Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 24 juli 2009
gepubliceerd op 17 december 2009

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers

bron
vlaamse overheid
numac
2009036117
pub.
17/12/2009
prom.
24/07/2009
ELI
eli/besluit/2009/07/24/2009036117/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

24 JULI 2009. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers


De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20;

Gelet op de decreten inzake voorzieningen voor ouderen, gecoördineerd op 18 december 1991, gewijzigd bij de decreten van 23 februari 1994, 15 juli 1997, 14 juli 1998 en 13 juli 2007;

Gelet op het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden, artikel 6, § 1, vervangen bij het decreet van 16 maart 1999, artikel 7bis, ingevoegd bij het decreet van 17 maart 2006, artikel 7ter, ingevoegd bij het decreet van 2 juni 2006, artikel 10, gewijzigd bij het decreet van 16 maart 1999, artikel 11, gewijzigd bij de decreten van 20 december 1996 en 16 maart 1999, en artikel 13, gewijzigd bij het decreet van 16 maart 1999;

Gelet op het decreet van 14 juli 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en 13 juli 2007;

Gelet op het decreet van 30 maart 1999 houdende de organisatie van de zorgverzekering, artikel 5, 6°, vervangen bij het decreet van 25 november 2005, artikel 6, § 1, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 2001 en 20 december 2002, artikel 7, tweede lid, vervangen bij het decreet van 20 december 2002, artikel 8, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 2001 en 20 december 2002, artikel 9, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 2001 en 20 december 2002, en artikel 10, vervangen bij het decreet van 19 december 2008;

Gelet op het kaderdecreet bestuurlijk beleid van 18 juli 2003, artikel 7, derde lid;

Gelet op het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen, artikel 6, 12, § 2, en artikel 14;

Gelet op het decreet van 3 maart 2004 betreffende de eerstelijnsgezondheidszorg en de samenwerking tussen de zorgaanbieders, artikel 8, 11, eerste lid, en artikel 25;

Gelet op het decreet van 19 maart 2004 betreffende het lokaal sociaal beleid, artikel 4, vierde lid;

Gelet op het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, artikel 19, 3°;

Gelet op het decreet van 18 juli 2008 betreffende de zorg- en bijstandsverlening, artikel 5, eerste en tweede lid;

Gelet op het woonzorgdecreet van 13 maart 2009, artikel 4, 13°, artikelen 6, 9, eerste lid, artikel 11, artikel 12, tweede lid, artikel 13, eerste lid, artikelen 15, 17, 21, § 1, artikelen 24, 26, 27, 29, 31, 38, 40, 42, eerste lid, artikelen 43, 47, 48, tweede lid, artikelen 52, 57, eerste lid, artikel 58, § 1 en § 2, artikelen 60, 62, eerste lid, 1°, artikelen 64, 67, tweede lid, artikelen 69, 70, 72, eerste lid, artikelen 73, 81, 82, 86, 87 en 89;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 1985 tot vaststelling van de regels die de onontbeerlijkheid van de beveiligingswerken in de rusthuizen bepalen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 1985 tot vaststelling van de normen waaraan een serviceflatgebouw, een woningcomplex met dienstverlening of een rusthuis moet voldoen om voor erkenning in aanmerking te komen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 15 maart 1989 houdende de specifieke veiligheidsaspecten waaraan de serviceflatgebouwen, de woningcomplexen met dienstverlening en de rusthuizen moeten voldoen om te worden erkend;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 1990 houdende coördinatie en ondersteuning van de thuisverzorging;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 3 mei 1995 houdende erkenning en subsidiëring van palliatieve netwerken;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 1998 houdende vaststelling van het programma voor serviceflatgebouwen, woningcomplexen met dienstverlening, en rusthuizen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor voorzieningen voor bejaarden en voorzieningen in de thuiszorg;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor de verzorgingsinstellingen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 houdende de procedureregels inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2000 tot vaststelling van de procedure voor de bijzondere erkenning van een centrum voor dagverzorging;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2000 houdende vaststelling van de voorwaarden van toekenning van een persoonlijk assistentiebudget aan personen met een handicap;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2001 tot regeling van de subsidiëring van de diensten voor logistieke hulp en aanvullende thuiszorg;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 28 september 2001 houdende de erkenning, de registratie en de machtiging en houdende de aansluiting, de aanvraag en de tenlasteneming in het kader van de zorgverzekering;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2001 ter uitvoering van het decreet van 19 december 1997 betreffende het algemeen welzijnswerk;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2001 tot uitbreiding van de lijst van voorzieningen en verenigingen die voor erkenning en subsidiëring in de thuiszorg in aanmerking komen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 17 januari 2003 betreffende de integratie van kraamcentra binnen diensten voor gezinszorg;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 4 april 2003 houdende de subsidiëring van de animatiewerking in de erkende rusthuizen en de erkende centra voor kortverblijf;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap « Zorg en Gezondheid »;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 betreffende de boekhouding en het financieel verslag voor de voorzieningen in bepaalde sectoren van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 2006 tot uitvoering van het decreet van 19 maart 2004 betreffende het lokaal sociaal beleid;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringssubsidies verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringswaarborg verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 tot regeling van de investeringswaarborg voor rusthuizen, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringswaarborg verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 houdende uitvoering van het decreet van 13 juli 2007 houdende wijziging van de decreten inzake voorzieningen voor bejaarden, gecoördineerd op 18 december 1991, en houdende wijziging van het decreet van 14 juli 1998 houdende de erkenning en subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 2008 betreffende de samenwerkingsinitiatieven eerstelijnsgezondheidszorg;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 27 maart 2009 tot uitvoering van het decreet van 18 juli 2008 betreffende de zorg- en bijstandsverlening in de thuiszorg;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 30 april 2009;

Gelet op de adviezen nr. 13/2009 en nr. 19/2009 van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, gegeven op 29 april 2009 en 1 juli 2009;

Gelet op advies 46.652/3 van de Raad van State, gegeven op 9 juni 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1°thuiszorgvoorziening : een dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg, een dienst voor logistieke hulp, een dienst voor oppashulp, een dienst voor thuisverpleging, een dienst maatschappelijk werk van het ziekenfonds, een lokaal dienstencentrum, een regionaal dienstencentrum, een dienst voor gastopvang of een centrum voor herstelverblijf; 2° ouderenvoorziening : een dagverzorgingscentrum, een centrum voor kortverblijf of een woonzorgcentrum;3° voorziening : een thuiszorgvoorziening of een ouderenvoorziening;4° vereniging : een vereniging van gebruikers en mantelzorgers;5° agentschap : het intern verzelfstandigd agentschap Zorg en Gezondheid, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 mei 2004, of het intern verzelfstandigd agentschap Inspectie Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 maart 2004;6° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, of, alleen voor zover dit besluit betrekking heeft op de diensten voor thuisverpleging, de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid;7° administrateur-generaal : het hoofd van het intern verzelfstandigd agentschap Zorg en Gezondheid. HOOFDSTUK II. - Programmatie

Art. 2.De programmatie van de voorzieningen wordt per soort voorziening bepaald in bijlagen I tot en met XII bij dit besluit.

De programmatie van de verenigingen wordt bepaald in bijlage XIII bij dit besluit. HOOFDSTUK III. - Erkenningsvoorwaarden Afdeling I. - Algemene bepalingen

Art. 3.Om erkend te worden moet een voorziening passen in de programmatie die op die voorziening van toepassing is en voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° op het ogenblik dat de erkenningsaanvraag wordt ingediend, voldoet ze aan de specifieke erkenningsvoorwaarden voor de infrastructuur, zoals die per soort van voorziening bepaald zijn in bijlagen V, VI, VII en IX tot en met XII;2° op het ogenblik dat de erkenningsaanvraag wordt ingediend of binnen een termijn van maximaal één jaar vanaf de datum van de erkenningsbeslissing, moet de voorziening : a) voldoen aan de bepalingen van artikelen 6, 7 en 8;b) voldoen aan de erkenningsvoorwaarden die per soort voorziening bepaald zijn in bijlagen I tot en met XII bij dit besluit;c) het zelfzorgvermogen van de gebruiker evalueren en diens behoeften indiceren op de wijze die de minister bepaalt. Om erkend te blijven moet een voorziening na een jaar, te rekenen vanaf de datum van de erkenningsbeslissing, blijvend voldoen aan de bepalingen van het eerste lid, 2°.

Art. 4.Om erkend te worden moet een vereniging op het ogenblik dat de erkenningsaanvraag wordt ingediend of binnen een termijn van maximaal een jaar vanaf de datum van de erkenningsbeslissing, voldoen aan : 1° de bepalingen van artikelen 6, 7 en 8;2° de erkenningsvoorwaarden die bepaald zijn in bijlage XIII bij dit besluit. Om erkend te blijven moet een vereniging na een jaar, te rekenen vanaf de datum van de erkenningsbeslissing, blijvend voldoen aan de bepalingen van het eerste lid. Afdeling II. - Voorwaarden voor de voorlopige erkenning van

ouderenvoorzieningen

Art. 5.Om voorlopig erkend te kunnen worden moet een ouderenvoorziening aan de volgende erkenningsvoorwaarden voldoen : 1° de voorziening heeft voldoende brandveiligheidsmaatregelen getroffen;2° de voorziening heeft zich ertoe verbonden om, binnen een termijn van een jaar na de datum van de beslissing tot voorlopige erkenning, aan alle erkenningsvoorwaarden te voldoen. Afdeling III

Voorwaarden betreffende de kwaliteit van de hulp- en dienstverlening en de gegevensregistratie

Art. 6.§ 1. Om de kwaliteit van de hulp- en dienstverlening te garanderen en te bestendigen beantwoordt de voorziening of de vereniging aan de bepalingen van het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen.

Zolang echter de lijst, vermeld in artikel 6, § 2, van dat decreet, niet is opgesteld en uiterlijk tot 31 december 2013, leeft, in afwijking van het eerste lid, de voorziening of de vereniging de bepalingen van § 2 en van artikel 7 na. § 2. De voorziening of de vereniging maakt een kwaliteitshandboek op.

Dat handboek bevat minstens een inleiding, een weergave van het door de voorziening of de vereniging gevoerde kwaliteitsbeleid en een weergave van het kwaliteitssysteem.

Het kwaliteitshandboek, vermeld in het eerste lid, bevat ook een beschrijving van de zelfevaluatie die de voorziening of de vereniging uitvoert. Die zelfevaluatie bevat minstens een periodieke evaluatie van : 1° de werking van de voorziening of de vereniging;2° de doelstellingen. Bij elk van de evaluaties worden de vijf stappen doorlopen die omschreven worden in artikel 5, § 3, tweede lid, van het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen, telkens gedurende een periode van twee jaar.

De minister bepaalt de minimale vereisten waaraan het kwaliteitshandboek en het kwaliteitssysteem moeten voldoen. De minister kan minimale kwaliteitseisen bepalen.

Art. 7.§ 1. Met het oog op de beleidsvoering op het vlak van de woonzorg en de uitoefening van het toezicht door de Vlaamse overheid, verstrekt de voorziening of de vereniging aan het agentschap informatie over haar werking in het algemeen en haar kwaliteitsbeleid in het bijzonder. Conform artikel 67 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 registreert de voorziening of de vereniging daarvoor anonieme gegevens over de activiteiten van het voorbije werkjaar. Die registratiegegevens vermelden onderwerp, doel, vorm, frequentie, intensiteit van de activiteiten en de bereikte doelgroep. De minister kan nadere regels bepalen voor die registratie. § 2. De voorziening of de vereniging bezorgt jaarlijks voor 15 april de volgende documenten aan het agentschap : 1° het jaarverslag van het voorbije werkjaar;2° de kwaliteitsplanning voor het lopende jaar. Het jaarverslag bevat de registratiegegevens, vermeld in § 1. Het bevat ook een evaluatie van de kwaliteitsplanning.

De kwaliteitsplanning bevat een omschrijving van de activiteiten die worden ontplooid om de doelstellingen, de kwaliteitseisen en het kwaliteitssysteem te bepalen en te realiseren. Daarnaast bevat de planning de elementen van de zelfevaluatie, vermeld in artikel 6, § 2, tweede lid.

De minister kan de minimale inhoud van het jaarverslag en de kwaliteitsplanning, de vorm ervan en de wijze waarop ze aan het agentschap bezorgd moeten worden, nader bepalen.

Art. 8.§ 1. Conform artikel 67 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 registreert en verwerkt de voorziening of de vereniging persoonsgegevens betreffende de gebruikers en hun mantelzorgers met het oog op de hulp- en dienstverlening aan die gebruikers. Ze leeft daarbij de bepalingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens na. Tenzij de te registreren persoonsgegevens vermeld worden in de bijlagen I tot en met XIII bij dit besluit, worden ze door de minister bepaald na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De persoonsgegevens mogen alleen worden geregistreerd en verwerkt als en voor zover dat noodzakelijk is voor de hulp- en dienstverlening aan de betrokken gebruikers.

Als dat noodzakelijk is voor de hulp- en dienstverlening aan een gebruiker deelt de voorziening of de vereniging persoonsgegevens betreffende die gebruiker mee aan een andere hulpverlener op voorwaarde dat de gebruiker daarmee geïnformeerd en uitdrukkelijk heeft ingestemd en als de hulpverlener aan de geheimhoudingsplicht onderworpen is. Voor de mededeling van persoonsgegevens betreffende de gezondheid is bovendien de schriftelijke instemming van de betrokken gebruiker vereist.

Behalve in de gevallen, vermeld in artikel 9, tweede lid, en artikel 10 van dit besluit, en behalve in de gevallen dat de mededeling of de inzage van persoonsgegevens nodig is voor de berekening van de subsidies of voor de uitoefening van het toezicht, vermeld in artikel 72 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009, worden aan het agentschap geen persoonsgegevens meegedeeld of ter inzage gegeven.

De voorziening of de vereniging mag de persoonsgegevens betreffende een gebruiker bewaren tot maximaal vijf jaar na het beëindigen van de hulp- en dienstverlening aan de betrokken gebruiker. § 2. De initiatiefnemer van de voorziening of de vereniging is de verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens door de voorziening of de vereniging. § 3. De voorziening of de vereniging informeert de gebruikers over de verwerking van de persoonsgegevens die hen betreffen, conform artikel 9 van de wet, vermeld in paragraaf 1, eerste lid. Ze garandeert hen het recht op inzage in die gegevens conform artikel 10 van die wet.

De voorziening of de vereniging zorgt voor de beveiliging van de verwerking van de persoonsgegevens betreffende de gebruikers conform artikel 16 van de wet, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, conform de richtlijnen die de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer daarover heeft uitgevaardigd en, als het gaat om persoonsgegevens als vermeld in artikelen 6 en 7 van voormelde wet, conform artikel 25 van het koninklijk besluit van 13 februari 2001 ter uitvoering van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. § 4. Op de verwerking van persoonsgegevens door het agentschap zijn paragraaf 1, vierde lid, paragraaf 2 en paragraaf 3 van overeenkomstige toepassing. De verwerking gebeurt conform de bepalingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. Het hoofd van het agentschap is de verantwoordelijke voor die verwerking. Afdeling IV. - Afwijkingen

Art. 9.Op het voldoende gemotiveerde verzoek van de voorziening of vereniging, kan de administrateur-generaal een afwijking toestaan op sommige van de specifieke erkenningsvoorwaarden die per soort voorziening of voor de verenigingen vermeld zijn in bijlagen I tot en met XIII bij dit besluit. Afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan mits het aanbod, de kwaliteit en de veiligheid van de hulp- en dienstverlening voldoende gegarandeerd zijn.

Op het gemotiveerde verzoek van een erkend woonzorgcentrum kan de administrateur-generaal dat centrum toestaan om aan een gebruiker, jonger dan 65 jaar, ouderenzorg aan te bieden.

Art. 10.Een erkend dagverzorgingscentrum of centrum voor kortverblijf dat een gebruiker, jonger dan 65 jaar, opneemt, stelt in het centrum een verslag ter beschikking waaruit blijkt dat er in de woonomgeving van de gebruiker geen andere voorzieningen beschikbaar zijn die de zorgvraag gepast kunnen beantwoorden. HOOFDSTUK IV. - Subsidiëring Afdeling I. - Algemene bepalingen

Art. 11.Binnen de beschikbare begrotingskredieten kan de administrateur-generaal aan erkende voorzieningen, met uitzondering van de diensten voor thuisverpleging en de centra voor herstelverblijf, en aan erkende verenigingen een jaarlijkse subsidie toekennen, als ze voldoen aan de bepalingen van dit hoofdstuk en de specifieke subsidievoorwaarden die per soort voorziening en voor de verenigingen bepaald zijn in bijlagen I tot III, V tot IX, XI, XIII en XIV bij dit besluit.

Art. 12.Om in aanmerking te komen voor subsidiëring, moet de voorziening of de vereniging : 1° de erkenningsvoorwaarden naleven die op die voorziening of vereniging van toepassing zijn;2° een boekhouding voeren volgens de algemene boekhoudregels die van toepassing zijn op de rechtsvorm ervan, zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 betreffende de boekhouding en het financieel verslag voor de voorzieningen in bepaalde sectoren van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.Het boekjaar vangt aan op 1 januari en eindigt op 31 december; 3° wat de ouderenvoorzieningen betreft, voldoen aan artikel 62, eerste lid, van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009.

Art. 13.De minister bepaalt de wijze waarop de subsidie-enveloppe wordt toegekend en vereffend, met behoud van de toepassing van de geldende bepalingen van de bijlagen bij dit besluit.

Om de continue werking van de voorzieningen en de verenigingen te garanderen, kan de minister per soort voorziening en voor de verenigingen bepalen dat een gedeelte van de subsidie, dat ten hoogste 90 % van de totale subsidie kan bedragen, bij wijze van voorschot wordt vereffend.

Art. 14.Tenzij het in de bijlagen bij dit besluit anders wordt bepaald, wordt, binnen de beschikbare begrotingskredieten, de subsidie die aan de voorzieningen en verenigingen worden toegekend, geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Die koppeling aan het indexcijfer wordt berekend en toegepast overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. De basisindex is de index die van toepassing is op 1 januari 2010. De koppeling aan het prijsindexcijfer gebeurt op 1 januari van het jaar dat op de indexsprong volgt. Afdeling II. - Specifieke bepalingen voor thuiszorgvoorzieningen en

verenigingen

Art. 15.Jaarlijks bepaalt de minister per soort thuiszorgvoorziening en voor de verenigingen het prioriteitenschema voor de toekenning van de subsidie. Voor het vaststellen van dat prioriteitenschema baseert de minister zich op de thuiszorgvoorzieningen en de verenigingen die vóór 1 juli van het desbetreffende jaar erkend zijn, maar niet gesubsidieerd werden. De datum van de erkenningsbeslissing wordt in aanmerking genomen. Het prioriteitenschema houdt minstens rekening met wat per soort voorziening en voor de verenigingen bepaald is in bijlagen III, VI tot en met VIII en XIII bij dit besluit.

De thuiszorgvoorzieningen en de verenigingen die in het voorgaande jaar al gesubsidieerd werden en nog erkend zijn, worden opnieuw gesubsidieerd als ze voldoen aan de subsidiëringsvoorwaarden.

In afwijking van het eerste en tweede lid wordt aan een erkende dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg, en aan een erkende dienst voor logistieke hulp een subsidie-enveloppe toegekend conform de bepalingen van bijlagen I en II bij dit besluit.

Art. 16.Op straffe van niet-ontvankelijkheid moet een thuiszorgvoorziening of een vereniging die voor het eerst een subsidie aanvraagt, vóór 1 juli per aangetekende brief aan het agentschap de subsidie aanvragen, met toevoeging van de stukken die de minister bepaalt.

De subsidie wordt vastgesteld op de wijze die per soort voorziening en voor de verenigingen is bepaald in bijlagen I tot III, V tot VIII en XIII bij dit besluit.

Art. 17.De thuiszorgvoorziening of de vereniging bezorgt jaarlijks zo spoedig mogelijk en uiterlijk op 1 oktober het financiële verslag van het afgelopen jaar aan het agentschap. Dat financiële verslag omvat minstens de documenten, vermeld in artikelen 13 en 14 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 betreffende de boekhouding en het financieel verslag voor de voorzieningen in bepaalde sectoren van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. HOOFDSTUK V. - Projecten

Art. 18.Binnen de beschikbare begrotingskredieten kan de minister aan verenigingen zonder winstoogmerk, provinciebesturen, gemeentebesturen, openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, publiekrechtelijke verenigingen, vennootschappen met sociaal oogmerk en ziekenfondsen, op hun verzoek, een subsidie verlenen voor projecten.

De minister bepaalt de nadere regels over : 1° de wijze waarop de aanvraag voor een projectsubsidie wordt ingediend;2° de criteria en de methode volgens welke die aanvraag wordt geëvalueerd;3° de vaststelling van het bedrag van de subsidie;4° de wijze waarop de subsidie wordt uitbetaald. HOOFDSTUK VI. - Wijzigingsbepalingen Afdeling I. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering van

17 juli 1985 tot vaststelling van de normen waaraan een serviceflatgebouw, een woningcomplex met dienstverlening of een rusthuis moet voldoen om voor erkenning in aanmerking te komen

Art. 19.In het opschrift van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 1985 tot vaststelling van de normen waaraan een serviceflatgebouw, een woningcomplex met dienstverlening of een rusthuis moet voldoen om voor erkenning in aanmerking te komen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998, worden de woorden « of een rusthuis » geschrapt.

Art. 20.Artikel 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 30 november 2001, 4 juni 2004 en 12 januari 2007, wordt opgeheven.

Art. 21.In artikel 5 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 april 1991 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998, worden de woorden « of het rusthuis » geschrapt.

Art. 22.Bijlage B bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 17 april 1991, 4 april 2003, 13 januari 2006, 12 januari 2007, 9 februari 2007 en 26 september 2008, wordt opgeheven. Afdeling II. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering van

15 maart 1989 houdende de specifieke veiligheidsaspecten waaraan de serviceflatgebouwen, de woningcomplexen met dienstverlening en de rusthuizen moeten voldoen om te worden erkend

Art. 23.In het opschrift van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 maart 1989 houdende de specifieke veiligheidsaspecten waaraan de serviceflatgebouwen, de woningcomplexen met dienstverlening en de rusthuizen moeten voldoen om te worden erkend, wordt het woord « rusthuizen » vervangen door het woord « woonzorgcentra ».

Art. 24.In artikel 1 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin worden de woorden « artikel 14, tweede lid, 6° van het decreet van 5 maart 1985 houdende regeling van de erkenning en subsidiëring van voorzieningen voor bejaarden, gewijzigd bij decreet van 13 april 1988, de voorzieningen voor bejaarden » vervangen door de woorden « artikel 15, § 1, tweede lid, 6°, van de decreten inzake voorzieningen voor ouderen, gecoördineerd op 18 december 1991, en artikel 48, tweede lid, van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009, de voorzieningen voor ouderen »;2° in punt 1° wordt het woord « rustoorden » vervangen door het woord « woonzorgcentra ». Afdeling III. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering van

21 december 1990 houdende coördinatie en ondersteuning van de thuisverzorging

Art. 25.In het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 1990 houdende coördinatie en ondersteuning van de thuisverzorging, wordt hoofdstuk I, dat bestaat uit artikelen 1 tot en met 5, opgeheven.

Art. 26.In artikel 13, § 3, van hetzelfde besluit worden de woorden « erkende teams van verpleegkundigen » vervangen door de woorden « erkende diensten voor thuisverpleging ». Afdeling IV. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering van

3 mei 1995 houdende erkenning en subsidiëring van palliatieve netwerken

Art. 27.In artikel 27 van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 mei 1995 houdende erkenning en subsidiëring van palliatieve netwerken, wordt het woord « rusthuis » vervangen door het woord « woonzorgcentrum ». Afdeling V. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering van

17 maart 1998 houdende vaststelling van het programma voor serviceflatgebouwen, woningcomplexen met dienstverlening, en rusthuizen

Art. 28.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 1998 houdende vaststelling van het programma voor serviceflatgebouwen, woningcomplexen met dienstverlening, en rusthuizen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 18 december 1998 en 31 maart 2006, worden punten 2°, 6° en 7° opgeheven.

Art. 29.In artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt punt 1° opgeheven;2° het tweede lid wordt opgeheven.

Art. 30.In artikel 5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998, worden in punt 1° de woorden « de rusthuizen en » geschrapt. Afdeling VI. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering van

8 juni 1999 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor voorzieningen voor bejaarden en voorzieningen in de thuiszorg

Art. 31.In het opschrift van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor voorzieningen voor bejaarden en voorzieningen in de thuiszorg, wordt het woord « bejaarden » vervangen door het woord « ouderen ».

Art. 32.In artikel 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 mei 2008, worden punt 13° tot en met 19° vervangen door wat volgt : « 13° lokaal dienstencentrum : een voorziening als vermeld in artikel 16 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009;14° regionaal dienstencentrum : een voorziening als vermeld in artikel 20 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009;15° dagverzorgingscentrum : een voorziening als vermeld in artikel 25 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009;16° centrum voor kortverblijf : een voorziening als vermeld in artikel 30 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009;17° woonzorgcentrum : een voorziening als vermeld in artikel 37 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009;18° voorziening voor ouderen : een dagverzorgingscentrum, een centrum voor kortverblijf of een woonzorgcentrum;19° voorziening in de thuiszorg : een lokaal dienstencentrum of een regionaal dienstencentrum;».

Art. 33.In artikel 2 van hetzelfde besluit wordt het woord « rusthuizen » vervangen door het woord « woonzorgcentra ».

Art. 34.In artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 mei 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt het woord « bejaarden » vervangen door het woord « ouderen »;2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.De specifieke bouwtechnische en bouwfysische normen waaraan de infrastructuur met een functionele bestemming in de sector van de voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg moet voldoen om voor een investeringssubsidie in aanmerking te komen, zijn : 1° voor de woonzorgcentra : de specifieke erkenningsvoorwaarden, opgenomen in bijlage XII bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers, inzonderheid de voorwaarden die betrekking hebben op de zorg en kwaliteit van de zorg en de infrastructuur;2° voor de voorzieningen in de thuiszorg, de dagverzorgingscentra en de centra voor kortverblijf : de specifieke erkenningsvoorwaarden, opgenomen in bijlagen VI, VII, IX en XI bij het besluit, vermeld in punt 1°, inzonderheid de voorwaarden die betrekking hebben op de infrastructuur.»

Art. 35.In artikel 4, § 1, 1°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 2000, wordt het woord « rusthuizen » vervangen door het woord « woonzorgcentra ».

Art. 36.In artikel 5, § 1, 1°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 2001, wordt het woord « rusthuizen » vervangen door het woord « woonzorgcentra ».

Art. 37.In artikel 6, § 1, 1°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 2001, wordt het woord « rusthuizen » vervangen door het woord « woonzorgcentra ». Afdeling VII. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering van

8 juni 1999 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor de verzorgingsinstellingen

Art. 38.In artikel 7 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor de verzorgingsinstellingen, wordt het woord « rusthuis » vervangen door het woord « woonzorgcentrum » en worden de woorden « voorzieningen voor bejaarden » vervangen door de woorden « voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg ».

Art. 39.In artikel 9 van hetzelfde besluit wordt het woord « rusthuis » vervangen door het woord « woonzorgcentrum » en wordt het woord « bejaarden » vervangen door het woord « ouderen ». Afdeling VIII. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering

van 8 juni 1999 houdende de procedureregels inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden

Art. 40.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 houdende de procedureregels inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 april 2002 en 30 mei 2008, worden punten 22° tot en met 28° vervangen door wat volgt : « 22° lokaal dienstencentrum : een voorziening als vermeld in artikel 16 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009; 23° regionaal dienstencentrum : een voorziening als vermeld in artikel 20 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009;24° dagverzorgingscentrum : een voorziening als vermeld in artikel 25 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009;25° centrum voor kortverblijf : een voorziening als vermeld in artikel 30 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009;26° woonzorgcentrum : een voorziening als vermeld in artikel 37 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009;27° voorziening voor ouderen : een dagverzorgingscentrum, een centrum voor kortverblijf of een woonzorgcentrum;28° voorziening in de thuiszorg : een lokaal dienstencentrum of een regionaal dienstencentrum;».

Art. 41.In artikel 4, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 april 2002 en 30 mei 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 3° worden de woorden « voorzieningen voor bejaarden » vervangen door het woord « woonzorgcentra »;2° in punt 4° worden na de woorden « voorzieningen in de thuiszorg » de woorden « , de dagverzorgingscentra en de centra voor kortverblijf » toegevoegd.

Art. 42.In het opschrift van onderafdeling A van hoofdstuk II, afdeling 2, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 april 2002, wordt het woord « bejaarden » vervangen door het woord « ouderen ».

Art. 43.In artikel 5, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 april 2002 en 30 mei 2008, wordt het woord « bejaarden » telkens vervangen door het woord « ouderen ».

Art. 44.In artikel 8 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 april 2002 en 30 mei 2008, wordt het woord « bejaarden » vervangen door het woord « ouderen ».

Art. 45.In artikel 9, vierde lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 mei 2008, wordt het woord « bejaarden » telkens vervangen door het woord « ouderen ».

Art. 46.In artikel 15 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 april 2002 en 30 mei 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 2° en 5°, c), wordt het woord « bejaarden » vervangen door het woord « ouderen »;2° in punt 6° worden de woorden « voorziening voor bejaarden » vervangen door het woord « woonzorgcentrum ».

Art. 47.In artikel 16, 2°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 29 april 2002 en 30 mei 2008, wordt het woord « bejaarden » vervangen door het woord « ouderen ».

Art. 48.In artikel 19 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 april 2002 en 30 mei 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt het woord « bejaarden » vervangen door het woord « ouderen »;2° in paragraaf 2, eerste lid, wordt het woord « bejaarden » telkens vervangen door het woord « ouderen ».

Art. 49.In het opschrift van hoofdstuk V van hetzelfde besluit worden de woorden « voorzieningen voor bejaarden » vervangen door het woord « woonzorgcentra ».

Art. 50.In artikel 35 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 mei 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden « voorziening voor bejaarden » telkens vervangen door het woord « woonzorgcentrum »;2° in paragraaf 3, eerste lid, 2° en 4°, worden de woorden « voorziening voor bejaarden » vervangen door het woord « woonzorgcentrum ». Afdeling IX. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering van

23 juni 2000 tot vaststelling van de procedure voor de bijzondere erkenning van een centrum voor dagverzorging

Art. 51.In artikel 4, 4°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 2000 tot vaststelling van de procedure voor de bijzondere erkenning van een centrum voor dagverzorging, wordt het woord « rusthuis » telkens vervangen door het woord « woonzorgcentrum ». Afdeling X. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering van

15 december 2000 houdende vaststelling van de voorwaarden van toekenning van een persoonlijk assistentiebudget aan personen met een handicap

Art. 52.In artikel 10, § 4, vijfde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2000 houdende vaststelling van de voorwaarden van toekenning van een persoonlijk assistentiebudget aan personen met een handicap, toegevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008, wordt het woord « rusthuis » vervangen door het woord « woonzorgcentrum ». Afdeling XI. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering van

28 september 2001 houdende de erkenning, de registratie en de machtiging en houdende de aansluiting, de aanvraag en de tenlasteneming in het kader van de zorgverzekering

Art. 53.In artikel 1, 15°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 september 2001 houdende de erkenning, de registratie en de machtiging en houdende de aansluiting, de aanvraag en de tenlasteneming in het kader van de zorgverzekering, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 december 2002, wordt het woord « rusthuis » vervangen door het woord « woonzorgcentrum ».

Art. 54.In artikel 48bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 december 2002, wordt het woord « rusthuis » vervangen door het woord « woonzorgcentrum ». Afdeling XII. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering van

17 januari 2003 betreffende de integratie van kraamcentra binnen diensten voor gezinszorg

Art. 55.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 januari 2003 betreffende de integratie van kraamcentra binnen diensten voor gezinszorg wordt punt 2° opgeheven.

Art. 56.In artikel 4 van hetzelfde besluit worden de woorden « het besluit van 18 december 1998 » vervangen door de woorden « het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers ». Afdeling XIII. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering

van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap « Zorg en Gezondheid »

Art. 57.Aan artikel 14, 4°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap « Zorg en Gezondheid », vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2008, worden de woorden « en aanvullende thuiszorg » toegevoegd. Afdeling XIV. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering van

13 januari 2006 betreffende de boekhouding en het financieel verslag voor de voorzieningen in bepaalde sectoren van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin

Art. 58.In artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 betreffende de boekhouding en het financieel verslag voor de voorzieningen in bepaalde sectoren van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2008, wordt punt 6° vervangen door wat volgt : « 6° het woonzorgdecreet van 13 maart 2009; ». Afdeling XV. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering van

24 februari 2006 tot uitvoering van het decreet van 19 maart 2004 betreffende het lokaal sociaal beleid

Art. 59.In artikel 2, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 2006 tot uitvoering van het decreet van 19 maart 2004 betreffende het lokaal sociaal beleid worden punten 4° en 5° vervangen door wat volgt : « 4° de ouderenvoorzieningen;5° de thuiszorgvoorzieningen;». Afdeling XVI. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering van

1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringssubsidies verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden

Art. 60.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringssubsidies verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 mei 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 10° tot en met 14° worden vervangen door wat volgt : « 10° woonzorgcentrum : een voorziening als vermeld in artikel 37 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009;11° regionaal dienstencentrum : een voorziening als vermeld in artikel 20 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009;12° lokaal dienstencentrum : een voorziening als vermeld in artikel 16 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009;13° dagverzorgingscentrum : een voorziening als vermeld in artikel 25 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009;14° centrum voor kortverblijf : een voorziening als vermeld in artikel 30 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009;»; 2° in punt 15° wordt het woord « rusthuis » vervangen door het woord « woonzorgcentrum ».

Art. 61.In artikel 3, tweede lid, 2°, van hetzelfde besluit wordt het woord « bejaarden » vervangen door het woord « ouderen ».

Art. 62.Artikel 7 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 7.Met behoud van de toepassing van artikel 4 moet, om voor een gebruikstoelage in aanmerking te komen, de investering betreffende een woonzorgcentrum plaatsvinden of plaatsgevonden hebben overeenkomstig de specifieke erkenningsvoorwaarden, vermeld in bijlage XII bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers, inzonderheid overeenkomstig de voorwaarden die betrekking hebben op de zorg en kwaliteit van de zorg en de infrastructuur.

Met behoud van de toepassing van artikel 4 moet, om voor een gebruikstoelage in aanmerking te komen, de investering betreffende een regionaal dienstencentrum, een lokaal dienstencentrum, een dagverzorgingscentrum of een centrum voor kortverblijf, plaatsvinden of plaatsgevonden hebben overeenkomstig de specifieke erkenningsvoorwaarden, vermeld in bijlagen VI, VII, IX en XI bij het besluit, vermeld in het eerste lid, inzonderheid overeenkomstig de voorwaarden die betrekking hebben op de infrastructuur. »

Art. 63.In artikel 10, 2°, van hetzelfde besluit wordt het woord « rusthuizen » vervangen door het woord « woonzorgcentra ».

Art. 64.In artikel 21, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt het woord « rusthuis » telkens vervangen door het woord « woonzorgcentrum ». Afdeling XVII. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering

van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringswaarborg verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden

Art. 65.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringswaarborg verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 9° tot en met 13° worden vervangen door wat volgt : « 9° woonzorgcentrum : een voorziening als vermeld in artikel 37 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009;10° regionaal dienstencentrum : een voorziening als vermeld in artikel 20 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009;11° lokaal dienstencentrum : een voorziening als vermeld in artikel 16 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009;12° dagverzorgingscentrum : een voorziening als vermeld in artikel 25 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009;13° centrum voor kortverblijf : een voorziening als vermeld in artikel 30 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009;»; 2° in punt 14° wordt het woord « rusthuis » vervangen door het woord « woonzorgcentrum ».

Art. 66.In artikel 4, vierde lid, van hetzelfde besluit wordt het woord « bejaarden » vervangen door het woord « ouderen ». Afdeling XVIII. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering

van 9 februari 2007 tot regeling van de investeringswaarborg voor rusthuizen, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringswaarborg verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden

Art. 67.In het opschrift van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 tot regeling van de investeringswaarborg voor rusthuizen, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringswaarborg verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, wordt het woord « rusthuizen » vervangen door het woord « woonzorgcentra ».

Art. 68.In artikel 1 van hetzelfde besluit wordt punt 4° vervangen door wat volgt : « 4° woonzorgcentrum : een voorziening als vermeld in artikel 37 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009; ».

Art. 69.In artikel 2, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt het woord « rusthuis » vervangen door het woord « woonzorgcentrum » en worden de woorden « artikel 5, § 1, van de decreten inzake voorzieningen voor bejaarden, gecoördineerd op 18 december 1991 » vervangen door de woorden « artikel 63 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 ».

Art. 70.Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 6.Met behoud van de toepassing van artikel 5 moet, om voor een investeringswaarborg in aanmerking te komen, de investering in een woonzorgcentrum plaatsvinden overeenkomstig de erkenningsvoorwaarden, vermeld in bijlage XII bij het besluit van de Vlaamse Regering van ... betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers. »

Art. 71.In artikel 12, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt het woord « rusthuizen » vervangen door het woord « woonzorgcentra ».

Art. 72.In artikel 18 van hetzelfde besluit wordt het woord « rusthuizen » vervangen door het woord « woonzorgcentra ». Afdeling XIX. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering van

12 december 2008 houdende uitvoering van het decreet van 13 juli 2007 houdende wijziging van de decreten inzake voorzieningen voor bejaarden, gecoördineerd op 18 december 1991, en houdende wijziging van het decreet van 14 juli 1998 houdende de erkenning en subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg

Art. 73.In artikel 24, § 3, van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 houdende uitvoering van het decreet van 13 juli 2007 houdende wijziging van de decreten inzake voorzieningen voor bejaarden, gecoördineerd op 18 december 1991, en houdende wijziging van het decreet van 14 juli 1998 houdende de erkenning en subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg, wordt de zin « De duur van de opschorting die op datum van de inwerkingtreding van dit besluit verstreken is, wordt voor een derde in mindering gebracht op de duur van de voorafgaande vergunning » opgeheven. Afdeling XX. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering van

19 december 2008 betreffende de samenwerkingsinitiatieven eerstelijnsgezondheidszorg

Art. 74.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 2008 betreffende de samenwerkingsinitiatieven eerstelijnsgezondheidszorg worden punt 7° en 12° vervangen door wat volgt : « 7° lokaal dienstencentrum, afgekort LDC : een voorziening als vermeld in artikel 16 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009; 12° regionaal dienstencentrum, afgekort RDC : een voorziening als vermeld in artikel 20 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009;».

Art. 75.In artikel 4, 3°, van hetzelfde besluit wordt het woord « rusthuizen » vervangen door het woord « woonzorgcentra ». Afdeling XXI. - Wijzigingen in het besluit van de Vlaamse Regering van

27 maart 2009 tot uitvoering van het decreet van 18 juli 2008 betreffende de zorg- en bijstandsverlening in de thuiszorg

Art. 76.In artikel 1, 1°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 maart 2009 tot uitvoering van het decreet van 18 juli 2008 betreffende de zorg- en bijstandsverlening in de thuiszorg worden tussen de woorden « diensten voor gezinszorg » en de woorden « ,erkend door » de woorden « en aanvullende thuiszorg » ingevoegd.

Art. 77.In artikel 6, 1°, van hetzelfde besluit worden de woorden « gezinszorg, vermeld in artikel 3, B, 2°, van bijlage I bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg » vervangen door de woorden « gezinszorg en aanvullende thuiszorg, vermeld in artikel 4, B, 2°, van bijlage I bij het besluit van de Vlaamse Regering van ... betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers ». HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen

Art. 78.De volgende regelingen worden opgeheven : 1° de decreten inzake de voorzieningen voor ouderen, gecoördineerd op 18 december 1991, gewijzigd bij de decreten van 23 februari 1994, 15 juli 1997, 14 juli 1998 en 13 juli 2007, behalve de bepalingen met betrekking tot de serviceflatgebouwen en woningcomplexen met dienstverlening;2° het decreet van 14 juli 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en 13 juli 2007;3° het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 1985 tot vaststelling van de regels die de onontbeerlijkheid van de beveiligingswerken in de rusthuizen bepalen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 april 1991;4° het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 30 maart 1999, 8 juni 1999, 17 december 1999, 5 mei 2000, 10 november 2000, 30 maart 2001, 10 juli 2001, 30 november 2001, 14 december 2001, 1 februari 2002, 15 maart 2002, 5 juli 2002, 6 december 2002, 17 januari 2003, 28 november 2003, 5 december 2003, 30 april 2004, 4 juni 2004, 17 maart 2006, 31 maart 2006, 28 april 2006, 8 september 2006, 12 januari 2007, 29 juni 2007, 19 juli 2007, 14 september 2007, 18 juli 2008, 10 oktober 2008, 12 december 2008 en 27 maart 2009;5° het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2001 tot regeling van de subsidiëring van de diensten voor logistieke hulp en aanvullende thuiszorg, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 juli 2001, 15 maart 2002, 21 juni 2002, 12 december 2003, 25 februari 2005, 31 maart 2006, 28 april 2006, 8 september 2006, 12 januari 2007, 14 december 2007 en 30 april 2009, met uitzondering van artikel 1 en artikel 11quinquies ;6° het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2001 ter uitvoering van het decreet van 19 december 1997 betreffende het algemeen welzijnswerk, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 9 januari 2004, 31 maart 2006, 8 september 2006, 17 november 2006, 24 november 2006, 12 januari 2007, 20 april 2007, 14 december 2007, 12 december 2008 en 8 mei 2009, alleen voor zover het betrekking heeft op de centra voor algemeen welzijnswerk in het kader van de ziekenfondsen;7° het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2001 tot uitbreiding van de lijst van voorzieningen en verenigingen die voor erkenning en subsidiëring in de thuiszorg in aanmerking komen;8° het besluit van de Vlaamse Regering van 4 april 2003 houdende de subsidiëring van de animatiewerking in de erkende rusthuizen en de erkende centra voor kortverblijf, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 januari 2006, 31 maart 2006 en 12 januari 2007;9° het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 houdende uitvoering van het decreet van 13 juli 2007 houdende wijziging van de decreten inzake voorzieningen voor bejaarden, gecoördineerd op 18 december 1991, en houdende wijziging van het decreet van 14 juli 1998 houdende de erkenning en subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg.

Art. 79.De overgangsbepalingen die op de voorzieningen en de verenigingen betrekking hebben, zijn per soort voorziening en voor de verenigingen opgenomen in bijlagen I tot en met VII en IX tot en met XIV bij dit besluit.

Art. 80.Uiterlijk op 1 januari 2012 moeten de voorzieningen en de verenigingen een eerste maal een zelfevaluatie als vermeld in artikel 6, § 2, tweede lid, hebben uitgevoerd.

Art. 81.Een personeelslid van een voorziening of vereniging wordt geacht te voldoen aan de voorwaarden die in bijlagen I tot en met XIII bij dit besluit zijn gesteld met betrekking tot diploma's, getuigschriften of opleidingen, als een vergelijking van de bekwaamheden van dat personeelslid die blijken uit de diploma's, certificaten en andere titels en de relevante ervaring waarover het personeelslid beschikt, met de diploma's, getuigschriften of opleidingen die volgens voornoemde bijlagen vereist zijn, aantoont dat het personeelslid de kennis en kwalificaties bezit die daarmee overeenstemmen.

Art. 82.Het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 treedt in werking op 1 januari 2010, met uitzondering van artikel 33 tot en met 36, 41, 44, 45, 62, tweede lid, artikelen 71 en 88, § 5.

Art. 83.Het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen treedt voor de voorzieningen en verenigingen in werking op 1 januari 2010.

Art. 84.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2010, met uitzondering van artikel 73 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2009.

Art. 85.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 24 juli 2009.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN

Bijlage I. - Diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.In deze bijlage wordt verstaan onder : 1° de dienst : de dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg;2° gezinszorg : het zorgaanbod dat bestaat uit persoonsverzorging, huishoudelijke hulp en schoonmaakhulp, alsook de daarmee verband houdende algemene psychosociale en pedagogische ondersteuning en begeleiding;3° persoonsverzorging : de activiteiten, vermeld in artikel 2, 1°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 maart 2009 tot uitvoering van het decreet van 18 juli 2008 betreffende de zorg- en bijstandsverlening in de thuiszorg;4° huishoudelijke hulp : de hulp- en dienstverlening die bestaat uit de volgende activiteiten : a) de organisatie van het huishouden;b) de zorg voor de maaltijden : maaltijden bereiden, inclusief dieetmaaltijden en babyvoeding, alsook inmaken en bewaren van voedingswaren voor gezinsverbruik en opdienen, afruimen en afwassen;c) de zorg voor kleding en linnen : wassen, strijken en verstellen;d) de zorg voor woon- en leefklimaat : leefruimten hygiënisch onderhouden, bedden opmaken en verschonen, zorgen voor planten in de woning en zorgen voor huisdieren;e) het doen van boodschappen;f) de zorg voor veiligheid en hygiëne in de woning;5° algemene psychosociale en pedagogische ondersteuning en begeleiding : de activiteiten, vermeld in artikel 2, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 maart 2009 tot uitvoering van het decreet van 18 juli 2008 betreffende de zorg- en bijstandsverlening in de thuiszorg;6° aanvullende thuiszorg : de zorg die bestaat uit het aanbieden van schoonmaakhulp, oppashulp of karweihulp;7° verzorgend personeel : de personeelsleden van een dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg die in het natuurlijke thuismilieu van de gebruiker persoonsverzorging en huishoudelijke hulp aanbieden, alsook algemene psychosociale en pedagogische ondersteuning en begeleiding die met deze activiteiten verband houden;8° logistiek personeel : personen, al dan niet tewerkgesteld in een dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg, die schoonmaakhulp, karweihulp of oppashulp aanbieden;9° begeleidend personeel : de personeelsleden van een dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg die belast zijn met het verrichten van de sociale onderzoeken en met de begeleiding van de gebruikers, het hulp- en dienstverleningsproces en het verzorgend en logistiek personeel;10° leidinggevend personeel : de personeelsleden van een dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg die belast zijn met de leiding en de algemene beleidsvoering;11° lokale diensteneconomie : de diensten, vermeld in artikel 2, 1°, van het decreet van 22 december 2006 houdende de lokale diensteneconomie;12° erkend initiatief lokale diensteneconomie : een initiatief dat erkend is met toepassing van het decreet van 22 december 2006 houdende de lokale diensteneconomie;13° doelgroepwerknemer : de persoon die schoonmaakhulp, karweihulp en oppashulp uitvoert in het kader van de lokale diensteneconomie;14° omkaderingspersoneel : de persoon of personen, vermeld in artikel 1, 5°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007 betreffende de lokale diensteneconomie;15° wijkwerking : het overleg van een groep personeelsleden van een dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg, die onder supervisie van een begeleidend personeelslid staat en verantwoordelijk is voor de hulp- en dienstverlening in een bepaald gebied.Dat overleg gebeurt met het oog op het verlenen van een gebruikersgerichte, doelmatige, doeltreffende, continue en maatschappelijk verantwoorde hulp- en dienstverlening; 16° VVDG : de Vereniging van de Diensten voor Gezinszorg van de Vlaamse Gemeenschap;17° VVSG : de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten;18° VTE : voltijds equivalent;19° Vesta : het systeem van elektronische gegevensuitwisseling waarvan elke dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg gebruik moet maken om de gegevens over zijn personeel en zijn gebruikers, die nodig zijn voor het berekenen van de subsidies voor gezinszorg en voor het genereren van operationele en beleidsinformatie, aan het agentschap te bezorgen;20° Zorgregiodecreet : het decreet van 23 mei 2003 betreffende de indeling in zorgregio's en betreffende de samenwerking en programmatie van gezondheidsvoorzieningen en welzijnsvoorzieningen. HOOFDSTUK II. - Programmatie Afdeling I. - Programmatie gezinszorg

Art. 2.De programmatie voor gezinszorg bestaat uit programmacijfers voor de uren persoonsverzorging en huishoudelijke hulp, verstrekt door de erkende diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg.

De programmacijfers, vermeld in het eerste lid, worden voor het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, op basis van de leeftijd van de inwoners als volgt vastgelegd : 1° per inwoner van de leeftijdsgroep tot 59 jaar : 0,62 uur per jaar;2° per inwoner van de leeftijdsgroep vanaf 60 tot en met 64 jaar : 1,68 uur per jaar;3° per inwoner van de leeftijdsgroep vanaf 65 tot en met 74 jaar : 4,58 uur per jaar;4° per inwoner van de leeftijdsgroep vanaf 75 tot en met 84 jaar : 17,5 uur per jaar;5° per inwoner van de leeftijdsgroep vanaf 85 jaar : 40 uur per jaar. Voor de toepassing van de programmacijfers wordt uitgegaan van de bevolkingsprojectie van het jaar dat volgt op het jaar waarop de programmatie betrekking heeft. Die bevolkingsprojectie wordt door de minister vastgelegd en moet ten minste aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° ze is afzonderlijk per kalenderjaar opgesteld;2° ze is specifiek voor het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad berekend. Afdeling II. - Programmatie aanvullende thuiszorg

Art. 3.De programmatie aanvullende thuiszorg bestaat uit 2.331,07 VTE logistiek personeel en 227,64 VTE doelgroepwerknemers, wat overeenstemt met 3.866.129,26 uren aanvullende thuiszorg.

Die programmatie omvat tevens de uren voor de diensten voor logistieke hulp, vermeld in bijlage II. HOOFDSTUK III. - Specifieke erkenningsvoorwaarden

Art. 4.Met behoud van de toepassing van artikel 4 tot en met 7, 43, 50, 67, 70 en 72, tweede lid, van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009, gelden voor de erkenning van diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg de onderstaande specifieke voorwaarden : A. Voorwaarden voor de hulp- en dienstverlening 1° de dienst indiceert de behoeften van de gebruiker op het vlak van gezinszorg en aanvullende thuiszorg conform artikel 43 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009.Daartoe verricht het begeleidend personeel van de dienst jaarlijks in het natuurlijk thuismilieu van de gebruiker een sociaal onderzoek. De behoeften van de gebruiker worden vastgesteld aan de hand van de BEL-profielschaal. De minister bepaalt de nadere regels in verband met het sociaal onderzoek en de wijze van het gebruik van de BEL-profielschaal; 2° de dienst biedt op verzoek van de gebruiker of zijn vertegenwoordiger persoonsverzorging, huishoudelijke hulp en de bijbehorende psychosociale en pedagogische ondersteuning, alsook schoonmaakhulp aan, als uit het sociaal onderzoek, vermeld in punt 1°, blijkt dat de draagkracht van de gebruiker of zijn omgeving, hetzij wegens geestelijke of lichamelijke ongeschiktheid, hetzij wegens bijzondere sociale omstandigheden, onvoldoende is;3° de dienst verleent prioriteit op basis van de vastgestelde behoeften, de beperkingen op het vlak van zelfzorg en de beperkingen op het vlak van de beschikbaarheid en draagkracht van de mantelzorg. De dienst bepaalt het aantal uren hulp- en dienstverlening aan de gebruiker afhankelijk van die criteria. De minister kan de nadere regels bepalen; 4° de dienst laat activiteiten van schoonmaakhulp bij een gebruiker verrichten door logistiek personeel of doelgroepwerknemers.Voor het verrichten van die activiteiten kan alleen verzorgend personeel worden ingezet voor zover de taken die het verzorgend personeel bij de gebruiker verricht, overwegend blijven bestaan uit persoonsverzorging en huishoudelijke hulp, tenzij het doel van de zorg of de aard van de zorgsituatie de competentie van een verzorgende vereisen. De dienst motiveert in dat geval zijn beslissing. Die motivering wordt bij het gebruikersdossier gevoegd; 5° de dienst kan op verzoek van de gebruiker of zijn vertegenwoordiger karweihulp en oppashulp aanbieden als uit het sociaal onderzoek, vermeld in punt 1°, blijkt dat de draagkracht van de gebruiker of zijn omgeving, hetzij wegens geestelijke of lichamelijke ongeschiktheid, hetzij wegens bijzondere sociale omstandigheden, onvoldoende is.De minister kan in overleg met de VVDG het maximale aandeel van karweihulp en oppashulp in het totale aandeel van aanvullende thuiszorg bepalen; 6° de persoonsverzorging, de huishoudelijke hulp en de aanvullende thuiszorg worden alleen geboden in het natuurlijke thuismilieu van de gebruiker, naargelang van de behoeften die worden beoordeeld op basis van het sociaal onderzoek, vermeld in punt 1°.Ze kunnen een preventief, herstellend, verzorgend of palliatief karakter hebben, en kunnen ondersteunend, aanvullend of vervangend zijn; 7° bij opname van een gebruiker in een woonzorgcentrum kan een verzorgend personeelslid, in afwijking van punt 6°, zorg verlenen aan de bewoner in het woonzorgcentrum, als dat aangewezen is voor het welzijn van de gebruiker en de kwaliteit van de zorg, en met akkoord van de gebruiker en de initiatiefnemer van het woonzorgcentrum.De minister kan de nadere voorwaarden bepalen; 8° de dienst biedt hetzij zelf, hetzij op basis van een samenwerkingscontract schoonmaakhulp aan.Op dezelfde wijze kan de dienst ook karweihulp of oppashulp aanbieden; 9° de dienst vordert een bijdrage van de gebruiker per gepresteerd uur gezinszorg, geboden door verzorgend personeel.Bij de berekening van de bijdrage voor een gepresteerd uur gezinszorg wordt, naast het inkomen en de gezinssamenstelling, rekening gehouden met de zorgintensiteit. De Vlaamse Regering bepaalt de bijdragesystemen voor het vaststellen van de bijdrage; 10° de dienst vordert een bijdrage van de gebruiker per gepresteerd uur aanvullende thuiszorg, geboden door logistiek personeel of doelgroepwerknemers.Bij de berekening van de bijdrage voor een gepresteerd uur aanvullende thuiszorg wordt minstens rekening gehouden met het inkomen en de gezinssamenstelling. De Vlaamse Regering kan de bijdragesystemen en de nadere regels bepalen; 11° alvorens de hulp- en dienstverlening, vermeld in punten 2°, 4° en 5°, aan te bieden, zorgt de dienst ervoor dat hij beschikt over het Identificatienummer van de Sociale Zekerheid (INSZ-nummer) van de gebruiker;12° de hulp- en dienstverlening wordt op een gebruikersgerichte wijze verleend : de organisatie, de gebouwen, de materialen, de hulpverleners, de procedures en de werkvoorschriften zijn afgestemd op de specifieke behoeften van de gebruikers;13° de hulp- en dienstverlening wordt afgestemd op de reële behoeften van de gebruikers binnen de wettelijke en maatschappelijke grenzen;14° de hulp- en dienstverlening houdt rekening met de persoonlijkheid van de gebruikers, hun gezondheidstoestand en eventueel hun ziektebeeld, de zelfzorg, hun normen en waarden, en de inbreng van de directe omgeving en hun sociale context, binnen wettelijke en maatschappelijke grenzen;15° er is voldoende overleg en persoonlijk contact tussen de gebruiker en de dienst : bij de start en tijdens de hulp- en dienstverlening, bij de evaluatie en bijsturing van de hulp- en dienstverlening en bij het eventuele afsluiten ervan.Minstens eenmaal per jaar is er een bezoek in het natuurlijke thuismilieu van de gebruiker. Bij de hulp- en dienstverlening : a) wordt een uniforme, wetenschappelijke score gehanteerd;b) wordt een verslag opgemaakt bij de intake en worden in overleg met de gebruiker tussentijdse evaluaties gehouden;c) wordt een schriftelijke weerslag van de taakafspraken gemaakt, waarvan een kopie aan de dienst en een kopie aan de gebruiker word bezorgd;d) worden de mogelijkheden en beperkingen van de hulp- en dienstverlening duidelijk gemaakt aan de gebruiker;e) ontvangt de gebruiker maximaal de juiste hulp- en dienstverlening op het juiste moment zoals met hem werd afgesproken;16° de gebruiker ontvangt de voor hem relevante informatie tijdens het hulpverleningsproces;17° de dienst peilt op een systematische wijze naar de mate van tevredenheid van het gebruikerssysteem over de aangeboden hulp- en dienstverlening in al haar facetten, binnen een context van maatschappelijk aanvaardbare hulp- en dienstverlening.Minstens jaarlijks wordt een verantwoorde gebruikerstevredenheidsmeting uitgevoerd voor de gezinszorg en minstens tweejaarlijks voor de aanvullende thuiszorg.

B. Voorwaarden betreffende het personeel 1° een dienst stelt doorlopend minstens tien voltijdse equivalenten verzorgend personeel tewerk.De verzorgende personeelsleden verrichten de activiteiten, vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 maart 2009 tot uitvoering van het decreet van 18 juli 2008 betreffende de zorg- en bijstandsverlening in de thuiszorg, met inachtneming van artikel 3 en 4 van dat besluit; 2° een verzorgend personeelslid moet bij de indiensttreding beschikken over een inschrijvingsbewijs dat door het agentschap werd afgeleverd en dat alleen kan worden afgeleverd voor personen die beschikken over een van de volgende documenten : a) een van de volgende studiebewijzen, uitgereikt in het studiegebied personenzorg, waarbij de minister bepaalt welke opleidingen binnen het studiegebied personenzorg in aanmerking komen : 1) een diploma, een studiegetuigschrift of een certificaat, uitgereikt na hetzij het tweede of het derde leerjaar van de derde graad van het (voltijds of deeltijds) beroepssecundair onderwijs, hetzij het tweede of het derde leerjaar van de derde graad van het technisch secundair onderwijs, hetzij het secundair-na-secundair van de derde graad van het technisch secundair onderwijs (Se-n-Se);2) een diploma in de verpleegkunde, uitgereikt na het derde leerjaar van de vierde graad van het beroepssecundair onderwijs, of een diploma van gegradueerde, uitgereikt na de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs (HBO5);3) een getuigschrift, een certificaat of een diploma, uitgereikt na een opleiding van het secundair volwassenenonderwijs, gerangschikt als technisch of beroepssecundair onderwijs van de derde graad;b) een diploma van het secundair onderwijs in combinatie met een attest dat aantoont dat de persoon geslaagd is voor een of meer jaren van een opleiding uit het hoger onderwijs.Alleen opleidingen binnen een van de volgende studiegebieden kunnen hiervoor in aanmerking komen : 1) in het hogescholenonderwijs : het studiegebied gezondheidszorg of het studiegebied sociaalagogisch werk;2) in het hoger beroepsonderwijs (HBO5) : het studiegebied gezondheidszorg of het studiegebied sociaalagogisch werk;3) in het universitair onderwijs : het studiegebied lichamelijke opvoeding, revalidatiewetenschappen en kinesitherapie. De minister wijst binnen die studiegebieden de opleidingen aan die in aanmerking komen en bepaalt voor elke opleiding het aantal jaren dat de persoon met vrucht beëindigd moet hebben; c) hetzij een bekwaamheidsattest van polyvalent verzorgende, uitgereikt door een opleidingscentrum dat erkend was op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 januari 2000 tot regeling van de erkenning en de subsidiëring van opleidingscentra voor polyvalente verzorgenden, hetzij een bekwaamheidsattest van polyvalent verzorgende of een bekwaamheidsattest van zorgkundige, uitgereikt door een opleidingscentrum dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 10 oktober 2008 tot regeling van de opleiding tot polyvalent verzorgende en de bijkomende opleidingsmodule tot zorgkundige;d) een bekwaamheidsattest, uitgereikt door een opleidingscentrum dat erkend is door de Franse of de Duitstalige Gemeenschap, en dat opleidingen organiseert die zowel naar inhoud als naar niveau gelijkwaardig zijn aan de opleidingen van een opleidingscentrum als vermeld in c) ;e) een buitenlands studiebewijs, op voorwaarde dat het door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming gelijkwaardig wordt verklaard met een Vlaams studiebewijs als vermeld in a) of b) ;f) een conformiteitsattest, uitgereikt met toepassing van artikel 7 tot en met 11 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 maart 2009 tot uitvoering van het decreet van 18 juli 2008 betreffende de zorg- en bijstandsverlening in de thuiszorg;3° de dienst stelt per 130 gebruikers, aan wie hij gezinszorg biedt, één VTE begeleidend personeel tewerk.Per 65 extra gebruikers aan wie hij gezinszorg aanbiedt, stelt hij daarbovenop één halftijds equivalent begeleidend personeel tewerk; 4° een begeleidend personeelslid of lid van het omkaderingspersoneel moet bij de indiensttreding beschikken over een van de volgende graden of studiebewijzen : a) de graad van bachelor in het studiegebied gezondheidszorg of het studiegebied sociaalagogisch werk;b) de graad van master;c) het diploma van gegradueerde in het studiegebied gezondheidszorg of het studiegebied sociaalagogisch werk van het hoger beroepsonderwijs (HBO5);d) een buitenlands studiebewijs op voorwaarde dat het door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming gelijkwaardig wordt verklaard met een Vlaams studiebewijs of een graad als vermeld in a), b) of c) ;5° de dienst stelt per volledige schijf van 75 VTE verzorgend personeel één halftijdse equivalent leidinggevend personeel tewerk;6° een leidinggevend personeelslid moet bij de indiensttreding beschikken over een van de volgende graden of studiebewijzen : a) de graad van master;b) een buitenlands studiebewijs op voorwaarde dat het door het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming gelijkwaardig wordt verklaard met een Vlaams studiebewijs dat leidt tot de graad van master. Als een personeelslid daaraan niet voldoet, maar over minstens vijf jaar ervaring beschikt als begeleidend personeelslid in een dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg, in een dienst voor gezinszorg die erkend was met toepassing van het decreet van 14 juli 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg, of in een dienst voor logistieke hulp en aanvullende thuiszorg die gesubsidieerd werd met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2001 tot regeling van de subsidiëring van de diensten voor logistieke hulp en aanvullende thuiszorg, kan dat personeelslid ook als leidinggevend personeelslid tewerkgesteld worden; 7° alle kwalificaties van ongeschoold tot en met een diploma, een studiegetuigschrift of een certificaat van het secundair onderwijs, inclusief het secundair-na-secundair (Se-n-Se), of van het secundair volwassenenonderwijs kunnen worden aanvaard voor de logistieke personeelsleden en de doelgroepmedewerkers;8° de personeelsleden zijn gekwalificeerd voor de opdrachten die zij vervullen;9° de personeelsleden worden op regelmatige tijdstippen bijgeschoold met als doel vakbekwaamheid te verwerven of te verhogen;10° er wordt minimaal ten belope van 1,3 % van het toegekende urencontingent aan vorming georganiseerd voor het verzorgend personeel;11° de inhoud, de plaats en het tijdstip van de vormingsactiviteiten worden altijd geregistreerd, en aanwezigheden worden steeds genoteerd en bijgehouden op de dienst;12° voor zover de bijscholing collectief gebeurt, is er een planning. Die wordt op de dienst ter beschikking gesteld, minimaal de maand voorafgaand aan de activiteit.

C. Voorwaarden voor de werking 1° de hulp- en dienstverlening wordt zo verleend, en de werking wordt zo georganiseerd, dat de middelen (personeel, financiën, gebouwen en inrichting, technieken en methoden) waarover de dienst beschikt, zich verhouden tot de hulp- en dienstverlening die beantwoordt aan de behoeften van de gebruikers;2° de dienst maakt zijn opdracht en hulp- en dienstverleningsaanbod, en de mogelijkheden en voorwaarden ervan op een gerichte wijze bekend;3° als dat nodig is, zorgt de dienst voor de nodige informatieoverdracht naar andere hulpverleners, conform artikel 8, § 1, tweede lid, van het besluit;4° de dienst staat ook open voor zulke informatieoverdracht door die hulpverleners-derden;5° per gebruiker wordt een inventaris opgemaakt van alle hulpverleners (informeel en formeel) die hem hulp verlenen;6° de activiteiten van alle informele en professionele hulpverleners worden op elkaar afgestemd, met betrokkenheid van de gebruiker;7° de dienst evalueert de hulp- en dienstverlening, en de werking en stuurt die bij als dat nodig is.Minstens eenmaal per jaar wordt iedere hulpverleningssituatie op initiatief van de dienst herzien, geëvalueerd en zo nodig bijgestuurd; 8° de hulp- en dienstverlening wordt continu verleend en de werking van de dienst wordt continu georganiseerd.De hulp- en dienstverlening en de werking van de dienst worden ononderbroken en in samenhang aangeboden; 9° de dienst is steeds bereikbaar tijdens de uren waarin hij prestaties levert, minstens voor de gebruikers bij wie hij op dat ogenblik prestaties levert;10° de hulpverlener en de dienst spelen vlot in op de hulpvragen van de gebruikers.De dienst is minimaal in staat met pakketten van twee uur te werken. De gebruiker wordt steeds tijdig op de hoogte gebracht van eventuele hiaten in de hulp- en dienstverlening; 11° de dienst zorgt voor goede overdracht van informatie en voor goede interne afspraken in situaties waarbij verschillende functies of medewerkers betrokken zijn.Als de dienst niet in de aangewezen hulpverlening kan voorzien, wordt de gebruiker doorverwezen; 12° de hulp- en dienstverlening wordt zo verleend, en de werking op een wordt zo georganiseerd, dat aan de behoeften van de gebruiker wordt beantwoord;13° de dienst formuleert en evalueert zijn doelstellingen;14° de gebruikers kunnen klachten uiten en hebben de garantie dat hun klacht wordt geregistreerd en geanalyseerd, en dat de oorzaak van hun klacht wordt onderzocht.Ze hebben de garantie dat op hun klacht binnen een bepaalde termijn schriftelijke feedback wordt gegeven. Bij elke terechte klacht worden, binnen de mogelijkheden van de dienst, kwaliteitsverbeterende maatregelen getroffen. Binnen de mogelijkheden van de dienst worden preventieve maatregelen getroffen om te voorkomen dat vastgestelde tekortkomingen zich zouden herhalen. De klachtenprocedure is op schrift gesteld en wordt bij de intake overhandigd aan iedere gebruiker. Alle niveaus binnen de klachtenprocedure worden duidelijk aangegeven, met minstens de vermelding van adres en telefoonnummer. Alle klachten en het gevolg dat eraan gegeven werd, worden geregistreerd en verwerkt in het kwaliteitsjaarverslag. HOOFDSTUK IV. - Subsidiëring Afdeling I. - Subsidiëring van gezinszorg

Art. 5.Voor gezinszorg moet elke dienst gebruikmaken van Vesta om de gegevens over zijn personeel en zijn gebruikers, die nodig zijn voor het berekenen van de subsidies en voor het genereren van operationele en beleidsinformatie, aan het agentschap te bezorgen. Dat gebeurt volgens de richtlijnen die het agentschap ter beschikking heeft gesteld. De dienst is verantwoordelijk voor het veiligheidsbeleid bij het doorsturen van de gegevens.

Art. 6.Als de dienst een persoon wil tewerkstellen als verzorgend, begeleidend of leidinggevend personeelslid voor gezinszorg, moet die persoon beschikken over een inschrijvingsnummer dat toegekend werd door het agentschap. Het agentschap kent dat nummer toe nadat de dienst het Identificatienummer van de Sociale Zekerheid (INSZ-nummer) van de betrokken persoon bezorgd heeft. Er wordt per functietype een apart inschrijvingsnummer toegekend.

Art. 7.Als de aanvraag tot wijziging van een of meer elementen van de erkenning van een dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg gevolgen heeft voor de subsidiëring van gezinszorg van die dienst, wordt die wijziging doorgevoerd met ingang van 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin de ontvankelijke aanvraag werd ingediend.

Die aanvraag moet ingediend worden voor 1 augustus.

Art. 8.Het jaarlijks extra aantal te subsidiëren uren gezinszorg bedraagt minstens 4 % van het totaal aantal subsidiabele uren van het voorafgaande jaar, zonder dat de programmatie, vermeld in artikel 2, overschreden kan worden.

Met behoud van de toepassing van het eerste lid, legt de Vlaamse Regering elk jaar het totale aantal subsidiabele uren vast.

De minister bepaalt jaarlijks per erkende dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg het maximum aantal subsidiabele uren waarover de dienst beschikt voor het aanbieden van gezinszorg. Bij het toekennen van het jaarlijks extra urencontingent houdt de minister onder andere rekening met een evenredige beschikbaarheid van uren in relatie tot de behoeften die vastgesteld worden per regionale stad, zoals bepaald in de bijlage bij het Zorgregiodecreet. De minister kan jaarlijks maximaal 10 % van het extra aantal te subsidiëren uren gezinszorg toekennen aan nieuwe initiatieven.

Art. 9.Binnen de beschikbare begrotingskredieten en overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV van dit besluit, kan de administrateur-generaal subsidies toekennen aan de erkende diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg, op voorwaarde dat : 1° aan alle erkenningsvoorwaarden wordt voldaan;2° het financiële verslag aan het agentschap wordt bezorgd conform artikel 17 van dit besluit.

Art. 10.De subsidie bestaat uit : 1° een forfaitair bedrag van 23,8295 euro per gepresteerd uur en per uur bijscholing, als subsidiëring van het verzorgend personeel en van het bevorderen van de deskundigheid van het verzorgend personeel; 2° een forfaitair bedrag van 34.785 euro per jaar en per 130 geholpen gebruikers, als subsidiëring van het begeleidend personeel; 3° een forfaitair bedrag van 19.024 euro per jaar en per 75 VTE verzorgend personeel, als subsidiëring van het leidinggevend personeel; 4° een forfaitair bedrag van 26.441 euro per jaar en per 200 geholpen gebruikers als subsidiëring van de administratie- en coördinatiekosten.

Art. 11.§ 1. Iedere dienst verleent onregelmatige prestaties afhankelijk van de noodwendigheden. Onregelmatige prestaties zijn uren die gepresteerd worden, hetzij op weekdagen tussen 20 uur en 7 uur, hetzij op zater-, zon- en feestdagen, met het oog op een continue hulp- en dienstverlening. § 2. De subsidie, vermeld in artikel 10, 1°, wordt verhoogd met 30 % voor uren die gepresteerd worden op een zaterdag en voor uren die gepresteerd worden op weekdagen tussen 20 uur en 7 uur. Ze wordt verhoogd met 60 % voor uren die gepresteerd worden op een zon- of feestdag.

Het percentage van de verhoging wordt bepaald door de astronomische dag (van 0 tot 24 uur) waarop de uren gepresteerd worden. § 3. Prestaties op zater-, zon- en feestdagen die korter zijn dan 2 uur worden, binnen het urencontingent, gelijkgesteld met een prestatie van 2 uur.

Prestaties tussen 22 uur en 7 uur die korter zijn dan 8 uur worden, binnen het urencontingent, gelijkgesteld met een prestatie van 8 uur. § 4. Het totaal aan onregelmatige prestaties dat voor subsidiëring in aanmerking komt, wordt begrensd tot 3 % van het toegekende urencontingent. Het urencontingent onregelmatige prestaties maakt deel uit van het toegekende urencontingent. Binnen de beschikbare begrotingskredieten kunnen individuele diensten die deze 3 %-norm overschrijden, subsidies ontvangen voor de onregelmatige prestaties boven de 3 %-norm. De verdeling van de beschikbare middelen gebeurt dan in verhouding tot de prestaties boven de 3 %-norm.

Art. 12.§ 1. Voor de berekening van de subsidies, vermeld in artikel 10, 2°, 3° en 4°, worden naargelang van het aantal geholpen gebruikers en het aantal VTE verzorgend personeel, de volgende subsidiefracties mogelijk : 1° voor het begeleidend personeel : x/130sten van het subsidiebedrag, vermeld in artikel 10, 2°;2° voor het leidinggevend personeel : x/75sten van het subsidiebedrag, vermeld in artikel 10, 3°, vanaf 75 VTE;3° voor de administratie- en coördinatiekosten : x/200sten van het subsidiebedrag, vermeld in artikel 10, 4°. § 2. Voor de berekening van het aantal geholpen gebruikers, vermeld in artikel 10, 2° en 4°, wordt het aantal gebruikers in aanmerking genomen dat werd geholpen in het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft. Dat wordt gestaafd op basis van het aantal geopende en bijgehouden dossiers, waaruit blijkt dat 4 uur of langer hulp is verleend.

Een onderbroken hulpverlening aan eenzelfde gebruiker kan pas aanleiding geven tot het aanrekenen van de gebruiker als een nieuw geholpen gebruiker als de periode van onderbreking van de hulpverlening langer heeft geduurd dan 13 weken. § 3. Voor de berekening van de subsidie, vermeld in artikel 10, 3°, wordt het gemiddeld aantal VTE verzorgend personeel in aanmerking genomen dat in dienst was in het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft. Dat gemiddelde aantal VTE in dienst wordt berekend door het totale aantal gesubsidieerde uren in het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft, te delen door 1539. De prestaties van de verzorgende personeelsleden die in het kader van de maatregel Sociale Maribel tewerkgesteld waren in het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft, worden mee in rekening gebracht.

Art. 13.Binnen het toegekende urencontingent worden met gepresteerde uren gelijkgesteld : 1° de uren, besteed aan de deelname aan de ondernemingsraad;2° de uren, besteed aan de deelname aan het comité voor preventie en bescherming op het werk;3° de uren, besteed aan syndicale verplichtingen;4° de uren, besteed aan werkvergaderingen, al dan niet met andere hulpverleners in de thuiszorg;5° de uren, besteed aan wijkwerking;6° de uren, vrijgesteld van prestaties wegens de maatregel arbeidsduurvermindering vanaf 45 jaar;7° de wachturen van de verzorgende personeelsleden die kraamzorg verstrekken. Het totale aantal gelijkgestelde uren wordt begrensd tot 5 % van het toegekende urencontingent. Als de grens van 5 % wordt overschreden ten gevolge van de uren, vermeld in punt 6°, kan die grens worden verhoogd, binnen het toegekende urencontingent. Die verhoging kan alleen op voorwaarde dat bewezen wordt dat voor het aantal uren dat de grens van 5 % gelijkgestelde uren overschrijdt, een gelijk aantal uren gezinszorg door vervangend personeel gepresteerd wordt. Een dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg financiert zelf dat vervangende personeel hetzij met het bedrag dat hij ontvangt op basis van artikel 14 of 16, hetzij met andere middelen dan de middelen die via dit besluit werden verkregen.

Art. 14.§ 1. Voor de maatregel werkdrukvermindering wordt er een budget verdeeld van 3.832.201,50 euro tussen de erkende private diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg. § 2. Het budget, vermeld in paragraaf 1, wordt evenredig verdeeld tussen de private diensten op basis van de gegevens in verband met werkdruk die ze bezorgen aan de VVDG. Voor die verdeling worden de gegevens in aanmerking genomen van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop dat budget betrekking heeft.

De minister kan de wijze bepalen waarop de private diensten moeten bewijzen dat ze het bedrag dat ze door die verdeling ontvangen, gebruiken voor de financiering van vervangend personeel binnen de dienst, voor wie geen andere middelen worden verkregen. § 3. Het budget, vermeld in paragraaf 1, wordt verdeeld en toegekend nadat de VVDG aan het agentschap de gegevens van het afgelopen jaar die nodig zijn voor die verdeling, bezorgd heeft. Die gegevens moeten uiterlijk op 1 april aan het agentschap bezorgd worden.

Het subsidiebedrag wordt aan de private diensten toegekend samen met hun voorschot van het derde trimester.

De bedragen, vermeld in paragraaf 1, zijn gekoppeld aan het prijsindexcijfer dat berekend en toegepast wordt overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. De basisindex is de spilindex die van toepassing is op 1 januari 2010. De bedragen worden gekoppeld aan het prijsindexcijfer op 1 januari van het jaar dat volgt op de indexsprong.

Art. 15.§ 1. Voor de maatregel vervoer wordt er een budget van 2.623.008,77 euro verdeeld tussen de erkende diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg. Dat budget kan vanaf 2010 jaarlijks maximaal met hetzelfde percentage stijgen als het percentage waarmee het urencontingent voor dat jaar verhoogd wordt. § 2. Het budget, vermeld in paragraaf 1, wordt evenredig verdeeld tussen de diensten op basis van het totale aantal kilometers dat al het verzorgend personeel voor de dienst afgelegd heeft met de wagen.

De diensten bezorgen die gegevens aan de VVDG. Voor de verdeling worden de gegevens in aanmerking genomen van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop dat budget betrekking heeft.

Alleen de kilometers van de verplaatsingen met de wagen komen in aanmerking, met uitzondering van de verplaatsingen in het kader van het verrichten van boodschappen voor de gebruiker. § 3. Het budget, vermeld in paragraaf 1, wordt verdeeld en toegekend nadat de VVDG aan het agentschap de gegevens van het afgelopen jaar die nodig zijn voor die verdeling, bezorgd heeft. Die gegevens moeten uiterlijk op 1 april aan het agentschap bezorgd worden.

Het subsidiebedrag wordt aan de diensten toegekend samen met hun voorschot van het derde trimester.

Het bedrag, vermeld in paragraaf 1, wordt geïndexeerd conform artikel 14, § 3, derde lid.

Art. 16.§ 1. Voor de maatregel werkdrukvermindering wordt er een budget verdeeld van 401.965,46 euro tussen de erkende openbare diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg. § 2. Het budget, vermeld in paragraaf 1, wordt evenredig verdeeld tussen de openbare diensten op basis van de gegevens in verband met werkdruk die ze bezorgen aan de VVSG. Voor die verdeling worden de gegevens in aanmerking genomen van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop dat budget betrekking heeft.

De minister kan de wijze bepalen waarop de openbare diensten moeten bewijzen dat ze het bedrag dat ze door die verdeling ontvangen, gebruiken voor de financiering van vervangend personeel binnen de dienst, voor wie geen andere middelen worden verkregen. § 3. Het budget, vermeld in paragraaf 1, wordt verdeeld en toegekend nadat de VVSG aan het agentschap de gegevens van het afgelopen jaar die nodig zijn voor die verdeling, bezorgd heeft. Die gegevens moeten uiterlijk op 1 april aan het agentschap bezorgd worden.

Het subsidiebedrag wordt aan de openbare diensten toegekend samen met hun voorschot van het derde trimester.

De bedragen, vermeld in paragraaf 1, worden geïndexeerd conform artikel 14, § 3, derde lid.

Art. 17.§ 1. Jaarlijks wordt een budget verdeeld tussen de erkende diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg voor maatregelen inzake milieubewuste verplaatsingen. Dat budget bedraagt 487.094,47 euro.

De diensten moeten het budget, vermeld in het eerste lid, gebruiken voor een permanent ondersteunend beleid inzake minimale verplaatsingsafstanden en -tijden van de verzorgenden en voor sensibiliserende initiatieven rond het gebruik van verplaatsingsmiddelen. Ze beschrijven het beleid en vermelden de initiatieven die ze in dat kader nemen en plannen in de kwaliteitsplanning en het jaarverslag, vermeld in artikel 7, § 2, van dit besluit. § 2. Het budget, vermeld in paragraaf 1, wordt verdeeld en toegekend op de wijze, vermeld in artikel 15, § 2 en § 3. § 3. Het bedrag, vermeld in paragraaf 1, wordt geïndexeerd conform artikel 14, § 3, derde lid.

Art. 18.De subsidies, vermeld in artikel 10, worden voor de private diensten jaarlijks ambtshalve verminderd met een deel van de RSZ-vermindering die de private diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg ontvangen in het kader van de federale maatregel Structurele Vermindering, gelijk aan 6.569.633,36 euro. De minister bepaalt de verdeling van dit bedrag over de private diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg in overleg met VVDG. Het bedrag, vermeld in het eerste lid, wordt niet geïndexeerd.

Art. 19.Het aantal uren bijscholing dat in aanmerking komt voor subsidiëring, wordt per dienst begrensd tot 2 % van het toegekende urencontingent. Dat urencontingent bijscholing komt boven op het toegekende urencontingent.

Art. 20.Op de subsidies, vermeld in artikel 10, 1°, worden voorschotten uitbetaald. Die voorschotten worden berekend op basis van de gesubsidieerde prestatie-uren en de gesubsidieerde uren bijscholing in het voorafgaande jaar en worden uitbetaald voor het einde van de tweede maand van het trimester waarop ze betrekking hebben. Het saldo wordt uitbetaald na afloop van het betrokken begrotingsjaar. Als een dienst meer voorschotten heeft ontvangen dan zijn definitieve subsidiebedrag, wordt het verschil teruggevorderd.

Voor een nieuwe dienst, die geen uren gepresteerd heeft in het voorafgaande jaar, worden de voorschotten berekend op basis van maximaal 75 % van het toegekende urencontingent. Een nieuwe dienst ontvangt tijdens het eerste werkjaar geen voorschotten voor bijscholing.

Art. 21.Op de subsidies, vermeld in artikel 10, 2°, 3° en 4°, worden voorschotten uitbetaald. Die voorschotten worden berekend op basis van de subsidies van twee jaar geleden en worden uitbetaald voor het einde van de tweede maand van het trimester waarop ze betrekking hebben. Het saldo wordt uitbetaald na afloop van het betrokken begrotingsjaar. Als een dienst meer voorschotten heeft ontvangen dan zijn definitieve subsidiebedrag, wordt het verschil teruggevorderd.

In het jaar dat volgt op het jaar waarin de dienst erkend werd, worden voorschotten toegekend op basis van 50 % van het bedrag, vermeld in artikel 10, 2°.

Art. 22.De subsidiebedragen, vermeld in artikel 10, zijn uitgedrukt tegen 100 % op basis van de spilindex die van toepassing is op 1 januari 2010. Binnen de beschikbare begrotingskredieten worden die subsidiebedragen geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van het Rijk worden gekoppeld. De voormelde koppeling aan het indexcijfer wordt evenwel berekend en toegepast overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.

De aanpassing aan het prijsindexcijfer, vermeld in het eerste lid, wordt voor geen enkel van de subsidiebedragen, vermeld in artikel 10, beperkt. Afdeling II. - Subsidiëring van aanvullende thuiszorg

Art. 23.De Vlaamse Regering legt elk jaar het totale aantal subsidiabele uren aanvullende thuiszorg vast.

De minister bepaalt jaarlijks per erkende dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg het maximale aantal subsidiabele uren aanvullende thuiszorg waarover de dienst beschikt.

Art. 24.Binnen de beschikbare begrotingskredieten en conform de bepalingen van hoofdstuk IV van dit besluit, kan de administrateur-generaal subsidies toekennen aan de erkende diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg voor de activiteiten schoonmaakhulp, oppashulp en karweihulp, op voorwaarde dat de dienst gezinszorg en aanvullende thuiszorg voor 15 april aan het agentschap de volgende documenten bezorgt : 1° een werkingsverslag van het afgelopen jaar, dat minstens de resultaten inhoudt van de registratie, vermeld in artikel 7, § 1, van dit besluit, met betrekking tot de activiteiten schoonmaakhulp, karweihulp en oppashulp.De minister bepaalt de vorm en de inhoud van dat werkingsverslag; 2° de bewijsvoering van de tewerkstelling van het begeleidend en leidinggevend personeel (omkaderingspersoneel) in de aanvullende thuiszorg van het afgelopen jaar.De minister bepaalt de vorm en de inhoud van die bewijsvoering.

Art. 25.§ 1. Jaarlijks bepaalt de minister de diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg die in aanmerking komen voor subsidiëring en, per dienst, het aantal VTE logistiek personeel, het aantal VTE doelgroepwerknemers en het aantal GESCO-VTE in de verschillende functiecategorieën.

De diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg die GESCO-personeel tewerkstellen in de aanvullende thuiszorg, hebben de verplichting hun aantallen GESCO-VTE per functiecategorie op peil te houden. Na gemotiveerde aanvraag van de dienst kan de minister afwijkingen daarop toestaan. § 2. De jaarsubsidie bestaat uit een enveloppe die het resultaat is van de som van de volgende formules : 1° aantal toegewezen VTE logistiek personeel * 27.048,64 euro; 2° ((aantal toegewezen VTE logistiek medewerkers + aantal GESCO-VTE logistiek personeel)/22,5 - het aantal GESCO-VTE administratief personeel) * 40.678,92 euro; 3° ((aantal toegewezen VTE logistiek personeel + aantal GESCO-VTE logistiek personeel)/17,5 - het aantal GESCO-VTE begeleidend personeel) * 50.941,76 euro; 4° ((aantal toegewezen VTE logistiek personeel + aantal GESCO-VTE logistiek personeel)/100 - het aantal GESCO-VTE leidinggevend personeel) * 60.660,18 euro.

Als het resultaat van punt 2°, 3° of 4° negatief is, zal daar geen rekening mee gehouden worden bij de berekening van de totale subsidie-enveloppe.

Art. 26.De erkende diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg die GESCO-personeel tewerkstellen in de aanvullende thuiszorg, ontvangen per GESCO-VTE, bepaald conform artikel 25, § 1, eerste lid, een toeslag op de enveloppe. Die toeslag bedraagt : 1° 6.109,22 euro per jaar per VTE logistiek personeel; 2° 11.261,70 euro per jaar per VTE aan administratief personeel; 3° 14.037,34 euro per jaar per VTE aan begeleidend personeel; 4° 12.787,96 euro per jaar per VTE aan leidinggevend personeel.

Art. 27.Per toegewezen VTE doelgroepwerknemer ontvangen de diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg boven op de enveloppe de volgende toeslagen voor : 1° de doelgroepwerknemer : 7.946,89 euro; 2° het administratief personeel : 1.789,88 euro; 3° het begeleidend personeel : 2.903,68 euro; 4° het leidinggevend personeel : 606,59 euro. Daarbovenop ontvangt de dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg voor 10 VTE doelgroepwerknemers een toeslag voor omkaderingspersoneel van 9.170,46 euro. Die toeslag voor omkaderingspersoneel wordt verhoogd met 917,04 euro per VTE doelgroepwerknemer die aan de dienst werd toegewezen boven op de 10 VTE doelgroepwerknemers.

Art. 28.De diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg ontvangen voor het uitbreiden van de managementondersteuning, de permanente vorming, de maatregel extra aanvullend verlof en de maatregel carensdagen een bedrag van 961,60 euro per VTE logistiek personeel, inclusief GESCO's, en per VTE doelgroepwerknemer.

Art. 29.De diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg ontvangen voor de verhoging van de eindejaarspremie en voor de ondersteuning van het management een bedrag van 1.173,21 euro per VTE logistiek personeel, exclusief GESCO's, en per VTE doelgroepwerknemer.

Art. 30.De bedragen, vermeld in artikel 25, § 2, eerste lid, en artikel 26 tot en met 29 zijn uitgedrukt tegen 100 % op basis van de spilindex die van toepassing is op 1 januari 2010. Binnen de beschikbare begrotingskredieten worden die subsidiebedragen geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van het Rijk worden gekoppeld.

De voormelde koppeling aan het indexcijfer wordt evenwel berekend en toegepast overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.

Art. 31.§ 1. Voor de maatregel werkdrukvermindering wordt er een budget verdeeld tussen de erkende private diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg en de erkende private diensten voor logistieke hulp, vermeld in bijlage II. Dat budget bedraagt 1.878.978,09 euro. § 2. Het budget, vermeld in paragraaf 1, wordt evenredig verdeeld tussen de private diensten, vermeld in paragraaf 1, op basis van de gegevens in verband met werkdruk die ze bezorgen aan de VVDG. Voor die verdeling worden de gegevens in aanmerking genomen van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop dat budget betrekking heeft.

De minister kan de wijze bepalen waarop de private diensten, vermeld in paragraaf 1, moeten bewijzen dat ze het bedrag dat ze ontvangen door die verdeling, gebruiken voor de financiering van vervangend personeel binnen hun dienst, voor wie geen andere middelen worden verkregen. § 3. Het budget, vermeld in paragraaf 1, wordt verdeeld en toegekend nadat de VVDG aan het agentschap de gegevens van het afgelopen jaar die nodig zijn voor die verdeling, bezorgd heeft. Die gegevens moeten uiterlijk op 1 april aan het agentschap bezorgd worden.

Het subsidiebedrag wordt aan de private diensten, vermeld in paragraaf 1, toegekend samen met hun voorschot van het derde trimester.

Het bedrag, vermeld in paragraaf 1, wordt geïndexeerd conform artikel 14, § 3, derde lid.

Art. 32.§ 1. Voor de maatregel vervoer wordt er een budget van 624.346,87 euro verdeeld tussen de erkende diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg en de erkende diensten voor logistieke hulp, vermeld in bijlage II. § 2. Het budget, vermeld in paragraaf 1, wordt evenredig verdeeld tussen de diensten, vermeld in paragraaf 1, op basis van het totale aantal kilometers dat al het logistiek personeel en de doelgroepwerknemers voor de dienst afgelegd hebben met de wagen. Die diensten bezorgen die gegevens aan de VVDG. Voor de verdeling worden de gegevens in aanmerking genomen van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop dat budget betrekking heeft. Alleen de kilometers van de verplaatsingen met de wagen komen in aanmerking, met uitzondering van de verplaatsingen in het kader van het verrichten van boodschappen voor de gebruiker. § 3. Het budget, vermeld in paragraaf 1, wordt verdeeld en toegekend nadat de VVDG aan het agentschap de gegevens van het afgelopen jaar die nodig zijn voor die verdeling, bezorgd heeft. Die gegevens moeten uiterlijk op 1 april aan het agentschap bezorgd worden.

Het subsidiebedrag wordt aan de diensten, vermeld in paragraaf 1, toegekend samen met hun voorschot van het derde trimester.

Het bedrag, vermeld in paragraaf 1, wordt geïndexeerd conform artikel 14, § 3, derde lid.

Art. 33.§ 1. Om de subsidie, berekend conform artikelen 25 tot en met 30, volledig te verkrijgen moet de dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg aantonen dat : 1° hij op jaarbasis per VTE logistiek personeel minstens 95 % van het gemiddelde van 1450 gefactureerde uren realiseert;2° hij op jaarbasis per VTE aan doelgroepwerknemers minstens 95 % van het gemiddelde van 1330 gefactureerde uren realiseert;3° hij, met betrekking tot de norm begeleidend personeel van 1 VTE op 17,5 VTE logistiek personeel en de norm leidinggevend personeel van 1 VTE op 100 VTE logistiek personeel, aantoont dat hij minstens 90 % van de som van het aantal VTE op jaarbasis dat resulteert uit de toepassing van beide normen, effectief heeft tewerkgesteld. § 2. Voor de bewijsvoering van de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, worden zowel het personeel dat conform dit besluit werd toegewezen als het aanwezige GESCO-personeel in alle functiecategorieën in aanmerking genomen. Dat betekent dat : 1° om 95 % van het gemiddelde van 1450 gefactureerde uren te bereiken, de prestaties en de aantallen VTE van alle logistieke personeelsleden, inclusief de GESCO-logistieke personeelsleden, in rekening moeten worden gebracht;2° om 95 % van het gemiddelde van 1330 gefactureerde uren te bereiken, alleen de prestaties en de aantallen VTE doelgroepwerknemers in rekening moeten worden gebracht;3° de norm begeleidend personeel en de norm leidinggevend personeel zullen worden berekend op de aantallen VTE van al het logistiek personeel, inclusief het GESCO-logistiek personeel, en de doelgroepwerknemers;4° een GESCO-begeleidend personeelslid of een GESCO-leidinggevend personeelslid meetelt voor de bewijsvoering van de 90 % effectieve tewerkstelling. § 3. De bewijsvoering gebeurt conform de bepalingen van artikel 24.

Art. 34.§ 1. Als een dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg de 95 %, vermeld in artikel 33, § 1, 1° en 2°, niet haalt, dan wordt het deel van de subsidie-enveloppe dat gebaseerd is op artikel 25, § 2, eerste lid, 1°, artikel 26, 1° en artikel 27, eerste lid, 1°, verminderd met : 1° 5 % als de dienst een percentage haalt dat lager is dan 95 % en hoger dan of gelijk aan 90 %;2° 10 % als de dienst een percentage haalt dat lager is dan 90 % en hoger dan of gelijk aan 85 %;3° (100 % - het behaalde percentage) als de dienst een percentage haalt dat lager is dan 85 %. § 2. Als een dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg de 90 %, vermeld in artikel 33, § 1, 3°, niet haalt, dan wordt het deel van de subsidie-enveloppe dat gebaseerd is op artikel 25, § 2, eerste lid, 2°, 3° en 4°, artikel 26, 2°, 3° en 4° en artikel 27, eerste lid, 2°, 3° en 4°, verminderd met : 1° 5 % als de dienst een percentage haalt dat lager is dan 90 % en hoger dan of gelijk aan 85 %;2° 10 % als de dienst een percentage haalt dat lager is dan 85 % en hoger dan of gelijk aan 80 %;3° (100 % - het behaalde percentage) als de dienst een percentage haalt dat lager is dan 80 %.

Art. 35.§ 1. Elk trimester wordt een voorschot uitgekeerd van 22,5 % van de subsidie-enveloppe, berekend conform artikel 25 tot en met 30.

Die voorschotten worden uitbetaald voor het einde van de tweede maand van het trimester waarop ze betrekking hebben. § 2. Het definitieve subsidiebedrag wordt berekend, toegekend en gesaldeerd na goedkeuring door het agentschap van de verslagen en bewijsvoering, vermeld in artikel 24. § 3. Als uit de toepassing van artikel 34 zou blijken dat een dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg meer voorschotten heeft ontvangen dan het definitieve subsidiebedrag, dan wordt het verschil teruggevorderd. HOOFDSTUK V. - Bepalingen betreffende erkende diensten waarin de activiteiten en het personeel van een kraamcentrum zijn geïntegreerd

Art. 36.De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de erkende diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg die de activiteiten en het personeel van een kraamcentrum hebben overgenomen en waaraan extra subsidiabele uren werden toegekend conform het besluit van de Vlaamse Regering van 17 januari 2003 betreffende de integratie van kraamcentra binnen diensten voor gezinszorg.

Art. 37.In afwijking van artikel 4, B, 2°, 4° en 6°, kunnen de personeelsleden die van het kraamcentrum werden overgenomen, binnen de dienst met behoud van hun functie van verzorgend, begeleidend of leidinggevend personeelslid tewerkgesteld worden, ongeacht het diploma, getuigschrift, attest of brevet waarover zij beschikken. HOOFDSTUK VI. - Overgangsbepalingen

Art. 38.De voorzieningen die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit erkend en gesubsidieerd zijn als diensten voor gezinszorg, worden geacht erkend te zijn als diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg conform de bepalingen van dit besluit. Ze beantwoorden uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 en dit besluit.

Art. 39.De aanvragen voor erkenning van diensten voor gezinszorg waarover op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit nog geen beslissing werd genomen, worden verder behandeld met toepassing van de erkenningsvoorwaarden die voor die datum van kracht waren. In geval van erkenning worden die diensten erkend als dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg. Ze beantwoorden uiterlijk twee jaar na datum van de erkenningsbeslissing aan alle erkenningsvoorwaarden, vermeld in het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 en dit besluit.

Art. 40.In afwijking van artikel 38 moeten de voorzieningen die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit erkend en gesubsidieerd zijn als diensten voor gezinszorg, en die in het kader van de aanvullende thuiszorg alleen een beroep doen op diensten die geen subsidies ontvangen met toepassing van dit besluit, uiterlijk 1 januari 2014 voldoen aan de bepalingen van artikel 4, A, 10°.

Art. 41.Als een voorziening die tot dan toe gesubsidieerd werd met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2001 tot regeling van de subsidiëring van de diensten voor logistieke hulp en aanvullende thuiszorg, als dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg erkend wordt met toepassing van dit besluit, kan ze na haar erkenning alleen subsidies ontvangen in het kader van de aanvullende thuiszorg voor het personeel dat ze op de datum van haar erkenning tewerkstelde en dat werd gesubsidieerd met toepassing van het voornoemde besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2001, en voor het personeel dat ze vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit in dienst heeft genomen.

Art. 42.Een dienst voor gezinszorg die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit erkend is, wordt tot en met 31 december 2015 geacht te beantwoorden aan de voorwaarde van artikel 4, B, 1°, ook al stelt hij niet doorlopend minstens tien voltijdse equivalenten verzorgend personeel tewerk.

Art. 43.De kwalificatievereisten, vermeld in artikel 4, B, zijn van toepassing op het personeel dat wordt aangeworven vanaf de datum van de inwerkingtreding van dit besluit. De personeelsleden die voor die datum waren tewerkgesteld in een welbepaalde functiecategorie in een dienst voor logistieke hulp en aanvullende thuiszorg, worden van rechtswege geacht aan de kwalificatievereisten voor die functiecategorie te beantwoorden.

Art. 44.In afwijking van artikel 4, A, 9°, blijft het ministerieel besluit van 26 juli 2001 tot vaststelling van het bijdragesysteem voor de gebruiker van gezinszorg verder van kracht tot en met 31 december 2010.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers.

Brussel, 24 juli 2009.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN

Bijlage II. - Diensten voor logistieke hulp HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.In deze bijlage wordt verstaan onder : 1° logistiek personeel : personen, tewerkgesteld in een dienst voor logistieke hulp, die schoonmaakhulp of karweihulp aanbieden;2° begeleidend personeel : de personeelsleden die belast zijn met het verrichten van de sociale onderzoeken en met de begeleiding van de gebruikers, het hulp- en dienstverleningsproces en het logistiek personeel;3° leidinggevend personeel : de personeelsleden die belast zijn met de leiding en de algemene beleidsvoering;4° doelgroepwerknemer : de persoon die schoonmaakhulp of karweihulp uitvoert in het kader van de lokale diensteneconomie;5° lokale diensteneconomie : de diensten, vermeld in artikel 2, 1°, van het decreet van 22 december 2006 houdende de lokale diensteneconomie;6° omkaderingspersoneel : de persoon of personen, vermeld in artikel 1, 5°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007 betreffende de lokale diensteneconomie;7° VTE : voltijds equivalent;8° VVDG : de Vereniging van de Diensten voor Gezinszorg van de Vlaamse Gemeenschap;9° VVSG : de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten;10° logistieke hulp : de zorg die bestaat in het aanbieden van schoonmaakhulp of karweihulp. HOOFDSTUK II. - Programmatie

Art. 2.Voor de diensten voor logistieke hulp geldt geen afzonderlijke programmatie. De programmatie aanvullende thuiszorg, vermeld in artikel 3 van bijlage I, omvat tevens het aantal VTE logistiek personeel en het aantal VTE doelgroepwerknemers voor de diensten voor logistieke hulp. HOOFDSTUK III. - Specifieke erkenningsvoorwaarden

Art. 3.Met behoud van de toepassing van artikelen 4, 8, 9, 43, 51, 67, 70 en 72, tweede lid, van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009, gelden voor de erkenning van diensten voor logistieke hulp de onderstaande specifieke voorwaarden : A. Voorwaarden voor de hulp- en dienstverlening 1° de dienst indiceert conform artikel 43 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 de behoeften van de gebruiker op het vlak van schoonmaakhulp en karweihulp.Daartoe verricht het begeleidend personeel van de dienst jaarlijks in het natuurlijke thuismilieu van de gebruiker een sociaal onderzoek. De behoeften van de gebruiker worden vastgesteld aan de hand van de BEL-profielschaal. De minister bepaalt de nadere regels in verband met het sociaal onderzoek en de wijze van het gebruik van de BEL-profielschaal; 2° de dienst biedt op verzoek van de gebruiker of zijn vertegenwoordiger schoonmaakhulp aan, als uit het sociaal onderzoek, vermeld in punt 1°, blijkt dat de draagkracht van de gebruiker of zijn omgeving, hetzij wegens geestelijke of lichamelijke ongeschiktheid, hetzij wegens bijzondere sociale omstandigheden, onvoldoende is;3° de dienst verleent prioriteit op basis van de vastgestelde behoeften, de beperkingen op het vlak van zelfzorg, en de beperkingen op het vlak van de beschikbaarheid en draagkracht van de mantelzorg. De dienst bepaalt het aantal uren schoonmaakhulp aan de gebruiker afhankelijk van die criteria. De minister kan nadere regels bepalen; 4° de dienst kan op verzoek van de gebruiker of zijn vertegenwoordiger karweihulp aanbieden, als uit het sociaal onderzoek, vermeld in punt 1°, blijkt dat de draagkracht van de gebruiker of zijn omgeving, hetzij wegens geestelijke of lichamelijke ongeschiktheid, hetzij wegens bijzondere sociale omstandigheden, onvoldoende is.De minister kan in overleg met de VVDG en VVSG het maximale aandeel van karweihulp in het totale aandeel van logistieke hulp bepalen; 5° de logistieke hulp wordt alleen geboden in het natuurlijke thuismilieu van de gebruiker, naar gelang van de noden die worden beoordeeld op basis van het sociaal onderzoek, vermeld in punt 1°;6° de dienst vordert een bijdrage van de gebruiker per gepresteerd uur logistieke hulp.Bij de berekening van de bijdrage voor een gepresteerd uur logistieke hulp wordt minstens rekening gehouden met het inkomen en de gezinssamenstelling. De Vlaamse Regering kan het bijdragesysteem en de nadere regels bepalen; 7° alvorens de hulp- en dienstverlening, vermeld in punt 2° en 4°, aan te bieden, zorgt de dienst ervoor dat hij beschikt over het Identificatienummer van de Sociale Zekerheid (INSZ-nummer) van de gebruiker;8° de hulp- en dienstverlening wordt op een gebruikersgerichte wijze verleend : de organisatie, de gebouwen, de materialen, de hulpverleners, de procedures en de werkvoorschriften zijn afgestemd op de specifieke behoeften van de gebruikers;9° de hulp- en dienstverlening wordt afgestemd op de reële behoeften van de gebruikers binnen de wettelijke en maatschappelijke grenzen;10° de hulp- en dienstverlening houdt rekening met de persoonlijkheid van de gebruikers, hun gezondheidstoestand en eventueel hun ziektebeeld, de zelfzorg, hun normen en waarden, en de inbreng van de directe omgeving en hun sociale context, binnen wettelijke en maatschappelijke grenzen;11° er is voldoende overleg en persoonlijk contact tussen de gebruiker en de dienst : bij de start en tijdens de hulp- en dienstverlening, bij de evaluatie en bijsturing van de hulp- en dienstverlening en bij het eventuele afsluiten ervan.Minstens eenmaal per jaar is er een bezoek in het natuurlijke thuismilieu van de gebruiker. Bij de hulp- en dienstverlening : a) wordt een uniforme, wetenschappelijke score gehanteerd;b) wordt een verslag opgemaakt bij de intake en worden in overleg met de gebruiker tussentijdse evaluaties gehouden;c) wordt een schriftelijke weerslag van de taakafspraken gemaakt, waarvan een kopie aan de dienst en een kopie aan de gebruiker wordt bezorgd;d) worden de mogelijkheden en beperkingen van de hulp- en dienstverlening duidelijk gemaakt aan de gebruiker;e) ontvangt de gebruiker maximaal de juiste hulp- en dienstverlening op het juiste moment zoals met hem werd afgesproken;12° de dienst peilt op een systematische wijze naar de mate van tevredenheid van het gebruikerssysteem over de aangeboden hulp- en dienstverlening in al haar facetten, binnen een context van maatschappelijk aanvaardbare hulp- en dienstverlening.Minstens tweejaarlijks wordt een verantwoorde gebruikerstevredenheidsmeting uitgevoerd.

B. Voorwaarden voor het personeel 1° alle kwalificaties van ongeschoold tot en met een diploma, een studiegetuigschrift of een certificaat van het secundair onderwijs, inclusief het secundair-na-secundair (Se-n-Se), of van het secundair volwassenenonderwijs kunnen worden aanvaard voor de logistieke personeelsleden en de doelgroepmedewerkers;2° een begeleidend personeelslid of een lid van het omkaderingspersoneel moet bij de indiensttreding beschikken over een van de volgende graden of studiebewijzen : a) de graad van bachelor in het studiegebied gezondheidszorg of het studiegebied sociaalagogisch werk;b) de graad van master;c) het diploma van gegradueerde in het studiegebied gezondheidszorg of het studiegebied sociaalagogisch werk van het hoger beroepsonderwijs (HBO5);d) een buitenlands studiebewijs op voorwaarde dat het door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming gelijkwaardig wordt verklaard met een Vlaams studiebewijs of een graad als vermeld in a), b) of c);3° een leidinggevend personeelslid moet bij de indiensttreding beschikken over een van de volgende graden of studiebewijzen : a) de graad van master;b) een buitenlands studiebewijs op voorwaarde dat het door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming gelijkwaardig wordt verklaard met een Vlaams studiebewijs dat leidt tot de graad van master. Als een personeelslid daaraan niet voldoet, maar over minstens vijf jaar ervaring beschikt als begeleidend personeelslid in een dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg, in een dienst voor logistieke hulp, in een dienst voor gezinszorg die erkend was met toepassing van het decreet van 14 juli 1998 houdende de erkenning en de subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg, of in een dienst voor logistieke hulp en aanvullende thuiszorg die gesubsidieerd werd met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2001 tot regeling van de subsidiëring van de diensten voor logistieke hulp en aanvullende thuiszorg, kan dat personeelslid ook als leidinggevend personeelslid tewerkgesteld worden; 4° de personeelsleden zijn gekwalificeerd voor de opdrachten die zij vervullen;5° de personeelsleden worden op regelmatige tijdstippen bijgeschoold met als doel vakbekwaamheid te verwerven of te verhogen;6° de inhoud, de plaats en het tijdstip van de vormingsactiviteiten worden altijd geregistreerd en aanwezigheden worden steeds genoteerd en bijgehouden op de dienst;7° voor zover de bijscholing collectief gebeurt, is er een planning. Deze is op de dienst ter beschikking, minimaal de maand voorafgaand aan de activiteit.

C. Voorwaarden voor de werking 1° de hulp- en dienstverlening wordt zo verleend, en de werking wordt zo georganiseerd, dat de middelen (personeel, financiën, gebouwen en inrichting, technieken en methoden) waarover de dienst beschikt, zich verhouden tot de hulp- en dienstverlening die beantwoordt aan de behoeften van de gebruikers;2° de dienst maakt zijn opdracht en hulp- en dienstverleningsaanbod, en de mogelijkheden en voorwaarden ervan op een gerichte wijze bekend;3° als dat nodig is, zorgt de dienst voor de nodige informatieoverdracht naar andere hulpverleners, conform artikel 8, § 1, tweede lid, van dit besluit;4° de dienst staat tevens open voor zulke informatieoverdracht door deze hulpverleners-derden;5° per gebruiker wordt een inventaris opgemaakt van alle hulpverleners (informeel en formeel) die hem hulp verlenen;6° de activiteiten van alle informele en professionele hulpverleners worden op elkaar afgestemd, met betrokkenheid van de gebruiker;7° de dienst evalueert de hulp- en dienstverlening en de werking en stuurt bij als dat nodig is.Minstens eenmaal per jaar wordt iedere hulpverleningssituatie op initiatief van de dienst herzien, geëvalueerd en zo nodig bijgestuurd; 8° de hulp- en dienstverlening wordt continu verleend en de werking van de dienst wordt continu georganiseerd.De hulp- en dienstverlening en de werking van de dienst worden ononderbroken en in samenhang aangeboden; 9° de dienst is steeds bereikbaar tijdens de uren waarin hij prestaties levert, minstens voor de gebruikers bij wie hij op dat ogenblik prestaties levert;10° de hulpverlener en de dienst spelen vlot in op de hulpvragen van de gebruikers.De dienst is minimaal in staat met pakketten van twee uur te werken. De gebruiker wordt steeds tijdig op de hoogte gebracht van eventuele hiaten in de hulp- en dienstverlening; 11° de dienst zorgt voor goede overdracht van informatie en voor goede interne afspraken in situaties waarbij verschillende functies of medewerkers betrokken zijn.Als de dienst niet in de aangewezen hulpverlening kan voorzien, wordt de gebruiker doorverwezen; 12° de hulp- en dienstverlening wordt zo verleend, en de werking wordt zo georganiseerd, dat aan de behoeften van de gebruiker wordt beantwoord;13° de dienst formuleert en evalueert zijn doelstellingen;14° de gebruikers kunnen klachten uiten en hebben de garantie dat hun klacht wordt geregistreerd en geanalyseerd, en dat de oorzaak van hun klacht wordt onderzocht.Ze hebben de garantie dat op hun klacht binnen een bepaalde termijn schriftelijke feedback wordt gegeven. Bij elke terechte klacht worden, binnen de mogelijkheden van de dienst, kwaliteitsverbeterende maatregelen getroffen. Binnen de mogelijkheden van de dienst worden preventieve maatregelen getroffen om te voorkomen dat vastgestelde tekortkomingen zich zouden herhalen. De klachtenprocedure is op schrift gesteld en wordt bij de intake overhandigd aan iedere gebruiker. Alle niveaus binnen de klachtenprocedure worden duidelijk aangegeven, met minstens de vermelding van adres en telefoonnummer. Alle klachten en het gevolg dat eraan gegeven werd, worden geregistreerd en verwerkt in het kwaliteitsjaarverslag. HOOFDSTUK IV. - Subsidiëring

Art. 4.De Vlaamse Regering legt elk jaar het totale aantal subsidiabele uren logistieke hulp vast.

De minister bepaalt jaarlijks per erkende dienst voor logistieke hulp het maximum aantal subsidiabele uren logistieke hulp waarover de dienst beschikt.

Art. 5.Binnen de beschikbare begrotingskredieten en conform de bepalingen van hoofdstuk IV van dit besluit, kan de administrateur-generaal subsidies toekennen aan de erkende diensten voor logistieke hulp voor de activiteiten schoonmaakhulp en karweihulp, op voorwaarde dat de dienst voor logistieke hulp voor 15 april aan het agentschap de volgende documenten bezorgt : 1° een werkingsverslag van het afgelopen jaar dat minstens de resultaten inhoudt van de registratie, vermeld in artikel 7, § 1, van dit besluit, met betrekking tot de activiteiten schoonmaakhulp en karweihulp.De minister bepaalt de vorm en de inhoud van dat werkingsverslag; 2° de bewijsvoering van de tewerkstelling van het begeleidend en leidinggevend personeel (omkaderingspersoneel) in de logistieke hulp van het afgelopen jaar.De minister bepaalt de vorm en de inhoud van die bewijsvoering.

Art. 6.§ 1. Jaarlijks bepaalt de minister de diensten voor logistieke hulp die in aanmerking komen voor subsidiëring en, per dienst, het aantal VTE logistiek personeel, het aantal VTE doelgroepwerknemers en het aantal GESCO-VTE in de verschillende functiecategorieën.

De diensten voor logistieke hulp die GESCO-personeel tewerkstellen, hebben de verplichting hun aantallen GESCO-VTE per functiecategorie op peil te houden. Na gemotiveerde aanvraag van de dienst kan de minister afwijkingen daarop toestaan. § 2. De jaarsubsidie bestaat uit een enveloppe die het resultaat is van de som van de volgende formules : 1° aantal toegewezen VTE logistiek personeel * 27.048,64 euro; 2° ((aantal toegewezen VTE logistiek personeel + aantal GESCO-VTE logistiek personeel)/22,5 - het aantal GESCO-VTE administratief personeel) * 40.678,92 euro; 3° ((aantal toegewezen VTE logistiek personeel + aantal GESCO-VTE logistiek personeel)/17,5 - het aantal GESCO-VTE begeleidend personeel) * 50.941,76 euro; 4° ((aantal toegewezen VTE logistiek personeel + aantal GESCO-VTE logistiek personeel)/100 - het aantal GESCO-VTE leidinggevend personeel) * 60.660,18 euro.

Als het resultaat van punten 2°, 3° of 4° negatief is, zal daar geen rekening mee gehouden worden bij de berekening van de totale subsidie-enveloppe.

Art. 7.De erkende diensten voor logistieke hulp die GESCO-personeel tewerkstellen, ontvangen per GESCO-VTE, bepaald conform artikel 6, § 1, eerste lid, een toeslag op de enveloppe. Die toeslag bedraagt : 1° 6.109,22 euro per jaar per VTE logistiek personeel; 2° 11.261,70 euro per jaar per VTE aan administratief personeel; 3° 14.037,34 euro per jaar per VTE aan begeleidend personeel; 4° 12.787,96 euro per jaar per VTE aan leidinggevend personeel.

Art. 8.Per toegewezen VTE doelgroepwerknemer ontvangen de diensten voor logistieke hulp boven op de enveloppe de volgende toeslagen voor : 1° de doelgroepwerknemer : 7.946,89 euro; 2° het administratief personeel : 1.789,88 euro; 3° het begeleidend personeel : 2.903,68 euro; 4° het leidinggevend personeel : 606,59 euro. Daarbovenop ontvangt de dienst voor logistieke hulp voor 10 VTE doelgroepwerknemers een toeslag voor omkaderingspersoneel van 9.170,46 euro. Die toeslag voor omkaderingspersoneel wordt verhoogd met 917,04 euro per VTE doelgroepwerknemer die aan de dienst werd toegewezen boven op de 10 VTE doelgroepwerknemers.

Art. 9.De diensten voor logistieke hulp ontvangen voor het uitbreiden van de managementondersteuning, de permanente vorming, de maatregel extra aanvullend verlof en de maatregel carensdagen een bedrag van 961,60 euro per VTE logistiek personeel, inclusief GESCO's, en per VTE doelgroepwerknemer.

Art. 10.De diensten voor logistieke hulp ontvangen voor de verhoging van de eindejaarspremie en voor de ondersteuning van het management een bedrag van 1.173,21 euro per VTE logistiek personeel, exclusief GESCO's, en per VTE doelgroepwerknemer.

Art. 11.De bedragen, vermeld in artikel 6, § 2, eerste lid, en artikel 7 tot en met 10 zijn uitgedrukt tegen 100 % op basis van de spilindex die van toepassing is op 1 januari 2010. Binnen de beschikbare begrotingskredieten worden die subsidiebedragen geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van het Rijk worden gekoppeld. De voormelde koppeling aan het indexcijfer wordt evenwel berekend en toegepast overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.

Art. 12.§ 1. Om de subsidie, berekend conform artikel 6 tot en met 11, volledig te verkrijgen, moet de dienst voor logistieke hulp aantonen dat : 1° hij op jaarbasis per VTE logistiek personeel minstens 95 % van het gemiddelde van 1450 gefactureerde uren realiseert;2° hij op jaarbasis per VTE aan doelgroepwerknemers minstens 95 % van het gemiddelde van 1330 gefactureerde uren realiseert;3° hij, met betrekking tot de norm begeleidend personeel van 1 VTE op 17,5 VTE logistiek personeel en de norm leidinggevend personeel van 1 VTE op 100 VTE logistiek personeel, aantoont dat hij minstens 90 % van de som van het aantal VTE op jaarbasis dat resulteert uit de toepassing van beide normen, effectief heeft tewerkgesteld. § 2. Voor de bewijsvoering van de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, worden zowel het personeel dat conform dit besluit werd toegewezen als het aanwezige GESCO-personeel in alle functiecategorieën in aanmerking genomen. Dat betekent dat : 1° om 95 % van het gemiddelde van 1450 gefactureerde uren te bereiken, de prestaties en de aantallen VTE van alle logistieke personeelsleden, inclusief de GESCO-logistieke personeelsleden, in rekening moeten worden gebracht;2° om 95 % van het gemiddelde van 1330 gefactureerde uren te bereiken, alleen de prestaties en de aantallen VTE doelgroepwerknemers in rekening moeten worden gebracht;3° de norm begeleidend personeel en de norm leidinggevend personeel zullen worden berekend op de aantallen VTE van al het logistiek personeel, inclusief het GESCO-logistiek personeel, en de doelgroepwerknemers;4° een GESCO-begeleidend personeelslid of een GESCO-leidinggevend personeelslid meetelt voor de bewijsvoering van de 90 % effectieve tewerkstelling. § 3. De bewijsvoering gebeurt conform de bepalingen van artikel 5.

Art. 13.§ 1. Als een dienst voor logistieke hulp de 95 %, vermeld in artikel 12, § 1, 1° en 2°, niet haalt, dan wordt het deel van de subsidie-enveloppe dat gebaseerd is op artikel 6, § 2, eerste lid, 1°, artikel 7, 1° en artikel 8, eerste lid, 1°, verminderd met : 1° 5 % als de dienst een percentage haalt dat lager is dan 95 % en hoger dan of gelijk aan 90 %;2° 10 % als de dienst een percentage haalt dat lager is dan 90 % en hoger dan of gelijk aan 85 %;3° (100 % - het behaalde percentage) als de dienst een percentage haalt dat lager is dan 85 %. § 2. Als een dienst voor logistieke hulp de 90 %, vermeld in artikel 12, § 1, 3°, niet haalt, dan wordt het deel van de subsidie-enveloppe dat gebaseerd is op artikel 6, § 2, eerste lid, 2°, 3° en 4°, artikel 7, 2°, 3° en 4°, en artikel 8, eerste lid, 2°, 3° en 4°, verminderd met : 1° 5 % als de dienst een percentage haalt dat lager is dan 90 % en hoger dan of gelijk aan 85 %;2° 10 % als de dienst een percentage haalt dat lager is dan 85 % en hoger dan of gelijk aan 80 %;3° (100 % - het behaalde percentage) als de dienst een percentage haalt dat lager is dan 80 %.

Art. 14.§ 1. Elk trimester wordt een voorschot uitgekeerd van 22,5 % van de subsidie-enveloppe, berekend conform artikel 6 tot en met 11.

Die voorschotten worden uitbetaald voor het einde van de tweede maand van het trimester waarop ze betrekking hebben. § 2. Het definitieve subsidiebedrag wordt berekend, toegekend en gesaldeerd na goedkeuring door het agentschap van de verslagen en bewijsvoering, vermeld in artikel 5. § 3. Als uit de toepassing van artikel 13 zou blijken dat een dienst voor logistieke hulp meer voorschotten heeft ontvangen dan het definitieve subsidiebedrag, dan wordt het verschil teruggevorderd. HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen

Art. 15.Diensten die voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit gesubsidieerd werden met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2001 tot regeling van de subsidiëring van de diensten voor logistieke hulp en aanvullende thuiszorg, beantwoorden uiterlijk twee jaar na de erkenning als dienst voor logistieke hulp aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 en dit besluit.

Art. 16.Een erkende dienst voor logistieke hulp die geen subsidies ontvangt met toepassing van dit besluit, moet uiterlijk op 1 januari 2014 voldoen aan de bepalingen van artikel 3, A, 6°.

Art. 17.Als een voorziening die tot dan toe gesubsidieerd werd met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2001 tot regeling van de subsidiëring van de diensten voor logistieke hulp en aanvullende thuiszorg, als dienst voor logistieke hulp erkend wordt met toepassing van dit besluit, kan ze na haar erkenning alleen subsidies ontvangen voor het personeel dat ze op de datum van haar erkenning tewerkstelde en dat werd gesubsidieerd met toepassing van het voornoemde besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2001, en voor het personeel dat ze vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit in dienst heeft genomen.

Art. 18.De kwalificatievereisten, vermeld in artikel 3, B, zijn van toepassing op het personeel dat wordt aangeworven vanaf de datum van de inwerkingtreding van dit besluit. De personeelsleden die voor die datum waren tewerkgesteld in een welbepaalde functiecategorie in een dienst voor logistieke hulp, worden van rechtswege geacht aan de kwalificatievereisten voor die functiecategorie te beantwoorden.

Art. 19.De subsidiëring van een dienst voor logistieke hulp en aanvullende thuiszorg die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit gesubsidieerd wordt met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2001 tot regeling van de subsidiëring van de diensten voor logistieke hulp en aanvullende thuiszorg, eindigt van rechtswege twee jaar na die datum, als de dienst dan hetzij niet erkend is als dienst voor logistieke hulp, hetzij geen samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten met een erkende dienst voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg of niet in een dergelijke dienst is geïntegreerd.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers.

Brussel, 24 juli 2009.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN

Bijlage III. - Diensten voor oppashulp HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.In deze bijlage wordt verstaan onder : 1° oppashulp : de hulp en bijstand, tijdens de dag of tijdens de nacht, die erin bestaat de gebruiker gezelschap te houden en toezicht op hem te houden bij afwezigheid van mantelzorg of ter ondersteuning van de mantelzorg;2° gezelschap : het in het bijzijn van een gebruiker vertoeven en hem vergezellen in de activiteiten van het dagelijkse leven;3° toezicht : het met aandacht aanwezig zijn in de onmiddellijke nabijheid van de gebruiker en oplettend zijn voor zijn eventuele behoeften en, als dat nodig is, dringend hulp en bijstand verlenen of professionele zorg of mantelzorg inroepen;4° coördinatie : werkzaamheid die tot doel heeft de vraag naar oppashulp door te verwijzen naar het aanbod van oppashulp, en omgekeerd;5° nachtoppas : elke oppasbeurt die eindigt na 24 uur;6° vrijwilligersoppas : oppashulp, verleend door vrijwilligers. HOOFDSTUK II. - Programmatie

Art. 2.Het programma voor de diensten voor oppashulp bestaat uit programmacijfers en evaluatiecriteria.

Art. 3.Het maximale aantal te erkennen diensten voor oppashulp wordt per provincie en voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad bepaald op één per 100 000 inwoners.

Met behoud van de toepassing van het eerste lid bepaalt de minister per provincie en voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad het aantal regio's en, per regio, het maximale aantal te erkennen diensten voor oppashulp.

Voor de toepassing van de programmacijfers, vermeld in het eerste en tweede lid, wordt uitgegaan van de bevolkingsprojectie voor het vijfde jaar dat volgt op het jaar waarin de erkenningsaanvraag werd ingediend. Die bevolkingsprojectie wordt door de minister vastgelegd en de resultaten ervan voldoen minstens aan de volgende voorwaarden : 1° ze zijn per afzonderlijk kalenderjaar opgesteld;2° ze zijn specifiek voor het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad berekend;3° ze zijn opgesteld op het niveau van de provincies.

Art. 4.De evaluatiecriteria voor de diensten voor oppashulp worden door de minister vastgelegd. Hij houdt daarbij minstens rekening met : 1° de verhouding, voor de regio in kwestie, tussen enerzijds het programmacijfer, en anderzijds het totale aantal erkende diensten voor oppashulp en het totale aantal diensten voor oppashulp waarvoor een ontvankelijke, nog niet afgehandelde erkenningsaanvraag ingediend werd die voldoet aan de programmatie;2° de datum waarop de ontvankelijke erkenningsaanvraag werd ingediend;3° de geografische spreiding van de diensten voor oppashulp binnen de regio in kwestie;4° de samenwerkingsverbanden met andere welzijnsvoorzieningen en vrijwilligersorganisaties. HOOFDSTUK III. - Specifieke erkenningsvoorwaarden

Art. 5.Met behoud van de toepassing van artikelen 4, 10, 11, 43, 50, 67 en 72, tweede lid, van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009, gelden voor de erkenning van diensten voor oppashulp de onderstaande specifieke voorwaarden : A. Voorwaarden voor de hulp- en dienstverlening 1° de dienst zorgt per kalenderjaar voor de coördinatie van minstens 5 000 uren vrijwilligersoppas in de regio waarvoor hij erkend is.Als de dienst echter erkend is voor de regio die bestaat uit het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, zorgt hij voor de coördinatie van minstens 3 000 uren vrijwilligersoppas in die regio; 2° de dienst voldoet aan de federale regelgeving betreffende de rechten van vrijwilligers en aan de Vlaamse regelgeving betreffende het georganiseerd vrijwilligerswerk in het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;3° de dienst maakt geen selectie wat doelgroepen betreft;4° de dienst maakt geen selectie wat de financiële draagkracht van de gebruiker betreft, tenzij dat zou inhouden dat de dienst zich prioritair richt op een toeleiding van gebruikers met een verhoogd risico op verminderde welzijnskansen;5° de dienst vordert van de gebruiker een onkostenvergoeding voor de aangeboden vrijwilligersoppas, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen dag- en nachtoppas.Voor dagoppas wordt maximaal 2,50 euro per uur aangerekend. Voor nachtoppas kan een vergoeding van maximaal 25 euro per beurt gevraagd worden. Als een nachtoppas die eindigt na 6 uur, een aanvang heeft genomen voor 22 uur, kan, samen met de vergoeding voor nachtoppas, een onkostenvergoeding van maximaal 2,50 euro per uur worden gevraagd voor de uren oppas die gepresteerd werden vóór 22 uur. De hiervoor vermelde bedragen zijn gekoppeld aan de spilindex 103,14 (basis 1996 = 100) en variëren zoals bepaald bij de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld; 6° de dienst verstrekt op een voor de gebruiker en verwijzer verstaanbare manier informatie over zijn aanbod;7° de dienst werkt samen en maakt afspraken met externe relevante actoren voor de realisatie van zijn doelstellingen en opdrachten;8° de dienst zorgt voor een passende doorverwijzing als de hulpvraag buiten zijn wettelijke opdracht valt;9° als de dienst zelf niet in een aanbod kan voorzien, informeert hij de gebruiker over andere erkende oppasdiensten in de regio;10° de dienst streeft naar toegankelijkheid voor zijn gebruikers, vanuit een niet-discriminerende houding. B. Voorwaarden voor de omkadering 1° de dienst beschikt minstens over 0,5 equivalent coördinator, die beschikt over een diploma van master of bachelor;2° de coördinator volgt, gespreid over een periode van maximaal twee jaar, minstens 20 uren bijscholing over onderwerpen die voor de dienst relevant zijn;3° de dienst rekruteert, stimuleert, ondersteunt en vormt vrijwilligers, met respect voor hun persoonlijke levenssfeer en hun mogelijkheden;4° de dienst zet voldoende en deskundig personeel en vrijwilligers in om zijn vooropgestelde doelstellingen te realiseren;5° de dienst volgt het functioneren van het personeel en de vrijwilligers;6° de dienst organiseert periodiek en op een gestructureerde wijze intern overleg met en permanente vorming voor personeel en vrijwilligers. C. Voorwaarden voor de werking 1° de dienst is minstens 32 uren per week bereikbaar, met een passende spreiding over alle werkdagen;2° de dienst kan de vraag naar en het aanbod van oppashulp coördineren in een door hem omschreven werkgebied dat ruimer is dan de regio, vermeld in artikel 3, tweede lid, waarvoor hij is erkend, als de beslissing tot erkenning van de dienst dat ruimere werkgebied vermeldt;3° de dienst sluit een samenwerkingscontract met minstens één andere voorziening die volgens het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 en dit besluit is erkend.Dat samenwerkingsakkoord bevat minstens afspraken over : a) de verwijzingsmogelijkheden;b) de organisatorische en logistieke ondersteuning;c) de continuïteit van de coördinatieopdracht;4° de dienst voorziet in inspraak van de gebruiker in zijn eigen hulp- en dienstverlening;5° de dienst voorziet in maximale continuïteit van zijn aanbod;6° de dienst kan noden en behoeften van zijn doelgroepen signaleren en formuleert zo nodig suggesties voor afstemming en bijsturing van het woonzorgbeleid;7° de dienst formuleert zijn missie en visie, en vertaalt die in duidelijke doelstellingen en in een concrete werking;8° de dienst evalueert op regelmatige tijdstippen zijn werking.Hij evalueert geregeld of de doelstellingen bereikt zijn en stuurt afhankelijk daarvan bij; 9° de dienst gaat op een systematische manier de tevredenheid van zijn gebruikers na en stuurt afhankelijk daarvan bij.Minstens tweejaarlijks wordt een verantwoorde gebruikerstevredenheidsmeting uitgevoerd; 10° de dienst beschikt over een duidelijke organisatiestructuur;11° de dienst beheert zijn beschikbare middelen optimaal met het oog op de realisatie van de vooropgestelde doelstellingen;12° de dienst garandeert aan de gebruikers een klachtrecht en zorgt voor een adequate en objectieve behandeling van de klachten. HOOFDSTUK IV. - Subsidiëring

Art. 6.Binnen de beschikbare begrotingskredieten legt de minister jaarlijks het totale aantal subsidiabele uren vrijwilligersoppas voor de erkende diensten voor oppashulp vast en bepaalt de minister jaarlijks, per erkende dienst, het maximum aantal subsidiabele uren vrijwilligersoppas. Het jaarlijks extra aantal te subsidiëren uren vrijwilligersoppas houdt rekening met de verwachte demografische evolutie.

Bij de bepaling van het aantal subsidiabele uren per erkende dienst worden onder meer de realisatiegraad van het al toegekende aantal uren en de spreiding van de gepresteerde uren als parameter gehanteerd.

Aan een erkende dienst wordt in het eerste jaar waarin hij voor subsidiëring in aanmerking komt, een urencontingent toegekend van maximaal 7 000 uren vrijwilligersoppas.

Art. 7.§ 1. Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moet een erkende dienst voor oppashulp minstens het aantal uren vrijwilligersoppas, vermeld in artikel 5, A, 1°, presteren.

De subsidie-enveloppe voor de erkende diensten voor oppashulp bestaat uit : 1° een basissubsidie van 11.887,39 euro voor de eerste 5 000 uren vrijwilligersoppas in de regio waarvoor de dienst erkend is of, als de dienst erkend is voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, voor de eerste 3 000 uren in die regio; 2° een forfaitair bedrag van 1,082 euro per uur vrijwilligersoppas, gepresteerd in het werkgebied van de dienst, dat het aantal uren, vermeld in punt 1°, overstijgt. Het totale aantal gesubsidieerde uren van een dienst kan nooit meer zijn dan het maximum aantal subsidiabele uren dat met toepassing van artikel 6 aan de dienst is toegewezen. § 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, kan een erkende dienst voor oppashulp die tijdens het eerste jaar dat hij voor subsidiëring in aanmerking komt, het aantal uren vrijwilligersoppas, vermeld in artikel 5, A, 1°, niet haalt, toch een subsidie-enveloppe ontvangen die gelijk is aan de basissubsidie van 11.887,39 euro.

Art. 8.Het prioriteitenschema voor de diensten voor oppashulp houdt minstens rekening met : 1° de datum van de erkenningsbeslissing;2° de geografische spreiding van de diensten voor oppashulp over de provincies en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;3° de mate waarop de dienst voor oppashulp in de periode van één jaar voor de datum waarop een ontvankelijke erkenningsaanvraag werd ingediend, al actief was als dienst voor oppashulp. HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen

Art. 9.Diensten voor oppashulp die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit erkend zijn, behouden hun erkenning. Ze beantwoorden uiterlijk twee jaar na die datum aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 en dit besluit.

Art. 10.De aanvragen tot erkenning van diensten voor oppashulp waarover op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit nog geen beslissing werd genomen, worden verder behandeld met toepassing van de erkenningsvoorwaarden die voor die datum van kracht waren. In geval van erkenning beantwoorden die diensten uiterlijk twee jaar na de datum van de erkenningsbeslissing aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 en dit besluit.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers.

Brussel, 24 juli 2009.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN

Bijlage IV. - Diensten voor thuisverpleging HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.In deze bijlage wordt verstaan onder : 1° dienst : een dienst voor thuisverpleging;2° verpleegkundige : een thuisverpleegkundige;3° coördinerend verpleegkundige : de verpleegkundige die verantwoordelijk is voor de organisatie van de dienst voor wat betreft coördinatie, continuïteit, kwaliteit en evaluatie van de zorg.Die verpleegkundige is tevens het aanspreekpunt voor het agentschap; 4° verantwoordelijke verpleegkundige : de verpleegkundige die de verantwoordelijkheid op zich neemt voor de zorg, verleend aan een individuele gebruiker;5° thuisverpleging : activiteiten zoals gedefinieerd in artikel 21quinquies van het koninklijk besluit nr.78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, die worden verricht in het natuurlijke thuismilieu van de gebruiker; 6° Zorgregiodecreet : het decreet van 23 mei 2003 betreffende de indeling in zorgregio's en betreffende de samenwerking en programmatie van gezondheidsvoorzieningen en welzijnsvoorzieningen;7° patiënt : een gebruiker die een beroep doet op een dienst voor thuisverpleging;8° VTE : voltijds equivalent. HOOFDSTUK II. - Programmatie

Art. 2.Er worden maximaal 250 diensten erkend.

Een dienst wordt erkend voor een bepaald werkgebied. Het werkgebied voldoet aan de bepalingen van het Zorgregiodecreet en is minimaal gelijk aan een gemeente of stad en maximaal gelijk aan de som van de regionale steden van één provincie of aan het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Dat werkgebied staat in verhouding tot het aantal verpleegkundigen van de erkende dienst. De minister kan afhankelijk van het aantal verpleegkundigen waarover de dienst beschikt en in verhouding tot het aantal inwoners, nadere regels bepalen voor het werkgebied. HOOFDSTUK III. - Specifieke erkenningsvoorwaarden

Art. 3.Met behoud van de toepassing van artikelen 4, 12, 13, 43, 67 en 72, tweede lid, van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009, gelden voor de erkenning van de diensten de onderstaande specifieke voorwaarden : A. Voorwaarden voor de hulp- en dienstverlening 1° voor elke patiënt wordt een verpleegkundig dossier opgesteld.Dit dossier bevat minstens de volgende informatie : a) de identificatiegegevens van de patiënt : naam, adres, telefoonnummer, geboortedatum en geslacht;b) de datum waarop het dossier wordt opgesteld met in voorkomend geval de vermelding van de verstrekker op wie de patiënt al eerder een beroep voor thuisverpleging heeft gedaan;c) de naam van de verantwoordelijke verpleegkundige;d) in voorkomend geval een lijst met de medische instructies;e) een lijst van de verpleegproblemen, verpleegkundige doelstellingen en interventies;f) de vermelding of er al dan niet een zorgplan is;2° het verpleegkundig dossier wordt bewaard door de verantwoordelijke verpleegkundige of door de dienst waaraan die verpleegkundige verbonden is.De informatie uit dat dossier moet uitwisselbaar zijn tussen de verpleegkundigen van de dienst, voor zover dat noodzakelijk is voor de goede werking en de continuïteit van de zorg in het bijzonder; 3° de verpleegkundige indiceert de behoeften aan thuisverpleging van de patiënt.De minister kan de vorm en de voorwaarden van de indicatiestelling nader bepalen; 4° de dienst houdt rekening met de beschikbare mantelzorg en heeft oog voor de behoefte aan ondersteuning van de mantelzorg;5° de hulp- en dienstverlening wordt op een gebruikersgerichte wijze verleend : de organisatie, de materialen, de procedures en de werkvoorschriften zijn afgestemd op de specifieke behoeften van de patiënten;6° de hulp- en dienstverlening wordt afgestemd op de reële behoeften van de patiënten binnen wettelijke en maatschappelijke grenzen;7° de hulp- en dienstverlening houdt rekening met de persoonlijkheid van de patiënten, hun gezondheidstoestand en ziektebeeld, de zelfzorg, hun normen en waarden, en de inbreng van de directe omgeving en hun sociale context, binnen wettelijke en maatschappelijke grenzen;8° bij het opstarten van de hulp- en dienstverlening, en bij iedere evaluatie en bijsturing ervan, is er overleg tussen patiënt en dienst;9° de patiënt ontvangt de hulp- en dienstverlening op de tijdstippen die werden afgesproken tussen patiënt en dienst;10° bij langdurige en complexe hulp- en dienstverlening worden tussentijdse evaluaties gehouden in samenspraak met de patiënt of met andere hulp- en dienstverleners;11° de patiënt ontvangt de voor hem relevante informatie tijdens het hulpverleningsproces;12° de dienst peilt op een systematische wijze naar de mate van tevredenheid van het gebruikerssysteem over de aangeboden hulp- en dienstverlening in al haar facetten, binnen een context van maatschappelijk aanvaardbare hulp- en dienstverlening.Minstens tweejaarlijks wordt een verantwoorde gebruikerstevredenheidsmeting uitgevoerd.

B. Voorwaarden voor de omkadering 1° de dienst beschikt over minstens 7 VTE verpleegkundigen en één coördinerend verpleegkundige.De verpleegkundigen, verbonden aan de dienst, zijn in het bezit van een diploma, getuigschrift of brevet dat hen toelaat de verpleegkunde in België uit te oefenen; 2° de verpleegkundigen die aan de dienst verbonden zijn, volgen een voor hun taak nuttige bijscholing van minimaal 40 uur per voltijdse equivalent, gespreid over een periode van twee kalenderjaren.Die vorming heeft onder meer betrekking op kwaliteitszorg, continuïteit van de zorgverlening en de samenwerking met andere voorzieningen als vermeld in het woonzorgdecreet van 13 maart 2009.

C. Voorwaarden voor de werking 1° de dienst werkt een permanentieregeling uit met het oog op een optimale bereikbaarheid;2° de dienst werkt tevens een regeling uit om aan de patiënt een continue zorgverlening te kunnen aanbieden, waardoor de noodzakelijke verpleegkundige zorg verzekerd wordt;3° de dienst organiseert periodiek teamoverleg tussen de verpleegkundigen van de dienst.Voor de patiënten met complexe, intensieve of langdurige zorgbehoeften, vindt dat overleg minstens maandelijks plaats; 4° de dienst maakt zijn opdracht en hulp- en dienstverleningsaanbod, en de mogelijkheden en voorwaarden ervan op een gerichte wijze bekend;5° als dat nodig is, zorgt de dienst voor de nodige informatieoverdracht naar andere hulpverleners, conform artikel 8, § 1, tweede lid, van dit besluit;6° de dienst staat open voor zulke informatieoverdracht door die hulpverleners-derden;7° de activiteiten van alle informele en professionele hulpverleners worden op elkaar afgestemd, met betrokkenheid van de patiënt. HOOFDSTUK IV. - Overgangsbepalingen

Art. 4.De teams voor thuisverpleging die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit erkend zijn, worden vanaf die datum van rechtswege erkend als diensten voor thuisverpleging. Hun erkenning geldt voor een onbepaalde duur. Ze voldoen uiterlijk twee jaar na de datum van inwerkingtreding van dit besluit aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 en dit besluit.

Art. 5.De aanvragen voor een erkenning als team voor thuisverpleging waarover op de datum van inwerkingtreding van dit besluit nog geen beslissing is genomen, worden verder behandeld met toepassing van de erkenningsvoorwaarden die voor die datum van kracht waren. In geval van erkenning worden, in afwijking van die regels, de betrokken organisaties van verpleegkundigen voor onbepaalde duur erkend als dienst voor thuisverpleging. Die diensten voldoen uiterlijk twee jaar na de datum van de erkenningsbeslissing aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 en dit besluit.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers.

Brussel, 24 juli 2009.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN

Bijlage V. - Diensten maatschappelijk werk van het ziekenfonds HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.In deze bijlage wordt verstaan onder : 1° dienst : een dienst maatschappelijk werk van het ziekenfonds;2° gebruikers : personen die door ziekte, handicap, ouderdom of vanuit sociale kwetsbaarheid blijvend of tijdelijk problemen ondervinden en hun mantelzorgers;3° VTE : voltijds equivalent. HOOFDSTUK II. - Programmatie

Art. 2.Het programma voor de diensten voor maatschappelijk werk van de ziekenfondsen bestaat uit programmacijfers voor het aantal personeelsleden per landsbond van ziekenfondsen. De programmacijfers worden voor het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad op basis van objectieve parameters als volgt per landsbond vastgelegd : 1° per 10 000 personen die potentieel in aanmerking komen voor een terugbetaling van geneeskundige verstrekkingen in het kader van de sociale maximumfactuur, hierna sociale MAF te noemen : 0,69 VTE;2° per 10 000 personen die in het kader van de sociale MAF effectief een terugbetaling van geneeskundige verstrekkingen genieten : 3,08 VTE;3° per 10 000 personen met minstens een score van 15 op de medisch-sociale schaal die wordt gebruikt voor de evaluatie van de graad van zelfredzaamheid met het oog op het onderzoek naar het recht op de integratietegemoetkoming, hulp aan bejaarden en hulp aan derden : 52,79 VTE;4° per 10 000 invaliden : 4,68 VTE;5° per 10 000 aangesloten leden : 0,034 VTE;6° per 10 000 aangesloten leden, ouder dan 80 jaar : 3,61 VTE. Voor de berekening van de programmacijfers wordt uitgegaan van de beschikbare gegevens van het tweede jaar dat aan het jaar van berekening voorafgaat.

De minister bepaalt de wijze waarop het aantal geprogrammeerde VTE per landsbond verdeeld wordt over de erkende diensten maatschappelijk werk behorend tot eenzelfde landsbond. HOOFDSTUK III. - Specifieke erkenningsvoorwaarden

Art. 3.Met behoud van de toepassing van artikelen 4, 14, 15, 43, 50, 67 en 72, tweede lid, van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009, gelden voor de erkenning van diensten maatschappelijk werk van het ziekenfonds de onderstaande specifieke voorwaarden : A. Voorwaarden voor de organisatie 1° de dienst is opgericht door een ziekenfonds of een landsbond van ziekenfondsen als vermeld in artikelen 2 en 6 van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van de ziekenfondsen;2° de dienst heeft tot doel de zelfredzaamheid, de maatschappelijke integratie en de toegang tot de voorzieningen te realiseren via een integrale benadering van de hulpvraag van de gebruiker;3° de dienst is gevestigd en ontplooit zijn werking in het werkgebied dat bij de erkenning is bepaald. B. Voorwaarden voor de hulp- en dienstverlening 1° de dienst vervult de activiteiten, bepaald in het woonzorgdecreet van 13 maart 2009. De minister bepaalt de resultaatgerichte indicatoren die een erkende dienst moet bereiken. Die indicatoren kunnen zowel kwalitatief als kwantitatief van aard zijn en kunnen zowel betrekking hebben op doelgroepkenmerken als op de gehanteerde werkvormen; 2° de dienst besteedt bijzondere aandacht aan de meest kwetsbare gebruikers.De meest kwetsbaren zijn personen die een combinatie van de volgende kenmerken bezitten : a) ze hebben een beperkte zelfredzaamheid;b) ze zijn aangewezen op hulpmiddelen of hulp van personen voor het stellen van activiteiten van het dagelijkse leven;c) ze hebben een beperkt inkomen;d) ze hebben geen sociaal netwerk;3° met behoud van de toepassing van artikel 6 van dit besluit bevat het kwaliteitshandboek van elke dienst minstens een beschrijving van de volgende elementen : a) een weergave van het kwaliteitsbeleid, dat tenminste bestaat uit de missie, de visie, de strategie en de doelstellingen van de dienst;b) het kwaliteitsmanagementsysteem, dat bestaat uit de organisatorische structuur, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, procedures en processen.De weergave van het kwaliteitsmanagementsysteem moet minstens de volgende elementen bevatten : 1) de conditionele elementen, namelijk : - het organogram; - de functieomschrijvingen; - de overlegmomenten; - de personele en materiële middelen; - de middelen als de principes van werkverdeling; - de maatregelen om specifieke doelgroepen te bereiken; - de omschrijving van de manier waarop personeelsleden aan kwaliteitszorg werken; - de omschrijving van de manier waarop aan kwaliteitsverbetering wordt gewerkt; - het vormings-, trainings- en opleidingsbeleid; 2) de operationele elementen inzake de primaire processen, namelijk : - de werkwijze voor vindplaatsgerichte werking; - de werkwijze voor het voeren van een verkennend en oriënterend gesprek; - de werkwijze voor de overdracht van de hulp- en dienstverlening; - de werkwijze voor het verwerven, gebruiken en doorgeven van informatie over de gebruiker; - de werkwijze voor dossiervorming; - de werkwijze voor klachtenregistratie en -behandeling; - de werkwijze bij gevaar voor schade aan de integriteit van de gebruiker of derden; 3) de operationele elementen inzake de managementprocessen, namelijk : - de werkwijze voor het vaststellen van tekorten en behoeften en het signaleren ervan aan de overheid; - de werkwijze voor het evalueren van de werking, het doelgroepenbeleid en de doelstellingen; - de werkwijze voor het evalueren van het functioneren van personeelsleden; - de werkwijze voor het begeleiden en ondersteunen van personeelsleden; 4) de garantie-elementen, namelijk de werkwijze voor het beheren van de documenten van het handboek;4° de dienst waarborgt tijdens de hulpverlening de integriteit en de menselijke waardigheid van de gebruiker, heeft oog voor de kwetsbaarheid van de gebruiker en neemt de eigen verantwoordelijkheid van de gebruiker als uitgangspunt van de hulp- en dienstverlening;5° de dienst hanteert een hulpverleningsconcept dat een zorg op maat en aangepaste methodieken toelaat en dat in samenspraak met de gebruiker de meest wenselijke en minst ingrijpende zorgvorm aanwendt. In dat hulpverleningsconcept wordt de zelfredzaamheid van de gebruiker gestimuleerd en wordt een systematische en integrale benadering beoogd; 6° de dienst beschrijft op een voor de gebruiker verstaanbare manier zijn hulpverleningsaanbod en voert er een aangepaste communicatie over met de doelgroepen, de potentiële doelgroepen en verwijzers;7° de dienst staat open voor alle hulpvragen en verwijst door naar de meest geëigende voorziening als hij geen aangepast hulpverleningsaanbod heeft;8° de dienst beschrijft hoe hij rechtstreeks en zonder afspraak bereikbaar is;9° de dienst besteedt aandacht aan de bereikbaarheid buiten de kantooruren;10° de dienst besteedt aandacht aan de fysieke, culturele en psychologische aspecten van bereikbaarheid voor zijn doelgroepen;11° de hulpverlening is gratis voor de gebruiker. C. Voorwaarden voor de omkadering 1° de dienst voorziet in een leidinggevende functie;2° de dienst voert een personeelsbeleid waarin vorming geïntegreerd is.Daarbij wordt aandacht besteed aan zowel de efficiëntie van de organisatie als aan de effectiviteit van de hulpverlening. De minister kan bepalen aan welke voorwaarden de personeelsleden en vrijwilligers moeten voldoen; 3° de dienst onderzoekt de mogelijkheid en de wenselijkheid om vrijwilligers in te schakelen in de hulp- en dienstverlening en zorgt, als de dienst zelf vrijwilligerswerk organiseert, voor een aangepaste begeleiding van de vrijwilligers die hij inzet;4° de personeelsleden van de dienst beschikken over de nodige kwalificatievereisten.Die kwalificatievereisten slaan zowel op diploma als op ervaring. De minister kan nadere regels voor de kwalificatievereisten bepalen; 5° de dienst ontwikkelt een vormings-, trainings- en opleidingsbeleid voor alle personeelsleden en voert dat uit.De dienst zorgt ervoor dat de personeelsleden en vrijwilligers voldoende zijn opgeleid voor de opdrachten die ze vervullen en dat ze worden begeleid in hun functioneren; 6° de dienst gebruikt een functieomschrijving voor zijn personeelsleden. D. Voorwaarden voor de werking 1° de dienst bezorgt de registratiegegevens, vermeld in artikel 7, § 1, van het besluit, aan het agentschap op een uniforme wijze.De minister bepaalt de parameters, de criteria en de vorm van de registratie en de voorwaarden van aanleveren van de gegevens aan het agentschap. De registratiegegevens houden rekening met de resultaatgerichte indicatoren, vermeld in B, 1°; 2° conform artikel 8, § 3, tweede lid, van het besluit waakt de dienst over de strikte geheimhouding van alle persoonlijke en vertrouwelijke gegevens en hanteert hij in het bijzonder een deontologische code met betrekking tot het verwerven, het gebruiken en het doorgeven van informatie van en over de gebruikers, met respect voor hun persoonlijke levenssfeer;3° de dienst garandeert het klachtenrecht aan de gebruiker door een procedure voor klachtenregistratie en -behandeling.Die procedure beschrijft op welke wijze de gebruiker zijn klacht kenbaar kan maken, op welke wijze de klacht wordt beoordeeld op ontvankelijkheid, op welke wijze de klacht wordt behandeld en op welke wijze de gebruiker wordt geïnformeerd over het resultaat van zijn klacht.

E. Voorwaarden voor de infrastructuur 1° wat zijn infrastructuur en uitrusting betreft, moet een dienst : a) maximaal bereikbaar zijn, onder meer telefonisch en met het openbaar vervoer;b) over voldoende en aangepaste infrastructuur en uitrusting beschikken zodat de opgelegde taken doelmatig, efficiënt, discreet en met respect voor de waardigheid en de eigenheid van de gebruikers en de personeelsleden volbracht kunnen worden.In voorkomend geval moet hieraan voldaan zijn op de verschillende plaatsen waar het onthaal en de raadplegingen plaatsvinden of waar de opvang wordt georganiseerd; 2° de dienst neemt de nodige maatregelen voor de fysieke veiligheid en de hygiëne van de gebruikers en de personeelsleden. HOOFDSTUK IV. - Subsidiëring

Art. 4.§ 1. Aan een erkende dienst wordt een jaarlijkse subsidie-enveloppe toegekend die is samengesteld uit een forfaitair bedrag van 33.870,59 euro per erkende voltijdse equivalent. § 2. Het forfaitaire bedrag, vermeld in § 1, is uitgedrukt tegen 100 % van de spilindex die van toepassing is op 1 januari 2009. In afwijking van artikel 14 van het besluit wordt dat bedrag, binnen de beschikbare begrotingskredieten, geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Die koppeling aan het indexcijfer wordt berekend en toegepast overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 tot uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. § 3. De jaarlijkse subsidie-enveloppen worden aangepast aan de anciënniteitsevolutie, verdeeld naar rato van het aantal voltijdse equivalenten op 31 december van het lopende werkjaar, conform artikel 6.

Art. 5.Een dienst moet aan de volgende aanvullende subsidiëringsvoorwaarden voldoen : 1° de subsidie-enveloppen besteden aan de werkings- en personeelskosten van de dienst, met dien verstande dat alle diensten ten minste 70 % van de subsidie-enveloppe aanwenden voor personeelskosten;2° de werkings- en personeelskosten daadwerkelijk uitbetalen.

Art. 6.Binnen de beschikbare begrotingskredieten worden de subsidie-enveloppen aangepast aan de anciënniteitsevolutie, met name de evolutie van de gemiddelde geldelijke anciënniteit die de personeelsleden hebben opgebouwd. De stijging van die anciënniteit kan niet meer dan twaalf maanden per jaar bedragen.

Art. 7.Als de resultatenrekening van een dienst een bepaald jaar een batig saldo vertoont, bouwt de dienst reserves op. Die reserves worden aangewend om uitgaven te financieren die bijdragen tot de realisatie van de taken van de dienst.

Het agentschap gaat de concrete aanwending van de reserves na in het kader van het toezicht, vermeld in artikel 72 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009.

Reserves die op het ogenblik van het afsluiten van het boekjaar meer bedragen dan de jaarlijkse subsidie-enveloppe, vermeld in artikel 4, worden ten belope van het bedrag dat de jaarlijkse subsidie-enveloppe overschrijdt, teruggestort aan de Vlaamse Gemeenschap.

Art. 8.Als gedurende twee opeenvolgende jaren de resultaatgerichte indicatoren, vermeld in artikel 3, B, 1°, niet zijn bereikt, wordt de subsidie-enveloppe van het daaropvolgende jaar met 10 % verminderd.

Het globale bedrag van de verminderingen die ter uitvoering van het eerste lid worden toegepast, kan worden aangewend als bonus voor erkende diensten die zich op het vlak van de resultaatgerichte indicatoren, vermeld in artikel 3, B, 1°, positief onderscheiden. De criteria voor het toekennen van die bonus worden vooraf door de minister bepaald. HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen

Art. 9.De diensten die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit erkend zijn als centrum voor algemeen welzijnswerk in het kader van de ziekenfondsen, worden vanaf die datum van rechtswege erkend als dienst maatschappelijk werk van het ziekenfonds. Ze beantwoorden uiterlijk twee jaar na de datum van inwerkingtreding van dit besluit aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 en dit besluit.

Art. 10.De aanvragen tot erkenning voor centra voor algemeen welzijnswerk in het kader van de ziekenfondsen waarover op de datum van inwerkingtreding van dit besluit nog geen beslissing werd genomen, worden verder behandeld met toepassing van de erkenningsvoorwaarden die voor die datum van kracht waren. In geval van erkenning worden die voorzieningen erkend als dienst maatschappelijk werk van het ziekenfonds. Ze beantwoorden uiterlijk twee jaar na de datum van de erkenningsbeslissing aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 en dit besluit.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers.

Brussel, 24 juli 2009.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN

Bijlage VI. - Lokale dienstencentra HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.In deze bijlage wordt verstaan onder : 1° activiteiten van algemeen-informatieve aard : activiteiten die erop gericht zijn aan een groep gebruikers informatie over te dragen over onderwerpen die relevant zijn voor het behoud of de verhoging van de zelfstandigheid of de emancipatie van de gebruiker of die bijdragen tot de integratie van de gebruiker in de lokale leefgemeenschap;2° activiteiten van recreatieve aard : activiteiten ten behoeve van een individuele gebruiker of een groep gebruikers, die gericht zijn op ontmoeting, ontspanning en zinvolle tijdsbesteding, en die tot doel hebben het sociaal netwerk te versterken;3° activiteiten van algemeen vormende aard : activiteiten die gericht zijn op de persoonlijke ontwikkeling en de verrijking op het vlak van kennis of vaardigheden van de gebruikers;4° buurthulp : het organiseren, ondersteunen en volgen van activiteiten en initiatieven die het sociale netwerk, de communicatie en het veiligheidsgevoel versterken;5° zorgverstrekker : een in de eerstelijnsgezondheidszorg werkzame apotheker, arts, diëtist, kinesist, logopedist, tandarts, verpleegkundige, vroedvrouw of beroepsbeoefenaar van een andere discipline die de Vlaamse Regering heeft bepaald, met uitzondering van de arts-specialist en met inbegrip van feitelijke of juridische entiteiten die hen groeperen in mono- of multidisciplinair verband;6° partner : een thuiszorgvoorziening, ouderenvoorziening, vereniging of andere organisatie met wie een afspraak gemaakt wordt of een overeenkomst gesloten wordt voor de organisatie van een activiteit;7° samenwerkingsinitiatief eerstelijnsgezondheidszorg, afgekort SEL : een samenwerkingsverband als vermeld in artikel 2, 11°, van het decreet van 3 maart 2004 betreffende de eerstelijnsgezondheidszorg en de samenwerking tussen de zorgaanbieders. HOOFDSTUK II. - Programmatie

Art. 2.Het programma voor de lokale dienstencentra bestaat uit programmacijfers en evaluatiecriteria.

Art. 3.De programmacijfers voor de lokale dienstencentra worden als volgt bepaald : in een gemeente van het Nederlandse taalgebied en van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad kan per begonnen schijf van 15 000 inwoners één dienstencentrum worden opgericht.

Voor de toepassing van de programmacijfers wordt uitgegaan van de bevolkingsprojectie voor het vijfde jaar dat volgt op het jaar waarin de aanvraag tot voorafgaande vergunning werd ingediend. Die bevolkingsprojectie wordt door de minister vastgelegd en moet tenminste aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° ze is per afzonderlijk kalenderjaar opgesteld;2° ze is specifiek voor het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad berekend;3° ze is regionaal gedifferentieerd tot op het niveau van de gemeenten binnen het Nederlandse taalgebied.

Art. 4.De evaluatiecriteria voor de lokale dienstencentra worden door de minister vastgelegd. De minister houdt daarbij minstens rekening met : 1° de verhouding voor de gemeente in kwestie tussen enerzijds het programmacijfer, en anderzijds het totale aantal erkende lokale dienstencentra en het totale aantal geplande lokale dienstencentra waarvoor hetzij een voorafgaande vergunning werd verleend, hetzij een ontvankelijke, nog niet afgehandelde erkenningsaanvraag werd ingediend die voldoet aan de programmatie;2° de datum waarop de ontvankelijke aanvraag tot voorafgaande vergunning werd ingediend;3° de ligging en de bereikbaarheid van het lokaal dienstencentrum waarvoor een aanvraag tot voorafgaande vergunning is ingediend;4° het toekomstige profiel van de gebruikers van het lokaal dienstencentrum waarvoor een voorafgaande vergunning wordt aangevraagd;5° de samenwerkingsverbanden met andere welzijnsvoorzieningen;6° de geografische spreiding van de lokale dienstencentra. HOOFDSTUK III. - Specifieke erkenningsvoorwaarden Afdeling I. - Specifieke erkenningsvoorwaarden voor een lokaal

dienstencentrum in het Nederlandse taalgebied

Art. 5.Met behoud van de toepassing van artikelen 4, 16 tot en met 19, 43, 50, 67, 70 en 72, tweede lid, van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009, gelden voor de erkenning van lokale dienstencentra de onderstaande specifieke voorwaarden : A. Voorwaarden voor de hulp- en dienstverlening 1° een centrum vervult een preventieve functie voor personen met een beginnende zorgbehoevendheid;2° een centrum organiseert activiteiten van algemeen-informatieve aard.In dat kader moet het centrum : a) jaarlijks minstens tien activiteiten organiseren waarbij op actieve wijze informatie wordt verschaft aan een groep gebruikers.Van die activiteiten vinden er minstens zeven plaats in het centrum. Voor de overige activiteiten wordt de locatie bepaald in overleg met de partner met wie het centrum daarvoor samenwerkt. Als de overige activiteiten georganiseerd worden in samenwerking met een andere erkende thuiszorgvoorziening, worden voor beide thuiszorgvoorzieningen maximaal drie van die activiteiten in aanmerking genomen bij de berekening van het minimale aantal te verrichten activiteiten; b) op minstens drie andere wijzen aan de bewoners van de lokale leefgemeenschap algemene informatie aanbieden;3° een centrum organiseert activiteiten van recreatieve aard.In de ontmoetingsruimte, vermeld in D, 2°, wordt op elk ogenblik een vrijblijvend aanbod van recreatieve activiteiten ter beschikking gesteld.

Het centrum biedt jaarlijks minstens 75 groepsactiviteiten van recreatieve aard aan. Die activiteiten moeten verspreid zijn over minstens vijf verschillende soorten. Van die activiteiten vinden er minstens 50 plaats in het centrum. Voor de overige activiteiten wordt de locatie bepaald in overleg met de partner met wie het centrum daarvoor samenwerkt. Als de overige activiteiten georganiseerd worden in samenwerking met een andere erkende thuiszorgvoorziening, worden voor beide thuiszorgvoorzieningen maximaal 25 van die activiteiten in aanmerking genomen bij de berekening van het minimale aantal te verrichten activiteiten; 4° een centrum biedt activiteiten van algemeen vormende aard aan.Het centrum biedt jaarlijks minstens 100 groepsactiviteiten van algemeen vormende aard aan. Die activiteiten moeten verspreid zijn over minstens vijf verschillende onderwerpen. Van die activiteiten vinden er minstens 65 plaats in het centrum. Voor de overige activiteiten wordt de locatie bepaald in overleg met de partner met wie het centrum daarvoor samenwerkt. Als de overige activiteiten georganiseerd worden in samenwerking met een andere erkende thuiszorgvoorziening, worden voor beide thuiszorgvoorzieningen maximaal 35 van die activiteiten in aanmerking genomen bij de berekening van het minimale aantal te verrichten activiteiten; 5° een centrum biedt hulp bij activiteiten van het dagelijkse leven, inzonderheid hygiënische zorg.Die hulp moet aangeboden worden onder minstens twee vormen, zoals onder meer pedicure en manicure, gelaats- en haarverzorging, hulp bij het nemen van bad of douche en wassalon, gezondheidsconsult en dieetadvies. De professionele zorgverlener die hulp biedt bij activiteiten van het dagelijkse leven, beschikt daartoe over de nodige kwalificaties. Die activiteiten worden bij voorkeur aangeboden in een aangepaste ruimte in het lokaal dienstencentrum of in de lokalen van de partner met wie daarvoor wordt samengewerkt; 6° een centrum biedt aan zijn gebruikers warme maaltijden aan.Die maaltijden worden bij voorkeur aangeboden in een aangepaste ruimte in het centrum of in de lokalen van de partner met wie daarvoor wordt samengewerkt. Daarnaast kan een maaltijdlevering aan huis worden aangeboden. Bij het aanbieden van maaltijden moet het centrum zich minstens richten naar de maatschappelijk zwakkere bewoners van de lokale buurt; 7° een centrum biedt hulp bij boodschappen aan gebruikers die onvoldoende mogelijkheden tot zelfzorg hebben en daardoor niet meer in staat zijn om hun persoonlijke administratieve en huishoudelijke boodschappen te doen;8° een centrum biedt buurthulp;9° een centrum neemt of ondersteunt initiatieven die de mobiliteit van de lokale bewoners tot stand brengen of verhogen;10° een centrum kan personenalarmsystemen uitlenen en een personenalarmcentrale organiseren.Voor het uitlenen van een personenalarmtoestel kunnen eenmalig plaatsings- of waarborgkosten aangerekend worden van maximaal 50 euro. De gebruikersbijdrage voor het uitlenen van een personenalarmtoestel, exclusief eventuele extra externe functionaliteiten, omvat alle andere kosten en bedraagt maximaal 20 euro per maand. Het lokaal dienstencentrum voorziet in de mogelijkheid van een verminderde gebruikersbijdrage voor personen met een beperkte financiële draagkracht. De hierboven vermelde bedragen zijn gekoppeld aan het prijsindexcijfer dat berekend en toegepast wordt overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. De basisindex is de spilindex die van toepassing is op 1 januari 2010. De bedragen worden gekoppeld aan het prijsindexcijfer op 1 januari van het jaar dat volgt op de indexsprong; 11° de minister kan de activiteiten, vermeld in punt 1° tot en met 10°, specificeren;12° het centrum beschrijft en verstrekt op een voor de gebruiker verstaanbare manier zijn aanbod en voert er een aangepaste communicatie over met de gebruikers, de potentiële gebruikers en verwijzers;13° het centrum besteedt onder andere aandacht aan de fysieke, culturele, financiële, psychologische en sociale aspecten van bereikbaarheid en toegankelijkheid voor zijn gebruikers;14° het centrum zorgt, door een geïntegreerd aanbod van zowel dienstverlening als activiteiten, dat de gebruiker er terecht kan met al zijn vragen, zorgen, talenten, interesses, behoeften en inzet;15° het centrum garandeert binnen de beschikbare middelen continuïteit van het aanbod, al dan niet in samenwerking met derden;16° het centrum streeft naar een eigentijds, op maatschappelijke behoeften gebaseerd aanbod vanuit een niet-discriminerende houding. B. Voorwaarden voor de omkadering 1° een centrum beschikt over minstens één 0,5 equivalent centrumleider, die beschikt over een diploma van master of bachelor;2° de centrumleider volgt minstens 20 uren bijscholing, gespreid over twee jaar, over voor het centrum relevante onderwerpen;3° het centrum zet, binnen de beschikbare middelen, voldoende en deskundig personeel en medewerkers in om zijn vooropgestelde doelstellingen te realiseren;4° het centrum bewaakt op een systematische manier de deskundigheid en het functioneren van het personeel en de medewerkers;5° het centrum stimuleert en ondersteunt de inschakeling van vrijwilligers in zijn werking. C. Voorwaarden voor de werking 1° het centrum staat minstens 32 uur per week open als opvang- en ontmoetingscentrum voor de gebruikers, met een passende spreiding over alle werkdagen;2° het centrum richt een centrumraad op met als opdracht, op eigen initiatief of op verzoek van de centrumleider advies uit te brengen over de algemene werking van het centrum, meer bepaald over alle vormen van dienstverlening die ingericht of verstrekt worden, over het activiteitenprogramma en over het jaarverslag.De centrumraad is samengesteld uit minstens negen leden, onder wie de centrumleider, een vertegenwoordiging namens de lokale ouderenadviesraad en minstens vijf gebruikers van het centrum. De centrumraad vergadert minstens viermaal per jaar; 3° het centrum garandeert inspraak van gebruikers in zijn algemene werking;4° het centrum garandeert tijdens de openingsuren een permanent aanspreekpunt;5° het centrum kan noden en behoeften van zijn gebruikers signaleren en formuleert zo nodig suggesties voor de afstemming en bijsturing van het woonzorgbeleid;6° het centrum formuleert zijn missie en visie, vertaalt die in duidelijke doelstellingen conform de vastgestelde en te verwachten behoeften, en vertaalt die doelstellingen naar een concrete werking;7° het centrum evalueert op regelmatige tijdstippen de missie en visie.Het evalueert geregeld of de doelstellingen bereikt zijn en stuurt afhankelijk daarvan bij; 8° het centrum gaat de tevredenheid van zijn gebruikers na en stuurt afhankelijk daarvan bij.Minstens tweejaarlijks wordt een verantwoorde gebruikerstevredenheidsmeting uitgevoerd; 9° het centrum beschikt over een duidelijke organisatiestructuur;10° het centrum organiseert periodiek en op een gestructureerde wijze intern overleg met medewerkers en gebruikers;11° het centrum werkt, als dat nodig is, samen en maakt afspraken met externe relevante actoren voor de realisatie van zijn doelstellingen en opdrachten;12° het centrum beheert zijn beschikbare middelen optimaal met het oog op de realisatie van de vooropgestelde doelstellingen;13° het centrum realiseert zijn doelstellingen volgens de meest geschikte methodieken, rekening houdend met de hedendaagse ontwikkelingen;14° het centrum garandeert aan de gebruikers een klachtrecht en zorgt voor een adequate en objectieve behandeling van de klachten.Het hanteert daarvoor een procedure waarin meegedeeld wordt hoe en waar klachten worden ingediend, en hoe ze behandeld worden.

D. Voorwaarden voor de infrastructuur 1° een centrum beschikt over duidelijk herkenbare en aaneensluitende lokalen;2° voor de organisatie van de activiteiten, vermeld in A, 3°, beschikt het centrum over een aangepaste en voldoende grote ontmoetingsruimte met minimaal 50 zitplaatsen;3° het centrum beschikt over een aparte gespreksruimte voor de centrumleider, waar de privacy van de gebruiker gegarandeerd is;4° naast de ontmoetingsruimte, vermeld in punt 2°, beschikt het centrum over minstens één aparte ruimte voor de organisatie van activiteiten als vermeld in A, 3° en 4°.Die ruimte kan comfortabel gebruikt worden door groepen van minstens 20 personen; 5° het centrum is volledig toegankelijk voor rolstoelgebruikers. Rolstoelgebruikers moeten zelfstandig het gebouw, de lokalen, vermeld in 2° tot en met 4°, en de sanitaire ruimten kunnen betreden; 6° het centrum voorziet in de nodige accommodatie en hulpmiddelen, en zorgt voor een passend onderhoud ervan.De accommodatie en de hulpmiddelen zijn aangepast aan zijn gebruikers, opdrachten en medewerkers. Afdeling II

Specifieke erkenningsvoorwaarden voor een lokaal dienstencentrum in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad

Art. 6.Met behoud van de toepassing van artikel 5, met uitzondering van A, 2° tot en met 5°, en D, 1° tot en met 4°, gelden voor de erkenning van een lokaal dienstencentrum in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad de onderstaande specifieke voorwaarden : A. Voorwaarden voor de hulp- en dienstverlening 1° het centrum organiseert activiteiten van algemeen-informatieve aard.In dat kader moet het centrum : a) jaarlijks minstens acht activiteiten organiseren waarbij op actieve wijze informatie wordt verschaft aan een groep gebruikers.Van die activiteiten vinden er minstens vijf plaats in het centrum. Voor de overige activiteiten wordt de locatie bepaald in overleg met de partner met wie het centrum daarvoor samenwerkt. Als de overige activiteiten georganiseerd worden in samenwerking met een andere erkende thuiszorgvoorziening, worden voor beide thuiszorgvoorzieningen maximaal drie van die activiteiten in aanmerking genomen bij de berekening van het minimale aantal te verrichten activiteiten; b) op minstens drie andere wijzen aan de bewoners van de lokale leefgemeenschap algemene informatie aanbieden;2° een centrum organiseert activiteiten van recreatieve aard.In de ontmoetingsruimte, vermeld in B, 1°, wordt op elk ogenblik een vrijblijvend aanbod van recreatieve activiteiten ter beschikking gesteld. Het centrum biedt jaarlijks minstens 65 groepsactiviteiten van recreatieve aard aan. Die activiteiten moeten verspreid zijn over minstens vijf verschillende soorten. Van die activiteiten vinden er minstens 45 plaats in het centrum. Voor de overige activiteiten wordt de locatie bepaald in overleg met de partner met wie het centrum hiervoor samenwerkt. Als de overige activiteiten georganiseerd worden in samenwerking met een andere erkende thuiszorgvoorziening, worden voor beide thuiszorgvoorzieningen maximaal 25 van die activiteiten in aanmerking genomen bij de berekening van het minimale aantal te verrichten activiteiten; 3° een centrum biedt activiteiten van algemeen vormende aard aan.Het centrum biedt jaarlijks minstens 70 groepsactiviteiten van algemeen vormende aard aan. Die activiteiten moeten verspreid zijn over minstens vijf verschillende onderwerpen. Van die activiteiten vinden er minstens 45 plaats in het centrum. Voor de overige activiteiten wordt de locatie bepaald in overleg met de partner met wie het centrum daarvoor samenwerkt. Als de overige activiteiten georganiseerd worden in samenwerking met een andere erkende thuiszorgvoorziening, worden voor beide thuiszorgvoorzieningen maximaal 25 van die activiteiten in aanmerking genomen bij de berekening van het minimale aantal te verrichten activiteiten; 4° een centrum kan het multidisciplinair overleg organiseren, vermeld in artikel 21, § 2, van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009. B. Voorwaarden voor de infrastructuur 1° voor de organisatie van de activiteiten, vermeld in A, 2°, beschikt het centrum over een aangepaste en voldoende grote ontmoetingsruimte;2° naast de ontmoetingsruimte, vermeld in punt 1°, beschikt het centrum over minstens één aparte ruimte voor de organisatie van activiteiten als vermeld in A, 2° en 3°.Die ruimte kan comfortabel gebruikt worden door groepen van minstens 15 personen; 3° het centrum beschikt over een aparte gespreksruimte, waar de privacy van de gebruiker gegarandeerd is;4° het centrum is volledig toegankelijk voor rolstoelgebruikers. Rolstoelgebruikers moeten zelfstandig het gebouw, de lokalen, vermeld in punten 1° en 3°, en de sanitaire ruimten kunnen betreden. HOOFDSTUK IV. - Subsidiëring

Art. 7.§ 1. De subsidie-enveloppe voor een erkend lokaal dienstencentrum dat in het Nederlandse taalgebied ligt, bedraagt 29.156,65 euro per kalenderjaar. De subsidie-enveloppe voor een erkend lokaal dienstencentrum dat in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad ligt, bedraagt 34.850,69 euro per kalenderjaar. § 2. Als een lokaal dienstencentrum de werkzaamheden, vermeld in artikel 5, A, 10°, verricht, kan de subsidie-enveloppe, vermeld in paragraaf 1, worden verhoogd met een bedrag van 495,78 euro per personenalarmtoestel dat door het centrum wordt aangekocht en dat ter beschikking zal worden gesteld van een zelfstandig wonende gebruiker.

Jaarlijks stelt de minister het totale bedrag vast dat besteed kan worden aan de subsidiëring van de personenalarmtoestellen.

De minister bepaalt : 1° de technische en functionele vereisten waaraan de personenalarmtoestellen moeten voldoen;2° de procedure voor het toekennen van de aanvullende subsidie;3° de programmatie waaraan de verdeling van de personenalarmtoestellen verbonden is. § 3. Voor de coördinatie van het multidisciplinair overleg, vermeld in artikel 6, A, 4°, kan het centrum een vergoeding ontvangen van het SEL.

Art. 8.Het prioriteitenschema voor de lokale dienstencentra houdt minstens rekening met : 1° de datum van de erkenningsbeslissing;2° de geografische spreiding van de lokale dienstencentra;3° de mate waarin het lokaal dienstencentrum in de periode die voorafgaat aan de datum waarop de ontvankelijke erkenningsaanvraag werd ingediend, al actief was als lokaal dienstencentrum. HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen

Art. 9.De lokale dienstencentra die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit erkend zijn, behouden hun erkenning. Ze beantwoorden uiterlijk twee jaar na die datum aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 en dit besluit, met uitzondering van de voorwaarden voor de infrastructuur.

Art. 10.Als over een aanvraag tot erkenning van een lokaal dienstencentrum waarvoor geen gebouw moet worden opgericht, verbouwd of ingericht, op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit nog geen beslissing is genomen, wordt de aanvraag verder behandeld met toepassing van de erkenningsvoorwaarden die voor die datum van toepassing waren. In geval van erkenning beantwoordt het centrum uiterlijk twee jaar na de datum van de erkenningsbeslissing aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 en in dit besluit, met uitzondering van de voorwaarden voor de infrastructuur.

Art. 11.Als over een aanvraag tot erkenning van een lokaal dienstencentrum waarvoor een gebouw moet worden opgericht, verbouwd of ingericht, op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit nog geen beslissing is genomen, gelden de volgende regels : 1° als op de datum van inwerkingtreding van dit besluit de persoon die de erkenning heeft aangevraagd, nog niet op de hoogte is gebracht van de opschorting van de behandeling van de aanvraag, vervalt de aanvraag van rechtswege.Het agentschap deelt dit mee aan die persoon; 2° als op de datum van inwerkingtreding van dit besluit aan de persoon die de erkenning heeft gevraagd, is meegedeeld dat de behandeling van de aanvraag is opgeschort in afwachting van de oprichting, verbouwing of inrichting van een gebouw voor het centrum, kan na de voltooiing van die werkzaamheden, het lokaal dienstencentrum alleen worden erkend als het beantwoordt aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 en in dit besluit. In afwijking van het eerste lid, 2°, wordt de erkenningsaanvraag verder behandeld met toepassing van de erkenningsvoorwaarden die voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit van toepassing waren, als voor die datum met betrekking tot het centrum hetzij aan het agentschap de start van de oprichtings-, verbouwings- of inrichtingswerkzaamheden werd meegedeeld, hetzij het technisch en financieel aspect van het masterplan is goedgekeurd met toepassing van de regelgeving inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden. In geval van erkenning beantwoordt het centrum uiterlijk twee jaar na de datum van de erkenningsbeslissing aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 en in dit besluit, met uitzondering van de voorwaarden voor de infrastructuur.

Art. 12.In afwijking van artikel 5, B, 1°, mag een lokaal dienstencentrum dat op de datum van inwerkingtreding van dit besluit erkend is, verder geleid worden door de centrumleider die op de voormelde datum met de leiding van het dienstencentrum was belast, ook al beschikt die persoon niet over een diploma van master of bachelor.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers.

Brussel, 24 juli 2009.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN

Bijlage VII. - Regionale dienstencentra HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.In deze bijlage wordt verstaan onder : 1° partner : een thuiszorgvoorziening, ouderenvoorziening, vereniging of andere organisatie met wie een afspraak gemaakt wordt of een overeenkomst gesloten wordt voor de organisatie van een activiteit;2° zorgverstrekker : een in de eerstelijnsgezondheidszorg werkzame apotheker, arts, diëtist, kinesist, logopedist, tandarts, verpleegkundige, vroedvrouw of beroepsbeoefenaar van een andere discipline die de Vlaamse Regering heeft bepaald, met uitzondering van de arts-specialist en met inbegrip van feitelijke of juridische entiteiten die hen groeperen in mono- of multidisciplinair verband;3° zorgaanbieder : een zorgverstrekker, alsook een organisatie, dienst of persoon die professionele zorg of diensten verleent aan gebruikers en die daardoor de eerstelijnsgezondheidszorg vergemakkelijkt, mogelijk maakt of ondersteunt, met uitzondering van de organisatie, dienst of persoon met een meer gespecialiseerd zorgaanbod;4° samenwerkingsinitiatief eerstelijnsgezondheidszorg, afgekort SEL : een samenwerkingsverband als vermeld in artikel 2, 11°, van het decreet van 3 maart 2004 betreffende de eerstelijnsgezondheidszorg en de samenwerking tussen de zorgaanbieders. HOOFDSTUK II. - Programmatie

Art. 2.Het programma voor de regionale dienstencentra bestaat uit programmacijfers en evaluatiecriteria.

Art. 3.Het maximale aantal te erkennen regionale dienstencentra wordt bepaald op 1 per 100 000 inwoners per provincie en voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.

De minister bepaalt op basis van de bevolkingscijfers per provincie en voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad het aantal regio's dat in aanmerking komt voor het programmacijfer van regionale dienstencentra, en, per regio, het maximale aantal te erkennen regionale dienstencentra.

Voor de toepassing van de programmacijfers wordt uitgegaan van de bevolkingsprojectie voor het vijfde jaar dat volgt op het jaar waarin de aanvraag tot voorafgaande vergunning werd ingediend. Die bevolkingsprojectie wordt door de minister vastgelegd en moet ten minste aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° ze is per afzonderlijk kalenderjaar opgesteld;2° ze is specifiek voor het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad berekend;3° ze is opgesteld op het niveau van de provincies.

Art. 4.De evaluatiecriteria voor de regionale dienstencentra worden door de minister vastgelegd. De minister houdt daarbij minstens rekening met : 1° de verhouding voor de regio in kwestie tussen enerzijds het programmacijfer en anderzijds het totale aantal erkende regionale dienstencentra en het totale aantal geplande regionale dienstencentra waarvoor hetzij een voorafgaande vergunning werd verleend, hetzij een ontvankelijke, nog niet afgehandelde erkenningsaanvraag ingediend werd, die voldoet aan de programmatie;2° het toekomstige profiel van de gebruikers van het regionaal dienstencentrum waarvoor een voorafgaande vergunning wordt aangevraagd;3° de datum van het indienen van de ontvankelijke aanvraag tot voorafgaande vergunning;4° de geografische spreiding van de regionale dienstencentra binnen de regio in kwestie;5° de samenwerkingsverbanden met andere welzijnsvoorzieningen. HOOFDSTUK III. - Specifieke erkenningsvoorwaarden Afdeling I. - Specifieke erkenningsvoorwaarden voor een regionaal

dienstencentrum in het Nederlandse taalgebied

Art. 5.Met behoud van de toepassing van artikelen 4, 20 tot en met 22, 43, 50, 67, 70 en 72, tweede lid, van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009, gelden voor de erkenning van regionale dienstencentra de onderstaande specifieke voorwaarden : A. Voorwaarden voor de hulp- en dienstverlening 1° het centrum is per kalenderjaar belast met het uitlenen van en het verstrekken van advies over minstens 20 verschillende soorten hulpmiddelen voor gebruikers of ter ondersteuning van specifieke zorgsituaties;2° het centrum is in staat om in specifieke zorgsituaties op elke individuele adviesvraag over materiële en immateriële hulp- en dienstverlening een antwoord te formuleren of, als dat nodig of gewenst is, de adviesvrager door te verwijzen naar de meest geschikte persoon of voorziening die de adviesvraag kan beantwoorden;3° het centrum organiseert, verspreid over zijn werkgebied, dat minstens de regio omvat die bepaald werd met toepassing van artikel 3, tweede lid, per kalenderjaar minimaal 40 informatie-, vormings- of voorlichtingscursussen over voor de thuiszorg relevante onderwerpen voor mantelzorgers, vrijwilligers of gebruikers.Als dat mogelijk is, werkt het centrum daarvoor samen met bestaande initiatieven uit het werkgebied. Tijdens het kalenderjaar dat samenvalt met het eerste werkjaar moet het centrum de organisatie van minimaal 20 informatie- of vormingscursussen of bijeenkomsten realiseren. De minister kan nadere regels voor de organisatie van die informatie- of vormingscursussen of bijeenkomsten bepalen.

Minstens 30 of, tijdens het eerste werkjaar, minstens 15 van die informatie- of vormingsactiviteiten worden georganiseerd door middel van bijeenkomsten waar de mantelzorgers, vrijwilligers of gebruikers fysiek aanwezig zijn. Bij gebruik van andere mediakanalen moet de mogelijkheid tot interactie met de mantelzorgers, vrijwilligers of gebruikers worden gevrijwaard.

Van de informatie- of vormingscursussen die georganiseerd worden door het centrum in samenwerking met een andere erkende thuiszorgvoorziening, worden er maximaal 15 voor zowel het centrum als voor de thuiszorgvoorziening waarmee wordt samengewerkt, als activiteit in aanmerking genomen bij de berekening van het minimale aantal te organiseren activiteiten; 4° het centrum is in staat om elke vraag naar vrijwilligerszorg voor een specifieke thuiszorgsituatie toe te leiden naar een vrijwilliger, een voorziening of een organisatie die vrijwilligerszorg aanbiedt;5° het centrum is per kalenderjaar belast met het uitlenen en onderhouden van minstens 60 personenalarmtoestellen, organiseert de dienstverlening van een personenalarmcentrale en beschikt per kalenderjaar over een verwijzingslijst voor minstens 60 gebruikers. Voor het uitlenen van een personenalarmtoestel kunnen eenmalige plaatsings- of waarborgkosten aangerekend worden van maximaal 50 euro.

De gebruikersbijdrage voor het uitlenen van een personenalarmtoestel, exclusief eventuele extra externe functionaliteiten, omvat alle andere kosten en bedraagt maximaal 20 euro per maand. Het centrum voorziet in de mogelijkheid van een verminderde gebruikersbijdrage voor personen met een beperkte financiële draagkracht. De hierboven vermelde bedragen zijn gekoppeld aan het prijsindexcijfer dat berekend en toegepast wordt overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. De basisindex is de spilindex die van toepassing is op 1 januari 2010. De bedragen worden gekoppeld aan het prijsindexcijfer op 1 januari van het jaar dat volgt op de indexsprong; 6° het centrum verstrekt per kalenderjaar aan minstens 30 gebruikers in een thuissituatie advies over aanpassingen aan de woning en over technologische aanpassingen;7° het centrum verstrekt per kalenderjaar aan minstens 30 gebruikers ergotherapeutische begeleiding.Die dienstverlening wordt geboden door een ergotherapeut; 8° een centrum neemt of ondersteunt initiatieven die de mobiliteit van de lokale bewoners tot stand brengen of verhogen;9° het centrum coördineert het multidisciplinaire overleg voor gebruikers met een langdurig ernstig verminderd zelfzorgvermogen.Die activiteit wordt minstens opgenomen voor de gemeenten in het werkgebied waar er geen andere zorgaanbieder, conform artikel 4, 9°, van het besluit van de Vlaamse Regering 19 december 2008 betreffende de samenwerkingsinitiatieven eerstelijnsgezondheidszorg, dat overleg organiseert. De coördinatie verloopt op basis van een samenwerkingsverband met een SEL en omvat de organisatorische en administratieve ondersteuning, het voorzitten van het overleg en het bewaken van de voortgangscontrole van het overleg door het administratieve volgen en afhandelen ervan. De minister kan de nadere regels voor het overleg bepalen; 10° een centrum kan begeleiding bieden over de aanpassing van de woning aan gebruikers met beperkte sociale vaardigheden, voor wie advies over de aanpassing van hun woning als vermeld in punt 6°, onvoldoende garanties biedt op de realisatie ervan.Onder begeleiding wordt onder meer advies verstaan over mogelijke uitvoerders van de werkzaamheden, alsook begeleiding bij de uitvoering van de werkzaamheden en bij de praktische en administratieve formaliteiten die bij een dergelijke aanpassing horen; 11° de minister kan de activiteiten, vermeld in punt 1° tot en met 10°, specificeren;12° een centrum maakt zijn hulp- en dienstverlening kenbaar en bewaakt de toegankelijkheid van zijn aanbod;13° een centrum stimuleert en ondersteunt de integrale thuiszorg, onder meer door middel van samenwerking, doorverwijzing, voortgangscontrole en bijsturing;14° een centrum voert een actief communicatiebeleid met interne en externe partners en met de gebruikers, dat aangepast is aan de vooropgestelde doelstellingen. B. Voorwaarden voor de omkadering 1° het centrum beschikt minstens over één 0,75 equivalent centrumleider, die beschikt over een diploma van master of bachelor;2° de centrumleider volgt minstens 32 uren bijscholing, gespreid over twee jaar, over voor het centrum relevante onderwerpen;3° het centrum voorziet op systematische wijze in de rekrutering, begeleiding en vorming van zijn medewerkers. C. Voorwaarden voor de werking 1° het centrum is minstens 32 uur per week bereikbaar met een gepaste spreiding over alle werkdagen.Minstens 8 uur daarvan is het ook effectief toegankelijk voor de gebruikers, de mantelzorgers en de vrijwilligers; 2° voor het uitlenen van de personenalarmtoestellen en de hulpmiddelen, het geven van advies over woningaanpassingen en technologische aanpassingen, en het aanbieden van de ergotherapeutische begeleidingen, vermeld in A, 5°, 6° en 7°, is het centrum of de partner met wie voor de activiteit in kwestie wordt samengewerkt, minstens 16 uur toegankelijk;3° het centrum kan activiteiten ontwikkelen in een werkgebied dat het omschrijft en dat ruimer kan zijn dan de regio, vermeld in artikel 3, tweede lid, waarvoor het centrum is erkend.In dat geval vermeldt de beslissing tot erkenning dat ruimere werkgebied. Het centrum moet voor de regio waarvoor het erkend is, aan alle specifieke erkenningsvoorwaarden voldoen; 4° een centrum peilt naar de behoeften van de gebruiker en stelt zijn planning daarop af;5° een centrum signaleert op een systematische wijze vastgestelde tekorten en behoeften;6° een centrum ontwikkelt een opdrachtsverklaring (missie, visie en waarden) en maakt die kenbaar;7° een centrum gaat minstens tweejaarlijks de tevredenheid na van gebruikers en medewerkers;8° een centrum zet de beschikbare middelen optimaal in;9° een centrum heeft kennis van de regio en het aanbod aan hulp- en dienstverlening en streeft naar interne en externe samenwerking;10° een centrum biedt de mogelijkheid tot het formuleren van suggesties of klachten en garandeert een passende behandeling. D. Voorwaarden voor de infrastructuur 1° het centrum beschikt over duidelijk herkenbare en aaneensluitende lokalen, die gemakkelijk toegankelijk zijn voor rolstoelgebruikers. Rolstoelgebruiker moeten zelfstandig het gebouw, de lokalen en de sanitaire ruimten kunnen betreden; 2° het gebouw is gemakkelijk bereikbaar;3° de minister kan de minimale normen nader bepalen waaraan de lokalen van een centrum moeten voldoen. Afdeling II

Specifieke erkenningsvoorwaarden voor een regionaal dienstencentrum in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad

Art. 6.Met behoud van de toepassing van artikel 5, met uitzondering van A, 3°, 7°, 9° en 10°, gelden voor de erkenning van een regionaal dienstencentrum in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad de onderstaande specifieke voorwaarden : 1° het centrum organiseert, verspreid over zijn werkgebied, dat minstens de regio omvat die is bepaald met toepassing van artikel 3, tweede lid, per kalenderjaar minimaal 20 informatie- vormings- of voorlichtingscursussen over voor de thuiszorg relevante onderwerpen voor mantelzorgers, vrijwilligers of gebruikers.Voor zover dat mogelijk is, werkt het centrum daarvoor samen met bestaande initiatieven uit het werkgebied. Tijdens het kalenderjaar dat samenvalt met het eerste werkjaar moet het regionaal dienstencentrum de organisatie van minimaal tien informatie- of vormingscursussen of bijeenkomsten realiseren. De minister kan de nadere regels voor de organisatie van die informatie- of vormingscursussen of bijeenkomsten bepalen.

Minstens vijftien of, tijdens het eerste werkjaar, minstens zeven van die informatie- of vormingsactiviteiten worden georganiseerd door middel van bijeenkomsten waar de mantelzorgers, vrijwilligers of gebruikers fysiek aanwezig zijn. Bij gebruik van andere mediakanalen moet de mogelijkheid tot interactie met de mantelzorgers, vrijwilligers of gebruikers worden gevrijwaard.

Van de informatie- of vormingscursussen die georganiseerd worden door het centrum door middel van een samenwerking met een andere erkende thuiszorgvoorziening, worden er maximaal tien voor zowel het centrum als voor de thuiszorgvoorziening waarmee wordt samengewerkt, als activiteit in aanmerking genomen bij de berekening van het minimale aantal te organiseren activiteiten; 2° het centrum verstrekt per kalenderjaar aan minstens 15 gebruikers ergotherapeutische begeleiding.Die dienstverlening wordt door een ergotherapeut verzorgd. HOOFDSTUK IV. - Subsidiëring

Art. 7.§ 1. De subsidie-enveloppe voor een erkend regionaal dienstencentrum bedraagt 24.264,94 euro per kalenderjaar. § 2. Voor het verrichten van de werkzaamheden, vermeld in artikel 5, A, 5°, kan de subsidie-enveloppe, vermeld in paragraaf 1, worden verhoogd met een bedrag van 495,78 euro per personenalarmtoestel dat door het centrum wordt aangekocht en dat ter beschikking zal worden gesteld van een zelfstandig wonende gebruiker. Het centrum wordt geacht daarbij voor de gebruiker aanvaardbare en transparante tarieven te hanteren. De minister kan hiervoor de nadere regels bepalen.

Jaarlijks stelt de minister het totale bedrag vast dat besteed kan worden aan de subsidiëring van de personenalarmtoestellen.

De minister bepaalt : 1° de technische en functionele vereisten waaraan de personenalarmtoestellen moeten voldoen;2° de procedure voor het toekennen van de aanvullende subsidie;3° de programmatie waaraan de verdeling van de personenalarmtoestellen verbonden is. § 3. Voor de coördinatie van het multidisciplinair overleg, vermeld in artikel 5, A, 9°, kan het centrum een vergoeding ontvangen van het SEL.

Art. 8.Het prioriteitenschema voor de regionale dienstencentra houdt minstens rekening met : 1° de datum van de erkenningsbeslissing;2° de geografische spreiding van de regionale dienstencentra over de provincies en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;3° de mate waarin het dienstencentrum in de periode van één jaar die voorafgaat aan de datum waarop een ontvankelijke erkenningsaanvraag werd ingediend, al actief was als regionaal dienstencentrum. HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen

Art. 9.De regionale dienstencentra die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit erkend zijn, behouden hun erkenning.

Ze beantwoorden uiterlijk twee jaar na die datum aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 en in dit besluit, met uitsluiting van de voorwaarden voor de infrastructuur.

Als ze op de datum van inwerkingtreding van dit besluit hun werkzaamheden niet verrichten over de hele regio die bepaald werd met toepassing van artikel 3, tweede lid, waarvoor ze erkend zijn, moeten ze uiterlijk twee jaar na die datum hun werkzaamheden over die hele regio verrichten.

Art. 10.Als over een aanvraag tot erkenning van een regionaal dienstencentrum waarvoor geen gebouw moet worden opgericht, verbouwd of ingericht, op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit nog geen beslissing is genomen, wordt de aanvraag verder behandeld met toepassing van de erkenningsvoorwaarden die voor die datum van toepassing waren. In geval van erkenning beantwoordt het centrum uiterlijk twee jaar na de datum van de erkenningsbeslissing aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 en in dit besluit, met uitsluiting van de voorwaarden voor de infrastructuur.

Art. 11.Als over een aanvraag tot erkenning van een regionaal dienstencentrum waarvoor een gebouw moet worden opgericht, verbouwd of ingericht, op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit nog geen beslissing is genomen, gelden de volgende regels : 1° als op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit de persoon die de erkenning heeft aangevraagd, nog niet op de hoogte werd gebracht van de opschorting van de behandeling van de aanvraag, vervalt de aanvraag van rechtswege.Het agentschap deelt dit mee aan die persoon; 2° als op de datum van inwerkingtreding van dit besluit aan de persoon die de erkenning heeft gevraagd, is meegedeeld dat de behandeling van de aanvraag is opgeschort in afwachting van de oprichting, verbouwing of inrichting van een gebouw voor het centrum, kan na de voltooiing van die werkzaamheden, het regionaal dienstencentrum alleen worden erkend als het beantwoordt aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 en in dit besluit. In afwijking van het eerste lid, 2°, wordt de erkenningsaanvraag verder behandeld met toepassing van de erkenningsvoorwaarden die voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit van toepassing waren, als voor die datum met betrekking tot het centrum hetzij aan het agentschap de start van de oprichtings-, verbouwings- of inrichtingswerkzaamheden werd meegedeeld, hetzij het technisch en financieel aspect van het masterplan is goedgekeurd met toepassing van de regelgeving inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden. In geval van erkenning beantwoordt het centrum uiterlijk twee jaar na de datum van de erkenningsbeslissing aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 en in dit besluit, met uitsluiting van de voorwaarden voor de infrastructuur.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers.

Brussel, 24 juli 2009.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN

Bijlage VIII. - Diensten voor gastopvang HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.In deze bijlage wordt verstaan onder : 1° gastopvang : zorg en bijstand, gedurende de dag of de nacht, die bestaat uit het bieden van (re-)activering, gezelschap, toezicht en verzorging of begeleiding bij activiteiten van het dagelijks leven aan de gebruiker, bij afwezigheid van mantelzorg of met het oog op een tijdelijke vervanging van de mantelzorg;2° zorg- en bijstand : hulp- of dienstverlening waarbij in de plaats van de gebruiker of personen uit zijn leefomgeving activiteiten van het dagelijkse leven worden verricht die ze zelf zouden uitvoeren als ze daartoe in staat zouden zijn, of waarbij de gebruiker of personen uit zijn leefomgeving worden ondersteund bij de uitvoering van die activiteiten;3° gezelschap : het in het bijzijn van een gebruiker vertoeven en hem vergezellen bij de activiteiten van het dagelijkse leven;4° gastgezin : een natuurlijke persoon die of een gezin dat, bij wijze van vrijwilligerszorg, gastopvang aanbiedt in de verblijfswoning of de eigen aangrenzende woning;5° toezicht : de aandachtige aanwezigheid in de onmiddellijke nabijheid van de gebruiker, de aandacht voor zijn eventuele behoeften en, als dat nodig is, het verlenen van dringende hulp en bijstand of het inroepen van professionele zorg of mantelzorg;6° coördinatie : activiteit die tot doel heeft de vraag naar gastopvang door te verwijzen naar het aanbod van gastopvang, en omgekeerd;7° Zorgregiodecreet : het decreet van 23 mei 2003 betreffende de indeling in zorgregio's en betreffende de samenwerking en programmatie van gezondheidsvoorzieningen en welzijnsvoorzieningen;8° kortopvang : gastopvang die gedurende meer dan 24 uren zonder onderbreking wordt aangeboden. HOOFDSTUK II. - Programmatie

Art. 2.Het programma van de diensten voor gastopvang bestaat uit een programmacijfer, dat bepaald wordt op 6, en uit evaluatiecriteria.

De Vlaamse minister stelt volgens de bepalingen van het Zorgregiodecreet de regio's vast waarbinnen een dienst voor gastopvang kan worden erkend. Een regio is minimaal gelijk aan de som van drie aangrenzende regionale steden of aan het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.

Er wordt in een dienst voor gastopvang voorzien voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.

Art. 3.De evaluatiecriteria voor de diensten voor gastopvang worden door de minister vastgelegd. De minister houdt daarbij minstens rekening met : 1° de verhouding voor de regio in kwestie tussen enerzijds het programmacijfer, en anderzijds het totale aantal erkende diensten voor gastopvang, plus het totale aantal diensten voor gastopvang waarvoor een ontvankelijke en nog niet afgehandelde erkenningsaanvraag ingediend werd die voldoet aan de programmatie;2° de datum waarop een ontvankelijke erkenningsaanvraag werd ingediend;3° de mate waarin de dienst voor gastopvang activiteiten ontplooit over de gehele regio waarvoor hij erkend is. HOOFDSTUK III. - Specifieke erkenningsvoorwaarden

Art. 4.Met behoud van de toepassing van artikelen 4, 23, 24, 43, 67 en 72, tweede lid, van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009, gelden voor de erkenning van diensten voor gastopvang de onderstaande specifieke voorwaarden : A. Voorwaarden voor de hulp- en dienstverlening 1° de dienst voor gastopvang zorgt per kalenderjaar voor de coördinatie van minstens 3 000 uren gastopvang in de regio waarvoor hij erkend is.Als de dienst erkend is voor de regio die bestaat uit het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, zorgt hij voor de coördinatie van minstens 1 800 uren gastopvang in die regio; 2° de dienst voldoet aan de federale regelgeving betreffende de rechten van de vrijwilligers en aan de Vlaamse regelgeving betreffende het georganiseerd vrijwilligerswerk in het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;3° de dienst maakt geen selectie op basis van doelgroepen;4° de dienst zorgt voor de optimale afstemming tussen gebruiker en gastgezin;5° de dienst bewaakt de continuïteit van de gastopvang;6° de dienst biedt zorg en bijstand aan gebruikers van het werkgebied, vermeld in C, 2°;7° de dienst maakt geen selectie wat de financiële draagkracht van de gebruiker betreft, tenzij dat zou inhouden dat de dienst zich prioritair richt op een toeleiding van gebruikers met een verhoogd risico op verminderde welzijnskansen;8° de dienst vordert van de gebruiker een onkostenvergoeding voor de aangeboden vrijwilligersopvang, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen dag- en nachtopvang. Voor dagopvang wordt maximaal 2,50 euro per uur aangerekend. Voor nachtopvang kan een vergoeding van maximaal 25 euro per nacht gevraagd worden. Als een nachtopvang die eindigt na 6 uur, een aanvang heeft genomen voor 22 uur, kan, samen met de vergoeding voor nachtopvang, een onkostenvergoeding van maximaal 2,50 euro per uur worden gevraagd voor de uren opvang die gepresteerd werden voor 22 uur.

Voor kortopvang kan een onkostenvergoeding gevraagd worden van 30,22 euro per volledige dag. De hierboven vermelde bedragen zijn gekoppeld aan de spilindex die van toepassing is op 1 januari 2010 en variëren zoals bepaald bij de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld; 9° de dienst verstrekt op een voor de gebruiker en verwijzer verstaanbare manier informatie over zijn aanbod;10° de dienst werkt samen en maakt afspraken met externe relevante actoren voor de realisatie van zijn doelstellingen en opdrachten;11° de dienst zorgt voor een passende doorverwijzing als de hulpvraag buiten zijn wettelijke opdracht valt;12° als de dienst zelf niet in een aanbod kan voorzien, informeert hij de gebruiker over andere voorzieningen als vermeld in het woonzorgdecreet van 13 maart 2009, die in de regio gevestigd zijn;13° de dienst streeft naar toegankelijkheid voor zijn gebruikers, vanuit een niet-discriminerende houding. B. Voorwaarden voor de omkadering 1° de dienst voor gastopvang beschikt minstens over één 0,5 equivalent coördinator, belast met de coördinatie, die beschikt over een diploma van master of bachelor;2° de coördinator volgt, gespreid over een periode van maximaal twee jaar, minstens 20 uren bijscholing over onderwerpen die voor de dienst relevant zijn;3° de dienst rekruteert, stimuleert, ondersteunt en vormt gastgezinnen, met respect voor hun persoonlijke levenssfeer en hun mogelijkheden;4° de dienst zet voldoende en deskundig personeel en voldoende en deskundige gastgezinnen in om zijn vooropgestelde doelstellingen te realiseren;5° de dienst volgt het functioneren van het personeel en de gastgezinnen;6° de dienst organiseert periodiek en op een gestructureerde wijze intern overleg met en permanente vorming voor het personeel en de gastgezinnen. C. Voorwaarden voor de werking 1° de dienst is minstens 32 uren per week bereikbaar, met een passende spreiding over alle werkdagen;2° de dienst kan de vraag naar en het aanbod van gastopvang coördineren in een door hem omschreven werkgebied dat ruimer is dan de regio, vermeld in artikel 2, waarvoor hij is erkend, als de beslissing tot erkenning van de dienst dat ruimere werkgebied vermeldt;3° de dienst voorziet in inspraak van de gebruiker in zijn eigen hulp- en dienstverlening;4° de dienst voorziet in maximale continuïteit van zijn aanbod;5° de dienst kan de noden en behoeften van zijn doelgroepen signaleren en formuleert zo nodig suggesties voor afstemming en bijsturing van het woonzorgbeleid;6° de dienst formuleert zijn missie en visie, vertaalt die in duidelijke doelstellingen en in een concrete werking;7° de dienst evalueert op regelmatige tijdstippen zijn werking.Hij evalueert geregeld of de doelstellingen bereikt zijn en stuurt afhankelijk daarvan bij; 8° de dienst gaat op een systematische manier de tevredenheid van zijn gebruikers na en stuurt afhankelijk daarvan bij.Minstens tweejaarlijks wordt een verantwoorde gebruikerstevredenheidsmeting uitgevoerd; 9° de dienst beschikt over een duidelijke organisatiestructuur;10° de dienst beheert zijn beschikbare middelen optimaal met het oog op de realisatie van de vooropgestelde doelstellingen;11° de dienst garandeert aan de gebruikers een klachtrecht en zorgt voor een adequate en objectieve behandeling van de klachten. D. Voorwaarden voor de samenwerking met gastgezinnen 1° de dienst werkt samen met gastgezinnen die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in punten 2° tot en met 4°;2° een gastgezin kan opvang bieden aan gebruikers onder de vorm van dag-, nacht- of kortopvang.Er kunnen maximaal drie gebruikers gelijktijdig in het gezin worden opgenomen. In geval van nacht- of kortopvang is de nodige infrastructuur aanwezig om de gebruikers comfortabel in het gastgezin te laten verblijven. Het gastgezin beschikt dan over een gemeubileerde kamer voor elke gebruiker, voorzien van een oproepsysteem en over een aangepaste was- of douchegelegenheid; 3° in het gastgezin verblijven gebruikers die geen intensieve medische behandeling en geen intensief toezicht nodig hebben, maar wel behoefte aan (re-)activering, verzorging, gezelschap, toezicht of begeleiding bij de activiteiten van het dagelijkse leven;4° een gebruiker mag geen verwantschap tot de tweede graad hebben met de leden van het gastgezin. HOOFDSTUK IV. - Subsidiëring

Art. 5.Binnen de beschikbare begrotingskredieten legt de minister jaarlijks het totale aantal subsidiabele uren gastopvang voor de erkende diensten voor gastopvang vast en bepaalt de minister jaarlijks, per erkende dienst, het maximum aantal subsidiabele uren gastopvang. Het jaarlijks extra aantal te subsidiëren uren gastopvang houdt rekening met de verwachte demografische ontwikkeling.

Bij de bepaling van het aantal subsidiabele uren per erkende dienst worden onder meer de realisatiegraad van het al toegekende aantal uren en de spreiding van de gepresteerde uren als parameter gehanteerd.

Art. 6.§ 1. Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moet een erkende dienst voor gastopvang minstens het aantal uren gastopvang, vermeld in artikel 4, A, 1°, presteren.

De subsidie-enveloppe voor de erkende diensten voor gastopvang bestaat uit : 1° een basissubsidie van 20.000 euro voor de eerste 3 000 uren gastopvang in de regio waarvoor de dienst erkend is of, als de dienst erkend is voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, voor de eerste 1 800 uren in die regio; 2° een forfaitair bedrag van 1,082 euro per uur gastopvang, gepresteerd in het werkgebied van de dienst, dat het aantal uren, vermeld in punt 1°, overstijgt. Het totale aantal gesubsidieerde uren van een dienst kan nooit meer zijn dan het maximum aantal subsidiabele uren dat met toepassing van artikel 5 aan de dienst is toegewezen. § 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, kan een erkende dienst voor gastopvang die tijdens het eerste jaar dat hij voor subsidiëring in aanmerking komt, het aantal uren gastopvang, vermeld in artikel 4, A, 1°, niet haalt, toch een subsidie-enveloppe ontvangen die gelijk is aan de basissubsidie van 20.000 euro.

Art. 7.Het prioriteitenschema voor de diensten voor gastopvang houdt minstens rekening met : 1° de datum van de erkenningsbeslissing;2° de geografische spreiding van de diensten voor gastopvang over het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers.

Brussel, 24 juli 2009.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN

Bijlage IX. - Dagverzorgingscentra HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.In deze bijlage wordt verstaan onder : 1° beheersinstantie : de persoon of de personen die een dagverzorgingscentrum vertegenwoordigen en juridisch kunnen binden;2° oudere : een gebruiker van 65 jaar of ouder;3° regio : voor een gemeente die minder dan 10 000 ouderen boven de 65 jaar telt : de gemeente in kwestie en de aangrenzende gemeenten, met uitzondering van de aangrenzende gemeenten die meer dan 10 000 ouderen boven de 65 jaar tellen en waarvan het programmacijfer al overschreden is;voor een gemeente die minstens 10 000 ouderen boven de 65 jaar telt : de gemeente zelf; 4° vertegenwoordiger : de natuurlijke of rechtspersoon die belast is met de betaling van de kosten die verband houden met het verblijf van een gebruiker in het dagverzorgingscentrum;5° voorschotten ten gunste van derden : elke uitgave die door het dagverzorgingscentrum betaald wordt op naam van de gebruiker en die voor hetzelfde bedrag terugbetaald wordt door de gebruiker of zijn vertegenwoordiger. HOOFDSTUK II. - Programmatie

Art. 2.De programmatie voor de dagverzorgingscentra bestaat uit programmacijfers en uit evaluatiecriteria, met dien verstande dat elk dagverzorgingscentrum minstens 5 verblijfseenheden moet hebben.

Art. 3.§ 1. De programmacijfers voor de dagverzorgingscentra worden als volgt bepaald : 1° één verblijfseenheid per 3 000 ouderen van de leeftijdsgroep van 65 tot en met 69 jaar;2° 5 verblijfseenheden per 3 000 ouderen van de leeftijdsgroep van 70 tot en met 79 jaar;3° 10 verblijfseenheden per 3 000 ouderen van de leeftijdsgroep van 80 tot en met 89 jaar;4° 25 verblijfseenheden per 3 000 ouderen van de leeftijdsgroep vanaf 90 jaar. § 2. Voor de toepassing van de programmacijfers, vermeld in paragraaf 1, wordt uitgegaan van de bevolkingsprojectie voor het vijfde jaar dat volgt op het jaar van de aanvraag van een voorafgaande vergunning. Die bevolkingsprojectie wordt door de minister vastgelegd en voldoet minstens aan volgende voorwaarden : 1° ze is per afzonderlijk kalenderjaar opgesteld;2° ze is specifiek voor het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad berekend;3° ze is regionaal tot op het niveau van de gemeenten binnen het Nederlandse taalgebied gedifferentieerd;4° ze is opgesteld volgens de leeftijdsgroepen 65 tot 69 jaar, 70 tot 79 jaar, 80 tot 89 jaar en 90 jaar en ouder.

Art. 4.De evaluatiecriteria voor de dagverzorgingscentra worden door de minister vastgelegd. Daarbij houdt de minister onder meer rekening met : 1° de verhouding van het totale aantal voorafgaand vergunde en gerealiseerde verblijfseenheden tot het programmacijfer voor de regio;2° het huidige of toekomstige profiel van het dagverzorgingscentrum;3° de relatie met andere voorzieningen voor ouderen in het beoogde werkingsgebied;4° de visie op wonen, leven en verzorgen in het dagverzorgingscentrum;5° de verwachte rendabiliteit en prijszetting;6° de professionele kwaliteitsgaranties van de initiatiefnemer. HOOFDSTUK III. - Specifieke erkenningsvoorwaarden Afdeling I. - Algemene bepaling

Art. 5.Met behoud van de toepassing van artikelen 4, 25 tot en met 27, 39, 43, 53, § 2, artikelen 56, 67 en 72, tweede lid, van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 en van artikel 10 van dit besluit gelden voor de erkenning van dagverzorgingscentra de specifieke voorwaarden van dit hoofdstuk. Afdeling II. - Voorwaarden voor de hulp- en dienstverlening

Onderafdeling I. - Rechten en plichten

Art. 6.Met betrekking tot de rechten en plichten zijn de voorwaarden die opgenomen zijn in hoofdstuk III, afdeling II, onderafdeling I van bijlage XII, met uitzondering van artikelen 9, 10, artikel 11, 4°, artikelen 13, 14 en 15, van overeenkomstige toepassing op de dagverzorgingscentra.

Art. 7.De opname wordt geconcretiseerd in een opnameovereenkomst die door de belanghebbende partijen wordt ondertekend en minstens de volgende bepalingen bevat : 1° de identificatiegegevens van de contracterende partijen;2° de vermoedelijke periodiciteit van het verblijf;3° het bedrag en de samenstelling van de dagprijs;4° de diensten en leveringen die aanleiding geven tot de aanrekening van een extra vergoeding;5° in voorkomend geval, de regeling van de voorschotten ten gunste van derden;6° de wijze waarop de overeenkomst beëindigd kan worden door de beheersinstantie van het dagverzorgingscentrum en de toepasselijke opzeggingstermijn;7° de identificatie van de natuurlijke of rechtspersoon die belast is met de betaling en de wijze waarop de betaling uitgevoerd zal worden;8° de regelingen van aansprakelijkheid en verzekeringen;9° de wijze waarop de overeenkomst kan worden gewijzigd.

Art. 8.De gebruiker kan de opnameovereenkomst op elk moment met onmiddellijke ingang beëindigen. De daarvoor na te leven formaliteiten zijn bepaald in de overeenkomst.

Als de beheersinstantie van het dagverzorgingscentrum de opnameovereenkomst wil beëindigen, bedraagt de opzeggingstermijn veertien dagen. Die termijn gaat in op de eerste dag die volgt op de ontvankelijke betekening ervan aan de gebruiker volgens de bepalingen van de overeenkomst. De eerste maand die volgt op het eerste verblijf, wordt beschouwd als een proefperiode, ongeacht het aantal verblijven tijdens die maand. De opzeggingstermijn wordt in die periode voor het centrum beperkt tot zeven dagen.

Gedurende de opzeggingstermijn mag er boven op de verschuldigde dagprijs geen extra opzegvergoeding aangerekend worden.

Onderafdeling II. - Zorg en kwaliteit van de zorg

Art. 9.Met betrekking tot de zorg en de kwaliteit van de zorg zijn de voorwaarden die opgenomen zijn in hoofdstuk III, afdeling II, onderafdeling II, van bijlage XII, met uitzondering van artikelen 19, 27 en 28, van overeenkomstige toepassing op de dagverzorgingscentra.

Art. 10.In afwijking van artikel 26, § 1, eerste lid, van bijlage XII, vergadert de gebruikersraad ten minste eenmaal per semester.

Art. 11.Wat de voeding betreft, voldoet een dagverzorgingscentrum aan de volgende regels : 1° de gebruiker moet ten minste één maaltijd per dag krijgen, waaronder een warme maaltijd;2° de maaltijden moeten bereid en verdeeld worden met inachtneming van de hygiënische voorschriften.Het voedsel moet in voldoende hoeveelheid beschikbaar zijn. Het moet gezond en afwisselend zijn, en aangepast zijn aan de gezondheidstoestand van de gebruiker. De dieetvoorschriften van de behandelende arts moeten in acht genomen worden; 3° het menu wordt op de dag van het verblijf aan de gebruikers meegedeeld.Het wordt gedurende ten minste twee weken ter inzage bewaard.

Art. 12.Het bedlinnen moet voor elke nieuwe gebruiker, en vaker als dat nodig is, worden verschoond.

Art. 13.Het dagverzorgingscentrum biedt aan zijn gebruikers aangepast vervoer aan waarbij ze, als dat nodig is, thuis kunnen worden opgehaald en na het verblijf in het centrum weer naar huis kunnen worden gebracht. De minister kan de nadere voorwaarden bepalen.

Onderafdeling III. - Facturatie

Art. 14.Met betrekking tot de facturatie zijn de voorwaarden die opgenomen zijn in hoofdstuk III, afdeling II, onderafdeling III van bijlage XII, met uitzondering van artikelen 33, 34 en 35, van overeenkomstige toepassing op de dagverzorgingscentra.

Art. 15.Het dagverzorgingscentrum kan aan de gebruiker geen waarborgsom vragen.

Art. 16.Bij onvoorziene afwezigheid van de gebruiker kunnen geen kosten worden aangerekend.

Art. 17.Gebruikers die alleen tijdens de nacht in het dagverzorgingscentrum worden opgenomen, betalen een aangepaste verblijfsvergoeding die lager ligt dan de dagprijs in een centrum voor kortverblijf of een woonzorgcentrum.

Art. 18.De eerste factuur kan pas worden opgemaakt op het einde van de maand waarin de gebruiker voor het eerst in het dagverzorgingscentrum wordt opgenomen. De prestaties worden steeds achteraf verrekend. Het is niet toegestaan een voorschot aan te rekenen voor de maand die volgt.

Art. 19.Op het einde van elke maand wordt voor iedere gebruiker een factuur opgemaakt waarop onder meer de volgende gegevens duidelijk zijn vermeld : 1° de identiteit van de gebruiker;2° het aantal dagen dat de gebruiker in het dagverzorgingscentrum verbleven heeft;3° de gevraagde dagprijs;4° een gedetailleerde opgave van alle extra vergoedingen die boven op de dagprijs in rekening zijn gebracht (aard, aantal en bedrag);5° eventueel voorschotten ten gunste van derden;6° het totale verschuldigde nettobedrag, dat de gebruiker of zijn vertegenwoordiger moet betalen. Afdeling III. - Voorwaarden voor de omkadering

Art. 20.Een dagverzorgingscentrum moet over ten minste het volgende personeel kunnen beschikken : 1° een voltijdse coördinator die verantwoordelijk is voor de dagelijkse leiding.De coördinator is in het bezit van ten minste een bachelordiploma in een sociale, medische, paramedische of verzorgende studierichting; 2° één voltijds verzorgend personeelslid.Als het aantal verblijfseenheden hoger is dan 15, wordt het verzorgend personeel opgetrokken in de verhouding van één voltijdse functie voor 15 verblijfseenheden.

De minister kan de aanvullende personeelsformatie vaststellen.

Art. 21.In voorkomend geval kan elke voltijdse personeelsfunctie door maximaal twee verschillende personeelsleden worden vervuld.

Art. 22.Overdag en in voorkomend geval 's nachts moet in het dagverzorgingscentrum voldoende en gekwalificeerd personeel oproepbaar zijn om tijdig aangepaste hulp te kunnen bieden. Een dagverzorgingscentrum dat ook s nachts gebruikers opneemt, moet een beroep kunnen doen op een actieve nachtdienst. De minister kan daarvoor de nadere voorwaarden bepalen.

Art. 23.Het dagverzorgingscentrum ontwikkelt een vormings-, trainings- en opleidingsbeleid voor het personeel. Elk personeelslid van het dagverzorgingscentrum volgt over een periode van maximaal twee jaar 20 uren bijscholing. De coördinator volgt jaarlijks 8 uren extra bijscholing.

De naleving van die voorwaarden wordt beoordeeld in verhouding tot het aantal gepresteerde arbeidsuren van het personeelslid tijdens de periode in kwestie. Twee dienstjaren kunnen worden samengevoegd om de vereiste bijscholing aan te tonen.

De minister kan per functie bepalen welke vormingsactiviteiten in aanmerking komen voor de bijscholing.

Art. 24.Het dagverzorgingscentrum kan voor elke medewerker en elk lid van de raad van bestuur een uittreksel uit het strafregister tonen. De erkenning kan worden geweigerd of ingetrokken als een van die personen in België of in het buitenland door een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing werd veroordeeld wegens een misdrijf dat genoemd is in boek II, titel VII, hoofdstukken V, VI en VII, titel VIII, hoofdstukken I, II, artikel 422bis, IV en VI en titel IX, hoofdstukken I en II, van het Strafwetboek. Afdeling IV. - Voorwaarden voor de infrastructuur

Onderafdeling I. - Veiligheid

Art. 25.Een dagverzorgingscentrum voldoet aan de toepasselijke brandveiligheidsreglementering.

Onderafdeling II. - Het gebouw

Art. 26.Het dagverzorgingscentrum ontwikkelt zijn werking in een eigen, duidelijk te onderscheiden infrastructuur. Als het dagverzorgingscentrum is ingericht in de gebouwen van een woonzorgcentrum of een andere voorziening, beklemtoont een aparte ingang of een aangepaste bewegwijzering de eigen werking ervan.

Art. 27.De ingang van het dagverzorgingscentrum is zo aangepast dat de gebruikers bij aankomst en vertrek gemakkelijk kunnen in- en uitstappen.

Art. 28.Een dagverzorgingscentrum bestaat uit één of meer gemeenschappelijke zitkamers voor de gebruikers, en één of meer aangepaste rustkamers en sanitaire installaties. De minister kan daar nadere voorwaarden voor bepalen.

Art. 29.Elke gebruiker moet, als dat nodig is, een aangepast oproepsysteem kunnen gebruiken.

Art. 30.Geneesmiddelen en dossiers moeten op een veilige en discrete manier bewaard kunnen worden.

Art. 31.In een dagverzorgingscentrum moet er ten minste één zitkamer van ten minste 5 m2 per opgenomen gebruiker beschikbaar zijn. Elke zitkamer moet multifunctioneel aangewend kunnen worden en opsplitsbaar zijn. Er is minimaal een aansluiting op het tv- en radionet.

Het dagverzorgingscentrum zorgt ervoor dat er minstens één personeelslid bij de gebruikers in de zitkamer aanwezig kan zijn.

Art. 32.Een dagverzorgingscentrum dat ook nachtopvang organiseert, stelt daarvoor rustkamers ter beschikking die voldoen aan de vereisten, vermeld in artikel 47 van bijlage XII. Alleen dagverzorgingscentra die in een woonzorgcentrum zijn ingebed, kunnen nachtopvang organiseren.

Art. 33.In het dagverzorgingscentrum of in de onmiddellijke nabijheid ervan moet ten minste één gemeenschappelijke badkamer beschikbaar zijn met een aangepaste bad- of douchegelegenheid. Die installaties moeten toegankelijk zijn voor alle gebruikers van het dagverzorgingscentrum.

Vanaf een erkenning voor 16 verblijfseenheden, beschikt het dagverzorgingscentrum over minstens één gemeenschappelijke badkamer die exclusief aan het centrum is toegewezen.

De sanitaire installaties voor de gebruikers moeten, naast de eventuele uitrusting van de badkamer, bestaan uit ten minste twee individuele toiletten die toegankelijk zijn voor rolstoelgebruikers.

De toiletten moeten een goede rechtstreekse verluchting of een degelijke ventilatie en een vast oproepsysteem hebben. HOOFDSTUK IV. - Subsidiëring

Art. 34.De erkende dagverzorgingscentra komen in aanmerking voor een jaarlijkse subsidie-enveloppe die berekend wordt op basis van de gemiddelde bezettingsgraad.

De dagverzorgingscentra die een gemiddelde bezettingsgraad van minimaal tien realiseren, komen in aanmerking voor een subsidie-enveloppe van 31.097,06 euro per jaar. De gemiddelde bezettingsgraad is het totale aantal gefactureerde aanwezigheidsdagen per kalenderjaar, gedeeld door 250.

De dagverzorgingscentra die een gemiddelde bezettingsgraad van minder dan tien hebben maar van minimaal zeven, kunnen evenredig aan de gerealiseerde gemiddelde bezettingsgraad een subsidie-enveloppe ontvangen van 28.255,14 euro, 25.413,20 euro of 22.572,35 euro naargelang ze een gemiddelde bezettingsgraad hebben van minstens 9, 8 of 7.

In afwijking van artikel 14 van het besluit zijn de bedragen, vermeld in het tweede en derde lid, uitgedrukt tegen 100 % op basis van de spilindex die van toepassing is op 1 januari 2006.

De minister bepaalt de nadere subsidievoorwaarden en legt de overgangsbepalingen vast.

Art. 35.Ongeacht de gerealiseerde gemiddelde bezettingsgraad kunnen dagverzorgingscentra die voor het eerst erkend worden, gedurende de eerste drie jaar waarin ze in aanmerking komen voor subsidiëring, een subsidie-enveloppe ontvangen die gelijk kan zijn aan de hoogste subsidie-enveloppe. Voor de berekening van die eerste drie jaar komen ook de jaren in aanmerking waarin dagverzorgingscentra die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit subsidiabel zijn, al subsidies ontvangen hebben. HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen

Art. 36.De dagverzorgingscentra die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit erkend zijn, behouden hun erkenning. Ze beantwoorden uiterlijk twee jaar na die datum aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 en dit besluit.

Art. 37.De dagverzorgingscentra die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit zonder erkenning worden uitgebaat en die uiterlijk twee jaar na die datum niet voorlopig erkend of erkend zijn, mogen niet langer worden uitgebaat.

Art. 38.Als over een aanvraag tot erkenning van een dagverzorgingscentrum waarvoor geen gebouw moet worden opgericht, verbouwd of ingericht, op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit nog geen beslissing is genomen, wordt de aanvraag verder behandeld met toepassing van de erkenningsvoorwaarden die voor die datum van toepassing waren. Het centrum beantwoordt uiterlijk twee jaar na de datum van zijn erkenning aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 en dit besluit.

Art. 39.Als over een aanvraag tot erkenning van een dagverzorgingscentrum waarvoor een gebouw moet worden opgericht, verbouwd of ingericht, op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit nog geen beslissing is genomen, gelden de volgende regels : 1° als op de datum van inwerkingtreding van dit besluit de persoon die de erkenning heeft aangevraagd, nog niet op de hoogte werd gebracht van de opschorting van de behandeling van de aanvraag, vervalt de aanvraag van rechtswege.Het agentschap deelt dit mee aan die persoon; 2° als op de datum van inwerkingtreding van dit besluit aan de persoon die de erkenning heeft aangevraagd, is meegedeeld dat de behandeling van de aanvraag is opgeschort in afwachting van de oprichting, verbouwing of inrichting van een gebouw voor het centrum, kan na de voltooiing van die werkzaamheden, het dagverzorgingscentrum alleen worden erkend als het beantwoordt aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 en dit besluit. In afwijking van het eerste lid, 2°, wordt de erkenningsaanvraag verder behandeld met toepassing van de erkenningsvoorwaarden die voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit van toepassing waren, als voor die datum met betrekking tot het centrum hetzij aan het agentschap de start van de oprichtings-, verbouwings- of inrichtingswerkzaamheden werd meegedeeld, hetzij het technisch en financieel aspect van het masterplan is goedgekeurd met toepassing van de regelgeving inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden. In geval van erkenning beantwoordt het centrum uiterlijk twee jaar na de datum van de erkenningsbeslissing aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 en dit besluit.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers.

Brussel, 24 juli 2009.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN

Bijlage X. - Centra voor herstelverblijf HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.In deze bijlage wordt verstaan onder : 1° gebruiker : een natuurlijke persoon die een heelkundige ingreep heeft ondergaan of heeft geleden aan een ernstige aandoening die gepaard ging met een ziekenhuisopname of een langdurige onderbreking van de normale activiteiten, en die nog niet zelfstandig kan functioneren in zijn natuurlijk thuismilieu;2° herstelverblijf : de tijdelijke opvang van de gebruiker om hem in staat te stellen opnieuw zelfstandig te functioneren in het natuurlijke thuismilieu;3° begeleider : de partner of een mantelzorger van de gebruiker. HOOFDSTUK II. - Programmatie

Art. 2.Het programma voor de centra voor herstelverblijf bestaat uit een programmacijfer en uit evaluatiecriteria.

Art. 3.Het programmacijfer voor de verblijfseenheden in de centra voor herstelverblijf in het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad wordt vastgelegd op 1 500 verblijfseenheden.

Bij de geografische spreiding van het aanbod wordt rekening gehouden met een minimum van 60 verblijfseenheden per zorgregioniveau regionale stad, zoals bepaald in de bijlage bij het decreet van 23 mei 2003 betreffende de indeling in zorgregio's en betreffende de samenwerking en programmatie van gezondheidsvoorzieningen en welzijnsvoorzieningen.

Art. 4.De evaluatiecriteria voor de centra voor herstelverblijf zijn : 1° de geografische spreiding;2° de gemiddelde bezetting van de al bestaande verblijfseenheden;3° het huidige of toekomstige profiel van de gebruikers van het centrum;4° de samenwerkingsverbanden met andere welzijnsvoorzieningen;5° de datum waarop de ontvankelijke aanvraag tot voorafgaande vergunning werd ingediend. De minister kan de evaluatiecriteria aanvullen of specificeren. HOOFDSTUK III. - Specifieke erkenningsvoorwaarden

Art. 5.Met behoud van de toepassing van artikel 4, 28, 29, 43, 50, 67, 70 en 72, tweede lid, van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009, gelden voor de erkenning van centra voor herstelverblijf de onderstaande specifieke voorwaarden : A. Voorwaarden betreffende de hulp- en dienstverlening 1° elk centrum moet minstens 60 verblijfseenheden per inplantingsplaats hebben;2° de behoeften van de gebruiker zijn bepalend voor het indiceren van herstelverblijf.De gebruiker mag geen behoefte meer hebben aan gespecialiseerde zorg of intensief medisch toezicht. Voor elke opname is er een aanvraag door de huisarts of de specialist; 3° het centrum voert een opnamebeleid dat gericht is op alle leeftijdsgroepen van gebruikers;4° minstens 50 % van de opnamen van de gebruikers moeten worden gerealiseerd binnen 14 dagen na een ontslag uit het ziekenhuis;5° de verblijfsduur in een centrum bedraagt maximaal dertig opeenvolgende dagen, eenmaal verlengbaar met een periode van maximaal dertig dagen.In geen geval kan een verblijf in het centrum meer dan zestig dagen per pathologie per kalenderjaar bedragen; 6° in de volgende situaties kan, samen met de gebruiker, ook diens begeleider in het centrum verblijven : a) de begeleider heeft zelf zorgnoden;b) de aanwezigheid van de begeleider is nodig voor het welzijn van de gebruiker;c) de begeleider neemt een aantal ondersteunende zorgtaken op in de hoedanigheid van mantelzorger;7° bij de opname van iedere gebruiker moet een individueel gebruikersdossier aangelegd worden.Dat dossier bevat de volgende gegevens : a) de volledige identiteit van de gebruiker;b) in voorkomend geval, naam, adres en telefoonnummer van de contactpersoon;c) de naam, het adres en het telefoonnummer van de huisarts;d) de anamnese;e) het klinisch onderzoek bij de opname;f) de omschrijving van de behoeften en een rapport over de gezondheidstoestand van de gebruiker;g) het plan van verzorging, revalidatie en bijstand bij de dagelijkse levenshandelingen;h) de diagnose;i) de behandeling;j) de klinische en de diagnostische evolutie;k) de voorgeschreven geneesmiddelen, alsook de toediening ervan;8° per gebruiker wordt een verbetertraject voorgesteld.Dat traject, dat als resultaat heeft dat de gebruiker naar zijn natuurlijk thuismilieu kan terugkeren, moet in samenspraak met de gebruiker en in voorkomend geval met zijn begeleider worden bepaald bij de aanvang van het verblijf en maakt deel uit van het gebruikersdossier. Bij verlenging van het verblijf moeten de doelstellingen worden bijgestuurd; 9° bij ontslag van de gebruiker uit het centrum wordt ten behoeve van de gebruiker en de huisarts informatie verleend over de nazorg. B. Voorwaarden voor de omkadering 1° het centrum voor herstelverblijf beschikt over het volgende medisch, verpleegkundig en paramedisch personeel : a) een arts die steeds oproepbaar is;b) verplegend en verzorgend personeel in de verhouding van 2,5 voltijdse functies voor 15 aanwezige gebruikers, van wie ten minste één verplegend personeelslid en waaronder een voltijdse hoofdverpleegkundige of, als het aantal verblijfseenheden meer dan 60 bedraagt, een voltijdse hoofdverpleegkundige per schijf van 60 verblijfseenheden;c) per 30 aanwezige gebruikers, een voltijds equivalent kinesitherapeut, ergotherapeut of logopedist;2° zowel overdag als 's nachts moet in het centrum voldoende en gekwalificeerd personeel als vermeld in punt 1°, b) en c), aanwezig zijn om onmiddellijk elke oproep te kunnen beantwoorden;3° per begonnen schijf van 60 verblijfseenheden moet er tijdens de nacht minstens één verzorgende aanwezig zijn;4° voor de psychosociale ondersteuning van de gebruikers beschikt het centrum over : a) 1,5 voltijdse equivalenten met minstens de kwalificatie van maatschappelijk werker of sociaal verpleegkundige, per 60 verblijfseenheden;b) 0,75 voltijdse equivalenten die master in de psychologie, master in de pedagogie of bachelor in de psychologie zijn, of daarmee gelijkgesteld, per 60 verblijfseenheden;5° de professionele medewerkers, tewerkgesteld in het centrum, volgen, gespreid over een periode van maximaal twee jaar, minstens 20 uur bijscholing over onderwerpen die relevant zijn voor de uitoefening van hun functie. C. Voorwaarden voor de werking 1° een centrum voert een boekhouding waarbij het centrum als apart activiteitencentrum wordt beschouwd.Het boekjaar vangt aan op 1 januari en eindigt op 31 december; 2° het financiële verslag wordt in het centrum ter beschikking gehouden.Het financiële verslag omvat de goedgekeurde jaarrekening en de resultatenrekening, uitgesplitst per activiteitencentrum. In een bijlage bij het verslag wordt uitgelegd hoe de ontvangsten en uitgaven verdeeld zijn over het centrum; 3° het centrum gaat op een systematische manier de tevredenheid van zijn gebruikers na en stuurt afhankelijk daarvan zijn werking bij. Minstens tweejaarlijks wordt een verantwoorde gebruikerstevredenheidsmeting uitgevoerd; 4° het centrum garandeert aan de gebruikers een klachtrecht en zorgt voor een adequate en objectieve behandeling van de klachten. D. Voorwaarden voor de infrastructuur 1° het centrum beschikt over een voldoende aanbod aan eenpersoonskamers en tweepersoonskamers.Het aandeel van die tweepersoonskamers in het totale aantal kamers bedraagt minstens 15 %.

Er zijn geen meerpersoonskamers; 2° elke eenpersoonskamer heeft een nettovloeroppervlakte van ten minste 16 m2, sanitair niet inbegrepen;3° elke eenpersoonskamer beschikt over een aparte, ingerichte sanitaire cel, met een toilet, een wastafel en een douche, lig- of zitbad;4° elke tweepersoonskamer heeft een nettovloeroppervlakte van ten minste 28 m2, sanitair niet inbegrepen;5° een tweepersoonskamer is bij voorrang bestemd voor het verblijf van een gebruiker samen met zijn begeleider;6° elke kamer beschikt over een koelkast;7° elke kamer beschikt over een telefoon en een tv die op de gewenste hoogte gezet kan worden;8° de kamers en gemeenschappelijke ruimten moeten steeds zo verwarmd zijn dat de temperatuur tot minstens 22 °C gebracht kan worden;9° het centrum ontwikkelt een hitteplan.Als de temperatuur oploopt, maar in elk geval als in het centrum een temperatuur van 29 °C bereikt wordt, treedt dat plan in werking; 10° aangepaste zonnewering moet, waar nodig, aangebracht worden;11° elke ruimte beschikt over een oproepsysteem;12° de noodoproepsystemen moeten kunnen worden geactiveerd vanaf het bed en vanaf de sanitaire cel;13° de verlichting moet kunnen worden bediend vanaf het bed;14° als de bewoners zich verplaatsen in het gebouw, moeten ze zich kunnen behelpen met leuningen en handgrepen.Ook in de sanitaire ruimten moeten leuningen en handgrepen aangebracht zijn; 15° de gangen zijn voldoende breed zodat twee rolwagens elkaar kunnen kruisen.In de gangen moeten de nodige rustmogelijkheden beschikbaar zijn; 16° verplaatsingen tussen verschillende verdiepingen moeten mogelijk zijn met een lift;17° er moet een ruimte zijn waar medicijnen en dossiers op een veilige en discrete manier bewaard kunnen worden;18° er moet een aparte ruimte zijn die uitgerust is met fitness- en kinetoestellen;19° in het centrum is minimaal een ruimte voorzien waar de verzorgende en paramedische personeelsleden het nodige administratieve werk kunnen uitvoeren;20° de verzorging en de verpleging moeten kunnen gebeuren met inachtneming van de privacy van de gebruiker;21° het centrum voert een beleid ter preventie van infectieziekten. Bij vaststelling van een infectieziekte worden de nodige maatregelen getroffen. Het centrum stelt daarvoor een plan op; 22° het centrum neemt de nodige maatregelen om de veiligheid van de gebruiker, rekening houdend met zijn toestand, te optimaliseren;23° het centrum beschikt over een dokterskabinet;24° de maaltijden worden geserveerd in het restaurant.Kamerbediening is uitzonderlijk.

E. Voorwaarden voor de cliëntbijdrage 1° de verblijfsdagprijs omvat minstens het verblijf, de maaltijden, de psychosociale verzorging en het standaard verzorgingsmateriaal;2° de verblijfsdagprijs en de tarieven voor overige kosten worden vooraf aan de gebruiker meegedeeld op een transparante wijze.Die tarieven hangen ook zichtbaar uit in het centrum; 3° voor personen met een beperkte financiële draagkracht wordt de cliëntbijdrage verlaagd.De voorwaarden daarvoor en de concrete berekeningswijze worden vooraf aan de gebruiker meegedeeld en zichtbaar uitgehangen in het centrum. HOOFDSTUK IV. - Overgangsbepaling

Art. 6.Voor de centra voor herstelverblijf die al uitgebaat worden op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit en die een erkenning aanvragen met toepassing van dit besluit, gelden, in afwijking van artikel 5, D, 2° en 4°, de volgende voorwaarden : 1° elke eenpersoonskamer heeft een nettovloeroppervlakte van ten minste 12 m2, sanitair niet inbegrepen;2° elke tweepersoonskamer heeft een nettovloeroppervlakte van ten minste 20 m2, sanitair niet inbegrepen. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers.

Brussel, 24 juli 2009.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN

Bijlage XI. - Centra voor kortverblijf HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.In deze bijlage wordt verstaan onder : 1° oudere : een gebruiker van 65 jaar of ouder;2° regio : voor een gemeente die minder dan 10 000 ouderen boven de 65 jaar telt : de gemeente in kwestie en de aangrenzende gemeenten, met uitzondering van de aangrenzende gemeenten die meer dan 10 000 ouderen boven de 65 jaar tellen en waarvan het programmacijfer al overschreden is;voor een gemeente die minstens 10.000 ouderen boven de 65 jaar telt : de gemeente zelf. HOOFDSTUK II. - Programmatie

Art. 2.§ 1. Het programma voor de centra voor kortverblijf bestaat uit programmacijfers en uit evaluatiecriteria. § 2. De programmacijfers voor de centra voor kortverblijf worden als volgt bepaald : 1° één woongelegenheid per 3 000 ouderen van de leeftijdsgroep van 65 tot en met 69 jaar;2° 5 woongelegenheden per 3 000 ouderen van de leeftijdsgroep van 70 tot en met 79 jaar;3° 10 woongelegenheden per 3 000 ouderen van de leeftijdsgroep van 80 tot en met 89 jaar;4° 25 woongelegenheden per 3 000 ouderen van de leeftijdsgroep vanaf 90 jaar. Voor de toepassing van de programmacijfers, vermeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van de bevolkingsprojectie voor het vijfde jaar dat volgt op het jaar van de aanvraag van een voorafgaande vergunning. Die bevolkingsprojectie wordt door de minister vastgelegd en voldoet minstens aan volgende voorwaarden : 1° ze is per afzonderlijk kalenderjaar opgesteld;2° ze is specifiek voor het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad berekend;3° ze is regionaal tot op het niveau van de gemeenten binnen het Nederlandse taalgebied gedifferentieerd;4° ze is opgesteld volgens de leeftijdsgroepen 65 tot 69 jaar, 70 tot 79 jaar, 80 tot 89 jaar en 90 jaar en ouder. § 3. De evaluatiecriteria voor de centra voor kortverblijf worden door de minister vastgelegd. De minister houdt daarbij in elk geval rekening met de verhouding van het totale aantal voorafgaand vergunde en gerealiseerde opnamemogelijkheden tot het programmacijfer voor de regio. HOOFDSTUK III. - Specifieke erkenningsvoorwaarden Afdeling I. - Algemene bepaling

Art. 3.Met behoud van de toepassing van artikelen 4, 30 tot en met 32, 39, 43, 53, § 2, artikel 55, tweede lid, artikel 56, 67, en 72, tweede lid, van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 en van artikel 10 van dit besluit gelden voor de erkenning van centra voor kortverblijf de specifieke voorwaarden van dit hoofdstuk. Afdeling II. - Voorwaarden betreffende de hulp- en dienstverlening

Onderafdeling I. - Rechten en plichten

Art. 4.De gebruikers van een centrum en hun mantelzorgers genieten dezelfde rechten en plichten als de bewoners van een woonzorgcentrum of een centrum voor herstelverblijf waarin het centrum is gevestigd.

Daarbij leven de centra voor herstelverblijf die kortverblijf aanbieden, de regels betreffende de overhandiging van een interne afsprakennota, het sluiten van een opnameovereenkomst, het oprichten van een gebruikersraad en het organiseren van de klachtenbehandeling na die vervat liggen in artikelen 11, 13, 14, 16, eerste lid, en 26 van bijlage XII.

Art. 5.In afwijking van artikel 4 gelden specifiek voor een opname in kortverblijf de volgende voorwaarden : 1° de opnameovereenkomst, gesloten tussen de gebruiker en het centrum, is van bepaalde duur;2° de termijn om de opnameovereenkomst op te zeggen bedraagt voor de bewoner maximaal zeven dagen en voor de voorziening minstens veertien dagen;3° het bedrag van de waarborgsom mag niet hoger zijn dan zevenmaal de dagprijs;4° gebruikers die alleen tijdens de nacht in het centrum worden opgenomen, betalen een aangepaste verblijfsvergoeding die lager ligt dan de dagprijs voor een aanwezigheid de klok rond;5° de eerste factuur kan pas worden opgemaakt op het einde van de maand waarin de gebruiker voor het eerst in het centrum wordt opgenomen.De prestaties worden steeds achteraf verrekend. Het is niet toegestaan om een voorschot aan te rekenen voor de maand die volgt.

Art. 6.De gebruikers mogen maximaal zestig opeenvolgende dagen en, beschouwd over de periode van één kalenderjaar, in totaal maximaal negentig dagen in hetzelfde centrum opgenomen worden. Voor het berekenen van het maximale aantal verblijfsdagen wordt geen rekening gehouden met de dagen van onvoorziene afwezigheid.

Elke afwijking op de maximale verblijfsduur moet gemotiveerd worden door het multidisciplinaire team dat de gebruiker verzorgt.

Onderafdeling II. - Zorg en kwaliteit van de zorg

Art. 7.Wat de zorg, de kwaliteit van de zorg en de voeding betreft, zijn op het centrum artikelen 20 tot en met 28 van bijlage XII van overeenkomstige toepassing.

Het centrum integreert zijn kwaliteitsbeleid in dat van het woonzorgcentrum of centrum voor herstelverblijf waarin het is gevestigd, maar het zorgt ervoor dat de relevante gegevens met betrekking tot zijn werking afzonderlijk consulteerbaar blijven.

Art. 8.Ingeval na een acute situatie die onmiddellijke actie vereist, de opname in het centrum niet langer duurt dan zeven dagen, hoeven de toepasselijke administratieve voorschriften niet te worden nageleefd.

Bij een langer verblijf worden de administratieve voorschriften nageleefd. De hulpverlening verloopt steeds conform de geldende bepalingen in het woonzorgcentrum of het centrum voor herstelverblijf waarin het centrum is gevestigd.

Art. 9.De gebruikers van het centrum kunnen deel uitmaken van de gebruikersraad, vermeld in artikel 4. Als het centrum voor kortverblijf in een centrum voor herstelverblijf gevestigd is, moet de gebruikersraad minstens uit de gebruikers van het centrum voor kortverblijf worden gerekruteerd.

De gebruikers hebben dezelfde rechten voor het formuleren van suggesties, opmerkingen of klachten als de gebruikers van een woonzorgcentrum.

Onderafdeling III. - Facturatie

Art. 10.Met behoud van de toepassing van artikel 5, 5°, zijn de regels die inzake facturatie opgenomen zijn in hoofdstuk III, afdeling II, onderafdeling III, van bijlage XII, van overeenkomstige toepassing. Afdeling II. - Voorwaarden voor de omkadering

Art. 11.Het centrum hoeft niet over een aparte personeelsformatie te beschikken, die verschilt van de personeelsformatie van het woonzorgcentrum of centrum voor herstelverblijf waarin het is gevestigd. Voor de vaststelling van het benodigde personeel van een woonzorgcentrum of een centrum voor herstelverblijf waarin tevens een centrum voor kortverblijf wordt uitgebaat, wordt de erkende capaciteit van het centrum voor kortverblijf toegevoegd aan het aantal bewoners van het woonzorgcentrum of van het centrum voor herstelverblijf.

Art. 12.De directeur van het woonzorgcentrum of van het centrum voor herstelverblijf voert ook de directie van het centrum voor kortverblijf.

Art. 13.Artikel 41 en 43 van bijlage XII zijn van overeenkomstige toepassing. Afdeling III. - Voorwaarden betreffende de infrastructuur

Art. 14.Het centrum voldoet aan de toepasselijke brandveiligheidsreglementering.

Art. 15.Het gebouw van een centrum voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° het centrum beantwoordt aan de voorwaarden voor de infrastructuur die van toepassing zijn op het woonzorgcentrum of centrum voor herstelverblijf waarin het is gevestigd;2° behalve als de gebruiker uitdrukkelijk om het tegendeel verzoekt, wordt het kortverblijf in een éénpersoonskamer aangeboden;3° de woongelegenheden worden zo ingericht en onderhouden dat ze op elk moment in gebruik genomen kunnen worden. HOOFDSTUK IV. - Subsidiëring

Art. 16.De subsidiëring van een centrum voor kortverblijf is het product van het aantal erkende woongelegenheden en een basissubsidie van 2.303,88 euro. Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moet een centrum een gemiddelde bezettingsgraad hebben van minstens 50 %.

De gemiddelde bezettingsgraad is het totale aantal gefactureerde aanwezigheidsdagen per kalenderjaar, gedeeld door 365 en gedeeld door het aantal erkende woongelegenheden. Er wordt geen rekening gehouden met het aantal aanwezigheidsdagen die boven op de maximale verblijfsduren, vermeld in artikel 6, komen, tenzij die gemotiveerd werden conform dat artikel.

In afwijking van het eerste lid kunnen centra voor kortverblijf die voor het eerst erkend worden, tijdens de eerste drie jaar dat ze in aanmerking komen voor subsidiëring, de forfaitaire basissubsidie per erkende woongelegenheid, vermeld in het eerste lid, ontvangen, ongeacht de gemiddelde bezettingsgraad.

In afwijking van artikel 14 van het besluit is het bedrag, vermeld in het eerste lid, uitgedrukt tegen 100 % op basis van de spilindex die van toepassing is op 1 januari 2009.

Art. 17.De minister legt de nadere subsidievoorwaarden en de overgangsbepalingen vast. HOOFDSTUK V. - Overgangsbepaling

Art. 18.Centra voor kortverblijf die op 1 januari 2009 zonder erkenning werden uitgebaat, mogen vanaf 1 januari 2011 niet langer worden uitgebaat als ze dan niet voorlopig erkend of erkend zijn.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers.

Brussel, 24 juli 2009.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN

Bijlage XII. - Woonzorgcentra HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.In deze bijlage wordt verstaan onder : 1° oudere : een gebruiker van 65 jaar of ouder;2° bewoner : een gebruiker die in het woonzorgcentrum verblijft;3° regio : voor een gemeente die minder dan 10 000 ouderen boven de 65 jaar telt : de gemeente in kwestie en de aangrenzende gemeenten, met uitzondering van de aangrenzende gemeenten die meer dan 10 000 ouderen boven de 65 jaar tellen en waarvan het programmacijfer al overschreden is;voor een gemeente die minstens 10 000 ouderen boven de 65 jaar telt : de gemeente zelf; 4° vertegenwoordiger : de natuurlijke of rechtspersoon die belast is met de betaling van de kosten die verband houden met het verblijf van een bewoner in het woonzorgcentrum;5° dagprijs : de prijs per dag die door de bewoner of zijn vertegenwoordiger betaald moet worden en die minimaal de kostprijselementen omvat voor huisvesting en verzorging van de bewoner, die beschouwd worden als deel van de normale activiteiten van een woonzorgcentrum;6° voorschot ten gunste van derden : elke uitgave die door het woonzorgcentrum betaald wordt op naam van de bewoner en die voor hetzelfde bedrag terugbetaald wordt door de bewoner of zijn vertegenwoordiger;7° beheersinstantie : de persoon of personen die een woonzorgcentrum vertegenwoordigen en juridisch kunnen binden. HOOFDSTUK II. - Programmatie

Art. 2.Het programma voor de woonzorgcentra bestaat uit programmacijfers en uit evaluatiecriteria.

Art. 3.§ 1. De programmacijfers voor de woonzorgcentra worden als volgt bepaald : 1° één woongelegenheid per 100 ouderen in de leeftijdsgroep 65 tot 74 jaar;2° 4 woongelegenheden per 100 ouderen in de leeftijdsgroep 75 tot 79 jaar;3° 12 woongelegenheden per 100 ouderen in de leeftijdsgroep 80 tot 84 jaar;4° 23 woongelegenheden per 100 ouderen in de leeftijdsgroep 85 tot 89 jaar;5° 32 woongelegenheden per 100 ouderen in de leeftijdsgroep 90 jaar en ouder. § 2. Voor de toepassing van de programmacijfers, vermeld in paragraaf 1, wordt uitgegaan van de bevolkingsprojectie voor het vijfde jaar dat volgt op het jaar van de aanvraag van een voorafgaande vergunning. Die bevolkingsprojectie wordt door de minister vastgelegd en moet minstens aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° ze is per afzonderlijk kalenderjaar opgesteld;2° ze is specifiek voor het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad berekend;3° ze is regionaal tot op het niveau van de gemeenten binnen het Nederlandse taalgebied gedifferentieerd;4° ze is volgens de leeftijdsgroepen 65 tot 74 jaar, 75 tot 79 jaar, 80 tot 84 jaar, 85 tot 89 jaar en 90 jaar en ouder opgesteld.

Art. 4.De evaluatiecriteria voor de woonzorgcentra worden door de minister vastgelegd. De minister houdt daarbij onder meer rekening met : 1° de verhouding van het totale aantal voorafgaand vergunde en gerealiseerde opnamemogelijkheden tot het programmacijfer voor de gemeente in kwestie en/of voor de regio;2° het huidige of toekomstige profiel van het centrum;3° de relatie met andere voorzieningen voor ouderen in het beoogde werkingsgebied;4° de visie op wonen, leven en verzorgen in het centrum;5° de verwachte rentabiliteit en prijszetting;6° de professionele kwaliteitsgaranties van de initiatiefnemer. HOOFDSTUK III. - Specifieke erkenningsvoorwaarden Afdeling I. - Algemene bepaling

Art. 5.Met behoud van de toepassing van artikelen 4, 37 tot en met 39, 43, 53, § 2, artikelen 56, 67 en 72, tweede lid, van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 gelden voor de erkenning van woonzorgcentra de specifieke voorwaarden van dit hoofdstuk. Afdeling II. - Voorwaarden voor de hulp- en dienstverlening

Onderafdeling I. - Rechten en plichten

Art. 6.Het woonzorgcentrum mag geen opname- of ontslagcriteria hanteren die betrekking hebben op : 1° de ideologische, filosofische, politieke of godsdienstige overtuiging van de bewoner;2° het lidmaatschap van een organisatie of groepering;3° de financiële draagkracht van de bewoner;4° de etnische afkomst van de bewoner.

Art. 7.De bewoner en zijn familie of mantelzorgers genieten de grootst mogelijke vrijheid. Het woonzorgcentrum kan die alleen beperken om organisatorische redenen waarover duidelijk gecommuniceerd moet worden.

De bewoner kan vrij zijn huisarts kiezen.

Bezoek is altijd toegestaan. Als op sommige tijdstippen bezoek minder gewenst is, communiceert het centrum daarover.

Art. 8.Het woonzorgcentrum voert een actieve communicatie met de bewoner en zijn omgeving met betrekking tot de strategische beleidsbeslissingen van het management die een impact hebben op de dagelijkse werking van het centrum, op de kosten van het verblijf of de aard van de aangeboden hulp- en dienstverlening.

Art. 9.Behalve met zijn uitdrukkelijk akkoord, dat van zijn familie of mantelzorger of om ernstige redenen mag aan de bewoner geen andere kamer of plaats in een meerpersoonskamer worden toegewezen dan die welke hem bij de opname werd toegekend.

Art. 10.Er moet voor elke kamer waar bewoners zijn opgenomen, een inventaris worden opgemaakt van de bezittingen die eigendom zijn van het woonzorgcentrum. Een exemplaar ervan wordt aan de bewoner en zijn familie of mantelzorgers bezorgd.

Art. 11.Uiterlijk bij de opname moet het woonzorgcentrum aan de bewoner of, in voorkomend geval, zijn vertegenwoordiger en aan zijn familie of mantelzorgers een kopie bezorgen van de interne afsprakennota. De hoofdlijnen ervan worden bij voorkeur samengevat in een onthaalbrochure. De afsprakennota vermeldt : 1° de identificatie- en contactgegevens van het woonzorgcentrum en de verantwoordelijke beheersinstantie ervan;2° de opnameprocedure en de opnamevoorwaarden;3° de omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot ontslag uit het woonzorgcentrum en de opzeggingstermijn;4° de specifieke regelingen bij tijdelijke afwezigheid of overlijden van de bewoner;5° de wijze waarop binnen het woonzorgcentrum het dagelijkse leven en de verzorging worden georganiseerd, in het bijzonder met betrekking tot de dagindeling, de maaltijden, de bezoekregeling, de organisatie van activiteiten, het restrictiebeleid ten aanzien van bewoners met een bijzonder zorgprofiel, de regeling met betrekking tot opname in een ziekenhuis en de mogelijkheden en beperkingen binnen het woonzorgcentrum in verband met palliatie en euthanasie;6° de wijze waarop de gebruikersraad wordt samengesteld en de wijze waarop die functioneert;7° de strategische beslissingen van het management die aan de bewoners, de familie en de mantelzorgers moeten worden medegedeeld;8° de procedure voor de behandeling van suggesties, opmerkingen en klachten;9° in voorkomend geval, de regels met betrekking tot het houden van huisdieren;10° een verwijzing naar de instanties die toezicht uitoefenen op de erkenning van het woonzorgcentrum en een verwijzing naar de toepasselijke erkenningsnormen. Wijzigingen aan de afsprakennota worden vooraf meegedeeld en kunnen op zijn vroegst toegepast worden dertig dagen na de kennisgeving ervan aan de bewoner of, in voorkomend geval, aan zijn vertegenwoordiger.

Art. 12.Het woonzorgcentrum verbindt er zich toe een bewoner niet te ontslaan tenzij wegens overmacht of om redenen en volgens de procedure, vermeld in de interne afsprakennota. Uitgezonderd in woonzorgcentra van maximaal 24 bewoners kan verzorgingsbehoevendheid geen reden zijn tot ontslag, behalve als het bewoners betreft die wegens hun gedragingen zwaar storend zijn voor hun medebewoners of voor het woonzorgcentrum zelf. In die gevallen wordt steeds het oordeel ingewonnen van de behandelende arts, in voorkomend geval ook de coördinerende arts, en van het multidisciplinaire personeelsteam dat die persoon verzorgt.

Als de gezondheidstoestand van de bewoner van dien aard is dat definitieve overplaatsing naar een meer passende voorziening noodzakelijk is, verbindt het woonzorgcentrum er zich toe, in overleg met de bewoner en zijn familie of mantelzorger te zorgen voor een passend verblijf en de opzeggingstermijn zolang te verlengen.

Art. 13.De opname wordt geconcretiseerd in een schriftelijke opnameovereenkomst die door de belanghebbende partijen wordt ondertekend en minstens de volgende bepalingen bevat : 1° de identificatiegegevens van de contracterende partijen;2° de woongelegenheid die aan de bewoner bij de opname wordt toegewezen of de plaats in een meerpersoonskamer;3° het bedrag en de samenstelling van de dagprijs;4° de diensten en leveringen die aanleiding geven tot de aanrekening van een extra vergoeding;5° de regeling voor voorschotten ten gunste van derden;6° een eventuele voorschotregeling met betrekking tot de dagprijs;7° het eventuele bedrag van de waarborgsom en de mogelijke aanwending ervan;8° de regeling en de tarieven voor terugbetaling voor de niet-gebruikte leveringen en diensten, in het bijzonder bij tijdelijke afwezigheid of bij overlijden;9° de wijze waarop de overeenkomst door de bewoner of de beheersinstantie van het woonzorgcentrum beëindigd kan worden, en de toepasselijke opzeggingstermijn;10° de identificatie van de vertegenwoordiger van de bewoner;11° de regelingen van aansprakelijkheid en verzekeringen;12° de wijze waarop de overeenkomst kan worden gewijzigd. De opnameovereenkomst is van onbepaalde duur. Elke bepaling of de toepassing ervan die niet in overeenstemming is met de erkenningsvoorwaarden, is nietig en zonder voorwerp.

Art. 14.Als de bewoner de opnameovereenkomst wil beëindigen, bedraagt de opzeggingstermijn dertig dagen. Die termijn gaat in op de eerste dag die volgt op de ontvankelijke betekening van de opzegging aan de beheersinstantie van het woonzorgcentrum. Als de beheersinstantie van het woonzorgcentrum de opnameovereenkomst wil beëindigen, bedraagt de opzeggingstermijn zestig dagen. Die termijn gaat in op de eerste dag die volgt op de ontvankelijke betekening van de opzegging aan de bewoner. De ontvankelijkheidsvereisten zijn bepaald in de overeenkomst.

De eerste dertig dagen van het verblijf worden beschouwd als een proefperiode. De opzeggingstermijn wordt in die periode zowel voor de bewoner als voor de beheersinstantie van het woonzorgcentrum beperkt tot zeven dagen.

Gedurende de opzeggingstermijn mag er boven op de verschuldigde dagprijs geen extra opzegvergoeding aangerekend worden, ongeacht wie de overeenkomst beëindigt.

Als een woongelegenheid ontruimd en opnieuw bewoond wordt binnen de opzeggingstermijn, kan de dagprijs, in voorkomend geval verminderd met de bedragen van de niet-gebruikte leveringen en diensten bij de afwezigheid van de bewoner, alleen worden aangerekend tot de dag die voorafgaat aan de nieuwe bewoning.

Art. 15.Het overlijden van een bewoner maakt een einde aan de overeenkomst.

De termijn waarover de nabestaanden beschikken om de kamer te ontruimen, bedraagt minstens vijf dagen en kan in onderling overleg verlengd worden.

Gedurende die termijn kan alleen de dagprijs, verminderd met de bedragen van de niet-gebruikte leveringen en diensten, verder aangerekend worden.

Als binnen die termijn de kamer opnieuw bewoond wordt, kan de dagprijs alleen worden aangerekend tot de dag die voorafgaat aan die nieuwe bewoning.

Als de kamer niet binnen de bepaalde termijn ontruimd werd, kan de beheersinstantie van het woonzorgcentrum de kamer zelf ontruimen en de persoonlijke bezittingen van de overleden bewoner opslaan. Daarvoor kunnen tegen marktconforme prijzen opslagkosten aan de nabestaanden aangerekend worden.

Art. 16.Het agentschap kan het model van opnameovereenkomst en elke wijziging ervan consulteren.

Een opnameovereenkomst mag alleen gewijzigd worden met akkoord van de bewoner of, in voorkomend geval, zijn vertegenwoordiger. Als de bewoner of zijn vertegenwoordiger niet akkoord gaat, kan de bewoner verder in het woonzorgcentrum verblijven op basis van de voorheen gesloten overeenkomst.

Art. 17.Een eventuele aanpassing van het bedrag van de dagprijs wordt vooraf aan alle belanghebbenden bekendgemaakt en gaat op zijn vroegst in dertig dagen na de kennisgeving ervan aan de bewoner of, in voorkomend geval, aan zijn vertegenwoordiger. Een dergelijke aanpassing wordt niet beschouwd als een wijziging van de opnameovereenkomst.

Art. 18.Het beheer van gelden of goederen van de bewoner of het bewaren ervan kan in geen enkel geval aan het woonzorgcentrum worden toevertrouwd.

Onderafdeling II. - Zorg en kwaliteit van de zorg

Art. 19.Alleen de woonzorgcentra met minder dan 25 woongelegenheden kunnen uitsluitend voor lichamelijk of mentaal valide ouderen bestemd zijn. Daarvan wordt uitdrukkelijk melding gemaakt in de interne afsprakennota en op alle akten, brieven, facturen, bestelbiljetten en andere soortgelijke stukken die het briefhoofd van het woonzorgcentrum dragen.

Aan de hoofdingang van het woonzorgcentrum moet bovendien duidelijk leesbaar de vermelding « Alleen bestemd voor valide ouderen » worden aangebracht.

Art. 20.Het woonzorgcentrum voert een beleid ter preventie van infectieziekten. Bij vaststelling van een infectieziekte worden de gepaste maatregelen getroffen. De minister kan daarvoor nadere regels bepalen.

Art. 21.Het woonzorgcentrum neemt de nodige maatregelen om de veiligheid van de bewoners, rekening houdend met hun toestand, te waarborgen.

Art. 22.Het woonzorgcentrum betrekt familieleden, mantelzorgers en vrijwilligers bij zijn werking. Het centrum integreert zich zo veel mogelijk in de buurt.

Art. 23.Als er in of rond het woonzorgcentrum dieren worden gehouden, dan gebeurt dat met de nodige aandacht voor het welzijn en de gezondheid van zowel de bewoners als de dieren.

Art. 24.Elk woonzorgcentrum ontwikkelt een hitteplan. Als de temperatuur oploopt, maar in elk geval als in de publiek toegankelijke ruimtes of in de kamers van de bewoners een temperatuur van 29 °C bereikt wordt, treedt het in werking.

Art. 25.Met betrekking tot de individuele dienstverlening aan de bewoners beantwoordt het woonzorgcentrum aan de volgende voorwaarden : 1° aan de bewoner moet steeds de nodige hulp geboden worden bij de dagelijkse lichaamsverzorging;2° elke bewoner moet minstens eenmaal per week een bad of douche kunnen nemen, naar eigen keuze;3° in voorkomend geval moet de bewoner steeds over voldoende en aangepast incontinentiemateriaal kunnen beschikken;4° het woonzorgcentrum maakt voor elke bewoner een geïndividualiseerd zorg- en begeleidingsplan op dat minstens de volgende gegevens bevat : a) de identiteitsgegevens;b) de behandelende arts;c) de persoon of personen die in geval van nood verwittigd moeten worden;d) persoonlijke kenmerken, levensloop;e) individuele behoeften of wensen;f) de afspraken rond de aangeboden zorg;g) de afstemming van de zorgverlening;h) de afspraken rond vrijetijdsbesteding en sociale activiteiten;5° het woonzorgcentrum toont aan dat de bewoner of zijn familie en mantelzorgers instemmen met het zorg- en begeleidingsplan.Daarin worden een maximale persoonlijke autonomie en zelfverantwoordelijkheid ingeschreven; 6° de dossiers worden bewaard met respect voor de privacy, zodat alleen daartoe bevoegde personen er toegang toe hebben.De bewoner en zijn vertegenwoordiger hebben steeds recht op inzage in dat deel van het zorg- en begeleidingsplan dat hen rechtstreeks aanbelangt.

Art. 26.§ 1. Elk woonzorgcentrum richt een gebruikersraad op die ten minste één maal per trimester vergadert. Die raad is samengesteld uit bewoners en familieleden of mantelzorgers. De samenstelling kan veranderen maar het woonzorgcentrum waarborgt dat de bewoners steeds minstens de helft van de aanwezigen uitmaken.

De gebruikersraad kan advies uitbrengen, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van het woonzorgcentrum, over alle aangelegenheden die de algemene werking van het woonzorgcentrum betreffen. Van de vergaderingen van de raad wordt een verslag opgemaakt dat aan alle bewoners en hun familie of mantelzorgers bezorgd wordt. Het personeel van het agentschap kan inzage nemen van die verslagen.

De verantwoordelijke en het personeel kunnen uitgenodigd worden om de vergaderingen van de raad bij te wonen. § 2. Elk woonzorgcentrum wijst een klachtenbehandelaar aan.

Suggesties, opmerkingen of klachten kunnen door de bewoner of door zijn familie of mantelzorger aan die persoon worden meegedeeld.

Schriftelijke suggesties, opmerkingen of klachten worden verzameld in een register dat gemakkelijk geconsulteerd kan worden. Aan de indiener moet het gevolg dat aan zijn klacht wordt gegeven, schriftelijk meegedeeld worden.

Het woonzorgcentrum zorgt voor periodieke informatie over het klachtenbeleid aan alle bewoners, hun familieleden en mantelzorgers. § 3. De gegevens betreffende de rusthuisinfofoon worden op een zichtbare plaats uitgehangen.

Art. 27.Wat de voeding betreft, voldoet een woonzorgcentrum aan de volgende regels : 1° de bewoners moeten ten minste drie maaltijden per dag krijgen, waaronder één warme maaltijd;2° de maaltijden moeten bereid en verdeeld worden met inachtneming van de hygiënische voorschriften.Het voedsel moet in voldoende hoeveelheid beschikbaar zijn. Het moet gezond en afwisselend zijn, en bovendien aangepast zijn aan de gezondheidstoestand van de bewoner. De dieetvoorschriften van de behandelende arts moeten in acht genomen worden; 3° het menu wordt ten minste één dag vooraf aan de bewoners meegedeeld.Het wordt gedurende ten minste twee weken ter inzage bewaard; 4° elke bewoner moet steeds en gratis over voldoende drinkbaar water kunnen beschikken.

Art. 28.Het bedlinnen moet ten minste om de 14 dagen en zo vaak als nodig worden verschoond. Voor bevuild linnen moeten gepaste maatregelen worden genomen opdat bewoners er geen hinder van ondervinden.

Onderafdeling III. - Facturatie

Art. 29.Er kan alleen een extra vergoeding worden aangerekend voor de persoonlijke en individuele diensten en leveringen die in de opnameovereenkomst uitdrukkelijk vermeld worden en die niet behoren tot de minimale kostprijselementen van de dagprijs. De beheersinstantie van het woonzorgcentrum moet op eenvoudig verzoek de bewijsstukken kunnen voorleggen die de uitgaven rechtvaardigen. Die extra vergoeding mag alleen tegen marktconforme prijzen aangerekend worden.

Art. 30.De minister bepaalt welke kostprijselementen minimaal deel moeten uitmaken van de dagprijs. Tevens kan de minister bepalen : 1° voor welke extra diensten en leveringen er een extra vergoeding aangerekend kan worden en, in voorkomend geval, onder welke voorwaarden die aangerekend mag worden;2° welke uitgaven als voorschotten ten gunste van derden beschouwd moeten worden. Voorschotten ten gunste van derden moeten gerechtvaardigd kunnen worden door een bewijsstuk.

Art. 31.Het overzicht van de gehanteerde dagprijzen, eventueel opgesplitst per kostensoort, en van de aangerekende extra vergoedingen, is beschikbaar in het woonzorgcentrum en wordt op eenvoudig verzoek aan het agentschap bezorgd.

Art. 32.De in het woonzorgcentrum gehanteerde dagprijzen en extra vergoedingen, alsook de regeling van de voorschotten ten gunste van derden, worden duidelijk geafficheerd op een centrale plaats die toegankelijk is voor alle bewoners, bezoekers en personeelsleden.

Art. 33.Het bedrag van de waarborgsom mag niet hoger zijn dan dertigmaal de dagprijs. Dat bedrag wordt op een geblokkeerde en gepersonaliseerde rekening geplaatst en de opbrengst ervan is voor de bewoner. Het gereserveerde bedrag dient alleen ter uitvoering van de bepalingen van de opnameovereenkomst of om een eventuele schadevergoeding voor opzettelijk veroorzaakte schade te betalen.

Art. 34.Bij afwezigheid van de bewoner moeten de door hem niet gebruikte leveringen en diensten tegen marktconforme prijzen terugbetaald worden. Die regeling geldt minstens voor de niet gebruikte maaltijden.

De terugbetaling gaat in vanaf de eerste volle dag dat een bewoner afwezig is.

Art. 35.Op het einde van elke maand wordt voor iedere bewoner een factuur opgemaakt waarop onder meer de volgende gegevens duidelijk zijn vermeld : 1° de identiteit van de bewoner;2° het aantal dagen dat de bewoner in het woonzorgcentrum verbleven heeft, met opgave van de begin- en einddatum van het verblijf;3° de gevraagde dagprijs;4° een gedetailleerde opgave van alle extra vergoedingen die boven op de dagprijs in rekening zijn gebracht (aard, aantal en bedrag);5° eventuele voorschotten ten gunste van derden;6° in voorkomend geval, de terugbetaalde diensten en leveringen;7° in voorkomend geval, de al betaalde bedragen voor de afgelopen verblijfsperiode en de te betalen bedragen voor de volgende maand;8° het totale verschuldigde nettobedrag, dat de bewoner of zijn vertegenwoordiger moet betalen. Een exemplaar van die factuur wordt bezorgd aan elke natuurlijke of rechtspersoon die geheel of gedeeltelijk belast is met de betaling.

Art. 36.Woonzorgcentra die voorschotten ten gunste van derden buiten de facturatie regelen, boeken de individuele ontvangsten en uitgaven op een voor de bewoner overzichtelijke wijze. De bewoner of zijn vertegenwoordiger kan steeds inzage nemen van de stand van de rekening.

Art. 37.Het aangestelde personeel van het agentschap is gemachtigd om kennis te nemen van de boekhouding en van de individuele facturen. Afdeling III. - Voorwaarden voor de omkadering

Art. 38.Een woonzorgcentrum moet, behalve als het uitsluitend voor valide ouderen bestemd is, over ten minste het volgende personeel kunnen beschikken : 1° een directeur die verantwoordelijk is voor de dagelijkse leiding. De directeur is in het bezit van een brevet, diploma of gelijkaardige titel van genoten onderwijs, dienstig voor de uit te oefenen functie, of het bewijs van drie jaar ervaring in een gelijkaardige functie; 2° verplegend en verzorgend personeel in de verhouding van 2,5 voltijdse functies voor 15 bewoners, waarvan ten minste één verplegend personeelslid;3° onderhouds- en keukenpersoneel in de verhouding van één voltijdse functie voor 15 bewoners. De taken van zowel het keukenpersoneel als het onderhoudspersoneel kunnen volledig of gedeeltelijk aan derden worden uitbesteed. In dat geval moet het contract met de derde in aantal arbeidsuren overeenstemmen met het verminderde aantal personeelsuren in het centrum. Het contract voorziet eveneens in een voldoende spreiding gedurende de dag, zowel in de week als tijdens het weekend; 4° één of meer animatoren : a) 0,50 voltijdse equivalent voor een woonzorgcentrum met maximaal 30 woongelegenheden;b) één voltijdse equivalent voor een woonzorgcentrum met minstens 31 en maximaal 60 woongelegenheden;c) 1,50 voltijdse equivalenten voor een woonzorgcentrum met minstens 61 en maximaal 90 woongelegenheden;d) twee voltijdse equivalenten voor een woonzorgcentrum met minstens 91 en maximaal 120 woongelegenheden. Vanaf 120 woongelegenheden moet per begonnen schijf van 30 woongelegenheden voorzien worden in een aanvullende tewerkstelling van 0,25 voltijdse equivalent.

De minister kan bepalen welke kwalificaties in aanmerking komen voor de tewerkstelling als animator.

Art. 39.Een woonzorgcentrum moet een beroep kunnen doen op een kwaliteitscoördinator. Die functie hoeft niet exclusief aan één centrum te worden toegekend. De minister kan de voorwaarden bepalen waaronder het centrum een beroep moet kunnen doen op een kwaliteitscoördinator.

Art. 40.Overdag en 's nachts moet in het woonzorgcentrum voldoende en gekwalificeerd personeel aanwezig zijn om tijdig aangepaste hulp te kunnen bieden. Tijdens de nacht moet in elk woonzorgcentrum per begonnen schijf van 60 woongelegenheden één actieve nachtdienst worden georganiseerd.

Art. 41.Het woonzorgcentrum ontwikkelt een vormings-, trainings- en opleidingsbeleid voor het personeel. Elk personeelslid, met uitzondering van het onderhouds- en keukenpersoneel, volgt over een periode van maximaal twee jaar minstens 20 uren bijscholing. De directeur volgt jaarlijks 8 uren extra bijscholing.

De naleving van die voorwaarden wordt beoordeeld op basis van het aantal gepresteerde arbeidsuren van het personeelslid tijdens de periode in kwestie. Twee dienstjaren kunnen worden samengevoegd om de vereiste bijscholing aan te tonen.

De minister kan per functie bepalen welke vormingsactiviteiten in aanmerking komen voor de bijscholing.

Art. 42.In de woonzorgcentra die uitsluitend valide bejaarden opnemen, is er ten minste één voltijdse functie per zes bewoners. De verantwoordelijke moet jaarlijks bijscholing volgen van ten minste 16 uren met betrekking tot de zorg- of managementaspecten van een woonzorgcentrum. In voorkomend geval kunnen twee dienstjaren worden samengevoegd om de vereiste bijscholing aan te tonen.

Art. 43.Het woonzorgcentrum kan voor elke medewerker en elk lid van de raad van bestuur een uittreksel uit het strafregister tonen.

De erkenning kan worden geweigerd of ingetrokken als één van die personen in België of in het buitenland door een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing werd veroordeeld wegens een misdrijf dat genoemd is in boek II, titel VII, hoofdstukken V, VI en VII, titel VIII, hoofdstuken I, II, artikel 422bis, IV en VI en titel IX, hoofdstukken I en II van het Strafwetboek. Afdeling IV. - Voorwaarden voor de infrastructuur

Onderafdeling I. - Veiligheid

Art. 44.De woonzorgcentra voldoen aan de toepasselijke brandveiligheidsreglementering.

Onderafdeling II. - Het gebouw

Art. 45.Het gebouw of de gebouwen van de woonzorgcentra voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° bij de inrichting van het gebouw worden huiselijke en gezellige accenten gelegd;2° de gebouwen en de lokalen moeten regelmatig onderhouden worden;3° de nodige maatregelen moeten genomen worden om vocht en insijpelen van water of hinder van welke aard ook te voorkomen;4° restafval en GFT moeten in gesloten afvalemmers bewaard worden zodat geen geur- of andere hinder ontstaat;5° een centraal verwarmingssysteem is verplicht.Verwarmingssystemen met open vuur zijn verboden; 6° in alle lokalen moeten de verwarming, ventilatie en verlichting aangepast zijn aan de bestemming van het lokaal;7° in de kamers van de bewoners en de gemeenschappelijke ruimten moet de temperatuur overdag minstens 22 °C kunnen bedragen;8° aangepaste zonnewering waarbij het zicht naar buiten zo weinig mogelijk gehinderd wordt, moet, waar nodig, aangebracht worden;9° in alle voor de bewoner toegankelijke ruimten moeten niveauverschillen zoals treden, trappen en andere hindernissen vermeden worden;10° om zich te verplaatsen in het gebouw moeten de bewoners zich kunnen behelpen met leuningen en handgrepen.Ook in de sanitaire ruimten moeten leuningen en handgrepen aangebracht zijn; 11° alle gangen die voor de bewoners toegankelijk zijn, moeten over de nodige rustpunten beschikken;12° elke bewoner moet steeds een aangepast oproepsysteem kunnen gebruiken en in elke sanitaire cel moet een vast oproepsysteem bevestigd zijn dat gemakkelijk bereikbaar is voor de bewoner;13° de bewoner moet vanaf zijn bed de mogelijkheid hebben om een licht te bedienen.

Art. 46.De infrastructuur van het woonzorgcentrum moet toelaten dat de minimale privacy van elke bewoner gewaarborgd is en dat het steeds mogelijk is om de gepaste zorg te bieden en hulp te verlenen.

Art. 47.Alle te bouwen of te verbouwen woonzorgcentra of delen van woonzorgcentra waarvoor na 1 januari 2009 een stedenbouwkundige vergunning voor de geplande bouwwerkzaamheden wordt afgeleverd, moeten voldoen aan de volgende voorwaarden, ook al zijn, in geval van verbouwing, die woonzorgcentra of woonzorgcentrumgedeelten op 1 januari 2009 erkend of werd er voor 1 januari 2009 een aanvraag tot erkenning van die woonzorgcentra of woonzorgcentrumgedeelten ingediend : 1° de voor de bewoners toegankelijke ruimtes in een woonzorgcentrum hebben samen een nettovloeroppervlakte van minimaal 35 m2 per bewoner. Die ruimten omvatten ten minste de woongelegenheid van de bewoner, sanitaire cel inbegrepen, de zit- en eetruimten, de gemeenschappelijke sanitaire ruimten en de voor de bewoners toegankelijke gangen; 2° een eenpersoonskamer moet een nettovloeroppervlakte van ten minste 16 m2 hebben, sanitair niet inbegrepen.Elke eenpersoonskamer moet over een aparte, ingerichte sanitaire cel beschikken, aangepast aan de behoeften van een rolstoelgebruiker, met minstens een toilet en een wastafel; 3° een tweepersoonskamer moet een nettovloeroppervlakte van ten minste 28 m2 hebben, sanitair niet inbegrepen.Elke tweepersoonskamer moet over een aparte, ingerichte sanitaire cel beschikken, aangepast aan de behoeften van een rolstoelgebruiker, met minstens een toilet en twee wastafels. In een tweepersoonskamer moet een afscheiding tussen de twee bedden geplaatst kunnen worden; 4° er mogen per kamer niet meer dan twee bewoners gehuisvest worden. Niet meer dan 20 % van het totale aantal bewoners mag in tweepersoonskamers gehuisvest worden; 5° de infrastructuur van het woonzorgcentrum moet toelaten dat de minimale privacy van elke bewoner gewaarborgd is en dat het steeds mogelijk is om de noodzakelijke zorg te bieden en hulp te verlenen;6° de infrastructuur van het woonzorgcentrum laat toe dat het werken met afdelingen gefaciliteerd wordt.Per afdeling is er minimaal een zit- en eetruimte beschikbaar, aangepast aan de grootte van de afdeling. Vanaf 40 bewoners beschikt de voorziening over minimaal twee afdelingen. Het resultaat van de deling van het aantal bewoners en het aantal afdelingen mag niet groter zijn dan 40; 7° bij elke zit- en eetruimte moeten voldoende gemeenschappelijke toiletten beschikbaar zijn die toegankelijk zijn voor rolstoelgebruikers;8° er moet een ruimte zijn waar geneesmiddelen en dossiers op een veilige en discrete manier bewaard kunnen worden;9° elk woonzorgcentrum met twee of meer bouwlagen die toegankelijk zijn voor bewoners, moet over ten minste één lift beschikken.Minstens één lift moet geschikt zijn voor liggend vervoer; 10° er moet minstens één gemeenschappelijk, aangepast bad zijn in het woonzorgcentrum.Per 30 bewoners moet er ten minste één gemeenschappelijke badkamer beschikbaar zijn met een aangepaste bad- of douchegelegenheid en een toilet; 11° het woonzorgcentrum moet per woongelegenheid het nodige meubilair ter beschikking kunnen stellen opdat elke bewoner op een behoorlijke manier kan eten, rusten en slapen.Er moet aan de bewoners de mogelijkheid geboden worden de kamer in te richten met eigen meubilair. De inrichting van de woongelegenheid laat de nodige flexibiliteit om het meubilair te plaatsen, voor zover de zorg- en dienstverlening en de veiligheid niet in het gedrang komen; 12° per bewoner moet op de kamer een koelkast ter beschikking gesteld kunnen worden;13° in de bewonerskamers en in de zit- en eetruimte moet het raamoppervlak ten minste een zesde bedragen van de nettovloeroppervlakte.In een kamer of een zit- en eetruimte met een nettovloeroppervlakte van meer dan 30 m2 is het raamoppervlak ten minste een zevende van de nettovloeroppervlakte.

Het glasoppervlak van het raam in alle kamers en gemeenschappelijke ruimten begint op maximaal 85 cm hoogte, gemeten vanaf het vloeroppervlak, en ook zittend moet een ongehinderd zicht naar buiten mogelijk zijn; 14° in elke woongelegenheid moet minimaal aansluiting op tv, radio en telefoon mogelijk zijn;15° alle gangen die voor de bewoners toegankelijk zijn, moeten minstens 1,80 m breed zijn.

Art. 48.Alle woonzorgcentra of delen van woonzorgcentra die op 1 januari 2009 erkend zijn of waarvoor voor die datum een aanvraag tot erkenning werd ingediend, alsook alle te bouwen woonzorgcentra of woonzorgcentrumgedeelten waarvoor voor 1 januari 2009 een stedenbouwkundige vergunning voor de geplande bouwwerkzaamheden afgeleverd werd, moeten voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° a) een eenpersoonskamer moet een nettovloeroppervlakte van ten minste 8 m2 hebben, sanitair niet inbegrepen;b) in de woonzorgcentra waarvoor na 1 september 1985 een stedenbouwkundige vergunning werd afgeleverd moet een eenpersoonskamer een nettovloeroppervlakte van ten minste 12 m2 hebben, sanitair niet inbegrepen.Een dergelijke eenpersoonskamer moet over een aparte, ingerichte sanitaire cel beschikken, aangepast aan de behoeften van een rolstoelgebruiker, met minstens een toilet en een wastafel; c) vanaf 1 januari 2019 moeten alle eenpersoonskamers een nettovloeroppervlakte van ten minste 12 m2 hebben, sanitair niet inbegrepen.Eveneens vanaf die datum moeten alle eenpersoonskamers over een aparte, ingerichte sanitaire cel beschikken, aangepast aan de behoeften van een rolstoelgebruiker en met minstens een toilet en een wastafel; d) de voorwaarden, vermeld in punt a) en b), vervallen op 1 januari 2019;2° a) een tweepersoonskamer moet een nettovloeroppervlakte van ten minste 16 m2 hebben, sanitair niet inbegrepen;b) in de woonzorgcentra waarvoor na 1 september 1985 een stedenbouwkundige vergunning werd afgeleverd, moet een tweepersoonskamer over een aparte, ingerichte sanitaire cel beschikken, aangepast aan de behoeften van een rolstoelgebruiker en met minstens een toilet en twee wastafels;c) vanaf 1 januari 2019 moeten alle tweepersoonskamers een nettovloeroppervlakte van ten minste 20 m2 hebben, sanitair niet inbegrepen.Eveneens vanaf die datum moeten alle tweepersoonskamers over een aparte, ingerichte sanitaire cel beschikken, aangepast aan de behoeften van een rolstoelgebruiker, met minstens een toilet en twee wastafels; d) in een tweepersoonskamer moet een afscheiding tussen de twee bedden geplaatst kunnen worden;e) de voorwaarden, vermeld in punt a) en b), vervallen op 1 januari 2019;3° a) een driepersoonskamer moet een nettovloeroppervlakte van ten minste 24 m2 hebben, sanitair niet inbegrepen.Een vierpersoonskamer moet een nettovloeroppervlakte van ten minste 32 m2 hebben, sanitair niet inbegrepen; b) in de woonzorgcentra waarvoor na 1 september 1985 een stedenbouwkundige vergunning werd afgeleverd, moet een drie- en een vierpersoonskamer over een aparte, ingerichte sanitaire cel beschikken, aangepast aan de behoeften van een rolstoelgebruiker, met minstens een toilet en een wastafel per bewoner;c) in een drie- of vierpersoonskamer moet een afscheiding tussen de bedden geplaatst kunnen worden;d) de voorwaarden, vermeld in punt a), b) en c), vervallen op 1 januari 2014;4° a) er mogen per kamer niet meer dan vier bewoners gehuisvest worden;b) vanaf 1 januari 2014 mogen er per kamer niet meer dan twee bewoners gehuisvest worden;c) de voorwaarde, vermeld in punt a), vervalt op 1 januari 2014;5° a) in de woonzorgcentra waarvoor na 1 september 1985 een stedenbouwkundige vergunning werd afgeleverd, mag niet meer dan 20 % van het totale aantal bewoners in meerpersoonskamers gehuisvest worden;b) vanaf 1 januari 2019 mag in alle woonzorgcentra niet meer dan 20 % van het totale aantal bewoners in tweepersoonskamers gehuisvest worden;c) de voorwaarde, vermeld in punt a), vervalt op 1 januari 2019;6° a) er moeten ten minste twee zitkamers van voldoende afmetingen beschikbaar zijn voor de ouderen;b) vanaf 1 januari 2014 moet de totale oppervlakte van de zit- en eetruimten en ruimten voor kinesitherapie, ergotherapie en animatie in totaal netto ten minste 3 m2 per bewoner bedragen;c) de voorwaarde, vermeld in punt a), vervalt op 1 januari 2014;7° a) er moet per verdieping die toegankelijk is voor de bewoners, minstens één gemeenschappelijk toilet beschikbaar zijn dat toegankelijk is voor rolstoelgebruikers;b) vanaf 1 januari 2019 volstaat één gemeenschappelijk toilet dat toegankelijk is voor rolstoelgebruikers, bij elke zit- en eetruimte;c) de voorwaarde, vermeld in punt a), vervalt op 1 januari 2019;8° vanaf 1 januari 2014 moet er een ruimte zijn waar geneesmiddelen en dossiers op een veilige en discrete manier bewaard kunnen worden;9° a) als het woonzorgcentrum twee of meer verdiepingen boven de gelijkvloerse verdieping telt, moet er een aangepaste lift beschikbaar zijn;b) vanaf 1 januari 2019 moet elk woonzorgcentrum met twee of meer bouwlagen die toegankelijk zijn voor bewoners, over ten minste één lift beschikken voor een rolstoelgebruiker met begeleiding;c) de voorwaarde, vermeld in punt a), vervalt op 1 januari 2019;10° a) er moet ten minste één lig-, zit-, of stortbad per 20 bewoners voorhanden zijn.De baden moeten gemakkelijk toegankelijk zijn; b) vanaf 1 januari 2014 moet er minstens één gemeenschappelijk aangepast bad zijn in het woonzorgcentrum.Eveneens vanaf die datum moet er per 30 bewoners ten minste één gemeenschappelijke badkamer beschikbaar zijn met een aangepaste bad- of douchegelegenheid en een toilet; c) de voorwaarden, vermeld in punt a), vervallen op 1 januari 2014;11° het woonzorgcentrum moet per woongelegenheid het nodige meubilair ter beschikking kunnen stellen opdat elke bewoner op een behoorlijke manier kan eten, rusten en slapen. Er moet aan de bewoners de mogelijkheid geboden worden de kamer in te richten met eigen meubilair.

De inrichting van de woongelegenheid laat de nodige flexibiliteit om het meubilair te plaatsen, voor zover de zorg- en dienstverlening en de veiligheid niet in het gedrang komen; 12° per bewoner moet op de kamer een koelkast ter beschikking gesteld kunnen worden;13° a) in de bewonerskamers en in de zit- en eetruimte moet het raamoppervlak ten minste een zesde bedragen van de nettovloeroppervlakte.In een kamer of een zit- en eetruimte met een nettovloeroppervlakte van meer dan 30 m2 is het raamoppervlak ten minste een zevende van de nettovloeroppervlakte; b) de hoogte van de raamdorpels moet zittend, een ongehinderd zicht op de buitenwereld mogelijk maken, evenwel zonder gevaar voor ongevallen;c) vanaf 1 januari 2019 moet het glasoppervlak van het raam in alle kamers en gemeenschappelijke ruimten beginnen op maximaal 85 cm hoogte, gemeten vanaf het vloeroppervlak, en ook zittend moet een ongehinderd zicht naar buiten mogelijk zijn;d) de voorwaarde, vermeld in punt b), vervalt op 1 januari 2019;14° vanaf 1 januari 2014 moet er in elke woongelegenheid minimaal aansluiting op tv, radio en telefoon mogelijk zijn;15° vanaf 1 januari 2019 moeten de gangen die voor de bewoners toegankelijk zijn, voldoende breed zijn zodat twee rolstoelen elkaar gemakkelijk kunnen kruisen. HOOFDSTUK IV. - Subsidiëring

Art. 49.Aan de erkende woonzorgcentra waarin of waarbij al dan niet een erkend centrum voor kortverblijf uitgebaat wordt, kan een subsidie voor de animatiewerking worden toegekend conform de bepalingen, opgenomen in bijlage XIV. HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen

Art. 50.De aanvragen tot voorafgaande vergunning voor een rusthuis waarover op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit nog geen beslissing werd genomen, worden verder behandeld met toepassing van het programma dat vóór die datum van kracht was.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers.

Brussel, 24 juli 2009.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN

Bijlage XIII. - Verenigingen van gebruikers en mantelzorgers HOOFDSTUK I. - Programmatie

Artikel 1.Het programma van de verenigingen van gebruikers en mantelzorgers bestaat uit een programmacijfer, dat bepaald wordt op 6, en uit evaluatiecriteria.

Art. 2.De evaluatiecriteria voor de verenigingen van gebruikers en mantelzorgers worden door de minister vastgelegd. De minister houdt daarbij onder meer rekening met : 1° de verhouding voor de regio in kwestie tussen enerzijds het programmacijfer, en anderzijds het totale aantal erkende verenigingen, plus het totale aantal verenigingen waarvoor een ontvankelijke en nog niet afgehandelde erkenningsaanvraag ingediend werd die voldoet aan de programmatie;2° de datum van het indienen van een ontvankelijke erkenningsaanvraag;3° de mate waarin de vereniging activiteiten ontplooit over haar gehele werkgebied, vermeld in artikel 3, C, 4°. HOOFDSTUK II. - Specifieke erkenningsvoorwaarden

Art. 3.Met behoud van de toepassing van artikelen 4, 46, 47, 50 en 72, tweede lid, van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009, gelden voor de erkenning van verenigingen van gebruikers en mantelzorgers de onderstaande specifieke voorwaarden : A. Voorwaarden voor de dienstverlening 1° de vereniging organiseert of neemt deel aan minstens twee bijeenkomsten per jaar in elke Vlaamse provincie en in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, waarop de aangesloten leden worden uitgenodigd en waarbij een informatieoverdracht gebeurt over onderwerpen in de thuiszorg die voor de gebruikers en mantelzorgers relevant zijn;2° de vereniging verstuurt, via post of e-mail, minstens tweemaal per jaar naar alle aangesloten leden een informatiebrochure of een vergelijkbare informatiedrager over een onderwerp dat voor de gebruiker en mantelzorger relevant is;3° de vereniging inventariseert de gesignaleerde problemen van groepen van gebruikers en mantelzorgers en rapporteert die jaarlijks aan de overheid;4° de vereniging verdedigt de belangen van groepen van gebruikers en mantelzorgers en doet op basis daarvan ook op een sensibiliserende wijze aanbevelingen aan de woonzorgvoorzieningen en de overheid;5° de vereniging verstrekt informatie over de rechten en plichten van de gebruikers en de mantelzorgers. B. Voorwaarden voor de omkadering 1° de vereniging stelt minstens 1,5 voltijds equivalent personeelsleden te werk;2° de personeelsleden volgen samen, gespreid over een periode van maximaal twee jaar, in totaal minstens 60 uren bijscholing over onderwerpen die voor de vereniging relevant zijn. C. Voorwaarden voor de werking 1° volgens de statuten beantwoordt het hoofddoel van de vereniging aan artikel 46 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009;2° de vereniging moet een geactualiseerd ledenbestand aanleggen van minstens 4 000 natuurlijke personen, die gebruikers of mantelzorgers zijn of geweest zijn.De vereniging bewijst dat lidmaatschap, alsook de algemene spreiding ervan over haar werkgebied, vermeld in punt 4°; 3° de vereniging is minstens 32 uren per week bereikbaar, met een passende spreiding over alle werkdagen;4° de vereniging ontplooit activiteiten in alle Vlaamse provincies en in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;5° de vereniging garandeert inspraak van gebruikers in haar algemene werking, alsook de mogelijkheid tot het formuleren van suggesties;6° de vereniging gaat de tevredenheid van zijn gebruikers na en stuurt haar werking op basis daarvan bij.Minstens tweejaarlijks wordt een verantwoorde gebruikerstevredenheidsmeting uitgevoerd; 7° de vereniging garandeert aan de gebruikers een klachtrecht en zorgt voor een adequate en objectieve behandeling van de klachten. HOOFDSTUK III. - Subsidiëring

Art. 4.De subsidie-enveloppe voor een vereniging voor gebruikers en mantelzorgers bedraagt 94.953,96 euro per kalenderjaar.

Art. 5.Het prioriteitenschema voor de verenigingen voor gebruikers en mantelzorgers houdt minstens rekening met : 1° de datum van de erkenningsbeslissing;2° de mate waarin de vereniging in de periode van één jaar die voorafgaat aan de datum waarop een ontvankelijke erkenningsaanvraag werd ingediend, al actief was als vereniging van gebruikers en mantelzorgers. HOOFDSTUK IV. - Overgangsbepalingen

Art. 6.De verenigingen van gebruikers en mantelzorgers die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit erkend zijn, behouden hun erkenning. Ze beantwoorden uiterlijk twee jaar na die datum aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 en dit besluit.

Art. 7.De aanvragen tot erkenning van verenigingen van gebruikers en mantelzorgers waarover op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit nog geen beslissing werd genomen, worden verder behandeld met toepassing van de erkenningsvoorwaarden die voor die datum van kracht waren. In geval van erkenning beantwoorden die verenigingen uiterlijk twee jaar na de datum van de erkenningsbeslissing aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in het woonzorgdecreet van 13 maart 2009 en dit besluit.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers.

Brussel, 24 juli 2009.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN

Bijlage XIV. - Subsidiëring van de animatiewerking in de woonzorgcentra en centra voor kortverblijf HOOFDSTUK I. - Subsidiëring van de animatiewerking

Artikel 1.Binnen de beschikbare begrotingskredieten kan de administrateur-generaal subsidies voor de animatiewerking toekennen aan de erkende woonzorgcentra waarin of waarbij al dan niet een erkend centrum voor kortverblijf uitgebaat wordt, die beheerd worden door een initiatiefnemer als vermeld in artikel 50 van het woonzorgdecreet van 13 maart 2009.

Art. 2.Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moet een erkend woonzorgcentrum als vermeld in artikel 1, voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° erkend zijn gedurende het werkingsjaar of het gedeelte ervan waarvoor de subsidies worden toegekend;2° gedurende het werkingsjaar of het gedeelte ervan waarvoor de subsidies worden toegekend, voldoen aan de geldende personeelsnorm in de woonzorgcentra wat de deskundige in animatie en activatie betreft;3° een jaarplan opmaken over de animatiewerking en de uitvoering ervan.Als een initiatiefnemer naast een woonzorgcentrum eveneens een centrum voor kortverblijf uitbaat, volstaat één gezamenlijk jaarplan.

De minister kan over de vorm en de inhoud van het plan specifieke regels bepalen; 4° beschikken over een uitgeschreven visie met betrekking tot de animatiewerking.Die visie moet geconsolideerd worden in het beheersorgaan van de initiatiefnemer. In die visie moet bijzondere aandacht gaan naar de uitbouw van een vrijwilligerswerking, een integrale benadering van de animatie in het woonzorgcentrum en een specifiek vormingsaanbod rond animatie voor alle personeelsleden.

Bovendien moet uit die visie blijken dat het woonzorgcentrum emanciperend omgaat met bewoners en familieleden, en dat het woonzorgcentrum aandacht heeft voor een integrale behoeftedetectie die de basis zal vormen voor het individuele zorg- en begeleidingsplan.

Als een initiatiefnemer naast een woonzorgcentrum eveneens een centrum voor kortverblijf uitbaat, volstaat één gezamenlijke visie. De minister kan daar specifieke voorwaarden voor uitvaardigen.

Art. 3.Aan een erkend woonzorgcentrum als vermeld in artikel 1, wordt jaarlijks een subsidie-enveloppe toegekend op basis van de volgende parameters : 1° het aantal erkende woongelegenheden op 1 januari van het desbetreffende werkingsjaar, en het aantal woongelegenheden waarvoor vóór 1 januari van dat werkingsjaar een erkenning werd aangevraagd en die uiterlijk op 1 januari van hetzelfde werkingsjaar in gebruik zullen worden genomen.De woongelegenheden van het woonzorgcentrum en de woongelegenheden van het centrum voor kortverblijf dat in of bij het woonzorgcentrum uitgebaat wordt, worden samengevoegd; 2° per voltijdse equivalent deskundige in animatie en activatie die vereist was met toepassing van de overeenstemmende personeelsnorm, geldig tot 30 juni 2003, wordt jaarlijks door de minister een forfaitair bedrag bepaald, dat afhankelijk is van de beschikbare begrotingskredieten en de kredieten die vrijkomen als gevolg van de toepassing van artikel 10.Dat forfaitaire bedrag kan niet hoger zijn dan het subsidiebedrag, vermeld in punt 3°; 3° per voltijdse equivalent deskundige in animatie en activatie die met toepassing van de overeenstemmende personeelsnorm, geldig vanaf 1 juli 2003, aanvullend vereist is ten opzichte van de overeenstemmende personeelsnorm, geldig tot 30 juni 2003, wordt een forfaitair bedrag van 30.812 euro toegekend.

De administrateur-generaal bepaalt op basis van de gegevens, vermeld in het eerste lid, jaarlijks vóór 28 februari het maximale subsidiebedrag per woonzorgcentrum.

Art. 4.Vóór 1 april van het jaar dat volgt op het jaar dat in aanmerking genomen wordt voor de subsidiëring, bezorgt de initiatiefnemer van het woonzorgcentrum, vermeld in artikel 1, aan het agentschap de bewijsvoering met betrekking tot de subsidiëringsvoorwaarden, vermeld in artikel 2, 2° tot en met 4°. De minister bepaalt de vorm en de inhoud van die bewijsvoering. HOOFDSTUK II. - Aanvullende subsidiëring in de vorm van een DAC-supplement van de woonzorgcentra die personeelsleden tewerkstellen in een gewezen DAC-statuut

Art. 5.Binnen de beschikbare begrotingskredieten kan de administrateur-generaal volgens de bepalingen van dit hoofdstuk aanvullende subsidies in de vorm van een DAC-supplement toekennen aan de woonzorgcentra, vermeld in artikel 1, die personeelsleden tewerkstellen met een gewezen DAC-statuut.

Art. 6.§ 1. Aan de woonzorgcentra, vermeld in artikel 5, wordt jaarlijks een aanvullende subsidie-enveloppe toegekend in de vorm van een DAC-supplement. Die subsidie-enveloppe wordt als volgt berekend : 1° als basis geldt het aantal nog in aanmerking te nemen voltijdse equivalenten aan personeelsleden, tewerkgesteld met een gewezen DAC-statuut op 1 januari van het desbetreffende werkingsjaar; 2° per voltijdse equivalent, vermeld in punt 1°, wordt een forfaitair bedrag van 30.812 euro toegekend; 3° van de aanvullende subsidie-enveloppe die op basis van punt 1° en 2° vastgesteld wordt, worden de subsidiebedragen, berekend op basis van artikel 3, in mindering gebracht;4° in afwijking van punt 3° wordt het DAC-supplement herleid tot 0 euro als het subsidiebedrag, vastgesteld op basis van punten 1° en 2°, lager is dan of gelijk is aan het subsidiebedrag, berekend op basis van artikel 3. § 2. De minister bepaalt jaarlijks vóór 1 mei de woonzorgcentra en, per woonzorgcentrum, het aantal voltijdse equivalenten aan personeelsleden, tewerkgesteld met een gewezen DAC-statuut, die in aanmerking komen voor de subsidiëring, vermeld in paragraaf 1, en het maximale aanvullende subsidiebedrag per woonzorgcentrum.

Art. 7.Vóór 1 april van het jaar dat volgt op het jaar dat in aanmerking genomen wordt voor de subsidiëring, bezorgt de initiatiefnemer van het woonzorgcentrum aan het agentschap de bewijsvoering van de effectieve tewerkstelling van de personeelsleden die tewerkgesteld zijn met een vroeger DAC-statuut. De minister bepaalt de vorm en de inhoud van die bewijsvoering. HOOFDSTUK III. - Algemene bepalingen

Art. 8.Vóór 1 juli en vóór 1 november wordt een voorschot uitgekeerd van 45 % van het subsidiebedrag, vastgesteld met toepassing van artikelen 3 en 6.

Art. 9.§ 1. Het definitieve subsidiebedrag wordt berekend, toegekend en gesaldeerd na goedkeuring door het agentschap van de bewijsvoering, vermeld in artikelen 4 en 7. § 2. Als blijkt dat het woonzorgcentrum, in afwijking van artikel 2, 2°, gedurende het in aanmerking genomen werkingsjaar niet volledig voldoet aan de geldende personeelsnorm wat animatie betreft, wordt het definitieve subsidiebedrag als volgt berekend : 1° als de effectieve tewerkstelling gelijk is aan of hoger is dan 90 % van de geldende personeelsnorm, moet bij de bewijsvoering met betrekking tot de subsidiëringsvoorwaarden, vermeld in artikel 4, een verklarende nota, samen met eventuele nuttige bewijsstukken, gevoegd worden waarin op gemotiveerde wijze wordt aangetoond waarom in de bedoelde periode de geldende personeelsnorm niet gehaald kon worden. Als het agentschap de motivering in die verklarende nota aanvaardt, wordt het maximale subsidiebedrag, vastgesteld op basis van artikel 3, proportioneel verminderd; 2° als de effectieve tewerkstelling lager is dan 90 % van de geldende personeelsnorm, of als de effectieve tewerkstelling gelijk is aan of hoger is dan 90 % van de geldende personeelsnorm maar de motivering in de verklarende nota, vermeld in punt 1°, niet door het agentschap aanvaard wordt, wordt het maximale subsidiebedrag, vastgesteld op basis van artikel 4, verminderd met 100 %. § 3. Als blijkt dat het woonzorgcentrum meer voorschotten heeft ontvangen dan het definitieve subsidiebedrag, vordert het agentschap het verschil terug. § 4. Als drie opeenvolgende werkingsjaren voorschotten werden teruggevorderd omdat niet voldaan was aan artikel 2, 4 of 7, worden er geen voorschotten uitbetaald voor het werkjaar dat volgt op die drie werkjaren. § 5. De initiatiefnemer van het woonzorgcentrum wordt op de hoogte gebracht van de berekening van het definitieve subsidiebedrag en het uit te betalen saldo of van de terug te vorderen voorschotten. § 6. In afwijking van artikel 14 van het besluit zijn de bedragen, vermeld in artikel 3, eerste lid, 3°, en artikel 6, § 1, 2°, uitgedrukt tegen 100 % op basis van de spilindex die van toepassing is op 1 januari 2003. HOOFDSTUK IV. - Overgangsbepalingen

Art. 10.§ 1. Met toepassing van artikel 6, § 1, 1°, komen met ingang van 1 januari 2003 de volgende personeelsleden niet meer in aanmerking voor het bepalen van het aantal nog in aanmerking te nemen voltijdse equivalenten aan personeelsleden, tewerkgesteld met een gewezen DAC-statuut, op 1 januari van het desbetreffende werkingsjaar : 1° de mandatarissen die op 31 december 2002 tewerkgesteld zijn in een arbeidsplaats van een vroeger DAC-project, vanaf de datum van hun uitdiensttreding;2° de mandatarissen die op 31 december 2002 tewerkgesteld zijn in een arbeidsplaats van een vroeger DAC-project, vanaf de datum van definitieve vermindering van hun arbeidsduur ten belope van de doorgevoerde vermindering van hun arbeidsduur. § 2. Elke definitieve vermindering van de arbeidsduur, vermeld in paragraaf 1, 1° en 2°, moet binnen 30 kalenderdagen gemeld worden aan het agentschap. Daarbij moeten de identiteit van de mandataris, de doorgevoerde vermindering en de ingangsdatum van de vermindering duidelijk vermeld worden.

Art. 11.Voor de personeelsleden, tewerkgesteld in de vroegere DAC-projecten met de nummers 2776, 8436, 15003, 50110 en 70274, kan verder nog een subsidiëring verkregen worden volgens de bepalingen, opgenomen in artikel 6, § 1, 1° en 2°, en § 2, en artikel 7 tot en met 10.

Art. 12.Met toepassing van artikel 9, § 4, worden in 2010 en 2011 geen voorschotten uitbetaald aan voorzieningen die niet voldeden aan artikelen 2, 4 of 7 in de drie voorgaande werkingsjaren.

Art. 13.De subsidiedossiers met betrekking tot het werkingsjaar 2009 en de voorgaande jaren worden verder afgehandeld volgens de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 april 2003 houdende de subsidiëring van de animatiewerking in de erkende rusthuizen en de erkende centra voor kortverblijf.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers.

Brussel, 24 juli 2009.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN

^