gepubliceerd op 16 juni 1999
Koninklijk besluit tot bepaling van de voorwaarden en modaliteiten volgens dewelke het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot organisatie van de benoeming, de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren die belast worden met het beheer van sommige overheidsdiensten van toepassing is op bepaalde instellingen van openbaar nut en op de openbare instellingen van sociale zekerheid
20 APRIL 1999. - Koninklijk besluit tot bepaling van de voorwaarden en modaliteiten volgens dewelke het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot organisatie van de benoeming, de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren die belast worden met het beheer van sommige overheidsdiensten van toepassing is op bepaalde instellingen van openbaar nut en op de openbare instellingen van sociale zekerheid
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 11, vervangen bij de wet van 22 juli 1993;
Gelet op de wet van 25 april 1963 op het beheer van de instellingen van openbaar nut voor maatschappelijke zekerheid en sociale voorzorg, inzonderheid op artikel 9, tweede lid;
Gelet op de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid, inzonderheid op artikel 2, § 2;
Gelet op het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, inzonderheid op artikel 21, §§ 5 en 6;
Gelet op de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, inzonderheid op artikel 22;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot organisatie van de benoeming, de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren die belast worden met het beheer van sommige overheidsdiensten, inzonderheid op artikel 1, tweede lid;
Gelet op de herstelwet van 31 juli 1984, inzonderheid op artikel 16, § 4, ingevoegd bij de wet van 22 juli 1993;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 8 juni 1998;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 10 juni 1998;
Gelet op het protocol nr. 303 van 10 augustus 1998 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;
Gelet op het besluit van de Ministerraad van 27 november 1998, over het verzoek van de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 11 februari 1999, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, van Onze Minister van Pensioenen, van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, van Onze Minister van Sociale Zaken, van Onze Minister van Kleine en Middelgrote Ondernemingen en van Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° « instellingen van openbaar nut », elke instelling bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;2° « openbare instelling van sociale zekerheid » : elke openbare instelling van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3, § 2 van het koninklijk besluit van 3 april 1997;3° « minister » : de minister of ministers onder wie de betrokken openbare instelling of instellingen van sociale zekerheid ressorteert of ressorteren;4° « het besluit : het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot organisatie van de benoeming, de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren die belast zijn met het beheer van sommige overheidsdiensten.
Art. 2.Voor de instellingen van openbaar nut en de openbare instellingen van sociale zekerheid moet artikel 4, § 4, van het besluit als volgt worden gelezen : « § 4. Wat de ambtenaren betreft die bij mandaat zijn aangewezen om een in afdeling 3 van dit besluit bedoelde betrekking te bekleden, wordt de premie aan de leidende ambtenaar door de betrokken minister toegekend na advies van het beheersorgaan. Ze wordt aan de adjunct-leidende ambtenaar toegekend na gezamenlijke beslissing van het beheersorgaan en de leidende ambtenaar. »
Art. 3.§ 1. Voor de instellingen van openbaar nut moet artikel 7 van het besluit als volgt worden gelezen : «
Art. 7.§ 1. Bij elke aanwijzing voor een mandaatperiode van de leidende ambtenaar en van de adjunct-leidende ambtenaar maakt de minister, op voorstel van de betrokken ambtenaren en na advies van het beheersorgaan, een gemeenschappelijke opdrachtbrief op die de te bereiken doelstellingen omschrijft, rekening houdende met de hun ter beschikking gestelde middelen.
De opdrachtbrief omvat : 1° de algemene beleidsnota van de minister;2° de beheersopties van belang voor het geheel van de overheidsdienst;3° de voor het bestuur waarvoor deze ambtenaren verantwoordelijk zijn, te bereiken doelstellingen. § 2. De gemeenschappelijke opdrachtbrief kan in de loop van het mandaat worden aangepast. » § 2. De bestuursovereenkomst waarvan sprake is in artikel 5 van het voormelde koninklijk besluit van 3 april 1997 geldt wat de leidende ambtenaar en de adjunct-leidende ambtenaar betreft als de opdrachtbrief die vermeld wordt in artikel 7 van het besluit.
In afwijking van het eerste lid wordt, binnen het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, een opdrachtbrief opgesteld door de leidende ambtenaren die niet belast zijn met het dagelijks beheer van het instituut. Deze opdrachtbrief wordt op voorstel van de betrokken leidend ambtenaar en na overleg met de leidende ambtenaar die belast is met het dagelijks beheer en met de minister opgemaakt, overeenkomstig, voor het overige, met artikel 7 van het besluit.
Art. 4.De artikelen 8, 9 en 10 van het besluit zijn niet van toepassing op de instellingen van openbaar nut en op de openbare instellingen van sociale zekerheid.
Art. 5.Voor de instellingen van openbaar nut en voor de openbare instellingen van sociale zekerheid moet artikel 11, tweede lid, van het besluit, als volgt worden gelezen : « De aanwijzing heeft plaats na advies van de Hoge Raad voor ambtenarenzaken over de ingediende kandidaturen. Dit advies wordt vervolgens voor advies aan het beheersorgaan voorgelegd voor zover de instelling van openbaar nut of de openbare instelling van sociale zekerheid er een dergelijk orgaan op nahoudt en dit orgaan bevoegd is inzake personeel. »
Art. 6.§ 1. Voor de openbare instellingen van sociale zekerheid wordt artikel 14 van hetzelfde besluit vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 14.Met het oog op hun evaluatie, stellen de persoon die belast is met het dagelijks bestuur en zijn adjunct, ieder wat hem betreft, een verslag op waarin zij beschrijven hoe zij hebben bijgedragen tot het realiseren van de doelstellingen beschreven in de bestuursovereenkomst die bepaald is in artikel 5 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.
Het verslag dat, wat de adjunct betreft, vergezeld gaat van het advies van de persoon die belast is met het dagelijks bestuur van de instelling wordt medegedeeld aan het beheersorgaan, dat het aan de Minister overhandigt, samen met zijn advies. Dit advies heeft eveneens betrekking op de kwaliteit van het beheer, gelet op de evaluatiecriteria in bijlage I ». § 2. De leidende ambtenaren van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering die niet met het dagelijks beheer van het instituut belast zijn, vallen onder de toepassing van artikel 14 van het besluit.
Overgangs- en slotbepalingen
Art. 7.Wanneer een instelling van openbaar nut wordt ondergebracht bij de openbare instellingen van sociale zekerheid loopt het mandaat van vijf jaar dat aanving op de datum van het besluit verder.
Het verslag bedoeld in artikel 14 van het besluit zoals gewijzigd bij artikel 6 van dit besluit, wordt opgesteld op basis van de bestuursovereenkomst.
Art. 8.Dit besluit treedt in werking op een door Ons bepaalde datum.
Art. 9.Onze Ministers en Onze Staatssecretaris zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 20 april 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Pensioenen, M. COLLA De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN De Minister van de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, K. PINXTEN De Minister van Ambtenaren, A. FLAHAUT