Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 21 juli 2003
gepubliceerd op 25 juli 2003

Koninklijk besluit tot vaststelling van bepaalde ministeriële bevoegdheden

bron
federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister
numac
2003021171
pub.
25/07/2003
prom.
21/07/2003
ELI
eli/besluit/2003/07/21/2003021171/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

21 JULI 2003. - Koninklijk besluit tot vaststelling van bepaalde ministeriële bevoegdheden


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de artikelen 37 en 96 van de Grondwet;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 juli 1999 houdende benoeming van de Regeringsleden;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 1999 houdende vaststelling van sommige ministeriële bevoegdheden, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 januari 2001, 2 april 2001, 18 juli 2001 en 27 november 2001;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 1999 houdende vaststelling van de ministeriële bevoegdheden inzake wetenschapsbeleid, cultuur en onderwijs, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 mei 2001;

Gelet op het koninklijk besluit van 24 december 1999 houdende precisering van bepaalde ministeriële bevoegdheden;

Op de voordracht van Onze Eerste Minister, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Zijn bevoegd voor wat betreft : 1° de voogdij over de volgende drie federale culturele instellingen : de Koninklijke Muntschouwburg, het Paleis voor Schone Kunsten en het Nationaal Orkest van België : de Eerste Minister;2° opvolging van de uitvoering van het Schengenakkoord : de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken, in functie van de respectievelijke opdrachten van de Federale Overheidsdienst Justitie en de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, met dien verstande dat het voorzitterschap beurtelings zal uitgeoefend worden door de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken;3° institutionele hervormingen : de Vice-Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken en de Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven; 4° overheidsbedrijven en participaties : - de overheidsbedrijven, bedoeld in de wet van 21 maart 1991 tot hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, HST-Fin en de N.V. SOPIMA : de Minister van Overheidsbedrijven; - de Federale Investeringsmaatschappij en de Federale Participatiemaatschappij : de Minister van Overheidsbedrijven en de Minister van Financiën; - N.V. A.S.T.R.I.D. : de Minister van Overheidsbedrijven en de Minister van Binnenlandse Zaken; - de Nationale Delcrederedienst : de Minister van Overheidsbedrijven, de Minister van Financiën, de Minister van Economie en de Minister van Buitenlandse Zaken; 5° de informatisering van de overheidsdiensten : de Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven;6° de wetgeving inzake mariene milieu en maritieme mobiliteit : de Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven;7° de voogdij over de Rijksdienst voor pensioenen : de Minister van Pensioenen;8° de voogdij over het Fonds voor arbeidsongevallen en de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie : de Minister van Werk;9° de gezamenlijke voogdij over de Rijksdienst voor sociale zekerheid, de Kruispuntbank voor sociale zekerheid, het Fonds voor beroepsziekten en de Dienst voor overzeese sociale zekerheid : de Minister van Werk en Pensioenen en de Minister van Sociale Zaken;10° de gezamenlijke voogdij over de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten : de Minister van Binnenlandse Zaken, de Minister van Werk en Pensioenen en de Minister van Sociale Zaken;11° het sociaal statuut der zelfstandigen, waaronder ook de pensioenen van de zelfstandigen : de Minister van Middenstand, met dien verstande dat een protocol wordt afgesloten tussen de Minister van Middenstand en de Minister van Pensioenen, voor wat betreft de gemengde pensioenen;12° de gezondheidszorgen voor zelfstandigen (kleine risico's en maximumfactuur) : de Minister van Middenstand en de Minister van Sociale Zaken, op initiatief van de Minister van Middenstand;13° de oorlogsslachtoffers : de Minister van Landsverdediging;14° het financieel beheer van de terreinen en de gebouwen van de Federale Staat : de Minister van Financiën;15° het Nationaal Waarborgfonds voor schoolgebouwen : de Minister van Financiën;16° de lasten van het verleden van het vroegere « Ministère de l'Education nationale » : de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid;17° de lasten van het verleden van het vroegere Ministerie van Onderwijs : de Minister van Wetenschapsbeleid;18° de materies met betrekking tot het gebruik der talen inzake onderwijs die niet door de Grondwet aan de Gemeenschappen zijn toevertrouwd : de Minister van Wetenschapsbeleid en de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid;19° de Nationale Plantentuin van België : de Vice-Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Wetenschapsbeleid;20° telecommunicatie : de Minister van Economie, gezamenlijk met de Minister van Consumentenzaken, voor wat betreft de wetgeving inzake de regulering op het vlak van telecommunicatie;21° de voogdij over het Federaal Agentschap voor de opvang van asielzoekers : de Minister van Maatschappelijke Integratie, in overleg met de Eerste Minister;22° gelijke kansen : de Minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie en Grootstedenbeleid, met uitzondering van de administratieve voogdij over het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, die wordt uitgeoefend door de Eerste Minister;23° de voogdij over het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen : de Minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie en Grootstedenbeleid;24° het Impulsfonds voor migrantenbeleid : de Minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie en Grootstedenbeleid;25° de interculturele dialoog : de Minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie en Grootstedenbeleid, met de medewerking van de Vice-Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken.

Art. 2.In geval van wettige verhindering van de Minister van Justitie, worden haar bevoegdheden uitgeoefend, wat de Nederlandstalige dossiers betreft, door de Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, en, wat de Franstalige dossiers betreft, door de Minister van Landsverdediging.

Art. 3.Het koninklijk besluit van 20 juli 1999 houdende vaststelling van sommige ministeriële bevoegdheden, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 januari 2001, 2 april 2001, 18 juli 2001 en 27 november 2001, wordt opgeheven.

Art. 4.Het koninklijk besluit van 20 juli 1999 houdende vaststelling van de ministeriële bevoegdheden inzake wetenschapsbeleid, cultuur en onderwijs, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 mei 2001, wordt opgeheven.

Art. 5.Het koninklijk besluit van 24 december 1999 houdende precisering van bepaalde ministeriële bevoegdheden, wordt opgeheven.

Art. 6.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 12 juli 2003.

Art. 7.Onze Eerste Minister en Onze Ministers zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 21 juli 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, G. VERHOFSTADT

^