Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 28 april 2017
gepubliceerd op 02 juni 2017

Koninklijk besluit tot vaststelling van boek I Algemene beginselen van de codex over het welzijn op het werk

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2017010461
pub.
02/06/2017
prom.
28/04/2017
ELI
eli/besluit/2017/04/28/2017010461/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

28 APRIL 2017. - Koninklijk besluit tot vaststelling van boek I Algemene beginselen van de codex over het welzijn op het werk


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, artikel 2, § 3, artikel 4, § 1, genummerd bij de wet van 7 april 1999 en gewijzigd bij de wet van 28 februari 2014, hoofdstuk Vbis, gewijzigd bij de wetten van 11 juni 2002, 10 januari 2007, 6 februari 2007, 6 juni 2010, 17 augustus 2013, 28 februari 2014 en 28 maart 2014, artikel 33, § 3, artikel 39, eerste lid, artikel 40, § 3, tweede lid, gewijzigd bij de wet van 27 november 2015, artikel 65, gewijzigd bij de wet van 23 april 2008 en artikel 94octies, gewijzigd bij de wetten van 25 februari 2003 en 27 december 2004;

Gelet op het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;

Gelet op het koninklijk besluit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers;

Gelet op het koninklijk besluit van 28 mei 2003 tot uitvoering van hoofdstuk XIbis van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, wat de deskundigen betreft;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 december 2010 betreffende de eerste hulp die verstrekt wordt aan werknemers die slachtoffer worden van een ongeval of die onwel worden;

Gelet op het koninklijk besluit van 10 april 2014 betreffende de preventie van psychosociale risico's op het werk;

Gelet op het ministerieel besluit van 31 mei 2006 tot vaststelling van het model van het verslag, met inbegrip van het lastenboek, en van de termijnen voor mededeling van het verslag van de deskundige in het kader van het onderzoek van ernstige arbeidsongevallen;

Gelet op het advies nr. 189 van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, gegeven op 11 december 2015;

Gelet op het advies nr. 59.429/1/V van de Raad van State, gegeven op 10 augustus 2016 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Boek I, Algemene beginselen van de codex over het welzijn op het werk wordt vastgesteld als volgt : "BOEK I. - ALGEMENE BEGINSELEN TITEL 1. - INLEIDENDE BEPALINGEN HOOFDSTUK I. - Oorsprong van de bepalingen Artikel I.1-1.- De codex over het welzijn op het werk is inzonderheid de omzetting van de richtlijnen van de Europese Unie vastgesteld in uitvoering van artikel 153 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de wijze vastgesteld in bijlage I.1-1. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied Art. I.1-2.- Onverminderd de bijzondere bepalingen van de codex die een specifiek toepassingsgebied vaststellen, is de codex over het welzijn op het werk van toepassing op de werkgevers en de werknemers en op de daarmee gelijkgestelde personen bedoeld in artikel 2, § 1 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. HOOFDSTUK III. - Definities Art. I.1-3.- Voor de toepassing van de bepalingen van de codex worden de volgende begrippen verkort geciteerd : 1° de wet : de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;2° de codex : de codex over het welzijn op het werk;3° de Minister : de Minister tot wiens bevoegdheid het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk behoort;4° de algemene directie HUA : de algemene directie Humanisering van de Arbeid van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;5° de leidend ambtenaar HUA : de ambtenaar belast met de leiding van de algemene directie HUA of zijn afgevaardigde;6° de algemene directie TWW : de algemene directie Toezicht op het Welzijn op het Werk van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg;7° de plaatselijke directie TWW : de voor de plaats waar het werk wordt uitgevoerd bevoegde directie van de afdeling van het regionaal toezicht van de algemene directie TWW;8° de leidend ambtenaar TWW : de ambtenaar belast met de leiding van de algemene directie TWW of zijn afgevaardigde;9° de met het toezicht belaste ambtenaar : de ambtenaar die in toepassing van artikel 17 van het Sociaal Strafwetboek werd aangewezen om toezicht te houden op de naleving van de wet en de uitvoeringsbesluiten ervan;10° de interne dienst : de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk;11° de externe dienst : de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk;12° EDTC : externe dienst voor technische controles op de werkplaats als bedoeld in artikel 40, § 2, van de wet;13° het erkend laboratorium : het laboratorium of de dienst erkend voor het uitvoeren van bepaalde metingen in verband met biologische, chemische en fysische agentia;14° het Comité : het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk, bij ontstentenis van een comité, de vakbondsafvaardiging, en bij ontstentenis van een vakbondsafvaardiging, de werknemers zelf, overeenkomstig de bepalingen van artikel 53 van de wet;15° de Hoge Raad : de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het Werk;16° de Vaste Operationele Commissie : de vaste operationele commissie opgericht bij de Hoge Raad in toepassing van artikel 47bis van de wet;17° ARAB : het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, goedgekeurd bij de besluiten van de Regent van 11 februari 1946 en 27 september 1947;18° Verordening (EG) nr.1272/2008 : Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006; 19° Verordening (EG) nr.1907/2006 : Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie; 20° AREI : het Algemeen Reglement op de elektrische installaties, goedgekeurd bij de koninklijke besluiten van 10 maart 1981 en 2 september 1981;21° het algemeen reglement ioniserende stralingen : het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen. Art. I.1-4.- Voor de toepassing van de bepalingen van de codex wordt verstaan onder : 1° gevaar : de intrinsieke eigenschap of het intrinsiek vermogen van inzonderheid een voorwerp, een stof, een proces of een situatie die schade kan veroorzaken of het welzijn van de werknemers kan bedreigen;2° risico : de waarschijnlijkheid dat de schade of de aantasting van het welzijn van de werknemers zich in bepaalde gebruiksomstandigheden of door blootstelling aan een gevaar voordoet en de mogelijke omvang van die schade of aantasting;3° risicoanalyse : de identificatie van gevaren voor het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, de vaststelling en bepaling van de risico's voor dit welzijn en de beoordeling van deze risico's;4° risicobeoordeling : de fase van de risicoanalyse waarbij de risico's beoordeeld worden met het oog op de keuze van de preventiemaatregelen;5° preventie : het geheel van bepalingen of maatregelen die worden genomen of vastgesteld in alle stadia van de activiteit van de onderneming of instelling, en op alle niveaus, teneinde beroepsrisico's te voorkomen of te verminderen;6° gezondheidstoezicht : het geheel van preventieve handelingen van een preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, met het oog op het vaststellen van preventiemaatregelen, waaronder de beoordeling van de gezondheidstoestand van een individuele werknemer in functie van een welbepaald risico;7° de psychosociale risico's op het werk : de kans dat een of meerdere werknemers psychische schade ondervinden die al dan niet kan gepaard gaan met lichamelijke schade, ten gevolge van een blootstelling aan de elementen van de arbeidsorganisatie, de arbeidsinhoud, de arbeidsvoorwaarden, de arbeidsomstandigheden en de interpersoonlijke relaties op het werk, waarop de werkgever een impact heeft en die objectief een gevaar inhouden;8° eerste hulp : het geheel van noodzakelijke handelingen die er op gericht zijn de gevolgen van een ongeval of een traumatische of niet-traumatische aandoening te beperken en er voor te zorgen dat de letsels niet erger worden, in afwachting van, indien nodig, gespecialiseerde hulp;9° hiërarchische lijn : alle door de werkgever aangeduide werknemers die een gedeelte van het gezag van de werkgever over de werknemers uitoefenen;10° preventieadviseur : de natuurlijke persoon die vanuit de interne of de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk, de werkgever, de leden van de hiërarchische lijn en de werknemers bijstaat in de uitvoering van het welzijnsbeleid en die voldoet aan de reglementaire voorwaarden voor de uitoefening van zijn functie;11° de preventieadviseur psychosociale aspecten : de natuurlijke persoon bedoeld in artikel 32sexies, § 1 van de wet, die verbonden is hetzij aan een interne dienst hetzij aan een externe dienst voor preventie en bescherming op het werk en die beantwoordt aan de voorwaarden bedoeld in boek I, titel 3, hoofdstuk V, afdeling 1; 12° de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer : de preventieadviseur die beantwoordt aan de voorwaarden bedoeld in artikel II.3-30, § 1, 2° en die belast is met het gezondheidstoezicht op de werknemers; 13° de preventieadviseur arbeidsveiligheid : de preventieadviseur die overeenkomstig de artikelen II.1-20, II.1-21 of II.3-30, § 1, 1° over de nodige bekwaamheid beschikt om, in overeenstemming met de voorwaarden en de nadere regels bepaald in boek II, de opdrachten en taken van de interne dienst in verband met arbeidsveiligheid uit te oefenen, zoals ze worden beschreven in specifieke bepalingen van de codex; 14° bevoegd persoon : een persoon die aangeduid is door de werkgever en die door middel van een opleiding de vereiste kennis heeft verworven om specifieke door de codex bepaalde handelingen te stellen, inzonderheid in verband met de toepassing van bepaalde preventiemaatregelen of het uitvoeren van controles;15° de vertrouwenspersoon : de persoon bedoeld in en aangewezen overeenkomstig artikel 32sexies, § § 2 tot 2/2 van de wet;16° andere aanwezige personen op de arbeidsplaats : iedere andere persoon dan deze bedoeld bij artikel 2, § 1 van de wet die in contact treedt met de werknemers bij de uitvoering van hun werk, inzonderheid klanten, leveranciers, dienstverleners, leerlingen en studenten en personen die uitkeringen genieten;17° dynamisch risicobeheersingssysteem : de structurele planmatige aanpak van preventie gebaseerd op de algemene preventiebeginselen die resulteert in het opstellen van een globaal preventieplan en een jaaractieplan; 18° globaal preventieplan : het plan bedoeld in artikel I.2-8; 19° jaaractieplan : het plan bedoeld in artikel I.2-9; 20° werkpost : de plek waar men werkt, het toestel of het geheel van uitrustingen waarmee men werkt, evenals de onmiddellijke werkomgeving;21° de sociale voorzieningen : de sanitaire installaties, de refter, het rustlokaal en het lokaal voor de zwangere werkneemsters en de werkneemsters die borstvoeding geven;22° chemisch agens : elk chemisch element of elke chemische verbinding, in zuivere vorm of in een mengsel, zoals deze in natuurlijke staat voorkomt of het resultaat is van, gebruikt of vrijgekomen is, ook in de vorm van afval, bij een beroepsactiviteit, al dan niet opzettelijk geproduceerd en al dan niet op de markt gebracht;23° biologische agentia : micro-organismen, met inbegrip van die welke genetisch zijn gemodificeerd, celculturen en menselijke endoparasieten die een infectie, een allergie of een intoxicatie kunnen veroorzaken;24° arbeidsmiddelen : alle op de arbeidsplaats gebruikte machines, apparaten, gereedschappen en installaties;25° collectief beschermingsmiddel, hierna « CBM » genoemd : elke beschermingsuitrusting die tot doel heeft de werknemer te beschermen tegen één of meerdere gevaren die zijn veiligheid of gezondheid op het werk kunnen in het gedrang brengen evenals alle aanvullingen of accessoires die hiertoe bestemd zijn, en die gelijktijdig de volgende kenmerken vertonen : a) ze is dermate ontworpen en geïnstalleerd dat ze zo rechtstreeks mogelijk inwerkt op de oorzaak van het risico zodat dit risico maximaal wordt beperkt;b) ze is bestemd om, voorafgaand aan de uitvoering van het werk te worden geïnstalleerd;c) ze is van die aard dat de werknemer niet actief moet tussenkomen om zijn veiligheid en gezondheid op het werk te verzekeren;26° werkkledij : hetzij een overall, hetzij een pak bestaand uit een broek en een jas of windpak, hetzij een kiel of stofjas, bestemd om te vermijden dat de werknemer zich vuil maakt door de aard van zijn activiteiten en die niet beschouwd wordt als beschermingskledij;27° persoonlijk beschermingsmiddel, hierna « PBM » genoemd : iedere uitrusting die, behoudens de reglementair bepaalde uitzonderingen, bestemd is om door de werknemer gedragen of vastgehouden te worden ten einde hem te beschermen tegen één of meer risico's die zijn veiligheid of gezondheid op het werk kunnen bedreigen, alsmede alle aanvullingen of accessoires die daartoe kunnen bijdragen;28° veiligheids- en gezondheidssignalering : een signalering die, toegepast op een bepaald object, een bepaalde activiteit, een bepaalde situatie of een bepaalde handelswijze, door middel van - al naar gelang van het geval - een bord, een kleur, een lichtsignaal, een akoestisch signaal, een mondelinge mededeling of een hand- of armsein, een aanwijzing of een voorschrift verstrekt met betrekking tot de veiligheid of de gezondheid op het werk. TITEL 2. - ALGEMENE BEGINSELEN BETREFFENDE HET WELZIJNSBELEID HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling Art. I.2-1.- Onverminderd de specifieke verplichtingen die in andere boeken en titels van deze codex aan de werkgever worden opgelegd, zijn de bepalingen van deze titel van algemene toepassing. HOOFDSTUK II. - Het dynamisch risicobeheersingssysteem Art. I.2-2.- Elke werkgever is verantwoordelijk voor de structurele planmatige aanpak van preventie, overeenkomstig artikel 5, § 1, tweede lid, i) van de wet, door middel van een dynamisch risicobeheersingssysteem zoals beschreven in dit hoofdstuk.

Het dynamisch risicobeheersingssysteem is gesteund op de algemene preventiebeginselen bedoeld in artikel 5, § 1, tweede lid van de wet en heeft betrekking op de volgende domeinen : 1° de arbeidsveiligheid;2° de bescherming van de gezondheid van de werknemer op het werk;3° de psychosociale aspecten van het werk;4° de ergonomie;5° de arbeidshygiëne;6° de verfraaiing van de arbeidsplaatsen;7° de maatregelen van de onderneming inzake leefmilieu, wat betreft hun invloed op de punten 1° tot 6°. Dit systeem houdt rekening met de wisselwerking die er tussen de in het tweede lid bedoelde domeinen bestaat of kan bestaan.

Art. I.2-3.- Het dynamisch risicobeheersingssysteem heeft tot doel de planning van de preventie en de uitvoering van het beleid met betrekking tot het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk mogelijk te maken.

Om dit doel te verwezenlijken bestaat het systeem steeds uit de volgende elementen : 1° de uitwerking van het beleid waarbij de werkgever inzonderheid de doelstellingen bepaalt evenals de middelen om deze doelstellingen te realiseren;2° de programmatie van het beleid waarbij inzonderheid de toe te passen methodes en de opdrachten, verplichtingen en middelen van alle betrokken personen worden bepaald;3° de uitvoering van het beleid waarbij inzonderheid de verantwoordelijkheden van alle betrokken personen worden bepaald;4° de evaluatie van het beleid waarbij inzonderheid de criteria worden vastgesteld om het beleid te evalueren. De werkgever past dit systeem aan telkens dit noodzakelijk is ingevolge gewijzigde omstandigheden.

Art. I.2-4.- Bij de uitwerking, programmatie, uitvoering en evaluatie van het dynamisch risicobeheersingssysteem houdt de werkgever rekening met de aard van de activiteiten en de specifieke risico's eigen aan die activiteiten evenals met de specifieke risico's die eigen zijn aan bepaalde groepen werknemers.

Art. I.2-5.- De werkgever ontwikkelt in zijn dynamisch risicobeheersingssysteem een strategie in verband met het verrichten van een risicoanalyse op basis waarvan preventiemaatregelen worden vastgesteld, rekening houdend met de bepalingen van de artikelen I.2-6 en I.2-7.

Art. I.2-6.- De risicoanalyse gebeurt op het niveau van de organisatie in haar geheel, op het niveau van elke groep van werkposten of functies en op het niveau van het individu.

Zij bestaat achtereenvolgens uit : 1° het identificeren van gevaren voor het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;2° het vaststellen en nader bepalen van risico's voor het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;3° het evalueren van risico's voor het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. Art. I.2-7.- De preventiemaatregelen die genomen moeten worden op basis van de in artikel I.2-6 bedoelde risicoanalyse worden vastgesteld op het niveau van de organisatie in haar geheel, op het niveau van elke groep van werkposten of functies en op het niveau van het individu, rekening houdend met de volgende volgorde : 1° preventiemaatregelen die tot doel hebben risico's te voorkomen;2° preventiemaatregelen die tot doel hebben schade te voorkomen;3° preventiemaatregelen die tot doel hebben de schade te beperken. De werkgever onderzoekt voor elke groep van preventiemaatregelen welke hun invloed is op het risico en of zij zelf geen risico's inhouden, zodat ofwel een andere groep van preventiemaatregelen moet worden toegepast ofwel bijkomende preventiemaatregelen van een andere groep moeten worden genomen.

De preventiemaatregelen hebben inzonderheid betrekking op : 1° de organisatie van de onderneming of instelling met inbegrip van de gebruikte werk- en productiemethoden;2° de inrichting van de arbeidsplaats;3° de conceptie en aanpassing van de werkpost;4° de keuze en het gebruik van arbeidsmiddelen en van chemische stoffen of mengsels;5° de bescherming tegen de risico's voortvloeiende uit chemische, biologische en fysische agentia;6° de keuze en het gebruik van collectieve en persoonlijke beschermingsmiddelen en van werkkledij;7° de toepassing van een aangepaste veiligheids- en gezondheidssignalering;8° het gezondheidstoezicht met inbegrip van de medische onderzoeken;9° de bescherming tegen de psychosociale risico`s op het werk;10° de bekwaamheid, de vorming en de informatie van alle werknemers, met inbegrip van aangepaste instructies;11° de coördinatie op de arbeidsplaats;12° de noodprocedures, met inbegrip van de maatregelen in geval van situaties van ernstig en onmiddellijk gevaar en met betrekking tot de eerste hulp, de brandbestrijding en de evacuatie van de werknemers. Art. I.2-8.- § 1. De werkgever stelt, in overleg met de leden van de hiërarchische lijn en de diensten voor preventie en bescherming op het werk, een globaal preventieplan op voor een termijn van vijf jaar waarin de te ontwikkelen en toe te passen preventieactiviteiten worden geprogrammeerd, rekening houdend met de grootte van de onderneming en de aard van de risico's verbonden aan de activiteiten van de onderneming.

Dit globaal preventieplan wordt schriftelijk opgesteld en omvat inzonderheid : 1° de resultaten van de identificatie van de gevaren en het vaststellen, nader bepalen en evalueren van de risico's;2° de vast te stellen preventiemaatregelen;3° de te bereiken prioritaire doelstellingen;4° de activiteiten die moeten worden verricht en de opdrachten die moeten worden uitgevoerd om deze doelstellingen te bereiken;5° de organisatorische, materiële en financiële middelen die moeten worden aangewend;6° de opdrachten, verplichtingen en middelen van alle betrokken personen;7° de wijze waarop het globaal preventieplan wordt aangepast aan gewijzigde omstandigheden;8° de criteria voor de evaluatie van het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. § 2. De Minister kan ten behoeve van de werkgevers die behoren tot de groep D bedoeld in artikel II.1-2 één of meerdere modellen van een globaal preventieplan opstellen.

De Minister kan, na advies van de Hoge Raad, ook modellen van een globaal preventieplan vaststellen voor bepaalde sectoren.

Art. I.2-9.- De werkgever stelt, in overleg met de leden van de hiërarchische lijn en de diensten voor preventie en bescherming op het werk, een jaaractieplan op ter bevordering van het welzijn op het werk tijdens het volgende dienstjaar.

Dit jaaractieplan is gesteund op het globaal preventieplan, wordt schriftelijk opgesteld en bepaalt : 1° de prioritaire doelstellingen in het kader van het preventiebeleid van het volgend dienstjaar;2° de middelen en methoden om deze doelstellingen te bereiken;3° de opdrachten, verplichtingen en middelen van alle betrokken personen;4° de aanpassingen die moeten aangebracht worden aan het globaal preventieplan ingevolge : a) gewijzigde omstandigheden;b) de ongevallen en incidenten die zich in de onderneming of instelling hebben voorgedaan;c) het jaarverslag van de interne dienst van het voorbije burgerlijk jaar;d) de adviezen van het Comité tijdens het voorbije burgerlijk jaar. Art. I.2-10.- De werkgever betrekt de leden van de hiërarchische lijn en de diensten voor preventie en bescherming op het werk bij de uitwerking, programmatie, uitvoering en evaluatie van het dynamisch risicobeheersingssysteem, het schriftelijk globaal preventieplan en het schriftelijk jaaractieplan.

Hij raadpleegt tevens het Comité.

De werkgever legt het schriftelijk vastgelegde globaal preventieplan bij elke wijziging of aanpassing vooraf ter advies voor aan het Comité.

De werkgever legt het ontwerp van jaaractieplan voor advies voor aan het Comité uiterlijk de eerste dag van de tweede maand voorafgaand aan het begin van het dienstjaar waarop het betrekking heeft.

Het jaaractieplan mag niet worden uitgevoerd voordat het Comité zijn advies heeft verstrekt of, bij ontstentenis daarvan vóór het begin van het dienstjaar waarop het slaat.

Art. I.2-11 .- De leden van de hiërarchische lijn voeren, elk binnen hun bevoegdheid en op hun niveau, het beleid van de werkgever met betrekking tot het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk uit.

Hiertoe hebben zij inzonderheid de volgende taken : 1° voorstellen en adviezen formuleren aan de werkgever in het kader van het dynamisch risicobeheersingssysteem;2° ongevallen en incidenten die zich op de arbeidsplaats hebben voorgedaan onderzoeken en maatregelen voorstellen om dergelijke ongevallen en incidenten te voorkomen;3° een effectieve controle uitoefenen op de arbeidsmiddelen, de collectieve en persoonlijke beschermingsmiddelen en de gebruikte stoffen en mengsels teneinde onregelmatigheden vast te stellen en maatregelen te nemen om hieraan een einde te maken;4° opsporen van de psychosociale risico's verbonden aan het werk en waken over de tijdige behandeling ervan;5° tijdig het advies inwinnen van de diensten voor preventie en bescherming op het werk;6° controleren of de verdeling van de taken op een zodanige wijze geschiedt dat de verschillende taken worden uitgevoerd door werknemers die de daartoe vereiste bekwaamheid hebben en de vereiste opleiding en instructies hebben ontvangen;7° waken over de naleving van de instructies die in toepassing van de wetgeving inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk moeten worden verstrekt;8° zich ervan vergewissen dat de werknemers de inlichtingen die zij gekregen hebben in toepassing van de wetgeving inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk goed begrijpen en in praktijk brengen;9° het onthaal van elke beginnende werknemer organiseren en een ervaren werknemer aanduiden die ermee belast is deze te begeleiden. Het door de werkgever aangeduid lid van de hiërarchische lijn, belast met het organiseren van het onthaal, tekent onder zijn naam een document waaruit blijkt dat in het kader van zijn taken bedoeld onder 7° en 8° de nodige inlichtingen en instructies werden verstrekt met betrekking tot het welzijn op het werk. Art. I.2-12.- De werkgever evalueert regelmatig, in overleg met de leden van de hiërarchische lijn en de diensten voor preventie en bescherming op het werk, het dynamisch risicobeheersingssysteem.

Hij houdt hierbij inzonderheid rekening met : 1° de jaarverslagen van de diensten voor preventie en bescherming op het werk;2° de adviezen van het Comité en, in voorkomend geval, deze van de met het toezicht belaste ambtenaar;3° de gewijzigde omstandigheden die een aanpassing van de strategie in verband met het verrichten van een risicoanalyse op basis waarvan preventiemaatregelen worden vastgesteld, noodzakelijk maken;4° de ongevallen, incidenten of feiten van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk die zich in de onderneming of instelling hebben voorgedaan. Rekening houdend met deze evaluatie stelt de werkgever ten minste éénmaal om de vijf jaar een nieuw globaal preventieplan op volgens de bepalingen van artikel I.2-8.

Art. I.2-13.- De verplichtingen opgelegd aan de leden van de hiërarchische lijn en de werknemers doen geen afbreuk aan het beginsel van de verantwoordelijkheid van de werkgever.

Art. I.2-14.- De maatregelen inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk mogen in geen geval financiële lasten voor de werknemers met zich brengen.

De wijze waarop de financiële lasten worden gedragen ten aanzien van de personen bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, b) en e) van de wet worden bepaald bij koninklijk besluit. HOOFDSTUK III. - Verplichtingen van de werkgever inzake onthaal, begeleiding, informatie en vorming van de werknemers Art. I.2-15.- De werkgever neemt de gepaste maatregelen voor de organisatie van het onthaal van elke werknemer en vertrouwt die organisatie, in voorkomend geval, toe aan een lid van de hiërarchische lijn.

Ingeval de werkgever zelf instaat voor de organisatie van het onthaal, tekent hijzelf het document bedoeld in artikel I.2-11, tweede lid, 9°.

De werkgever of, in voorkomend geval, een lid van de hiërarchische lijn neemt eveneens de gepaste maatregelen om een ervaren werknemer aan te duiden om de werknemer te begeleiden. De werkgever kan eventueel zelf die begeleiding op zich nemen.

Art. I.2-16.- De werkgever geeft aan de leden van de hiërarchische lijn en aan de werknemers alle informatie in verband met de risico's en de preventiemaatregelen die van toepassing zijn op het niveau van de organisatie in zijn geheel, op het niveau van elke groep van werkposten of functies en op de individuele werkpost of functie die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun taak of die zij nodig hebben voor de bescherming van hun veiligheid of gezondheid en deze van de andere werknemers.

Hij geeft hen eveneens de nodige informatie betreffende de noodprocedures en inzonderheid met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen in geval van ernstig en onmiddellijk gevaar, en met betrekking tot de eerste hulp, de brandbestrijding en de evacuatie van de werknemers.

Art. I.2-17.- § 1. De werkgever informeert de werknemers over de opdrachten en taken van de interne en de externe dienst en van de verschillende preventieadviseurs. § 2. De werkgever vermeldt op een voor de werknemers gemakkelijk toegankelijke plaats de namen en de contactgegevens van de preventieadviseurs bevoegd voor arbeidsveiligheid, arbeidsgeneeskunde en psychosociale aspecten, en desgevallend de naam en de contactgegevens van de vertrouwenspersoon en van de externe dienst.

Art. I.2-18.- De werkgever stelt, voor de hiërarchische lijn en voor de werknemers, een programma op tot vorming inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, rekening houdend met de gegevens van het globaal preventieplan.

Dit programma evenals de inhoud van de vorming zelf houden rekening met de instructies die krachtens de reglementering moeten worden opgesteld.

Art. I.2-19.- Wanneer de werkgever een werknemer met de uitvoering van een taak belast neemt hij de bekwaamheid van de betrokken werknemer op het gebied van het welzijn op het werk in aanmerking.

Art. I.2-20.- De werkgever neemt de nodige maatregelen opdat alleen werknemers die passende instructies hebben gekregen, toegang hebben tot de zones met ernstige en specifieke gevaren.

Art. I.2-21.- De werkgever zorgt ervoor dat iedere werknemer een voldoende en aangepaste vorming in verband met het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk ontvangt die speciaal gericht is op zijn werkpost of functie.

Deze vorming wordt inzonderheid gegeven : 1° bij indienstneming;2° bij een overplaatsing of verandering van functie;3° bij de invoering van een nieuw arbeidsmiddel of verandering van een arbeidsmiddel;4° bij de invoering van een nieuwe technologie. Deze vorming wordt aangepast aan de ontwikkeling van de risico's en aan het ontstaan van nieuwe risico's en wordt indien nodig, op gezette tijden herhaald.

De kosten van de vorming mogen niet ten laste zijn van de werknemers.

De vorming wordt gegeven tijdens de werktijd. HOOFDSTUK IV. - Verplichtingen van de werkgever in verband met bepaalde documenten Art. I.2-22.- De werkgever stuurt aan de met het toezicht belaste ambtenaar een volledig jaarverslag over de werking van de interne dienst uiterlijk binnen drie maanden na het afgelopen burgerlijk jaar waarop het betrekking heeft. HOOFDSTUK V. - Maatregelen bij noodsituaties en in geval van ernstig en onmiddellijk gevaar Art. I.2-23.- De werkgever stelt een intern noodplan op dat van toepassing is voor de bescherming van de werknemers wanneer dit nodig is naar aanleiding van de vaststellingen gedaan ingevolge de risicoanalyse.

Dit plan is gesteund op procedures die aangepast zijn aan gevaarlijke situaties en mogelijke ongevallen of incidenten die eigen zijn aan de onderneming of instelling evenals aan de gevallen van geweld van externe oorsprong.

Deze procedures hebben betrekking op : 1° de informatie en de instructies betreffende de maatregelen in geval van nood;2° het alarm- en communicatiesysteem;3° de veiligheidsoefeningen;4° de handelingen te stellen bij evacuatie en eerste hulp;5° de middelen voor de eerste verzorging;6° de maatregelen om posttraumatische stress te voorkomen of te beperken. Art. I.2-24.- De werkgever stelt alle werknemers die blootgesteld zijn of kunnen worden aan een ernstig en onmiddellijk gevaar zo spoedig mogelijk in kennis van dat gevaar en van de getroffen of te treffen beschermingsmaatregelen.

Hij neemt maatregelen en geeft instructies aan de werknemers ten einde hen toe te staan, in geval van een niet te vermijden, ernstig en onmiddellijk gevaar, hun activiteit stop te zetten of zich in veiligheid te stellen door de arbeidsplaats onmiddellijk te verlaten.

Hij onthoudt zich ervan, behalve in uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen, de werknemers te verzoeken hun werk te hervatten in een werksituatie waarin nog een ernstig en onmiddellijk gevaar bestaat.

Art. I.2-25.- De werkgever zorgt ervoor dat elke werknemer, wanneer een ernstig en onmiddellijk gevaar voor zijn eigen veiligheid of die van anderen dreigt en het onmogelijk is contact op te nemen met het bevoegde lid van de hiërarchische lijn of de interne dienst en rekening houdend met zijn technische kennis en middelen, de nodige passende maatregelen kan nemen om de gevolgen van een dergelijk gevaar te voorkomen.

Zijn optreden mag dan voor hem geen enkel nadeel met zich brengen, tenzij hij ondoordacht heeft gehandeld of een zware fout heeft begaan.

Art. I.2-26.- Een werknemer die, in geval van een niet te vermijden, ernstig en onmiddellijk gevaar, zijn werkpost of een gevaarlijke zone verlaat, mag daar geen nadeel van ondervinden en moet worden beschermd tegen alle ongerechtvaardigde nadelige gevolgen daarvan.

Hij stelt onmiddellijk het bevoegde lid van de hiërarchische lijn en de interne dienst hiervan in kennis.

TITEL 3. - PREVENTIE VAN PSYCHOSOCIALE RISICO'S OP HET WERK HOOFDSTUK I. - Risicoanalyse en preventiemaatregelen Art. I.3-1.- In het kader van de risicoanalyse uitgevoerd overeenkomstig artikel I.2-6 identificeert de werkgever inzonderheid de situaties die aanleiding kunnen geven tot psychosociale risico's op het werk.

Hij houdt inzonderheid rekening met de situaties die aanleiding kunnen geven tot stress of burn-out veroorzaakt door het werk of tot schade aan de gezondheid die voortvloeit uit conflicten verbonden aan het werk of uit geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk.

Hij bepaalt en evalueert de psychosociale risico's op het werk rekening houdend met de gevaren verbonden aan de elementen van de arbeidsorganisatie, de arbeidsinhoud, de arbeidsvoorwaarden, de arbeidsomstandigheden en de interpersoonlijke relaties op het werk.

De risicoanalyse van de psychosociale risico's wordt uitgevoerd door de werkgever met medewerking van de werknemers. De werkgever betrekt er de preventieadviseur psychosociale aspecten bij wanneer hij deel uitmaakt van de interne dienst. Bij ontstentenis, betrekt hij er de preventieadviseur psychosociale aspecten van de externe dienst bij wanneer de complexiteit van de analyse het vereist.

Art. I.3-2.- De werkgever treft, voor zover hij een impact heeft op het gevaar, de passende preventiemaatregelen om de psychosociale risico's op het werk te voorkomen, in toepassing van de algemene preventiebeginselen bedoeld in artikel 5, § 1 van de wet.

Deze maatregelen worden genomen overeenkomstig artikel I.2-7.

Wanneer de preventieadviseur psychosociale aspecten werd betrokken bij deze analyse, vraagt de werkgever zijn advies alvorens deze maatregelen te treffen.

Art. I.3-3.- § 1. De werkgever wiens werknemers bij de uitvoering van hun werk in contact komen met andere personen op de arbeidsplaats, houdt bij de risicoanalyse bedoeld in artikel I.3-1 en het bepalen van de preventiemaatregelen rekening met dit specifieke element.

Met het oog hierop, houdt de werkgever onder meer rekening met de verklaringen van de werknemers die opgenomen zijn in het register van feiten van derden.

Dit register wordt bijgehouden door de vertrouwenspersoon of de preventieadviseur psychosociale aspecten.

Het wordt bijgehouden door de preventieadviseur belast met de leiding van de interne dienst indien de preventieadviseur psychosociale aspecten deel uitmaakt van een externe dienst en er geen enkele vertrouwenspersoon werd aangewezen.

Deze verklaringen omvatten een beschrijving van de feiten van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk die werden veroorzaakt door andere personen op de arbeidsplaats en waarvan de werknemer meent het voorwerp te zijn geweest, evenals de data van die feiten. Ze vermelden de identiteit van de werknemer niet, tenzij deze laatste met de vermelding ervan instemt.

Alleen de werkgever, de preventieadviseur psychosociale aspecten, de vertrouwenspersoon en de preventieadviseur belast met de leiding van de interne dienst hebben toegang tot dit register.

Het wordt ter beschikking gehouden van de met het toezicht belaste ambtenaar.

De werkgever bewaart de verklaringen inzake de feiten die in het register zijn opgenomen gedurende vijf jaren te rekenen vanaf de dag dat de werknemer deze verklaringen heeft laten optekenen. § 2. De preventieadviseur psychosociale aspecten brengt een advies uit over de keuze van de gespecialiseerde diensten of instellingen bedoeld in artikel 32quinquies van de wet.

Art. I.3-4.- Naast de algemene risicoanalyse bedoeld in artikel I.3-1, kan een risicoanalyse van de psychosociale risico's op het werk gebeuren op het niveau van een specifieke arbeidssituatie waarin een gevaar werd vastgesteld.

Deze risicoanalyse moet worden uitgevoerd wanneer een lid van de hiërarchische lijn of ten minste één derde van de werknemersvertegenwoordigers in het Comité hierom vragen.

Ze wordt uitgevoerd door de werkgever met medewerking van de werknemers. De werkgever betrekt er de preventieadviseur psychosociale aspecten bij wanneer hij deel uitmaakt van de interne dienst. Bij ontstentenis, betrekt hij er de preventieadviseur psychosociale aspecten van de externe dienst bij wanneer de complexiteit van de situatie het vereist.

Ze houdt rekening met de elementen bedoeld in artikel I.3-1, derde lid.

In de hypothese dat de preventieadviseur psychosociale aspecten niet bij de analyse wordt betrokken, moeten de werknemers de mogelijkheid hebben informatie op een anonieme wijze mee te delen. In de hypothese dat de preventieadviseur psychosociale aspecten bij de analyse wordt betrokken, deelt hij aan de werkgever slechts de anonieme gegevens mee die voortvloeien uit de gesprekken met de werknemers.

Art. I.3-5.- Op grond van de risicoanalyse bedoeld in artikel I.3-4, treft de werkgever ten aanzien van de specifieke arbeidssituatie de geschikte collectieve en individuele preventiemaatregelen, voor zover hij een impact heeft op het gevaar.

Deze maatregelen worden genomen overeenkomstig artikel I.2-7.

Wanneer de preventieadviseur psychosociale aspecten werd betrokken bij deze analyse, vraagt de werkgever zijn advies alvorens deze maatregelen te treffen.

Hij deelt aan de verzoeker, aan de bij de maatregelen betrokken preventieadviseurs en aan alle andere personen die hij nuttig acht de resultaten mee van de analyse bedoeld in artikel I.3-4 en zijn beslissing met betrekking tot de maatregelen. De resultaten van de risicoanalyse bevatten uitsluitend anonieme gegevens.

Art. I.3-6.- § 1. De preventiemaatregelen bedoeld in artikel I.3-2 worden opnieuw onderzocht bij elke wijziging die de blootstelling van werknemers aan psychosociale risico's op het werk kan beïnvloeden. § 2. De werkgever evalueert minstens eenmaal per jaar deze preventiemaatregelen.

De evaluatie wordt uitgevoerd door de werkgever. Hij betrekt er de preventieadviseur psychosociale aspecten bij wanneer hij deel uitmaakt van de interne dienst. Bij ontstentenis, betrekt hij er de preventieadviseur psychosociale aspecten van de externe dienst bij wanneer de complexiteit van de evaluatie het vereist.

Deze evaluatie houdt inzonderheid rekening met de volgende elementen : 1° het geheel van de verzoeken tot risicoanalyse van een specifieke arbeidssituatie bedoeld in artikel I.3-4; 2° het geheel van de verzoeken tot formele psychosociale interventie bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 4, van deze titel; 3° de door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer meegedeelde elementen bedoeld in artikel I.3-44; 4° de conclusies getrokken uit incidenten van psychosociale aard die zich bij herhaling hebben voorgedaan en het voorwerp hebben uitgemaakt van een informele psychosociale interventie; 5° de feiten ingeschreven in het register bedoeld in artikel I.3-3; 6° de cijfermatige gegevens vervat in deel VIII van het jaarverslag van de interne dienst bedoeld in artikel II.1-6, § 1, 2°, b).

De preventieadviseur psychosociale aspecten trekt conclusies uit incidenten van psychosociale aard die zich bij herhaling hebben voorgedaan en het voorwerp hebben uitgemaakt van een informele psychosociale interventie door hemzelf of door de vertrouwenspersoon en deelt deze minstens eenmaal per jaar in collectieve en anonieme vorm mee aan de werkgever.

Art. I.3-7.- De resultaten van de risicoanalyse en de preventiemaatregelen bedoeld in de artikelen I.3-1 en I.3-2 worden opgenomen in het globaal preventieplan en, in voorkomend geval, in het jaaractieplan bedoeld in de artikelen I.2-8 en I.2-9.

Deze plannen worden, in voorkomend geval, bijgewerkt ten gevolge van de evaluatie bedoeld in artikel I.3-6. HOOFDSTUK II. - Verzoek tot psychosociale interventie door de werknemer Afdeling 1. - Algemeenheden

Art. I.3-8.- Naast de mogelijkheid zich rechtstreeks te wenden tot de werkgever, de leden van de hiërarchische lijn, een lid van het Comité of een vakbondsafgevaardigde, kan de werknemer die meent psychische schade te ondervinden, die al dan niet kan gepaard gaan met lichamelijke schade, ten gevolge van psychosociale risico's op het werk, waaronder inzonderheid geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk, een beroep doen op de interne procedure bedoeld in dit hoofdstuk.

In het kader van deze procedure treft de werkgever, voor zover hij een impact heeft op het gevaar, de geschikte preventiemaatregelen om een einde te maken aan de schade, in toepassing van de algemene preventiebeginselen bedoeld in artikel 5, § 1 van de wet.

Art. I.3-9.- De interne procedure maakt het mogelijk dat de werknemer bij de vertrouwenspersoon of de preventieadviseur psychosociale aspecten, volgens de nadere regels bepaald bij dit hoofdstuk, een verzoek indient tot : a) hetzij een informele psychosociale interventie;b) hetzij een formele psychosociale interventie. De preventieadviseur psychosociale aspecten en de vertrouwenspersoon kunnen betrokken worden bij de concrete uitwerking van deze procedure.

Deze nadere regels dienen binnen de onderneming of de instelling het voorwerp uit te maken van een akkoord van het Comité overeenkomstig artikel 32/2, § 2, vierde lid van de wet. Indien geen akkoord wordt bereikt, vraagt de werkgever het advies van de met het toezicht belaste ambtenaar.

De ambtenaar hoort de betrokken partijen en poogt de standpunten met elkaar te verzoenen. Indien geen verzoening wordt bereikt, verstrekt deze ambtenaar een advies waarvan per aangetekend schrijven kennis wordt gegeven aan de werkgever. De werkgever stelt het Comité in kennis van het advies van deze ambtenaar binnen een termijn van dertig dagen vanaf de kennisgeving en neemt een beslissing overeenkomstig artikel 32/2, § 2, vierde lid van de wet.

Art. I.3-10.- § 1. De werknemers moeten de mogelijkheid hebben om de vertrouwenspersoon of de preventieadviseur psychosociale aspecten te kunnen raadplegen tijdens de werkuren.

Indien de gewone arbeidstijdregeling die van toepassing is bij de werkgever het onmogelijk maakt dat de werknemer de vertrouwenspersoon of de preventieadviseur psychosociale aspecten kan raadplegen tijdens de werkuren, mag deze raadpleging ook buiten deze werkuren gebeuren, indien dit wordt voorzien door een collectieve arbeidsovereenkomst of, bij ontstentenis, het arbeidsreglement.

In beide gevallen wordt de tijd besteed aan de raadpleging van de vertrouwenspersoon of de preventieadviseur psychosociale aspecten beschouwd als arbeidstijd. § 2. De verplaatsingskosten die werden gemaakt om zich te begeven naar de vertrouwenspersoon of de preventieadviseur psychosociale aspecten zijn ten laste van de werkgever, ongeacht het moment waarop de raadpleging plaatsvond. Afdeling 2. - Fase voorafgaand aan een verzoek tot psychosociale

interventie Art. I.3-11.- Uiterlijk tien kalenderdagen na het eerste contact hoort de vertrouwenspersoon of de preventieadviseur psychosociale aspecten de werknemer en informeert hij hem over de mogelijkheden tot interventie bedoeld in artikel I.3-9.

Indien deze raadpleging plaatsvindt tijdens een persoonlijk onderhoud overhandigt de tussenkomende partij aan de werknemer, op diens vraag, een document ter bevestiging van dit persoonlijk onderhoud.

De werknemer kiest, in voorkomend geval, het type interventie waarvan hij gebruik wenst te maken. Afdeling 3. - Verzoek tot informele psychosociale interventie

Art. I.3-12.- De informele psychosociale interventie bestaat in het op een informele wijze zoeken naar een oplossing door de verzoeker en de vertrouwenspersoon of de preventieadviseur psychosociale aspecten, door middel van inzonderheid : 1° gesprekken die het onthaal, het actief luisteren of een advies omvatten;2° een interventie bij een andere persoon van de onderneming, inzonderheid bij een lid van de hiërarchische lijn;3° een verzoening tussen de betrokken personen voor zover zij hiermee akkoord gaan. Het type informele psychosociale interventie gekozen door de verzoeker wordt opgenomen in een document dat wordt gedateerd en ondertekend door de tussenkomende partij en door de verzoeker die daarvan een kopie ontvangt. Afdeling 4. - Verzoek tot formele psychosociale interventie

Onderafdeling 1. - Definitie Art. I.3-13.- § 1. Het verzoek tot formele psychosociale interventie houdt in dat de werknemer aan de werkgever vraagt om de gepaste collectieve en individuele maatregelen te nemen op basis van een analyse van de specifieke arbeidssituatie en op basis van de voorstellen van maatregelen, die werden gedaan door de preventieadviseur psychosociale aspecten en die opgenomen zijn in een advies waarvan de inhoud wordt bepaald in artikel I.3-24. § 2. Wanneer het verzoek tot formele psychosociale interventie, volgens de werknemer, betrekking heeft op feiten van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk, draagt dit verzoek de naam van "verzoek tot formele psychosociale interventie voor feiten van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk".

Dit verzoek wordt behandeld overeenkomstig deze afdeling 4, met uitzondering van de onderafdeling 3 en onder voorbehoud van de toepassing van de bijzondere regels bedoeld in afdeling 5 van dit hoofdstuk.

Onderafdeling 2. - Indiening van het verzoek Art. I.3-14.- § 1. Indien de werknemer geen gebruik wenst te maken van de informele psychosociale interventie of indien deze niet tot een oplossing heeft geleid, kan de werknemer tegenover de preventieadviseur psychosociale aspecten zijn wil uitdrukken om een verzoek tot formele psychosociale interventie in te dienen. § 2. De werknemer heeft een verplicht persoonlijk onderhoud met de preventieadviseur psychosociale aspecten alvorens zijn verzoek in te dienen.

Dit onderhoud vindt plaats binnen een termijn van tien kalenderdagen volgend op de dag waarop de werknemer zijn wil heeft uitgedrukt om zijn verzoek in te dienen. De werknemer en de preventieadviseur psychosociale aspecten zorgen er voor dat deze termijn wordt gerespecteerd.

De preventieadviseur psychosociale aspecten bevestigt in een document dat het verplicht persoonlijk onderhoud heeft plaats gevonden en overhandigt hiervan een kopie aan de werknemer.

Art. I.3-15.- § 1. Het verzoek tot formele psychosociale interventie wordt opgenomen in een door de verzoeker gedateerd en ondertekend document. Dit document bevat de beschrijving van de problematische arbeidssituatie en het verzoek aan de werkgever om passende maatregelen te treffen. § 2. Dit document wordt bezorgd aan de preventieadviseur psychosociale aspecten of aan de externe dienst waarvoor de preventieadviseur zijn opdrachten vervult. Hij ondertekent een kopie van het verzoek en bezorgt deze aan de verzoeker. Deze kopie geldt als ontvangstbewijs.

Indien het verzoek werd verzonden bij aangetekende brief, wordt zij geacht te zijn ontvangen de derde werkdag na de verzendingsdatum. § 3. De preventieadviseur psychosociale aspecten weigert de indiening van het verzoek tot formele psychosociale interventie wanneer de situatie die de verzoeker beschrijft kennelijk geen psychosociale risico's op het werk inhoudt.

De kennisgeving van de weigering of de aanvaarding van het verzoek gebeurt uiterlijk tien kalenderdagen na de inontvangstneming van het verzoek.

Bij gebrek aan een kennisgeving binnen deze termijn, wordt het verzoek geacht te zijn aanvaard na afloop van deze termijn.

Art. I.3-16.- Wanneer de situatie die de verzoeker beschrijft hoofdzakelijk betrekking heeft op risico's die een collectief karakter vertonen, wordt het verzoek behandeld overeenkomstig de onderafdeling 3.

Wanneer de situatie die de verzoeker beschrijft hoofdzakelijk betrekking heeft op risico's die een individueel karakter vertonen, wordt het verzoek behandeld overeenkomstig de onderafdeling 4.

Onderafdeling 3 Verzoek met een hoofdzakelijk collectief karakter Art. I.3-17.- De preventieadviseur psychosociale aspecten brengt de volgende personen zo snel mogelijk schriftelijk op de hoogte : 1° de werkgever : a) van het feit dat een verzoek tot formele psychosociale interventie met een hoofdzakelijk collectief karakter werd ingediend;b) van het feit dat dit verzoek wordt behandeld overeenkomstig onderafdeling 3;c) van de risicosituatie die beschreven werd door de verzoeker zonder de identiteit van de verzoeker mee te delen;d) van de datum waarop de werkgever zijn beslissing moet treffen betreffende de gevolgen die hij aan het verzoek geeft.2° de verzoeker : a) van het feit dat zijn verzoek hoofdzakelijk betrekking heeft op risico's met een collectief karakter;b) van het feit dat dit verzoek wordt behandeld overeenkomstig de onderafdeling 3;c) van de datum waarop de werkgever zijn beslissing moet treffen betreffende de gevolgen die hij aan het verzoek geeft. Art. I.3-18.- § 1. De werkgever neemt een beslissing betreffende de gevolgen die hij aan het verzoek geeft.

Indien de werkgever, met het oog op het nemen van deze beslissing, een risicoanalyse uitvoert, moet deze uitgevoerd worden overeenkomstig artikel I.3-4. § 2. In de ondernemingen waar een Comité of een vakbondsafvaardiging bestaat, neemt de werkgever een beslissing overeenkomstig de volgende procedure : 1° hij deelt het document bedoeld in artikel I.3-17, 1°, c mee aan het Comité of aan de vakbondsafvaardiging; 2° hij vraagt hun advies over de wijze waarop het verzoek zal behandeld worden; 3° in voorkomend geval, deelt hij hen de resultaten mee van de risicoanalyse bedoeld in artikel I.3-4, die uitsluitend anonieme gegevens bevatten; 4° hij vraagt hun advies over de gevolgen die aan het verzoek worden gegeven. Art. I.3-19.- Binnen een termijn van maximum 3 maanden vanaf de mededeling bedoeld in artikel I.3-17, deelt de werkgever schriftelijk zijn gemotiveerde beslissing mee betreffende de gevolgen die hij aan het verzoek geeft : 1° aan de preventieadviseur psychosociale aspecten die de verzoeker ervan op de hoogte brengt;2° aan de preventieadviseur belast met de leiding van de interne dienst, wanneer de preventieadviseur psychosociale aspecten deel uitmaakt van een externe dienst;3° aan het Comité of aan de vakbondsafvaardiging. Wanneer de werkgever de risicoanalyse in toepassing van artikel I.3-4 uitvoert, mag deze termijn verlengd worden met maximum 3 maanden.

De werkgever voert zo snel mogelijk de maatregelen uit die hij beslist heeft te nemen.

Art. I.3-20.- Indien nodig, deelt de preventieadviseur psychosociale aspecten, onmiddellijk en in elk geval voor het verstrijken van de termijn van drie maanden bedoeld in artikel I.3-19, schriftelijk aan de werkgever voorstellen voor preventiemaatregelen mee, die een bewarend karakter kunnen hebben, om te voorkomen dat de gezondheid van de verzoeker ernstig wordt aangetast.

De werkgever voert zo snel mogelijk de maatregelen uit die werden voorgesteld door de preventieadviseur psychosociale aspecten of die een gelijkwaardig beschermingsniveau bieden.

Art. I.3-21.- § 1. Wanneer de werkgever geen risicoanalyse in toepassing van artikel I.3-4 heeft uitgevoerd of wanneer deze analyse niet werd uitgevoerd samen met de preventieadviseur psychosociale aspecten, behandelt de preventieadviseur psychosociale aspecten het verzoek overeenkomstig de bepalingen van de artikelen I.3-23 tot I.3-30, voor zover de verzoeker hiertoe zijn geschreven akkoord geeft, in de volgende gevallen : 1° de werkgever deelt zijn gemotiveerde beslissing niet mee binnen de termijn bedoeld in artikel I.3-19; 2° de werkgever beslist om geen preventiemaatregelen te treffen;3° de verzoeker meent dat de preventiemaatregelen niet aangepast zijn aan zijn individuele situatie. § 2. De preventieadviseur psychosociale aspecten brengt er de werkgever zo snel mogelijk schriftelijk van op de hoogte en deelt deze laatste de identiteit van de verzoeker mee.

De termijn waarbinnen de preventieadviseur zijn advies verstrekt, bedoeld in artikel I.3-25, begint te lopen vanaf de datum van het document waarin de verzoeker zijn akkoord meedeelt.

Onderafdeling 4 Verzoek met een hoofdzakelijk individueel karakter Art. I.3-22.- De preventieadviseur psychosociale aspecten brengt de werkgever schriftelijk op de hoogte van het feit dat een verzoek tot formele psychosociale interventie werd ingediend en dat dit verzoek een hoofdzakelijk individueel karakter heeft. Hij deelt hem de identiteit van de verzoeker mee.

Art. I.3-23.- De preventieadviseur psychosociale aspecten onderzoekt op volledig onpartijdige wijze de specifieke arbeidssituatie rekening houdend met de informatie overgemaakt door de personen die hij nuttig acht te horen.

Deze informatie kan worden opgenomen in gedateerde en ondertekende verklaringen die, in voorkomend geval, de toestemming bedoeld in artikel I.3-33, tweede lid vermelden en waarvan een kopie wordt meegedeeld aan de gehoorde personen.

Art. I.3-24.- De preventieadviseur psychosociale aspecten stelt een advies op dat de volgende elementen bevat : 1° de beschrijving van het verzoek en de context ervan;2° de identificatie van de gevaren voor de verzoeker en het geheel van de werknemers;3° de elementen die een positieve en negatieve invloed hebben op de risicosituatie inzonderheid op het niveau van de arbeidsorganisatie, de arbeidsinhoud, de arbeidsvoorwaarden, de arbeidsomstandigheden of de interpersoonlijke relaties op het werk;4° in voorkomend geval, de voorafgaande stappen die werden genomen om het eventuele gevaar uit te schakelen en de schade te beperken;5° de voorstellen voor de nodige collectieve en individuele preventiemaatregelen die ten aanzien van de specifieke arbeidssituatie moeten toegepast worden om het eventuele gevaar uit te schakelen en de schade te beperken evenals de verantwoording van deze voorstellen;6° de voorstellen voor collectieve preventiemaatregelen die moeten toegepast worden om elke herhaling in andere arbeidssituaties te voorkomen en de verantwoording van deze voorstellen. Art. I.3-25.- Binnen een termijn van maximum 3 maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek, deelt de preventieadviseur psychosociale aspecten het advies mee : 1° aan de werkgever;2° met het akkoord van de verzoeker, aan de vertrouwenspersoon wanneer die op informele wijze in dezelfde situatie is tussengekomen. Deze termijn kan worden verlengd met een termijn van maximum drie maanden, voor zover de preventieadviseur psychosociale aspecten deze verlenging kan rechtvaardigen en de redenen hiervoor schriftelijk meedeelt aan de werkgever, aan de verzoeker en aan de andere rechtstreeks betrokken persoon.

Art. I.3-26.- De preventieadviseur psychosociale aspecten brengt de verzoeker en de andere rechtstreeks betrokken persoon zo snel mogelijk schriftelijk op de hoogte van : 1° de datum waarop hij zijn advies aan de werkgever heeft overhandigd; 2° de voorstellen van preventiemaatregelen en hun verantwoording bedoeld in artikel I.3-24, 5°, voor zover deze verantwoording hen toelaat de situatie gemakkelijker te begrijpen en de afloop van de procedure gemakkelijker te aanvaarden.

Art. I.3-27.- Gelijktijdig met de informatie bedoeld in artikel I.3-26, brengt de preventieadviseur psychosociale aspecten, wanneer hij deel uitmaakt van een externe dienst, de preventieadviseur belast met de leiding van de interne dienst schriftelijk op de hoogte van de voorstellen van preventiemaatregelen en hun verantwoording bedoeld in artikel I.3-24, 5° en 6°, voor zover deze verantwoording de preventieadviseur van de interne dienst toelaat zijn coördinatieopdrachten uit te voeren.

Art. I.3-28.- Indien de werkgever overweegt individuele maatregelen te nemen ten aanzien van een werknemer deelt hij dit voorafgaand en schriftelijk mee aan de werknemer, uiterlijk een maand na het advies bedoeld in artikel I.3-24 te hebben ontvangen.

Indien deze maatregelen de arbeidsvoorwaarden van de werknemer wijzigen, deelt de werkgever aan deze laatste een afschrift van het advies bedoeld in artikel I.3-24 mee en hoort hij deze werknemer die zich tijdens dit onderhoud kan laten bijstaan door een persoon naar zijn keuze.

Art. I.3-29.- Uiterlijk twee maanden na het advies bedoeld in artikel I.3-24 te hebben ontvangen, deelt de werkgever schriftelijk zijn gemotiveerde beslissing mee betreffende de gevolgen die hij aan het verzoek geeft : 1° aan de preventieadviseur psychosociale aspecten;2° aan de verzoeker en aan de andere rechtstreeks betrokken persoon;3° aan de preventieadviseur belast met de leiding van de interne dienst wanneer de preventieadviseur psychosociale aspecten deel uitmaakt van een externe dienst. De werkgever voert zo snel mogelijk de maatregelen uit die hij beslist heeft te nemen.

Art. I.3-30.- De preventieadviseur psychosociale aspecten deelt zijn advies mee aan de werkgever, zelfs indien de verzoeker niet langer deel uitmaakt van de onderneming of de instelling tijdens het verloop van de interventie.

Onderafdeling 5. - Dossier Art. I.3-31.- De preventieadviseur psychosociale aspecten opent en houdt een individueel dossier bij dat in functie van de toegepaste procedure de volgende elementen bevat : 1° in voorkomend geval, het document dat het informatief persoonlijk onderhoud bedoeld in artikel I.3-11 bevestigt; 2° het document betreffende het type informele psychosociale interventie gekozen door de verzoeker; 3° het document dat het verplicht persoonlijk onderhoud bedoeld in artikel I.3-14, § 2 bevestigt; 4° het verzoek tot formele psychosociale interventie;5° in voorkomend geval, het document dat de weigering of de aanvaarding van de indiening van het verzoek bevat;6° het document waarbij de werkgever op de hoogte wordt gebracht van het feit dat een verzoek tot formele psychosociale interventie werd ingediend;7° het document waarbij de verzoeker op de hoogte wordt gebracht van het feit dat zijn verzoek hoofdzakelijk betrekking heeft op risico's die een collectief karakter vertonen;8° de gedateerde en ondertekende verklaringen van de personen die werden gehoord door de preventieadviseur psychosociale aspecten;9° in voorkomend geval, het document betreffende de verlenging van de termijn om een advies te verstrekken aan de werkgever;10° het advies van de preventieadviseur psychosociale aspecten;11° het document dat de datum van overhandiging van het advies aan de werkgever meedeelt; 12° het document waarbij het advies van de preventieadviseur psychosociale aspecten wordt meegedeeld aan de personen bedoeld in artikel I.3-25; 13° de documenten bedoeld in de artikelen I.3-26 en I.3-27 die werden meegedeeld aan de verzoeker, aan de andere rechtstreeks betrokken persoon en aan de preventieadviseur belast met de leiding van de interne dienst; 14° het document dat de gemotiveerde beslissing bevat van de werkgever betreffende de gevolgen die hij geeft aan het verzoek; 15° in voorkomend geval, het document bedoeld in artikel I.3-20 dat de voorstellen van preventiemaatregelen bevat; 16° in voorkomend geval, het document bedoeld in artikel I.3-21 waarbij de werkgever op de hoogte wordt gebracht van de analyse door de preventieadviseur psychosociale aspecten van het verzoek met een hoofdzakelijk collectief karakter alsook het geschreven akkoord van de verzoeker.

De persoonlijke notities die de preventieadviseur psychosociale aspecten heeft opgesteld bij de door hem ondernomen stappen mogen niet voorkomen in het dossier.

Art. I.3-32.- Het individueel dossier wordt bijgehouden door een preventieadviseur psychosociale aspecten gedurende twintig jaar vanaf de datum van de indiening van het verzoek en valt uitsluitend onder zijn verantwoordelijkheid.

Van zodra het volledig is, mag het dossier bewaard worden op een elektronische drager op voorwaarde dat de authenticiteit van en de toegang tot de documenten worden beschermd en beveiligd.

Art. I.3-33.- Het individueel dossier wordt ter beschikking gehouden van de met het toezicht belaste ambtenaar.

De verklaringen bedoeld in artikel I.3-31, 8° mogen door de ambtenaar of de preventieadviseur psychosociale aspecten worden meegedeeld aan het Openbaar Ministerie dat erom vraagt, indien de gehoorde persoon in zijn verklaring heeft ingestemd met deze overdracht.

Art. I.3-34.- Wanneer de werkgever verandert van externe dienst, wordt de overdracht van het individueel dossier als volgt geregeld : 1° Wanneer het verzoek tot formele psychosociale interventie in behandeling is op het moment van de verandering : a) de preventieadviseur psychosociale aspecten brengt de verzoeker en de andere rechtstreeks betrokken persoon zo snel mogelijk op de hoogte van het feit dat de externe dienst waarvoor hij zijn opdrachten vervult niet meer bevoegd zal zijn voor de behandeling van het verzoek;b) de werkgever deelt aan de preventieadviseur psychosociale aspecten bij wie het verzoek werd ingediend, op zijn verzoek, de coördinaten mee van de nieuwe externe dienst;c) de preventieadviseur psychosociale aspecten bij wie het verzoek werd ingediend, bezorgt het individueel dossier aan de preventieadviseur psychosociale aspecten van de nieuwe externe dienst;d) de preventieadviseur psychosociale aspecten van de nieuwe externe dienst brengt de verzoeker en de andere rechtstreeks betrokken persoon op de hoogte van het feit dat hij de behandeling van het verzoek overneemt.2° Wanneer de behandeling van het verzoek tot formele psychosociale interventie werd afgesloten op het moment van de verandering van externe dienst, kan de preventieadviseur psychosociale aspecten van de nieuwe externe dienst, wanneer dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van zijn opdrachten, een kopie bekomen van het individueel dossier van de preventieadviseur psychosociale aspecten bij wie het verzoek werd ingediend. De overdracht van het individueel dossier gebeurt onder voorwaarden die het beroepsgeheim waarborgen. Afdeling 5. - Bijzonderheden betreffende de behandeling van het

verzoek tot formele psychosociale interventie voor feiten van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk Art. I.3-35.- § 1. Het gedateerd en ondertekend document bedoeld in artikel I.3-15, § 1 waarbij het verzoek tot formele psychosociale interventie voor feiten van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag wordt ingediend, bevat de volgende gegevens : 1° de nauwkeurige beschrijving van de feiten die volgens de werknemer constitutief zijn voor geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk;2° het ogenblik en de plaats waarop elk van deze feiten zich hebben voorgedaan;3° de identiteit van de aangeklaagde;4° het verzoek aan de werkgever om geschikte maatregelen te nemen om een einde te maken aan de feiten. § 2. Na het verplichte persoonlijk onderhoud bedoeld in artikel I.3-14, § 2, neemt de preventieadviseur psychosociale aspecten of de externe dienst waarvoor de preventieadviseur zijn opdrachten vervult, het verzoek dat persoonlijk werd overhandigd in ontvangst, ondertekent hij een kopie van dit verzoek en overhandigt deze aan de verzoeker.

Deze kopie geldt als ontvangstbewijs.

Indien het verzoek werd verzonden bij aangetekende brief, wordt zij geacht te zijn ontvangen de derde werkdag na de verzendingsdatum. § 3. De preventieadviseur psychosociale aspecten weigert de indiening van het verzoek tot formele psychosociale interventie voor feiten van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk wanneer de situatie die de verzoeker beschrijft kennelijk geen geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk inhoudt.

De kennisgeving van de weigering of de aanvaarding van het verzoek gebeurt uiterlijk tien kalenderdagen na de inontvangstneming van het verzoek.

Bij gebrek aan een kennisgeving binnen deze termijn, wordt het verzoek geacht te zijn aanvaard na afloop van deze termijn.

Art. I.3-36.- Naast de mededeling van de informatie bedoeld in artikel I.3-22, brengt de preventieadviseur psychosociale aspecten, van zodra het verzoek werd aanvaard, de werkgever op de hoogte van het feit dat de verzoeker die dit verzoek heeft ingediend de bescherming geniet bedoeld in artikel 32tredecies van de wet vanaf de datum waarop het verzoek in ontvangst werd genomen.

Art. I.3-37.- In het kader van het onderzoek van het verzoek, zal de preventieadviseur psychosociale aspecten : 1° zo spoedig mogelijk aan de aangeklaagde de feiten meedelen die hem worden ten laste gelegd;2° de personen, getuigen of anderen, die hij nuttig oordeelt horen en het verzoek op volledig onpartijdige wijze onderzoeken;3° onmiddellijk de werkgever op de hoogte brengen van het feit dat de werknemer die een getuigenverklaring heeft afgelegd in de zin van artikel 32tredecies, § 1/1, 5° van de wet de bescherming geniet bedoeld in dat artikel en hem de identiteit van de getuige meedelen. De aangeklaagde en de getuigen ontvangen een kopie van hun gedateerde en ondertekende verklaringen die, in voorkomend geval, de toestemming bedoeld in artikel I.3-33, tweede lid vermelden.

Art. I.3-38.- Indien de ernst van de feiten het vereist, stelt de preventieadviseur psychosociale aspecten bewarende maatregelen voor aan de werkgever alvorens zijn advies te overhandigen.

De werkgever deelt zo snel mogelijk en schriftelijk aan de preventieadviseur psychosociale aspecten zijn gemotiveerde beslissing mee betreffende de gevolgen die hij aan de voorstellen voor bewarende maatregelen zal geven.

Art. I.3-39.- Naast de personen bedoeld in artikel I.3-25, deelt de preventieadviseur psychosociale aspecten het advies mee aan het Interfederaal Gelijkekansencentrum en aan het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, wanneer deze instellingen hierom schriftelijk verzoeken en voor zover de werknemer over dit verzoek schriftelijk zijn akkoord heeft gegeven, evenwel zonder dat het Centrum en het Instituut het advies mogen overmaken aan de werknemer.

Art. I.3-40.- De preventieadviseur psychosociale aspecten doet een beroep op de met het toezicht belaste ambtenaar in de gevallen bepaald in artikel 32septies, § 2 van de wet. Daartoe gaat hij na of de werkgever de geschikte preventiemaatregelen heeft genomen.

Art. I.3-41.- Naast de elementen bepaald in artikel I.3-31, bevat het individueel dossier : 1° het document waarbij de werkgever op de hoogte wordt gebracht van het feit dat een verzoek tot formele psychosociale interventie voor feiten van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk werd ingediend en dat de werknemer de bescherming geniet bedoeld in artikel 32tredecies van de wet;2° het document waarbij de werkgever op de hoogte wordt gebracht van het feit dat de getuigen de bescherming genieten bedoeld in artikel 32tredecies, § 1/1, 5° van de wet;3° in voorkomend geval, de voorstellen voor bewarende maatregelen meegedeeld aan de werkgever;4° in voorkomend geval, de beslissing van de werkgever betreffende de bewarende maatregelen;5° in voorkomend geval, de vraag tot tussenkomst van de met het toezicht belaste ambtenaar. Art. I.3-42.- Wanneer de verzoeker of de aangeklaagde overwegen een rechtsvordering in te stellen, deelt de werkgever hen op hun vraag een afschrift van het advies van de preventieadviseur psychosociale aspecten mee.

Art. I.3-43.- De werknemer van een onderneming van buitenaf bedoeld in afdeling 1 van hoofdstuk IV van de wet, die meent het voorwerp te zijn van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk vanwege een werknemer van de werkgever in wiens inrichting hij permanent werkzaamheden uitvoert, kan een beroep doen op de interne procedure van de werkgever bij wie de werkzaamheden worden uitgevoerd.

Wanneer er individuele preventiemaatregelen moeten getroffen worden ten aanzien van een werknemer van een onderneming van buitenaf, legt de werkgever in wiens inrichting permanent werkzaamheden worden uitgevoerd de nuttige contacten met de werkgever van de onderneming van buitenaf, opdat deze maatregelen daadwerkelijk zouden kunnen getroffen worden. HOOFDSTUK III. - Rol van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer Art. I.3-44.- De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer deelt minstens eenmaal per jaar aan de werkgever en aan de preventieadviseur psychosociale aspecten de elementen mee die nuttig zijn voor de evaluatie bedoeld in artikel I.3-6 en die voortvloeien uit het geheel van de medische onderzoeken betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers en de bezoeken van de arbeidsplaatsen, in de vorm van collectieve en anonieme gegevens.

Art. I.3-45.- De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer die bij gelegenheid van om het even welk medisch onderzoek betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers vaststelt dat de gezondheidstoestand van een werknemer is aangetast en dat dit zou kunnen voortvloeien uit de blootstelling aan psychosociale risico's op het werk : 1° informeert de werknemer over de mogelijkheid zich te wenden tot de preventieadviseur psychosociale aspecten of de vertrouwenspersoon;2° kan de preventieadviseur psychosociale aspecten zelf informeren, indien hij oordeelt dat de werknemer niet in staat is zich zelf tot deze adviseur te wenden en onder voorbehoud van het akkoord van die werknemer. Art. I.3-46.- Met toepassing van artikel I.4-55, pleegt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, met het akkoord van de werknemer, overleg met de preventieadviseur psychosociale aspecten over de mogelijkheden voor ander werk en de maatregelen voor aanpassing van de werkposten, wanneer de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, bij gelegenheid van om het even welk medisch onderzoek betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers, vaststelt dat de gezondheidstoestand van de werknemer is aangetast en dat dit zou kunnen voortvloeien uit de blootstelling aan psychosociale risico's op het werk.

Art. I.3-47.- Wanneer de werknemer, die door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer wordt onderzocht, voorafgaand aan de medische onderzoeken betreffende het gezondheidstoezicht een verzoek tot formele psychosociale interventie heeft ingediend, deelt de preventieadviseur psychosociale aspecten, met het akkoord van deze werknemer, het advies bedoeld in artikel I.3-24 mee aan de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer. HOOFDSTUK IV. - Informatie - opleiding Afdeling 1. - Comité voor preventie en bescherming op het werk

Art. I.3-48.- De werkgever deelt de resultaten van de risicoanalyse bedoeld in artikel I.3-1 en de resultaten van de evaluatie bedoeld in artikel I.3-6 mee aan het Comité en vraagt het advies van het Comité over de collectieve preventiemaatregelen die daaruit voortvloeien.

Art. I.3-49.- Onverminderd de toepassing van artikel I.3-5, vierde lid, stelt de werkgever het Comité in kennis van de risicoanalyse bedoeld in artikel I.3-4 en houdt hij de resultaten van de risicoanalyse die uitsluitend anonieme gegevens bevatten te zijner beschikking.

Art. I.3-50.- De werkgever deelt aan het Comité, minstens eenmaal per jaar, het geheel mee van de voorstellen tot collectieve preventiemaatregelen bedoeld in artikel I.3-24, 6° die door de preventieadviseur psychosociale aspecten werden voorgesteld om elke herhaling in andere arbeidssituaties te voorkomen. Hij vraagt het advies van het Comité over deze voorstellen.

De werkgever deelt aan het Comité uitsluitend anonieme gegevens mee.

Art. I.3-51.- § 1. Onverminderd de toepassing van de bepalingen van de artikelen I.2-16 tot I.2-21, neemt de werkgever de nodige maatregelen opdat de leden van het Comité over de nuttige informatie beschikken betreffende : 1° het verzoek tot risicoanalyse bedoeld in artikel I.3-4; 2° de procedures die van toepassing zijn wanneer een werknemer schade meent te ondervinden ten gevolge van psychosociale risico's op het werk; 3° het recht voor de werknemer om een verklaring te doen acteren in het register bedoeld in artikel I.3-3; 4° de gespecialiseerde diensten of instellingen waarop een beroep wordt gedaan in toepassing van artikel 32quinquies van de wet;5° de verplichting om zich te onthouden van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk. § 2. Bovendien zorgt de werkgever er voor dat de leden van het Comité de nodige opleiding krijgen opdat zij de preventiemaatregelen, de procedures en de rechten en plichten waarover zij informatie ontvangen in toepassing van paragraaf 1, 1°, 2°, 3° en 5°, adequaat kunnen toepassen. Afdeling 2. - Werknemers en leden van de hiërarchische lijn

Art. I.3-52.- § 1. Naast de elementen bedoeld in artikel I.3-51, § 1, 1° tot 5°, neemt de werkgever de nodige maatregelen opdat de werknemers en de leden van de hiërarchische lijn over alle nuttige informatie beschikken betreffende : 1° de resultaten van de risicoanalyse bedoeld in artikel I.3-1 en de resultaten van de evaluatie bedoeld in artikel I.3-6; 2° de toepasselijke preventiemaatregelen. § 2. Bovendien zorgt de werkgever er voor dat de werknemers en de leden van de hiërarchische lijn de nodige opleiding ontvangen opdat zij de preventiemaatregelen, de procedures en de rechten en plichten waarover zij informatie ontvangen in toepassing van paragraaf 1, 2° en artikel I.3-51, § 1, 1°, 2°, 3° en 5° adequaat kunnen toepassen. HOOFDSTUK V. - Bepalingen betreffende het statuut van de preventieadviseur psychosociale aspecten en van de vertrouwenspersoon Afdeling 1. - Preventieadviseur psychosociale aspecten

Art. I.3-53.- De preventieadviseurs van de interne en externe diensten, belast met de opdrachten en taken betreffende de preventie van psychosociale risico's op het werk, moeten voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel II.3-30, § 1, 5°.

Art. I.3-54.- De preventieadviseurs van de interne diensten die vóór 16 juni 2007 werden aangeduid in toepassing van de artikelen 16, tweede lid en 17 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 betreffende de bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk mogen de functie van preventieadviseur psychosociale aspecten verder blijven uitoefenen onder de voorwaarden bepaald in deze artikelen.

Art. I.3-55.- Indien het akkoord van alle werknemersvertegenwoordigers in het Comité, bedoeld in artikel 32sexies, § 1, tweede lid van de wet, niet wordt bereikt, vraagt de werkgever het advies van de met het toezicht belaste ambtenaar.

De ambtenaar hoort de betrokken partijen en poogt de standpunten met elkaar te verzoenen. Indien geen verzoening wordt bereikt, verstrekt deze ambtenaar een advies waarvan per aangetekend schrijven kennis wordt gegeven aan de werkgever. De werkgever stelt de werknemersvertegenwoordigers in het Comité in kennis van het advies van deze ambtenaar binnen een termijn van dertig dagen vanaf de kennisgeving en past artikel 32sexies, § 1, vijfde lid van de wet toe. Afdeling 2. - Vertrouwenspersoon

Art. I.3-56.- Indien het akkoord van alle werknemersvertegenwoordigers in het Comité, bedoeld in artikel 32sexies, § 2 van de wet, niet wordt bereikt, vraagt de werkgever het advies van de met het toezicht belaste ambtenaar overeenkomstig de nadere regelen bepaald in artikel I.3-55, tweede lid alvorens een beslissing te nemen overeenkomstig artikel 32sexies, § 2, derde lid van de wet.

Art. I.3-57.- De werkgever zorgt er voor dat de vertrouwenspersoon zijn opdrachten te allen tijde volledig en doeltreffend vervult.

Hiertoe : 1° hangt de vertrouwenspersoon die behoort tot het personeel van de werkgever, wanneer hij handelt in het kader van zijn functie als vertrouwenspersoon, functioneel af van de interne dienst en heeft hij rechtstreeks toegang tot de persoon belast met het dagelijks beheer van de onderneming of instelling;2° beschikt hij over de nodige tijd voor de uitoefening van zijn opdrachten;3° beschikt hij over een passend lokaal om zijn opdrachten op volledig vertrouwelijke wijze te kunnen uitoefenen;4° heeft hij het recht om, indien nodig, een beroep te doen op de preventieadviseur psychosociale aspecten voor het vervullen van zijn opdracht en, in elk geval, wanneer het verzoek tot interventie betrekking heeft op de werkgever zelf of een lid van de hiërarchische lijn en deze interventie zijn autonomie kan in het gedrang brengen of zij hem een nadeel kan berokkenen. De werkgever deelt aan de vertrouwenspersoon de pertinente informatie mee opdat hij zijn opdrachten doeltreffend zou kunnen vervullen.

Bovendien treft de werkgever de nodige maatregelen opdat geen enkele persoon op welke wijze ook rechtstreeks of onrechtstreeks druk uitoefent op de vertrouwenspersoon bij de uitoefening van zijn functie en inzonderheid wat betreft de druk met het oog op het bekomen van informatie die verband houdt of kan houden met de uitoefening van deze functie.

Art. I.3-58.- De werkgever treft de nodige maatregelen opdat de vertrouwenspersoon, binnen de twee jaar die volgen op zijn aanstelling, beschikt over de vaardigheden en kennis die nodig zijn voor de uitoefening van zijn opdrachten, zoals bedoeld in bijlage I.3-1, A).

Hiertoe volgt de vertrouwenspersoon de opleidingen om deze te verwerven alsook om deze te verbeteren inzonderheid door middel van de supervisies bedoeld in bijlage I.3-1, B) die minstens eenmaal per jaar plaatsvinden.

De kosten verbonden aan de opleidingen alsook de verplaatsingskosten zijn ten laste van de werkgever. De tijd besteed aan deze opleidingen wordt bezoldigd als arbeidstijd.

De personen die vóór 1 september 2014, in toepassing van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 betreffende de bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk en van het koninklijk besluit van 17 mei 2007 betreffende de voorkoming van psychosociale belasting veroorzaakt door het werk, waaronder geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk, als vertrouwenspersoon werden aangeduid en die reeds een opleiding hebben gevolgd, mogen de functie van vertrouwenspersoon verder blijven uitoefenen zelfs wanneer deze opleiding niet beantwoordt aan alle voorwaarden vermeld in bijlage I.3-1, A).

Wanneer deze personen geen opleiding hebben gevolgd vóór 1 september 2014, mogen zij de functie van vertrouwenspersoon verder blijven uitoefenen op voorwaarde dat zij : 1° hetzij de vaardigheden en kennis bedoeld in bijlage I.3-1, A) verwerven binnen de twee jaar die volgen op 1 september 2014; 2° hetzij een nuttige ervaring van 5 jaar als vertrouwenspersoon kunnen aantonen op 1 september 2014. Art. I.3-59.- De instellingen of werkgevers die een vorming verstrekken met het oog op het verwerven van de vaardigheden en kennis van vertrouwenspersonen voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° er zorg voor dragen dat de inhoud van de cursussen beantwoordt aan de modules bedoeld in bijlage I.3-1, A) en de best beschikbare praktijken voortdurend integreert; 2° alleen een beroep doen op lesgevers die geactualiseerde kennis en vaardigheden bezitten in de onderwezen materies;3° over de gepaste middelen beschikken, inzonderheid leslokalen en lesmateriaal;4° de cursus derwijze organiseren dat hij respectievelijk minimaal 3 effectieve lesuren omvat voor module 1, 3 effectieve lesuren omvat voor module 2, 6 effectieve lesuren omvat voor module 3 en 18 effectieve lesuren omvat voor module 4;5° het aantal cursisten per lesgever en per les beperken tot maximaal 20;6° na het beëindigen van de cursus aan de cursisten een vormingsattest afleveren. De organisatoren kunnen de cursisten vrijstellen van de materies waarvoor zij kunnen aantonen dat zij deze reeds hebben gevolgd in het kader van een andere opleiding.

Art. I.3-60.- De instellingen die een vorming verstrekken met het oog op het verwerven van de vaardigheden en de kennis van vertrouwenspersonen, kunnen een aanvraag indienen om opgenomen te worden in de lijst die wordt gepubliceerd door de algemene directie HUA. De aanvragen om opgenomen te worden in deze lijst worden ingediend bij de algemene directie HUA en omvatten : 1° de benaming, het statuut en het adres van de instelling, alsook het adres van de plaats waar de leslokalen en het lesmateriaal zich bevinden;2° de opgave van de kwalificaties van de lesgevers waarop de organisator een beroep doet, inzonderheid hun diploma's, ervaring, curriculum en de wijze waarop zij zich bijscholen; 3° een schriftelijke verklaring waarbij de instelling de verbintenis aangaat de voorwaarden bedoeld in artikel I.3-59 na te leven.

Art. I.3-61.- De algemene directie HUA gaat na of de aanvraag volledig is en zendt ze vervolgens voor onderzoek, verslag en advies naar de algemene directie TWW. De instellingen over wie de algemene directie TWW een gunstig advies heeft gegeven met betrekking tot hun aanvraag, worden door de algemene directie HUA opgenomen in de lijst bedoeld in artikel I.3-60, die wordt gepubliceerd door de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.

Indien, na controle door de algemene directie TWW, en nadat de instelling werd gehoord, blijkt dat deze niet meer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel I.3-59 schrapt de algemene directie HUA de betrokken instelling van de lijst bedoeld in artikel I.3-60.

Art. I.3-62.- Wanneer geen vertrouwenspersoon werd aangeduid binnen de onderneming of de instelling en wanneer de preventieadviseur psychosociale aspecten deel uit maakt van een externe dienst, oefent de preventieadviseur belast met de leiding van de interne dienst de bij artikel I.3-11 bedoelde informatieopdrachten van de vertrouwenspersoon uit, zonder dat de uitoefening van deze opdracht het voorafgaand akkoord vereist van alle werknemersvertegenwoordigers in het Comité bedoeld in artikel 32sexies, § 2, eerste lid van de wet en zonder dat dit het volgen van de opleiding bedoeld in artikel I.3-58 vereist.

Het eerste lid is niet van toepassing in de ondernemingen met minder dan twintig werknemers waar de functie van preventieadviseur wordt uitgeoefend door de werkgever of ingeval de betrokkene zelf of het Comité niet akkoord gaat. Afdeling 3. - Overleg - Uitwisseling van informatie

Art. I.3-63.- De preventieadviseur psychosociale aspecten en de vertrouwenspersoon plegen regelmatig overleg.

Ze hebben het recht en de verplichting alle contacten tussen hen die nodig zijn voor het vervullen van hun opdrachten te onderhouden, inzonderheid door het uitwisselen van de pertinente informatie betreffende hun psychosociale interventies.

Art. I.3-64.- Met het oog op de evaluatie van de preventiemaatregelen bedoeld in artikel I.3-6, deelt de vertrouwenspersoon minstens eenmaal per jaar aan de preventieadviseur psychosociale aspecten schriftelijk de gegevens mee van de door hem behandelde incidenten die zich bij herhaling voordoen.

Art. I.3-65.- Met het oog op het opstellen van deel VIII van het jaarverslag van de interne dienst, verstrekken de preventieadviseur psychosociale aspecten en de vertrouwenspersoon aan de preventieadviseur belast met de leiding van de interne dienst de anonieme gegevens die hem toelaten dit verslag te vervolledigen. HOOFDSTUK VI. - Dienst belast met het in ontvangst nemen van gerechtelijke beslissingen Art. I.3-66.- De algemene directie HUA wordt aangeduid om de beslissingen van de rechtsmachten betreffende hoofdstuk Vbis van de wet, zoals voorzien in artikel 32octiesdecies van de wet, in ontvangst te nemen.

TITEL 4. - MAATREGELEN IN VERBAND MET HET GEZONDHEIDSTOEZICHT OP DE WERKNEMERS HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied, definities en doelstellingen Art. I.4-1.- § 1. Onverminderd de specifieke of aanvullende verplichtingen die in andere bepalingen van deze codex worden opgelegd, is deze titel van algemene toepassing. § 2. Voor de toepassing van de bepalingen van deze titel wordt verstaan onder : 1° veiligheidsfunctie : elke werkpost waar gebruik wordt gemaakt van arbeidsmiddelen, waar motorvoertuigen, kranen, rolbruggen, hijstoestellen van welke aard ook, of machines die gevaarlijke installaties of toestellen in werking zetten, bestuurd worden of nog waar dienstwapens worden gedragen, voor zover het gebruik van die arbeidsmiddelen, het besturen van die werktuigen en installaties of het dragen van die wapens de veiligheid en gezondheid van andere werknemers van de onderneming of van ondernemingen van buitenaf, in gevaar kan brengen;2° functie met verhoogde waakzaamheid : elke werkpost die bestaat uit het permanent toezicht op de werking van een installatie en waar een gebrek aan waakzaamheid tijdens de uitvoering van het toezicht, de veiligheid en gezondheid van andere werknemers van de onderneming of van ondernemingen van buitenaf in gevaar kan brengen;3° activiteit met welbepaald risico : elke activiteit of werkpost waarvoor uit de resultaten van de risicoanalyse het bestaan blijkt van : a) een identificeerbaar risico voor de gezondheid van de werknemer, te wijten aan de blootstelling aan een fysisch agens, een biologisch agens of een chemisch agens;b) een verband tussen de blootstelling aan een belasting van ergonomische aard of die verbonden is aan de zwaarte van het werk of aan monotoon en tempogebonden werk en een identificeerbaar risico op een fysieke of mentale werkbelasting voor de werknemer;c) een identificeerbaar risico voor de gezondheid van de werknemer, te wijten aan de verhoogde blootstelling aan psychosociale risico's op het werk;4° de adviserend geneesheer : elke geneesheer die tussenkomt bij de beoordeling van de medische geschiktheid van de werknemer overeenkomstig de desbetreffende sociale zekerheidsreglementering. Art. I.4-2.- Het gezondheidstoezicht op de werknemers heeft tot doel de gezondheid van de werknemers te bevorderen en te behouden door risico's te voorkomen. Dit gebeurt door het stellen van preventieve handelingen, waardoor de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer in staat is om : a) de tewerkstellingskansen te bevorderen voor iedereen, inzonderheid door het voorstellen aan de werkgever van aangepaste werkmethodes, van aanpassingen van de werkpost en door het zoeken naar aangepast werk, ook voor werknemers met een beperkte arbeidsgeschiktheid;b) zo vroeg mogelijk beroepsziekten en arbeidsgebonden aandoeningen op te sporen;c) de werknemers te informeren en te adviseren over de aandoeningen en gebreken waardoor zij eventueel zijn getroffen;d) mee te werken aan het opsporen en het onderzoeken van de risicofactoren voor beroepsziekten en arbeidsgebonden aandoeningen;e) te vermijden dat werknemers worden tewerkgesteld aan taken waarvan zij, wegens hun gezondheidstoestand, normaal de risico's niet kunnen dragen;f) te vermijden dat personen tot het werk worden toegelaten die getroffen zijn door ernstige besmettelijke aandoeningen of die een gevaar betekenen voor de veiligheid van de andere werknemers;g) de beslissing inzake de arbeidsgeschiktheid van een werknemer op het ogenblik van het medisch onderzoek te staven, door rekening te houden met : 1° de veiligheidsfunctie of functie met verhoogde waakzaamheid die hij daadwerkelijk uitoefent of zal uitoefenen, en die de gezondheid en veiligheid van andere werknemers in gevaar kan brengen;2° de activiteit met welbepaald risico die zijn gezondheid aantast of kan aantasten. HOOFDSTUK II. - Verplichtingen van de werkgever in verband met de toepassing en de uitvoering van het gezondheidstoezicht Art. I.4-3.- § 1. De werkgever neemt de nodige maatregelen opdat de werknemers die een veiligheidsfunctie, een functie met verhoogde waakzaamheid of een activiteit met welbepaald risico uitoefenen, verplicht onder gezondheidstoezicht staan, en opdat de uitvoering van dit gezondheidstoezicht verloopt overeenkomstig de voorschriften van deze titel. § 2. Het gezondheidstoezicht van werknemers is niet verplicht wanneer uit de resultaten van de risicoanalyse die uitgevoerd is in samenwerking met de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en die aan het voorafgaand advies van het Comité werd voorgelegd, blijkt dat dit niet nodig is. § 3. Over de betwistingen die kunnen voortvloeien uit de toepassing van de bepalingen bedoeld in § 1 en § 2 zal beslist worden door de geneesheer sociaal inspecteur van de Algemene Directie TWW. Art. I.4-4.- § 1. De werkgever neemt de nodige maatregelen opdat elke werknemer die dit wenst op gezette tijden van een gezondheidstoezicht kan genieten betreffende de risico's voor zijn veiligheid en gezondheid op het werk.

Dit gezondheidstoezicht wordt uitgeoefend voor een door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer bepaalde periode, overeenkomstig de bepalingen van deze titel. § 2. De werkgever verwittigt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer : 1° wanneer een werknemer klaagt over ongemakken of tekenen van een aandoening vertoont die kunnen worden toegeschreven aan zijn arbeidsomstandigheden;2° wanneer hij vaststelt dat de lichamelijke of geestelijke toestand van een werknemer de risico's verbonden aan de werkpost onmiskenbaar verhoogt. De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer beoordeelt onafhankelijk of deze werknemer aan een gezondheidsbeoordeling moet worden onderworpen en of maatregelen kunnen worden genomen met het oog op de aanpassing van de arbeidsomstandigheden. § 3. De werkgever neemt de nodige maatregelen om de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer in kennis te stellen van elke arbeidsongeschiktheid van vier weken of meer, vastgesteld voor een werknemer die al dan niet onderworpen is aan het verplicht gezondheidstoezicht.

Art. I.4-5.- § 1. Op basis van de resultaten van de permanente risicoanalyse maakt de werkgever volgende lijsten op en houdt deze bij : 1° een lijst met de veiligheidsfuncties, functies met verhoogde waakzaamheid en activiteiten met welbepaald risico;2° een naamlijst met de werknemers die verplicht aan het gezondheidstoezicht onderworpen zijn, met naast de naam van elke werknemer de aard van de effectief uitgeoefende veiligheidsfunctie, functie met verhoogde waakzaamheid of activiteit met welbepaald risico; 3° een naamlijst met de werknemers die onderworpen zijn aan de verplichte inentingen of tuberculinetests bedoeld in artikel VII.1-56; 4° een nominatieve lijst van de werknemers bedoeld in artikel I.4-4, § 1.

Bovendien duidt hij voor elke activiteit met een welbepaald risico bedoeld in het eerste lid, 1°, de aard van de fysische, chemische of biologische agentia, of het soort fysieke of mentale werkbelasting, of het soort situaties waaraan de werknemer wordt blootgesteld die psychosociale risico's op het werk inhouden aan. § 2. De in § 1, 2° en 3° bedoelde naamlijsten vermelden bovendien voor elke werknemer : 1° naam en voornaam;2° geslacht;3° geboortedatum;4° datum van de laatste verplichte gezondheidsbeoordeling. Deze lijsten worden naamlijsten van het gezondheidstoezicht genoemd en worden bij het jaaractieplan gevoegd.

Art. I.4-6.- § 1. De werkgever bezorgt de betrokken preventieadviseur-arbeidsgeneesheer jaarlijks de in artikel I.4-5, § 1, 1° bedoelde lijst.

De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer onderzoekt deze lijsten en bezorgt de werkgever een advies, onder de vorm van een schriftelijk verslag, opgemaakt op grond van de resultaten van de permanente risicoanalyse en alle gegevens die hij nuttig acht. De werkgever voegt deze lijsten jaarlijks toe aan het jaaractieplan en raadpleegt het Comité overeenkomstig de termijn vastgesteld in artikel I.2-10. § 2. De werkgever mag geen enkele werknemer schrappen die op de nominatieve lijst van het gezondheidstoezicht bedoeld in artikel I.4-5, § 1, 2°, is ingeschreven, noch enige wijziging aan deze lijst aanbrengen, behalve als hij het akkoord bekomen heeft van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en het Comité.

Ingeval van onenigheid vraagt de werkgever de tussenkomst van de geneesheer sociaal inspecteur van de Algemene Directie TWW die beslist om deze lijst al dan niet te wijzigen.

Art. I.4-7.- § 1. Na eensluidend advies van het Comité, bezorgt de werkgever de betrokken preventieadviseur-arbeidsgeneesheer minstens één maal per jaar een afschrift van de eventueel aangepaste lijsten, bedoeld in artikel I.4-5, § 1. § 2. Deze lijsten moeten de betrokken preventieadviseur-arbeidsgeneesheer in staat stellen de werknemers via de werkgever op te roepen om zich op de voorziene datum aan te bieden voor de periodieke gezondheidsbeoordeling of de nieuwe inentingen of tuberculinetests waaraan ze zich moeten onderwerpen en na te gaan of alle werknemers die aan het gezondheidstoezicht onderworpen zijn dit daadwerkelijk tijdig hebben ondergaan. Daar waar nodig herinnert hij de werkgever hieraan.

Art. I.4-8.- De in artikel I.4-5, § 1 bedoelde lijsten kunnen te allen tijde ter plaatse bij de interne dienst geraadpleegd worden door het Comité. De met het toezicht belaste ambtenaren kunnen eisen dat hun de nodige afschriften of uittreksels voor de uitvoering van hun opdracht worden overhandigd.

De werkgever bewaart deze lijsten gedurende ten minste vijf jaar vanaf de datum waarop deze lijsten werden opgesteld en zij mogen zowel op papier als op elektronische gegevensdrager worden bewaard.

Art. I.4-9.- De werkgever brengt de werknemers die aan het gezondheidstoezicht onderworpen worden vooraf op de hoogte van het doel en de aard van de preventieve medische onderzoeken, inentingen en tuberculinetests die zij moeten ondergaan, alsook van de procedure die zij moeten volgen om deze te ondergaan.

Art. I.4-10.- De werkgever bezorgt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, op de meest aangewezen wijze, een formulier "verzoek om gezondheidstoezicht over de werknemers" met het oog op het uitvoeren bij de kandidaat of werknemer van een voorafgaande gezondheidsbeoordeling, een onderzoek bij werkhervatting, een voortgezet gezondheidstoezicht, een uitbreiding van het gezondheidstoezicht, of een onderzoek in het kader van de moederschapsbescherming. Dit formulier bevat de gegevens zoals vermeld in het model dat gaat als bijlage I.4-1. Het wordt in het gezondheidsdossier bewaard.

De werkgever legt, in overleg met het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht, de datum vast waarop de werknemer het preventief medisch onderzoek zal moeten ondergaan. Hij deelt deze datum mee aan de werknemer evenals om welk soort onderzoek het gaat.

Art. I.4-11.- § 1. De werknemer die in het kader van een periodieke gezondheidsbeoordeling, een onderzoek bij werkhervatting, een voortgezet gezondheidstoezicht, een uitbreiding van het gezondheidstoezicht of een onderzoek in het kader van de moederschapsbescherming wordt opgeroepen om te verschijnen voor de afdeling of het departement belast met het medisch toezicht, wordt tijdens de werkuren onderworpen aan de medische onderzoeken, de inentingen en de tuberculinetests, evenals aan de geneeskundige verstrekkingen bedoeld in artikel I.4-14, § 1, tweede lid. De hieraan bestede tijd wordt als arbeidstijd bezoldigd en de verplaatsingskosten zijn ten laste van de werkgever.

Elke oproeping bedoeld in het eerste lid om te verschijnen voor de afdeling of het departement belast met het medisch toezicht, hetzij buiten zijn werkuren, hetzij tijdens de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, hetzij in de loop van de periode van vrijstelling van arbeid, is absoluut nietig en heeft de absolute nietigheid van de beslissing van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer tot gevolg. § 2. De Minister kan voor bepaalde categorieën van werkgevers afwijken van de verbodsbepaling betreffende de werkuren vermeld in § 1, tweede lid op grond van de aard van het uitgevoerde werk of indien objectieve en technische redenen de toepassing van voormelde bepaling onmogelijk maken, na hiertoe voorafgaand het advies van het bevoegde paritair comité te hebben ingewonnen. § 3. De preventieve handelingen die door de preventieadviseurs-arbeidsgeneesheren krachtens de bepalingen van deze titel worden verricht, en de geneeskundige verstrekkingen, bedoeld in artikel I.4-14, § 1, tweede lid, mogen voor de werknemers geen enkele uitgave meebrengen.

Art. I.4-12.- De werknemers die zich onttrekken aan de preventieve medische onderzoeken waaraan zij zich krachtens de bepalingen van deze titel moeten onderwerpen, alsook de werknemers die aan de verplichte inentingen of tuberculinetests zijn onderworpen maar niet beschikken over een geldig bewijs of over een geldige kaart, opgesteld overeenkomstig bijlage VII.1-5 en ondertekend door een arts, mogen door de werkgevers niet aan het werk worden gesteld of gehouden.

Art. I.4-13.- Tijdens de procedure van werving en selectie en tijdens de duur van de tewerkstelling mogen de werkgevers geen andere tests of medische onderzoeken laten uitvoeren dan deze die de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer krachtens deze titel mag uitvoeren, inzonderheid met een ander doel dan het staven van de beslissing dat de kandidaat of werknemer die onderworpen is aan de verplichte beoordeling van de gezondheid geschikt is in functie van de kenmerken van de betrokken werkpost of activiteit met welbepaald risico of met een ander doel dan het onderzoek naar de mogelijkheden voor re-integratie in de onderneming. HOOFDSTUK III. - De preventieve handelingen en de specifieke verplichtingen van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer Art. I.4-14.- § 1. De preventieve handelingen die moeten uitgevoerd worden omvatten de preventieve medische onderzoeken, het samenstellen van een gezondheidsdossier en de inentingen en tuberculinetests.

In afwijking van het eerste lid mogen de afdelingen of departementen belast met het medisch toezicht van de interne of externe diensten eveneens geneeskundige verstrekkingen uitvoeren met toepassing van andere wetten en besluiten dan de wet en de codex, doch enkel voor de werknemers van de werkgevers die bij hen aangesloten zijn. De bepalingen van hoofdstuk V van deze titel zijn van toepassing op deze verstrekkingen. § 2. De preventieve handelingen mogen slechts worden toegepast om de doelstellingen bedoeld in artikel I.4-2 te bereiken.

Art. I.4-15.- De preventieve medische onderzoeken omvatten : 1° de voorafgaande gezondheidsbeoordeling;2° de periodieke gezondheidsbeoordeling;3° het onderzoek bij werkhervatting. In voorkomend geval, omvatten zij eveneens : 1° de spontane raadpleging;2° het voortgezet gezondheidstoezicht;3° de re-integratiebeoordeling van een werknemer die het overeengekomen werk tijdelijk of definitief niet kan uitoefenen;4° de uitbreiding van het gezondheidstoezicht. Art. I.4-16.- Om zijn beslissing aangaande de huidige gezondheidstoestand van iedere te onderzoeken kandidaat of werknemer te staven, brengt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer de resultaten van zijn preventief medisch onderzoek in verband met de resultaten van de geactualiseerde risicoanalyse van de veiligheidsfunctie, functie met verhoogde waakzaamheid of activiteit met welbepaald risico, die de kandidaat of werknemer uitoefent of daadwerkelijk zal uitoefenen.

Art. I.4-17.- § 1. De preventieve medische onderzoeken, de inentingen en tuberculinetests worden persoonlijk uitgevoerd door dezelfde preventieadviseur-arbeidsgeneesheer als deze die meewerkt aan de uitvoering van de opdrachten in verband met de risicoanalyse. Deze preventieadviseur-arbeidsgeneesheer kan zich laten bijstaan door verpleegkundig personeel of door personeel met een passende opleiding. § 2. Indien de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer een beroep doet op bevoegde medewerkers voor het uitvoeren van de gerichte onderzoeken of tests, het biologisch toezicht en de radiografische onderzoeken bedoeld in artikel I.4-27, zorgt hij ervoor dat de geneesheren, medische instellingen of medische laboratoria, die hem desgevallend door de werkgever of de bestuursraad van de externe dienst en met zijn goedkeuring werden aangewezen, hem tijdig hun onderzoeksresultaten bezorgen.

Art. I.4-18.- § 1. Wanneer een preventieadviseur-arbeidsgeneesheer van een interne dienst zijn functie onderbreekt om reden van verlof, ziekte, ongeval of om enige andere oorzaak, en wanneer daardoor het departement belast met het medisch toezicht van de interne dienst zijn verplichtingen onmogelijk kan nakomen, zodanig dat de in deze titel opgelegde preventieve handelingen niet meer kunnen worden uitgevoerd binnen de voorziene termijnen, dient de werkgever een tijdelijke vervanger voor die geneesheer aan te stellen. § 2. Voor zover de omstandigheden het vereisen, bezit de vervangende arts minstens dezelfde bijzondere kwalificaties als deze van de arts die hij vervangt. Evenwel dient hij steeds te beantwoorden aan de voorschriften van de artikelen I.4-17, I.4-22 en I.4-24. § 3. De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer doet het nodige om aan de werkgever de artsen aan te wijzen die hem kunnen vervangen. Hij houdt hierbij rekening met de bovenvermelde voorwaarden. De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer stelt de volledige gegevens van deze artsen ter beschikking van de werkgever.

Art. I.4-19.- § 1. De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer brengt uit eigen beweging de betrokken kandidaat of werknemer op de hoogte van de afwijkingen opgespoord tijdens de preventieve medische onderzoeken die op hem betrekking hebben.

Ter gelegenheid van die onderzoeken geeft de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer aan de kandidaat of de werknemer de raadgevingen die verantwoord worden door zijn gezondheidstoestand. § 2. Hij verzoekt de werknemer, bij wie hij een aantasting van zijn gezondheid vaststelt, zijn behandelend arts te raadplegen. Mits de werknemer hiermee instemt, verschaft hij de behandelende arts alle nuttige informatie.

Wanneer het hem lijkt dat die aantasting beroepsgebonden is, past hij één van de maatregelen bedoeld in artikel I.4-33 toe en vult hij een aangifte van beroepsziekte in overeenkomstig artikel I.4-98. § 3. Zonodig deelt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer aan de werknemer mee welke sociale diensten of instellingen hem de gewenste hulp of bijstand kunnen verlenen.

Art. I.4-20.- De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer neemt deel aan de vergaderingen van het Comité van de betrokken onderneming overeenkomstig de bepalingen van artikel II.7-25.

Art. I.4-21.- De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer heeft bij de uitoefening van zijn functie de vrije toegang tot de ondernemingen en de instellingen.

Hij dient toegang te krijgen tot alle arbeidsplaatsen.

Art. I.4-22.- De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer gaat in geen geval na of de afwezigheid van de werknemers om gezondheidsreden gegrond is. Om beter de doeltreffendheid van het preventieprogramma te kunnen inschatten, beroepsziekten op te sporen, risico's te identificeren en de arbeidsongeschikte werknemer, met het oog op de re-integratie op het werk, werk te geven dat overeenstemt met zijn toestand, mag hij nochtans telkens hij het nuttig acht, en met de toestemming van de werknemer, bij de behandelend geneesheer en de adviserend geneesheer informeren naar de omstandigheden die de oorzaak kunnen zijn van die afwezigheid en naar de evolutie van zijn gezondheidstoestand.

Art. I.4-23.- Onder voorbehoud van de bepalingen van hoofdstuk VIII van deze titel betreffende de aangifte van beroepsziekten, zijn, wat betreft de inhoud van het gezondheidsdossier, de preventieadviseurs-arbeidsgeneesheren en de personen die hen bijstaan strikt gebonden door het beroepsgeheim.

Art. I.4-24.- Elke klacht over beroepsfouten die de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer worden verweten, wordt meegedeeld aan de betrokken geneesheer sociaal inspecteur van de algemene directie TWW die, wanneer na onderzoek waaruit blijkt dat de klacht gegrond is, de Orde der Geneesheren ervan in kennis stelt. HOOFDSTUK IV De verschillende vormen van gezondheidsbeoordeling Afdeling 1. - Voorafgaande gezondheidsbeoordeling

Art. I.4-25.- De werkgever onderwerpt de volgende werknemers aan een voorafgaande gezondheidsbeoordeling : 1° de werknemers die in dienst worden genomen om te worden tewerkgesteld in een veiligheidsfunctie, een functie met verhoogde waakzaamheid of een activiteit met welbepaald risico;2° de werknemers die in dienst zijn en aan wie een andere functie wordt toegewezen in de onderneming of inrichting, waardoor zij worden tewerkgesteld in een veiligheidsfunctie, een functie met verhoogde waakzaamheid of een activiteit met welbepaald risico, waarin zij voorheen niet waren tewerkgesteld of waardoor zij voor het eerst in dergelijke functie of aan dergelijke activiteit worden tewerkgesteld. De bepaling van het eerste lid, 2° is niet van toepassing indien de wijziging van functie het gevolg is van de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk VI van deze titel.

Art. I.4-26.- Bij de voorafgaande gezondheidsbeoordeling neemt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer zijn beslissing betreffende de geschiktheid van de werknemer, en deelt hij ze mee aan de werknemer en de werkgever, op één van de volgende ogenblikken : 1° in het geval bedoeld in artikel I.4-25, 1°, vooraleer de werknemer effectief tewerkgesteld wordt in de desbetreffende functie of aan de desbetreffende activiteit; 2° in het geval bedoeld in artikel I.4-25, 2°, vooraleer de wijziging van de functie of activiteit wordt doorgevoerd en voor zover deze wijziging effectief gebeurt, onder voorbehoud van de beslissing van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer.

In afwijking van het eerste lid, 1° mogen de voorafgaande gezondheidsbeoordeling en de betekening van de beslissing ook gebeuren vooraleer de arbeidsovereenkomst gesloten wordt, voor zover deze gezondheidsbeoordeling de laatste stap is in de procedure van werving en selectie en de arbeidsovereenkomst, onder voorbehoud van de beslissing van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, effectief tot stand komt.

Art. I.4-27.- § 1. De voorafgaande gezondheidsbeoordeling bevat minstens volgende handelingen : 1° het uitvoeren en het optekenen van de beroepsanamnese en de medische voorgeschiedenis van de werknemer;2° een klinisch onderzoek van de algemene gezondheidstoestand en biometrische onderzoeken indien de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer dit noodzakelijk acht;3° de opsporing van afwijkingen en contra-indicaties om de werkpost in te nemen of de activiteit daadwerkelijk uit te oefenen. § 2. Deze beoordeling wordt aangevuld met de volgende bijkomende handelingen indien specifieke reglementaire bepalingen van de codex zulks vaststellen : 1° een gericht onderzoek of gerichte functionele tests toegespitst op de betrokken fysiologische systemen die moeten onderzocht worden omwille van de aard van de blootstelling of de vereisten van de uit te voeren activiteiten.De gekozen onderzoekstechnieken beantwoorden aan de beroepsnormen inzake veiligheid; 2° een specifiek biologisch toezicht waarbij betrouwbare en gevalideerde indicatoren gebruikt worden die specifiek zijn voor het chemisch agens en zijn metabolieten of voor het biologisch agens;3° een test naar vroegtijdige en omkeerbare effecten ten gevolge van de blootstelling, bedoeld om het risico op te sporen;4° een radiografisch onderzoek van de borstorganen indien dit vooraf gerechtvaardigd werd volgens de principes, bepaald in artikel 51 van het algemeen reglement ioniserende stralingen. Art. I.4-28.- De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer mag de in artikel I.4-25 bedoelde kandidaten en werknemers vrijstellen van alle of een deel van de handelingen die deel uitmaken van de voorafgaande gezondheidsbeoordeling indien zij deze onlangs hebben ondergaan, mits : 1° hij in kennis wordt gesteld van het resultaat van deze handelingen;2° de tijdspanne die verstreken is sinds de uitvoering van die handelingen niet groter is dan het tijdsverloop tussen de periodieke gezondheidsbeoordelingen die worden voorzien voor de werknemers die een gelijkaardige werkpost bezetten of een gelijkaardige activiteit met welbepaald risico uitoefenen en onderworpen zijn aan het gezondheidstoezicht. Afdeling 2. - Periodieke gezondheidsbeoordeling

Art. I.4-29.- De werkgever is gehouden de werknemers die een veiligheidsfunctie, een functie met verhoogde waakzaamheid of een activiteit met welbepaald risico uitoefenen, aan een periodieke gezondheidsbeoordeling te onderwerpen.

Art. I.4-30.- De periodieke gezondheidsbeoordeling omvat de handelingen voorgeschreven in artikel I.4-27, § 1 en § 2.

Art. I.4-31.- Op initiatief van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer kan het soort bijkomende handelingen bedoeld in artikel I.4-27, § 2, vervangen worden door andere type handelingen waarvan het resultaat dezelfde waarborgen inzake validiteit en betrouwbaarheid biedt.

In dat geval kiest de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer voor handelingen die de lichamelijke integriteit van de werknemer het meest respecteren en zijn veiligheid waarborgen.

De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer licht het Comité vervolgens in over het type uitgevoerde handelingen.

Art. I.4-32.- § 1. Deze periodieke gezondheidsbeoordeling wordt eenmaal per jaar uitgevoerd, tenzij wanneer andere bepalingen van de codex een andere periodiciteit voorzien. § 2. Indien de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer dit noodzakelijk acht, kan hij een kortere tussentijd vastleggen wegens de aard van de werkpost of activiteit of de gezondheidstoestand van de werknemer, of omdat de werknemer behoort tot een bijzonder gevoelige risicogroep, of wegens incidenten of ongevallen die zich hebben voorgedaan en die de duur en intensiteit van de blootstelling kunnen wijzigen.

De uitgevoerde handelingen tussen twee periodieke beoordelingen in, zijn de bijkomende handelingen bedoeld bij artikel I.4-27, § 2.

Wanneer deze de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer tot de mening brengen dat het niet aangewezen is een werknemer op zijn werkpost te houden of zijn activiteit verder te laten uitoefenen, worden deze handelingen aangevuld met een algemeen klinisch onderzoek, vooraleer de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer een beslissing ten aanzien van deze werknemer neemt. § 3. Wanneer de resultaten van de gezondheidsbeoordeling van de werknemers wijzen op een onzekerheid betreffende het effectief bestaan van het risico kan de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer voorstellen de tussentijd van de periodieke gezondheidsbeoordeling met één jaar te verlengen. Een gepast systeem voor toezicht op de blootstelling van de werknemers wordt binnen de tussentijd ingesteld en jaarlijks geëvalueerd. Dit systeem bevat de bijkomende handelingen bedoeld in artikel I.4-27, § 2, 2° en 3°. § 4. De voorgestelde ingekorte of verlengde tussentijd en de resultaten van het gepaste systeem voor toezicht, bedoeld in § 3, worden voor voorafgaandelijk advies voorgelegd aan het Comité en meegedeeld aan de geneesheer sociaal inspecteur van de algemene directie TWW. § 5. Zo hij het nodig acht, kan de geneesheer sociaal inspecteur van de algemene directie TWW, de door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer voorgestelde tussentijd wijzigen of voor sommige werknemers een nieuwe tussentijd voor de periodieke gezondheidsbeoordeling vaststellen. § 6. De werknemer die getroffen is door een beroepsgebonden aandoening waarvan de diagnose aan de hand van de in artikel I.4-27 bepaalde handelingen niet voldoende kan worden gesteld, wordt onderworpen aan elk bijkomend onderzoek dat door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer of de geneesheer sociaal inspecteur van de algemene directie TWW als noodzakelijk wordt aangezien.

Art. I.4-33.- § 1. Op grond van de resultaten van de periodieke gezondheidsbeoordeling, en wanneer de gezondheidstoestand van de werknemer dit vereist, stelt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer aan de werkgever alle gepaste individuele en collectieve preventie- of beschermingsmaatregelen voor. § 2. Die maatregelen kunnen er in bestaan : 1° de duur, intensiteit of frequentie van de blootstelling aan dergelijke agentia of belasting te verminderen;2° een herinrichting of aanpassing van de werkpost of activiteit en/of de werkmethodes en/of de arbeidsomstandigheden voor te stellen;3° vorming of informatie te verstrekken over de algemene preventie- en beschermingsmaatregelen die moeten worden toegepast;4° de gezondheid te beoordelen van alle werknemers die een analoge blootstelling hebben ondergaan of die werden tewerkgesteld aan gelijkaardige activiteiten;5° de risicoanalyse opnieuw uit te voeren met betrekking tot de specifieke risico's van de werkpost of activiteit, inzonderheid bij toepassing van een nieuwe techniek, het gebruik van een nieuw product of de verhoging van het werkritme; 6° de betrokken werknemer niet meer bloot te stellen aan een agens of belasting bedoeld in artikel I.4-1, § 2, 3° of de werknemer tijdelijk over te plaatsen van zijn werkpost of de uitgeoefende activiteit.

De maatregelen betreffende elke individuele werknemer worden genomen overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk V van deze titel die de beslissingen van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer regelen.

De collectieve maatregelen die genomen zijn worden ter kennis gebracht van het Comité. Afdeling 3. - Onderzoek bij werkhervatting en bezoek voorafgaand aan

de werkhervatting Art. I.4-34.- Na minstens vier opeenvolgende weken afwezigheid wegens om het even welke ziekte, aandoening of ongeval of wegens bevalling, worden de werknemers tewerkgesteld aan een veiligheidsfunctie, een functie met verhoogde waakzaamheid of een activiteit met welbepaald risico verplicht aan een onderzoek bij werkhervatting onderworpen.

Mits toestemming van de werknemer kan de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer overleg plegen met de behandelende arts en/of de adviserend geneesheer.

Op verzoek van de werknemer of wanneer de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer het nodig oordeelt wegens de aard van de ziekte, de aandoening of het ongeval, kan het onderzoek bij werkhervatting plaatsvinden na een afwezigheid van kortere duur.

Dit onderzoek gebeurt ten vroegste op de dag waarop het werk of de dienst wordt hernomen en ten laatste op de tiende werkdag daarna.

Art. I.4-35.- Het onderzoek bij werkhervatting moet de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer in staat stellen na te gaan of de werknemer nog steeds geschikt is voor de werkpost die hij voordien bezette of de activiteit die hij voordien uitoefende, en in geval van ongeschiktheid, de in artikel I.4-33 bedoelde gepaste preventie- of beschermingsmaatregelen te nemen.

Art. I.4-36.- § 1. De werkgever informeert alle werknemers die al dan niet onderworpen zijn aan het verplicht gezondheidstoezicht, over hun recht te genieten van een bezoek voorafgaand aan de werkhervatting in geval van arbeidsongeschiktheid, met het oog op een eventuele aanpassing van hun werkpost. § 2. In geval van arbeidsongeschiktheid, kan de werknemer, al dan niet onderworpen aan het verplicht gezondheidstoezicht, rechtstreeks bij de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer een bezoek voorafgaand aan de werkhervatting vragen. Mits toestemming van de werknemer kan de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer overleg plegen met de behandelende arts en/of de adviserend geneesheer. § 3. Vanaf het ogenblik dat hij, overeenkomstig § 2, een aanvraag ontvangt verwittigt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer de werkgever, tenzij de werknemer hiermee niet akkoord is, en nodigt hij de werknemer uit voor een bezoek voorafgaand aan de werkhervatting, dat plaatsvindt binnen een termijn van tien werkdagen volgend op de dag van de ontvangst van de aanvraag. § 4. Het bezoek voorafgaand aan de werkhervatting zoals bedoeld in § 1 moet de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer in staat stellen om, op basis van de gezondheidstoestand van de werknemer en het onderzoek van zijn werkpost, aangepaste maatregelen voor te stellen aan de werkgever die inzonderheid bestaan uit een aanpassing van de post of de arbeidsomstandigheden teneinde de belasting verbonden aan deze post te verminderen zodat de werkgever een aangepast werk kan geven aan de werknemer vanaf de werkhervatting. § 5. De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer onderzoekt de werkpost van de werknemer zo spoedig mogelijk met het oog op het onderzoek van de mogelijkheden tot aanpassing van deze post. § 6. In afwijking van de bepalingen betreffende het formulier voor de gezondheidsbeoordeling, formuleert de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer zijn voorstellen betreffende de aanpassingen van de werkpost of van de arbeidsomstandigheden, door enkel rubriek F van het formulier voor de gezondheidsbeoordeling te vervolledigen. § 7. De werkgever neemt de verplaatsingskosten van de werknemer voor het bezoek voorafgaand aan de werkhervatting voor zijn rekening. Afdeling 4. - Spontane raadpleging

Art. I.4-37.- § 1. Elke werknemer, al dan niet onderworpen aan het gezondheidstoezicht, of met zijn akkoord de behandelende arts, kan rechtstreeks bij de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer een spontane raadpleging vragen : 1° naar aanleiding van gezondheidsklachten waarvan hij of de behandelende arts meent dat deze arbeidsgerelateerd zijn, of; 2° indien hij van mening is dat alle of een deel van de maatregelen in het re-integratieplan bedoeld in artikel I.4-74, niet meer zijn aangepast aan zijn gezondheidstoestand. § 2. Vanaf het ogenblik dat hij de aanvraag ontvangt, verwittigt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer de werkgever, tenzij de werknemer hiermee niet akkoord is, en voert binnen de tien werkdagen een gezondheidsbeoordeling van de werknemer uit. Deze gezondheidsbeoordeling wordt, in voorkomend geval, bekrachtigd door een beslissing van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer waaraan alle voorwaarden betreffende de uitvoering van het gezondheidstoezicht verbonden zijn. Afdeling 5. - Voortgezet gezondheidstoezicht

Art. I.4-38.- § 1. De werkgever neemt de nodige maatregelen opdat de werknemers die blootgesteld werden aan chemische, fysische of biologische agentia, in de gevallen bedoeld bij deze codex, na het einde van de blootstelling kunnen blijven genieten van een toezicht op hun gezondheidstoestand. § 2. Dit toezicht bevat alle gerichte functionele onderzoeken en tests die nodig zijn gelet op de gezondheidstoestand van de werknemer en de omstandigheden waaronder hij werd blootgesteld. § 3. Indien de betrokken werknemer deel uitmaakt van het personeel van de onderneming waar hij werd blootgesteld, vallen de kosten van het voortgezet gezondheidstoezicht ten laste van de werkgever. § 4. Indien de betrokken werknemer niet langer deel uitmaakt van het personeel van de onderneming waar hij werd blootgesteld, kan het voortgezet gezondheidstoezicht verzekerd worden door het Federaal agentschap voor beroepsrisico's onder de voorwaarden en volgens de nadere regels zoals bepaald bij de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970.

De werkgever meldt het bovengenoemde agentschap zonder verwijl welke werknemers recht hebben op een voortgezet gezondheidstoezicht. § 5. Zo hij het nodig acht, kan de geneesheer sociaal inspecteur van de algemene directie TWW het voortgezet gezondheidstoezicht opleggen. Afdeling 6. - Uitbreiding van het gezondheidstoezicht

Art. I.4-39.- Op initiatief van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, de werkgever of de vertegenwoordigers van de werknemers, op advies van het Comité, en op basis van de resultaten van de risicoanalyse, kan het gezondheidstoezicht uitgebreid worden tot alle werknemers die werken in de onmiddellijke omgeving van de werkpost van een werknemer die onderworpen is aan het verplicht gezondheidstoezicht. De preventieve handelingen voor deze werknemers zijn gelijkaardig aan deze die worden gesteld bij de onderworpen werknemer.

Art. I.4-40.- De kenmerken en de gevolgen van de uitbreiding van het gezondheidstoezicht bedoeld bij artikel I.4-39 worden vastgelegd door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en worden meegedeeld aan de geneesheer sociaal inspecteur van de algemene directie TWW. Deze laatste kan eveneens eender welke nieuwe gezondheidsbeoordeling opleggen die hij nodig acht. Afdeling 7. - Bijzondere bepalingen voor bepaalde categorieën

werknemers Art. I.4-41.- Deze afdeling is van toepassing op : 1° de mindervalide werknemers die de werkgever in dienst moet nemen overeenkomstig artikel 21, § 1, van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen, artikel 25 van de wet van 22 maart 1999 houdende diverse maatregelen inzake ambtenarenzaken en artikel 270 van het Waalse Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid; 2° de jongeren op het werk zoals bedoeld in artikel X.3-12; 3° de werkneemsters tijdens de zwangerschap of die borstvoeding geven zoals bedoeld in artikel X.5-1; 4° de stagiairs, de leerlingen en de studenten als bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, 1°, d) en e) van de wet; 5° de uitzendkrachten zoals bedoeld in artikel X.2-1; 6° de PWA'ers zoals bedoeld in artikel 4, § 2, van de wet. Art. I.4-42.- De werkgever treft de nodige maatregelen opdat de in artikel I.4-41 bedoelde werknemers onderworpen worden aan een gepast gezondheidstoezicht.

De voorwaarden tot uitoefening van dit gezondheidstoezicht zijn vastgelegd in specifieke bepalingen van de codex die betrekking hebben op de bijzondere categorieën werknemers bedoeld in artikel I.4-41.

Art. I.4-43.- Voornoemd gepast gezondheidstoezicht wordt ingesteld om rekening te houden met de specifieke eigenschappen van de werknemers of de aard van de arbeidsrelatie bedoeld in artikel I.4-41, die tot gevolg hebben dat zij beschouwd worden als werknemers met bijzonder risico wegens hun grotere kwetsbaarheid of gevoeligheid, gebrek aan ervaring, verschillende ontwikkeling, en voor wie bijzondere maatregelen inzake bescherming en toezicht op de gezondheid moeten worden getroffen.

Art. I.4-44.- De werkgever mag de werknemers die behoren tot één van de categorieën bedoeld in artikel I.4-41 noch weigeren in dienst te nemen, noch ontslaan louter en alleen om het feit dat zij behoren tot één van die categorieën. HOOFDSTUK V. - De beslissing van de preventieadviseur- arbeidsgeneesheer betreffende de beoordeling van de gezondheid Afdeling 1. - Toepassingsgebied

Art. I.4-45.- Dit hoofdstuk is van toepassing op de beslissingen van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer betreffende de beoordeling van de gezondheid in het kader van de preventieve medische onderzoeken bedoeld in artikel I.4-15, met uitzondering van de beslissingen van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer naar aanleiding van een re-integratiebeoordeling van de werknemer voor wie hij een re-integratieverzoek overeenkomstig artikel I.4-73 heeft ontvangen. Afdeling 2. - Formulier voor de gezondheidsbeoordeling

Art. I.4-46.- Het formulier voor de gezondheidsbeoordeling, waarvan het model opgenomen is als bijlage I.4-2, 1ste deel, is het document waarmee de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer zijn beslissing na elk preventief medisch onderzoek meedeelt.

De tekst van de artikelen I.4-62 tot I.4-67 die in bijlage I.4-2, 2de deel is opgenomen, moet worden vermeld op het formulier voor de gezondheidsbeoordeling.

Zodra hij beschikt over alle beoordelingselementen, en meer bepaald over de resultaten van de handelingen bedoeld in artikel I.4-27, en nadat de maatregelen bedoeld in de artikelen I.4-53 tot I.4-56 werden getroffen, vult de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer dit document in drie exemplaren in.

De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer zendt een exemplaar van dit document in een gesloten enveloppe naar de werkgever en een ander naar de werknemer, of bezorgt hen dit persoonlijk. Hij voegt het derde exemplaar toe aan het gezondheidsdossier van de werknemer, overeenkomstig artikel I.4-85.

Het formulier voor de gezondheidsbeoordeling mag geen enkele aanwijzing over de diagnose bevatten, noch enige andere formulering die de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in het gedrang zou kunnen brengen.

Elke beperking inzake de arbeidsgeschiktheid vermeld op het formulier voor de gezondheidsbeoordeling gaat vergezeld van preventieve maatregelen zoals bedoeld in artikel I.4-33.

Art. I.4-47.- Indien het gaat om een voorafgaande gezondheidsbeoordeling van een kandidaat of een werknemer, vermeldt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer op het formulier voor de gezondheidsbeoordeling dat de kandidaat of de werknemer ofwel voldoende arbeidsgeschikt is, ofwel definitief of voor een periode die hij bepaalt ongeschikt is.

De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer motiveert elke verklaring tot arbeidsongeschiktheid die resulteert uit een voorafgaande gezondheidsbeoordeling. Om de gezondheidstoestand van de kandidaat of van de werknemer beter aan te passen aan en af te stemmen op een andere mogelijkheid van tewerkstelling, kan, op hun verzoek, de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer de gegevens die deze beslissing tot arbeidsongeschiktheid staven naar de door de werknemer of door de kandidaat aangeduide behandelende arts zenden.

Art. I.4-48.- Indien het gaat om een voorafgaande gezondheidsbeoordeling, een periodieke gezondheidsbeoordeling of een onderzoek bij werkhervatting van een werknemer die een veiligheidsfunctie of een functie met verhoogde waakzaamheid bekleedt ofwel belast is met een activiteit met een welbepaald risico verbonden aan de blootstelling aan ioniserende straling, vermeldt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer op het formulier voor de gezondheidsbeoordeling dat de werknemer ofwel in voldoende mate arbeidsgeschikt is, ofwel definitief of voor een periode die hij bepaalt ongeschikt is en dat het verboden is hem op de bewuste werkpost of activiteit aan het werk te stellen of te houden. In dat geval geeft hij de raad hem tewerk te stellen op een werkpost of activiteit waarvan hij de tewerkstellingsvoorwaarden bepaalt in rubriek F ofwel vermeldt hij dat de werknemer met ziekteverlof moet worden gestuurd.

Art. I.4-49.- Indien het om het even welk ander preventief medisch onderzoek betreft, vermeldt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer op het formulier voor de gezondheidsbeoordeling dat de werknemer : 1° ofwel in voldoende mate arbeidsgeschikt is;2° ofwel dat het aangeraden is dat de werknemer definitief of voor een periode die hij bepaalt zou worden overgeplaatst naar een andere werkpost of activiteit waarvan hij de tewerkstellingsvoorwaarden bepaalt in rubriek F;3° ofwel dat de werknemer met ziekteverlof moet worden gestuurd;4° ofwel dat de werknemer definitief arbeidsongeschikt is. Art. I.4-50.- Indien het gaat om een onderzoek van een zwangere werkneemster of een werkneemster die borstvoeding geeft, vermeldt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer op het formulier voor de gezondheidsbeoordeling dat de werkneemster : 1° ofwel voldoende geschikt is om haar activiteit zonder meer voort te zetten, of om haar activiteit voort te zetten onder de door hem bepaalde voorwaarden, of om de voorgestelde, nieuwe activiteit te verrichten voor een door hem bepaalde duur;2° ofwel ongeschikt is om haar activiteit voort te zetten voor een door hem bepaalde duur of om de voorgestelde nieuwe activiteit te verrichten voor een door hem bepaalde duur en aldus verwijderd dient te worden;3° ofwel met ziekteverlof moet worden gestuurd wegens een aandoening die geen verband houdt met de zwangerschap of de borstvoeding. Art. I.4-51.- Indien het gaat om een medisch onderzoek van een jongere op het werk zoals bedoeld in artikel X.3-12, of van een stagiair onderworpen aan een type van gezondheidstoezicht zoals bedoeld in boek X, titel 4, vermeldt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer op het formulier voor de gezondheidsbeoordeling ofwel dat de jongere of de stagiair voldoende geschikt is, ofwel dat de jongere of de stagiair geschikt is voor een betrekking waarvan hij de tewerkstellingsvoorwaarden bepaalt.

Art. I.4-52.- De werkgever rangschikt de formulieren voor de gezondheidsbeoordeling per werknemer. Zolang deze in de onderneming tewerkgesteld is, houdt de werkgever minstens de formulieren van de drie laatste jaren bij alsook alle formulieren waarop aanbevelingen vermeld staan.

Hij houdt ze op elk ogenblik ter beschikking van de geneesheer sociaal inspecteur van de algemene directie TWW. Afdeling 3. - Vóór elke beslissing te nemen maatregelen

Art. I.4-53.- Vooraleer een tijdelijke of definitieve werkverandering van een werknemer voor te stellen of een beslissing tot arbeidsongeschiktheid te nemen, voert de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer gepaste bijkomende onderzoeken uit, die ten laste vallen van de werkgever, inzonderheid wanneer de werknemer een aandoening heeft waarvan vermoed wordt dat ze beroepsgebonden is en waarvan de diagnose niet afdoende kon worden gesteld met de middelen bepaald voor de periodieke gezondheidsbeoordeling. Daarnaast doet de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer navraag naar de sociale toestand van de werknemer, maakt hij een nieuwe risicoanalyse en onderzoekt hij ter plaatse welke maatregelen en aanpassingen het mogelijk zouden maken om de werknemer zijn werkpost of activiteit te laten behouden, rekening houdend met zijn mogelijkheden. De werknemer kan zich daarbij laten bijstaan door een werknemersvertegenwoordiger van het Comité of bij ontstentenis daarvan door een syndicale vertegenwoordiger van zijn keuze.

Art. I.4-54.- Wanneer de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer oordeelt dat de werknemer zijn werkpost kan behouden of zijn activiteiten kan voortzetten, vermeldt hij op het formulier voor de gezondheidsbeoordeling, in rubriek F, welke maatregelen moeten worden genomen om zo snel mogelijk de risicofactoren tot een minimum te beperken door de preventiemaatregelen toe te passen overeenkomstig de risicoanalyse.

Art. I.4-55.- De werkgever, de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, en in voorkomend geval andere preventieadviseurs, de werknemer en de werknemersvertegenwoordigers in het Comité, of bij ontstentenis van het Comité, de vakbondsafgevaardigden van zijn keuze plegen voorafgaandelijk overleg over de mogelijkheden voor ander werk en de maatregelen voor aanpassing van de werkposten.

Art. I.4-56.- De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer brengt de werknemer op de hoogte van zijn recht om een beroep te doen op de overleg- en beroepsprocedures bedoeld in deze titel. Afdeling 4. - Overlegprocedure

Art. I.4-57.- Behalve in het geval van de voorafgaande gezondheidsbeoordeling bedoeld in artikel I.4-25, kan de werknemer onder de hierna vermelde voorwaarden een beroep doen op de hieronder beschreven overlegprocedure, indien de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer oordeelt dat een tijdelijke of definitieve werkverandering noodzakelijk is, omdat een aanpassing van de veiligheidsfunctie of functie met verhoogde waakzaamheid of van de activiteit met welbepaald risico technisch of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijze niet kan worden geëist.

Art. I.4-58.- § 1. Alvorens het formulier voor de gezondheidsbeoordeling in te vullen, brengt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer de werknemer schriftelijk op de hoogte van zijn voorstel tot tijdelijke of definitieve werkverandering ofwel door aan de werknemer een document af te leveren dat hij tekent voor ontvangst, ofwel door hem een aangetekende brief met ontvangstmelding te sturen. § 2. De werknemer beschikt over een termijn van vijf werkdagen die volgen op de ontvangstmelding om al dan niet zijn akkoord te geven. § 3. Indien de werknemer niet akkoord gaat, wijst hij aan de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer een behandelend arts naar eigen keuze aan. De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer deelt die arts zijn met redenen omklede beslissing mee. De twee artsen trachten tot een gemeenschappelijke beslissing te komen. Elk van hen mag om de bijkomende onderzoeken of raadplegingen verzoeken die hij onontbeerlijk acht. Enkel de door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer gevraagde bijkomende onderzoeken of raadplegingen zijn ten laste van de werkgever.

Art. I.4-59.- Wanneer het overleg de beslissing van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer schorst, wacht deze tot die procedure beëindigd is om het formulier voor de gezondheidsbeoordeling in te vullen.

Art. I.4-60.- § 1. Indien het gaat over een medisch onderzoek van een werknemer die belast is met een veiligheidsfunctie of een functie met verhoogde waakzaamheid, of met een activiteit met een risico op blootstelling aan ioniserende straling of van een zwangere werkneemster of een werkneemster die borstvoeding geeft, die is tewerkgesteld op een werkpost waarvan de beoordeling wijst op een activiteit met een specifiek risico, of nog wanneer de werknemer getroffen is door een ernstige besmettelijke ziekte, dan schorst het overleg de beslissing van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer niet. § 2. In die gevallen vult de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer een eerste formulier voor de gezondheidsbeoordeling in op het ogenblik dat hij de werknemer op de hoogte brengt van zijn beslissing om een tijdelijke of definitieve werkverandering voor te stellen. In rubriek G tekent hij aan dat de werknemer, indien hij niet akkoord gaat, gebruik kan maken van de in artikel I.4-57 bedoelde overlegprocedure.

In rubriek F vermeldt hij dat hij aanbeveelt de werknemer te werk te stellen op een werkpost of aan een activiteit waarvan hij de tewerkstellingsvoorwaarden bepaalt. § 3. Na afloop van de overlegprocedure vult hij een nieuw formulier voor de gezondheidsbeoordeling in.

Art. I.4-61.- Wanneer de twee artsen er niet in slagen een gemeenschappelijke beslissing te nemen, of wanneer de overlegprocedure niet is kunnen eindigen binnen een termijn van 14 werkdagen, handhaaft de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer zijn eigen beslissing op het formulier voor de gezondheidsbeoordeling. Hij vermeldt in rubriek G dat de arts van de werknemer een andere mening toegedaan is of dat de procedure niet is kunnen eindigen binnen de gestelde termijn, en in rubriek F dat de tijdelijke of definitieve werkverandering noodzakelijk is en dat hij aanbeveelt om de werknemer te werk te stellen op een werkpost of aan een activiteit waarvan hij de tewerkstellingsvoorwaarden bepaalt. Afdeling 5. - Beroepsprocedure

Art. I.4-62.- Behalve in het geval van de voorafgaande gezondheidsbeoordeling bedoeld in artikel I.4-25, kan door de werknemer, die al dan niet gebruik heeft gemaakt van de overlegprocedure bedoeld in artikel I.4-57, beroep worden ingesteld tegen de beslissing van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer waarbij de geschiktheid in verband met het uitgevoerde werk wordt beperkt of waarbij hij ongeschikt wordt bevonden om het uitgevoerde werk verder te zetten. Hij gebruikt hiertoe het formulier waarvan het model is opgenomen in bijlage I.4-2, 3de deel.

Art. I.4-63.- Dit beroep is geldig ingesteld op voorwaarde dat het bij aangetekende brief wordt toegezonden aan de bevoegde geneesheer sociaal inspecteur van de algemene directie TWW binnen de zeven werkdagen na de verzendingsdatum of overhandiging van het formulier voor de gezondheidsbeoordeling aan de werknemer.

Art. I.4-64.- De geneesheer sociaal inspecteur van de algemene directie TWW roept de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en de behandelende arts van de werknemer schriftelijk samen voor de beroepsprocedure waarvan hij de datum en de plaats bepaalt en hij vraagt hen de relevante documenten mee te brengen in verband met de gezondheidstoestand van de werknemer. Hij roept ook de werknemer op om, in voorkomend geval, te worden gehoord en onderzocht.

Art. I.4-65.- De behandeling van het beroep heeft uiterlijk plaats binnen eenentwintig werkdagen na de ontvangstdatum van het beroep van de werknemer. In geval van een schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst van de werknemer wegens ziekteverlof, kan die termijn worden verlengd tot eenendertig werkdagen.

Art. I.4-66.- § 1. Indien een arts tijdens de beroepsprocedure een deskundig onderzoek vraagt, mag de termijn voor het nemen van de beslissing de termijn van eenendertig werkdagen vanaf de dag waarop het beroep behandeld werd niet overschrijden.

Tijdens de definitieve zitting nemen de drie artsen een beslissing bij meerderheid van stemmen.

Indien de door de werknemer aangeduide behandelende arts of de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer afwezig is en in geval er geen akkoord wordt bereikt onder de aanwezige artsen, neemt de geneesheer sociaal inspecteur van de algemene directie TWW zelf de beslissing. § 2. De medische beslissing wordt door de geneesheer sociaal inspecteur van de algemene directie TWW opgetekend in een verslag dat door de aanwezige artsen wordt ondertekend en in het gezondheidsdossier van de werknemer wordt bewaard.

Een afschrift van het verslag van de beslissing wordt door de geneesheer sociaal inspecteur van de algemene directie TWW onmiddellijk aan de werkgever en aan de werknemer bezorgd.

Art. I.4-67.- Het beroep schorst de beslissing van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer. Dit geldt niet voor het medisch onderzoek van een werknemer met een veiligheidsfunctie, een functie met verhoogde waakzaamheid, of een activiteit die een risico op blootstelling aan ioniserende stralingen inhoudt of van een zwangere werkneemster of een werkneemster die borstvoeding geeft, die op een werkpost is tewerkgesteld waarvan de beoordeling uitwijst dat deze een activiteit met een specifiek risico betreft. Afdeling 6. - Tussentijdse tewerkstelling tijdens de overleg- en

beroepsprocedures Art. I.4-68.- § 1. De werkgever tracht, overeenkomstig de aanbevelingen van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, zo snel mogelijk elke werknemer, voor wie op het formulier voor de gezondheidsbeoordeling aanbevelingen in die zin zijn aangetekend, te werk te stellen op een andere werkpost of aan een andere activiteit waarvan hij de tewerkstellingsvoorwaarden bepaalt.

De werkgever die in de onmogelijkheid verkeert om een andere werkpost of activiteit aan te bieden zoals bedoeld in het eerste lid, moet dit aan de geneesheer sociaal inspecteur van de algemene directie TWW kunnen verantwoorden. § 2. De werknemer die in beroep gaat, mag, tot de dag van de definitieve beslissing, geen enkele vorm van loonverlies lijden.

Tijdens die periode neemt hij elk werk aan dat naar het oordeel van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer bij zijn gezondheidstoestand past. § 3. Zolang er geen definitieve beslissing omtrent de arbeidsgeschiktheid van de werknemer genomen is, is de definitieve arbeidsongeschiktheid niet bewezen. Afdeling 7. - Gevolgen van de definitieve beslissing van de

preventieadviseur-arbeidsgeneesheer Art. I.4-69.- § 1. Het is verboden een werknemer te werk te stellen of te blijven tewerkstellen aan een veiligheidsfunctie, een functie met verhoogde waakzaamheid of aan activiteiten waaraan een risico voor blootstelling aan ioniserende stralingen is verbonden wanneer hij hiervoor door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer ongeschikt werd verklaard. § 2. Het is verboden werkneemsters, die door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer hiervoor ongeschikt werden verklaard, aan het werk te stellen of te houden op werkposten waarvan de beoordeling heeft aangetoond dat er een bijzonder risico bestaat voor zwangere werkneemsters en werkneemsters die borstvoeding geven en waarvoor een aanpassing technisch of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijze niet kan worden geëist.

Art. I.4-70.- Onder voorbehoud van de toepassing van artikel I.4-69, is de werkgever ertoe gehouden de werknemer die definitief ongeschikt is verklaard door een definitieve beslissing van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, aan het werk te houden overeenkomstig de aanbevelingen van deze laatste. Hij volgt hiertoe de procedure zoals voorzien in de artikelen I.4-74 tot I.4-78 met het oog op het opstellen van een re-integratieplan.

Art. I.4-71.- De werknemer met een ernstige besmettelijke ziekte, die verplicht is om ziekteverlof te nemen dat aanbevolen werd door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer op het formulier voor de gezondheidsbeoordeling, is er toe gehouden zonder verwijl zijn behandelende arts te raadplegen met wie de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer contact zal hebben genomen.

In dit geval zijn de bepalingen met betrekking tot het onderzoek bij werkhervatting bedoeld in de artikelen I.4-34 en I.4-35 op deze werknemer van toepassing. HOOFDSTUK VI. - Het re-integratietraject van een werknemer die het overeengekomen werk tijdelijk of definitief niet kan uitoefenen Art. I.4-72.- Het re-integratietraject bedoeld in dit hoofdstuk beoogt de re-integratie te bevorderen van de werknemer die het overeengekomen werk niet kan uitoefenen, door deze werknemer : - ofwel tijdelijk een aangepast of een ander werk te geven in afwachting van het opnieuw uitoefenen van zijn overeengekomen werk, - ofwel definitief een aangepast of een ander werk te geven indien de werknemer definitief ongeschikt is voor het uitoefenen van zijn overeengekomen werk.

Het re-integratietraject is niet van toepassing op wedertewerkstelling bij arbeidsongeval of beroepsziekte.

Het Comité neemt deel aan het ontwikkelen van een globale omkadering van het re-integratiebeleid dat in de onderneming wordt gevoerd, overeenkomstig artikel I.4-79.

Art. I.4-73.- § 1. De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer start een re-integratietraject op verzoek van : 1° de werknemer tijdens de periode van zijn arbeidsongeschiktheid, of de behandelende geneesheer als de werknemer hiermee instemt;2° de adviserend geneesheer, indien deze van mening is dat de werknemer in aanmerking komt voor re-integratie krachtens de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;3° de werkgever, ten vroegste vanaf 4 maanden na aanvang van de arbeidsongeschiktheid van de werknemer, of vanaf het ogenblik waarop de werknemer hem een attest van zijn behandelend geneesheer bezorgt waaruit de definitieve ongeschiktheid om het overeengekomen werk uit te voeren blijkt. § 2. De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer verwittigt de werkgever vanaf het ogenblik dat hij een re-integratieverzoek, zoals bedoeld § 1, 1° of 2°, heeft ontvangen.

De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer verwittigt de adviserend geneesheer vanaf het ogenblik dat hij een re-integratieverzoek, zoals bedoeld § 1, 1° of 3°, heeft ontvangen. § 3. De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer nodigt de werknemer voor wie hij een re-integratieverzoek heeft ontvangen, uit voor een re-integratiebeoordeling om : - na te gaan of de werknemer op termijn het overeengekomen werk, desgevallend mits een aanpassing van de werkpost, opnieuw zal kunnen uitoefenen; - de mogelijkheden voor re-integratie te onderzoeken, op basis van de arbeidscapaciteiten van de werknemer.

Mits toestemming van de werknemer, pleegt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer eventueel overleg met de behandelende geneesheer van de werknemer, de adviserend geneesheer, andere preventieadviseurs en personen die kunnen bijdragen tot het slagen van de re-integratie.

De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer onderzoekt tevens de werkpost of werkomgeving van de werknemer met het oog op het nagaan van de mogelijkheden tot aanpassing van deze werkpost.

Hij maakt een verslag op van zijn bevindingen en van deze van de bij het overleg betrokken personen, dat wordt gevoegd in het gezondheidsdossier van de werknemer. § 4. Na afloop van de re-integratiebeoordeling en rekening houdend met het resultaat van het overleg bedoeld in § 3, neemt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer zo spoedig mogelijk één van de volgende beslissingen die hij vermeldt op het formulier voor de re-integratiebeoordeling : a) de mogelijkheid bestaat dat de werknemer op termijn het overeengekomen werk kan hervatten, desgevallend mits aanpassing van de werkpost, en de werknemer is in staat om in tussentijd bij de werkgever een aangepast of ander werk uit te voeren, desgevallend mits aanpassing van de werkpost.De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer legt de modaliteiten vast van het aangepast of ander werk, evenals van de aanpassing van de werkpost. Op een door hem vast te stellen tijdstip herbekijkt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer het re-integratie-traject overeenkomstig § 3; b) de mogelijkheid bestaat dat de werknemer op termijn het overeengekomen werk kan hervatten, desgevallend mits aanpassing van de werkpost, maar de werknemer is niet in staat om in tussentijd bij de werkgever enig aangepast of ander werk uit te voeren.Op een door hem vast te stellen tijdstip herbekijkt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer het re-integratietraject overeenkomstig § 3; c) de werknemer is definitief ongeschikt om het overeengekomen werk te hervatten, maar is in staat om bij de werkgever een aangepast of een ander werk uit te voeren, desgevallend mits aanpassing van de werkpost.De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer legt de modaliteiten vast van het aangepast of ander werk, evenals van de aanpassing van de werkpost; d) de werknemer is definitief ongeschikt om het overeengekomen werk te hervatten en is niet in staat om bij de werkgever enig aangepast of ander werk uit te voeren;e) hij oordeelt dat het om medische redenen niet opportuun is een re-integratietraject op te starten.De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer herbekijkt elke 2 maanden de mogelijkheden voor het opstarten van het re-integratietraject. Deze beslissing kan niet worden genomen voor re-integratietrajecten opgestart op verzoek van de adviserend geneesheer, bedoeld in artikel I.4-73, § 1, 2°.

Bij de re-integratiebeoordeling heeft de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer bijzondere aandacht voor de progressiviteit van de maatregelen die hij voorstelt. § 5. Uiterlijk binnen een termijn van 40 werkdagen na ontvangst van het re-integratieverzoek, zorgt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer ervoor dat : 1° het formulier voor de re-integratiebeoordeling wordt overgemaakt aan de werkgever en aan de werknemer;2° de adviserend geneesheer op de hoogte wordt gebracht als hij geen aangepast of ander werk voorstelt, zoals bedoeld in § 4, b), d) en e);3° het formulier voor de re-integratiebeoordeling wordt toegevoegd aan het gezondheidsdossier van de werknemer. Art. I.4-74.- § 1. De werkgever maakt een re-integratieplan op in overleg met de werknemer, de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en, in voorkomend geval, andere personen die kunnen bijdragen tot het slagen van de re-integratie : 1° na ontvangst van de re-integratiebeoordeling, wanneer het gaat om een tijdelijke ongeschiktheid zoals bedoeld in artikel I.4-73, § 4, a); 2° na het verstrijken van de termijn voor het instellen van beroep overeenkomstig artikel I.4-80, of na ontvangst van het resultaat van de beroepsprocedure waarin de beslissing van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer werd bevestigd, wanneer het gaat om een definitieve ongeschiktheid zoals bedoeld in artikel I.4-73, § 4, c). § 2. Het re-integratieplan bevat één of meerdere van de volgende maatregelen op een zo concreet en gedetailleerd mogelijke wijze : a) een omschrijving van de redelijke aanpassingen van de werkpost;b) een omschrijving van het aangepast werk, inzonderheid het volume van het werk en het uurrooster waaraan de werknemer kan worden tewerkgesteld, en in voorkomend geval, de progressiviteit van de maatregelen;c) een omschrijving van het ander werk, inzonderheid de inhoud van het werk dat de werknemer kan uitvoeren, evenals het volume van het werk en het uurrooster waaraan de werknemer kan worden tewerkgesteld, en in voorkomend geval, de progressiviteit van de maatregelen;d) de aard van de voorgestelde opleiding met het oog op het verwerven van de competenties die moeten toelaten dat de werknemer een aangepast of ander werk kan uitvoeren;e) de geldigheidsduur van het re-integratieplan. In voorkomend geval bezorgt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer het re-integratieplan aan de adviserend geneesheer die een beslissing neemt over de progressieve werkhervatting en de arbeidsongeschiktheid zoals bedoeld in artikel 100 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994. Het re-integratieplan maakt melding van deze beslissing. De werkgever past indien nodig het re-integratieplan aan. § 3. De werkgever bezorgt het re-integratieplan aan de werknemer : 1° binnen een termijn van maximum 55 werkdagen na ontvangst van de re-integratiebeoordeling wanneer het gaat om een tijdelijke ongeschiktheid zoals bedoeld in artikel I.4-73, § 4, a); 2° binnen een termijn van maximum twaalf maanden na ontvangst van de re-integratiebeoordeling wanneer het gaat om een definitieve ongeschiktheid zoals bedoeld in artikel I.4-73, § 4, c). § 4. Een werkgever die na het overleg bedoeld in § 1 geen re-integratieplan opmaakt omdat hij meent dat dat technisch of objectief onmogelijk is, of om gegronde redenen redelijkerwijze niet kan worden geëist, motiveert dit in een verslag.

Hij bezorgt dit verslag aan de werknemer en aan de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer binnen dezelfde termijnen als bedoeld in § 3, en houdt het ter beschikking van de met het toezicht belaste ambtenaren.

Art. I.4-75.- § 1. De werknemer beschikt over een termijn van 5 werkdagen na ontvangst van het re-integratieplan om al dan niet met het plan in te stemmen en het terug te bezorgen aan de werkgever : 1° indien de werknemer instemt met het re-integratieplan, ondertekent hij voor akkoord;2° indien de werknemer niet instemt met het re-integratieplan, vermeldt hij hierin de redenen van zijn weigering. § 2. De werkgever bezorgt een exemplaar van het re-integratieplan aan de werknemer en aan de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, en houdt het ter beschikking van de met het toezicht belaste ambtenaren. § 3. De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer maakt, al naar gelang het geval, het re-integratieplan of het verslag bedoeld in artikel I.4-74, § 4 over aan de adviserend geneesheer en voegt het toe aan het gezondheidsdossier van de werknemer.

Art. I.4-76.- § 1. Voor een werknemer die definitief ongeschikt is om het overeengekomen werk uit te voeren, is het re-integratietraject definitief beëindigd op het ogenblik dat de werkgever : 1° van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer een formulier voor de re-integratiebeoordeling heeft ontvangen waarin deze laatste heeft geoordeeld dat er geen aangepast of ander werk mogelijk is zoals bedoeld in artikel I.4-73, § 4, d), en de beroepsmogelijkheden bedoeld in artikel I.4-80 zijn uitgeput; 2° het verslag bedoeld in artikel I.4-74, § 4, heeft bezorgd aan de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer; 3° het re-integratieplan waarmee de werknemer niet heeft ingestemd, zoals bedoeld in artikel I.4-75, § 1, 2°, heeft bezorgd aan de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer. § 2. De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer volgt de uitvoering van het re-integratieplan op regelmatige basis op, in overleg met de werknemer en de werkgever.

Een werknemer die tijdens de uitvoering van het re-integratieplan van mening is dat alle of een deel van de in dit plan vervatte maatregelen niet meer zijn aangepast aan zijn gezondheidstoestand, kan een spontane raadpleging vragen bij de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer met het oog op het herbekijken van het re-integratietraject overeenkomstig artikel I.4-73, § 3.

Art. I.4-77.- De werknemer kan zich gedurende het hele re-integratietraject laten bijstaan door een werknemersafgevaardigde in het Comité of bij ontstentenis hiervan, door een vakbondsafgevaardigde van zijn keuze.

Art. I.4-78.- De werkgever en de werknemers werken mee aan het vlot verloop van het re-integratietraject om de slaagkansen van de re-integratie te bevorderen.

Art. I.4-79.- Met het oog op het ontwikkelen van een doeltreffend re-integratiebeleid overlegt de werkgever regelmatig, en minstens één keer per jaar, met het Comité over de mogelijkheden op collectief niveau voor aangepast of ander werk en de maatregelen voor aanpassing van de werkposten, in aanwezigheid van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en in voorkomend geval van de andere bevoegde preventieadviseurs.

De collectieve aspecten van de re-integratie worden éénmaal per jaar geëvalueerd en overlegd in het Comité op basis van een kwantitatief en kwalitatief verslag van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer. Het re-integratiebeleid wordt zo nodig aangepast in functie van deze evaluatie.

Art. I.4-80.- § 1. De werknemer die niet akkoord gaat met de re-integratiebeoordeling van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer waarbij hij definitief ongeschikt is verklaard voor het overeengekomen werk zoals bedoeld in artikel I.4-73, § 4, c) of d), kan hiertegen beroep instellen. § 2. De werknemer stuurt hiertoe binnen de 7 werkdagen nadat de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer het formulier voor de re-integratiebeoordeling aan hem heeft bezorgd, een aangetekende brief aan de bevoegde geneesheer sociaal inspecteur van de algemene directie TWW, en verwittigt ook de werkgever. § 3. De geneesheer sociaal inspecteur roept de preventie-adviseur-arbeidsgeneesheer en de behandelende geneesheer van de werknemer op een door hem bepaalde plaats en tijdstip samen voor overleg, en vraagt hen de relevante documenten mee te brengen in verband met de gezondheidstoestand van de werknemer. In voorkomend geval roept hij ook de werknemer op om te worden gehoord en onderzocht. § 4. Tijdens dit overleg nemen de drie geneesheren een beslissing bij meerderheid van stemmen, en uiterlijk binnen een termijn van 31 werkdagen na de ontvangst van het beroep door de geneesheer sociaal inspecteur.

Bij afwezigheid van de behandelende arts of van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, of indien er geen akkoord wordt bereikt onder de aanwezige artsen, neemt de geneesheer sociaal inspecteur zelf de beslissing. § 5. De geneesheer sociaal inspecteur neemt de beslissing op in een medisch verslag dat door de aanwezige geneesheren wordt ondertekend en dat in het gezondheidsdossier van de werknemer wordt bewaard.

De geneesheer sociaal inspecteur deelt het resultaat van de beroepsprocedure onmiddellijk mee aan de werkgever en aan de werknemer. § 6. Afhankelijk van het resultaat van de beroepsprocedure herbekijkt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer de re-integratiebeoordeling bedoeld in artikel I.4-73, § 4. § 7. Tijdens een re-integratietraject kan de werknemer slechts één keer de beroepsprocedure aanwenden.

Art. I.4-81.- De werkgever neemt de verplaatsingskosten van de werknemer verbonden aan het re-integratietraject voor zijn rekening.

Art. I.4-82.- De Minister kan modellen van formulieren inzake het re-integratietraject vastleggen. HOOFDSTUK VII. - Het gezondheidsdossier Afdeling 1. - Doelstellingen

Art. I.4-83.- § 1. Het gezondheidsdossier van de werknemer bestaat uit de opslag van alle relevante informatie betreffende de werknemer die de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer in staat stelt het gezondheidstoezicht uit te voeren en de doeltreffendheid te meten van de preventie- en beschermingsmaatregelen die in de onderneming individueel en collectief worden toegepast. § 2. De verwerking van de medische persoonsgegevens en van de blootstellinggegevens voor wetenschappelijk onderzoek, epidemiologische registratie, onderwijs en voortgezette vorming moet gebeuren met eerbiediging van de voorwaarden en de nadere regels bedoeld in de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

Art. I.4-84.- De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer staat in voor de samenstelling en het bijhouden van het gezondheidsdossier voor elke werknemer die hij moet onderzoeken.

De afdeling of het departement belast met het medisch toezicht bepaalt de procedureregels betreffende de samenstelling en het bijhouden van het gezondheidsdossier, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.

Deze procedures maken deel uit van het kwaliteitshandboek van de afdeling belast met het medisch toezicht. Afdeling 2. - Inhoud

Art. I.4-85.- § 1. Het gezondheidsdossier omvat een geheel van gestructureerde en duidelijk geordende gegevens en een aantal documenten. Het bestaat uit vier verschillende delen : a) de sociaal-administratieve gegevens betreffende de identificatie van de werknemer en zijn werkgever; b) de beroepsanamnese en de objectieve medische persoonsgegevens, bedoeld in artikel I.4-86, die zijn vastgesteld aan de hand van de verplichte handelingen verricht tijdens de preventieve medische onderzoeken. Deze persoonsgegevens houden verband met de werkpost of de activiteit van de werknemer; c) de specifieke gegevens van persoonlijke aard vastgesteld door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer tijdens de preventieve medische onderzoeken en die aan laatstgenoemde arts zijn voorbehouden; d) de blootstellinggegevens, bedoeld in artikel I.4-87, van elke werknemer die is tewerkgesteld op een werkpost of aan een activiteit waarbij hij blootstaat aan biologische, fysische of chemische agentia. § 2. Het gezondheidsdossier bevat geen informatie over de medewerking aan programma's inzake volksgezondheid die geen verband houden met het beroep.

Art. I.4-86.- De objectieve medische persoonsgegevens, bedoeld in het artikel I.4-85, § 1, b) bevatten : 1° het in artikel I.4-10 bedoelde « Verzoek om gezondheidstoezicht over de werknemers »; 2° de datum en de aard van het soort uitgevoerd preventief medisch onderzoek en de resultaten van de handelingen uitgevoerd volgens en bepaald in hoofdstuk III van deze titel;3° de resultaten van de gerichte onderzoeken of van de gerichte functionele tests met hun datum;4° de resultaten van het biologisch toezicht met hun datum;5° de radiografieën en de verslagen van de radiologische onderzoeken;6° alle andere documenten of gegevens met betrekking tot de gerichte onderzoeken die de betrokken werknemer heeft ondergaan en die door externe artsen of diensten zijn verricht.Al die documenten zijn gedateerd en vermelden de identiteitsgegevens van de werknemer; 7° het in artikel I.4-46 bedoelde formulier voor de gezondheidsbeoordeling; 8° de datum en de aard van de inentingen en hernieuwde inentingen, de uitslagen van de tuberculinetests, de inentingskaarten en desgevallend de nauwkeurig omschreven redenen van medische aard van het bestaan van contra-indicaties; 9° alle nuttige aanwijzingen met betrekking tot het voortgezet gezondheidstoezicht dat eventueel wordt uitgeoefend in toepassing van artikel I.4-38; 10° alle andere medische of medisch-sociale documenten die de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer nuttig acht om bij het dossier te voegen, meer bepaald de uitwisseling van informatie met de door de werknemer gekozen arts; 11° een afschrift van de in artikel I.4-99 bedoelde aangifte van beroepsziekte; 12° een afschrift van de arbeidsongevallensteekkaart die de werkgever, in toepassing van artikel I.6-3, stuurt naar de afdeling of het departement belast met het medisch toezicht; 13° het re-integratieplan of het verslag bedoeld in artikel I.4-75, § 3.

Art. I.4-87.- De in artikel I.4-85, § 1, d) bedoelde blootstellinggegevens van de betrokken werknemer bevatten : 1° de lijst van de chemische stoffen geïdentificeerd aan de hand van hun CAS-, EINECS-, of ELINCS- nummer, of aan de hand van alle andere informatie die een nauwkeurige identificatie mogelijk maakt;2° de kwalitatieve, kwantitatieve en representatieve gegevens in verband met de aard, de intensiteit, de duur en de frequentie van de blootstelling van de werknemer aan chemische of fysische agentia;3° de datum en het blootstellingniveau in geval de grenswaarden worden overschreden;4° de lijst van de biologische agentia en van de eventuele incidenten of ongevallen. Afdeling 3. - Wijze van bewaren

Art. I.4-88.- Het gezondheidsdossier wordt al naargelang het geval bijgehouden binnen de afdeling of het departement belast met het medisch toezicht of op het gewestelijk centrum voor onderzoek van de externe dienst.

Alleen de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, verantwoordelijk voor de afdeling of voor het departement van het medisch toezicht, en die er de beheerder van is, is belast met de bewaring ervan en is er exclusief verantwoordelijk voor en hij alleen kan een of meerdere leden van het personeel die hem bijstaan en die onderworpen zijn aan het beroepsgeheim aanduiden om er uitsluitend toegang toe te hebben.

In afwijking van het eerste lid, mag voor de werkgevers van groepen A en B, zoals bepaald in artikel II.1-2, waar de aanwezigheid van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer permanent is, het gezondheidsdossier bijgehouden worden in de onderneming.

Art. I.4-89.- § 1. Het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht bewaart het dossier van de werknemer die geen deel meer uitmaakt van het personeel dat onderworpen is aan het gezondheidstoezicht, in goede staat, volledig en goed gerangschikt in zijn archieven en onder voorwaarden die het medisch geheim waarborgen, behalve indien hij het overeenkomstig artikel I.4-92 doorstuurt aan een ander departement of een andere afdeling belast met het medisch toezicht. Dit dossier bevat de gegevens bedoeld in artikel I.4-85, § 1, a), b) en d). § 2. Het dossier wordt daar, ten minste vijftien jaar na het vertrek van de werknemer bewaard. Eens die tijd verstreken mag de afdeling of het departement belast met het medisch toezicht het dossier vernietigen, of het aan de door de werknemer aangewezen arts bezorgen, indien deze werknemer dit bijtijds gevraagd heeft na op de hoogte te zijn gebracht van deze mogelijkheid. § 3. Nochtans, wanneer het dossier in de gevallen bepaald door de specifieke bepalingen van de codex, langer dan vijftien jaar moet worden bewaard, bewaart de afdeling of het departement belast met het medisch toezicht het in het archief vanaf de dag dat de werknemer geen deel meer uitmaakt van het aan het gezondheidstoezicht onderworpen personeel.

Na verloop van deze termijn wordt het dossier noch vernietigd, noch overhandigd aan de werknemer of aan om het even welke instelling, maar wordt het gestuurd naar de algemene directie TWW. Art. I.4-90.- Geen enkele afdeling of departement belast met het medisch toezicht mag worden opgeheven indien de geneesheer belast met het beheer ervan, niet ten minste drie maanden vooraf de algemene directie TWW hiervan op de hoogte heeft gesteld zodat deze directie in de mogelijkheid wordt gesteld om bijtijds te beslissen welke maatregelen er moeten genomen worden met betrekking tot de bestemming die moet worden gegeven aan de gezondheidsdossiers die zich in deze afdeling of in dit departement bevinden.

Art. I.4-91.- De vernietiging en de overdracht van de gezondheidsdossiers, evenals het uitlenen en het verstrekken van kopies van de documenten die ze bevatten, zoals bepaald in dit hoofdstuk, gebeurt onder voorwaarden die het medisch geheim volledig waarborgen. Afdeling 4. - Overdracht en bewegingen

Art. I.4-92.- § 1. Het gezondheidsdossier van een werknemer die van werkgever verandert en dat de gegevens bedoeld in artikel I.4-85, § 1, a), b) en d) bevat, moet volledig bewaard worden op de zetel van het huidige departement of de huidige afdeling belast met het medisch toezicht dat het gezondheidstoezicht op de werknemer heeft uitgeoefend. § 2. Om te vermijden dat aan een kandidaat of een werknemer geneeskundige handelingen worden opgelegd die hij onlangs reeds heeft gekregen en wanneer een gezondheidsdossier op naam van deze persoon reeds bestaat in een andere onderneming, verzoekt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer indien hij dit nuttig acht in toepassing van artikel I.4-28, 1° dat het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht van deze andere onderneming hem de objectieve medische persoonsgegevens over die persoon zou opsturen evenals de blootstellinggegevens bedoeld in artikel I.4-87, indien het een werknemer betreft die aan ioniserende stralen werd blootgesteld en het opnieuw zal worden. § 3. Het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht, dat verkiest het gedeelte met de objectieve medische persoonsgegevens niet over te dragen, leent de bedoelde stukken uit aan de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer of bezorgt hem onverwijld een eensluidend afschrift van de documenten die hij heeft gevraagd. Van radiografieën wordt evenwel steeds het origineel aan deze arts voorgelegd.

De afdeling of het departement belast met het medisch toezicht die afschriften aflevert moet hierop de vermelding « voor eensluidend afschrift van het oorspronkelijk document » aanbrengen. § 4. Bij elk overgedragen dossier of dossiergedeelte wordt een volledige inventaris gevoegd van de documenten die het bevat.

Elke afdeling of elk departement belast met het medisch toezicht registreert de bewegingen van de dossiers en de delen van dossiers door voor elk dossier of deel van een dossier dat verzonden of ontvangen wordt, de naam en voornaam van de betrokken werknemer te vermelden evenals het adres van de afdeling of het departement belast met het medisch toezicht dat er al naargelang het geval de bestemmeling of de afzender van is.

Alle voornoemde bewegingen van dossiers of dossiergedeelten gebeuren onder de uitsluitende verantwoordelijkheid van de in artikel I.4-88 vermelde personen.

Art. I.4-93.- De dossiers en documenten worden in een gesloten enveloppe en ten persoonlijken titel naar de afdelingen of departementen belast met het medisch toezicht of naar de behandelende artsen van de werknemers gestuurd. De verzending wordt verzekerd door en onder de uitsluitende verantwoordelijkheid van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer verantwoordelijk voor het beheer van het dossier, of van het onder het beroepsgeheim vallende personeelslid dat hem bijstaat. De dossiers en documenten worden met de post of langs eender welke andere weg, die tenminste dezelfde waarborgen biedt tegen verlies of beschadiging, aan de bestemmelingen bezorgd.

Art. I.4-94.- Het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht dat kiest voor de elektronische overdracht van het dossier of de gedeelten ervan moet de principes en waarborgen van authenticiteit, betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid toepassen.

De overdracht van de medische gegevens gebeurt onder de verantwoordelijkheid van de geneesheer die de leiding heeft over het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht en die, aan de hand van bewezen doeltreffende methodes, instaat voor de bescherming en de beveiliging van die gegevens op gebied van toegang, gebruik en overdracht.

De maatregelen die hiervoor worden genomen, worden vastgelegd in gedetailleerde instructies die zijn opgenomen in een intern reglement waarvan de toepassing en het toezicht worden toevertrouwd aan de geneesheer die de leiding heeft over het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht. Afdeling 5. - Toegang

Art. I.4-95.- § 1. Op verzoek van of met akkoord van de betrokken werknemer, mag de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer de arts die deze werknemer behandelt contacteren en hem documenten uit het gezondheidsdossier dat de gegevens bevat bedoeld in artikel I.4-85, § 1, a), b) en d) lenen of hem er een afschrift van bezorgen. § 2. De werknemer heeft het recht kennis te nemen van alle medische persoonsgegevens en van de blootstellinggegevens uit zijn gezondheidsdossier overeenkomstig artikel 9 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt. § 3. Onder voorbehoud van de bepalingen van § 1 en § 2, en van de artikelen I.4-88 en I.4-92, worden alle nodige maatregelen genomen opdat niemand kan kennis nemen van het gezondheidsdossier. Afdeling 6. - Geautomatiseerde verwerking

Art. I.4-96.- De gegevens uit het gezondheidsdossier kunnen automatisch of manueel worden verwerkt overeenkomstig de bepalingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, en de bepalingen van dit hoofdstuk.

Art. I.4-97.- § 1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 16, § 1 van de in artikel I.4-96 bedoelde wet, is de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, die de leiding heeft over de afdeling of het departement belast met het medisch toezicht, de verantwoordelijke voor de verwerking indien het gezondheidsdossier automatisch wordt verwerkt. In die hoedanigheid zorgt hij ervoor dat een beschrijvende staat van het elektronisch bestand wordt opgemaakt die de volgende gegevens vermeldt : 1° de wijze waarop de structuur van het dossier wordt beschreven;2° de wijze waarop de verschillende gegevenscategorieën van het dossier in rubrieken worden onderverdeeld;3° de toegepaste coderingssystemen;4° de maatregelen en de hoedanigheid van de personen die de continuïteit en de veiligheid van de geautomatiseerde gegevensverwerking verzekeren;5° de hoedanigheid van de personen die de verschillende gegevenscategorieën mogen raadplegen en verwerken. § 2. De Minister kan, met het oog op de bewaring en overmaking van de geautomatiseerde gezondheidsdossiers bijzondere voorwaarden en nadere regelen vaststellen voor de toepassing van de artikelen I.4-88 tot I.4-95, inzonderheid binnen het raam van de toepassing van de bepalingen van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid. HOOFDSTUK VIII. - Aangifte van de beroepsziekten Art. I.4-98.- De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer die één van de hierna opgesomde gevallen vaststelt, of ervan op de hoogte wordt gesteld door een andere arts, doet hiervan aangifte bij de geneesheer sociaal inspecteur van de algemene directie TWW en bij de geneesheer-adviseur van het Federaal agentschap voor beroepsrisico's : 1° de gevallen van beroepsziekten op de lijst van deze ziekten opgemaakt in toepassing van artikel 30 van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970; 2° de gevallen die niet voorkomen op bovenvermelde lijst maar wel op de Europese lijst van beroepsziekten en op de aanvullende lijst van ziekten zoals bedoeld in bijlage I.4-3; 3° de gevallen van andere ziekten waarvan vaststaat dat ze hun oorsprong in het beroep vinden of waarvoor de arts die ze heeft vastgesteld een gelijkaardige oorsprong bevestigt of vermoedt;4° de gevallen van voorbeschiktheid voor één van de hierboven vermelde beroepsziekten of van de eerste symptomen hiervan, telkens dit een invloed kan hebben op de vastheid van betrekking of het loon van de betrokken werknemer. Art. I.4-99.- § 1. De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer doet de aangifte zo snel mogelijk en aan de hand van een formulier dat overeenstemt met het model in de bijlage I.4-4.

Hij vult het formulier in drievoud in, zendt een exemplaar naar de bevoegde geneesheer sociaal inspecteur van de algemene directie TWW, een tweede naar de geneesheer-adviseur van het Federaal agentschap voor beroepsrisico's en voegt een derde bij het gezondheidsdossier van de betrokkene.

De verzending gebeurt in een gesloten enveloppe. § 2. De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer kan de aangifteformulieren op aanvraag gratis bekomen bij de algemene directie TWW of bij het Federaal agentschap voor beroepsrisico's. § 3. Indien de werknemer waarvoor door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer aangifte werd gedaan van een beroepsziekte of een andere ziekte waarvan de oorsprong in het beroep kan worden aangetoond, voldoet aan de vereiste voorwaarden om in aanmerking te komen voor de wetgeving betreffende de vergoeding van schade wegens beroepsziekte, brengt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer deze werknemer hiervan op de hoogte en verstrekt hij hem alle attesten die nodig zijn om zijn dossier betreffende die aanvraag tot vergoeding samen te stellen. HOOFDSTUK IX. - Meningsverschillen Art. I.4-100.- Behalve in geval van de beroepsprocedure bedoeld in de artikelen I.4-62 tot I.4-67, worden alle betwistingen of alle moeilijkheden die kunnen voortvloeien uit de bepalingen van deze titel behandeld door de geneesheer sociaal inspecteur van de algemene directie TWW. TITEL 5. - EERSTE HULP HOOFDSTUK I. - Definities Art. I.5-1.- Voor de toepassing van de bepalingen van deze titel wordt verstaan onder : 1° hulpverlener : werknemer die de eerste hulp op de arbeidsplaats verleent en die daartoe tenminste de vorming en de bijscholing heeft gevolgd bedoeld in hoofdstuk IV van deze titel, die aangepast zijn aan de risico's inherent aan de activiteiten van de werkgever;2° verzorgingslokaal : lokaal dat gevestigd is op de arbeidsplaats of in de onmiddellijke omgeving er van, bestemd om het nodige materiaal te bevatten voor eerste hulp, om de werknemers die het slachtoffer zijn van een ongeval of die onwel worden op te vangen en te verzorgen, en desgevallend om ter beschikking te worden gesteld van werkneemsters tijdens de zwangerschap of werkneemsters die borstvoeding geven. HOOFDSTUK II. - Algemene verplichtingen van de werkgever Art. I.5-2.- § 1. De werkgever is ertoe gehouden in functie van de aard van de activiteiten en van de resultaten van de risicoanalyse, de nodige maatregelen te treffen om : 1° de werknemers die slachtoffer zijn van een ongeval of die onwel geworden zijn, zo spoedig mogelijk eerste hulp te verlenen en indien nodig de diensten buiten de onderneming gespecialiseerd in medische noodhulp en reddingswerkzaamheden, of een verzorgingsinstelling te alarmeren;2° voor zover er geen tegenindicaties bestaan, er voor te zorgen dat de betrokken werknemers vervoerd worden, naargelang het geval hetzij naar het verzorgingslokaal, hetzij naar hun woning, of naar een geschikte of vooraf bepaalde verzorgingsinstelling;3° de nodige contacten te leggen met de diensten buiten de onderneming gespecialiseerd in medische noodhulp en reddingswerkzaamheden en de verzorgingsinstellingen waarop een beroep kan worden gedaan, opdat de betrokken werknemers zo snel mogelijk de gepaste medische hulp zouden bekomen. § 2. De werkgever waakt erover dat de maatregelen bedoeld in § 1 kunnen toegepast worden op aannemers, onderaannemers en andere personen die aanwezig zijn op de arbeidsplaats.

Art. I.5-3.- § 1. De werkgever stelt, met de medewerking van, al naargelang het geval, de interne of externe dienst aan wie deze opdracht is toegewezen en in toepassing van de artikelen II.1-4, tweede lid, 14° en 15°, II.1-5, 3° en II.1-11, 5°, en na voorafgaand advies van het Comité, de volgende maatregelen vast : 1° hij werkt de procedures van eerste hulp uit volgens de voorschriften van het intern noodplan;2° hij bepaalt welke middelen noodzakelijk zijn voor de organisatie van de eerste hulp;3° hij bepaalt het aantal werknemers dat moet ingezet worden voor de organisatie van de eerste hulp en de kwalificaties waarover zij dienen te beschikken; 4° hij bepaalt de specifieke risico's verbonden aan zijn activiteiten, waarvoor de hulpverleners hetzij de basiskennis en -vaardigheden inzake eerste hulp, bedoeld in artikel I.5-8, tweede lid, hetzij deze basiskennis en -vaardigheden aangevuld met de specifieke kennis en vaardigheden, bedoeld in artikel I.5-8, derde lid, moeten verwerven.

Bij de vaststelling van de in het eerste lid bedoelde maatregelen houdt de werkgever rekening met : 1° de aard van de activiteiten die hij verricht;2° de resultaten van de risicoanalyse;3° het aantal werknemers en, in voorkomend geval, de bijzonder gevoelige risicogroep waartoe ze behoren. § 2. De werkgever evalueert de maatregelen die in toepassing van § 1 worden vastgesteld en past ze aan, rekening houdend met de incidenten en ongevallen die zich hebben voorgedaan en met de technologische evolutie in de onderneming en in de eerste hulpverleningstechnieken. HOOFDSTUK III. - Uitrusting en organisatie Art. I.5-4.- De elementaire middelen die nodig zijn om de eerste hulp te kunnen verstrekken omvatten het basismateriaal, een verbanddoos en, in voorkomend geval, een verzorgingslokaal.

Op advies van de preventieadviseur-arbeidgeneesheer en het Comité bepaalt de werkgever welk materiaal er nodig is en waar het aanwezig moet zijn, stelt de inhoud van de verbanddoos vast en bepaalt of er aanvullingen noodzakelijk zijn.

De werkgever gaat regelmatig na of de in vorig lid bedoelde middelen effectief aanwezig zijn.

Art. I.5-5.- § 1. In de ondernemingen die, krachtens artikel II.1-2, ingedeeld worden in groep A, B of C, omvatten de elementaire middelen bedoeld in artikel I.5-4 een verzorgingslokaal, behalve indien uit de resultaten van de risicoanalyse blijkt dat dit niet noodzakelijk is.

Het verzorgingslokaal wordt ingericht na advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en het Comité.

Het bevat het materiaal, het meubilair en alle andere middelen die vereist zijn voor het gebruik van dit lokaal en dit overeenkomstig de bestemming ervan.

Het verzorgingslokaal is voldoende ruim bemeten, biedt alle waarborgen inzake veiligheid en hygiëne en is voorzien van zowel koud als warm stromend water. Het wordt verlucht, verlicht en verwarmd in functie van zijn bestemming.

De toegangswegen tot dit lokaal worden vrijgehouden en laten de doorgang van een draagbaar toe.

De plaats van het lokaal wordt aangeduid door een bord, overeenkomstig de bepalingen inzake de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk van boek III, titel 6. § 2. Na advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, kan het verzorgingslokaal dienst doen als lokaal dat ter beschikking wordt gesteld van de werkneemsters tijdens de zwangerschap en de werkneemsters die borstvoeding geven.

Art. I.5-6.- § 1. In de ondernemingen die, krachtens artikel II.1-2, ingedeeld worden in groep A, B of C, voorziet elke werkgever, in toepassing van artikel I.5-3, § 1, eerste lid, 3°, na voorafgaand advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en het Comité, een voldoende aantal verpleegkundigen, hulpverleners of andere aangeduide personen, in verhouding tot het aantal werknemers, de kenmerken van de activiteiten van de werkgever en de resultaten van de risicoanalyse, zodanig dat de eerste hulp kan verleend worden gedurende de ganse duur van de arbeid. § 2. In de ondernemingen die, krachtens artikel II.1-2, ingedeeld worden in groep D, wordt de eerste hulp verstrekt door de werkgever of door één of meerdere daartoe opgeleide en door hem aangeduide werknemers. § 3. De werkgever houdt een register bij waarin de werknemer die een interventie doet in het kader van de eerste hulp, de volgende elementen vermeldt : 1° zijn naam;2° de naam van het slachtoffer;3° de plaats, de datum, het uur, de beschrijving en de omstandigheden van het ongeval of het onwel worden;4° de aard, de datum en het uur van de interventie;5° de identiteit van eventuele getuigen. Art. I.5-7.- De met het toezicht belaste ambtenaren kunnen aan de werkgever aanvullingen bij het materiaal voor eerste hulp of een andere organisatie van de eerste hulpverlening opleggen. HOOFDSTUK IV. - Vorming en bijscholing van hulpverleners Afdeling 1. - De kennis en vaardigheden

Art. I.5-8.- De vorming en bijscholing zorgen er voor dat de hulpverlener de kennis en de vaardigheden verwerft om de levensbedreigende medische toestand van personen te herkennen en daarbij de principes van de eerste hulp toe te passen in afwachting van het tussenkomen van de gespecialiseerde diensten, bedoeld in artikel I.5-2, § 1.

De basiskennis en -vaardigheden hebben betrekking op de doelstellingen, opgenomen als bijlage I.5-1.

De specifieke kennis en vaardigheden hebben betrekking op het verstrekken van eerste hulp aan werknemers die het slachtoffer zijn van een ongeval dat verband houdt met risico's die inherent zijn aan een specifieke activiteit van de werkgever en waarvoor de basiskennis en -vaardigheden inzake eerste hulp ontoereikend zijn.

Art. I.5-9.- De werknemers die met vrucht een vorming en een jaarlijkse bijscholing inzake de basiskennis en -vaardigheden en de specifieke kennis en vaardigheden, nodig voor het verstrekken van de eerste hulp, hebben gevolgd bij een instelling die voorkomt op de lijst van instellingen of werkgevers die vorming en bijscholing aan hulpverleners verstrekken, gepubliceerd door de algemene directie HUA, worden vermoed te beschikken over de kennis en vaardigheden, bedoeld in artikel I.5-8.

In afwijking van het eerste lid, kan de bijscholing om de twee jaar plaatsvinden, op voorwaarde dat de werkgever aantoont, op basis van een voorafgaandelijke risicoanalyse die ter beschikking wordt gehouden van de met het toezicht belaste ambtenaar, en na voorafgaand advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en van het Comité, dat een bijscholing georganiseerd om de twee jaar geen afbreuk doet aan de kennis en vaardigheden waarover de werknemers die hij als hulpverlener heeft aangeduid in toepassing van deze titel moeten beschikken.

Wanneer een werknemer aangeduid als hulpverlener niet heeft kunnen deelnemen aan een voorziene bijscholingssessie, moet hij een andere bijscholingssessie volgen binnen de 12 maanden die volgen op de oorspronkelijk voorziene bijscholing. Indien hij tijdens deze periode niet heeft kunnen deelnemen aan een andere sessie, wordt deze werknemer niet langer geacht te beschikken over de kennis en de vaardigheden bedoeld in artikel I.5-8. Afdeling 2. - Organisatie van de cursussen

Art. I.5-10.- De instellingen of werkgevers die een vorming en bijscholing verstrekken met het oog op het verwerven van de basiskennis en -vaardigheden van hulpverlener, voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° er zorg voor dragen dat de inhoud van de cursussen beantwoordt aan de drie doelstellingen bedoeld in de bijlage I.5-1 en de best beschikbare praktijken voortdurend integreert; 2° op de gepaste tijdstippen beschikken over en alleen een beroep doen op lesgevers die geactualiseerde kennis en vaardigheden bezitten in de onderwezen materies;3° over de gepaste middelen beschikken, inzonderheid leslokalen en les- en oefenmateriaal;4° de cursus derwijze organiseren dat hij minimum 15 lesuren omvat, de pauzes niet inbegrepen, waarbij respectievelijk minimaal 3 lesuren gewijd worden aan doelstelling 1, 6 lesuren aan doelstelling 2 en 6 lesuren aan doelstelling 3;5° jaarlijkse bijscholingen organiseren, die minimaal 4 lesuren omvatten en gericht zijn op het behoud van de basiskennis en -vaardigheden en het bijbrengen van nieuwe of geëvolueerde eerste hulppraktijken of -kennis;6° het aantal cursisten per lesgever en per les beperken tot maximaal 15;7° na het beëindigen van de cursus aan de cursisten een getuigschrift afleveren op basis van een competentie-evaluatie;8° zich ertoe verbinden de voormelde vereisten voortdurend te eerbiedigen. Werkgevers die eigen werknemers tot hulpverlener opleiden mogen voor de bijscholing van deze werknemers van het jaarlijks karakter van de bijscholing bedoeld in het eerste lid, 5°, afwijken onder dezelfde voorwaarden als bepaald in artikel I.5-9, tweede lid. Afdeling 3. - Procedure om opgenomen te worden in de lijst bedoeld in

artikel I.5-9 Art. I.5-11.- De aanvragen om opgenomen te worden in de lijst bedoeld in artikel I.5-9 worden ingediend bij de algemene directie HUA en omvatten : 1° benaming, statuut en adres van de instelling, alsook het adres van de plaats waar de leslokalen en het les- en oefenmateriaal zich bevinden;2° de opgave van de kwalificaties van de lesgevers waarop de organisator een beroep doet, inzonderheid hun diploma's, ervaring, curriculum en de wijze waarop zij zich bijscholen; 3° een schriftelijke verklaring waarbij de instelling de verbintenis aangaat de voorwaarden bedoeld in artikel I.5-10 na te leven.

Art. I.5-12.- De algemene directie HUA gaat na of de aanvraag volledig is en zendt ze vervolgens voor onderzoek, verslag en advies naar de algemene directie TWW. De instellingen aan wie de algemene directie TWW een gunstig advies heeft gegeven met betrekking tot hun aanvraag, worden door de algemene directie HUA opgenomen in de lijst bedoeld in artikel I.5-9, die wordt gepubliceerd door de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.

Indien, na controle door de algemene directie TWW, en nadat de instelling werd gehoord, blijkt dat deze niet meer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel I.5-10, schrapt de algemene directie HUA de betrokken instelling van de lijst, bedoeld in artikel I.5-9. Afdeling 4. - Specifieke kennis en vaardigheden

Art. I.5-13.- De cursussen voor het verwerven van specifieke kennis en vaardigheden worden georganiseerd door instellingen, sectoren, beroepsorganisaties of werkgevers, die voor het verstrekken van deze cursussen een beroep doen op personen of organisaties waarvan de bevoegdheid inzake het verstrekken van eerste hulp aan werknemers die het slachtoffer zijn van ongevallen of aandoeningen verbonden aan risico's die inherent zijn aan de specifieke activiteit van de onderneming, algemeen aanvaard is.

TITEL 6. - MAATREGELEN IN GEVAL VAN ARBEIDSONGEVAL HOOFDSTUK I. - Maatregelen in geval van ernstig arbeidsongeval Afdeling 1. - Toepassingsgebied en definities

Art. I.6-1.- De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de personen bedoeld in artikel 94ter, § 1 en § 2 van de wet.

Art. I.6-2.- Als een ernstig arbeidsongeval in de zin van artikel 94bis, 1°, van de wet wordt beschouwd : 1° een arbeidsongeval dat aanleiding heeft gegeven tot de dood; 2° een arbeidsongeval waarvan het gebeuren in direct verband staat met een gebeurtenis die afwijkt van de normale uitvoering van het werk en die voorkomt op de lijst opgenomen als bijlage I.6-1, of met het voorwerp dat bij het ongeval betrokken is en dat voorkomt op de lijst opgenomen als bijlage I.6-2, en dat aanleiding heeft gegeven tot : a) hetzij een blijvend letsel; b) hetzij een tijdelijk letsel dat voorkomt op de lijst opgenomen als bijlage I.6-3. Afdeling 2. - Aangifte van ernstige arbeidsongevallen

Art. I.6-3.- De ernstige arbeidsongevallen bedoeld in artikel I.6-2, 1° en 2°, a) worden door de werkgever van het slachtoffer onmiddellijk aangegeven bij de met het toezicht belaste ambtenaren overeenkomstig artikel 94nonies van de wet. De kennisgeving gebeurt aan de hand van een technologisch geschikt middel met vermelding van de naam en het adres van de werkgever van het slachtoffer, de naam van het slachtoffer, de datum en de plaats van het ongeval en zijn vermoedelijke gevolgen en met een korte beschrijving van de omstandigheden. Afdeling 3. - Onderzoek door de preventiediensten

Art. I.6-4.- De persoon of de personen op wie de verplichtingen, bedoeld in artikel 94ter, § 1 en § 2, van de wet, rusten, brengen met toepassing van die wetsbepalingen, de dienst voor preventie en bescherming op het werk van wie zij zich de medewerking hebben verzekerd voor het onderzoek van arbeidsongevallen op de arbeidsplaats met vier of meer dagen arbeidsongeschiktheid, op de hoogte van het ernstig arbeidsongeval en dragen er zorg voor dat deze dienst het ongeval onmiddellijk onderzoekt, de oorzaken ervan vaststelt, preventiemaatregelen voorstelt om herhaling ervan te voorkomen en hen hierover een verslag bezorgt.

Art. I.6-5.- Het verslag bedoeld in artikel I.6-4 bevat ten minste de volgende elementen : 1° de identificatie van de slachtoffers en hun werkgevers;2° de gedetailleerde beschrijving van de plaats van het ongeval;3° de gedetailleerde omschrijving van de omstandigheden van het ongeval, inclusief beeldmateriaal;4° de vastgestelde primaire, secundaire en tertiaire oorzaken;5° de eventuele andere vastgestelde oorzaken waaronder de oorzaken van psychosociale aard, inzonderheid stress of burn-out veroorzaakt door het werk, conflicten verbonden aan het werk of geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk;6° aanbevelingen om herhaling van het ongeval te voorkomen; 7° de identificatie van de in artikel I.6-4 bedoelde persoon of personen en van de diensten voor preventie en bescherming op het werk die aan de totstandkoming van het verslag hebben bijgedragen; 8° de identificatie van de personen die het verslag hebben opgesteld;9° de identificatie van de personen aan wie een afschrift van het verslag is toegezonden. Voor de toepassing van het eerste lid, 4° wordt verstaan onder : a) primaire oorzaken : de materiële feiten die het ongeval mogelijk hebben gemaakt, inzonderheid een ontbrekend of niet correct gebruikt CBM of PBM, een ontbrekende of kortgesloten beveiliging van een machine;b) secundaire oorzaken : oorzaken van organisatorische aard, waardoor de primaire oorzaken zijn ontstaan, inzonderheid een niet uitgevoerde risicoanalyse, een ontbrekende instructie, een gebrekkig toezicht op de naleving van instructies, een niet correct functionerende interne dienst;c) tertiaire oorzaken : materiële of organisatorische oorzaken die zich bij derden situeren, inzonderheid een ontwerp- of fabricagefout aan een van buitenaf betrokken machine, een niet correct advies geformuleerd door een externe dienst of door een EDTC. De in artikel I.6-4 bedoelde persoon of personen, aan wie het overeenkomstig het verslag toekomt om aan de geformuleerde aanbevelingen gevolg te geven, vullen dit verslag aan met de volgende elementen : 1° de inhoud van hun respectievelijke beslissing in verband met de maatregelen die elkeen zal treffen om herhaling van het ongeval te voorkomen, geselecteerd op grond van de aanbevelingen geformuleerd door de dienst of de diensten voor preventie en bescherming op het werk en desgevallend, van het advies van de respectievelijke Comités, of, na overleg met de respectievelijke diensten en desgevallend, Comités, de alternatieve maatregelen die ten minste hetzelfde resultaat garanderen;2° een actieplan, dat de termijnen bevat waarin de maatregelen zullen toegepast zijn en de verantwoording van deze termijnen;3° het advies van de respectievelijke Comités over de oorzaken die aan de basis liggen van het ernstig arbeidsongeval en over de maatregelen die zijn voorgesteld om herhaling ervan te voorkomen. Het geheel van de elementen opgesomd in dit artikel vormt het omstandig verslag bedoeld in artikel 94ter, § 1 en § 2, van de wet.

Het omstandig verslag wordt aan de met het toezicht belaste ambtenaar bezorgd op papier of via een technologisch geschikt middel en wordt door de in artikel I.6-4 bedoelde persoon of personen eigenhandig ondertekend.

Art. I.6-6.- Indien het omwille van materiële feiten niet mogelijk is om overeenkomstig artikel 94ter, § 1 en § 2, van de wet een omstandig verslag binnen tien dagen aan de met het toezicht belaste ambtenaar te bezorgen, kan deze laatste een binnen dezelfde termijn en op dezelfde wijze bezorgd voorlopig verslag aanvaarden dat ten minste de volgende elementen bevat : 1° de elementen opgesomd in artikel I.6-5, eerste lid, 1° en 2° ; 2° een eerste omschrijving van de omstandigheden van het ongeval;3° de vastgestelde primaire oorzaken;4° een gedetailleerd overzicht van de nog uit te voeren onderzoekingen met vermelding van de materiële feiten waardoor geen omstandig verslag kan worden bezorgd;5° de bevindingen van de afvaardiging van het Comité die zich na het ernstig arbeidsongeval onmiddellijk ter plaatse heeft begeven;6° de adviezen van de respectievelijke Comités die reeds zouden zijn vastgelegd in goedgekeurde notulen op het ogenblik van het bezorgen van het voorlopig verslag aan de ambtenaar. In dit geval stelt deze ambtenaar de termijn vast binnen welke hem de complementaire elementen moeten worden bezorgd. Afdeling 4. - Onderzoek door een deskundige

Art. I.6-7.- De met het toezicht belaste ambtenaren kunnen in de volgende gevallen een deskundige aanstellen : 1° in de gevallen bedoeld in artikel 94ter, § 4, eerste lid van de wet;2° indien zij beschikken over aanwijzingen betreffende een gebrekkige samenwerking tussen de in artikel 94ter, § 2, eerste lid, van de wet, bedoelde personen;3° in complexe omstandigheden, inzonderheid wanneer één of meer oorzaken of gevolgen van het ernstig arbeidsongeval zich situeren buiten de verhoudingen tussen de personen op wie de verplichtingen, bedoeld in artikel 94ter, § § 1 en 2 van de wet, rusten, en hun eventuele werknemers;4° in geval van bijzonder ernstige arbeidsongevallen;5° bij onwettige toestanden waar een preventiedienst ontbreekt. Art. I.6-8.- § 1. Om de functie van deskundige inzake het onderzoek van ernstige arbeidsongevallen te kunnen uitoefenen, moeten de kandidaten in staat zijn het bewijs te leveren dat zij met vrucht een erkende cursus van aanvullende vorming van preventieadviseurs niveau I hebben beëindigd. § 2. Om opgenomen te kunnen worden op de lijst van deskundigen, richten de kandidaten hiertoe aan de algemene directie TWW een aanvraag, met de volgende elementen als bijlagen : 1° de kopies van het bewijs bedoeld in § 1;2° hun curriculum vitae;3° de inlichtingen betreffende de materies en de activiteitensectoren waarin zij een bijzondere deskundigheid hebben verworven. De algemene directie TWW onderzoekt de aanvragen en oordeelt of de kandidaten kunnen worden opgenomen in de lijst. Zij delen deze in volgens de bijzondere deskundigheden en het geografisch werkterrein van de deskundigen.

De deskundigen mogen geen deel uitmaken van de algemene directie TWW of de algemene directie HUA. Art. I.6-9.- De met het toezicht belaste ambtenaar kiest uit de lijst een deskundige die over de aan het ongeval aangepaste deskundigheid beschikt en informeert hem langs de geschiktste weg van zijn aanstelling.

De deskundige stelt binnen een termijn van 72 uur aan de hand van een aangepast technologisch middel de met het toezicht belaste ambtenaar ervan in kennis dat hij de opdracht al dan niet aanvaardt. In geval van belangenconflict, moet de deskundige de opdracht weigeren.

Art. I.6-10.- De deskundige onderzoekt het ernstig arbeidsongeval, stelt er de oorzaken van vast en formuleert aanbevelingen om de herhaling van het ongeval te voorkomen, overeenkomstig het lastenboek waarvan de inhoud is vastgesteld in bijlage I.6-4.

Hij stelt een verslag op dat de elementen van het onderzoek, de vastgestelde oorzaken en de geformuleerde aanbevelingen vermeldt.

Hij deelt het verslag, waarvan het model is opgenomen in bijlage I.6-5, binnen een termijn van dertig kalenderdagen na het aanvaarden van zijn opdracht, mee aan de personen bedoeld in artikel 94quater, 3° van de wet en enkel aan deze personen.

Naar aanleiding van zijn bezoek in het kader van het onderzoek van het ernstig arbeidsongeval, is de deskundige ertoe gehouden contact op te nemen met de preventieadviseur belast met de leiding van de interne dienst van de persoon of de personen op wie de verplichtingen rusten, bedoeld in artikel 94ter, § 1 en § 2, van de wet.

Art. I.6-11.- Het honorarium van de deskundige is vastgesteld op 81,51 EUR per uur geleverde prestatie, de eventuele verplaatsingskosten niet inbegrepen.

Dit bedrag wordt gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen op dezelfde wijze als de forfaitaire minimumbijdragen bedoeld in artikel II.3-20. HOOFDSTUK II. - Maatregelen te nemen bij alle arbeidsongevallen Art. I.6-12.- De werkgever zorgt ervoor dat de dienst voor preventie en bescherming op het werk die met deze opdracht is belast voor elk ongeval dat vier of meer dagen arbeidsongeschiktheid heeft veroorzaakt, een arbeidsongevallensteekkaart opstelt.

Het formulier voor de aangifte van een arbeidsongeval met toepassing van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 of met toepassing van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, mag de arbeidsongevallensteekkaart vervangen, op voorwaarde dat de gegevens nodig om de steekkaart op te stellen, op het aangifteformulier worden ingevuld.

Bij de toepassing van vorig lid, beperkt de in het eerste lid bedoelde dienst zich tot het invullen van de gegevens waarvoor hij bevoegd is.

In de gevallen waarin de interne dienst die de arbeidsongevallensteekkaart heeft opgesteld of het formulier voor de aangifte van het arbeidsongeval heeft ingevuld, niet met het gezondheidstoezicht op zijn werknemers is belast, stuurt de werkgever een kopie of een afdruk van de steekkaart of de aangifte naar de afdeling belast met het medisch toezicht van de externe dienst waarbij hij aangesloten is.

De werkgever bewaart de arbeidsongevallensteekkaarten of kopieën of afdrukken van de formulieren waarmee de arbeidsongevallen zijn aangegeven, ten minste tien jaar.

Wanneer de onderneming of instelling uit verscheidene exploitatiezetels bestaat, worden de in vorig lid bedoelde steekkaarten, kopieën of afdrukken bijgehouden in de exploitatiezetel waarop ze betrekking hebben.

Deze steekkaarten, kopieën of afdrukken worden ter beschikking gehouden van de met het toezicht belaste ambtenaren."

Art. 2.Opgeheven worden : 1° het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 mei 1999, 11 juli 2002, 28 augustus 2002, 28 mei 2003, 8 juli 2004, 24 februari 2005, 25 april 2007, 17 mei 2007, 10 april 2014 en 24 april 2014;2° het koninklijk besluit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 juli 2004, 21 september 2004, 27 december 2004, 27 januari 2008, 26 april 2009, 10 april 2014, 24 april 2014, 28 oktober 2016 en 30 januari 2017;3° het koninklijk besluit van 28 mei 2003 tot uitvoering van hoofdstuk XIbis van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, wat de deskundigen betreft, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 december 2003 en 24 februari 2005;4° het koninklijk besluit van 15 december 2010 betreffende de eerste hulp die verstrekt wordt aan werknemers die slachtoffer worden van een ongeval of die onwel worden, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 maart 2014;5° het koninklijk besluit van 10 april 2014 betreffende de preventie van psychosociale risico's op het werk;6° het ministerieel besluit van 31 mei 2006 tot vaststelling van het model van verslag, met inbegrip van het lastenboek, en van de termijnen voor mededeling van het verslag van de deskundige in het kader van het onderzoek van ernstige arbeidsongevallen.

Art. 3.De verwijzingen naar de bepalingen van de koninklijke besluiten die opgeheven worden door artikel 2 en die inzonderheid voorkomen in alle documenten die in toepassing van of naar aanleiding van die besluiten werden opgesteld blijven geldig tot ze in overeenstemming zijn gebracht met de bepalingen van dit besluit en dit gedurende een termijn van twee jaar die begint te lopen vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 4.De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 28 april 2017.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, K. PEETERS

BIJLAGE I.1-1 Omzettingstabel van de Europese richtlijnen

Bepalingen codex

Richtlijnen

Boek I, met uitzondering van titel 3

Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk

Boek II, met uitzondering van titel 5, titel 6 en titel 9

Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk

Boek II, titel 5

Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt

Boek III, titels 1 en 3

Richtlijn 89/654/EEG van de Raad van 30 november 1989 betreffende minimum voorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor arbeidsplaatsen (eerste bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1 van Richtlijn 89/391/EEG)

Boek III, titel 4

Richtlijn 1999/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1999 betreffende minimumvoorschriften voor de verbetering van de gezondheidsbescherming en de veiligheid van werknemers die door explosieve atmosferen gevaar kunnen lopen (vijftiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)

Boek III, titel 6

Richtlijn 92/58/EEG van de Raad van 24 juni 1992 betreffende de minimumvoorschriften voor veiligheids- en/of gezondheidssignalering op het werk (negende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)

Boek IV

Richtlijn 2009/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats (tweede bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)

Boek V, titel 2

Richtlijn 2003/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 februari 2003 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (lawaai) (zeventiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)

Boek V, titel 3

Richtlijn 2002/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (trillingen) (zestiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)

Boek V, titel 5

Richtlijn 90/641/Euratom van de Raad van 4 december 1990 inzake de praktische bescherming van externe werkers die gevaar lopen aan ioniserende straling te worden blootgesteld tijdens hun werk in een gecontroleerde zone

Boek V, titel 6

Richtlijn 2006/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan risico's van fysische agentia (kunstmatige optische straling) (negentiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)

Boek V, titel 7

Richtlijn 2013/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (elektromagnetische velden) (twintigste bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)

Boek VI, titel 1

Richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico's van chemische agentia op het werk (veertiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)

Boek VI, titel 2

Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)

Boek VI, titel 3

Richtlijn 2009/148/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico's van blootstelling aan asbest op het werk

Boek VII, titel 1, met uitzondering van hoofdstuk VI

Richtlijn 2000/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk (zevende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)

Boek VII, titel 1, hoofdstuk VI

Richtlijn 2010/32/EU van de Raad van 10 mei 2010 tot uitvoering van de door HOSPEEM en EPSU gesloten kaderovereenkomst inzake de preventie van scherpe letsels in de ziekenhuis- en gezondheidszorgbranche

Boek VIII, titel 2

Richtlijn 90/270/EEG van de Raad van 29 mei 1990 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid met betrekking tot het werken met beeldschermapparatuur (vijfde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)

Boek VIII, titel 3

Richtlijn 90/269/EEG van de Raad van 29 mei 1990 betreffende de minimum veiligheids- en gezondheidsvoorschriften voor het manueel hanteren van lasten met gevaar voor met name rugletsel voor de werknemers (vierde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)

Boek IX, titel 2

Richtlijn 89/656/EEG van de Raad van 30 november 1989 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor het gebruik op het werk van persoonlijke beschermingsmiddelen door werknemers (derde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)

Boek X, titel 1

Richtlijn 2003/88/EG van 4 november 2003 van de Raad betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd

Boek X, titel 2

Richtlijn 91/383/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 juni 1991 ter aanvulling van de maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van de werknemers met arbeidsbetrekkingen voor bepaalde tijd of uitzendarbeidbetrekkingen

Boek X, titel 3

Richtlijn 94/33/EG van de Raad van 22 juni 1994 betreffende de bescherming van jongeren op het werk

Boek X, titel 5

Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)


Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit tot vaststelling van boek I - Algemene beginselen van de codex over het welzijn op het werk.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, K. PEETERS

BIJLAGE I.3-1 Kennis en vaardigheden van de vertrouwenspersonen bedoeld in artikel I.3-58 A) Kennis en vaardigheden Module 1. Wettelijk kader betreffende de rol en het statuut van de vertrouwenspersoon Verwerven van de kennis over : a) Het welzijnsbeleid binnen de onderneming, meer bepaald : - Het dynamisch risicobeheersingssysteem, in het bijzonder de risicoanalyse en de preventiemaatregelen toegepast op de psychosociale risico's op het werk; - De actoren die betrokken zijn bij het preventiebeleid en hun opdrachten. b) De preventie van psychosociale risico's op het werk, meer bepaald : - De opdrachten van de actoren die betrokken zijn bij de preventie van psychosociale risico's op het werk en de samenwerking tussen deze actoren, in het bijzonder de preventieadviseur psychosociale aspecten, de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, de preventieadviseur belast met de leiding van de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk en het comité voor preventie en bescherming op het werk; - De opdrachten en het statuut van de vertrouwenspersoon; - De interne procedures die toegankelijk zijn voor werknemers die menen schade te ondervinden ten gevolge van psychosociale risico's op het werk; - De externe procedures bij de inspectie van het toezicht op het welzijn op het werk en bij de rechtbanken. c) Het Belgische gerechtelijk systeem, de straf- en burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de personen die betrokken zijn bij het preventiebeleid en de straf- en burgerrechtelijke gevolgen van de schade die voortvloeit uit psychosociale risico's op het werk.d) De vrijwillige en gerechtelijke bemiddeling bedoeld in het Gerechtelijk Wetboek.e) De wetgeving betreffende de strijd tegen discriminatie. f) Elementen van deontologie : inzonderheid het beroepsgeheim, de vertrouwelijkheid, de onafhankelijkheid, ...

Module 2. De psychosociale risico's op het werk Verwerven van de kennis over : - De definitie en de kenmerken van psychosociale risico's op het werk (oorzaken, gevolgen, omvang, symptomen,...); - De individuele en collectieve risicofactoren (met inbegrip van de individuele en collectieve hulpbronnen) die specifiek zijn voor psychosociale risico's op het werk; - De schade op individueel niveau (lichamelijke, psychologische, sociale en professionele gevolgen), op het niveau van een groep en op het niveau van de organisatie; - De verschillende typologieën van situaties waarin er sprake is van relationeel leed op het werk : een onderscheid kunnen maken tussen soorten conflicten, gevallen van pesterijen of van ongewenst seksueel gedrag, het fenomeen van de zondebok, het wanbeleid,... - De methodes voor het uitvoeren van een risicoanalyse.

Module 3. Psychosociale interventie : gesprekstechnieken De kennis en vaardigheden verwerven om een gesprek te voeren met alle betrokken personen (verzoeker, aangeklaagde, lid van de hiërarchische lijn, ...), onder meer met betrekking tot : - Het onthaal : de voorwaarden voor een goed gesprek, de ruimtelijke inrichting van de ontvangstruimte, het identificeren van de verwachtingen van de verzoeker, een kader scheppen voor het onderhoud; - De doeltreffende communicatie : het communicatieproces tussen personen, het actief luisteren, de assertiviteit, de verbale en non-verbale communicatie; - Het beheersen van de eigen emoties en deze van de gehoorde persoon; - Advies verlenen met betrekking tot strategieën die de probleemsituatie kunnen oplossen; - Het herkaderen waardoor de betrokken persoon een andere perceptie kan krijgen van de situatie.

Aan de hand van praktische oefeningen worden de bekwaamheden verworven om een gesprek te voeren met alle betrokken personen.

Module 4. Psychosociale interventie : de beheersing van probleemsituaties Kennis verwerven over de verschillende technieken voor psychosociale interventie rekening houdend met de interindividuele, de groeps- en de organisatorische dimensies van situaties waarbij er sprake is van relationeel leed op het werk.

In het bijzonder, de kennis verwerven over de volgende technieken voor de beheersing van conflicten : de interventie bij een derde, de verzoening en de bemiddeling (doelstellingen en procedure).

Aan de hand van praktische oefeningen worden de bekwaamheden verworven om de technieken voor psychosociale interventie toe te passen.

B) Supervisie De supervisie bestaat in een uitwisseling van ervaringen tussen vertrouwenspersonen over praktische gevallen, onder begeleiding van een facilitator.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit tot vaststelling van boek I - Algemene beginselen van de codex over het welzijn op het werk.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, K. PEETERS

BIJLAGE I.4-1 Model van het "Verzoek om gezondheidstoezicht over de werknemers" bedoeld in artikel I.4-10 Verzoek om gezondheidstoezicht over de werknemers

De ondergetekende werkgever (naam, voornaam en adres van de werkgever, natuurlijke persoon of rechtsvorm, naam en zetel van de onderneming of instelling) . . . . . verzoekt de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer de heer/mevrouw (naam, voornaam van de te onderzoeken persoon) . . . . . geboren op . . . . . en wonende te . . . . . aan de door boek I, titel 4 van de codex over het welzijn op het werk voorgeschreven gezondheidsbeoordeling te onderwerpen en tot die beoordeling over te gaan, rekening houdend met onderstaande aanwijzingen : Werkpost of activiteit(*)die zal uitgeoefend worden : die effectief wordt uitgeoefend : Aard van de gezondheidsbeoordeling : (*) 1. gezondheidsbeoordeling voorafgaand aan de tewerkstelling : (° ) o* aan een veiligheidsfunctie o* aan een functie met verhoogde waakzaamheid o* aan een activiteit met welbepaald risico : aard van de activiteit o* voor een mindervalide o* voor een jongere op het werk of een stagiair 2.beoordeling van de gezondheid vóór de verandering van tewerkstelling (° ) o* aan een veiligheidsfunctie o* aan een functie met verhoogde waakzaamheid o* aan een activiteit met welbepaald risico : aard van de activiteit 3. onderzoek bij werkhervatting 4.onderzoek in het kader van de moederschapsbescherming (° ) zwangere/zogende/bevallen (*) werkneemster o* die een werkpost bekleedt waarvan de beoordeling wijst op een activiteit met een welbepaald risico (aard : . . . . . ) o* die een werkpost bekleedt waarvan de beoordeling wijst op verboden blootstelling (aard : . . . . . ) o* die nachtarbeid moet verrichten (werkrooster : . . . . . ) o* die om een raadpleging verzoekt o* die het werk hervat (*) De onnodige vermeldingen schrappen (°) Het vak ad hoc aankruisen Datum en handtekening van de werkgever of zijn afgevaardigde, Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit tot vaststelling van boek I - Algemene beginselen van de codex over het welzijn op het werk.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, K. PEETERS

BIJLAGE I.4-2, 1ste deel Model van "Formulier voor de gezondheidsbeoordeling" Formulier voor de gezondheidsbeoordeling bedoeld in artikel I.4-46 van de codex over het welzijn op het werk

Naam, voornaam en adres van de onderzochte werknemer : Naam, voornaam en adres van de werkgever : Geboortedatum : Voorgestelde of beklede werkpost (*)vanaf ....... sinds .......

Voorgestelde of beklede risico-activiteit (*)vanaf ..... sinds .....

A. Indien het een voorafgaande gezondheidsbeoordeling betreft De ondergetekende preventieadviseur-arbeidsgeneesheer verklaart dat de bovengenoemde persoon (° ) o* voldoende geschikt is voor de werkpost of activiteit (*) o* ongeschikt is (*)definitief (*) voor een duur van (*)voor de bovengenoemde werkpost of activiteit B. Indien het een onderzoek betreft van een werknemer die belast is met een veiligheidsfunctie, een functie met verhoogde waakzaamheid of met een activiteit die een risico voor blootstelling aan ioniserende straling met zich brengt (1) (2) De ondergetekende preventieadviseur-arbeidsgeneesheer verklaart dat de bovengenoemde persoon (° ) o* voldoende geschikt is voor de voornoemde werkpost of activiteit (*) o* ongeschikt isdefinitief (*) voor een periode van (*) voor de voormelde werkpost of activiteit, dat het verboden is hem op deze werkpost of activiteit te werk te stellen (*), of te behouden (*) en beveelt aan om hem op een werkpost of aan een activiteit te werk te stellen die beantwoordt aan de in F vermelde aanbevelingen. o* met ziekteverlof moet worden gezonden door zijn behandelende arts C. Indien het enig ander onderzoek betreft De ondergetekende preventieadviseur-arbeidsgeneesheer verklaart dat de bovengenoemde persoon (° ) o* voldoende geschikt is voor de werkpost of activiteit o* aanbeveelt dat voornoemde persoon overgeplaatst wordt : definitief (*) naar een werkpost of activiteit die beantwoordt aan de hierna in F vermelde aanbevelingen. voor een periode van (*) o* met ziekteverlof moet worden gezonden door zijn behandelende arts o* definitief ongeschikt is D. Indien het een onderzoek betreft van een werkneemster tijdens de zwangerschap of de borstvoeding De ondergetekende preventieadviseur-arbeidsgeneesheer 1° verklaart dat bovengenoemde werkneemster (° ) o* voldoende geschikt is om : o* haar activiteiten voort te zetten o* haar activiteiten onder de in 2° vermelde voorwaarden voort te zetten voor een duur van ... o* de voorgestelde, nieuwe activiteit te verrichten voor een duur van ... o* ongeschikt is om : o* haar activiteiten voort te zetten voor een duur van ... en verwijderd moet worden o* de voorgestelde, nieuwe activiteit te verrichten voor een duur van ... en verwijderd moet worden. o* met ziekteverlof moet worden gezonden door haar behandelende arts om een andere reden 2° doet de volgende voorstellen betreffende de aanpassing van de arbeidsomstandigheden, de aanpassing van de risicogebonden werktijden, de omstandigheden waarin werk overdag kan worden verricht en de te nemen preventiemaatregelen ten opzichte van werkneemsters tijdens de zwangerschap en de borstvoeding. E. Indien het een onderzoek betreft van een jongere op het werk of van een stagiair : De ondergetekende preventieadviseur-arbeidsgeneesheer verklaart dat de bovengenoemde persoon : (° ) o* voldoende geschikt is o* geschikt is voor een tewerkstelling op een werkpost of aan een activiteit die beantwoordt aan de voorwaarden voor tewerkstelling bedoeld onder F. F. Aanbevelingen en voorstellen van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer in verband met de tewerkstellingsvoorwaarden, de aanpassingen en preventiemaatregelen met betrekking tot de werkpost of activiteit.

G. Overleg.

Geldigheidsduur : 6 maanden (*) 1 jaar (*) 3 jaar (*) 5 jaar (*) Datum van het medisch onderzoek : Datum van de mededeling van de kaart- aan de werkgever : - aan de werknemer : Stempel van de dienst voor preventie en bescherming op het werk : Naam en voornaam van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer : Handtekening (*) De overbodige vermeldingen doorhalen. (° ) Het vak ad hoc aankruisen Op de versozijde : beroepsprocedure. (1) Voorafgaande gezondheidsbeoordeling, periodieke gezondheidsbeoordeling, onderzoek bij werkhervatting.(2) Indien een in deze rubriek bedoelde werknemer verlangt gebruik te maken van de overlegprocedure wordt na afloop van die procedure een nieuw formulier opgesteld.De datum waarop dit formulier wordt opgestuurd of afgegeven geldt als aanvangsdatum van de in het tweede deel van deze bijlage uiteengezette beroepsprocedure.

BIJLAGE I.4-2, 2de deel Uittreksel uit Boek I, titel 4 van de codex over het welzijn op het werk Art. I.4-62.- Behalve in het geval van de voorafgaande gezondheidsbeoordeling bedoeld in artikel I.4-26, kan door de werknemer, die al dan niet gebruik heeft gemaakt van de overlegprocedure bedoeld in artikel I.4-58, beroep worden ingesteld tegen de beslissing van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer waarbij de geschiktheid in verband met het uitgevoerde werk wordt beperkt of waarbij hij ongeschikt wordt bevonden om het uitgevoerde werk verder te zetten. Hij gebruikt hiertoe het formulier waarvan het model is opgenomen in bijlage I.4-2, 3de deel.

Art. I.4-63.- Dit beroep is geldig ingesteld op voorwaarde dat het bij aangetekende brief wordt toegezonden aan de bevoegde geneesheer sociaal inspecteur van de algemene directie TWW binnen de zeven werkdagen na de verzendingsdatum of overhandiging van het formulier voor de gezondheidsbeoordeling aan de werknemer.

Art. I.4-64.- De geneesheer sociaal inspecteur van de algemene directie TWW roept de preventieadviseur- arbeidsgeneesheer en de behandelende arts van de werknemer schriftelijk samen voor de beroepsprocedure waarvan hij de datum en de plaats bepaalt en hij vraagt hen de relevante documenten mee te brengen in verband met de gezondheidstoestand van de werknemer. Hij roept ook de werknemer op om, in voorkomend geval, te worden gehoord en onderzocht.

Art. I.4-65.- De behandeling van het beroep heeft uiterlijk plaats binnen eenentwintig werkdagen na de ontvangstdatum van het beroep van de werknemer. In geval van een schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst van de werknemer wegens ziekteverlof, kan die termijn worden verlengd tot eenendertig werkdagen.

Art. I.4-66.- § 1. Indien een arts tijdens de beroepsprocedure een deskundig onderzoek vraagt, mag de termijn voor het nemen van de beslissing de termijn van eenendertig werkdagen vanaf de dag waarop het beroep behandeld werd niet overschrijden.

Tijdens de definitieve zitting nemen de drie artsen een beslissing bij meerderheid van stemmen.

Indien de door de werknemer aangeduide behandelende arts of de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer afwezig is en in geval er geen akkoord wordt bereikt onder de aanwezige artsen, neemt de geneesheer sociaal inspecteur van de algemene directie TWW zelf de beslissing. § 2. De medische beslissing wordt door de geneesheer sociaal inspecteur van de algemene directie TWW opgetekend in een verslag dat door de aanwezige artsen wordt ondertekend en in het gezondheidsdossier van de werknemer wordt bewaard.

Een afschrift van het verslag van de beslissing wordt door de geneesheer sociaal inspecteur van de algemene directie TWW onmiddellijk aan de werkgever en aan de werknemer bezorgd.

Art. I.4-67.- Het beroep schorst de beslissing van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer. Dit geldt niet voor het medisch onderzoek van een werknemer met een veiligheidsfunctie, een functie met verhoogde waakzaamheid, of een activiteit die een risico op blootstelling aan ioniserende stralingen inhoudt of van een werkneemster tijdens de zwangerschap of lactatie die op een werkpost is tewerkgesteld waarvan de beoordeling uitwijst dat deze een activiteit met een specifiek risico betreft.

Formulier van beroep.

Het beroep tegen de beslissing van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer kan ingediend worden op bijgaand formulier, volledig ingevuld, gedateerd en ondertekend door de werknemer. Dit formulier moet aangetekend opgestuurd worden aan de geneesheer sociaal inspecteur van de algemene directie TWW waarvan het adres hierna wordt vermeld.

Adres van de geneesheer sociaal inspecteur van de algemene directie TWW (1) : - Directie Antwerpen van het Toezicht Welzijn op het Werk : Theaterbuilding, Italiëlei 124, bus 77, 2000 Antwerpen - Directie Brussel Hoofdstad van het Toezicht Welzijn op het Werk : Ernest Blerotstraat 1, 1070 Brussel - Directie Limburg en Vlaams-Brabant van het Toezicht Welzijn op het Werk : Koning Albertstraat 16B, 3290 Diest - Directie Oost-Vlaanderen van het Toezicht Welzijn op het Werk : Ketelvest 26/202, 9000 Gent - Directie West-Vlaanderen van het Toezicht Welzijn op het Werk : Koning Albert I-laan 1/5, bus 5, 8200 Brugge Adres van de Externe dienst voor preventie en bescherming op het Werk (2) : (1) De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer is ertoe gehouden de overbodige adressen te schrappen.(2) De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer is ertoe gehouden te vervolledigen in voorkomend geval. BIJLAGE I.4-2, 3de deel Formulier van beroep Aangetekend Datum Aan de geneesheer sociaal inspecteur Regionale Directie Toezicht op het Welzijn op het werk . . . . . . . . . .

BETREFT : Beroep tegen de beslissing van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer Dienst voor preventie en bescherming op het werk : . . . . . . . . . . . . . . .

Werkgever : . . . . . . . . . . . . . . .

Ter attentie van de geneesheer sociaal inspecteur, Na kennis te hebben genomen van de mij betekende beslissing d.d. . . . . . van de aan bovengenoemde dienst voor preventie en bescherming verbonden preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, deel ik u mede dat ik beroep aanteken tegen die beslissing.

Ik heb dokter . . . . . , te . . . . . verzocht u de medische conclusies toe te sturen die hij oordeelt te moeten formuleren over mijn zaak.

Handtekening, Naam : Voornaam : Persoonlijk adres : Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit tot vaststelling van boek I - Algemene beginselen van de codex over het welzijn op het werk.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, K. PEETERS

BIJLAGE I.4-3 Europese lijst van beroepsziekten bedoeld in artikel I.4-98, 2° (Bijlagen I en II van de aanbeveling 2003/670/EG van de commissie van 19 september 2003 betreffende de Europese lijst van beroepsziekten) Deel I. Europese lijst van beroepsziekten 1. Door de volgende chemische agentia veroorzaakte ziekten :

100

Acrylonitril

101

Arseen en arseenverbindingen

102

Beryllium en berylliumverbindingen

103.01

Koolmonoxide

103.02

Fosgeen

104.01

Blauwzuur

104.02

Cyaniden en verbindingen daarvan

104.03

Isocyanaten

105

Cadmium en cadmiumverbindingen

106

Chroom en chroomverbindingen

107

Kwik en kwikverbindingen

108

Mangaan en mangaanverbindingen

109.01

Salpeterzuur

109.02

Stikstofoxyden

109.03

Ammoniak

110

Nikkel of nikkelverbindingen

111

Fosfor of fosforverbindingen

112

Lood of loodverbindingen

113.01

Zwaveloxiden

113.02

Zwavelzuur

113.03

Koolstofdisulfide

114

Vanadium of vanadiumverbindingen

115.01

Chloor

115.02

Broom

115.04

Jood

115.05

Fluor of fluorverbindingen

116

Alifatische of alicyclische koolwaterstoffen uit petroleumether en benzine

117

Gehalogeneerde derivaten van alifatische of acyclische koolwaterstoffen

118

Butyl-, methyl- en isopropylalcohol

119

Ethyleenglycol, diëthyleenglycol, 1,4-butaandiol en nitroderivaten van glycolen en glycerol

120

Methylether, ethylether, isopropylether, vinylether, dichloorisopropylether, guaiacolmethylether en ethyleenglycolmonoethylether

121

Aceton, chlooraceton, broomaceton, hexafluoraceton, methylethylketon, methyl-n-butylketon, methylisobutylketon, diacetonalcohol, mesityloxyde en 2-methylcyclohexanon

122

Organofosforesters

123

Organische zuren

124

Formaldehyde

125

Alifatische nitroderivaten

126.01

Benzeen of homologen daarvan (benzeenhomologen worden aangeduid met de formule : CnH2n-6)

126.02

Naftalenen of homologen daarvan (naftaleenhomologen worden aangeduid met de formule : CnH2n-12)

126.03

Vinylbenzeen en divinylbenzeen

127

Halogeenderivaten van aromatische koolwaterstoffen

128.01

Fenolen of homologen of halogeenderivaten daarvan

128.02

Naftolen of homologen of halogeenderivaten daarvan

128.03

Halogeenderivaten van alkylaryloxyden

128.04

Halogeenderivaten van alkylarysulfiden

128.05

Benzochinonen

129.01

Aromatische aminen of aromatische hydrazinen en halogeen-, fenol-, nitroso-, nitro- of sulfonderivaten daarvan

129.02

Alifatische aminen en halogeenderivaten

130.01

Nitroderivaten van aromatische koolwaterstoffen

130.02

Nitroderivaten van fenolen en homologen

131

Antimoon en antimoonderivaten

132

Salpeterzure esters

133

Waterstofsulfide

135

Door niet onder andere posten opgenomen organische oplosmiddelen veroorzaakte encefalopathieën

136

Door niet onder andere posten opgenomen organische oplosmiddelen veroorzaakte polyneuropathieën


2. Huidziekten, veroorzaakt door stoffen en agentia die niet onder andere posten zijn opgenomen :

201

Huidziekten en huidkanker veroorzaakt door :

201.01

Roet

201.02

Teer

201.03

Bitumen

201.04

Pek

201.05

Anthraceen of anthraceenverbindingen

201.06

Minerale oliën en vetten

201.07

Ruwe paraffine

201.08

Carbazol of carbazolverbindingen

201.09

Bijproducten van de steenkooldistillatie

202

Dermatites en dermatosen, veroorzaakt in het arbeidsmilieu door wetenschappelijk erkende allergenen of irritatieve stoffen die niet onder andere posten zijn opgenomen


3. Door het inademen van niet onder andere posten opgenomen stoffen en agentia veroorzaakte ziekten

301

Ziekten van het ademhalingsstelsel en kanker

301.11

Silicose

301.12

Silicose gepaard met longtuberculose

301.21

Asbestose

301.22

Mesothelioom, veroorzaakt door de inademing van stof van asbeststof

301.31

Pneumoconiosen, veroorzaakt door stof van silicaten

302

Complicatie van asbestose door brochuscarcinoom

303

Bronchopulmonale aandoeningen, veroorzaakt door stof van gesinterde metalen

304.01

Extrinsieke allergische alveolitis

304.02

Longaandoeningen, veroorzaakt door de inademing van stof en vezels van katoen, vlas, hennep, jute, sisal en bagasse

304.03

Allergische ademhalingsstoornissen, veroorzaakt door de inademing van als zodanig erkende en aan het soort werk inherente allergenen

304.04

Aandoeningen van de ademhalingswegen, veroorzaakt door de inademing van stof van kobalt, tin, barium en grafiet

304.05

Siderose

304.06

Allergisch astma, veroorzaakt door de inademing van als zodanig erkende en aan het soort werk inherente allergenen

304.07

Allergische rinitis, veroorzaakt door de inademing van als zodanig erkende en aan het soort werk inherente allergenen

305.01

Door houtstof veroorzaakte kanker van de bovenste ademhalingswegen

306

Fibrotische aandoeningen van de pleura, met longfunctiestoornissen, veroorzaakt door asbest

307

Chronische obstructieve bronchitis of emfyseem bij mijnwerkers

308

Longkanker, veroorzaakt door de inademing van asbeststof

309

Bronchopulmonale aandoeningen ten gevolge van stof of rook van aluminium of verbindingen daarvan

310

Bronchopulmonale aandoeningen, veroorzaakt door stof van thomasslakken


4. Infectie- en parasitaire ziekten :

401

Infectie- en parasitaire ziekten die door dieren of dierlijke resten op mensen worden overgebracht

402

Tetanus

403

Brucellose

404

Virushepatitis

405

Tuberculose

406

Amoebiasis

407

Andere door het werk veroorzaakte infectieziekten van het personeel dat zich bezighoudt met preventie, gezondheidszorg, hulp aan huis en andere soortgelijke werkzaamheden waarvoor een bewezen infectierisico bestaat


5.Door de volgende fysische agentia veroorzaakte beroepsziekten :

502.01

Staar, veroorzaakt door thermische straling

502.02

Conjunctivale aandoeningen als gevolg van de blootstelling aan ultraviolette straling

503

Hardhorendheid of doofheid ten gevolge van lawaai

504

Caissonziekte

505.01

Osteoarticulaire aandoeningen van de handen en polsen ten gevolge van mechanische trillingen

505.02

Angioneurotische aandoeningen veroorzaakt door mechanische trillingen

506.10

Ontsteking van de periarticulaire slijmbeurzen als gevolg van druk

506.11

Bursitis pre- en infrapatellaris

506.12

Bursitis olecrani

506.13

Bursitis van de schouder

506.21

Ontstekingen door overbelasting van peesscheden

506.22

Ontstekingen door overbelasting van het weefsel van peesscheden

506.23

Ontstekingen door overbelasting van de inplantingen van spieren en pezen

506.30

Meniscuslaesies als gevolg van langdurig werken in geknielde of gehurkte houding

506.40

Zenuwverlamming door druk

506.45

Carpale-tunnelsyndroom

507

Nystagmus van mijnwerkers

508

Ziekten veroorzaakt door ioniserende stralen


Deel II. Aanvullende lijst van ziekten die vermoedelijk door de beroepsuitoefening veroorzaakt worden, gemeld zouden moeten worden en in de toekomst in bijlage I van de Europese lijst opgenomen zouden kunnen worden 2.1. Ziekten veroorzaakt door onderstaande chemische agentia :

2.101

Ozon

2.102

Andere dan de in rubriek 1.116 van bijlage I bedoelde alifatische koolwaterstoffen

2.103

Bifenyl

2.104

Decaline

2.105

Aromatische zuren - aromatische anhydriden en halogeenderivaten daarvan

2.106

Difenyloxyde

2.107

Tetrahydrofuraan

2.108

Thiofeen

2.109

Methacrylnitril en Acetonnitril

2.111

Thioalcohol

2.112

Mercaptanen en thio-ethers

2.113

Thallium of thalliumverbindingen

2.114

Niet onder rubriek 1.118 van bijlage I bedoelde alcoholen en halogeenderivaten daarvan

2.115

Niet onder rubriek 1.119 van bijlage I bedoelde glycolen en halogeenderivaten daarvan

2.116

Niet onder rubriek 1.120 van bijlage I bedoelde ethers en halogeenderivaten daarvan

2.117

Niet onder rubriek 1.121 van bijlage I bedoelde ketonen en halogeenderivaten daarvan

2.118

Niet onder rubriek 1.122 van bijlage I bedoelde esters en halogeenderivaten daarvan

2.119

Furfural

2.120

Thiofenolen of homologe verbindingen of halogeenderivaten daarvan

2.121

Zilver

2.122

Selenium

2.123

Koper

2.124

Zink

2.125

Magnesium

2.126

Platina

2.127

Tantaal

2.128

Titaan

2.129

Terpenen

2.130

Boranen

2.140

Door inademing van parelmoerstof veroorzaakte ziekten

2.141

Door hormonale stoffen veroorzaakt ziekten

2.150

Cariës van de tanden ten gevolge van werkzaamheden in de chocolade-, suiker- en meelindustrie

2.160

Siliciumdioxide

2.170

Niet onder andere posten opgenomen polycyclische aromatische koolwaterstoffen

2.190

Dimethylformamide


2.2. Door niet onder andere posten opgenomen stoffen en agentia veroorzaakte huidziekten :

2.201

Niet in bijlage I erkende allergische en ortho-ergische dermatites en dermatosen


2.3. Door het inademen van niet onder andere posten opgenomen stoffen veroorzaakte ziekten :

2.301

Aan niet in de Europese lijst opgenomen metalen te wijten longfibrosen

2.303

Bronchopneumonale aandoeningen en kanker ten gevolge van blootstelling aan :

-roet,

-teer,

-bitumen,

-pek,

-anthraceen en verbindingen daarvan

-minerale oliën en vetten

2.304

Bronchopneumonale aandoeningen ten gevolge van minerale kunstvezels

2.305

Bronchopneumonale aandoeningen ten gevolge van synthetische vezels

2.307

Aandoeningen van de ademhalingswegen, in het bijzonder astma, veroorzaakt door niet in bijlage I opgenomen irriterende stoffen

2.308

Kanker van het strottenhoofd, veroorzaakt door de inademing van asbeststof


2.4. Niet in bijlage I opgenomen infectie- en parasitaire ziekten :

2.401

Parasitaire ziekten

2.402

Tropische ziekten

2.403

Infectieuze, niet in bijlage I opgenomen ziekten van het personeel dat zich bezighoudt met preventie, verzorging, hulp aan huis of laboratoriumwerkzaamheden en andere werkzaamheden waarvoor een infectierisico bestaat


2.5. Door fysische agentia veroorzaakte ziekten

2.501

Afscheuring door overbelasting van de doornuitsteeksels

2.502

Discopathie van de dorsolumbale wervelkolom als gevolg van herhaalde verticale lichaamstrillingen

2.503

Noduli van de stembanden door intensief beroepsmatig stemgebruik


Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit tot vaststelling van boek I - Algemene beginselen van de codex over het welzijn op het werk.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, K. PEETERS

BIJLAGE I.4-4 Aangifte van Beroepsziekten Toepassing van artikel 61 van de gecoördineerde wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, van artikel I.4-99 van de codex over het welzijn op het werk en van artikel 64ter van het A.R.H.G. der arbeiders in de mijnen, ondergrondse groeven en graverijen. 1. WERKNEMER 1.1 Naam* : ... . . . . . .....................................Voornaam* : ........................ . . . . . ... 1.2 INSZ-nummer* : ....... . . . . . ........................... 2. WERKGEVER 2.1 Naam of handelsnaam* : ............. . . . . . ................................................. 2.2 KBO nummer* : ......................... . . . . . ... 3. SOORT ZIEKTE* 3.1 Beroepsziekte voorkomend op de lijst van vergoedbare beroepsziekten (art. 30 van de gecoördineerde wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die er uit voortvloeit) Ziekte : ......... . . . . . ................................................Code : .................. 3.2 Ziekte NIET voorkomend op de lijst van de vergoedbare beroepsziekten (art. 30bis van de gecoördineerde wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die er uit voortvloeit) Ziekte : . . . . . ................................................................................. 3.3 Arbeidsgerelateerde ziekte (art. 62bis van de gecoördineerde wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die er uit voortvloeit) Aandoening : ...... . . . . . ..................................................................... 3.4 Geval van vatbaarheid of eerste symptomen Ziekte/aandoening : ... . . . . . .................................................................. 4. AARD VAN DE BLOOTSTELLING 4.1 Gegevens in verband met de tewerkstelling 4.1.1 Bedrijfssector* : ...... . . . . . ..................................... NACE :............ 4.1.2 Tewerkgesteld in de afdeling :..... . . . . . ............................................ 4.1.3 Beschrijving van de uitgevoerde beroepsactiviteit* : .................. . . . . . ...... . . . . . ....................................................................................... . . . . . ....................................................................................... . . . . . ....................................................................................... 4.2 Vermoedelijke oorzaak van de ziekte of aandoening* (agens, product, houding, beweging, andere) . . . . . ............................................................................................... . . . . . ............................................................................................... 4.3 Geen blootstelling bij de huidige werkgever Toelichting : ..... . . . . . ................................................................................ 5. PREVENTIEADVISEUR-ARBEIDSGENEESHEER DIE DEZE AANGIFTE DOET 5.1 Naam* :........ . . . . . ...................................Voornaam* :....................................... 5.2 Correspondentieadres : Straat* :..... . . . . . .........................Nummer* :.........

Postcode* :............. Gemeente* :........................... 5.3 Telefoon/GSM :....................................... e-mail adres :....... . . . . . ........................... 5.4 Verbonden aano*interne preventiedienst o*externe preventiedienst - Naam :................ . . . . . .................. 5.5 Datum* : ..../..../....... 5.6 Handtekening* : * Verplicht in te vullen veld of één van de velden onder het betreffende punt.

In toepassing van Artikel 61bis van de gecoördineerde wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, licht de geneesheer van het Federaal agentschap voor beroepsrisico's de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer in over het gevolg dat aan zijn aangifte werd gegeven.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit tot vaststelling van boek I - Algemene beginselen van de codex over het welzijn op het werk.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, K. PEETERS

BIJLAGE I.5-1 Inhoud van de basiskennis en -vaardigheden van hulpverleners bedoeld in artikel I.5-8, tweede lid Het verwerven van de basiskennis en -vaardigheden beoogt drie doelstellingen : ? Doelstelling 1 : de basisprincipes o de rol van de hulpverlener verstaan alsook de indicaties voor het gebruik van het beschikbare materieel en de noodzaak tot het registreren van incidenten en acties (wettelijk kader begrijpen); o het belang inzien van basishygiëne in eerstehulpprocedures; o de toestand en omstandigheden correct analyseren om zo veilig, vlot en efficiënt mogelijk te alarmeren en te handelen in een noodsituatie; o de procedures inzake comfortzorgen voorafgaand aan de evacuatie en de procedures van verplaatsing en evacuatie van slachtoffers kennen en correct toepassen. ? Doelstelling 2 : het ondersteunen van de vitale functies o op een veilige, snelle en efficiënte manier eerste hulp toedienen aan een bewusteloos slachtoffer (inclusief een slachtoffer met stuiptrekkingen); o op een vlotte en efficiënte manier eerste hulp toedienen aan een slachtoffer met ademnood (inclusief luchtwegobstructie); o de toestand van een slachtoffer met pijn in de borst herkennen; o snel en efficiënt de cardiopulmonale reanimatie toepassen (Richtlijnen Basisreanimatie en indien van toepassing AED van de Europese Reanimatieraad). ? Doelstelling 3 : andere afwijkingen o de symptomen van een ernstige aandoening (bijvoorbeeld aandoeningen van het cardiovasculair stelsel, het zenuwstelsel en vergiftiging) herkennen en de algemene principes van eerste hulp toepassen; o in staat zijn de correcte eerste hulp te verstrekken bij : - bloedingen; - huidwonden; - letsels en traumata aan botten, spieren en gewrichten; - hoofdletsel, inclusief vermoeden van een wervelletsel; - brandwonden; - oogletsel, inclusief de gevallen waarin men een oog dient te spoelen.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit tot vaststelling van boek I - Algemene beginselen van de codex over het welzijn op het werk.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, K. PEETERS

BIJLAGE I.6-1 Lijst van de afwijkende gebeurtenissen bedoeld in artikel I.6-2, 2° (de afwijkende gebeurtenissen zijn gedefinieerd en gecodeerd overeenkomstig het Europees registratiesysteem voor oorzaken en omstandigheden van arbeidsongevallen in Europa - zie ook tabel A van de bijlage II.1-4) - afwijkende gebeurtenis als gevolg van een elektrische storing, explosie, brand (codes 10 tot 19); - afwijkende gebeurtenis door overlopen, kantelen, lekken, leeglopen, verdampen, vrijkomen (codes 20 tot 29); - breken, barsten, glijden, vallen, instorten van het betrokken voorwerp (codes 30 tot 39); - verlies van controle over een machine, vervoer- of transportmiddel, handgereedschap, voorwerp (codes 40 tot 44); - vallen van personen van hoogte (code 51); - gegrepen of meegesleept worden door een voorwerp of de vaart daarvan (code 63).

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit tot vaststelling van boek I - Algemene beginselen van de codex over het welzijn op het werk.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, K. PEETERS

BIJLAGE I.6-2 Lijst van de bij de afwijkende gebeurtenis betrokken voorwerpen bedoeld in artikel I.6-2, 2° (de betrokken voorwerpen zijn gedefinieerd en gecodeerd overeenkomstig het Europees registratiesysteem voor oorzaken en omstandigheden van arbeidsongevallen in Europa - zie ook tabel B van de bijlage II.1-4) - steigers of bovengrondse constructies (codes 02.00 tot 02.99); - graafwerken, sleuven, putten, onderaardse gangen, tunnels of ondergrondse wateromgeving (codes 03.01, 03.02 en 03.03); - installaties (codes 04.00 tot 04.99); - machines of toestellen (codes 05.00 tot 05.99, 07.00 tot 07.99 en 09.00 tot 10.99); - systemen voor gesloten of open transport en opslag (codes 11.00 tot 11.99, 14.10 en 14.11); - voertuigen voor transport over land (codes 12.00 tot 12.99); - chemische stoffen, explosieven, radioactieve stoffen, biologische stoffen (codes 15.00 tot 15.99, 19.02 en 19.03); - veiligheidssystemen en veiligheidsuitrusting (codes 16.00 tot 16.99); - wapens (code 17.05); - dieren, micro-organismen, virussen (codes 18.03, 18.04 en 18.05).

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit tot vaststelling van boek I - Algemene beginselen van de codex over het welzijn op het werk.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, K. PEETERS

BIJLAGE I.6-3 Lijst van letsels bedoeld in artikel I.6-2, 2°, b) (de letsels zijn gedefinieerd en gecodeerd overeenkomstig het Europees registratiesysteem voor oorzaken en omstandigheden van arbeidsongevallen in Europa en aangevuld met Belgische codes, aangeduid met * na de code - zie ook tabel E van de bijlage II.1-4) - vleeswonden met verlies van weefsel die aanleiding geven tot een meerdaagse arbeidsongeschiktheid (code 013*); - botbreuken (codes 020 tot 029); - traumatische amputaties (verlies van ledematen - code 040); - afzettingen (code 041*); - schuddingen en inwendige letsels die in afwezigheid van behandeling levensbedreigend kunnen zijn (code 053*); - schadelijke effecten van elektriciteit die aanleiding geven tot meerdaagse arbeidsongeschiktheid (code 054*); - brandwonden die aanleiding geven tot meerdaagse arbeidsongeschiktheid of chemische of inwendige verbrandingen of bevriezingen (codes 060 tot 069); - acute vergiftigingen (codes 071 en 079); - verstikkingen en verdrinkingen (codes 081 tot 089); - effecten van straling (niet thermische) die aanleiding geven tot meerdaagse arbeidsongeschiktheid (code 102).

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit tot vaststelling van boek I - Algemene beginselen van de codex over het welzijn op het werk.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, K. PEETERS

BIJLAGE I.6-4 Lastenboek houdende methodiek tot invullen van het model van verslag bedoeld in artikel I.6-10, eerste lid Voor het invullen van het model van verslag wordt rekening gehouden met de volgende elementen en verwijzingen : Rubriek I In deze rubriek worden de identificatiegegevens van de deskundige vermeld.

Punt (d) Dossiernummer TWW : hiermee wordt bedoeld het nummer waaronder de externe deskundige bij de algemene directie TWW geregistreerd is.

Rubriek II Adres : straat, nummer, postcode en gemeente - of de exacte en éénduidige plaatsbepaling bij middel van geografische coördinaten met vermelding van alle plan en/of kaartgegevens.

Rubriek III De gegevens in deze rubriek zijn NIET bestemd voor de verzekeringsonderneming(en) of de instelling die instaat voor de betaling van (een deel van) het honorarium, bedoeld in artikel 94quater, 3°, c) van de wet.

In het verslag mogen de overige rubrieken geen gegevens bevatten die de identificatie van de slachtoffers mogelijk maken.

Punt c) : indien geen rijksregisternummer, dan een ander identificatienummer met vermelding van het type.

Rubriek IV Deze gegevens worden ingevuld in de situaties bedoeld bij artikel 94ter, §§ 1 en 2 van de wet.

Deze rubriek moet opgesplitst worden in evenveel delen als er werkgevers met slachtoffers zijn.

Punt j) : indien ervaring of statuut relevant zijn voor het ongeval en de te nemen preventiemaatregelen, dan moet de deskundige dit in zijn verslag vermelden.

Rubriek V Deze gegevens zijn bedoeld voor de situatie bedoeld in artikel 94ter, § 2, van de wet en betreffen de andere betrokken personen dan de werkgever van het/de slachtoffer(s).

Punt (e) : bevat desgevallend gegevens betreffende de preventieadviseur(s) en de externe preventiedienst(en).

Rubriek VI De gegevens in deze rubriek betreffen de identificatie van de arbeidsongevallenverzekeraar(s) aan wie het verslag moet meegedeeld worden conform artikel 94quater, 3°, c) van de wet en die conform artikel 94quinquies van de wet moeten instaan voor de betaling van het honorarium (of de deelhonoraria) van de deskundige.

Rubriek VII In deze rubriek worden de gegevens vermeld met betrekking tot de ter plaatse afgelegde bezoeken (aantal, data, uur, aard van het bezoek : interview, onderzoek ter plaatse ...).

Rubriek VIII In deze rubriek wordt vermeld met wie de deskundige in het kader van zijn onderzoek contact heeft opgenomen (met vermelding van naam, functie, ...).

Punt c) betreft inzonderheid de EDPB en de leidinggevende van het slachtoffer.

Rubriek IX Deze rubriek bevat gedetailleerde gegevens betreffende het ongeval.

Gedetailleerde beschrijving van de plaats van het EAO, liefst met bijhorend fotomateriaal (éénduidig te nummeren en als bijlage toe te voegen). Hierbij hoort ook een overzichtsplan of schets van de ongevalplaats, waarvan de gedetailleerdheid moet toelaten de omstandigheden van het EAO juist in te schatten.

De deskundige onderzoekt de volledige werkpost van het slachtoffer van het EAO rekening houdend met de welzijnsreglementering.

Punt c) : de deskundige verifieert of er voorafgaand aan het ernstig arbeidsongeval zich soortgelijke - al dan niet ernstige - arbeidsongevallen en/of incidenten hebben voorgedaan. Zo ja, maakt hij in het verslag melding van deze gebeurtenissen en de gevolgen hiervan voor de onderneming waar het ongeval gebeurd is.

Punt d) : de deskundige maakt een betrouwbare schatting (en legt uit hoe hij het gedaan heeft) van de ernstgraad van het onderzocht ernstig arbeidsongeval, m.a.w. hij dient aan te geven hoeveel werknemers per jaar dergelijk ernstig arbeidsongeval zouden hebben, mochten er bij die werkgever 100.000 werknemers onder dezelfde welzijnsomstandigheden werken.

De deskundige formuleert duidelijke richtlijnen voor het voeren van een uitgebreid onderzoek in de ganse organisatie(s) van het/de slachtoffer(s); de deskundige somt afzonderlijk de oorzakelijke factoren op dewelke vermoedelijk elders in de betrokken organisatie(s) aanwezig zijn teneinde ze te doen opsporen door de IDPB's van die organisatie(s).

Rubriek X Deze rubriek bevat de primaire, secundaire, tertiaire en eventueel verdere oorzaken van het ongeval. a) Primaire oorzaken : 1.ontbrekend of niet correct gebruikt collectief beschermingsmiddel; 2. ontbrekend of niet correct gebruikt persoonlijk beschermingsmiddel;3. ontbrekende of kortgesloten beveiliging van een machine;4. andere.b) secundaire oorzaken : 1.niet uitgevoerde risico-evaluatie(s); 2. ontbrekende instructie(s);3. gebrekkig toezicht op de naleving van de instructies of het niet of niet voldoende gevolg geven aan het advies van de IDPB, de EDPB of de EDTC;4. niet correct functionerende IDPB.c) tertiaire oorzaken : 1.ontwerp- of fabricagefout aan een van buitenaf betrokken arbeidsmiddel; 2. niet correct advies geformuleerd door een EDPB;3. niet correct advies geformuleerd door een EDTC. De deskundige dient zich bij de analyse louter aan de feiten te houden en mag zijn analyse niet gebruiken om schuldigen aan te wijzen.

Rubriek XI De deskundige wendt de gepaste analysetechnieken aan, met dien verstande dat : - het om een gestructureerde verwerkingsmethode van de verzamelde gegevens dient te gaan; - hij motiveert waarom de gebruikte analysetechniek de gepaste is.

Rubriek XII De deskundige dient bij het formuleren van zijn aanbevelingen deze op te splitsen in twee groepen : materiële en organisatorische maatregelen.

Bij de formulering van de materiële en organisatorische aanbevelingen dient de deskundige dit te doen in de volgorde van de hiërarchie zoals vastgelegd in artikel I.2-7 en conform de algemene preventiebeginselen, zoals die zijn vastgesteld in de wet.

Voor wat de materiële maatregelen betreft, dient de deskundige een kostenraming voor de werkgever(s) toe te voegen. Voor deze kostenraming volstaat een orde van grootte.

Rubriek XIII De deskundige maakt in deze rubriek melding van alle bestemmelingen van zijn verslag.

Rubriek XIV De deskundige eindigt zijn verslag met de clausule : "Wat dit arbeidsongevallenonderzoek betreft, verklaar ik het persoonlijk te hebben uitgevoerd, het geheim ervan niet te schenden en niet het voorwerp van enig belangenconflict uit te maken", gevolgd door een plaats- en tijdsbepaling en zijn handtekening.

De woorden "het geheim ervan niet te schenden" houden in dat het de deskundige verboden is het verslag of delen ervan mee te delen aan derden, andere dan deze bedoeld in artikel 94quater, 3°, van de wet.

Lijst van de gebruikte afkortingen : CPB : comité preventie en bescherming op het werk EAO : ernstig arbeidsongeval EDPB : externe dienst preventie en bescherming op het werk EDTC : externe dienst voor technische controle op de werkplaats GPP : globaal preventieplan IDPB : interne dienst preventie en bescherming op het werk JAP : jaarlijks actieplan KBO : kruispuntenbank ondernemingen Tf : telefoon TWW : Toezicht Welzijn op het Werk.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit tot vaststelling van boek I - Algemene beginselen van de codex over het welzijn over het welzijn op het werk.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, K. PEETERS

BIJLAGE I.6-5 Model van verslag van het onderzoek van een ernstig arbeidsongeval bedoeld in artikel I.6-10, derde lid I. Gegevens betreffende de deskundige (a) Naam (b) Voornaam (c) Rijksregisternummer (d) Dossiernummer TWW (e) Adres (f) Telefoon (g) GSM (h) E-mailadres (i) Directie TWW die de deskundige heeft aangesteld (j) Datum ongeval (k) Datum vraag TWW om EAO te onderzoeken Gebruikt communicatiemiddel - Tlf - Gsm - Email - Fax (l) Datum bevestiging aanvaarding opdracht Gebruikt communicatiemiddel - Tlf - Gsm - E-mail - Fax (m) Eventuele andere bemerkingen II.Gegevens betreffende de arbeidsplaats waar het EAO heeft plaatsgevonden Adres (straat, nummer, postcode en gemeente) III. Gegevens betreffende het/de slachtoffer(s) enkel bestemd voor de met het toezicht belaste ambtenaren en naargelang het geval, de werkgever van het slachtoffer of de bij het ongeval betrokken personen (artikel 94quater, 3°, a) en b) van de wet).

In te vullen per slachtoffer : (a) Naam (b) Voornaam (c) Rijksregisternummer (d) Domicilieadres (e) Geboortedatum (f) Naam werkgever (g) Statuut (arbeider, bediende, ambtenaar, uitzendkracht, PWA'er,...) (h) Anciënniteit in de onderneming (i) Anciënniteit in de functie (j) Anciënniteit in het beroep (k) Duurtijd van de arbeidsovereenkomst (l) Eventuele andere relevante gegevens IV.Gegevens betreffende de werkgever(s) van het/de slachtoffer(s) (a) Naam werkgever (b) Adres maatschappelijke zetel (c) Adres exploitatiezetel waar slachtoffer is tewerkgesteld (d) NACE-code (e) KBO-nummer (f) Totaal aantal werknemers (g) Aantal werknemers exploitatiezetel waar slachtoffer tewerkgesteld is (h) Naam preventieadviseur belast met leiding van de IDPB (i) Benaming van de EDPB waarbij de werkgever desgevallend is aangesloten (j) Eventuele andere relevante gegevens V.Gegevens betreffende elk van de betrokken personen, te weten de bij het ongeval betrokken werkgevers, gebruikers, uitzendbureaus, bouwdirecties belast met de uitvoering, aannemers, onderaannemers en zelfstandigen (artikel 94ter, § 2, van de wet) (a) Naam (b) Adres (c) NACE-code (d) KBO-nummer (e) Eventuele andere relevante gegevens VI.Gegevens betreffende de arbeidsongevallenverzekeraar (a) gegevens betreffende de arbeidsongevallenverzekeraar bij wie de in artikel 94ter, § 1, van de wet bedoelde werkgever is aangesloten : 1.Naam 2. Adres 3.Polisnummer van de verzekerde onderneming 4. Dossiernummer van het ongeval 5.Eventuele andere relevante gegevens (b) gegevens betreffende de arbeidsongevallenverzekeraar(s) bij wie de in artikel 94ter, § 2, van de wet bedoelde personen zijn aangesloten : 1.Naam 2. Adres 3.Polisnummer van de verzekerde onderneming 4. Dossiernummer van het ongeval 5.Eventuele andere relevante gegevens VII. Bezoeken ter plaatse (a) aantal bezoeken (b) datum (chronologisch) (c) aard van de bezoeken VIII.Gelegde contacten (a) vermelding van contacten met (de) hoofd(en) van de IDPB van de werkgever(s) van het (de) slachtoffer(s) (b) vermelding van contacten met (de) hoofd(en) van de IDPB van de personen op wie de verplichtingen rusten bedoeld in artikel 94ter, § 2, van de wet (c) vermelding van de contacten met andere personen IX.Omschrijving van de ongevalgebeurtenis (a) gedetailleerde beschrijving van de plaats van het ongeval (b) gedetailleerde omschrijving van de omstandigheden van het ongeval inclusief beeldmateriaal (c) melding van soortgelijke arbeidsongevallen en/of incidenten voorafgaand aan het EAO en de gevolgen hiervan voor de organisatie.(d) betrouwbare schatting van de ernstgraad van het EAO X.Vastgestelde oorzaken (a) primaire oorzaken : de materiële feiten die het ongeval mogelijk hebben gemaakt (b) secundaire oorzaken : oorzaken van organisatorische aard waardoor de primaire oorzaken zijn ontstaan (c) tertiaire oorzaken : materiële of organisatorische oorzaken die zich bij derden situeren (d) eventuele andere oorzaken XI.Gebruikte analysetechnieken (a) omschrijving van de aangewende analysetechniek(en) (b) motivering waarom de gebruikte analysetechniek(en) de gepaste is/zijn XII.Aanbevelingen om te voorkomen dat het ernstig ongeval zich herhaalt (a) materiële aanbevelingen met hun afstemming op het GPP en JAP en een kostenraming (b) organisatorische aanbevelingen met hun afstemming op het GPP en JAP XIII.Mededeling van verslag Identificatie en adres van : 1° het directiehoofd van de regionale directie van de afdeling van het Basistoezicht van TWW, of desgevallend van het directiehoofd van de Afdeling van het toezicht op de chemische risico's van TWW, van

waaruit de deskundige werd aangesteld;2° naargelang het geval, de werkgever van het slachtoffer, of de bij het ongeval betrokken personen (artikel 94quater, 3°, b) van de wet);3° de verzekeringsondernemingen. XIV. Verplichte slotvermeldingen in het verslag (a) "Wat dit arbeidsongevallenonderzoek betreft, verklaar ik het persoonlijk te hebben uitgevoerd, het geheim ervan niet te schenden en niet het voorwerp van enig belangenconflict uit te maken" (b) "Opgemaakt te .........., op .......... (datum)", (c) handtekening van de deskundige Lijst van de gebruikte afkortingen : CPB : comité preventie en bescherming op het werk EAO : ernstig arbeidsongeval EDPB : externe dienst preventie en bescherming op het werk EDTC : externe dienst voor technische controle op de werkplaats GPP : globaal preventieplan IDPB : interne dienst preventie en bescherming op het werk JAP : jaarlijks actieplan KBO : kruispuntenbank ondernemingen Tf : telefoon TWW : Toezicht Welzijn op het Werk Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit tot vaststelling van boek I - Algemene beginselen van de codex over het welzijn op het werk. FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, K. PEETERS

^