gepubliceerd op 23 juli 2007
Koninklijk besluit betreffende de controle op de uitvoering van het personeelsplan door de inspectie van Financiën
9 JULI 2007. - Koninklijk besluit betreffende de controle op de uitvoering van het personeelsplan door de inspectie van Financiën
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Dit ontwerp van koninklijk besluit sluit aan bij de nota van de Minister van Begroting aan de Ministerraad van 30 juni 2006 met betrekking tot de interne controle binnen de FOD's en de POD's en aan de algemene beleidslijnen van de Minister van Ambtenarenzaken die bekrachtigd zijn in de algemene beleidsnota 2007.
Het ontwerp definieert het kader waarbinnen de inspecteurs van Financiën hun controlebevoegdheid op de uitvoering van de personeelsplannen en op de aanwervingen bij de FOD's en de POD's, alsook bij de diensten die ervan afhangen, uitvoeren.
Zo de regels voor de controle op aanwerving van statutair personeel aan een versoepeling toe zijn, kan dit niet het geval zijn voor de aanwervingen van contractueel personeel dat de uitzondering moet blijven en waar een ex ante controle behouden blijft, met uitzondering evenwel van de vervangingscontractuelen die insgelijks onderworpen worden aan het systeem van de ex-post controle, zulks op voorwaarde dat er een valabel maandelijks rapporteringssysteem is. Daarenboven moet voor deze laatste categorie de indienstneming op gecentraliseerde wijze gebeuren ten einde deze ex-post controle op een meer efficiënte wijze te laten verlopen.
Indien bijzondere bevoegdheden aan de Inspectie van Financiën zijn toegekend op basis van wettelijke en reglementaire bepalingen, blijven deze regels onverkort van toepassing.
Artikel 2 stelt dan ook duidelijk dat voor elke indienstneming van contractueel personeel, de inspecteur van Financiën nagaat of de wettelijke en reglementaire bepalingen ter zake zijn nageleefd.
De controle op de aanwerving van statutair personeel wordt versoepeld op voorwaarde dat een aantal regels worden gerespecteerd.
Artikel 3 regelt de manier waarop de inspectie van Financiën een controle a posteriori uitvoert op de uitvoering van het personeelsplan en inzonderheid het respecteren van de door de personeelsenveloppe gestelde limieten.
Dit artikel stelt hier dat de Inspecteur van Financiën maandelijks van de dienst de informatie dient te ontvangen die hem in staat moet stellen alle uitgaven voor personeel op te volgen.
De dienst zal dit maandelijks rapporteringssysteem uitwerken overeenkomstig de gemeenschappelijke richtlijnen van de Ministers van Begroting en van Ambtenarenzaken.
Het is evident dat niet tot een a posteriori controle kan worden overgegaan zolang de betrokken dienst zijn maandelijks rapporteringssysteem niet in concreto heeft uitgewerkt.
Artikel 4 stelt dan ook dat, zolang de dienst van de Inspecteur van Financiën geen akkoord heeft gekregen over zijn systeem van maandelijkse rapportering, elke statutaire aanwerving onderworpen wordt aan het voorafgaand advies van de inspecteur van Financiën.
Eveneens wordt de controle ex ante verlaten voor de vervangingscontractuelen van zodra de dienst van de Inspecteur van Financiën een akkoord heeft gekregen over zijn systeem van maandelijkse rapportering. Daarenboven moet voor deze categorie de indienstneming op gecentraliseerde wijze gebeuren ten einde deze ex-post controle op een meer efficiënte wijze te laten verlopen.
Beschikt de dienst over een akkoord over zijn systeem van maandelijkse rapportering, kan het nog gebeuren dat de Inspecteur van Financiën, bij zijn controle a posteriori, moet vaststellen dat de uitvoering van het personeelsplan geen voldoening schenkt.
De procedure die alsdan moet worden gevolgd wordt geregeld in de artikelen 5 en 6.
Stelt de Inspecteur van Financiën vast dat de uitvoering geen voldoening schenkt, richt hij in eerste instantie zijn opmerkingen aan de voorzitter van het directiecomité die dient aan te geven op welke manier hij met de opmerkingen zal rekening houden.
Indien de genomen maatregelen ontoereikend zijn, verwittigt de inspecteur van Financiën de functionele bevoegde Minister.
Stelt de Inspecteur van Financiën vast dat zijn opmerkingen geen gevolg krijgen, verwittigt hij de Minister van Begroting en de Minister van Ambtenarenzaken.
De Minister van Begroting kan alsdan, in overleg met zijn collega van Ambtenarenzaken, aan de betrokken dienst opleggen dat alle aanwervingen aan het voorafgaand advies van de Inspecteur van Financiën worden voorgelegd en dit volgens de modaliteiten die hij vaststelt.
Bovenstaande bepalingen kunnen pas in werking treden nadat een koninklijk besluit in uitvoering van artikel 450, § 1, van de programmawet (I) van 24 december 2002 de datum van inwerkingtreding van artikel 444, 4° heeft bepaald.
Het is dit artikel 444, 4° dat de opheffing voorziet van artikel 7 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, dat het visum van de inspecteur van Financiën vereist voor elke eerste betalingsopdracht van ieder personeelslid.
Vandaar dat artikel 7 van dit ontwerp, artikel 444, 4° in werking laat treden. Deze inwerkingtreding is beperkt tot de FOD's en de POD's, alsook tot de diensten die ervan afhangen.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Begroting, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Ambtenarenzaken, C. DUPONT
ADVIES 43.168/3 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, derde kamer, op 22 mei 2007 door de Minister van Ambtenarenzaken verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "betreffende de controle op de uitvoering van het personeelsplan door de inspectie van Financiën", heeft op 12 juni 2007 het volgende advies gegeven : 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, heeft de afdeling wetgeving zich beperkt tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan.2. Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken.Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als zij te oordelen heeft of het vaststellen of wijzigen van een verordening noodzakelijk is. 3. Voor het overige zijn bij het ontwerp geen opmerkingen te maken. De kamer was samengesteld uit de Heren D. Albrecht, kamervoorzitter, J. Smets, B. Seutin, staatsraden, H. Cousy, J. Velaers, assessoren van de afdeling wetgeving, Mevr. A.-M. Goossens, griffier, Het verslag werd uitgebracht door de H. B. Weekers, auditeur.
De griffier, A.-M. Goossens.
De voorzitter, D. Albrecht.
9 JULI 2007. - Koninklijk besluit betreffende de controle op de uitvoering van het personeelsplan door de inspectie van Financiën ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;
Gelet op de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, inzonderheid op artikel 7;
Gelet op de programmawet (I) van 24 december 2002, inzonderheid op de artikelen 444, 4° en 450, § 1, tweede lid;
Gelep op het koninklijk besluit van 16 november 1994 betreffende de administratieve en begrotingscontrole, inzonderheid op de artikelen 14 en 17;
Gelet op de adviezen van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 20 december 2006 en op 25 april 2007;
Gelet op adviezen van de Raad van State, nr. 42.151/3 gegeven op 13 februari 2007 en nr. 43.168/3, gegeven op 12 juni 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en van Onze Minister van Begroting en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de federale overheidsdiensten, op de programmatorische federale overheidsdiensten, alsook op de diensten die ervan afhangen.
Art. 2.Vóór elke indienstneming van personeelsleden bij arbeidsovereenkomst onder andere bij toepassing van artikel 4 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, gaat de inspecteur van Financiën na of de wettelijke en reglementaire bepalingen ter zake zijn nageleefd.
Art. 3.De inspecteur van Financiën controleert onder meer de uitvoering van het personeelsplan, inzonderheid de naleving van de door de personeelsenveloppe gestelde limieten. Deze controle wordt a posteriori uitgevoerd.
Om deze controle te verwezenlijken, ontvangt de inspecteur van Financiën van de dienst de maandelijkse rapportering die hem toelaat de personeelsuitgaven, met inbegrip van elke toelage, premie, of weddencomplement, verrekend op de basisallocaties toegekend door de Algemene Uitgavenbegroting voor de betaling van het personeel, op te volgen.
Dit systeem van maandelijkse rapportering wordt uitgewerkt overeenkomstig de gemeenschappelijke richtlijnen van de Ministers van Ambtenarenzaken en van Begroting.
Art. 4.In afwijking van artikel 3, eerste lid, moet elke aanwerving worden onderworpen aan het voorafgaand visum van de Inspecteur van Financiën, zolang deze zijn akkoord niet gegeven heeft over het systeem van maandelijkse rapportering bedoeld in artikel 3, derde lid.
Van zodra de Inspecteur van Financiën zijn akkoord gegeven heeft over het systeem van maandelijkse rapportering bedoeld in artikel 3, derde lid en op voorwaarde dat de indienstnemingen van contractuele personeelsleden in toepassing van artikel 4, § 1, 2° van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken centraal per federale overheidsdienst of federale programmatorische overheidsdienst georganiseerd is, is artikel 2 niet meer van toepassing op deze indienstnemingen.
Art. 5.Wanneer een dienst over een systeem van maandelijkse rapportering beschikt goedgekeurd door de Inspecteur van Financiën en deze van oordeel is, bij de controle a posteriori, dat de uitvoering van het personeelsplan ontoereikend is dan richt hij zijn opmerkingen aan de voorzitter van het directiecomité. Deze zal aan de Inspecteur van Financiën aangeven op welke manier hij meent rekening te houden met diens beschouwingen.
Wanneer de Inspecteur van Financiën van oordeel is dat het antwoord dat hem verstrekt wordt niet adequaat is of dat de uitvoering van het personeelsplan ontoereikend blijft, verwittigt hij de funtionele bevoegde minister.
Art. 6.Wanneer de Inspecteur van Financiën van oordeel is dat de opmerkingen die hij heeft gemaakt overeenkomstig artikel 5 zonder gevolg zijn gebleven, verwittigt hij de Minister van Begroting en de Minister van Ambtenarenzaken. De Minister van Begroting kan, na overleg met de Minister van Ambtenarenzaken, volgens de modaliteiten die hij vaststelt, aan de betrokken dienst opleggen dat iedere aanwerving voorgelegd wordt aan het voorafgaand visum van de inspecteur van Financiën.
Art. 7.Artikel 444, 4°, van de programmawet (I) van 24 december 2002 treedt in werking op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit voor de diensten opgenomen in artikel 1 van dit besluit.
Art. 8.Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art. 9.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 9 juli 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Ambtenarenzaken, C. DUPONT