gepubliceerd op 23 juli 2009
Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de ondersteuning van de Industriële Onderzoeksfondsen en de interfaceactiviteiten van de associaties in de Vlaamse Gemeenschap
29 MEI 2009. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de ondersteuning van de Industriële Onderzoeksfondsen en de interfaceactiviteiten van de associaties in de Vlaamse Gemeenschap
De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20;
Gelet op het decreet van 23 januari 1991 betreffende de oprichting van een Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen, artikel 5;
Gelet op het decreet van 18 mei 1999 betreffende het voeren van een beleid ter aanmoediging van de technologische innovatie, artikel 7, gewijzigd bij het decreet van 19 december 2008;
Gelet op het decreet van 20 december 2002 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2003, artikel 74bis, ingevoegd bij het decreet van 22 december 2006 en vervangen bij het decreet van 19 december 2008;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2002 betreffende de ondersteuning van interfaceactiviteiten van de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 14 november 2007 en 12 december 2008;
Overwegende dat de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, zoals gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie op 30 december 2006 (2006/C 323/01), omgezet moet worden in de Belgische rechtsorde;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor de begroting, gegeven op 3 april 2009;
Gelet op het advies van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid, gegeven op 12 maart 2009;
Gelet op het advies van het Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen, gegeven op 19 maart 2009;
Gelet op het advies 46.458/1 van de Raad van State, gegeven op 30 april 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities en reikwijdte van het besluit
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° associatie : een vereniging zonder winstoogmerk als vermeld in artikel 97 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen;2° strategisch basisonderzoek : kwalitatief hoogwaardig generisch onderzoek, dat beoogt wetenschappelijke of technologische capaciteit op te bouwen als basis voor economische en/of maatschappelijke toepassingen die bij de aanvang van het onderzoek nog niet duidelijk zijn gedefinieerd en alleen effectief kunnen worden ontwikkeld met vervolgonderzoek;3° toegepast wetenschappelijk onderzoek : oorspronkelijk onderzoek dat verricht wordt om nieuwe kennis te verkrijgen, in de eerste plaats gericht op een specifiek praktisch doel of een specifieke praktische doelstelling;4° interfacedienst : een dienst of rechtspersoon, door een associatie belast met de uitvoering van interfaceactiviteiten;5° BOF-besluit : het besluit van de Vlaamse Regering van 8 september 2000 betreffende de financiering van de Bijzondere Onderzoeksfondsen aan de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;6° referentieperiode : de periode die loopt vanaf het begrotingsjaar n-6 tot en met het jaar n-2, waarbij n staat voor het jaar waarin de overeenkomstig hoofdstuk V becijferde verdeelsleutel wordt toegepast;7° strategisch onderzoekscentrum : een centrum als bedoeld in het op 22 juli 2005 door de Vlaamse Regering goedgekeurde beleidskader voor steun aan grote kenniscentra ten behoeve van innovatie;8° handelsvennootschap : organisatorisch verband, gericht op duurzame deelname aan het economische verkeer met het oogmerk winst te behalen. De oprichting en de activiteit van het verband kunnen zowel in het binnenland als in het buitenland plaatsvinden. 9° Vlaams innovatienetwerk (VIN) : netwerk van intermediaire organisaties en kenniscentra die actief zijn op het vlak van innovatie-ondersteuning, gecoördineerd door het Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen (IWT).10° IOF : een industrieel onderzoeksfonds als vermeld in artikel 74bis van het decreet van 20 december 2002 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2003.
Art. 2.Dit besluit is van toepassing op de associaties en op de universiteiten en hogescholen die partner zijn bij een associatie. HOOFDSTUK II. - Definitie, doelstellingen en beheer van de Industriële Onderzoeksfondsen
Art. 3.De doelstellingen van een IOF zijn, op korte tot middellange termijn : 1° de wisselwerking tussen de associatie en het bedrijfsleven stimuleren;2° een portefeuille van toepassingsgerichte kennis bij de associatie opbouwen. Een IOF moet, op middellange tot lange termijn, resulteren in : 1° de betere afstemming van het strategisch basisonderzoek en toegepast wetenschappelijk onderzoek op de economische behoeften;2° de toepassing en valorisatie van de opgebouwde portefeuille van kennis in het bedrijfsleven. De IOF passen in het ruimere geheel van inspanningen om de wisselwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs en economische actoren te versterken.
Art. 4.Overeenkomstig artikel 74bis, § 2 van het decreet van 20 december 2002 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2003 worden de middelen aangewend voor strategisch basisonderzoek en toegepast wetenschappelijk onderzoek bij de partners van de associatie. Dit onderzoek heeft een economische finaliteit. Ten minste 30 % van de IOF-middelen wordt besteed aan onderzoeksmandaten van onbepaalde duur. Twee verschillende mandaattypes worden gedefinieerd : junior mandaten en senior mandaten. De invulling van het type mandaat - junior versus senior - is afhankelijk van de omvang, de doelstelling en het strategische belang ervan. Kandidaten moeten houder zijn van een doctoraat op proefschrift of moeten minstens 5 jaar ervaring hebben in de uitvoering van toegepast wetenschappelijk onderzoek of strategisch basisonderzoek.
Ten hoogste 10 % van de IOF-middelen kan worden aangewend ter dekking van de kosten, daaronder begrepen werkingsuitgaven en loonlasten, verbonden aan het beheer van de via het IOF bekostigde mandaten en projecten en de werking van het IOF. De overige IOF-middelen kunnen besteed worden aan : 1° de werkingsuitgaven, uitrustingskosten en loonlasten voor onderzoeksprojecten, met een minimale looptijd van één jaar;2° projectkostenvergoedingen ter ondersteuning van IOF-mandaten.
Art. 5.§ 1. Het dagelijkse beheer van de via het IOF bekostigde mandaten en projecten en de werking van het IOF wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de interfacediensten. § 2. Naast de elementen opgesomd in artikel 74bis, § 3 van het decreet van 20 december 2002 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2003 voorziet het vermelde reglement in : 1° een feedbackprocedure voor de niet-toekenning van middelen van het IOF aan de aanvragers;2° een regeling voor belangenconflicten die kunnen optreden bij beslissingen over de toekenning van middelen van het IOF. § 3. De IOF-raad, vermeld in artikel 74bis, § 5, 5°, van het decreet van 20 december 2002 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2003 bestaat ten minste uit twaalf leden en is onderverdeeld in drie geledingen : 1° geleding 1 : personeelsleden van de universiteit die partner is bij de associatie in kwestie;2° geleding 2 : personeelsleden van de hogescholen die partner zijn bij de associatie in kwestie;3° geleding 3 : vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. De drie geledingen, vermeld in het eerste lid, bestaan elk uit ten minste een vierde van de leden van de IOF-raad.
Ten minste een vierde en ten hoogste de helft van geleding 1 als vermeld in het eerste lid, 1°, is tegelijkertijd lid van de onderzoeksraad bij de universiteit.
Een persoon kan niet namens twee geledingen zitting hebben in de IOF-raad. Personen die een betrekking vervullen bij verschillende partners van de associatie in kwestie, worden gerekend bij de geleding waarbij zij de grootste opdracht uitoefenen. Vertegenwoordigers van het bedrijfsleven die tegelijkertijd een betrekking vervullen bij een universiteit of een hogeschool, worden gerekend bij geleding 1 of geleding 2 als vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, zodra hun opdracht 50% of meer bedraagt van een voltijdse betrekking.
Ten hoogste twee derde van de leden van de IOF-raad is van hetzelfde geslacht. Als niet wordt voldaan aan deze voorwaarde, kan de IOF-raad geen rechtsgeldig advies uitbrengen. HOOFDSTUK III. - Definitie, doelstellingen en aanwending van de subsidie voor de interfaceactiviteiten
Art. 6.Interfaceactiviteiten zijn activiteiten ter bevordering van : 1° de wisselwerking tussen de associatie en het bedrijfsleven;2° de economische valorisatie van het wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd binnen de associatie. De subsidie voor de interfaceactiviteiten past in het ruimere geheel van inspanningen om de wisselwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs en economische actoren te versterken.
Art. 7.De subsidie, vermeld in artikelen 13 en 14, wordt aangewend voor de financiering van personeels-, werkings- en overheadkosten voor de volgende mogelijke interfaceactiviteiten : 1° bevordering van de wisselwerking tussen de associatie en het bedrijfsleven, in het bijzonder : a) stimulering en organisatie van contacten;b) promotie van het aanbod aan kennis van de associatie;c) partnersearch;d) begeleiding bij technologische advisering;e) ondersteuning bij het opstellen van contracten (juridische en financiële assistentie);2° bevordering van de economische valorisatie van het wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd binnen de associatie, in het bijzonder : a) sensibiliserings- en opleidingsactiviteiten voor de valorisatie van het onderzoek;b) actieve opsporing van valoriseerbare resultaten die ondersteuning nodig hebben bij het valorisatieproces;c) begeleiding bij het opstellen van een valorisatieplan (inschakeling van externe consultants);d) marktonderzoek;e) opsporing van bedrijven voor mogelijke exploitatie;f) bescherming van intellectuele eigendom (octrooiaanvraag en -beheer, licentie-overeenkomsten, auteursrechten);g) de verantwoordelijkheid over het dagelijkse beheer van de via het IOF bekostigde mandaten en projecten en werking van het IOF;h) bevordering van de oprichting van spin-offbedrijven. Interfaceactiviteiten beperken zich tot interne activiteiten. Alle inkomsten uit die activiteiten worden opnieuw in de primaire activiteiten (opleiding, onafhankelijk onderzoek en ontwikkeling en verspreiding van onderzoeksresultaten) van de instellingen voor hoger onderwijs geïnvesteerd. HOOFDSTUK IV. - Strategisch plan
Art. 8.Om de vijf jaar stellen de associaties een strategisch plan op voor het IOF en de interfaceactiviteiten.
Dat strategische plan, vermeld in het eerste lid, bevat de volgende elementen : 1° de strategische visie van de associatie op de opbouw van toepassingsgerichte kennis, de samenwerking met het bedrijfsleven en de valorisatie van wetenschappelijk onderzoek;2° de strategische en operationele doelstellingen die de associatie met het IOF wil bereiken;3° de strategische en operationele doelstellingen die de associatie met de interfacedienst wil bereiken;4° de wijze waarop het IOF past in het ruimere kader van strategisch basisonderzoek en toegepast wetenschappelijk onderzoek, met economische finaliteit, van de associatie;5° de wijze waarop de associatie tot een optimale interfacewerking wil komen binnen de associatie zelf en op associatieniveau;6° de wijze waarop de associatie tot een optimale samenwerking wil komen tussen de associaties onderling en in het kader van het Vlaams innovatienetwerk;7° de wijze waarop de werking van de interfacedienst aansluit bij de werking van het IOF. De Vlaamse minister, bevoegd voor innovatie, kan nadere regels voor dat strategische plan vastleggen, in het bijzonder voor samenwerkingsinitiatieven tussen de associaties onderling en in het kader van het Vlaams innovatienetwerk.
De associaties sturen, voor 1 september van het jaar waarin de lopende strategische plannen aflopen, hun nieuwe strategische plannen, in twee exemplaren, naar de Vlaamse minister bevoegd voor innovatie.
Het Departement Economie, Wetenschap en Innovatie beoordeelt het plan binnen de drie maanden na de indiendatum op volledigheid en conformiteit met dit besluit. Ten behoeve van deze beoordeling, beoordeelt het Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen het plan binnen de twee maanden na de indiendatum op de wijze waarop men tot een optimale samenwerking wil komen tussen de associaties onderling en in het kader van het Vlaams innovatienetwerk.
Als aan sommige voorwaarden niet is voldaan, kunnen de associaties in overleg met het Departement Economie, Wetenschap en Innovatie aanpassingen doorvoeren in de ingediende, nog niet goedgekeurde strategische plannen. Op advies van het Departement Economie, Wetenschap en Innovatie, keurt de Vlaamse minister, bevoegd voor innovatie, het plan goed binnen de drie maanden na de indiendatum. HOOFDSTUK V. - Subsidiëring Afdeling 1. - Omvang van de subsidies en de verdeelsleutel
Art. 9.De totale subsidie voor de IOF wordt onder de associaties verdeeld a rato van het procentuele aandeel van de associatie in de som van de parameters, vermeld in artikel 10, en gewogen overeenkomstig artikel 11.
Art. 10.§ 1. Parameter 1 betreft het procentuele aandeel van de associatie in het totale aantal doctoraatsdiploma's. Dat aandeel wordt berekend overeenkomstig de regels die van toepassing zijn op het criterium, vermeld in artikel 3, § 3, eerste lid, 2°, van het BOF-besluit. § 2. Parameter 2 betreft het gemiddelde procentuele aandeel van de associatie in het totale aantal publicaties enerzijds en in het totale aantal citaties anderzijds. Dat aandeel wordt berekend overeenkomstig de regels die van toepassing zijn op de criteria publicaties en citaties, vermeld in artikel 4, § 8bis van het BOF-besluit. § 3. Parameter 3 betreft het gemiddelde procentuele aandeel van de associatie, in de referentieperiode, in de industriële contractinkomsten.
De volgende inkomsten worden beschouwd als industriële contractinkomsten als vermeld in het eerste lid : 1° inkomsten die de associatie verwerft van handelsvennootschappen op basis van contracten voor onderzoek en dienstverlening.Leerstoelen worden beschouwd als industriële contractinkomsten op voorwaarde dat er een contract is. Giften, schenkingen en inkomsten uit permanente vorming zijn uitgesloten; 2° inkomsten uit klinische studies.Alleen de inkomsten uit klinische studies in de eerste en tweede klinische fase worden in rekening gebracht. De inkomsten uit klinische studies tellen maximaal voor 12,5 % van de parameter mee; 3° inkomsten uit licenties.Voor de toepassing van deze inkomsten wordt de volgende trapfunctie ingebouwd : a) licentie-inkomsten tot een bedrag van 7,5 miljoen euro hebben een gewicht van 1;b) licentie-inkomsten met een bedrag tussen 7,5 en 15 miljoen euro hebben een gewicht van 0,75;c) licentie-inkomsten met een bedrag tussen 15 en 25 miljoen euro hebben een gewicht van 0,5;d) licentie-inkomsten met een bedrag vanaf 25 miljoen euro hebben een gewicht van 0,25;4° de middelen die rechtstreeks afkomstig zijn van de industrie en die verworven zijn door de strategische onderzoekscentra voor het onderzoek of onderzoeksgedeelte dat wordt uitgevoerd in de met dat strategische onderzoekscentrum geassocieerde onderzoeksgroepen van de associatie, als die inkomsten gebaseerd zijn op een contract met een handelsvennootschap en een zichtbare overhead uitbetaald wordt aan de associatie.De contractinkomsten moeten transparant zichtbaar zijn in de boekhouding en er moet over worden gerapporteerd, alsook over de onderliggende overeenkomsten. Dotatiegelden komen niet in aanmerking voor die aanvullende inkomstencomponent. 5° de middelen die verworven zijn door de universitaire ziekenhuizen, vermeld in artikel 4 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, voor het onderzoek of onderzoeksgedeelte dat wordt uitgevoerd in een onderzoeksgroep van de associatie, als die inkomsten gebaseerd zijn op een contract met een handelsvennootschap.De contractinkomsten moeten transparant zichtbaar zijn in de boekhouding en er moet over worden gerapporteerd, alsook over de onderliggende overeenkomsten. Dotatiegelden komen niet in aanmerking voor die aanvullende inkomstencomponent.
Voor alle bedragen vermeld in het tweede lid, 1° tot en met 5°, die voortvloeien uit een contract in een vreemde munt, gelden de bedragen die in de boekhouding zijn ingeschreven. § 4. Parameter 4 betreft het procentuele aandeel van de associatie in het geheel van de contractinkomsten uit het laatst afgesloten Europese Kaderprogramma waarvoor definitieve cijfers beschikbaar zijn voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie.
Voor de toepassing van het eerste lid worden de volgende middelen ook beschouwd als middelen die verworven zijn door de associatie : 1° de middelen die verworven zijn door de strategische onderzoekscentra voor het onderzoek of onderzoeksgedeelte dat wordt uitgevoerd in een onderzoeksgroep van de associatie, als de associatie een vergoeding ontvangt voor de indirecte kosten;2° de middelen die verworven zijn door de universitaire ziekenhuizen, vermeld in artikel 4 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, voor het onderzoek of onderzoeksgedeelte dat wordt uitgevoerd in een onderzoeksgroep van de associatie. § 5. Parameter 5 betreft het procentuele aandeel van de associatie, in de referentieperiode, in het totale aantal : 1° toegekende United States Patent and Trademark Office-octrooien;2° aangevraagde en toegekende European Patent Office-octrooien;3° aangevraagde octrooien conform het Patent Cooperation Treaty. Toegekende octrooien hebben in de telling een gewicht van 1.
Gepubliceerde aangevraagde octrooien hebben in de telling een gewicht van 0,5. Als in de referentieperiode zowel een aanvraag als een toekenning valt, prevaleert de toekenning en krijgt het octrooi in de telling een gewicht van 1.
Voor de toepassing van het eerste lid worden de volgende octrooien ook beschouwd als octrooien die aangevraagd of toegekend zijn door de associatie : 1° de aangevraagde of toegekende octrooien die, zonder de universitaire partner van de associatie als medeaanvrager te vermelden, voor 1 januari 2007 zijn aangevraagd door het Interuniversitair Micro-elektronica Centrum, het Antwerps Innovatie Centrum en de Collen Stichting, als op het aangevraagde of toegekende octrooi een persoon wordt vermeld die als voltijdse medewerker of voltijdse bursaal aan de universitaire partner van de associatie is verbonden;2° de aangevraagde of toegekende octrooien die zijn aangevraagd door het universitair ziekenhuis, vermeld in artikel 4 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987. § 6. Parameter 6 betreft het procentuele aandeel van de associatie in de oprichting, in de referentieperiode, van spin-offbedrijven.
Er dient, voor de toepassing van het eerste lid, sprake te zijn van een gestaafde inbreng in het spin-offbedrijf : 1° hetzij via het verwerven van een aandeelhouderspositie op basis van een omschreven technologietransfer in de nieuw opgerichte vennootschap (via het bestaan van een contractuele transferovereenkomst en het inschrijven van een aandeelhouderspositie in de statuten);2° hetzij via een exclusieve licentie-overeenkomst tussen de associatie en de vennootschap waarin naar de associatie toe een billijke vergoeding is voorzien voor de overgedragen technologie en kennis.Dit moet blijken uit ondertekende en gedateerde contractuele documenten.
Al de documenten waaruit de betrokkenheid van de associatie bij de oprichting van een spin-off moet blijken, dienen binnen een tijdsperiode van 12 maanden te zijn afgesloten en ondertekend. § 7. Parameter 7 betreft het procentuele aandeel van de universiteit, gedurende de referentieperiode, in het totale wetenschappelijke personeelsbestand van de Vlaamse universiteiten.
Onder personeelsbestand als vermeld in het eerste lid wordt de som van het zelfstandig academisch personeel, het assisterend academisch personeel en het overige wetenschappelijke personeel in voltijdse equivalenten begrepen, geteld op 1 februari van het referentiejaar in kwestie.
Art. 11.De parameters, vermeld in artikel 10, worden vanaf 2009 gewogen als volgt :
2009
2010
2011
parameter 1
0,23
0,19
0,15
parameter 2
0,23
0,19
0,15
parameter 3
0,14
0,22
0,30
parameter 4
0,10
0,10
0,10
parameter 5
0,11
0,13
0,15
parameter 6
0,11
0,13
0,15
parameter 7
0,08
0,04
0
Vanaf 2011 blijven de gewichten constant.
Art. 12.De resultaten van de berekeningen, vermeld in artikel 10 en 11, worden telkens afgerond op twee cijfers na de komma. De bij de toepassing van de verdeelsleutel verkregen bedragen worden afgerond op het honderdtal.
De Vlaamse minister bevoegd voor innovatie kan voor de berekening van de verdeelsleutel nadere regelen bepalen op het vlak van : 1° de instanties die verantwoordelijk zijn voor het aanleveren of valideren van de nodige cijfergegevens;2° de termijn waarin de nodige cijfergegevens worden afgeleverd;3° de vormvoorschriften voor het aanleveren van de nodige cijfergegevens;4° de technische uitwerking van de berekeningsmodaliteiten. De exacte verdeling van de middelen over de associaties wordt jaarlijks opgenomen in een ministerieel besluit.
Art. 13.De Vlaamse Regering legt jaarlijks binnen de perken van de uitgavenbegroting een subsidie vast voor de interfaceactiviteiten van de associaties.
Art. 14.De totale subsidie voor de interfaceactiviteiten van de associaties wordt op de volgende wijze verdeeld onder de associaties : 1° de Associatie K.U. Leuven ontvangt 42,07 % van de financiële steun; 2° de Associatie Universiteit Gent ontvangt 29,18 % van de financiële steun;3° de Associatie Universiteit & Hogescholen Antwerpen ontvangt 13,60 % van de financiële steun;4° de Universitaire Associatie Brussel ontvangt 11,77 % van de financiële steun;5° de Associatie Universiteit-Hogescholen Limburg ontvangt 3,38 % van de financiële steun. In 2010 worden de percentages, vermeld in het eerste lid, door de Vlaamse Regering herzien. Daarna worden de percentages geactualiseerd in het jaar waarin het strategisch plan, bedoeld in artikel 8, wordt ingediend. Afdeling 2. - Interne verdeling, betalingsregeling en gescheiden
boekhouding
Art. 15.De middelen uit het IOF worden toegekend door het associatiebestuur, na gemotiveerd advies van de IOF-raad en door middel van een open oproep binnen de associatie.
De aan het IOF toekomende middelen die na afloop van het kalenderjaar in kwestie niet zijn toegewezen, kunnen met behoud van bestemming worden overgedragen naar de begroting van de associatie van het daaropvolgende jaar.
Art. 16.80 % van de subsidie voor de interfaceactiviteiten van de associaties wordt betaald met twaalf maandelijkse schijven.
Maximum 10 % van de subsidie voor de interfaceactiviteiten van de associaties wordt betaald na de goedkeuring van de rapportering over het voorgaande jaar, vermeld in artikel 20, § 1, 1°, 3° en 5°.
Maximum 10% van de subsidie voor de interfaceactiviteiten van de associaties wordt betaald na de goedkeuring van de rapportering over het voorgaande jaar, vermeld in artikel 20, § 2.
Art. 17.80 % van de subsidie aan de IOF van de associaties wordt betaald met twaalf maandelijkse schijven.
Maximum 20 % van de subsidie aan de IOF van de associaties wordt betaald na de goedkeuring van de rapportering over het voorgaande jaar, vermeld in artikel 20, § 1, 1°, 2°, 4° en § 3.
Art. 18.Ter naleving van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, zoals gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie op 30 december 2006 (2006/C 323/01) verbinden de begunstigden van de subsidies zich ertoe een boekhouding te voeren waarbij de kosten en de financiering van eventuele economische activiteiten van de instelling voor hoger onderwijs duidelijk kunnen worden onderscheiden van de niet-economische activiteiten. Afdeling 3. - Subsidiëringsvoorwaarden en controle op de naleving
ervan
Art. 19.De bepalingen van artikel 4, 5, 7, 8, 15, eerste lid, en 18 gelden als subsidiëringsvoorwaarde.
Als de regeringscommissaris of de commissaris die belast is met het toezicht op de associatie, een overtreding van de subsidiëringsvoorwaarden vaststelt, voegt hij bij het beroepschrift een advies om, voor de in het kader van dit besluit toegekende middelen, toepassing te maken van artikel 57 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991. HOOFDSTUK VI. - Informatieplicht
Art. 20.§ 1. De associaties rapporteren jaarlijks voor 30 april aan de Vlaamse minister, bevoegd voor innovatie, over : 1° de realisaties op het vlak van de implementatie van de strategische visie op de opbouw van toepassingsgerichte kennis, de samenwerking met het bedrijfsleven en de valorisatie van wetenschappelijk onderzoek, vermeld in artikel 8, tweede lid, 1°;2° de realisaties op het vlak van de implementatie van de strategische en operationele doelstellingen die de associatie met het IOF wil bereiken, vermeld in artikel 8, tweede lid, 2°;3° de realisaties op het vlak van de implementatie van de strategische en operationele doelstellingen die de associatie met de interfacedienst wil bereiken, vermeld in artikel 8, tweede lid, 3°;4° de realisaties op het vlak van de inpassing van het IOF in het ruimere kader van strategisch basisonderzoek en toegepast wetenschappelijk onderzoek, met economische finaliteit, van de associatie, vermeld in artikel 8, tweede lid, 4°;5° de realisaties op het vlak van de implementatie van de wijze waarop de associatie tot een optimale interfacewerking wil komen, binnen de associatie en op associatieniveau als vermeld in artikel 8, tweede lid, 5°. Dit rapport wordt overgemaakt aan het Departement Economie, Wetenschap en Innovatie, en aan het Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen. Op advies van het Departement Economie, Wetenschap en Innovatie, beoordeelt de Vlaamse minister, bevoegd voor innovatie, in toepassing van artikels 16 en 17, de rapportering binnen de drie maanden na de indiendatum op : 1° volledigheid;2° conformiteit met dit besluit;3° en met het strategische plan, vermeld in artikel 8. § 2. De associaties rapporteren jaarlijks voor 30 april aan de Vlaamse minister, bevoegd voor innovatie, over de realisaties op het vlak van de samenwerking tussen de associaties onderling en in het kader van het Vlaams innovatienetwerk, vermeld in artikel 8, tweede lid, 6°.
Dit rapport wordt overgemaakt aan het Departement Economie, Wetenschap en Innovatie, en aan het Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen. Op advies van het Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen, beoordeelt de Vlaamse minister, bevoegd voor innovatie, in toepassing van artikel 16, de rapportering binnen de twee maanden na de indiendatum op : 1° volledigheid;2° conformiteit met dit besluit;3° en met het strategische plan, vermeld in artikel 8. § 3. Het associatiebestuur bezorgt het reglement, vermeld in artikel 5, aan de Vlaamse minister, bevoegd voor innovatie. Bij wijziging van het reglement wordt de gewijzigde tekst bezorgd.
Als het universiteitsbestuur het reglement heeft vastgesteld, omschrijft en verantwoordt het ook de wijze waarop het rekening gehouden heeft met de associatiebrede bestemming van de IOF-middelen. § 4. De Vlaamse minister bevoegd voor innovatie kan nadere regels vastleggen voor de rapportering, vermeld in paragraaf 1 en 2. § 5. Elke associatie rapporteert verder over de met de IOF-middelen gefinancierde projecten in het jaarverslag van de associatie en, in elektronische vorm, aan de FRIS-databank, beheerd door het Departement Economie, Wetenschap en Innovatie. HOOFDSTUK VII. - Monitoring en evaluatie
Art. 21.§ 1. Vijfjaarlijks vindt een evaluatie plaats van de activiteiten waarvoor de subsidies vermeld in Hoofdstuk V van dit besluit worden ingezet. § 2. De Vlaamse Regering evalueert vijfjaarlijks globaal de IOF en interfaceactiviteiten met het oog op eventuele bijsturing. Hierbij worden ten minste volgende zaken onderzocht : 1° de toepassing van dit besluit;2° de realisatie van de strategische plannen, vermeld in artikel 8;3° de wetenschappelijke output en de resultaten op het vlak van economische valorisatie. Tijdens die evaluatie worden de nodige elementen verzameld om de ondersteuning van de interfaceactiviteiten en de IOF van de associaties eventueel bij te sturen.
Hierbij wordt rekening gehouden met het feit dat de overheid, voor wat betreft de interfaceactiviteiten, een co-financierder is.
De Vlaamse minister, bevoegd voor innovatie, kan nadere regels vastleggen voor die evaluatie. HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen
Art. 22.Wanneer een IOF als intern bestemmingsfonds van de universiteit die partner is bij de associatie wordt georganiseerd : 1° worden in artikel 8, uitgezonderd het tweede lid, 3° en 5°, het derde en vijfde lid, artikel 9, 12, derde lid, 15, 17, 19 en 20, uitgezonderd § 1, 3° en 5°, en § 2, voor wat betreft de zinsnede "de samenwerking tussen de associaties onderling", en artikel 25 de woorden "associatie", "associaties" en "associatiebestuur" respectievelijk gelezen als "universiteit", "universiteiten" en "universiteitsbestuur".2° omschrijft en verantwoordt de universiteit de wijze waarop het strategische plan, vermeld in artikel 8, rekening houdt met de associatiebrede bestemming van de IOF-middelen.Ook bij de rapportering, vermeld in artikel 20, omschrijft en verantwoordt de universiteit de wijze waarop rekening wordt gehouden met de associatiebrede bestemming van de IOF-middelen.
Art. 23.Tot 1 januari 2014 worden in artikel 10 de woorden "associatie" en "associaties" respectievelijk gelezen als "universiteit" en "universiteiten".
Art. 24.Parameter 3, vermeld in artikel 10, § 3, wordt gradueel ingevoerd op de volgende wijze : 1° in 2009 en vanaf 1 januari 2010 tot en met 31 december 2014 geldt voor de jaren binnen de referentieperiode tot 2008 als definitie voor parameter 3 : "Parameter 3 betreft het procentuele aandeel van de universiteit, in de referentieperiode, in de door het Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen beheerde financiering van projecten waarin universiteiten kunnen deelnemen.Voor de toepassing van het eerste lid worden de volgende middelen ook beschouwd als middelen die verworven zijn door de universiteit : 1° de middelen die verworven zijn door de strategische onderzoekscentra voor het onderzoek of onderzoeksgedeelte dat wordt uitgevoerd in een onderzoeksgroep van de universiteit, als de universiteit een vergoeding ontvangt voor de indirecte kosten;2° de middelen die verworven zijn door de universitaire ziekenhuizen, vermeld in artikel 4 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, voor het onderzoek of onderzoeksgedeelte dat wordt uitgevoerd in een onderzoeksgroep van een universiteit.» 2° voor het jaar 2008 binnen de referentieperiode geldt voor parameter 3 de definitie van artikel 10, § 3, uitgezonderd 2° de klinische studies.3° Voor de jaren binnen de referentieperiode na 2008 geldt voor parameter 3 de definitie van artikel 10, § 3, inclusief 2° de klinische studies;
Art. 25.In afwijking van artikel 8, derde lid, sturen de associaties hun strategisch plan voor de periode 2009-2013 naar de Vlaamse minister bevoegd voor innovatie, uiterlijk twee maanden na goedkeuring van het voorliggende besluit door de Vlaamse Regering.
Art. 26.In afwijking van artikel 16 en 17 worden de subsidies aan de IOF en de interfaceactiviteiten in 2009 uitbetaald door middel van twee schijven van 50 %.
Art. 27.Het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2002 betreffende de ondersteuning van interfaceactiviteiten van de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 14 november 2007 en 12 december 2008, wordt opgeheven.
Art. 28.Dit besluit treedt in werking op 5 juni 2009, met uitzondering van artikel 5, § 2, dat in werking treedt op 1 maart 2010.
Art. 29.De Vlaamse minister, bevoegd voor innovatie, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 29 mei 2009.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel, P. CEYSENS