Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 20 mei 2022
gepubliceerd op 10 juni 2022

Koninklijk besluit betreffende de administratieve, begrotings- en beheerscontrole

bron
interfederaal korps van de inspectie van financien
numac
2022041447
pub.
10/06/2022
prom.
20/05/2022
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

20 MEI 2022. - Koninklijk besluit betreffende de administratieve, begrotings- en beheerscontrole


VERSLAG AAN DE KONING, Inleiding Sire, Artikel 33 van de Wet van 22 mei 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/05/2003 pub. 03/07/2003 numac 2003003367 bron federale overheidsdienst budget en beheerscontrole en federale overheidsdienst financien Wet houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat sluiten houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat (hierna genoemd "de Wet") bepaalt dat de Koning, op voorstel van de Eerste Minister en van de Minister van Begroting en na het advies van de in Raad vergaderde Ministers, de administratieve, begrotings- en beheerscontrole organiseert. Naast de uitoefening van die controle vervullen de inspecteurs van financiën het ambt van budgettair en financieel raadgever van de Minister bij wie ze zijn geaccrediteerd.

In overeenstemming met artikel 51, eerste lid van de Bijzondere Wet van 16 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/01/1989 pub. 06/11/2008 numac 2008000907 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten beperkt deze reglementering zich tot het federale beleidsniveau. De Gemeenschappen en Gewesten hebben immers allen bijzondere regels uitgevaardigd voor wat deze controle bij hun diensten betreft.

Het toepassingsgebied van de administratieve, begrotings- en beheerscontrole, zoals bedoeld in artikel 33 van de Wet, omvat het algemeen bestuur, de administratieve diensten met boekhoudkundige autonomie en de staatsbedrijven, zoals bedoeld in artikel 2, 1°, 2° en 4° van de Wet.Krachtens artikel 3, tweede lid van de Wet is artikel 33 niet van toepassing op de administratieve openbare instellingen zoals opgenomen in artikel 2, 3° van de Wet, waartoe de administratieve en begrotingscontrole wordt geregeld door het KB van 8 april 1954.

De administratieve, begrotings- en beheerscontrole is een geheel van regels en procedures dat de regering aan zichzelf en aan ieder van haar leden oplegt met betrekking tot de begrotingswerkzaamheden en met betrekking tot de uitvoering van de begroting. Het ontwerp van koninklijk besluit dat wij de eer hebben aan Zijne Majesteit voor te leggen bepaalt deze regels en legt deze toe te passen algemene procedures vast. De administratieve en begrotingscontrole wordt reeds georganiseerd sinds 1938 (KB van 7 juni 1938), en werd via de KB's van 5 oktober 1961 en 16 november 1994 geactualiseerd en, daar waar nodig, aangevuld of gewijzigd.

Het heden voorgelegd koninklijk besluit heeft als eerste doelstelling om de regelgeving te actualiseren. Zo zijn er, ten titel van voorbeelden, inzake overheidsopdrachten meer en anders georganiseerde procedures, is er een structurele evolutie waar te nemen richting globaal georganiseerde en beheerde raamovereenkomsten en zijn de personeelskaders in globo vervangen door een systeem van personeelsenveloppes en actieplannen. Een tweede doelstelling bestond er in om de ex ante controle te herevalueren op basis van een interne risicoanalyse. Deze analyse, die medio 2018 werd uitgevoerd, heeft tot gevolg dat een aantal drempelbedragen worden verhoogd, daar waar voor diverse andere categorieën voorafgaand voor advies voor te leggen dossiers deze verantwoord en onderbouwd kunnen worden vanuit de intern doorgevoerde risicoanalyse. Teneinde aan te sluiten op de globale benadering van kredieten in de vigerende wetgeving werd hierbij tevens geopteerd om alle in het koninklijk besluit opgenomen bedragen exclusief BTW te vermelden. Een derde doelstelling bestond er in om mogelijke misverstanden te voorkomen aangaande de vraag of welbepaalde dossiers al dan niet voor voorafgaand advies aan de inspecteurs van financiën voorgelegd dienen te worden. Om deze reden werd geopteerd voor een opsomming, in de artikelen 17 tot en met 20, van de dossiers die voorgelegd dienen te worden. Tenslotte werd tevens een behandelingstermijn voorzien voor de diverse actoren in de administratieve, begrotings- en beheerscontrole, zoals opgenomen in de artikelen 24 en 25, § 2.

De Ministerraad is het hoogst bevoegde orgaan voor de opmaak en de uitvoering van de begroting, zoals onder meer aangehaald in de artikelen 32 en 44 van de Wet. De artikelen 2 tot en met 5 herinneren aan deze bevoegdheden. Artikel 3, tweede lid bepaalt, conform artikel 44, tweede lid van de Wet, dat de Minister van Begroting de ontwerpen van begrotingswet opstelt, alsmede de amendementen van de regering bij deze ontwerpen. In realiteit zijn de Ministers van Financiën en Sociale Zekerheid evenzeer belast met een ondersteunende rol voor wat betreft het opstellen van de ramingen van, respectievelijk, de fiscale ontvangsten en de Rijksschuld, en de uitgaven van de Openbare Instellingen van Sociale Zekerheid. Zoals heden bepaald in artikel 2 van het KB van 16 november 1994 wordt tevens de Minister van Financiën vermeld in artikel 3, temeer daar beide Ministers tevens gecontroleerd worden door de Commissie "Financiën en Begroting" van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en beiden medeondertekenaar zijn van de betrokken wetsontwerpen. Artikel 4, eerste lid bepaalt dat de Ministers van Financiën en Begroting om de twee maanden de Ministerraad informeren inzake de financiële en budgettaire toestand en inzake de vooruitzichten voor wat de uitvoering van de begroting betreft. Ook hier dient de Minister van Begroting te kunnen steunen op hoger vermelde informatie vanwege de Minister van Sociale Zekerheid.

Artikel 4, tweede lid is enerzijds gebaseerd op artikel 32, tweede lid van de Wet, in die zin dat de regering haar houding bepaalt ten opzichte van de wetsvoorstellen en de van het Parlement uitgaande amendementen, waarvan de aanneming een weerslag zou kunnen hebben, hetzij op de ontvangsten, hetzij op de uitgaven. Hieraan werd tevens de internationale en supranationale besluitvorming toegevoegd, die in hoofdzaak maar niet bij uitsluiting slaat op besluitvorming vanwege de Europese Unie (bv. eveneens kapitaalsverhogingen bij internationale banken). Het betreft hierbij het in de reglementering opnemen van een begrotingsnotificatie van 15 oktober 2014 : "Internationale bijdragen.

In het kader van de besprekingen over door België onderhandelde akkoorden op Europees of op internationaal vlak die een weerslag hebben op de begroting van de Belgische Staat, zullen de departementen hun vertegenwoordigers sensibiliseren voor de begrotingsbeperkingen en, alvorens tot een overeenkomst over te gaan, de FOD B&B (heden: FOD BOSA) en de Inspectie van financiën erbij betrekken om een administratieve en begrotingscontrole uit te voeren op het onderhandelingsmandaat. Vervolgens wordt het onderhandelingsmandaat, vanaf 200 keur, voorgelegd aan de Ministerraad".

De artikelen 6 en 7 bepalen de bevoegdheden van de Minister van Begroting. De akkoordbevinding van de Minister van Begroting voor dossiers die ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Ministerraad kan niet tijdens de vergadering van de Ministerraad als verkregen worden beschouwd, en dient te worden verleend vooraleer het dossier aan de Ministerraad wordt voorgelegd. Wanneer de Minister van Begroting tevens de eerste ordonnateur is, dan dient de Minister een eerste maal op te treden als ordonnateur, en vervolgens een tweede maal als Minister van Begroting. Dit dient tevens in het voorwoord van de beslissing te worden vermeld. Eenzelfde zienswijze dient te worden gevolgd wanneer de Minister van Ambtenarenzaken eveneens de ordonnancerende Minister is van de betrokken dienst en, in die hoedanigheid, het personeel van deze dienst beheert. Artikel 7, dat betrekking heeft op de ontwerpen van begrotingsberaadslaging zoals bedoeld in de artikelen 67 en 70 van de Wet, bepaalt dat de Minister van Begroting de betrokken ontwerpen van beslissing aan de Ministerraad voorlegt. Bij dergelijke ontwerpen van beslissing, op voorstel van andere leden van de regering, beschikt de Minister van Begroting over de bevoegdheid om de verzoeken tot het indienen van dergelijke ontwerpen te beoordelen op basis van de in de betrokken wetsartikelen opgenomen voorwaarden, van de reeds parallel hiermee genomen andere initiatieven (bv. opname in aanpassingsblad) en/of van de uitvoeringsmethodiek (bv. mogelijkheid om via herverdelingen het betrokken budgettair probleem op te lossen).

Artikel 8 bepaalt de bevoegdheden van de Minister van Ambtenarenzaken.

Daar het heden of in de toekomst werken met personeelsformaties nog steeds tot de mogelijkheden behoort werd geopteerd om deze optie, indien van toepassing, verder te vermelden, en dit teneinde hieromtrent een structureel sluitend reglementair controlekader te garanderen. Het vroegere artikel 7, eerste lid, 2° en 3° KB 16 november 1994) werd gefuseerd in artikel 8, 2°.

De artikelen 9 en 10 voorzien in een termijn van orde voor het uitbrengen van de akkoordbevindingen door de Ministers van Begroting en Ambtenarenzaken. In het voorkomende geval dat beiden met betrekking tot een voorstel hun akkoordbevinding dienen te verlenen, gaat de betrokken termijn van de Minister van Begroting pas in op het tijdstip van ontvangst van het akkoord of niet-akkoord van de Minister van Ambtenarenzaken. Indien de Minister van Ambtenarenzaken zich niet binnen de in artikel 9, eerste lid voorziene termijn heeft uitgesproken, kan de betrokken minister de Minister van Begroting verzoeken tot het uitbrengen van een begrotingsakkoord.

Onder het begrip "werkdag", zoals opgenomen in de artikelen 9, 24 en 25 van dit koninklijk besluit, dient zekerheidshalve te worden begrepen: elke dag, uitgezonderd een zaterdag, een zondag, een algemeen aan de federale overheid erkende feestdag of hiermee gelijkgestelde dag.

Artikel 11 bepaalt dat, indien de akkoordbevinding niet binnen de in de artikelen 9 en 10 vermelde termijnen werd verleend of zij zich hieromtrent niet of voorwaardelijk akkoord hebben verklaard, de betrokken Minister het voorstel op ontvankelijke wijze kan voorleggen aan de Ministerraad. Artikel 12 strekt tot een vereenvoudiging van de procedures via een mogelijke bevoegdheidsdelegatie aan de inspecteurs van financiën. De wijze waarop de Minister van Begroting en de Minister van Ambtenarenzaken deze delegatie opleggen kan door hen vrij worden bepaald (o.m. opname in omzendbrief, ministerieel besluit, ministeriële nota, protocol...).

De artikelen 13 tot en met 27 (hoofdstuk V) omschrijven de bevoegdheden en behandelingstermijnen van de inspecteurs van financiën, de beroepsprocedure in geval van het formuleren van ongunstige adviezen op de voorstellen zoals opgenomen in de artikelen 17, 6° tot 11°, 18, 19 en 20, alsmede de bevoegdheid van de Minister van Begroting om inspecteurs van financiën ter beschikking te stellen van de overige regeringsleden. De leden van het Korps werden allen aangeworven via een algemeen examen en genieten een organiek en geldelijk statuut dat hen reële onafhankelijkheidsgaranties biedt ten aanzien van de regeringsleden. De bijzondere wet van 16 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/01/1989 pub. 06/11/2008 numac 2008000907 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten behield de eenheid van het Korps. Op dit tijdstip zijn 17 inspecteurs van financiën (= 16 VTE) geaccrediteerd bij de federale regeringsleden. Teneinde het aantal inspecteurs van financiën, dat heden op een strikte minimumbezetting functioneert, zowel op federaal als op regionaal niveau te kunnen verhogen met het oog op het naar de toekomst toe kunnen behouden van een efficiënt en kwalitatief werkend Korps, werd op het Interministerieel Comité van de Inspectie van financiën van 21 september 2021 een principiële goedkeuring verleend teneinde het aantal inspecteurs van financiën, binnen het kader zoals bepaald in artikel 1 van het KB van 28 april 1998 tot organisatie van het Interfederaal Korps van de Inspectie van financiën (61 inspecteurs van financiën), te verhogen. Hiertoe zal op korte termijn nog een ontwerp van wijzigend koninklijk besluit worden opgesteld dat voor besluitvorming zal worden voorgelegd aan het Interministerieel Comité en, mits goedkeuring door dit orgaan, aan de Regering en de Gewest- en Gemeenschapsregeringen.

Artikel 13 bepaalt dat de inspecteurs van financiën enerzijds belast zijn met de administratieve, begrotings- en beheerscontrole (zoals in hoofdzaak opgenomen in de artikelen 17 tot en met 20), doch waarbij zij hiernaast tevens de rol vervullen van budgettair en financieel raadgever bij de minister waarbij zij geaccrediteerd zijn (zie ook artikel 33, tweede lid van de Wet). Teneinde de reglementering inzake de administratieve en begrotingscontrole op volledige wijze te voorzien in het KB werd hiernaast tevens artikel 33, derde lid van de Wet geïntegreerd in artikel 13.

Artikel 14 heeft betrekking op de actieve raadgevende bevoegdheid van de inspecteurs van financiën, in die zin dat deze op eigen initiatief, in voorkomend geval op basis van een bijzondere analyse die zij met toepassing van artikel 27 al dan niet globaal of steekproefsgewijs kunnen uitvoeren, of in opvolging van krachtens artikel 23 verstrekte adviezen, aanbevelingen kunnen formuleren. Voor zover deze aanbevelingen betrekking hebben op het interne controlesysteem van de betrokken dienst, dan wordt hiervan tevens een kopie toegestuurd aan de Federale Interne Auditdienst. Dit laatste geval vormt de facto een uitbreiding van het samenwerkingsprotocol tussen het Auditcomité, de Inspectie van financiën en de FIA, zoals gevalideerd door de Ministerraad van 12 februari 2021 (punt 3), en kan bijdragen tot de mutualisering van informatie over de werking van de intern controlesystemen als eerste doelstelling van het principe van de single audit. Als de ontwikkeling van die aanbevelingen een specifiek onderzoek van het intern controlesysteem van de gecontroleerde dienst veronderstelt, en teneinde bij te dragen tot het principe van de single audit is het in deze gevallen geraadzaam dat de betrokken inspecteur van financiën, voorafgaand aan een dergelijke analyse, tevens informatief contact opneemt met de FIA om een onderlinge afstemming van de planning mogelijk te maken. In dezelfde optiek wordt aanbevolen om ook het Rekenhof te informeren over de timing van de werkzaamheden.

Artikel 15 bepaalt de algemene passieve bevoegdheden van de inspecteurs van financiën. Enerzijds brengen zij advies uit over alle aangelegenheden die hun worden voorgelegd door de primaire of gedelegeerde ordonnateurs waarbij zij geaccrediteerd zijn. Dit artikel wordt op structurele wijze ingevuld in de artikelen 17 tot en met 20.

Anderzijds kan hen tevens om een advies worden verzocht omtrent punctuele dossiers waarover zij krachtens deze artikelen niet over een structurele adviesbevoegdheid beschikken. Voor zover dit verzoek uitgaat van de Minister van Begroting of de Minister van Ambtenarenzaken en het voorwerp betrekking heeft op het bevoegdheidsdomein van één of meerdere andere Regeringsleden, dan worden deze laatste tezelfdertijd hiervan op de hoogte gebracht.

In artikel 15, eerste lid, wordt het bestaande artikel 12 van het KB van 16 november 1994 aangevuld, in die zin dat de inspecteurs van financiën tevens advies uitbrengen over al de aangelegenheden die hen, naast de primaire ordonnateur, ook door de gedelegeerde ordonnateurs worden voorgelegd.

Artikel 15, tweede lid bepaalt dat de inspecteurs van financiën tevens belast kunnen worden, zowel door de Minister van Begroting of door de minister van Ambtenarenzaken als door de Minister bij wie ze geaccrediteerd zijn, met onderzoeken bij de diensten en de door de Staat gesubsidieerde openbare of particuliere instellingen. In vergelijking tot artikel 12 van het KB van 16 november 1994 kunnen zij hiertoe niet enkel door de minister worden belast waarbij zij geaccrediteerd zijn (vanuit hun functie van budgettair raadgever), maar waarbij zij krachtens artikel 122 van de Wet hiertoe tevens op instructie van de Minister van Begroting kunnen worden belast ten aanzien van de subsidiebegunstigden. Krachtens artikel 34 van de Wet kan de Minister van Begroting de inspecteurs van financiën evenzeer belasten met een onderzoeksopdracht bij alle diensten, zijnde de diensten zoals bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit.

De artikelen 18 tot en met 20 omvatten op thematische wijze de dossiers die voorafgaand aan hun vastlegging (of, bij gebrek aan vastleggingsverplichting, voorafgaand aan de beslissing door de bevoegde ordonnateur) voor advies aan de inspecteurs van financiën dienen te worden voorgelegd (artikel 18: personeelsgerelateerde dossiers; artikel 19: overheidsopdrachtendossiers; artikel 20: subsidiedossiers; artikel 17: overige specifieke dossiers).

Artikel 17 omvat, naast de in de volgende drie artikelen opgenomen categorieën van dossiers, vooreerst de dossiers die, na het verkrijgen van een advies van de bevoegde inspecteur(s) van financiën, tevens een akkoord of niet-akkoord vereisen van de Minister van Begroting en/of de Minister van Ambtenarenzaken of die betrekking hebben op de opstelling van de begroting (artikel 17, 1° tot en met 4° ; akkoord vereist voor de dossiers zoals vermeld in artikel 17, 2° ). Deze dossiers vallen zodoende in voorkomend geval van een ongunstig of voorwaardelijk gunstig advies buiten het mogelijk beroep dat de betrokken minister kan doen op de in artikel 25 omschreven beroepsmogelijkheid.

De in artikel 17, 1° opgenomen dossiers voor de Ministerraad hebben geen betrekking op technische agendapunten (bv. vertegenwoordiging van de Regering, overzicht stand van zaken inzake de uitvoering van dossiers, benoemingen in adviesorganen en bij het Grondwettelijk Hof, cumulmachtigingen voor rechters en referendarissen in het Grondwettelijk Hof, mededelingen en bepaalde verslagen (bv. Rapporten ACFO, gendermainstreaming...)). Zij hebben daarentegen wél betrekking op inhoudelijke dossiers (inclusief de aanduiding van vertegenwoordigers in advies- en overlegorganen op basis van een onderliggende organieke reglementering of statuten die voorzien in te vervullen voorwaarden).

De in artikel 17, 4° bedoelde voorstellen van begrotingsberaadslaging dienen te worden voorgelegd aan de inspecteurs van financiën die bevoegd zijn voor de administratieve, begrotings- en beheerscontrole, daar waar de uitgaven op zullen worden aangerekend (en zodoende niet bij de inspecteur van financiën die geaccrediteerd is bij de Minister van Begroting). Ten aanzien van dergelijke dossiers dienen de inspecteurs van financiën, omwille van het voorwerp er van, een spoedeisend advies uit te brengen.

Teneinde zoveel als mogelijk misverstanden te vermijden ten aanzien van de vraagstelling of bepaalde minder regulier voorkomende dossiers al dan niet onderworpen zijn aan de administratieve, begrotings- en beheerscontrole worden in artikel 17, 5° tot en met 9° een aantal thematische categorieën van dossiers vermeld die aan deze controle zijn onderworpen. Het artikel 17, 10° bevat tenslotte een restcategorie teneinde evenzeer ook andere dossiers conform de doelstelling van dit besluit aan deze controle te onderwerpen voor zover zij rechtstreeks of onrechtstreeks een financiële weerslag kunnen hebben (in uitgaven en/of in ontvangsten; cf. onder meer de toelichting bij artikel 19, § 3, tweede lid). In het voorkomende geval dat in deze restcategorie specifieke procedureregels, behandelingstermijnen en/of andere controlemodaliteiten zouden gelden door of krachtens een wet of door een organiek koninklijk besluit, hebben deze regels voorrang op artikel 17 van dit koninklijk besluit.

Voor zover dit niet het geval zou zijn kan het mogelijks aangewezen zijn om, rekening houdende met het wettelijk of reglementair besluitvormingsproces en/of het bijzonder karakter van de betrokken dossiers, af te wijken van de in dit koninklijk besluit opgenomen procedure. Artikel 17, laatste lid, voorziet dan ook in de mogelijkheid om hiervoor een protocol op te stellen tussen de Minister van Begroting en de bevoegde minister. Artikel 17, voorlaatste lid, bevat als algemene uitzondering dat dossiers die een gebonden bevoegdheid inhouden ten aanzien van de bevoegde ordonnateur, niet aan de administratieve, begrotings- en beheerscontrole onderworpen dienen te worden.

Artikel 18 omvat de categorieën van personeelsdossiers die voorafgaand onderworpen dienen te worden aan het advies van de inspecteurs van financiën. De personeelsplannen en actieplannen, die de voorstellen tot invulling van de budgettaire marge van een dienst omvatten, zijn tot heden geregeld in de jaarlijkse omzendbrieven die de Ministers van Ambtenarenzaken en Begroting (voor de begrotingsjaren 2022 en 2023: de omzendbrief nr. 701 zoals goedgekeurd op de Ministerraad van 23 december 2021), en vonden pas na 1998 ingang bij de federale overheid.

Zij worden nu structureel opgenomen in het koninklijk besluit, en waarbij de methodiek van de personeelsenveloppes en -plannen in grote mate de methodiek van personeelsformaties en -kaders hebben vervangen.

Artikel 18, 1° omvat in algemene zin de verplichting om voorstellen met betrekking tot niet automatische personeelsbewegingen aan de administratieve, begrotings- en beheerscontrole te onderwerpen (wervingen, bevorderingen, hogere functies...). Artikel 18, 2° bevat de principiële verplichting om de indienstneming van statutaire en contractuele personeelsleden tevens aan het voorafgaand advies van de inspecteurs van financiën te onderwerpen. Daar uit de risicoanalyse is gebleken dat statutaire indienstnemingen procedureel en reglementair een significant lager risico-gehalte hebben, wordt in deze de mogelijkheid voorzien voor de bevoegde inspecteurs van financiën om de betrokken dienst vrij te stellen van het voorafgaand advies op dergelijke indienstnemingen, en waarbij zij vervangen wordt door een maandelijkse monitoringtabel. Deze vrijstelling wordt zodoende in hoofdzaak verbonden aan de kwaliteit en het sluitend budgettair kader van het personeels- en actieplan van de betrokken dienst. Deze vrijstelling dient schriftelijk te worden geformuleerd en kan zowel punctueel worden verleend, als in het advies dat betrekking heeft op het betrokken personeels- en actieplan. Het koninklijk besluit van 9 juli 2007Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 09/07/2007 pub. 23/07/2007 numac 2007002140 bron federale overheidsdienst personeel en organisatie en federale overheidsdienst budget en beheerscontrole Koninklijk besluit betreffende de controle op de uitvoering van het personeelsplan door de inspectie van Financiën sluiten, waarbij tot heden nog geen uitvoering werd gegeven aan artikel 3, laatste lid, wordt in deze opgeheven en vervangen door deze nieuwe regeling.

Artikel 18, 3° is tenslotte evenzeer de toepassing van het principe dat gebonden bevoegdheden niet onderworpen zijn aan de controle, en waarbij herhaald wordt dat dit evenmin het geval is voor zendingen.

Artikel 19 is zowel van toepassing op de overheidsopdrachten die vallen onder de toepassing van de wet van 17 juni 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/06/2016 pub. 14/07/2016 numac 2016021053 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet inzake overheidsopdrachten type wet prom. 17/06/2016 pub. 14/07/2016 numac 2016021052 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet betreffende de concessieovereenkomsten sluiten betreffende de overheidsopdrachten, als op de overheidsopdrachten die vallen onder de toepassing van de wet van 13 augustus 2011 betreffende de overheidsopdrachten en bepaalde overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten op het gebied van defensie en veiligheid.

Artikel 19 bepaalt voor alle categorieën van dossiers, zoals bedoeld in de wetgeving inzake overheidsopdrachten, boven welke drempelbedragen zij onderworpen dienen te worden aan het voorafgaand advies van de inspecteurs van financiën. De drempelbedragen uit het KB van 16 november 1994 werden enkel herhaald voor de overheidsopdrachtenprocedures (uitgezonderd de onderhandelingsprocedures zonder voorafgaande bekendmaking) die betrekking hebben op leveringen (maar waarbij zij heden exclusief BTW zijn). Voor werken werden deze bedragen verdubbeld. Voor diensten werd, gezien het hoger gedetecteerde risico-gehalte, geopteerd voor een lagere drempel. Deze bedragen worden geforfaitariseerd en zodoende niet aan een periodieke indexaanpassing onderworpen, mede met het oog op het stabiliseren van deze afgeronde bedragen als controlebaken bij de diensten. Voor de onderhandelingsprocedures zonder voorafgaande bekendmaking, alsmede voor bestellingen van leveringen en diensten op raamovereenkomsten sensu lato, wordt de drempel bepaald op 30.000 euro exclusief BTW. De onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking is de meest risico-gevoelige procedure, daar waar anderzijds bestellingen op bestaande raamovereenkomsten inzake de onderliggende behoeften evenzeer als risico-gevoelig werden aangeduid.

Artikel 19, § 1 heeft integraal betrekking op de plaatsing van overheidsopdrachten (dus niet op aanvullende werken, leveringen en diensten, indexaanpassingen...). Artikel 19, § 2 omvat het afsluiten van overeenkomsten die door de Wetten van 13 augustus 2011 en f17 juni 2016 niet als overheidsopdracht worden gekwalificeerd (bv. vrijgestelde categorieën, al dan niet tot welbepaalde drempelbedragen; horizontale samenwerkingsvormen ...).

Onder "raamovereenkomsten" worden de overeenkomsten begrepen tussen één of meer aanbesteders en één of meer ondernemers met het doel om gedurende een bepaalde periode de voorwaarden inzake te plaatsen opdrachten vast te leggen, met name wat betreft de prijzen en eventueel de beoogde hoeveelheden. Met "bestellingen" worden de concrete plaatsingen bedoeld (punctuele bestellingen of specifieke opdrachten die binnen de context van de raamovereenkomst worden geplaatst, afhankelijk van de bepalingen van het lastenboek).

Artikel 19, § 3, tweede lid vergt bijzondere toelichting, daar zij niet als stand-alone bepaling kan worden geïnterpreteerd. Er dient meer bepaald een onderscheid te worden gemaakt tussen 3 soorten bestellingen: (a) de bestellingen die kaderen in de continue werking van de dienst, en die bij wijze van kredietreservering via de ramingsstaten worden voorgelegd aan de inspecteurs van financiën. Voor dergelijke dossiers kunnen de inspecteurs van financiën, in voorkomend geval binnen door hen bepaalde budgettaire limieten, een globaal visum of advies verstrekken dat als voorafgaand advies geldt voor alle bestellingen met betrekking tot de betrokken categorie van uitgavendossiers zoals goedgekeurd via de ramingsstaat, en dit tot het gevalideerde uitgavenplafond is bereikt. Eens dit uitgavenplafond overschreden kan een nieuwe ramingsstaat worden ingediend mits de bevoegde inspecteur van financiën zich hiermee akkoord verklaart; (b) voor bestellingen die bij herhaling worden geplaatst op raamovereenkomsten, doch niet werden voorgelegd aan, of goedgekeurd door, de inspecteurs van financiën via de ramingsstaten, gelden de in § 2 opgenomen drempelbedragen voor het geheel van de werken, leveringen en/of diensten zoals geraamd over 12 maanden op het tijdstip dat de inspecteur van financiën advies uitbrengt. Het gaat hierbij in principe om de invulling van recurrente behoeften die niet onlosmakelijk verbonden zijn met de operationele werking van de dienst noch andere continuïteitsbehoeften betreffen; (c) voor punctuele bestellingen, die niet bestaan uit een herhaling van gelijkaardige bestellingen en vaak projectgebonden uitgaven betreffen, geldt de regel dat in het voorkomend geval van de bestelling van prestaties die de duurtijd van twaalf maanden overschrijden, het geheel van de geraamde uitgave niet hoger mag zijn dan de in artikel 19, § 2, eerste lid bepaalde drempelbedragen om vrijgesteld te zijn van een voorafgaand advies van de inspecteurs van financiën.

Daar artikel 19 enkel de plaatsing van overheidsopdrachten of andere overeenkomsten betreft krachtens de Wetten op de overheidsopdrachten van 11 augustus 2011 en 17 juni 2016, vallen de bijkomende uitgaven die voorgesteld worden tijdens de uitvoeringsfase van de overheidsopdrachten, niet onder dit artikel. Terzake is artikel 17, 10° van toepassing.Voor diensten die op zeer frequente of continue wijze met dergelijke dossiers worden geconfronteerd kan het in welbepaalde gevallen aangewezen zijn om voor dergelijke dossiers een protocol af te sluiten (of een bestaand protocol te actualiseren) zoals opgenomen in artikel 17, laatste lid, teneinde de administratieve, begrotings- en beheerscontrole op een efficiënte wijze in plaats te kunnen stellen.

Artikel 19, § 5 bepaalt dat raamovereenkomsten in alle gevallen voor voorafgaand advies aan de inspecteur van financiën voorgelegd dienen te worden. Het betreft hierbij in eerste instantie de inspecteur van financiën die geaccrediteerd is bij de minister of de gedelegeerde ordonnateur die de betrokken raamovereenkomst uitschrijft. Voor zover het gaat om een gezamenlijke opdracht waar andere diensten naar de toekomst toe mee zullen of kunnen afnemen, dan is tevens het advies vereist van de inspecteur van financiën van elke deelnemende dienst voor zover het geraamde totale bedrag het drempelbedrag bereikt (artikel 19, § 4). In voorkomend geval kan hiertoe worden voorzien in het uitbrengen van een gezamenlijk of gecoördineerd advies.

In artikel 20 werd, voor wat de subsidiedossiers betreft, het onderscheid gemaakt tussen volledig gereglementeerde dossiers waarbij de betrokken ordonnateur over geen enkele appreciatiebevoegdheid beschikt, en de overige subsidiedossiers. Voor deze laatste categorie van dossiers wordt het drempelbedrag bepaald op 10.000 euro, zijnde een substantiële verhoging ten aanzien van het huidige bedrag dat voorzien is voor facultatieve subsidies, doch waarbij deze drempel anderzijds verlaagd wordt voor wat de subsidies betreft waarvan de begunstigden bij name zijn vermeld in de begroting. Dit drempelbedrag werd weerhouden op basis van de interne risicoanalyse, en waar bij vele diensten wordt vastgesteld dat er aangaande deze categorieën van dossiers nog onvoldoende knowhow en interne controle aanwezig is, mogelijks mede veroorzaakt door de regionalisering van het overgrote deel van de subsidiebevoegdheden.

Ten gevolge het optrekken van de drempelbedragen kunnen potentieel risico's ontstaan bij dossiers die niet langer worden afgedekt door de ex ante controle. Artikel 21 is in deze dan ook van bijzonder belang, in die zin dat de inspecteurs van financiën in voorkomend geval, ofwel ten gevolge bepaalde vermoedens of meldingen, ofwel teneinde steekproefsgewijze een verificatie uit te voeren, op gemotiveerde wijze subsidie- en overheidsopdrachtendossiers op te vragen teneinde hierop een ex post controle op uit te voeren. Behoudens wanneer het gaat om een occasionele en beperkte steekproef die ex post de controle doorstaat, verleent de inspecteur van financiën hieromtrent tevens een schriftelijk advies.

Artikel 22 voorziet de mogelijkheid om, mits gemeenschappelijk overleg tussen de Minister van Begroting en de betrokken minister en na schriftelijk advies van de Korpschef, de bedragen voor overheidsopdrachten en/of subsidies, zoals voorzien in de artikelen 19 en 20, te wijzigen. Deze bepaling maakt het niet enkel mogelijk om deze bedragen te verhogen (bv. het protocol van 1 mei 2000 tussen de Minister van Begroting en de Minister van Defensie voor onderhandelingsprocedures), maar evenzeer om op basis van bepaalde vaststellingen of teneinde een diepgaandere controle op welbepaalde uitgavendossiers structureel of tijdelijk te voorzien, deze drempels te verlagen. De Raad van State merkt terzake op dat het aangewezen is om de hiervoor vermelde gevallen, waarbij een beroep op dit artikel kan worden gedaan, nader te omschrijven in het KB, en waarbij zij verwees naar het advies nr. 22.945/2 dat zij op 21 maart 1994 uitbracht op het huidige KB van 16 november 1994. In het KB van 5 oktober 1961 was volgende bepaling opgenomen: "De afwijking van de eerste paragraaf (die bepaalde welke dossiers niet voorgelegd dienden te worden, en waarbij voor overheidsopdrachten en subsidies een drempelbedrag werd vermeld) kan uitgebreid worden tot andere uitgaven of tot uitgaven met een hoger bedrag na gemeenschappelijk overleg" tussen de Minister van Begroting of Ambtenarenzaken en de betrokken Minister. Ten gevolge het advies van de Raad van State van 21 maart 1994 werd de tekst van artikel 15, § 2 van het KB van 16 november 1994 in die zin aangepast, dat een uitbreiding van de afwijking tot andere uitgaven niet meer opgenomen werd, doch waarbij de aanpassing van de bedragen werd behouden. Het doel van dit artikel kan er geenszins in bestaan om bepaalde voorstellen met budgettaire weerslag aan iedere vorm van controle te onttrekken maar die controle te moduleren, zoals hoger aangehaald, en waarbij deze van tijdelijke of structurele aard kan zijn. In het nu voorliggende koninklijk besluit wordt deze bepaling nog meer sluitend gemaakt door hierbij tevens, in het belang van een objectieve, rationele en redelijke besluitvorming, te voorzien in een voorafgaand schriftelijk advies vanwege de Korpschef. Op deze wijze kan de controle in voorkomend geval, al naar gelang het geval en na voorafgaande analyse, efficiënter en/of diepgaander en/of flexibeler worden georganiseerd of gemoduleerd, voor zover hiertoe een tijdelijke of structurele nood zou bestaan, zonder dat hierbij geraakt kan worden aan de essentiële en wettelijk voorziene doelstellingen van de administratieve en begrotingscontrole.

Artikel 23 duidt de inhoudelijke bevoegdheden van de inspecteurs van financiën aan waarover zij beschikken in het kader van de verificatie van alle aan hen voorgelegde voorstellen, en die in extenso betrekking hebben op de wettelijkheids- en regelmatigheidstoets, de toetsing van de economy, efficiency en effectiveness, de budgettaire inpasbaarheidsverificatie en de conformiteit van de voorstellen met door de Ministerraad of door de bevoegde minister genomen beslissingen.

Artikel 24 voegt voor het eerst behandelingstermijnen in voor de inspecteurs van financiën. Dit artikel vormt enerzijds de reglementaire invulling van de afspraken die reeds bestaan via de instructienota van de Korpschef a.i. van 13 januari 2021 (artikel 24, § 1), en die anderzijds reeds werden opgelegd via de instructienota waarvan de Ministerraad akte nam op 1 oktober 2021 (punt 8). In uitvoering van artikel 24, § 1, derde lid zullen de Minister van Begroting en, voor wat de in artikel 18 vermelde dossiers betreft, de Minister van Ambtenarenzaken, in overleg met de Korpschef bepalen wat begrepen dient te worden onder een volledig dossier.

De in artikel 24 opgenomen termijnen betreffen termijnen van orde, en dit om tweeërlei redenen: enerzijds dient vermeden te worden dat de inspecteurs van financiën in piekperiodes geconfronteerd worden met vervaltermijnen, en waarbij het aan te bevelen is om in wederzijds overleg de dienst of de beleidscel van de voogdijminister van de dienst een prioritisering af te spreken inzake de behandeling van de ingediende dossiers. Anderzijds wordt de voorkeur gegeven aan overlegde termijnen boven reglementaire termijnen. In voorkomend geval kunnen zodoende kortere of langere termijnen per uitgavencategorie worden afgesproken. In algemene zin kan niettemin worden aangegeven dat de termijn van 15 werkdagen gehaald kan worden, behalve voor uitzonderlijke dossiers. De reële behandelingstermijnen van de inspecteurs van financiën liggen heden zeer laag (gemiddeld 1 werkdag voor alle categorieën van individuele personeels- en overheidsopdrachtendossiers). De behandelingstermijn is langer voor dossiers die vooral op kwalitatief vlak (ernstige) gebreken vertonen of onvolledig zijn, alsook voor welbepaalde organisatorisch of regelgevend complexe dossiers. Het bepalen van de termijn van 15 werkdagen als zijnde een vervaltermijn zou vooral voor deze laatste categorie van dossiers de toegevoegde waarde van de ex ante controle sterk kunnen verzwakken.

De in artikel 24, § 2 opgenomen verkorte behandelingstermijn van 4 werkdagen, op verzoek van de betrokken minister, de directeur van de beleidscel of de leidend ambtenaar van de dienst, en zonder toevoeging van een materiële motivering, is ingegeven door de frequentie van de beraadslagingen van de Ministerraad.

Voor het verzoek om een hoogdringend advies dient een materiële motivering voorhanden te zijn en dient aan de inspecteur van financiën een termijn van één volledige werkdag ter beschikking te worden gesteld. Ook hier geldt het adagium dat een overlegde termijn prioriteit heeft op de reglementaire termijn. Dit is evenzeer de reden waarom de termijnen niet als vervaltermijnen worden omschreven. Deze procedure kan slechts ten uitzonderlijken titel worden toegepast, en waarbij verwezen wordt naar de onderliggende oorzaken van het uitvaardigen van de instructienota van 1 november 2021 via de Ministerraad: er wordt vastgesteld dat dergelijke dossiers vaak onvolledig en/of zeer omvangrijk of complex zijn. inspecteurs van financiën zijn vaak ook geaccrediteerd bij verschillende ministers en waarbij bijkomend vermeden dient te worden dat zij op parallelle wijze met dergelijke verzoeken worden geconfronteerd. Bovendien is het niet respecteren van een minimale behandelingstermijn tevens een belangrijke oorzaak voor een verontrustend rapport van de preventiedienst Empreva, die bij een belangrijk deel van de inspecteurs van financiën ernstige slaapproblemen en fysische en emotionele uitputting hebben vastgesteld. Daarom wordt de adviesaanvraag op één volledige werkdag dan ook logischerwijze als de uitzondering op de algemene regel ingeschreven.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Eerste Minister, A. DE CROO De Minister van Financiën, V. VAN PETEGHEM De Minister van Ambtenarenzaken, P. DE SUTTER De Minister van Justitie, V. VAN QUICKENBORNE De Staatssecretaris voor Begroting E. DE BLEEKER

Raad van State, afdeling Wetgeving Advies 71.323/4 van 2 mei 2022 over een ontwerp van koninklijk besluit `betreffende de administratieve, begrotings- en beheerscontrole' Op 4 april 2022 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Staatssecretaris voor Begroting en Consumentenbescherming, toegevoegd aan de Minister van Justitie en Noordzee verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk `besluit betreffende de administratieve, begrotings- en beheerscontrole'.

Het ontwerp is door de vierde kamer onderzocht op 2 mei 2022. De kamer was samengesteld uit Martine BAGUET, kamervoorzitter, Luc CAMBIER en Bernard BLERO, staatsraden, Sébastien VAN DROOGHENBROECK en Jacques ENGLEBERT, assessoren, en Charles-Henri VAN HOVE, toegevoegd griffier.

Het verslag is uitgebracht door Roger WIMMER, eerste auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Bernard BLERO. Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 2 mei 2022.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten `op de Raad van State', gecoördineerd op 12 januari 1973, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat die drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

ALGEMENE OPMERKING Verschillende bepalingen van het ontwerpbesluit beperken zich ertoe bepalingen van de wet van 22 mei 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/05/2003 pub. 03/07/2003 numac 2003003367 bron federale overheidsdienst budget en beheerscontrole en federale overheidsdienst financien Wet houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat sluiten `houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat' in herinnering te brengen of te parafraseren.1 Zoals de afdeling Wetgeving al eerder heeft opgemerkt, moeten bepalingen die alleen maar een hogere norm in herinnering brengen door die over te nemen of te parafraseren, worden weggelaten.

Een dergelijke werkwijze kan immers verwarring doen ontstaan over de aard van de regel in kwestie. Ze kan bovendien de indruk wekken dat het aan de steller van het ontwerp toekomt om die regel te wijzigen, terwijl die bevoegdheid uitsluitend aan de wetgever toebehoort.

Het komt de steller van het ontwerp evenmin toe om iets toe te voegen aan een bepaling van wetgevende aard, bij gebrek aan een machtiging daartoe, of om de strekking ervan te wijzigen.

Indien de steller van het ontwerp echter oordeelt dat het voor de leesbaarheid van het dispositief nuttig is normen van een hogere rangorde over te nemen, moet hij, wil hij aan de bovengenoemde bezwaren tegemoetkomen, daarbij in de tekst aangeven dat het gaat om een in herinnering brengen van die normen, bijvoorbeeld door te werken met de formule "Overeenkomstig artikel (...) van de wet van 22 mei 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/05/2003 pub. 03/07/2003 numac 2003003367 bron federale overheidsdienst budget en beheerscontrole en federale overheidsdienst financien Wet houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat sluiten, (...)".

BIJZONDERE OPMERKINGEN AANHEF 1. Het ontworpen besluit vindt zijn rechtsgrond in artikel 33, eerste lid, van de wet van 22 mei 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/05/2003 pub. 03/07/2003 numac 2003003367 bron federale overheidsdienst budget en beheerscontrole en federale overheidsdienst financien Wet houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat sluiten `houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat'. In het eerste lid dienen dan ook de woorden "artikelen 33 en 34" te worden vervangen door de woorden "artikel 33, eerste lid". 2. Er moet een nieuw vijfde lid worden ingevoegd waarin wordt verwezen naar de akkoordbevinding van de staatssecretaris voor Begroting van 24 februari 2022. 3. Het vijfde lid, dat het zesde lid wordt, moet als volgt worden geredigeerd: "Gelet op advies 71.323/4 van de Raad van State, gegeven op 2 mei 2022, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;"2.

DISPOSITIEF Artikelen 1 en 2 1. De artikelen 1 en 2 van het ontwerp dienen te worden ondergebracht in een nieuw hoofdstuk 1,(3) en de andere hoofdstukken moeten dienovereenkomstig worden vernummerd.2. In de artikelen 9, eerste lid, 24, § 1, eerste en vierde lid, en § 2, en 25, § 2, eerste en vijfde lid, van het ontwerp wordt gebruikgemaakt van het begrip "werkdagen".Volgens een vaste rechtspraak vallen zondagen en wettelijke feestdagen behoudens andersluidende bepaling niet onder de uitdrukking "werkdagen", maar zijn zaterdagen daarentegen wel werkdagen. (4) Aangezien het de bedoeling van de steller van het ontwerp is om de zaterdag niet als een werkdag te beschouwen, zoals in het verslag aan de Koning staat, dient artikel 1, tweede lid, van het ontwerp te worden aangevuld met een bepaling waarin wordt vermeld dat met het begrip "werkdag" wordt verwezen naar alle dagen die geen zaterdag, zondag of wettelijke feestdag zijn.

Artikel 4 In het tweede lid is er in het ontwerp sprake van de "supranationale besluitvorming". Voor dat begrip is geen duidelijk vastgestelde definitie voorhanden in het Belgische recht. De afdeling Wetgeving vraagt zich af of het, gelet op het voorbeeld dat in het verslag aan de Koning op dat punt wordt gegeven, niet aangewezen zou zijn de woorden "supranationale en internationale" te gebruiken naar het voorbeeld van wat er in de artikelen 8, 77 en 78 van de Grondwet staat.

Artikel 22 1. Het eerste lid voorziet in de mogelijkheid dat de minister van Begroting en de betrokken minister de bedragen bedoeld in de artikelen 19 en 20 van het ontwerp in onderling overleg kunnen wijzigen. Zoals in het verslag aan de Koning wordt gepreciseerd, laat die bepaling hen toe de drempels te verlagen maar ook ze te verhogen.

Aldus zouden in dergelijk onderling overleg bepaalde overheidsopdrachten of bepaalde subsidies onttrokken kunnen worden aan zowel de ministeriële controle als de controle van de Inspectie van Financiën.

De bijzondere gevallen waarin dat in een dergelijk onderling overleg kan worden overeengekomen, dienen te worden beschreven in het dispositief van het ontwerp zelf.(5) 2. Het zou beter zijn in hetzelfde lid te schrijven: "van de korpschef van de Inspectie van Financiën, hierna "de korpschef" genoemd". SLOTOPMERKING De Franse tekst van het ontwerp moet op taalkundig en wetgevingstechnisch vlak zorgvuldig worden herzien. Op dat vlak vertoont hij immers een aantal tekortkomingen.

Bij wijze van voorbeeld kan op het volgende worden gewezen: - in de Franse tekst van artikel 1, eerste lid, van het ontwerp dient te worden geschreven "Le présent arrêté est applicable aux services mentionnés à l'article 2, alinéa 1er, 1°, 2° et 4° "; - in de Franse tekst van artikel 17, eerste lid, 7° en 8°, van het ontwerp moeten de woorden "concession de domaine" en "contrats visés à l'article 1043" worden vervangen door respectievelijk de woorden "concession domaniale" en "accords visés à l'article 1043"; - in de Franse tekst van het derde lid van hetzelfde artikel dienen de woorden "au 1er paragraphe" te worden vervangen door de woorden "à l'alinéa 1er". - in de Franse tekst van artikel 19, § 1, eerste lid, 4°, dient te worden geschreven "la loi du 17 juin 2016 relative aux marchés publics et la loi du 13 août 2011 relative aux marchés publics et à certains marchés de travaux, de fournitures et de services dans les domaines de la défense et de la sécurité"; - in de Franse tekst van paragraaf 3, tweede lid, van hetzelfde artikel moeten de woorden "du 23 janvier 2012" worden ingevoegd na de woorden "articles 25 à 29 de l'arrêté royal".

De griffier, De voorzitter, Charles-Henri VAN HOVE Martine BAGUET _______ Nota's 1 Bij wijze van voorbeeld kan worden verwezen naar de volgende bepalingen van het ontwerp: - in artikel 3 van het ontwerp wordt artikel 44 van de wet overgenomen, en wordt de vermelding van de minister van Financiën toegevoegd voor wat betreft het opstellen van de voorontwerpen van wet en van de amendementen van de regering op die ontwerpen; - in artikel 4 van het ontwerp wordt artikel 32, eerste en tweede lid, eerste zin, van de wet geparafraseerd; - in artikel 5 van het ontwerp wordt artikel 32, tweede lid, tweede zin, van de wet geparafraseerd; - in artikel 6 van het ontwerp wordt artikel 32, derde lid, van de wet overgenomen; - in artikel 7 van het ontwerp worden de artikelen 67, tweede lid, en 70, § 1, tweede lid, van de wet overgenomen; - in artikel 13 van het ontwerp wordt artikel 33, tweede en derde lid, van de wet geparafraseerd; - in artikel 27 wordt artikel 33, vierde en vijfde lid, van de wet geparafraseerd. 2 Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be tab "Wetgevingstechniek", aangepaste aanbeveling 36.1 en aangepaste formule F 3-5-2. 3 Ibidem, aanbeveling 63. 4 Zie bijvoorbeeld RvS (VIIIe kamer) 20 mei 2010, nr. 204.165, Piret. 5 Zie advies 22.945/2, gegeven op 21 maart 1994 over een ontwerp dat heeft geleid tot het koninklijk besluit van 16 november 1994 `betreffende de administratieve en begrotingscontrole', (http://www.raadvst-consetat.be/dbx/adviezen/22945.pdf).

20 MEI 2022. - Koninklijk besluit betreffende de administratieve, begrotings- en beheerscontrole FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 22 mei 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/05/2003 pub. 03/07/2003 numac 2003003367 bron federale overheidsdienst budget en beheerscontrole en federale overheidsdienst financien Wet houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat sluiten houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat, inzonderheid artikel 33, eerste lid;

Gezien het koninklijk besluit van 16 november 1994 betreffende de administratieve en begrotingscontrole;

Gezien het koninklijk besluit van 9 juli 2007Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 09/07/2007 pub. 23/07/2007 numac 2007002140 bron federale overheidsdienst personeel en organisatie en federale overheidsdienst budget en beheerscontrole Koninklijk besluit betreffende de controle op de uitvoering van het personeelsplan door de inspectie van Financiën sluiten betreffende de controle op de uitvoering van het personeelsplan door de inspectie van Financiën;

Gelet op het advies van de inspecteur van financiën, gegeven op 24 februari 2022;

Gelet op het akkoord van de Staatssecretaris voor Begroting, gegeven op 24 februari 2022;

Gelet op het advies 71.323/4 van de Raad van State, gegeven op 2 mei 2022, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Eerste Minister, van de Minister van Financiën, van de Minister van Ambtenarenzaken, van de Minister van Justitie en van de Staatssecretaris voor Begroting en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de diensten bedoeld in artikel 2, eerste alinea, 1°, 2° en 4° van de wet van 22 mei 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/05/2003 pub. 03/07/2003 numac 2003003367 bron federale overheidsdienst budget en beheerscontrole en federale overheidsdienst financien Wet houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat sluiten houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat.

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° De Minister van Begroting: de Minister tot wiens bevoegdheid de Begroting behoort;2° De Minister van Ambtenarenzaken: de Minister tot wiens bevoegdheid het algemeen bestuur behoort;3° De Minister van Financiën: de Minister tot wiens bevoegdheid Financiën behoort;4° De dienst: de in het eerste lid bedoelde diensten;5° De wet van 22 mei 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/05/2003 pub. 03/07/2003 numac 2003003367 bron federale overheidsdienst budget en beheerscontrole en federale overheidsdienst financien Wet houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat sluiten: de wet houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat;6° Werkdag: elke dag, uitgezonderd een zaterdag, een zondag, een algemeen aan de federale overheid erkende feestdag of hiermee gelijkgestelde dag.

Art. 2.De administratieve, begrotings- en beheerscontrole wordt uitgeoefend door de Ministerraad en door de Minister van Begroting en de Minister van Ambtenarenzaken.

Zij worden bijgestaan door de inspecteurs van financiën. HOOFDSTUK II. - De Ministerraad.

Art. 3.In overeenstemming met artikel 44 van de wet van 22 mei 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/05/2003 pub. 03/07/2003 numac 2003003367 bron federale overheidsdienst budget en beheerscontrole en federale overheidsdienst financien Wet houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat sluiten beslist de Ministerraad over de maatregelen, noodzakelijk voor het opstellen van de begroting.

De Minister van Financiën en de Minister van Begroting stellen de voorontwerpen van begrotingswet op en de amendementen van de regering bij deze ontwerpen.

Art. 4.In overeenstemming met artikel 32, eerste lid, van de wet van 22 mei 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/05/2003 pub. 03/07/2003 numac 2003003367 bron federale overheidsdienst budget en beheerscontrole en federale overheidsdienst financien Wet houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat sluiten houdt de Ministerraad toezicht op de uitvoering van de begroting. Daartoe lichten de Minister van Financiën en de Minister van Begroting om de twee maanden de Ministerraad in over de financiële en budgettaire toestand en over de vooruitzichten inzake de uitvoering van de begroting.

In overeenstemming met artikel 32, tweede lid van de wet van 22 mei 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/05/2003 pub. 03/07/2003 numac 2003003367 bron federale overheidsdienst budget en beheerscontrole en federale overheidsdienst financien Wet houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat sluiten bepaalt de Ministerraad de houding van de regering ten opzichte van de wetsvoorstellen en de van het Parlement uitgaande amendementen, waarvan de aanneming een weerslag zou kunnen hebben, hetzij op de ontvangsten, hetzij op de uitgaven.

De Ministerraad bepaalt tevens haar houding ten aanzien van internationale en supranationale besluitvorming die een weerslag kan hebben, hetzij op de ontvangsten, hetzij op de uitgaven.

Art. 5.In overeenstemming met artikel 32, tweede lid van de wet van 22 mei 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/05/2003 pub. 03/07/2003 numac 2003003367 bron federale overheidsdienst budget en beheerscontrole en federale overheidsdienst financien Wet houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat sluiten wordt de bevoegdheid van de Ministerraad waarvan sprake in artikel 3, alsmede in artikel 4, tweede lid, die betrekking hebben op de wetsvoorstellen en op de amendementen uitgaande van de regering of van het Parlement, uitgeoefend door de Minister van Begroting. HOOFDSTUK III. - De Minister van Begroting.

Art. 6.In overeenstemming met artikel 32, derde lid van de wet van 22 mei 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/05/2003 pub. 03/07/2003 numac 2003003367 bron federale overheidsdienst budget en beheerscontrole en federale overheidsdienst financien Wet houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat sluiten worden aan de voorafgaande akkoordbevinding van de Minister van Begroting voorgelegd: de voorontwerpen van wet de ontwerpen van koninklijk besluit en ministerieel besluit, van omzendbrief of van beslissing: 1° waarvoor geen of onvoldoende kredieten bestaan;2° waardoor, rechtstreeks of onrechtstreeks, de ontvangsten kunnen worden beïnvloed, of nieuwe uitgaven kunnen ontstaan.

Art. 7.In overeenstemming met de artikelen 67, tweede lid en 70, § 1, tweede lid van de wet van 22 mei 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/05/2003 pub. 03/07/2003 numac 2003003367 bron federale overheidsdienst budget en beheerscontrole en federale overheidsdienst financien Wet houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat sluiten worden de ontwerpen van beslissing van de Ministerraad bedoeld in deze artikelen 67 en 70 door de Minister van Begroting aan de Ministerraad voorgelegd. HOOFDSTUK IV. - De Minister van Ambtenarenzaken.

Art. 8.Aan de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken worden voorgelegd, de voorontwerpen van wet, de ontwerpen van koninklijk besluit en ministerieel besluit die ertoe strekken: 1° de personeelsformaties vast te stellen of te wijzigen;2° het administratief en/of het geldelijk statuut van het personeel van de diensten vast te stellen of te wijzigen. HOOFDSTUK V. - Gemeenschappelijke bepalingen aan de hoofdstukken III en IV.

Art. 9.De Minister van Begroting en de Minister van Ambtenarenzaken brengen hun akkoord of niet-akkoord uit binnen een termijn van 15 werkdagen na ontvangst van het volledige dossier door de betrokken minister, dat naast het advies van de Inspectie van financiën tevens de stukken bevat zoals vermeld in artikel 24, § 1.

Aan de bevoegde inspecteurs van financiën wordt gelijktijdig een afschrift van deze akkoordbevindingen toegezonden.

Art. 10.Indien een voorontwerp van wet, een ontwerp van koninklijk besluit of ministerieel besluit aan de akkoordbevinding van de Minister van Begroting en de Minister van Ambtenarenzaken is onderworpen, kan het akkoord van de Minister van Begroting pas gevraagd worden na ontvangst van het akkoord of niet-akkoord van de Minister van Ambtenarenzaken of na het verstrijken van de termijn zoals voorzien in artikel 9.

Art. 11.Wanneer de in de artikelen 6 en 8 bedoelde voorontwerpen en ontwerpen het akkoord of niet-akkoord van de Minister van Begroting of van de Minister van Ambtenarenzaken niet hebben gekregen binnen de in de artikelen 9 en 10 vermelde termijnen, kunnen de dossiers die voor goedkeuring aan de Ministerraad voorgelegd dienen te worden, op ontvankelijke wijze op deze Raad geagendeerd worden.

Art. 12.De Minister van Begroting en de Minister van Ambtenarenzaken kunnen, ieder wat hem betreft, voor bepaalde aangelegenheden beslissen dat het gunstig advies van de inspecteur van financiën vrijstelt van hun voorafgaande akkoordbevinding.

De bevoegde inspecteurs van financiën worden hiervan in kennis gesteld. HOOFDSTUK VI. - De inspecteurs van financiën.

Art. 13.In overeenstemming met artikel 33, tweede en derde lid van de wet van 22 mei 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/05/2003 pub. 03/07/2003 numac 2003003367 bron federale overheidsdienst budget en beheerscontrole en federale overheidsdienst financien Wet houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat sluiten: - zijn de inspecteurs van financiën belast met de administratieve, begrotings- en beheerscontrole; - vervullen de inspecteurs van financiën, naast de uitoefening van deze controle, de functie van budgettaire en financiële raadgever van de Minister bij wie zij geaccrediteerd zijn; - brengen de inspecteurs van financiën hun adviezen uit in volle onafhankelijkheid en in overeenstemming met de deontologie van het Interfederaal Korps van de Inspectie van financiën.

Art. 14.De inspecteurs van financiën verstrekken aan de ministers bij wie zij geaccrediteerd zijn, alle aanbevelingen die de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de ingezette middelen kunnen verhogen, de werking van de diensten kunnen verbeteren en besparingen kunnen verwezenlijken.

Indien de aanbevelingen betrekking hebben op het interne controlesysteem van de dienst wordt een kopie toegestuurd aan de leidend ambtenaar van de dienst en aan de Federale Interne Auditdienst.

Art. 15.De inspecteurs van financiën brengen advies uit over al de aangelegenheden die hun worden voorgelegd door de minister bij wie zij geaccrediteerd zijn, of zijn gedelegeerde ordonnateur.

De inspecteurs van financiën kunnen door de minister bij wie zij geaccrediteerd zijn of de Minister van Begroting of de Minister van Ambtenarenzaken belast worden met onderzoeken bij de diensten en bij de door de Staat gesubsidieerde openbare of particuliere instellingen.

Art. 16.De inspecteurs van financiën oefenen eveneens een controlebevoegdheid uit in naam van de Minister van de Begroting en de Minister van Ambtenarenzaken.

Art. 17.Onverminderd de artikelen 18 tot en met 20 worden aan de inspecteurs van financiën voor voorafgaand advies voorgelegd: 1° alle dossiers die aan de Ministerraad worden voorgelegd;2° alle dossiers die aan de Minister van Begroting of aan de Minister van Ambtenarenzaken worden voorgelegd overeenkomstig de artikelen 6 en 8;3° de begrotingsvoorstellen en de voorstellen van aanpassingsblad;4° de ontwerpen van beslissing van de Ministerraad bedoeld in de artikelen 67 en 70 van de van 22 mei 2003;5° de voorstellen tot het verlenen van de Staatswaarborg;6° de voorstellen tot onteigening;7° de voorstellen tot toekenning van een concessie of een domeinconcessie;8° de ontwerpen van dadingen, arbitrageovereenkomsten en overeenkomsten bedoeld in artikel 1043 van het Gerechtelijk Wetboek;9° elk ontwerp van behoeftenprogramma inzake de te bezetten oppervlakten;10° de voorstellen niet bedoeld in de voorgaande punten of de artikelen 18 tot en met 20 waarvan de verwezenlijking rechtstreeks of onrechtstreeks een financiële weerslag kan hebben. In afwijking van het eerste lid moeten uitgaven onderworpen aan organieke regelen die de toekenningsvoorwaarden, de begunstigde en het bedrag ervan vaststellen niet voor voorafgaand advies worden voorgelegd Met betrekking tot specifieke categorieën van dossiers, behorende tot het eerste lid, 10°, kunnen de controlemodaliteiten in voorkomend geval worden geregeld op basis van een protocol tussen de bevoegde minister en de Minister van Begroting.

Art. 18.Worden voor voorafgaand advies aan de inspecteurs van financiën voorgelegd: 1° de personeels- en actieplannen gelinkt aan de resultaten van de monitoring van het risico, personeelsformaties, voorstellen tot wervingsmachtigingen en andere niet automatische personeelsbewegingen met budgettaire impact;2° de indienstneming van statutaire en contractuele personeelsleden. Het advies over de indienstneming van statutaire personeelsleden kan, mits schriftelijke goedkeuring van de bevoegde inspecteur van financiën, worden vervangen door een nominatieve lijst in uitvoering van de goedgekeurde actieplannen en wervingsmachtigingen. In deze gevallen ontvangt de bevoegde inspecteur van financiën een maandelijkse tot driemaandelijkse monitoringtabel van de stand van uitvoering; 3° andere personeelsuitgaven, voor zover zij niet volledig gereglementeerd zijn, op uitzondering van de zendingen in België en in het buitenland;4° de voorstellen die betrekking hebben op de administratieve inrichting van de diensten waarvan de verwezenlijking rechtstreeks of onrechtstreeks een financiële weerslag kan hebben.

Art. 19.§ 1. Worden voor voorafgaand advies aan de inspecteurs van financiën voorgelegd, de overheidsopdrachten waarvan de geraamde waarde van de opdracht of het gunningsbedrag de volgende drempelbedragen overschrijdt: 1° als de opdracht wordt geplaatst met een openbare of niet-openbare procedure: a) Voor een opdracht van werken: 500.000 euro; b) Voor een opdracht van leveringen: 250.000 euro; c) Voor een opdracht van diensten: 200.000 euro; 2° als de opdracht wordt geplaatst met een mededingingsprocedure met onderhandeling of vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met voorafgaande bekendmaking: a) Voor een opdracht van werken: 250.000 euro; b) Voor een opdracht van leveringen: 125.000 euro; c) Voor een opdracht van diensten: 100.000 euro. 3° als de opdracht wordt geplaatst met een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking: 30.000 euro; 4° voor de andere procedures vermeld in de wet inzake overheidsopdrachten van 17 juni 2016 of de wet inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied van 13 augustus 2011: 100.000 euro.

Elk gunningsvoorstel die bovenvermelde drempels overschrijdt, indien zij niet het voorwerp heeft uitgemaakt van een voorafgaand advies op het tijdstip van de opstart van de procedure, wordt onderworpen aan het voorafgaand advies van de inspecteur van financiën. § 2. Het voorafgaand advies van de inspecteur van financiën is vereist voor overeenkomsten die niet als een overheidsopdracht worden gekwalificeerd volgens de wet van 17 juni 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/06/2016 pub. 14/07/2016 numac 2016021053 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet inzake overheidsopdrachten type wet prom. 17/06/2016 pub. 14/07/2016 numac 2016021052 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet betreffende de concessieovereenkomsten sluiten of de wet van 13 augustus 2011 indien de geraamde totale uitgave ten laste van de Staat 100.000 euro bereikt. § 3. Het voorafgaand advies van de inspecteur van financiën is vereist voor bestellingen geplaatst in het kader van een raamovereenkomst of die worden geplaatst in het kader van een dynamisch aankoopsysteem, waarvan de geraamde waarde van de bestelling de volgende drempelbedragen overschrijdt: a) Voor een opdracht van werken: 500.000 euro; b) Voor een opdracht van leveringen en/of diensten: 30.000 euro.

Indien de bestelling bestaat in herhaalde prestaties, dan slaat bovenvermeld drempelbedrag op het geraamde totale bedrag van de bestelling over twaalf maanden, conform de bepalingen inzake de raming, vermeld in artikel 6 en 7 van het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten van 18 april 2017, artikel 6 en 7 van het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten in de speciale sectoren van 18 juni 2017, en de artikelen 25 tot 29 van het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied van 23 januari 2012.

Indien de looptijd van de prestatie van de bestelling meer dan twaalf maanden bedraagt, dan dient de volledige bestelling te worden afgetoetst aan de drempels van het eerste lid. § 4. Voor gezamenlijke opdrachten waarvan de geraamde totale waarde van de opdracht de drempelbedragen, vermeld in § 1, bereikt, is het voorafgaand advies tevens vereist van elke inspecteur van financiën geaccrediteerd bij een deelnemende entiteit over de behoefte van de dienst en de budgettaire inpasbaarheid ongeacht het aandeel van de betrokken entiteit. § 5. In afwijking van § 1 worden, ongeacht de geraamde waarde of het gunningsbedrag van de opdracht, opdrachten die als raamovereenkomst worden geplaatst, steeds voor voorafgaand advies aan de inspecteur van financiën voorgelegd. § 6. Alle in dit artikel vermelde bedragen zijn bedragen exclusief BTW.

Art. 20.Worden voor voorafgaand advies aan de inspecteurs van financiën voorgelegd de subsidies die niet toegekend zijn overeenkomstige organieke regelen die de toekenningsvoorwaarden, de begunstigde en het bedrag ervan vaststellen en waarvan het bedrag hoger is dan 10.000 euro.

Art. 21.De inspecteur van financiën kan de voorstellen tot overeenkomsten, bestellingen en subsidies onder de in de artikelen 19 en 20 vermelde drempelbedragen voor advies opvragen in de door hem gemotiveerde gevallen.

Art. 22.De bedragen, bepaald in de artikelen 19 en 20, kunnen worden gewijzigd na gemeenschappelijk overleg tussen de betrokken minister en de Minister van Begroting, na schriftelijk advies van de Korpschef van de Inspectie van financiën, hierna "Korpschef" genoemd.

De inspecteurs van financiën behouden hun raadgevende bevoegdheid inzake de algemene aanwending van de kredieten voor de uitgaven bedoeld in de artikelen 17 tot en met 22.

Art. 23.In de uitoefening van hun functie onderzoeken de inspecteurs van financiën vooral de wettigheid, de regelmatigheid, de doeltreffendheid, de doelmatigheid en de budgettaire inpasbaarheid in het lopende en de volgende begrotingsjaren van de voorstellen en gaan ze na of de voorstellen overeenkomen met de beslissingen van de Ministerraad en met de ministeriële beslissingen indien het voorstellen van de dienst betreft.

De opmerkingen van het Rekenhof worden aan de inspecteurs van financiën meegedeeld.

Art. 24.§ 1. Onverminderd § 2 brengen de inspecteurs van financiën advies uit over de in de artikelen 17 tot en met 20 vermelde dossiers binnen een termijn van vijftien werkdagen na ontvangst van het verzoek om een advies te verlenen en het volledige dossier.

Een schriftelijke vraag om bijkomende inlichtingen schorst voornoemde termijn.

De Minister van Begroting bepaalt, in overleg met de Korpschef, wat wordt begrepen onder een volledig dossier. Voor de dossiers, zoals bedoeld in artikel 18, wordt dit mee overlegd met de Minister van Ambtenarenzaken.

Op grond van de materieel gemotiveerde hoogdringendheid kan de minister bij wie zij geaccrediteerd zijn, de directeur van de beleidscel of de leidend ambtenaar van de dienst, deze termijn inkorten zonder dat deze termijn minder dan vier werkdagen mag bedragen. § 2. Met betrekking tot de in artikel 17, 1° en 4° vermelde dossiers brengen de inspecteurs van financiën advies uit binnen een termijn van twaalf werkdagen.

De bevoegde minister, de directeur van de beleidscel of de leidend ambtenaar van de dienst kan hierbij verzoeken om een hoogdringend advies zonder dat de termijn minder dan vier werkdagen mag bedragen.

Op grond van de materieel gemotiveerde hoogdringendheid kan deze termijn ten uitzonderlijke titel beperkt worden tot minimaal één volledige werkdag.

Art. 25.§ 1. Wanneer de betrokken minister zich niet kan aansluiten bij een ongunstig advies van een inspecteur van financiën over één van de voorstellen bedoeld in artikel 17, 5° tot 10°, 18, 19 en 20, maakt hij het voorstel, naargelang van het geval, aanhangig bij de Minister van Begroting of de Minister van Ambtenarenzaken. § 2. De minister bij wie het voorstel aanhangig is gemaakt beschikt over een termijn van 15 werkdagen na ontvangst van het volledige dossier, zoals bedoeld in artikel 24, § 1, met toevoeging van het ongunstig advies en een materieel gemotiveerde beroepsnota, om zich over het voorstel uit te spreken.

Een afschrift van de beroepsnota wordt gelijktijdig overgemaakt aan de betrokken inspecteur van financiën.

De minister bij wie het voorstel aanhangig is gemaakt stuurt zijn beslissing toe aan de betrokken minister, met afschrift aan de betrokken inspecteur van financiën.

Heeft de minister zich binnen de voormelde termijn niet uitgesproken, dan wordt hij geacht zich akkoord te verklaren met het voorstel.

Bij een met redenen omklede beslissing waarvan aan de betrokken minister kennis wordt gegeven, kan de in het eerste lid bedoelde termijn met ten hoogste 15 werkdagen worden verlengd. § 3. Indien de minister, bij wie het voorstel aanhangig werd gemaakt, zich niet akkoord kan verklaren met het voorstel, kan de betrokken minister het aan de Ministerraad voorleggen.

Art. 26.De inspecteurs van financiën worden door de Minister van Begroting ter beschikking van zijn collega's gesteld.

Zij oefenen hun opdracht uit in naam van de minister van de dienst waarbij zij geaccrediteerd zijn.

Art. 27.In overeenstemming met artikel 33, vierde lid van de wet van 22 mei 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/05/2003 pub. 03/07/2003 numac 2003003367 bron federale overheidsdienst budget en beheerscontrole en federale overheidsdienst financien Wet houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat sluiten voeren de inspecteurs van financiën hun opdracht uit op stukken en ter plaatse. Ze hebben toegang tot alle dossiers en alle archieven van de diensten en ontvangen van de diensten alle inlichtingen die zij vragen.

In overeenstemming met artikel 33, vijfde lid van de wet van 22 mei 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/05/2003 pub. 03/07/2003 numac 2003003367 bron federale overheidsdienst budget en beheerscontrole en federale overheidsdienst financien Wet houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat sluiten mogen zij niet deelnemen aan het beleid noch aan het beheer van de diensten en ook geen bevelen geven tot het verhinderen of schorsen van verrichtingen. HOOFDSTUK VII. - Algemene bepalingen en slotbepalingen.

Art. 28.Indien een minister een van de voorstellen bedoeld in dit besluit voorlegt aan de Ministerraad voegt hij daar telkens het advies van de inspecteur van financiën en, in het geval van een ongunstig of voorwaardelijk advies, zijn reactie op dit advies bij.

Art. 29.Elk koninklijk of ministerieel besluit vermeldt de aanhef, met opgave van de datum, het advies van de inspecteur van financiën en de akkoordbevinding van de Ministerraad of van de Minister van Begroting of van de Minister van Ambtenarenzaken.

In geval van toepassing van artikel 12 vermeldt het de beslissing van de Minister van Begroting of van de Minister van Ambtenarenzaken.

Art. 30.Worden opgeheven: 1° het koninklijk besluit van 16 november 1994 betreffende de administratieve en begrotingscontrole;2° het koninklijk besluit van 9 juli 2007Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 09/07/2007 pub. 23/07/2007 numac 2007002140 bron federale overheidsdienst personeel en organisatie en federale overheidsdienst budget en beheerscontrole Koninklijk besluit betreffende de controle op de uitvoering van het personeelsplan door de inspectie van Financiën sluiten betreffende de controle op de uitvoering van het personeelsplan door de inspectie van Financiën.

Art. 31.De Minister van Financiën, de Minister van Begroting en de Minister van Ambtenarenzaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 20 mei 2022.

FILIP Van Koningswege : De Eerste Minister, A. DE CROO De Minister van Financiën, V. VAN PETEGHEM De Minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven, Telecommunicatie en Post, P. DE SUTTER De Minister van Justitie en Noordzee, V. VAN QUICKENBORNE De Staatssecretaris voor Begroting en Consumentenbescherming, E. DE BLEEKER

^