gepubliceerd op 31 december 2007
Koninklijk besluit tot vaststelling van bepaalde ministeriële bevoegdheden
27 DECEMBER 2007. - Koninklijk besluit tot vaststelling van bepaalde ministeriële bevoegdheden
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de artikelen 37 en 96 van de Grondwet;
Gelet op het koninklijk besluit van 21 december 2007 houdende benoeming van de Regeringsleden;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 1999 houdende vaststelling van bepaalde ministeriële bevoegdheden (II), gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 oktober 1999, 7 november 2000 en 18 juli 2001;
Gelet op het koninklijk besluit van 21 juli 2003 tot vaststelling van bepaalde ministeriële bevoegdheden, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 september 2003, 11 december 2003, 22 juli 2004, 13 februari 2005 en 17 oktober 2005;
Op de voordracht van Onze Eerste Minister, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De Minister van Financiën is bevoegd voor wat betreft : 1° het financieel beheer van de terreinen en de gebouwen van de Federale Staat en de Regie der Gebouwen;2° het Nationaal Waarborgfonds voor schoolgebouwen;3° de Nationale Loterij, met dien verstande dat een protocol wordt afgesloten met de Minister van Overheidsbedrijven;4° de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij;5° verzekeringen;6° het verlenen en het verlengen van de uitvoervergunningen, bedoeld in de wet van 11 september 1962 betreffende de in-, uit- en doorvoer van goederen en de daaraan verbonden technologie, met uitzondering van deze die het voorwerp uitmaken van een Europese regelgeving inzake vergunningen en contingenten.
Art. 2.De Minister van Mobiliteit is bevoegd voor de wetgeving inzake mariene milieu en maritieme mobiliteit.
Art. 3.De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid oefent de voogdij uit over de uitvoering van het samenwerkingsakkoord van 15 september 1993 tussen de Federale Staat en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met betrekking tot bepaalde initiatieven bestemd om de internationale rol en de functie van hoofdstad van Brussel te bevorderen.
Art. 4.De Minister van Binnenlandse Zaken is bevoegd voor wat betreft : 1° de voogdij over de volgende drie federale culturele instellingen : de Koninklijke Muntschouwburg, het Paleis voor Schone Kunsten en het Nationaal Orkest van België;2° de lasten van het verleden van het vroegere Ministerie van Onderwijs.
Art. 5.De Minister van Buitenlandse Zaken is bevoegd voor de Wereldhandelsorganisatie.
Art. 6.De Minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw is bevoegd voor wat betreft : 1° wetenschapsbeleid;2° de lasten van het verleden van het vroegere « Ministère de l'Education nationale ».
Art. 7.De Minister van Zelfstandigen oefent de voogdij uit over het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen.
Art. 8.De Minister van Landbouw is bevoegd voor wat betreft : 1° het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;2° het Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie.
Art. 9.De Minister van Pensioenen en Maatschappelijke Integratie is bevoegd voor wat betreft : 1° gelijke kansen;2° het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen;3° het Impulsfonds voor migrantenbeleid;4° grootstedenbeleid;5° sociale economie.
Art. 10.De Minister van Pensioenen oefent de voogdij uit over de Rijksdienst voor pensioenen.
Art. 11.De Minister van Maatschappelijke Integratie oefent de voogdij uit over het Federaal Agentschap voor de opvang van asielzoekers, in overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken en in naleving van het samenwerkingsprotocol van 3 augustus 2005 tussen het Agentschap voor de opvang van asielzoekers en de Dienst Vreemdelingenzaken.
Art. 12.De Minister van Werk oefent de voogdij uit over : 1° het Fonds voor Arbeidsongevallen;2° de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie.
Art. 13.De Minister van Landsverdediging is bevoegd voor oorlogsslachtoffers.
Art. 14.De Minister van Klimaat en Energie is bevoegd voor : 1° duurzame ontwikkeling;2° leefmilieu, met inbegrip van het Protocol van Kyoto.
Art. 15.De Minister van Overheidsbedrijven is bevoegd voor : Belgacom, N.M.B.S. Holding, N.M.B.S., Infrabel, De Post.
Art. 16.De Minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven is bevoegd voor wat betreft : 1° de informatisering van de overheidsdiensten;2° de administratieve vereenvoudiging.
Art. 17.Zijn bevoegd voor wat betreft : 1° de Nationale Delcrederedienst : de Minister van Financiën, de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Economie;2° de NV ASTRID : de Minister van Financiën en de Minister van Binnenlandse Zaken;3° de gezamenlijke voogdij over het Fonds voor Beroepsziekten, de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en de Kruispuntbank voor Sociale Zekerheid : de Minster van Sociale Zaken en de Minister van Werk;4° de gezamenlijke voogdij over de Dienst voor Overzeese Sociale Zekerheid : de Minister van Sociale Zaken, de Minister van Pensioenen en de Minister van Werk;5° de gezamenlijke voogdij over de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten : de Minister van Sociale Zaken, de Minister van Binnenlandse Zaken, de Minister van Pensioenen en de Minister van Werk;6° de opvolging van de uitvoering van het Schengenakkoord : de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken, in functie van de respectievelijke opdrachten van de Federale Overheidsdienst Justitie en de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, met dien verstande dat het voorzitterschap beurtelings zal uitgeoefend worden door de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken;7° het sociaal statuut der zelfstandigen, waaronder ook de pensioenen van de zelfstandigen : de Minister van Zelfstandigen, met dien verstande dat een protocol wordt afgesloten tussen de Minister van Zelfstandigen en de Minister van Pensioenen, voor wat betreft de uitvoering van de gemengde pensioenen;8° gezondheidszorgen voor zelfstandigen, voor de bepalingen specifiek voor de zelfstandigen : de Minister van Zelfstandigen en de Minister van Sociale Zaken, op initiatief van de Minister van Zelfstandigen;9° de Nationale Plantentuin van België : de Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën en de Minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw;10° de materies met betrekking tot het gebruik der talen inzake onderwijs die niet door de Grondwet aan de Gemeenschappen zijn toevertrouwd : de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Economie, Zelfstandigen en Landbouw;11° het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding: de Minister van Maatschappelijke Integratie, met uitzondering van de administratieve voogdij, die wordt uitgeoefend door de Minister van Ambtenarenzaken;12° Federale Programmatorische Overheidsdienst Consumentenzaken: de Minister van Klimaat en Energie oefent de voogdij uit over de Federale Programmatorische Overheidsdienst en een protocol wordt afgesloten tussen de Minister van Economie en de Minister van Klimaat en Energie met betrekking tot de bevoegdheid inzake Consumentenzaken.
Art. 18.In geval van wettige verhindering van de Minister van Justitie, worden zijn bevoegdheden uitgeoefend, wat de Nederlandstalige dossiers betreft, door de Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, Mobiliteit en Institutionele Hervormingen, en, wat de Franstalige dossiers betreft, door de Minister van Werk.
Art. 19.Het koninklijk besluit van 20 juli 1999 houdende vaststelling van bepaalde ministeriële bevoegdheden (II), gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 oktober 1999, 7 november 2000 en 18 juli 2001, wordt opgeheven.
Art. 20.Het koninklijk besluit van 21 juli 2003 tot vaststelling van bepaalde ministeriële bevoegdheden, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 september 2003, 11 december 2003, 22 juli 2004, 13 februari 2005 en 17 oktober 2005, wordt opgeheven.
Art. 21.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 21 december 2007.
Art. 22.Onze Eerste Minister en Onze Ministers zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 27 december 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, G. VERHOFSTADT