Etaamb.openjustice.be
Document van 25 april 2019
gepubliceerd op 12 juni 2019

Besluit van de Regering tot vaststelling van de procedure voor de registratie en erkenning van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen en tot afgifte van een Europese beroepskaart

bron
ministerie van de duitstalige gemeenschap
numac
2019202246
pub.
12/06/2019
prom.
25/04/2019
ELI
eli/besluit/2019/04/25/2019202246/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 APRIL 2019. - Besluit van de Regering tot vaststelling van de procedure voor de registratie en erkenning van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen en tot afgifte van een Europese beroepskaart


De Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20;

Gelet op de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, artikel 7;

Gelet op de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, artikel 43, § 2, artikel 56, artikel 61, § 3, artikel 63, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 juni 2016, artikel 64, artikel 65, artikel 68/2/2, ingevoegd bij de wet van 10 juli 2016, artikel 68/4, § 2, ingevoegd bij de wet van 10 mei 2015, artikel 72, § 2, eerste lid, artikel 88, artikel 105, artikel 106, § 2, artikel 145, § 3, artikel 153, § § 1 tot 2 en § 3, vierde lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 21 april 1983 tot vaststelling van de nadere regelen voor erkenning van artsen-specialisten en van huisartsen;

Gelet op het koninklijk besluit van 1 februari 1991 betreffende de uitoefening van het beroep van vroedvrouw;

Gelet op het koninklijk besluit van 10 november 1996 tot vaststelling van de erkenningsmodaliteiten van de beoefenaars van de tandheelkunde, houders van een bijzondere beroepstitel;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 april 2002 betreffende de erkenning als kinesitherapeut en de erkenning van bijzondere beroepstitels en bijzondere bekwaamheden;

Gelet op het koninklijk besluit van 18 november 2004 betreffende de erkenning van de beoefenaars van de paramedische beroepen;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 oktober 2012 tot vaststelling van de procedure voor de erkenning van de bijzondere beroepstitel van ziekenhuisapotheker;

Gelet op het koninklijk besluit van 14 april 2013 tot vaststelling van de procedure voor de erkenning van de beroepskwalificaties betreffende de gezondheidsberoepen verworven in een andere lidstaat van de Europese Unie dan België;

Gelet op het koninklijk besluit van 18 april 2013 betreffende de samenstelling, de organisatie en de werking van de Erkenningscommissie voor de beoefenaars van de verpleegkunde, en tot vaststelling van de erkenningsprocedure waarbij de verpleegkundigen ertoe gemachtigd worden een bijzondere beroepstitel te dragen of zich op een bijzondere beroepsbekwaamheid te beroepen, en de registratieprocedure als zorgkundige;

Gelet op het besluit van de Regering van 24 maart 2016 tot instelling van een overgangsregeling voor de procedure tot erkenning van gezondheids- en zorgberoepen;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 18 december 2018;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister-President, bevoegd voor Begroting, d.d. 19 december 2018;

Gelet op het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit, gegeven op 27 februari 2019;

Gelet op advies 65.203/VR van de Raad van State, gegeven op 25 maart 2019, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een algemeen kader voor de erkenning van EU-beroepskwalificaties;

Op de voordracht van de Minister van Gezondheid;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Gemeenschappelijke bepalingen Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.- Europese clausule Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van de Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties.

Art. 2.- Definities Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° aanvrager: de houder die in België een diploma heeft behaald dat toegang verleent tot de uitoefening van een gezondheidszorgberoep vermeld in de wet van 10 mei 2015 of dat machtiging verleent tot het voeren van een daarin vermelde beroepstitel, bijzondere beroepstitel of bijzondere beroepskwalificatie en die daartoe een aanvraag tot erkenning of, naargelang van het geval, een aanvraag tot registratie indient;2° Europese aanvrager: volgende personen: a) de EU-burger die houder is van een beroepskwalificatie die hij in een andere Europese lidstaat dan België behaald heeft en die voor die beroepskwalificatie een aanvraag tot erkenning indient;b) de niet-Europese vreemdeling die houder is van een beroepskwalificatie die hij in een andere Europese lidstaat dan België behaald heeft en die voor die beroepskwalificatie overeenkomstig artikel 145, § 3, van de wet van 10 mei 2015 een aanvraag tot erkenning indient;3° Europese beroepskaart: de beroepskaart vermeld in artikel 2, § 1, o), van de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een algemeen kader voor de erkenning van EU-beroepskwalificaties;4° administratie: het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap;5° wet van 12 februari 2008: de wet van 12 februari 2008 tot instelling van een algemeen kader voor de erkenning van EU-beroepskwalificaties, zoals die gold op 1 april 2019;6° wet van 10 mei 2015: de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen;7° IMI: het Informatiesysteem van de interne markt geregeld bij de Verordening (EU) nr.1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt en vermeld in artikel 2, § 1, s), van de wet van 12 februari 2008; 8° Minister: de minister van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap bevoegd voor Gezondheid;9° EU-verordening: de uitvoeringsverordening (EU) 2015/983 van de Commissie van 24 juni 2015 betreffende de procedure voor de afgifte van de Europese beroepskaart en de toepassing van het waarschuwingsmechanisme overeenkomstig Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad.

Art. 3.- Wrakingsregeling Externe deskundigen die in het kader van dit besluit belast worden met een stellingname, oefenen hun opdracht niet uit als er een wrakingsgrond bestaat. Dat is inzonderheid het geval wanneer ze beroepshalve of persoonlijk een onmiddellijk voordeel of nadeel kunnen hebben bij een stellingname over een registratieaanvraag of erkenningsaanvraag.

Onmiddellijk nadat de externe deskundigen met een opdracht zijn belast, delen ze eventuele wrakingsgronden mee aan de administratie.

Art. 4.- Vergoeding voor externe deskundigen Externe deskundigen die in het kader van dit besluit belast worden met een stellingname, ontvangen een honorarium van 175 euro per stellingname. Als verscheidene deskundigen in het kader van een gemeenschappelijke werkvergadering meer dan één stellingname formuleren, ontvangt elke deskundige in totaal 175 euro, los van het aantal stellingnames dat op die dag werd afgegeven.

Voor hoorzittingen en gemeenschappelijke werkvergaderingen krijgen ze bovendien een reisvergoeding overeenkomstig artikel 2 van het besluit van de Regering van 12 juli 2001 tot harmonisatie van het presentiegeld en van de reisvergoedingen in instellingen en raden van beheer van de Duitstalige Gemeenschap.

Art. 5.- Procedure voor de registratie en erkenning Aanvragers die houder zijn van een in België behaald diploma dat toegang verleent tot de uitoefening van een gezondheidszorgberoep vermeld in de wet van 10 mei 2015 of dat machtiging verleent tot het voeren van een daarin vermelde beroepstitel, bijzondere beroepstitel of bijzondere beroepskwalificatie, kunnen een aanvraag tot erkenning of, naargelang van het geval, een aanvraag tot registratie indienen overeenkomstig hoofdstuk 2.

Niet-Europese vreemdelingen die houder zijn van een in een derde land behaald diploma en die overeenkomstig artikel 145, § § 1 en 2, van de wet van 10 mei 2015 een beroepsactiviteit willen uitoefenen als vermeld in artikel 3, § 1, artikel 4, artikel 6, artikel 23, § 2, artikel 43, artikel 45, artikel 56, artikel 63, artikel 68/1 of artikel 68/2 van dezelfde wet of als vermeld in hoofdstuk 7 van dezelfde wet, kunnen - nadat hun diploma gelijkwaardig is verklaard - een aanvraag tot erkenning of tot registratie overeenkomstig hoofdstuk 2 indienen om zich in het Duitse taalgebied te vestigen.

Niet-Europese vreemdelingen die overeenkomstig artikel 145, § § 1 en 2, van de wet van 10 mei 2015 een toelating tot uitoefening van de beroepsactiviteiten vermeld in de artikelen 3, § 1, artikel 4, artikel 6, artikel 23, § 2, artikel 43, artikel 45, artikel 56, artikel 63, artikel 68/1 of artikel 68/2 of een toelating tot uitoefening van een paramedisch beroep overeenkomstig hoofdstuk 7 van dezelfde wet gekregen hebben en die houder zijn van een in een derde land behaald diploma dat ertoe machtigt om een in dezelfde wet vermelde beroepstitel, bijzondere beroepstitel of bijzondere beroepskwalificaties te voeren, kunnen - nadat hun diploma gelijkwaardig is verklaard - een aanvraag tot erkenning overeenkomstig hoofdstuk 2 indienen om zich in het Duitse taalgebied te vestigen, voor zover hun opleiding niet onder een regeling voor wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties valt. Zo niet kunnen ze een aanvraag om erkenning overeenkomstig hoofdstuk 3 indienen.

Europese aanvragers die houder zijn van een beroepskwalificatie die ze in een andere Europese lidstaat dan België hebben gekregen, kunnen een aanvraag tot erkenning overeenkomstig hoofdstuk 3 of een aanvraag tot afgifte van een Europese beroepskaart overeenkomstig hoofdstuk 4 doen. Afdeling 2. - Vertrouwelijkheid en bescherming van persoonsgegevens

Art. 6.- Vertrouwelijkheid Onverminderd andersluidende wettelijke of decretale bepalingen moeten de administratie en de externe deskundigen de gegevens die hun in de uitoefening van hun opdracht toevertrouwd worden, vertrouwelijk behandelen.

Art. 7.- Verwerking van persoonsgegevens De administratie is verantwoordelijk voor de verwerking van de persoonsgegevens vermeld in de artikelen 9, 13, 21, 23, 29, 31, 39, 44, 52, 54, 63 en 68 in de zin van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Ze geldt als verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 4, punt 7, van de Algemene Verordening Gegevensbescherming voor de verwerking van die gegevens. De externe deskundigen en de adviesorganen van een andere gemeenschap gelden als verwerker in de zin van artikel 4, punt 8, van de Algemene Verordening Gegevensbescherming.

De administratie zendt de in het eerste lid vermelde persoonsgegevens door aan de externe deskundigen en aan de adviesorganen van een andere gemeenschap, voor zover dit noodzakelijk is voor het vervullen van hun opdracht.

De administratie en, in voorkomend geval, de externe deskundigen en adviesorganen van een andere gemeenschap verwerken de persoonsgegevens vermeld in het eerste lid met het oog op de uitvoering van de opdrachten vermeld in artikel 5. Ze mogen de verzamelde gegevens niet voor andere doeleinden dan voor de uitvoering van die opdrachten gebruiken.

De verwerking van persoonsgegevens geschiedt met inachtneming van de toepasselijke regelgeving over de bescherming bij de verwerking van persoonsgegevens.

Art. 8.- Duur van de gegevensverwerking De gegevens mogen tot hoogstens tien jaar nadat de aanvraag van de aanvrager of van de Europese aanvrager aangenomen of afgewezen werd, in een vorm bewaard worden die de mogelijkheid biedt de betrokken personen te identificeren. Met behoud van de toepassing van de bepalingen betreffende het archiefwezen worden ze uiterlijk na het verstrijken van die termijn vernietigd. HOOFDSTUK 2. - Erkennings- en registratieprocedures Afdeling 1. - Erkenning

Art. 9.- Erkenning op aanvraag De aanvrager dient bij de administratie een aanvraag overeenkomstig het tweede lid in om overeenkomstig de wet van 10 mei 2015 : 1° een toelating tot uitoefening van het in dezelfde wet vermelde gezondheidszorgberoep te krijgen;2° een erkenning als houder van een in dezelfde wet vermelde beroepstitel, bijzondere beroepstitel of bijzondere beroepskwalificatie te krijgen. Het eerste lid is van toepassing op vroedvrouwen die een erkenning als vroedvrouw overeenkomstig artikel 63 van de wet van 10 mei 2015 willen krijgen en die niet in aanmerking komen voor een erkenning van rechtswege.

De Minister stelt daartoe een aanvraagformulier ter beschikking waarin de volgende elementen worden opgevraagd : 1° benaming van het gezondheidszorgberoep waarvoor de erkenning wordt aangevraagd;2° naam, voornaam, adres, land, telefoonnummer, e-mailadres, geslacht, nationaliteit, geboortedatum, geboorteland en geboorteplaats, alsook rijksregisternummer (BIS-nummer als de aanvrager geen rijksregisternummer bezit);3° de beroepsrelevante opleidingstitel(s) of voortgezette opleiding(en). Bij de aanvraag vermeld in het tweede lid worden de volgende documenten gevoegd : 1° levensloop, opgesteld in de vorm van een tabel;2° kopie van de voorzijde en achterzijde van de identiteitskaart;3° kopie van de in het tweede lid, 3°, vermelde opleidingstitel en/of kopie van het attest over de voltooide voortgezette opleiding, met inbegrip van het aantal opleidingsuren;4° in voorkomend geval: kopie van de getuigschriften van werkgevers;5° in voorkomend geval: een attest van inschrijving bij de bevoegde beroepsorde.

Art. 10.- Ontvangstbevestiging en volledigheid van de aanvraag De administratie geeft de aanvrager binnen een maand na indiening van de aanvraag een schriftelijke ontvangstbevestiging en deelt hem mee of de aanvraag volledig is, en zo neen, welke inlichtingen en documenten ontbreken.

Als zes maanden na de ontvangstbevestiging vermeld in het eerste lid nog inlichtingen en documenten ontbreken die voor de behandeling van de aanvraag noodzakelijk zijn, sluit de administratie het aanvraagdossier en deelt ze dit feit mee aan de aanvrager.

Art. 11.- Opstellen van een advies § 1 - Binnen drie maanden, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de aanvraag volledig is, stelt de administratie een advies op over de vraag of de aanvrager voldoet aan de voorwaarden die aan de erkenning ten grondslag liggen. § 2 - Voor het opstellen van het advies kan de administratie zich baseren op de stellingname van één of meer externe deskundigen of adviesorganen van een andere gemeenschap.

Als de administratie zich baseert op een stellingname van een externe deskundige en als die externe deskundige van oordeel is dat de aanvraag niet voldoet aan de voorwaarden die aan de erkenning ten grondslag liggen, dan kan de administratie beslissen om nog andere documenten op te vragen of, naargelang van het geval, beslissen om de aanvrager te horen. De beslissing om de aanvrager te horen of, naargelang van het geval, nog andere documenten op te vragen, schort de termijn vermeld in paragraaf 1 op tot de datum waarop betrokkene wordt gehoord of, naargelang van het geval, tot de datum waarop de opgevraagde documenten bij de administratie ingediend werden.

Behoudens spoedeisende gevallen roept de administratie de aanvrager minstens 15 dagen van tevoren op om te worden gehoord.

De externe deskundige kan aan de hoorzitting deelnemen.

De aanvrager kan zich voor de hoorzitting laten bijstaan door een advocaat.

Als de aanvrager niet op de hoorzitting verschijnt, baseert de administratie haar advies op de elementen waarover ze beschikt.

Art. 12.- Beslissing van de Minister § 1 - Als de administratie een gunstig advies afgeeft, baseert de Minister zich op dat gunstige advies en neemt hij binnen een maand, te rekenen vanaf de afgifte van dat advies, een beslissing.

De administratie bezorgt de beslissing van de Minister als volgt aan de aanvrager: 1° een gunstige beslissing via een gewoon schrijven;2° een ongunstige beslissing via een aangetekend schrijven. § 2 - Als de administratie een ongunstig advies afgeeft, zendt ze dat advies via een aangetekend schrijven aan de aanvrager.

Binnen een maand, te rekenen vanaf de verzending van het aangetekend schrijven, kan de aanvrager zijn met redenen omklede standpunt omtrent het advies indienen bij de administratie.

Als de aanvrager geen standpunt indient, beslist de Minister op basis van het advies van de administratie. § 3 - Als de aanvrager wel een standpunt indient, stelt de administratie een tweede advies op binnen een maand na ontvangst van dat standpunt. Als het standpunt van de aanvrager nieuwe elementen bevat, kan de administratie zich voor het opstellen van het tweede advies baseren op de stellingname van één of meer externe deskundigen of adviesorganen van een andere gemeenschap.

In het geval vermeld in het eerste lid is artikel 11, § 2, tweede tot zesde lid, van toepassing.

De Minister beslist op basis van de adviezen van de administratie en op basis van het standpunt van de aanvrager.

De administratie bezorgt de beslissing van de Minister binnen een maand via aangetekend schrijven aan de aanvrager.

In een afwijzingsbeslissing wordt het volgende vermeld : 1° de mogelijkheid om beroep in stellen;2° de bevoegde instanties die daarvan kennis nemen;3° de na te leven termijnen en vormvereisten. Afdeling 2. - Bijzondere erkenningsprocedures

Onderafdeling 1. - Stage en erkenning van huisartsen en artsen-specialisten

Art. 13.- Aanvraag tot goedkeuring van het stageplan Binnen de eerste vier maanden van zijn opleiding dient de aanvrager die in België gemachtigd is om de geneeskunde uit te oefenen, bij de administratie een aanvraag in om zijn stageplan te laten goedkeuren.

De Minister stelt daartoe een aanvraagformulier ter beschikking waarin de volgende elementen worden opgevraagd : 1° het begin, het einde en de duur van de stage;2° de stagemeester;3° de stagedienst. Bij de aanvraag worden de volgende documenten gevoegd : 1° een attest waaruit blijkt dat de aanvrager ingeschreven is in een faculteit Geneeskunde voor de desbetreffende discipline;2° een attest van inschrijving bij de Orde der Artsen;3° een kopie van een overeenkomst tussen de aanvrager, de stagemeester en in voorkomend geval de stagedienst over de betaling van de aanvrager.

Art. 14.- Ontvangstbevestiging en volledigheid van de aanvraag De administratie geeft de aanvrager binnen een maand na indiening van de aanvraag een schriftelijke ontvangstbevestiging en deelt hem mee of de aanvraag volledig is, en zo neen, welke inlichtingen en documenten ontbreken.

Als zes maanden na de ontvangstbevestiging vermeld in het eerste lid nog inlichtingen en documenten ontbreken die voor de behandeling van de aanvraag noodzakelijk zijn, sluit de administratie het aanvraagdossier en deelt ze dit feit mee aan de aanvrager.

Art. 15.- Opstellen van een advies Binnen drie maanden, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de aanvraag volledig is, stelt de administratie een advies op over de vraag of het stageplan wordt goedgekeurd.

Het advies wordt opgesteld op basis van de nadere regels bepaald in artikel 11.

Art. 16.- Beslissing van de Minister De Minister beslist op basis van het advies van de administratie of het stageplan wordt goedgekeurd; die beslissing wordt genomen binnen een maand na afgifte van voormeld advies.

De administratie bezorgt de beslissing van de Minister als volgt aan de aanvrager : 1° een gunstige beslissing via een gewoon schrijven;2° een ongunstige beslissing via een aangetekend schrijven. In een afwijzingsbeslissing wordt het volgende vermeld: 1° de mogelijkheid om beroep in stellen;2° de bevoegde instanties die daarvan kennis nemen;3° de na te leven termijnen en vormvereisten.

Art. 17.- Wijziging van het stageplan De aanvrager legt elke wijziging van het stageplan voor aan de administratie met het oog op goedkeuring door de Minister. De wijziging van het stageplan moet geschieden overeenkomstig de nadere regels bepaald in de artikelen 14 tot 16.

Art. 18.- Onderbreking van de stage § 1 - De aanvrager doorloopt de stage zonder onderbreking.

In afwijking van het eerste lid kan de aanvrager aan de administratie meedelen dat hij de stage wenst te onderbreken. Op basis van een advies van de administratie kan de Minister de onderbreking toestaan. § 2 - Tijdens de duur van zijn opleiding mag de aanvrager zijn stage in totaal gedurende hoogstens vier maanden onderbreken, zonder dat dit een verlenging van de duur van de stage met zich meebrengt, om de volgende redenen : 1° in het kader van het bevallingsverlof bepaald in de arbeidswet van 16 maart 1971;2° in het kader van de palliatieve zorg bepaald in de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen;3° om medische redenen. § 3 - Voor elke onderbreking bepaald in de paragrafen 1 tot 2 die vier maanden overschrijdt, wordt de stage verlengd met de periode die vier maanden overschrijdt.

Voor het gedeelte van de onderbreking dat de duur van vier maanden overschrijdt, legt de aanvrager een voorstel tot verlenging van de stage voor aan de administratie.

De Minister beslist op basis van het advies van de administratie over het gedeelte van de onderbreking dat de duur van vier maanden overschrijdt.

De administratie bezorgt de beslissing van de Minister binnen een maand via aangetekend schrijven aan de aanvrager.

In een afwijzingsbeslissing wordt het volgende vermeld: 1° de mogelijkheid om beroep in stellen;2° de bevoegde instanties die daarvan kennis nemen;3° de na te leven termijnen en vormvereisten.

Art. 19.- Meningsverschillen tussen aanvrager en stagemeester § 1 - In geval van een functioneel meningsverschil tussen de stagemeester en de aanvrager kan elk van hen het geschil schriftelijk voor advies voorleggen aan de administratie.

Voor het opstellen van het advies kan de administratie zich baseren op de stellingname van één of meer externe deskundigen of adviesorganen van een andere gemeenschap.

De administratie hoort beide partijen. Als één van de partijen of beide partijen niet verschijnen, verstrekt de administratie haar advies op basis van de elementen waarover ze beschikt. In geval van gewettigde afwezigheid wordt een nieuwe datum voor de hoorzitting vastgesteld.

De administratie roept de partijen minstens 15 dagen van tevoren op om te worden gehoord. § 2 - De Minister beslecht het meningsverschil op basis van het advies van de administratie.

De administratie bezorgt de beslissing van de Minister binnen een maand via aangetekend schrijven aan de aanvrager.

De beslissing bevat : 1° de mogelijkheid om beroep in stellen;2° de bevoegde instanties die daarvan kennis nemen;3° de na te leven termijnen en vormvereisten.

Art. 20.- Ongeschiktheid voor de uitoefening van het beroep § 1 - Als de stagemeester in de loop van of op het einde van de stageperiode van oordeel is dat de aanvrager niet geschikt is voor het uitoefenen van het beroep in kwestie, deelt hij dat schriftelijk mee aan de aanvrager en aan de administratie, met vermelding van de redenen waarop hij zijn inschatting baseert.

De administratie stelt een advies over de beëindiging of voortzetting van de stage op. Voor het opstellen van het advies kan de administratie zich baseren op de stellingname van één of meer externe deskundigen of adviesorganen van een andere gemeenschap.

De administratie hoort beide partijen. Als één van de partijen of beide partijen niet verschijnen, verstrekt de administratie haar advies op basis van de elementen waarover ze beschikt. In geval van gewettigde afwezigheid wordt een nieuwe datum voor de hoorzitting vastgesteld.

De administratie roept de partijen minstens 15 dagen van tevoren op om te worden gehoord.

Na de partijen te hebben gehoord, geeft de administratie een advies over de vraag of de stage beëindigd wordt, dan wel over de vraag of het resterende gedeelte van de stage onder leiding van een andere stagemeester wordt doorlopen. In laatstgenoemd geval wordt vermeld in hoeverre de bij de eerste stagemeester gedane stage in aanmerking komt voor de berekening van de totale duur van de stage voor het beroep in kwestie.

De Minister beslist op basis van het advies van de administratie of de stage beëindigd of voortgezet wordt.

De administratie bezorgt de beslissing van de Minister binnen een maand via aangetekend schrijven aan de aanvrager.

De beslissing bevat : 1° de mogelijkheid om beroep in stellen;2° de bevoegde instanties die daarvan kennis nemen;3° de na te leven termijnen en vormvereisten. § 2 - Als de Minister beslist om de stagemeester te vervangen, stelt de kandidaat een nieuwe stagemeester voor. In onderlinge overeenstemming met de nieuwe stagemeester legt de kandidaat een wijziging van het stageplan ter goedkeuring voor aan de Minister, overeenkomstig de nadere regels bepaald in artikel 17. § 3 - Als de nieuwe stagemeester in de loop van de stage ook van oordeel is dat de kandidaat ongeschikt is, kan de administratie adviseren om de stage te beëindigen en de aanvrager daarvan op de hoogte brengen via een aangetekend schrijven.

Binnen een maand, te rekenen vanaf de verzending van het aangetekend schrijven, kan de aanvrager zijn met redenen omklede standpunt omtrent het advies indienen bij de administratie.

Als de aanvrager geen standpunt indient, beslist de Minister op basis van het advies van de administratie.

Als de aanvrager wel een standpunt indient, stelt de administratie een tweede advies op binnen een maand na ontvangst van dat standpunt. Voor het opstellen van het tweede advies kan de administratie zich baseren op de stellingname van één of meer externe deskundigen of adviesorganen van een andere gemeenschap.

De administratie hoort de aanvrager. Als deze niet verschijnt, verstrekt de administratie haar advies op basis van de elementen waarover ze beschikt. In geval van gewettigde afwezigheid wordt een nieuwe datum voor de hoorzitting vastgesteld.

De aanvrager kan zich voor de hoorzitting laten bijstaan door een advocaat.

De administratie roept de aanvrager minstens 15 dagen van tevoren op om te worden gehoord.

De externe deskundige kan aan de hoorzitting deelnemen.

De Minister beslist op basis van het advies van de administratie of de stage wordt beëindigd.

De administratie bezorgt de beslissing van de Minister binnen een maand via aangetekend schrijven aan de aanvrager.

De beslissing bevat : 1° de mogelijkheid om beroep in stellen;2° de bevoegde instanties die daarvan kennis nemen;3° de na te leven termijnen en vormvereisten.

Art. 21.- Erkenning op aanvraag De aanvrager dient een aanvraag tot erkenning als huisarts of als arts-specialist in overeenkomstig de nadere regels bepaald in artikel 9.

Met behoud van de toepassing van het eerste lid moeten, naast de documenten vermeld in artikel 9, vierde lid, nog de volgende documenten bij de aanvraag worden gevoegd : 1° de attesten van de stagemeester;2° het laatste stageverslag of elk ander document dat uitkomst biedt over de bekwaamheden van de aanvrager;3° een attest van inschrijving bij de Orde der Artsen.

Art. 22.- Erkenningsprocedure De erkenningsprocedure verloopt overeenkomstig de nadere regels bepaald in de artikelen 10 tot 12.

Onderafdeling 2. - Erkenning waarbij tandartsen gemachtigd worden om een bijzondere beroepstitel te dragen

Art. 23.- Aanvraag tot goedkeuring van het stageplan Binnen de eerste twee maanden van zijn opleiding dient de aanvrager die in België gemachtigd is om de tandheelkunde uit te oefenen, bij de administratie een aanvraag in om zijn stageplan te laten goedkeuren.

De Minister stelt daartoe een aanvraagformulier ter beschikking waarin de in artikel 13, tweede lid, vermelde elementen worden opgevraagd en waarbij de in artikel 13, derde lid, 1° en 2°, vermelde documenten moeten worden gevoegd, alsook een bewijs dat de aanvrager gemachtigd is de tandheelkunde in België uit te oefenen.

Art. 24.- Procedure tot goedkeuring van het stageplan De erkenningsprocedure verloopt overeenkomstig de nadere regels bepaald in de artikelen 14 tot 16.

Art. 25.- Wijziging van het stageplan De aanvrager legt elke wijziging van het stageplan voor aan de administratie met het oog op goedkeuring door de Minister. De wijziging van het stageplan moet geschieden overeenkomstig de nadere regels bepaald in de artikelen 14 tot 16.

Art. 26.- Onderbreking van de stage De aanvrager doorloopt de stage zonder onderbreking.

Van het principe vermeld in het eerste lid kan worden afgeweken overeenkomstig de nadere regels bepaald in artikel 18.

Art. 27.- Meningsverschillen tussen aanvrager en stagemeester Meningsverschillen tussen de stagemeester en de aanvrager worden behandeld overeenkomstig de nadere regels bepaald in artikel 19.

Art. 28.- Ongeschiktheid voor de uitoefening van het beroep Geschillen over de ongeschiktheid voor de uitoefening van het beroep worden behandeld overeenkomstig de nadere regels bepaald in artikel 20.

Art. 29.- Erkenning op aanvraag De aanvrager die gemachtigd is de tandheelkunde in België uit te oefenen, dient de aanvraag tot erkenning waarbij hij gemachtigd wordt een bijzondere beroepstitel te dragen in overeenkomstig de nadere regels bepaald in artikel 9.

Met behoud van de toepassing van het eerste lid moeten, naast de documenten vermeld in artikel 9, vierde lid, nog de volgende documenten bij de aanvraag worden gevoegd : 1° de attesten van de stagemeester;2° het laatste stageverslag of elk ander document dat uitkomst biedt over de bekwaamheden van de aanvrager.

Art. 30.- Erkenningsprocedure De erkenningsprocedure verloopt overeenkomstig de nadere regels bepaald in de artikelen 10 tot 12.

Onderafdeling 3 - Erkenning als houder van de bijzondere beroepstitel van ziekenhuisapotheker

Art. 31.- Aanvraag tot voorlopige erkenning Binnen zes maanden na het begin van zijn opleiding dient de aanvrager bij de administratie een aanvraag tot voorlopige erkenning als houder van de bijzondere beroepstitel van ziekenhuisapotheker in.

De Minister stelt daartoe een aanvraagformulier ter beschikking waarin de elementen vermeld in artikel 13, tweede lid, worden opgevraagd.

Bij de aanvraag worden de volgende documenten gevoegd : 1° het stageplan voor de eerste drie jaar van de praktische opleiding vermeld in het ministerieel besluit van 22 oktober 2012 tot vaststelling van de erkenningscriteria voor de bijzondere beroepstitel van ziekenhuisapotheker;2° de stageovereenkomst tussen de aanvrager, de stagemeester en de stagedienst;3° een attest van inschrijving bij de Orde der Apothekers.

Art. 32.- Ontvangstbevestiging en volledigheid van de aanvraag De administratie geeft de aanvrager binnen een maand na indiening van de aanvraag een schriftelijke ontvangstbevestiging en deelt hem mee of de aanvraag volledig is, en zo neen, welke inlichtingen en documenten ontbreken.

Als zes maanden na de ontvangstbevestiging vermeld in het eerste lid nog inlichtingen en documenten ontbreken die voor de behandeling van de aanvraag noodzakelijk zijn, sluit de administratie het aanvraagdossier en deelt ze dit feit mee aan de aanvrager.

Art. 33.- Opstellen van een advies Binnen drie maanden, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de aanvraag volledig is, stelt de administratie een advies op over de vraag of het stageplan wordt goedgekeurd.

Het advies wordt opgesteld op basis van de nadere regels bepaald in artikel 15.

Art. 34.- Beslissing van de Minister De Minister beslist op basis van het advies of het stageplan wordt goedgekeurd.

Bij een gunstige beslissing ontvangt de aanvrager tegelijk de voorlopige erkenning.

De administratie bezorgt de beslissing van de Minister binnen een maand via aangetekend schrijven aan de aanvrager.

In een afwijzingsbeslissing wordt het volgende vermeld: 1° de mogelijkheid om beroep in stellen;2° de bevoegde instanties die daarvan kennis nemen;3° de na te leven termijnen en vormvereisten.

Art. 35.- Geldigheidsduur van de voorlopige erkenning De voorlopige erkenning is drie jaar geldig. Na advies van de administratie kan de Minister ze één keer met maximaal drie jaar verlengen.

De geldigheidsduur vermeld in het eerste lid gaat in op de dag dat de aanvrager de stage werkelijk heeft aangevat, als het stageplan binnen de eerste zes maanden na het begin van de academische opleiding ingediend werd. Als het stageplan later werd ingediend, gaat de geldigheidsduur van de voorlopige erkenning in op de dag dat de aanvraag vermeld in artikel 31 werd ingediend.

Art. 36.- Onderbreking van de stage De aanvrager doorloopt de stage zonder onderbreking.

Van het principe vermeld in het eerste lid kan worden afgeweken overeenkomstig de nadere regels bepaald in artikel 18.

Art. 37.- Meningsverschillen tussen aanvrager en stagemeester Meningsverschillen tussen de stagemeester en de aanvrager worden behandeld overeenkomstig de nadere regels bepaald in artikel 19.

Art. 38.- Ongeschiktheid voor de uitoefening van het beroep Geschillen over de ongeschiktheid voor de uitoefening van het beroep worden behandeld overeenkomstig de nadere regels bepaald in artikel 20.

Met behoud van de toepassing van het eerste lid heeft een negatieve beslissing van de Minister tot gevolg dat de voorlopige erkenning ophoudt te bestaan.

Art. 39.- Aanvraag tot volledige erkenning Overeenkomstig de nadere regels bepaald in artikel 9 dient de aanvrager na het beëindigen van zijn stage een aanvraag tot volledige erkenning als houder van de bijzondere beroepstitel van ziekenhuisapotheker in.

Met behoud van de toepassing van het eerste lid moeten, naast de documenten vermeld in artikel 9, vierde lid, nog de volgende documenten bij de aanvraag worden gevoegd: 1° de stageverslagen;2° de evaluaties van de stagemeester;3° de stageschriften.

Art. 40.- Erkenningsprocedure De erkenningsprocedure verloopt overeenkomstig de nadere regels bepaald in de artikelen 10 tot 12.

Art. 41.- Geldigheidsduur van de volledige erkenning De volledige erkenning is vijf jaar geldig. De geldigheidsduur kan overeenkomstig artikel 42 verlengd worden.

De beslissing van de Minister die de aanvrager in het kader van de procedure bepaald in artikel 40 ontvangt, bevat de datum waarop de geldigheidsduur ingaat.

Art. 42.- Aanvraag tot verlenging van de volledige erkenning Uiterlijk zes maanden voordat de geldigheidsduur van de oorspronkelijke volledige erkenning verstrijkt of in met bijzondere redenen omklede gevallen na dat tijdstip, dient de aanvrager een aanvraag tot verlenging van de volledige erkenning in bij de administratie.

De Minister stelt daartoe een aanvraagformulier ter beschikking. Naast de documenten vermeld in artikel 9, vierde lid, moeten bij de aanvraag alle ter zake dienende elementen worden gevoegd die bewijzen dat de aanvrager voldoet aan de voorwaarden tot verlenging van de erkenning bepaald in de artikelen 14 tot 16 van het ministerieel besluit van 22 oktober 2012 tot vaststelling van de erkenningscriteria voor de bijzondere beroepstitel van ziekenhuisapotheker. Als de aanvrager de aanvraag na de in het eerste lid vermelde termijn van zes maanden bij de administratie indient, moet bij de aanvraag een bijzondere motivering gevoegd worden.

Art. 43.- Procedure tot verlenging van de volledige erkenning De erkenningsprocedure verloopt overeenkomstig de nadere regels bepaald in de artikelen 10 tot 12. Afdeling 3. - Registratie als zorgkundige of als

hulpverlener-ambulancier

Art. 44.- Registratie op aanvraag De aanvrager dient bij de administratie een aanvraag overeenkomstig het tweede lid in om geregistreerd te worden overeenkomstig de artikelen 56 en 65 van de wet van 10 mei 2015.

De Minister stelt daartoe een aanvraagformulier ter beschikking waarin de volgende elementen worden opgevraagd : 1° naam, voornaam, adres, land, telefoonnummer, e-mailadres, geslacht, nationaliteit, geboortedatum, geboorteland en geboorteplaats, alsook rijksregisternummer (BIS-nummer als de aanvrager geen rijksregisternummer bezit);2° het bekwaamheidsbewijs of de beroepsrelevante opleidingstitels;3° de opleidingsinstelling die het bekwaamheidsbewijs vermeld in 2° of de opleidingstitels vermeld in 2° afgegeven heeft;4° relevante beroepservaring. Bij de aanvraag vermeld in het tweede lid worden de volgende documenten gevoegd : 1° kopie van de voorzijde en achterzijde van de identiteitskaart;2° kopie van het bekwaamheidsbewijs vermeld in het tweede lid, 3° en/of van het bewijs dat de opleiding met succes werd voltooid.

Art. 45.- Ontvangstbevestiging en volledigheid van de aanvraag De administratie geeft de aanvrager binnen een maand na indiening van de aanvraag een schriftelijke ontvangstbevestiging en deelt hem mee of de aanvraag volledig is, en zo neen, welke inlichtingen en documenten ontbreken.

Als zes maanden na de ontvangstbevestiging vermeld in het eerste lid nog inlichtingen en documenten ontbreken die voor de behandeling van de aanvraag noodzakelijk zijn, sluit de administratie het aanvraagdossier en deelt ze dit feit mee aan de aanvrager.

Art. 46.- Opstellen van een advies Binnen drie maanden, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de aanvraag volledig is, stelt de administratie een advies op over de vraag of de aanvrager voldoet aan de voorwaarden die aan de registratie ten grondslag liggen.

Art. 47.- Beslissing van de Minister De Minister beslist op basis van het advies van de administratie of betrokkene geregistreerd wordt.

De administratie bezorgt de beslissing van de Minister binnen een maand via aangetekend schrijven aan de aanvrager.

In een afwijzingsbeslissing wordt het volgende vermeld : 1° de mogelijkheid om beroep in stellen;2° de bevoegde instanties die daarvan kennis nemen;3° de na te leven termijnen en vormvereisten.

Art. 48.- Afgifte van een legitimatiebewijs De aanvrager die een registratie overeenkomstig artikel 65 van de wet van 10 mei 2015 en overeenkomstig artikel 47 ontvangen heeft, ontvangt van de administratie ook een legitimatiebewijs voor de uitoefening van zijn activiteit als hulpverlener-ambulancier. Afdeling 4. - Intrekking van de erkenning of registratie

Art. 49.- Intrekkingsprocedure § 1 - De Minister trekt de erkenning of registratie in wanneer de beoefenaar van een gezondheidszorgberoep niet meer voldoet aan de voorwaarden die ten grondslag liggen aan diens erkenning of registratie.

Vóór de intrekking wint de Minister het advies van de administratie in. Voor het opstellen van het advies kan de administratie zich baseren op de stellingname van één of meer externe deskundigen of adviesorganen van een andere gemeenschap.

Na afgifte van het advies deelt de Minister zijn voornemen via aangetekend schrijven mee aan de betrokken beroepsbeoefenaar en bezorgt de Minister hem tegelijk het advies van de administratie. De beroepsbeoefenaar kan binnen een maand na de toezending van dat voornemen een met redenen omkleed standpunt indienen bij de Minister.

Als de beroepsbeoefenaar geen standpunt indient, beslist de Minister op basis van het advies van de administratie.

Als de beroepsbeoefenaar wel een standpunt indient, stelt de administratie een tweede advies op binnen een maand na ontvangst van dat standpunt. In dat geval kan de administratie zich baseren op de stellingname van één of meer externe deskundigen of adviesorganen van een andere gemeenschap. De administratie kan voorts beslissen om nog andere stukken op te vragen of, naargelang van het geval, om de aanvrager te horen.

Behoudens spoedeisende gevallen roept de administratie de aanvrager minstens 15 dagen van tevoren op om te worden gehoord.

De externe deskundige kan aan de hoorzitting deelnemen.

De aanvrager kan zich voor de hoorzitting laten bijstaan door een advocaat.

Als de aanvrager niet op de hoorzitting verschijnt, verstrekt de administratie een advies op basis van de elementen waarover ze beschikt. § 2 - De Minister beslist op basis van de adviezen van de administratie en op basis van het standpunt van de beroepsbeoefenaar.

De administratie bezorgt de beslissing van de Minister binnen een maand via aangetekend schrijven aan de aanvrager.

In de beslissing om de erkenning of de registratie in te trekken, wordt het volgende vermeld : 1° de mogelijkheid om beroep in stellen;2° de bevoegde instanties die daarvan kennis nemen;3° de na te leven termijnen en vormvereisten.

Art. 50.- Vrijwillige beëindiging van de erkenning of van de registratie Elke beoefenaar van een gezondheidszorgberoep kan zijn erkenning of registratie vrijwillig beëindigen. Hiertoe licht hij de administratie van zijn voornemen in.

Op voorstel van de administratie trekt de Minister de erkenning of registratie in.

Art. 51.- Nieuwe aanvraag De beoefenaar van een gezondheidszorgberoep van wie de erkenning of de registratie overeenkomstig de artikelen 49 of 50 ingetrokken werd, kan te allen tijde een nieuwe aanvraag tot erkenning of een nieuwe aanvraag tot registratie indienen bij de administratie overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk. HOOFDSTUK 3. - Erkenningsprocedure Afdeling 1. - Automatische erkenning

Art. 52.- Aanvraag § 1 - De Europese aanvrager kan een aanvraag tot automatische erkenning van zijn beroepkwalificatie met het oog op vestiging overeenkomstig artikel 106 van de wet van 10 mei 2015 schriftelijk indienen bij de administratie.

De Minister stelt daartoe een aanvraagformulier ter beschikking waarin de volgende elementen worden opgevraagd : 1° benaming van het Belgische gezondheidszorgberoep waarvoor de erkenning wordt aangevraagd;2° naam, voornaam, adres, land, telefoonnummer, e-mailadres, geslacht, nationaliteit, geboortedatum, geboorteland en geboorteplaats, alsook rijksregisternummer (BIS-nummer als de Europese aanvrager geen rijksregisternummer bezit);3° de beroepskwalificatie waarvoor de Europese aanvrager een aanvraag indient. Bij de aanvraag vermeld in het tweede lid worden de volgende documenten gevoegd : 1° een in de vorm van een tabel opgesteld overzicht van de voltooide opleidingen en van de uitgeoefende beroepsactiviteiten;2° een identiteitsbewijs;3° een kopie van de in het buitenland behaalde opleidingstitel vermeld in het tweede lid, 3°;4° het origineel exemplaar van het door de lidstaat van oorsprong afgegeven attest waaruit blijkt dat de opleidingstitel van de Europese aanvrager overeenstemt met de desbetreffende titel van de richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties;5° in voorkomend geval: kopie van de toelating tot het beroep, afgegeven door de lidstaat van oorsprong;6° in voorkomend geval: bewijzen van relevante beroepservaring of andere bekwaamheidsbewijzen. De administratie kan bij de Europese aanvrager nog andere documenten aanvragen waaruit blijkt dat hij aan alle voorwaarden voor de automatische erkenning voldoet. § 2 - Onverminderd artikel 69 van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap dient de Europese aanvrager de bij de aanvraag gevoegde documenten samen met een door een beëdigd vertaler gemaakte Duitse vertaling in, als die documenten nog niet in het Duits ingediend zijn.

Met instemming van de Europese aanvrager en in overleg met de bevoegde autoriteiten van de andere gemeenschappen kan de administratie een in het Nederlands of in het Frans ingediende aanvraag doorzenden aan de autoriteiten van de bevoegde gemeenschap. De administratie stelt de Europese aanvrager daarvan in kennis.

Art. 53.- Behandeling van de aanvraag § 1 - De administratie geeft de Europese aanvrager binnen een maand na indiening van de aanvraag een schriftelijke ontvangstbevestiging en deelt hem mee of de aanvraag volledig is, en zo neen, welke inlichtingen en documenten ontbreken.

Als zes maanden na de ontvangstbevestiging vermeld in het eerste lid nog inlichtingen en documenten ontbreken die voor de behandeling van de aanvraag noodzakelijk zijn, sluit de administratie het aanvraagdossier en deelt ze dit feit mee aan de Europese aanvrager. § 2 - Binnen twee maanden, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de aanvraag volledig is, maakt de administratie een advies op over de vraag of de door de Europese aanvrager ingediende documenten authentiek zijn en of diens opleidingstitel voldoet aan de minimumopleidingseisen in de zin van artikel 106 van de wet van 10 mei 2015. § 3 - De Minister beslist op basis van het advies van de administratie of betrokkene automatisch erkend wordt.

De administratie bezorgt de beslissing van de Minister uiterlijk binnen drie maanden, te rekenen vanaf de in paragraaf 1 vermelde mededeling van volledigheid, per aangetekend schrijven aan de Europese aanvrager.

In een afwijzingsbeslissing wordt het volgende vermeld: 1° de mogelijkheid om beroep in stellen;2° de bevoegde instanties die daarvan kennis nemen;3° de na te leven termijnen en vormvereisten. Afdeling 2. - Algemeen stelsel van erkenning

Art. 54.- Aanvraag § 1 - De Europese aanvrager kan een aanvraag tot erkenning van zijn beroepkwalificatie met het oog op vestiging overeenkomstig het algemeen stelsel in de zin van artikel 105 van de wet van 10 mei 2015 schriftelijk indienen bij de administratie.

De Minister stelt daartoe een aanvraagformulier ter beschikking waarin de elementen vermeld in artikel 52, § 1, tweede lid, worden opgevraagd.

Bij de aanvraag vermeld in het tweede lid worden de volgende documenten gevoegd : 1° de documenten vermeld in artikel 52, § 1, derde lid, 1° tot 3° en 5° tot 6°;2° het officiële opleidingsprogramma dat tot het verkrijgen van de beroepskwalificatie geleid heeft. De administratie kan bij de Europese aanvrager nog andere documenten aanvragen waaruit blijkt dat hij aan alle voorwaarden voor de erkenning overeenkomstig het algemeen stelsel voldoet. § 2 - Artikel 52, § 2, is van toepassing op de verdere nadere regels voor het indienen van de aanvraag.

Art. 55.- Ontvangstbevestiging en volledigheid van de aanvraag De administratie geeft de Europese aanvrager binnen een maand na indiening van de aanvraag een schriftelijke ontvangstbevestiging en deelt hem mee of de aanvraag volledig is, en zo neen, welke inlichtingen en documenten ontbreken.

Als zes maanden na de ontvangstbevestiging vermeld in het eerste lid nog inlichtingen en documenten ontbreken die voor de behandeling van de aanvraag noodzakelijk zijn, sluit de administratie het aanvraagdossier en deelt ze dit feit mee aan de Europese aanvrager.

Art. 56.- Opstellen van een advies § 1 - Binnen drie maanden, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de aanvraag volledig is, stelt de administratie een advies op over de vraag of de Europese aanvrager binnen het toepassingsgebied van het algemeen stelsel voor de erkenning van beroepskwalificaties valt en over de vraag of hij overeenkomstig artikel 15 van de wet van 12 februari 2008 de nodige beroepskwalificatie en beroepservaring heeft.

Voorts bevat het advies van de administratie in voorkomend geval een aanbeveling omtrent de op te leggen compenserende maatregelen als de beroepskwalificatie en beroepservaring van de Europese aanvrager overeenkomstig artikel 16 van de wet van 12 februari 2008 ontoereikend zijn. § 2 - Voor het opstellen van het advies kan de administratie zich baseren op de stellingname van één of meer externe deskundigen of adviesorganen van een andere gemeenschap.

Als de administratie teruggrijpt op een stellingname van een externe deskundige die van oordeel is dat de Europese aanvrager buiten het toepassingsgebied van het algemeen stelsel voor de erkenning van beroepskwalificaties valt en/of de nodige beroepskwalificatie en beroepservaring mist, kan de administratie beslissen om nog andere documenten aan te vragen.

Als de Europese aanvrager binnen een termijn van 15 dagen na de aanvraag geen andere documenten indient, baseert de administratie haar advies op de elementen waarover ze beschikt.

Art. 57.- Beslissing van de Minister § 1 - Als de administratie een gunstig advies afgeeft, baseert de Minister zich op dat gunstige advies en neemt hij binnen een maand, te rekenen vanaf de afgifte van dat advies, een beslissing.

De administratie bezorgt de beslissing van de Minister als volgt aan de Europese aanvrager : 1° een gunstige beslissing via een gewoon schrijven;2° een ongunstige beslissing via een aangetekend schrijven. § 2 - Verstrekt de administratie een ongunstig advies of een advies waarin ze compenserende maatregelen aanbeveelt, dan bezorgt ze dat advies via aangetekend schrijven aan de Europese aanvrager.

Binnen een maand, te rekenen vanaf de verzending van het aangetekend schrijven, kan de Europese aanvrager zijn met redenen omklede standpunt omtrent het advies indienen bij de administratie.

Als de Europese aanvrager geen standpunt indient, beslist de Minister op basis van het advies van de administratie. § 3 - Als de Europese aanvrager wel een standpunt indient, stelt de administratie een tweede advies op binnen een maand na ontvangst van dat standpunt. Als het standpunt van de Europese aanvrager nieuwe elementen bevat, kan de administratie zich voor het opstellen van het tweede advies baseren op de stellingname van één of meer externe deskundigen of adviesorganen van een andere gemeenschap.

In het geval vermeld in het eerste lid is artikel 56, § 2, tweede tot derde lid, van toepassing.

De Minister beslist op basis van de adviezen van de administratie en op basis van het standpunt van de Europese aanvrager.

De administratie bezorgt de beslissing van de Minister binnen een maand via aangetekend schrijven aan de Europese aanvrager.

In een afwijzingsbeslissing of in een beslissing waarbij een compenserende maatregel wordt opgelegd, wordt het volgende vermeld : 1° de mogelijkheid om beroep in stellen;2° de bevoegde instanties die daarvan kennis nemen;3° de na te leven termijnen en vormvereisten. § 4 - Met behoud van de toepassing van de paragrafen 2 en 3 en artikel 56, § 2, bezorgt de administratie de beslissing van de Minister uiterlijk binnen vier maanden, te rekenen vanaf de in artikel 55, eerste lid, vermelde mededeling van volledigheid, aan de Europese aanvrager. Afdeling 3. - Intrekking van de erkenning

Art. 58.- Intrekkingsprocedure De Minister trekt de erkenning in wanneer de beoefenaar van een gezondheidszorgberoep niet meer voldoet aan de voorwaarden die ten grondslag liggen aan diens erkenning.

In het geval vermeld in het eerste lid is artikel 49 van toepassing.

Art. 59.- Vrijwillige beëindiging van de erkenning Elke beoefenaar van een gezondheidszorgberoep kan zijn erkenning vrijwillig beëindigen. Hiertoe licht hij de administratie van zijn voornemen in.

Op voorstel van de administratie trekt de Minister de erkenning in.

Art. 60.- Nieuwe aanvraag De beoefenaar van een gezondheidszorgberoep van wie de erkenning overeenkomstig de artikelen 58 of 59 ingetrokken werd, kan te allen tijde een nieuwe aanvraag tot erkenning indienen bij de administratie overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk. HOOFDSTUK 4. - Procedure voor de afgifte van de Europese beroepskaart Afdeling 1. - Aanvraagprocedure en afgifteprocedure voor beroepen die

onder de automatische erkenning vallen Onderafdeling 1. - Gemeenschappelijke bepaling

Art. 61.- Toepassingsgebied Deze afdeling is van toepassing op aanvragen tot afgifte van een Europese beroepskaart ten behoeve van vestiging voor volgende beroepen die onder de automatische erkenning als bedoeld in artikel 106 van de wet van 10 mei 2015 vallen en waarvoor de Europese Commissie overeenkomstig richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties via de EU-verordening een Europese beroepskaart heeft ingevoerd: 1° verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger;2° apotheker. Onderafdeling 2. - Europese beroepskaart voor de uitoefening van een beroepsactiviteit in een andere lidstaat

Art. 62.- Aanvraag van de Europese beroepskaart voor de uitoefening van een beroepsactiviteit in een andere lidstaat Met het oog op de aanvraag van de Europese beroepskaart voor de uitoefening van een beroepsactiviteit in een andere lidstaat kan de houder van een in de Duitstalige Gemeenschap daartoe vereiste beroepskwalificatie die dat beroep in een andere lidstaat wil uitoefenen : 1° de erkenning van die beroepskwalificatie in de ontvangende lidstaat aanvragen of;2° afhankelijk van het geval, de administratie vragen om een Europese beroepskaart af te geven of de administratie vragen om bij de ontvangende lidstaat een aanvraag tot afgifte van een Europese beroepskaart in te dienen waarbij ze alle voorbereidende stappen met betrekking tot zijn IMI-bestand uitvoert.

Art. 63.- Indienen van de aanvraag van een Europese beroepskaart § 1 - De houder van een beroepskwalificatie als bedoeld in artikel 62 die een beroepsactiviteit wil uitoefenen in een andere lidstaat, kan overeenkomstig artikel 3 van de EU-verordening een Europese beroepskaart aanvragen via een door de Europese Commissie ter beschikking gesteld online-instrument waar een individueel IMI-bestand voor die aanvrager wordt aangemaakt.

Naar aanleiding van de indiening van de aanvraag vraagt de administratie de volgende elementen op: 1° naam, voornaam, adres, land, telefoonnummer, e-mailadres, geslacht, nationaliteit, geboortedatum, geboorteland en geboorteplaats, alsook rijksregisternummer respectievelijk BIS-nummer als de aanvrager geen rijksregisternummer bezit;2° benaming van het Belgische gezondheidszorgberoep waarvoor de erkenning wordt aangevraagd;3° de lidstaat waar de aanvrager zich wil vestigen;4° in voorkomend geval de lidstaat waar de aanvrager bij het indienen van de aanvraag wettelijk is gevestigd om er de betrokken werkzaamheden uit te oefenen. De aanvrager voegt bij zijn aanvraag de documenten vermeld in bijlage II, deel A, punt 1, van de EU-verordening. § 2 - Binnen een week na ontvangst van de aanvraag bevestigt de administratie aan de aanvrager dat ze zijn aanvraag heeft ontvangen en deelt ze hem in voorkomend geval mee welke documenten ontbreken.

In voorkomend geval geeft de administratie alle bewijsstukken af die overeenkomstig de EU-verordening noodzakelijk zijn. De administratie gaat na of de aanvrager wettelijk gevestigd is in de Duitstalige Gemeenschap is en of alle, voor de afgifte van een Europese beroepskaart noodzakelijke documenten geldig en authentiek zijn.

Indien hierover gegronde twijfel bestaat, raadpleegt de administratie de instelling die het document afgegeven heeft. Bovendien kan ze de aanvrager om eensluidend gewaarmerkte afschriften van de documenten of, in voorkomend geval, om de voorlegging van originele stukken vragen.

Indien eenzelfde aanvrager meerdere aanvragen doet, mag de administratie geen nieuwe indiening verlangen van documenten die al in het IMI-bestand zijn opgenomen en nog steeds geldig zijn.

Art. 64.- Behandeling door de administratie § 1 - De administratie onderzoekt binnen één maand of de documenten in het IMI-bestand authentiek en geldig zijn. Die termijn gaat in : 1° ofwel bij de ontvangst van de ontbrekende documenten vermeld in artikel 63, § 2, eerste lid;2° ofwel, indien geen aanvullende documenten verlangd werden, na afloop van de in artikel 63, § 2, eerste lid, vermelde termijn van één week na ontvangst van de aanvraag. De administratie stuurt de aanvraag om een Europese beroepskaart te krijgen vervolgens onverwijld toe aan de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat en stelt de aanvrager tegelijk in kennis van de stand van de aanvraag. § 2 - De administratie verstrekt de door de ontvangende lidstaat in geval van gegronde twijfel aangevraagde aanvullende documenten of het eensluidend gewaarmerkt afschrift van een document uiterlijk twee weken na indiening van het verzoek door die ontvangende lidstaat.

Onderafdeling 3. - Europese beroepskaart voor de uitoefening van een beroepsactiviteit in het Duitse taalgebied

Art. 65.- Onderzoek van een aanvraag van een Europese beroepskaart voor het uitoefenen van een beroepsactiviteit in het Duitse taalgebied § 1 - Dit artikel is van toepassing wanneer de administratie, via een bevoegde autoriteit van een lidstaat van oorsprong van een houder van een beroepskwalificatie, een aanvraag voor een Europese beroepskaart ontvangt om zich in het Duitse taalgebied te vestigen. § 2 - Binnen één maand nadat de door de lidstaat van oorsprong toegezonden aanvraag bij de administratie is ingekomen, beslist de Minister op basis van een advies van de administratie of hij een Europese beroepskaart afgeeft. In geval van een gunstige beslissing kent de Minister tegelijk de automatische erkenning bepaald in artikel 53, § 3, toe. § 3 - De administratie kan de termijn vermeld in paragraaf 2 met twee weken verlengen. Ze licht de redenen voor de verlenging nader toe en stelt de Europese aanvrager daarvan in kennis. De administratie kan die verlenging eenmaal en alleen wanneer het strikt noodzakelijk is herhalen, met name om redenen die verband houden met de volksgezondheid of de veiligheid van de afnemers van de diensten. § 4 - In geval van gegronde twijfel kan de administratie de lidstaat van oorsprong verzoeken om aanvullende informatie te verstrekken of om een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van een document mee te sturen of, in voorkomend geval, om originele stukken voor te leggen.

De administratie mag alleen toegang vragen tot documenten die in het IMI-bestand zijn opgenomen en die nog geldig zijn.

De termijn waarbinnen de Minister overeenkomstig paragraaf 2 een beslissing moet nemen, wordt niet verlengd door het aanvragen van aanvullende informatie, door het aanvragen van voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van een document of, in voorkomend geval, door het aanvragen van de voorlegging van originele stukken.

De Minister kan de afgifte van de beroepskaart weigeren als de administratie niet de nodige informatie krijgt van de lidstaat van oorsprong of van de Europese aanvrager. Deze weigering wordt naar behoren gemotiveerd. § 5 - Als de Minister geen beslissing neemt binnen de in paragraaf 2 gestelde termijn, wordt de Europese beroepskaart als afgegeven beschouwd en wordt de Europese beroepskaart via het IMI-systeem automatisch toegezonden aan de houder van een beroepskwalificatie.

Ten behoeve van vestiging verleent de afgifte van een Europese beroepskaart geen automatisch recht om een bepaald beroep uit te oefenen als er in de Duitstalige Gemeenschap al registratievoorschriften of andere controleprocedures gelden voordat de Europese beroepskaart voor dat beroep wordt ingevoerd.

De door de lidstaat van oorsprong overeenkomstig dit artikel genomen maatregelen omtrent de Europese beroepskaart, vervangen elke aanvraag om automatische erkenning van beroepskwalificaties. § 6 - Als de Minister in het kader van dit artikel een afwijzingsbeslissing neemt, zendt de administratie die beslissing binnen één maand via aangetekend schrijven toe aan de Europese aanvrager. In die beslissing wordt het volgende vermeld: 1° de mogelijkheid om beroep in stellen;2° de bevoegde instanties die daarvan kennis nemen;3° de na te leven termijnen en vormvereisten. Afdeling 2. - Aanvraagprocedure en afgifteprocedure voor beroepen die

onder het algemeen stelsel voor de erkenning vallen

Art. 66.- Toepassingsgebied Deze afdeling is van toepassing op de aanvragen tot afgifte van een Europese beroepskaart ten behoeve van de vestiging voor het beroep van kinesitherapeut dat onder het algemeen stelsel voor de erkenning als bedoeld in artikel 105 van de wet van 10 mei 2015 valt en waarvoor de Europese Commissie overeenkomstig richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties via de EU-verordening een Europese beroepskaart heeft ingevoerd.

Art. 67.- Aanvraag van de Europese beroepskaart voor de uitoefening van een beroepsactiviteit in een andere lidstaat De aanvraag van de Europese beroepskaart door een in het Duitse taalgebied gevestigde kinesitherapeut om zijn beroepsactiviteit uit te oefenen in een andere lidstaat valt onder de toepassing van de artikelen 5/1, 5/2 en 5/5 van de wet van 12 februari 2008. Voor de toepassing van dit artikel treedt de administratie op als bevoegde Belgische autoriteit.

Art. 68.- Indienen van de aanvraag van een Europese beroepskaart In het kader van artikel 67 en voor de toepassing van artikel 5/2, § 1, tweede lid, van de wet van 12 februari 2008 vraagt de administratie de volgende elementen op : 1° naam, voornaam, adres, land, telefoonnummer, e-mailadres, geslacht, nationaliteit, geboortedatum, geboorteland en geboorteplaats, alsook rijksregisternummer respectievelijk BIS-nummer als de aanvrager geen rijksregisternummer bezit;2° benaming van het Belgische gezondheidszorgberoep waarvoor de erkenning wordt aangevraagd;3° de lidstaat waar de aanvrager zich wil vestigen;4° in voorkomend geval de lidstaat waar de aanvrager bij het indienen van de aanvraag wettelijk is gevestigd om er de betrokken werkzaamheden uit te oefenen. De aanvrager voegt bij zijn aanvraag de documenten vermeld in bijlage II, deel A, punt 2, van de EU-verordening.

Art. 69.- Onderzoek van een aanvraag van een Europese beroepskaart voor het uitoefenen van het beroep van kinesitherapeut in het Duitse taalgebied § 1 - Dit artikel is van toepassing wanneer de houder van een beroepskwalificatie, via de bevoegde autoriteit van zijn lidstaat van oorsprong, bij de administratie een Europese beroepskaart aanvraagt om zich in het Duitse taalgebied als kinesitherapeut te vestigen. § 2 - De controle van de aanvraag vermeld in paragraaf 1 en de eventueel daaruit voortvloeiende afgifte van de Europese beroepskaart vallen onder de toepassing van artikel 5/6, § § 3 tot 6, van de wet van 12 februari 2008. Voor de toepassing van het voormelde artikel treedt de administratie op als bevoegde Belgische autoriteit. § 3 - Voor de toepassing van artikel 5/6, § 3, beslist de Minister op basis van een advies van de administratie. Voor het opstellen van het advies kan de administratie zich baseren op de stellingname van één of meer externe deskundigen of adviesorganen van een andere gemeenschap.

Als de administratie zich baseert op een stellingname van een externe deskundige en als die externe deskundige van oordeel is dat de Europese aanvrager niet over de nodige beroepskwalificatie en beroepservaring beschikt, dan kan de administratie beslissen om de Europese aanvrager te horen.

Behoudens spoedeisende gevallen roept de administratie de Europese aanvrager minstens 15 dagen van tevoren op om te worden gehoord.

De externe deskundige kan aan de hoorzitting deelnemen.

De Europese aanvrager kan zich op de hoorzitting laten bijstaan door een advocaat.

Als de Europese aanvrager niet op de hoorzitting verschijnt, baseert de administratie haar advies op de elementen waarover ze beschikt.

In geval van een gunstige beslissing verleent de Minister tegelijk de erkenning bepaald in artikel 57, § 1, tweede lid of, naargelang van het geval, de erkenning bepaald in artikel 57, § 3, vierde lid. § 4 - Als de Minister in het kader van dit artikel een afwijzingsbeslissing neemt of een beslissing waarin een compenserende maatregel wordt opgelegd, zendt de administratie die beslissing binnen één maand via aangetekend schrijven toe aan de Europese aanvrager. In de beslissing wordt het volgende vermeld : 1° de mogelijkheid om beroep in stellen;2° de bevoegde instanties die daarvan kennis nemen;3° de na te leven termijnen en vormvereisten. Afdeling 3. - Gemeenschappelijke bepaling

Art. 70.- Verwerking van en toegang tot gegevens met betrekking tot de Europese beroepskaart De afdelingen 1 en 2 vallen onder de toepassing van artikel 5/8 van de wet van 12 februari 2008. Afdeling 4. - Intrekking van de Europese beroepskaart

Art. 71.- Intrekkingsprocedure De Minister trekt de Europese beroepskaart in wanneer de beoefenaar van een gezondheidszorgberoep niet meer voldoet aan de voorwaarden die ten grondslag liggen aan de afgifte van zijn Europese beroepskaart.

In het geval vermeld in het eerste lid is artikel 49 van toepassing.

Art. 72.- Vrijwillige intrekking van de Europese beroepskaart Elke beoefenaar van een gezondheidszorgberoep kan zijn Europese beroepskaart vrijwillig laten intrekken. Hiertoe licht hij de administratie van zijn voornemen in.

Op voorstel van de administratie trekt de Minister de Europese beroepskaart in.

Art. 73.- Nieuwe aanvraag De beoefenaar van een gezondheidszorgberoep van wie de Europese beroepskaart overeenkomstig de artikelen 71 of 72 ingetrokken werd, kan te allen tijde een nieuwe aanvraag tot afgifte van een Europese beroepskaart indienen bij de administratie overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk. HOOFDSTUK 5. - Slotbepalingen

Art. 74.- Wijzigingsbepaling In het koninklijk besluit van 21 april 1983 tot vaststelling van de nadere regelen voor erkenning van artsen-specialisten en van huisartsen worden de volgende bepalingen opgeheven : 1° artikel 4, 2° en 3°;2° artikel 4bis;3° artikel 7, § § 1 tot 6;4° artikel 8, § 1, 1°, 2° en 3°;5° de artikelen 9 tot 31;6° artikel 32, § 1, eerste en tweede lid;7° artikel 33;8° de artikelen 44 tot 45.

Art. 75.- Wijzigingsbepaling In het koninklijk besluit van 10 november 1996 tot vaststelling van de erkenningsmodaliteiten van de beoefenaars van de tandheelkunde, houders van een bijzondere beroepstitel, worden de volgende bepalingen opgeheven : 1° artikel 3, 2°;2° artikel 6;3° artikel 7, 1° tot 3°;4° hoofdstuk III, dat de artikelen 9 tot 32 omvat.

Art. 76.- Wijzigingsbepaling In het koninklijk besluit van 22 oktober 2012 tot vaststelling van de procedure voor de erkenning van de bijzondere beroepstitel van ziekenhuisapotheker worden de volgende bepalingen opgeheven : 1° artikel 2, 1°;2° hoofdstuk 2, dat de artikelen 4 tot 21 omvat;3° artikel 34, 1° en 2°;4° de artikelen 37 en 38;5° de artikelen 46 tot 49.

Art. 77.- Wijzigingsbepaling In artikel 9 van het koninklijk besluit van 1 februari 1991 betreffende de uitoefening van het beroep van vroedvrouw worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2 en paragraaf 3 worden vervangen als volgt : " § 2 - Indien het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap vaststelt dat betrokkene niet voldoet aan de voorwaarde gesteld in paragraaf 1, maant het Ministerie hem aan. § 3 - Indien het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap vaststelt dat betrokkene, na het verstrijken van een periode van één jaar, te rekenen vanaf de aanmaning, nog geen permanente opleiding aangevat of vervolledigd heeft, kan diens beroepstitel worden ingetrokken overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 49 van het besluit van de Regering van 25 april 2019 tot vaststelling van de procedure voor de registratie en erkenning van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen en tot afgifte van een Europese beroepskaart." 2° paragraaf 4 wordt opgeheven.

Art. 78.- Opheffingsbepaling Opgeheven worden : 1° het koninklijk besluit van 15 april 2002 betreffende de erkenning als kinesitherapeut en de erkenning van bijzondere beroepstitels en bijzondere bekwaamheden;2° het koninklijk besluit van 18 november 2004 betreffende de erkenning van de beoefenaars van de paramedische beroepen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 februari 2009;3° het koninklijk besluit van 14 april 2013 tot vaststelling van de procedure voor de erkenning van de beroepskwalificaties betreffende de gezondheidsberoepen verworven in een andere lidstaat van de Europese Unie dan België;4° het koninklijk besluit van 18 april 2013 betreffende de samenstelling, de organisatie en de werking van de Erkenningscommissie voor de beoefenaars van de verpleegkunde, en tot vaststelling van de erkenningsprocedure waarbij de verpleegkundigen ertoe gemachtigd worden een bijzondere beroepstitel te dragen of zich op een bijzondere beroepsbekwaamheid te beroepen, en de registratieprocedure als zorgkundige, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 februari 2014;5° het besluit van de Regering van 24 maart 2016 tot instelling van een overgangsregeling voor de procedure tot erkenning van gezondheids- en zorgberoepen;6° het ministerieel besluit van 9 september 2011 tot toekenning van de erkenningsopdrachten, voor de bijzondere beroepstitels voorbehouden aan de houders van een master in de geneeskunde of van de academische graad van arts die reeds houder zijn van een bijzondere beroepstitel, aan de erkenningscommissies voor een bijzondere beroepstitel overeenkomstig artikel 4bis, eerste lid, van het koninklijk besluit van 21 april 1983 tot vaststelling van de nadere regelen voor erkenning van geneesheren-specialisten en van huisartsen.

Art. 79.- Overgangsbepaling Alle aanvragen tot registratie en erkenning van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen en alle aanvragen tot afgifte van de Europese beroepskaart die vóór inwerkingtreding van dit besluit bij de administratie werden ingediend, worden vanaf inwerkingtreding van dit besluit behandeld overeenkomstig dit besluit.

Art. 80.- Overgangsbepaling § 1 - De Minister erkent de personen vermeld in artikel 153, § 1, van de wet van 10 mei 2015 van rechtswege, zodra het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering de daartoe noodzakelijke inlichtingen aan de administratie heeft bezorgd. § 2 - Personen die een erkenning aanvragen op grond van artikel 153, § 2, van de wet van 10 mei 2015, dienen een aanvraag in bij de administratie overeenkomstig artikel 9. Naast de elementen vermeld in artikel 9, vierde lid, worden bij de aanvraag stukken gevoegd waaruit blijkt dat de aanvrager voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 153, § 2, van de wet van 10 mei 2015.

De artikelen 10 tot 12 zijn van toepassing op de nadere regels voor de behandeling van de aanvraag en op het besluitvormingsproces. § 3 - Personen die een erkenning aanvragen op grond van artikel 153, § 3, van de wet van 10 mei 2015, dienen een aanvraag in bij de administratie overeenkomstig artikel 9.

Naast de elementen vermeld in artikel 9, derde lid, worden de volgende elementen opgevraagd : 1° de activiteiten waarvoor de aanvrager het voordeel van de verworven rechten aanvraagt;2° de periodes waarin en plaatsen waar hij die activiteiten heeft uitgeoefend. Naast de documenten vermeld in artikel 9, vierde lid, wordt bij de aanvraag een attest van een arts of apotheker gevoegd waaruit blijkt dat de aanvrager de activiteiten vermeld in het tweede lid, 1°, duurzaam en in voldoende aantal heeft uitgeoefend.

Het attest vermeld in het derde lid kan alleen afgegeven worden door artsen of apothekers die bevoegd zijn om handelingen en verstrekkingen voor het paramedisch beroep in kwestie voor te schrijven.

De artikelen 10 tot 12 zijn van toepassing op de nadere regels voor de behandeling van de aanvraag en op het besluitvormingsproces.

Art. 81.- Overgangsbepaling Personen die een erkenning aanvragen op grond van artikel 154 van de wet van 10 mei 2015, dienen een aanvraag in bij de administratie overeenkomstig artikel 9. Naast de elementen vermeld in artikel 9, vierde lid, worden bij de aanvraag stukken gevoegd waaruit blijkt dat de aanvrager voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 154 van de wet van 10 mei 2015.

De artikelen 10 tot 12 zijn van toepassing op de nadere regels voor de behandeling van de aanvraag en op het besluitvormingsproces.

Art. 82.- Uitvoeringsbepaling De Minister bevoegd voor Gezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Eupen, 25 april 2019.

Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap : De Minister-President, O. PAASCH De Minister van Gezin, Gezondheid en Sociale Aangelegenheden, A. ANTONIADIS

^