gepubliceerd op 18 februari 2013
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010 betreffende de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
23 NOVEMBER 2012. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010 betreffende de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
VERSLAG AAN DE VLAAMSE REGERING Dames en heren, Het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010 betreffende de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn geeft uitvoering aan het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, het Provinciedecreet van 9 december 2005 en het OCMW-decreet van 19 december 2008. In het verslag aan de Vlaamse Regering bij dat besluit vindt u een uitgebreide toelichting bij dat besluit en de totstandkoming ervan. Dit verslag vervangt dat uit 2010 niet, maar geeft toelichting bij de wijzigingen die nu worden aangebracht. De artikelsgewijze toelichting hieronder komt dus bij of in de plaats van de artikelsgewijze toelichting in het verslag uit 2010. Voor een goed begrip moeten beide verslagen dus naast elkaar worden gelegd.Om het samenlezen te vergemakkelijken wordt in de artikelsgewijze toelichting ook aangegeven of de nieuwe toelichting de oude vervangt of niet. Bij heel wat artikelen heeft de wijziging ook geen invloed op een goed begrip van de toelichting in het verslag uit 2010. Dat wordt dan ook zo aangegeven. De beleids- en beheerscyclus (BBC) moet veralgemeend van toepassing worden in de Vlaamse lokale besturen vanaf het boekjaar 2014. Met ingang van het boekjaar 2011 hebben echter de eerste pilootbesturen de beleids- en beheerscyclus al in de praktijk gebracht : het ging om 12 gemeenten en 8 OCMW-besturen. Vanaf het boekjaar 2012 kwamen daar nog eens 42 besturen bij (waaronder het eerste provinciaal bestuur : de provincie West-Vlaanderen). Op dit ogenblik zijn nog eens 175 besturen bezig met de voorbereiding van een instap in BBC vanaf 2013.
Een vervroegde implementatie bij een beperkt aantal pilootbesturen heeft uiteraard enkel zin als de ervaringen die daarbij werden opgedaan ook aan een grondige evaluatie worden onderworpen, waaruit lessen kunnen worden getrokken en op basis waarvan de nodige bijsturingen kunnen worden gedaan vóór de veralgemeende invoering van de nieuwe regels.
Naast de permanente evaluatie tijdens de talrijke contacten met de pilootbesturen en de andere belanghebbenden (met onder meer een studiedag op 24 november 2011) heeft het Agentschap voor Binnenlands Bestuur in het voorjaar van 2012 dan ook een bevraging georganiseerd bij alle betrokkenen. Daarbij werden alle pilootbesturen gecontacteerd, net als alle softwareleveranciers, de voornaamste consultants die actief zijn bij het begeleiden van lokale besturen bij hun instap in de BBC en de diverse betrokken belangenverenigingen (VVSG, VVP, verenigingen van ontvangers en secretarissen). Ook de diverse Vlaamse sectorale administraties werden bevraagd.
Alle ontvangen opmerkingen en suggesties hebben geleid tot het voorliggende besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010 betreffende de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Daarnaast werd ook het ministerieel besluit van 1 oktober 2010 dat de diverse schema's en rekeningenstelsels vaststelt, bijgestuurd naar aanleiding van de ervaringen van de pilootfase.
Sommige opmerkingen, waaronder ook het advies van de Vlaamse Adviesraad voor Bestuurszaken, vergen een verduidelijking van de regelgeving zonder dat tekstwijzigingen noodzakelijk zijn. Dit is vooral het geval met betrekking tot de relatie beleidsitems, beleidsvelden en beleidsdomeinen. Het is inderdaad zo dat het functioneel indelen van beleidsitems/beleidsvelden voor veel besturen een appreciatie zal inhouden. Het is inderdaad denkbaar dat een lokaal bestuur een bepaald functioneel geheel (een beleidsitem) wil afzonderen (bijvoorbeeld « sportbeleving voor ouderen »). Het lokaal bestuur kan zelf oordelen (wanneer hiertoe aanleiding zou bestaan in functie van het lokaal organogram of de lokale bevoegdheidsverdeling binnen het schepencollege) of dit een onderdeel is van bijvoorbeeld, het beleidsveld « sport », beleidsdomein « vrije tijd » of daarentegen van het beleidsveld « ouderen », beleidsdomein « welzijn ». Dat niet alle lokale besturen die gestandaardiseerde beleidsvelden op identiek dezelfde manier zullen definiëren en interpreteren is juist en onvermijdelijk, maar dit is een aanvaardbare statistische afwijking.
Ten slotte moet ook nog aangegeven worden dat deze bijsturing van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010 en van het bijhorende ministerieel besluit van 1 oktober 2010 geen eindpunt kan zijn.
Tijdens de verdere invoering van de BBC bij de piloten en tijdens de algemene invoering vanaf 1 januari 2014 zal de permanente evaluatie vanzelfsprekend worden voortgezet. Van een definitieve evaluatie van de BBC als beleidsinstrument kan dan ook ten vroegste sprake zijn halfweg het meerjarenplan dat begint in 2014. 1. Inhoud van de wijzigingen In voorliggend ontwerp van besluit worden de volgende wijzigingen doorgevoerd in het BBC-besluit. 1.1. Aanpassing aan decretale wijzigingen Bij de decreten van 29 juni 2012 werden het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, het Provinciedecreet van 9 december 2005 en het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie en werking van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn bijgestuurd. Die aanpassingen maken ook enkele wijzigingen noodzakelijk aan het BBC-besluit. 1.1.1. Uitvoering kwartaalrapportering Artikel 178bis, § 2, van het Gemeentedecreet, artikel 174bis, § 2, van het Provinciedecreet en artikel 179/1, § 2, van het OCMW-decreet, zoals gewijzigd, verplichten de besturen om te rapporteren over de transacties van elk kwartaal voor het einde van de maand die volgt op dat kwartaal. De Vlaamse Regering kan daarvoor bepalen welke gegevens moeten worden gerapporteerd en de wijze waarop die gegevens elektronisch moeten worden aangeleverd. In dit besluit (artikel 15) wordt de bevoegdheid voor de minister ingeschreven om de nadere regels uit te werken. Daartoe wordt een artikel 104/1 ingevoegd in het BBC-besluit.
Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de Europese verplichtingen in het kader van het zogenaamde six-pack, en meer bepaald aan artikel 3 van richtlijn 2011/85/EU van de raad van 8 november 2011 tot vaststelling van voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten. Dit artikel bepaalt dat ook voor de subsector lagere overheden driemaandelijks begrotingsgegevens op kasbasis moeten ter beschikking gesteld worden.
Deze bepaling treedt voor de piloten in werking op 1 januari 2013, samen met de andere bepalingen. De veralgemeende inwerkingtreding is op 1 januari 2014. Die aanpak biedt de mogelijkheid om in de loop van het boekjaar 2013 het systeem grondig te testen, zodat alles vlot kan verlopen in 2014, wanneer de Europese verplichting ingaat. 1.1.2. Autonome bedrijven en OCMW-verenigingen van publiek recht Artikel 243 van het Gemeentedecreet (zoals gewijzigd bij artikel 75 van het decreet van 29 juni 2012) en artikel 236 van het Provinciedecreet (zoals gewijzigd bij artikel 70 van het decreet van 29 juni 2012) sluiten niet langer bepaalde autonome gemeente- en provinciebedrijven uit van het toepassingsgebied van de beleids- en beheerscyclus.
Die nieuwe bepalingen van de decreten houden concreet in dat de autonome gemeente- en provinciebedrijven voortaan ook een meerjarenplan moeten opmaken volgens de regels die van toepassing zijn op de gemeenten. De regels betreffende het budget, de boekhouding en de jaarrekening waren al op hen van toepassing. Bovendien worden de uitzonderingsbepalingen voor de autonome bedrijven die onderworpen zijn aan de bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen opgeheven.
Door de autonome gemeente- en provinciebedrijven dezelfde beleidsrapporten te laten opstellen als de gemeenten, heeft de decreetgever een grotere herkenbaarheid en leesbaarheid van de rapportering voor de raadsleden beoogd. Autonome bedrijven staan vaak in voor belangrijke onderdelen van het gemeentelijk beleid. Vanuit het oogpunt van de democratische controle is het dan ook essentieel dat de democratisch verkozen raden zich met kennis van zaken kunnen uitspreken over het beleid dat door de autonome bedrijven wordt gevoerd.
Hoewel de goedkeuringsprocedure van de beleidsrapporten niet in het BBC-besluit wordt bepaald, is het nuttig om hier kort aan te stippen dat zowel het meerjarenplan, het budget als de jaarrekening van het autonome gemeentebedrijf (of provinciebedrijf) moeten worden goedgekeurd door de gemeenteraad (of provincieraad).
Daarnaast, en omwille van dezelfde redenen, moeten voortaan ook OCMW-verenigingen van publiek recht, met uitzondering van de ziekenhuisverenigingen, de regels betreffende de beleidsrapporten en de boekhouding van de beleids- en beheerscyclus toepassen (art. 230 van het OCMW-decreet, zoals gewijzigd bij artikel 65 van het decreet van 29 juni 2012). Wat de goedkeurings- en toezichtprocedures betreft, gelden hier dezelfde regels als voor de OCMW's (artikel 228 van het OCMW-decreet).
Uit de formulering van de organieke decreten volgt dat niet het integrale BBC-besluit van toepassing kan worden gemaakt op de autonome bedrijven en de OCMW-verenigingen van publiek recht. In de organieke decreten werd daarom ook een specifieke uitvoeringsbepaling opgenomen voor de Vlaamse Regering om de nadere regels te bepalen voor deze verzelfstandigde entiteiten.
Uit het decreet en de toelichting erbij blijkt dat de decreetgever enkel de verplichting heeft willen opleggen om beleidsrapporten op te maken en de boekhouding te voeren volgens de regels van de beleids- en beheerscyclus. Alles wat te maken heeft met het beheersmatige is daarentegen niet verplicht van toepassing op deze verzelfstandigde entiteiten. Titel 6 van het BBC-besluit moet hierdoor grondig worden aangepast. In het voorliggende wijzigingsbesluit wordt de tekst van die titel integraal vervangen. De concrete toelichting bij welke bepalingen wel van toepassing zijn en welke niet, kan hieronder worden teruggevonden bij de artikelsgewijze toelichting bij artikel 27 van het wijzigingsbesluit.
Daarnaast bepalen artikel 93 van het decreet van 29 juni 2012 tot wijziging van het Gemeentedecreet, artikel 85 van het decreet van 29 juni 2012 tot wijziging van het Provinciedecreet en artikel 78 van het decreet van 29 juni 2012 tot wijziging van het OCMW-decreet dat de Vlaamse Regering voor de op 1 januari 2012 bestaande autonome gemeente- of provinciebedrijven of OCMW-verenigingen van publiek recht een afwijkende regeling kan vaststellen op grond van de eigenheden van de betrokken verzelfstandigde entiteiten en op verzoek van de betrokken raden. In hoofdstuk 2 van titel 6 geeft de Vlaamse Regering uitvoering aan die decretale overgangsbepaling, door de criteria te bepalen waaraan de verzelfstandigde entiteiten moeten voldoen om in aanmerking te komen voor die uitzonderingsregels en door te bepalen welke bepalingen dan wel nog van toepassing zijn. Ook hierbij is de nadere toelichting te vinden in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 27 van het wijzigingsbesluit. 1.1.3. Inwerkingtredingsbepalingen Bij de wijziging van de organieke decreten worden ook een aantal bepalingen aangepast die enkel voor de besturen die de BBC toepassen al in werking zijn. Die wijzigingen moeten voor de pilootbesturen in werking treden op 1 januari 2013 en voor de overige besturen bij de algemene inwerkingtreding van de BBC op 1 januari 2014. Andere bepalingen van die wijzigingsdecretenin verband met het financiële beheer, die geen rechtstreeks verband houden met de BBC, worden in werking gesteld op 1 januari 2013 bij besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2012. 1.2. Aanpassing aan de planlastvermindering Voor de realisatie van de planlastvermindering die beoogd wordt door het decreet van 15 juli 2011 houdende vaststelling van de algemene regels waaronder in de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse gewest periodieke plan- en rapporteringsverplichtingen aan lokale besturen kunnen worden opgelegd, wordt artikel 105 van het BBC-besluit aangepast (artikel 16 van voorliggend besluit), zodat ook over de acties digitaal wordt gerapporteerd. Dat is noodzakelijk om de diverse subsidieverstrekkende Vlaamse administraties in staat te stellen om een correcte inschatting te maken van wat het lokaal bestuur concreet doet in het kader van een bepaalde Vlaamse beleidsprioriteit. 1.3. Deregulering van de kredietbewaking De bestaande regels voor kredietbewaking zijn sterk afgestemd op het klassieke patroon van overheidsopdrachten, waarbij het bestuur meteen al kan meegeven voor welk beleidsveld, welke budgethouder, welk actieplan, enz. de verbintenis wordt aangegaan. Dat is vandaag, in een context waarbij bijvoorbeeld ook met raamcontracten wordt gewerkt, niet meer zo vanzelfsprekend, waardoor besturen moeilijkheden kunnen ondervinden om die regels in de praktijk consequent toe te passen.
Daarom wordt in artikel 17 en 18 van het voorliggend besluit de kredietbewaking gedereguleerd (artikel 107 en 108 van het BBC-besluit). Er wordt voortaan enkel nog bepaald dat er vastleggingen moeten zijn, maar de nadere regels omtrent de concrete kredietbewaking moeten door het bestuur zelf worden bepaald in het internecontrolesysteem, op maat van de lokale werking.De evaluatie daarvan zal een onderdeel uitmaken van de externe audit, die zowel aandacht zal besteden aan het bestaan van geëigende procedures als aan de concrete toepassing ervan. 1.4. Beheersbudgetten versus kredieten In de huidige tekst was de relatie tussen de beheersbudgetten en de kredieten (waarover de raad beslist) niet overal duidelijk. De beheersbudgetten op basis waarvan een budgethouder verbintenissen kan aangaan, zijn niet noodzakelijk altijd kredieten. Een wijziging aan een rubriek van een beheersbudget is met andere woorden niet altijd een kredietaanpassing of een budgetwijziging. Om dat te verduidelijken wordt de tekst van artikel 49 aangepast in artikel 8 van het voorliggende besluit. Meer toelichting hieromtrent vindt u in de artikelsgewijze toelichting bij dat artikel. 1.5. Verduidelijking van het evenwichtscriterium Het structurele financiële evenwicht wordt in de BBC-regels aangetoond aan de hand van de autofinancieringsmarge. Bepaalde leningsvormen blijven in de berekening van de autofinancieringsmarge buiten beeld, omdat de berekeningswijze impliciet uitgaat van een klassieke schuldfinanciering met leningen die regelmatig worden afgelost.Bepaalde nieuwe financieringsvormen voldoen niet aan dat schema, bijvoorbeeld leningen waarbij een belangrijk deel van de aflossing of zelfs de volledige aflossing van de lening op één moment in de toekomst moet gebeuren. Als dat moment voldoende ver in de toekomst ligt, komt dat in het meerjarenplan nergens tot uiting en is er ook geen enkele invloed op de autofinancieringsmarge. Op die manier kan de autofinancieringsmarge worden gemanipuleerd en geeft ze eigenlijk een te rooskleurig beeld van de situatie. Ook de kortetermijnfinanciering wordt niet in de berekening van de norm meegenomen.
Het is echter moeilijk om alle denkbare ontwijkingsmechanismen formeel op te vangen. Van een behoorlijk bestuur kan verwacht worden dat het niet onbezonnen omgaat met dergelijke financieringsvormen. Bovendien moet in de toelichting bij het meerjarenplan aandacht besteed worden aan dergelijke financiële risico's. Artikel 9, 2° van het ministerieel besluit bepaalt dat de toelichting bij het meerjarenplan minstens een rubriek bevat met de « financiële risico's, bestaande uit een omschrijving van de financiële risico's die het bestuur loopt en van de middelen en mogelijkheden waarover het bestuur beschikt of kan beschikken om die risico's te dekken ». Het lijkt niet nodig om dat nog explicieter te reguleren. Het spreekt voor zich dat dergelijke bijzondere financieringsmethodes een aandachtspunt zullen zijn in het kader van de uitoefening van het bestuurlijk toezicht.
De organieke decreten bepalen dat de toezichthoudende overheid de uitvoering schorst van het meerjarenplan of de beslissing tot wijziging ervan « als niet afdoende of slechts op basis van fictieve gegevens aangetoond wordt dat het financieel evenwicht gevrijwaard blijft in de boekjaren waarop het meerjarenplan betrekking heeft » (artikel 176 van het Gemeentedecreet, artikel 172 van het Provinciedecreet en artikel 177 van het OCMW-decreet). In het geval van een kunstmatig financieel evenwicht moet de toezichthoudende overheid dus optreden. Het onderzoek van de financieel evenwicht kan daarbij niet beperkt blijven tot de autofinancieringsmarge, al wordt daarvan in het BBC-besluit wel een belangrijke indicator van het structureel evenwicht van gemaakt. Om hierover geen misverstanden te laten bestaan, wordt de formulering van artikel 14, tweede lid, van het BBC-besluit wat aangepast, door te expliciteren dat de autofinancieringsmarge niet noodzakelijk het enige element is in de beoordeling van het structureel financieel evenwicht (artikel 3 van dit ontwerpbesluit). 1.6. Versoepeling boekhoudperiodes In artikel 19 van het voorliggend besluit wordt artikel 114 van het BBC-besluit aangepast om de strikte regels omtrent de boekhoudperiodes te versoepelen. De beperking dat slechts twee boekhoudkundige periodes kunnen openstaan, maakt het in de praktijk soms moeilijk om de transacties te kunnen aanrekenen aan de juiste boekhoudperiode. 1.7. Technische verduidelijkingen De bestaande tekst van het BBC-besluit wordt op diverse punten verduidelijkt. Zo wordt de definitie van de bestemde gelden aangepast in artikel 1 en wordt de verplichting opgeheven om op elk beleidsrapport de naam van de secretaris of de provinciegriffier en de financieel beheerder ter vermelden (artikel 2 van het voorliggend besluit). Ook artikel 20 en 22 hebben betrekking op verduidelijkingen van de bestaande tekst. Artikel 4, 13, 14, 24 en 26 verbeteren verwijzingen in de tekst en artikel 9 tot 12 en 25 verbeteren interne inconsistenties. Artikel 21 en 23 ten slotte zijn technische wijzigingen. 1.8. Taalkundige verbeteringen Artikelen 3, 5 en 7 brengen een kleine taalkundige verbetering aan.
Deze wijzigingen hebben uiteraard geen inhoudelijke consequenties. 2. Artikelsgewijze toelichting Artikel 1.De bestaande definitie van « bestemde gelden » verwees enkel naar het budget. Bestemde gelden komen echter ook in het meerjarenplan voor. Daarom wordt dat nu verduidelijkt in de definitie.
Deze wijziging heeft geen invloed op een goed begrip van de toelichting in het verslag uit 2010.
Art. 2.Bij de beleids- en beheerscyclus zijn niet enkel de secretaris of griffier en de financieel beheerder betrokken, maar de gehele organisatie van het bestuur. De verplichte vermelding van de naam van beide topambtenaren op elk beleidsrapport kan ten onrechte die indruk wekken en wordt daarom geschrapt.
Deze wijziging heeft geen invloed op een goed begrip van de toelichting in het verslag uit 2010.
Art. 3.De voorwaarden voor het financieel evenwicht worden uitgebreid met een vierde punt om te expliciteren dat de beoordeling van het structureel financieel evenwicht (in uitvoering van artikel 176 van het Gemeentedecreet, artikel 172 van het Provinciedecreet en artikel 177 van het OCMW-decreet) niet beperkt kan blijven tot het criterium van de autofinancieringsmarge. Die artikelen van de organieke decreten bepalen immers dat de toezichthoudende overheid de uitvoering schorst van het meerjarenplan of de beslissing tot wijziging ervan « als niet afdoende of slechts op basis van fictieve gegevens aangetoond wordt dat het financieel evenwicht gevrijwaard blijft in de boekjaren waarop het meerjarenplan betrekking heeft ». In het geval van een kunstmatig financieel evenwicht moet de toezichthoudende overheid dus optreden, ook al is misschien wel formeel voldaan aan de voorwaarde betreffende de autofinancieringsmarge, dat het BBC-besluit als een belangrijke indicator van het structureel evenwicht aanziet.
Deze toelichting vult de toelichting in het verslag van 2010 aan.
Art. 4.Verbetering van de verwijzing.
Deze wijziging heeft geen invloed op een goed begrip van de toelichting in het verslag uit 2010.
Art. 5.Taalkundige verbetering.
Deze wijziging heeft geen invloed op een goed begrip van de toelichting in het verslag uit 2010.
Art. 6.Artikel 29 bepaalt de inhoud van een budgetwijziging. In het tweede lid wordt daarbij de vorm bepaald van de onderdelen van de financiële nota : telkens wordt het al vastgestelde krediet, de kredietwijziging en het nieuwe krediet vermeld. In de praktijk kan deze bepaling voor verwarring zorgen, doordat er misverstanden kunnen ontstaan over wat precies als een krediet moet worden beschouwd en wat niet. Bovendien leidt de strikte toepassing van deze regel in het model voor de investeringsenveloppe tot een weinig transparante voorstelling van zaken, doordat dan zowel voor de verbinteniskredieten als voor de transactiekredieten voor elk financieel boekjaar drie kolommen moeten worden opgenomen. Om de vorm van de onderdelen van de financiële nota van een budgetwijziging op een ondubbelzinnige wijze te bepalen wordt de laatste zin van het tweede lid van artikel 29 opgeheven. In de plaats daarvan zal die vorm worden bepaald in het ministerieel besluit en de bijhorende schema's, genomen in uitvoering van artikel 8 van dit besluit.
Deze wijziging heeft geen invloed op een goed begrip van de toelichting in het verslag uit 2010.
Art. 7.Taalkundige verbetering.
Deze wijziging heeft geen invloed op een goed begrip van de toelichting in het verslag uit 2010.
Art. 8.In de huidige formulering van artikel 49 wordt verwezen naar de kredieten die aan een budgethouder zijn toegewezen. Daaruit zou kunnen worden afgeleid dat ook alle rubrieken van de beheersrapporten kredieten zijn, waarop de regels voor budgetwijzigingen en interne kredietaanpassingen van toepassing zijn. Dat kàn het geval zijn, maar dat is niet noodzakelijk zo. Het is perfect denkbaar dat twee budgethouders samen een bepaald krediet delen. In dat geval is het niet logisch dat een wijziging in de verdeling tussen beide budgethouders altijd aan de raad, het college of de deputatie moet worden voorgelegd. Het ligt voor de hand dat degene die de delegatie heeft verleend aan beide budgethouders ook bevoegd is om een wijziging goed te keuren van de toewijzing van onderdelen van het beschikbare krediet. Elk bestuur moet de nadere regels uitwerken voor dergelijke wijzigingen aan de ramingen, in het internecontrolesysteem. De tekst van artikel 49 wordt zodanig aangepast dat wordt verduidelijkt dat de kredieten waarover een gedelegeerd budgethouder kan beschikken onderdelen (kunnen) zijn van de kredieten waarover de raad, het college of de deputatie moeten beslissen.
Deze wijziging heeft geen invloed op een goed begrip van de toelichting in het verslag uit 2010.
Art. 9.Artikel 55, § 3, wordt aangepast, omdat de borgtochten daar ten onrechte als niet-ruiltransactie werden beschouwd, terwijl er eigenlijk wel sprake is van een ruil.
Door deze wijziging moet de laatste zin in de toelichting bij artikel 55 in het verslag uit 2010 worden geschrapt.
Art. 10.Verbetering van een inconsistentie in de tekst. Artikel 61 wordt in overeenstemming gebracht met artikel 52. Daarnaast wordt ook hier de verwijzing naar de borgtochten geschrapt, aangezien dat ruil-transacties zijn.
Deze wijziging heeft geen invloed op een goed begrip van de toelichting in het verslag uit 2010.
Art. 11.De zate behoort niet tot de wegen (MAR 224), maar tot de terreinen (MAR 220).
Deze wijziging heeft geen invloed op een goed begrip van de toelichting in het verslag uit 2010.
Art. 12.Artikel 75 wordt integraal vervangen, waarbij het onderscheid tussen de ruil- en niet-ruiltransacties binnen de passiva beter tot uiting komt. In de vroegere indeling werden de financiële schulden en de voorzieningen voor risico's en kosten als afzonderlijke rubriek opgenomen, op dezelfde hoogte als de schulden uit ruil- en niet-ruiltransacties. Dat was niet logisch, aangezien het in beide gevallen gaat om schulden uit ruiltransacties. Daarom worden ze nu ook opgenomen als onderdeel van de rubriek schulden uit ruiltransacties.
Deze wijziging wordt ook doorgevoerd in de diverse schema's, opgelegd bij ministerieel besluit.
Deze wijziging betekent dat in de toelichting bij artikel 75 in het verslag uit 2010 de vierde alinea moet worden geschrapt.
Art. 13.Verbetering van de verwijzing.
Deze wijziging heeft geen invloed op een goed begrip van de toelichting in het verslag uit 2010.
Art. 14.Verbetering van de verwijzing.
Deze wijziging heeft geen invloed op een goed begrip van de toelichting in het verslag uit 2010.
Art. 15.Artikel 178bis, § 2, van het Gemeentedecreet, artikel 174bis, § 2, van het Provinciedecreet en artikel 179/1, § 2, van het OCMW-decreet verplichten de besturen om te rapporteren over de transacties van elk kwartaal voor het einde van de maand die volgt op dat kwartaal. De Vlaamse Regering kan daarvoor bepalen welke gegevens moeten worden gerapporteerd en de wijze waarop die gegevens elektronisch moeten worden aangeleverd. Dit artikel geeft de minister de bevoegdheid om de nadere regels uit te werken. Deze rapportering is noodzakelijk om Vlaanderen in staat te stellen aan de Europese rapporteringsverplichtingen in het kader van de zogenaamde 'six-pack' te voldoen (meer bepaald artikel 3 van EU-richtlijn 2011/85 van 8 november 2011).
Deze toelichting moet worden toegevoegd aan die in het verslag uit 2010.
Art. 16.In de opsomming van de elementen die minimaal moeten worden geregistreerd bij elke inschrijving in een dagboek of een hulpdagboek wordt de verwijzing naar een actieplan vervangen door de verwijzing naar een actie. Die informatie is van belang voor de realisatie van de principes van planlastvermindering.
Deze toelichting moet worden toegevoegd aan die in het verslag uit 2010 bij artikel 105, waar « een verwijzing naar het actieplan » voortaan ook moet worden gelezen als « de actie, die verwijst naar een actieplan ».
Art. 17.De gedetailleerde regels voor de kredietbewaking worden geschrapt. Het bestuur moet zelf in het interne controlesysteem de nodige regels uitwerken die een permanent overzicht van de beschikbare kredieten garanderen en kredietoverschrijdingen voorkomen. Die lokale regels moeten het mogelijk maken om beter in te spelen op de verbintenissen die niet voldoen aan het klassieke schema van overheidsopdracht, gunning, levering, factuur en betaling (zoals raamovereenkomsten, meerjarige onderhoudscontracten, leasingformules).
Deze toelichting vervangt de tweede en derde alinea van de toelichting bij artikel 107 in het verslag uit 2010.
Art. 18.De deregulering van de kredietbewaking (zie toelichting bij het vorige artikel) heeft tot gevolg dat in artikel 108 ook geen sprake meer kan zijn van het volgnummer van de vastlegging. Een verwijzing naar de vastlegging blijft echter noodzakelijk om een goede opvolging mogelijk te maken.
Deze wijziging heeft geen invloed op een goed begrip van de toelichting in het verslag uit 2010.
Art. 19.Er wordt niet langer bepaald dat er maar twee boekhoudkundige periodes mogen openstaan, omdat die bepaling in de praktijk voor problemen zorgt waardoor bepaalde transacties daardoor niet kunnen worden aangerekend op de juiste boekhoudperiode.
Deze toelichting vult die in het verslag uit 2010 aan en vervangt de laatste twee streepjes in de tweede alinea.
Art. 20.Aangezien het werken met voorlopige kredieten een uitzonderingssituatie is, die het gevolg is van het in gebreke blijven van het bestuur, kan het in die situatie niet worden toegestaan dat die kredieten gewijzigd worden met een interne kredietaanpassing, omdat dit het werken met voorlopige kredieten zou versoepelen, terwijl dat niet de bedoeling kan zijn.
Deze toelichting vult de toelichting bij artikel 124 in het verslag uit 2010 aan.
Art. 21.Het heeft niet veel zin om bij ministerieel besluit specifieke open standaarden op te leggen die gelden voor de boekhouding van de lokale besturen. Daarom wordt die uitvoeringsbevoegdheid hier geschrapt. De vraag naar het gebruik van open standaarden is immers veel ruimer dan enkel de boekhoudsoftware van de lokale besturen.
Deze wijziging heeft geen invloed op een goed begrip van de toelichting in het verslag uit 2010.
Art. 22.Alle opbrengsten moeten geregistreerd worden, ook als de timing van de inning onzeker is. De uitzondering die op het einde van het eerste lid werd opgenomen, is niet op zijn plaats in de context van een overheidsboekhouding en wordt dan ook geschrapt.
Deze wijziging heeft geen invloed op een goed begrip van de toelichting in het verslag uit 2010.
Art. 23.Uit de evaluatie van de BBC-regels is gebleken dat er vraag is om ook de waarderingsmethode van het gewogen gemiddelde toe te laten als methode om de aanschaffingswaarde van activa met identieke technische of juridische kenmerken opgenomen onder de voorraden te bepalen. IPSAS 12, § 35, laat de gewogen gemiddelde methode voor dergelijke voorraden toe. Initieel werd er om praktische redenen voor gekozen om alleen de gemakkelijkste en minst arbeidsintensieve berekeningsformules te behouden, omdat in de context van overheden het boekhoudkundig belang van voorraden beperkt is. Dat beperkte boekhoudkundige belang hoeft het gebruik van de methode van het gewogen gemiddelde door de besturen die dat zouden wensen echter niet in de weg te staan.
Deze toelichting vult die bij artikel 161, § 3, in het verslag uit 2010 aan.
Daarnaast wordt verduidelijkt dat de aanschaffingswaarde van het gereed product de vervaardigingsprijs is.
Deze wijziging heeft geen invloed op een goed begrip van de toelichting in het verslag uit 2010.
Art. 24.Verbetering van de verwijzing.
Deze wijziging heeft geen invloed op een goed begrip van de toelichting in het verslag uit 2010.
Art. 25.De redactie van dit artikel wordt aangepast, waardoor de tekst aansluit bij de toelichting die erbij gegeven werd in het verslag aan de Vlaamse Regering.
Deze wijziging heeft geen invloed op een goed begrip van de toelichting in het verslag uit 2010.
Art. 26.Precisering van de verwijzing.
Deze wijziging heeft geen invloed op een goed begrip van de toelichting in het verslag uit 2010.
Art. 27.De regels betreffende de beleidsrapporten en de boekhouding van de beleids- en beheerscyclus worden van toepassing gemaakt op alle autonome gemeentebedrijven in artikel 243 van het Gemeentedecreet (zoals gewijzigd bij artikel 75 van het decreet van 29 juni 2012) en op alle autonome provinciebedrijven in artikel 236 van het Provinciedecreet (zoals gewijzigd bij artikel 70 van het decreet van 29 juni 2012). Ook de OCMW-verenigingen van publiek recht, met uitzondering van de ziekenhuisverenigingen, moeten die aspecten van de beleids- en beheerscyclus toepassen (art. 230 van het OCMW-decreet, zoals gewijzigd bij artikel 65 van het decreet van 29 juni 2012).
Uit de formulering van die decretale bepalingen en de toelichting erbij blijkt dat de decreetgever enkel de verplichting heeft willen opleggen om beleidsrapporten op te maken en de boekhouding te voeren volgens de regels van de beleids- en beheerscyclus. Alles wat te maken heeft met het beheersmatige wordt daarentegen niet van toepassing gemaakt op deze verzelfstandigde entiteiten : er is dus geen sprake van beperktheid van de kredieten, de organisatiebeheersing, het visum, etc.
Daarom moet het BBC-besluit worden aangepast in die zin dat wordt aangegeven welke bepalingen van toepassing zijn op de autonome gemeente- en provinciebedrijven en op de OCMW-verenigingen van publiek recht (de beleidsrapporten en de boekhouding) en welke niet (de beheersmatige aspecten van het besluit). De Vlaamse Regering expliciteert hier de beleidskeuze die door de decreetgever werd gemaakt. Dit alles gebeurt in hoofdstuk I van Titel 6 van het BBC-besluit.
Worden daarbij onder meer niet van toepassing gemaakt op de verzelfstandigde entiteiten : * de bepalingen over het onderscheid tussen de intern verzelfstandigde entiteiten en de niet-verzelfstandigde diensten en over de districten; * een gedeelte van de bepalingen betreffende het verplichte financiële evenwicht; * de bepalingen die verband houden met de bevoegdheidsverdeling (zoals de lijsten met overheidsopdrachten, daden van beschikking en nominatieve subsidies); * de bepalingen betreffende de beperktheid van kredieten, de vastleggingen en de voorwaarden voor budgetwijzigingen en interne kredietaanpassingen * en de bepalingen over de beheersrapporten en de uitgaven- en ontvangstencyclus.
Voor de meeste van de bepalingen die niet van toepassing gemaakt worden op de verzelfstandigde entiteiten ligt de reden voor de hand : ofwel gaat het om beheersmatige bepalingen, ofwel gaat het om bepalingen die in die specifieke context zonder voorwerp zijn. De bepalingen omtrent het financieel evenwicht vereisen wat bijkomende duiding. Het toestandscriterium (de verplichting om jaarlijks een resultaat op kasbasis te hebben dat groter dan of gelijk is aan nul) geldt ook voor de verzelfstandigde entiteiten. De aard van de activiteiten van een autonoom gemeente- of provinciebedrijf, met vaak investeringsprojecten die langer lopen dan de duurtijd van het meerjarenplan, maakt het niet aangewezen om ook de autofinancieringsmarge als evenwichtscriterium op te leggen. Wel worden deze entiteiten verplicht om die autofinancieringsmarge op te nemen in de beleidsrapporten, maar ze wordt als indicator gebruikt en niet als norm. Het spreekt voor zich dat een verzelfstandigde entiteit met een negatieve autofinancieringsmarge daar in de toelichting de nodige aandacht aan besteedt en aangeeft welke maatregelen in dat verband zullen worden genomen.
De overige bepalingen van het besluit zijn wel van toepassing op de verzelfstandigde entiteiten, al moeten bepaalde termen worden 'vertaald' om mutatis mutandis te kunnen worden toegepast. De artikelen 193, 194 en 194/1 komen daarbij in de plaats van artikel 4, vierde lid, artikel 28 en artikel 114, tweede lid, van het BBC-besluit en vertalen die bepalingen naar de context van de autonome gemeente- en provinciebedrijven en OCMW-verenigingen van publiek recht.
Artikel 4, vierde lid, van het BBC-besluit bepaalt dat de toelichting samen met het desbetreffende beleidsrapport en een kopie van het desbetreffende besluit van de raad naar de toezichthoudende overheid wordt verzonden. Voor de verzelfstandigde entiteiten moet niet enkel de toezichthoudende overheid die beleidsrapporten samen met de toelichting krijgen, maar uiteraard ook de gemeente- of provincieraden of de raden voor maatschappelijk welzijn, die die beleidsrapporten moeten goedkeuren. In artikel 193 wordt dat zo bepaald.
Artikel 28 van het BBC-besluit bepaalt het onderscheid tussen interne kredietaanpassingen en budgetwijzigingen. Dat artikel kan niet zomaar van toepassing gemaakt worden op de verzelfstandigde entiteiten, omdat daar niet op dezelfde manier met autoriserende en beperkte kredieten gewerkt wordt. Dat betekent echter niet dat er nooit sprake zou kunnen zijn van een budgetwijziging. De planningsdocumenten van de verzelfstandigde entiteiten worden goedgekeurd door de democratisch verkozen raden van de besturen die die entiteiten hebben opgericht.
Het is dan ook evident dat ingrijpende wijzigingen aan die planning moeten worden voorgelegd aan diezelfde raden. Anders zou een verzelfstandigde entiteit plots totaal andere beleidsdoelstellingen kunnen opnemen in de planning, in de plaats van de beleidsdoelstellingen die door de raad van het moederbestuur werden goedgekeurd. Het is echter moeilijk om uniform vast te leggen welke wijzigingen van aard zijn dat er een nieuwe goedkeuring van het moederbestuur nodig is, omdat de diversiteit tussen verschillende verzelfstandigde entiteiten in de praktijk erg groot kan zijn. Daarom wordt in artikel 194 enkel bepaald dat die wijzigingen waardoor het budget niet meer past in het meerjarenplan in ieder geval ter goedkeuring aan de raad van het moederbestuur moeten worden voorgelegd. Daarbij wordt verwezen naar artikel 27 van het BBC-besluit, waardoor duidelijk gemaakt wordt dat het hier in de eerste plaats een inhoudelijk criterium betreft : een inhoudelijke wijziging van de planning, waardoor de prioritaire beleidsdoelstellingen afwijken van de voordien goedgekeurde beleidsdoelstellingen, is sowieso een budgetwijziging. De regels voor de overige wijzigingen worden overgelaten aan het lokale niveau en moeten in de beheersovereenkomst worden bepaald. Het lijkt logisch dat de lokale raden het beste geplaatst zijn om te beoordelen over welke (financiële) wijzigingen van de planning zij zich opnieuw willen uitspreken en welke wijzigingen de verzelfstandigde entiteit zelf kan beslissen.
Artikel 114, tweede lid, van het BBC-besluit bepaalt wanneer de boekhoudkundige periodes moeten afgesloten zijn. Om juridisch-technische redenen is het nodig om ook die bepaling te vertalen naar de context van de verzelfstandigde entiteiten, om te verduidelijken wat precies verstaan wordt met de definitieve goedkeuring van de jaarrekening. De artikelen waarin die procedure bepaald wordt, zijn immers niet dezelfde. Die vertaling gebeurt in het artikel 194/1. Het principe is echter identiek aan dat voor de andere besturen.
Daarnaast heeft titel 6 een tweede hoofdstuk. Daarin worden de uitzonderingsregels voor bepaalde verzelfstandigde entiteiten bepaald.
Artikel 93 van het decreet van 29 juni 2012 tot wijziging van het Gemeentedecreet, artikel 85 van het decreet van 29 juni 2012 tot wijziging van het Provinciedecreet en artikel 78 van het decreet van 29 juni 2012 tot wijziging van het OCMW-decreet bepalen immers dat de Vlaamse Regering voor de op 1 januari 2012 bestaande autonome gemeente- of provinciebedrijven of OCMW-verenigingen van publiek recht een afwijkende regeling kan vaststellen op grond van de eigenheden van de betrokken verzelfstandigde entiteiten en op verzoek van de betrokken raden. In dit hoofdstuk 2 van titel 6 geeft de Vlaamse Regering uitvoering aan die decretale overgangsbepaling.
De inhoud van die afwijkende regeling wordt in artikel 195 bepaald.
Die bestaat erin dat een aantal bijkomende bepalingen niet van toepassing verklaard worden op deze verzelfstandigde entiteiten, zodat zij wat betreft de algemene boekhouding (en de daaruit voortvloeiende balans en staat van kosten en opbrengsten) gebruik kunnen blijven maken van de vennootschapsboekhouding. Daartoe worden de bepalingen over de samenvatting van de algemene rekeningen, de rubrieken van de beleids- en beheersrapporten, de algemene boekhouding, de openings- en afsluitingsverrichtingen, de vereisten voor de boekhoudsoftware en de waarderingsregels niet van toepassing gemaakt.
Het is de minister die uiteindelijk de afwijking zal toestaan, op basis van de criteria die worden opgesomd in artikel 196. De minister zal ook de nadere detaillering bepalen die de verzelfstandigde entiteiten zullen moeten hanteren in hun algemeen rekeningenstelsel, evenals de eventuele afwijkingen wat betreft de vorm en de inhoud van de diverse schema's.
In artikel 196 worden de voorwaarden bepaald waaraan de verzelfstandigde entiteiten moeten voldoen om in aanmerking te komen voor dit uitzonderingsregime. Ook de timing van de aanvraagprocedure wordt daar geregeld. Het verzoek moet uitgaan van de gemeenteraad, provincieraad of OCMW-raad en ingediend worden tussen 1 januari en 1 september van het jaar na de gemeenteraadsverkiezingen (dus : 2013).
De afwijking die zo wordt toegestaan geldt tot en met het eerste jaar van de volgende bestuursperiode. Een verlenging is mogelijk, maar die moet dan opnieuw worden aangevraagd in 2019. Er wordt in de formulering van dit artikel enkel verwezen naar de vernieuwing van de gemeenteraden, omdat het hier louter om een tijdsaanduiding gaat, die dus ook als referentiepunt gebruikt kan worden voor de provincies en OCMW's.
De uitzondering kan enkel worden toegestaan voor de verzelfstandigde entiteiten die op 1 januari 2012 al bestonden en die als een onderneming beschouwd kunnen worden in de zin van de wet van 17 juli 1975 (en dus de vennootschapsboekhouding moeten volgen). Daarnaast moet de entiteit ook eigen personeel hebben, een balanstotaal van minstens 20 miljoen euro en een gecumuleerde voorraad en omzet van minstens 1,5 miljoen euro. Aan al deze voorwaarden moet voldaan zijn op 31 december van het financiële boekjaar voorafgaand aan het jaar van de aanvraag, d.w.z. op 31 december 2012.
Deze toelichting vervangt de toelichting bij titel 6 in het verslag uit 2010.
Art. 28.Ook de ministeriële besluiten van 30 oktober 1990 en 23 september 1991 respectievelijk ter uitvoering van artikel 19 en 21 en ter uitvoering van artikel 44 van het algemeen reglement op de gemeentelijke comptabiliteit, worden opgeheven.
Deze toelichting vult die bij artikel 198 van het verslag uit 2010 aan.
Art. 29.De bestaande opsomming van de in werking gestelde artikelen van het Gemeentedecreet wordt aangepast, * zodat artikel 172 nu helemaal in werking treedt voor de gemeentebesturen die instappen in de BBC; in de aangepaste vorm is er geen reden meer om dat artikel niet volledig in werking te stellen; * zodat artikel 173 nu niet meer afzonderlijk in werking gesteld wordt voor de gemeentebesturen die de BBC toepassen; dat artikel wordt veralgemeend in werking gesteld voor alle gemeentebesturen bij besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2012; * zodat artikel 263quater tot en met 263novies van de Nieuwe Gemeentewet worden opgeheven voor de autonome gemeentebedrijven die de BBC toepassen; * zodat de bepalingen van het decreet van 28 april 1993 houdende regeling, voor het Vlaamse Gewest, van het administratief toezicht op de gemeenten, worden opgeheven voor de gemeentebesturen die de BBC toepassen.
Daarnaast worden ook de wijzigingen die bij decreet van 23 januari 2009 tot wijziging van het Gemeentedecreet werden aangebracht aan de artikelen die opgesomd worden in het eerste lid van dit artikel 204 in werking gesteld voor de gemeentebesturen die de regels van de BBC toepassen.
Ten slotte worden ook de wijzigingen die bij het decreet van 29 juni 2012 tot wijziging van het Gemeentedecreet werden aangebracht aan diezelfde bepalingen in werking gesteld voor de gemeentebesturen die instappen in de BBC. Deze toelichting vult die bij artikel 204 in het verslag uit 2010 aan.
Art. 30.De bestaande opsomming van de in werking gestelde artikelen van het Provinciedecreet wordt aangepast, * zodat artikel 168 nu helemaal in werking treedt voor de provinciebesturen die instappen in de BBC; in de aangepaste vorm is er geen reden meer om dat artikel niet volledig in werking te stellen; * zodat artikel 169 nu niet meer afzonderlijk in werking gesteld wordt voor de provinciebesturen die de BBC toepassen; dat artikel wordt veralgemeend in werking gesteld voor alle provinciebesturen bij besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2012; * zodat artikel 114 van de Provinciewet ook wordt opgeheven wat betreft de provinciebedrijven die de BBC toepassen; * zodat artikel 114septies tot 114duodecies van de Provinciewet worden opgeheven voor de provinciebedrijven die de BBC toepassen; * zodat de bepalingen van het decreet van 22 februari 1995 tot regeling van het administratief toezicht op de provincies in het Vlaamse Gewest worden opgeheven voor de provinciebesturen die de BBC toepassen.
Daarnaast worden ook de wijzigingen die bij decreet van 29 juni 2012 tot wijziging van het Provinciedecreet werden aangebracht aan de artikelen die opgesomd worden in het eerste lid van dit artikel 205 in werking gesteld voor de provinciebesturen die de regels van de BBC toepassen. Voor de provincies moeten de wijzigingsbepalingen van het decreet van 30 april 2009 tot wijziging van het Provinciedecreet en van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking niet in werking gesteld worden. Artikel137 van dat wijzigingsdecreet regelt de inwerkingtreding ervan, zodat de wijzigingen van de artikelen die in het BBC-besluit in werking gesteld worden meteen ook in werking treden. Dat verklaart het verschil met de bepalingen van het decreet van 23 januari 2009 tot wijziging van het Gemeentedecreet, dat geen dergelijke inwerkingtredingsbepaling bevat.
Deze toelichting vult die bij artikel 205 in het verslag uit 2010 aan.
Art. 31.De bestaande opsomming van de in werking gestelde artikelen van het OCMW-decreet wordt aangepast zodat artikel 173 nu helemaal in werking treedt voor de OCMW's die instappen in de BBC. In de aangepaste vorm is er geen reden meer om dat artikel niet volledig in werking te stellen.
Daarnaast worden ook de wijzigingen die bij decreet van 29 juni 2012 tot wijziging van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn werden aangebracht aan de artikelen die opgesomd worden in het eerste lid van dit artikel 207 in werking gesteld voor de OCMW-besturen die de regels van de BBC toepassen.
Deze toelichting vult die bij artikel 206 in het verslag uit 2010 aan.
Art. 32.Dit artikel regelt de inwerkingtreding van dit besluit. Alle wijzigingen treden in werking vanaf 1 januari 2013. Dat betekent in concreto dat * voor de besturen waarvoor de minister met toepassing van artikel 207, tweede lid, van het BBC-besluit een vroegere datum van inwerkingtreding heeft bepaald (de piloten 2011, 2012 en 2013), de nieuwe regels in werking treden op 1 januari 2013; * voor de besturen die van start gaan met de BBC-regels vanaf het financieel boekjaar 2014 meteen de aangepaste regels van toepassing zullen zijn.
Art. 33.Dit artikel behoeft geen toelichting.
Brussel, 23 november 2012.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, G. BOURGEOIS
RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving advies 52.171/3 van 23 oktober 2012 over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering 'tot wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010 betreffende de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn' Op 8 oktober 2012 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vlaamse minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering 'tot wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010 betreffende de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn'.
Het ontwerp is door de derde kamer onderzocht op 23 oktober 2012. De kamer was samengesteld uit Jan SMETS, staatsraad, voorzitter, Bruno SEUTIN en Jeroen VAN NIEUWENHOVE, staatsraden, Jan VELAERS en Johan PUT, assessoren, en Greet VERBERCKMOES, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Brecht STEEN, auditeur.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 23 oktober 2012. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich beperkt tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. RECHTSGROND 2.1. De rechtsgrond voor de meeste bepalingen van het ontworpen besluit wordt geboden door : - de artikelen 152, 179, eerste lid, 243, vierde lid, 313, § 1, van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005; - de artikelen 148, 175, eerste lid, 236, vierde lid, 268, § 1, van het Provinciedecreet van 9 december 2005 en, - de artikelen 154, 180, eerste lid, 230, laatste lid, 285, § 1, van het decreet van 19 december 2008 'betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn'. 2.2. Voor de ontworpen artikelen 195 en 196 van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010 'betreffende de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn' (artikel 24 van het ontwerp - partim), die overgangsbepalingen bevatten voor bepaalde autonome gemeentebedrijven, autonome provinciebedrijven of OCMW-verenigingen van publiek recht, wordt de rechtsgrond geboden door artikel 93 van het decreet van 29 juni 2012 'tot wijziging van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005', door artikel 85 van het decreet van 29 juni 2012 'tot wijziging van het Provinciedecreet van 9 december 2005' en door artikel 78 van het decreet van 29 juni 2012 'tot wijziging van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn'. 2.3. Voor het ontworpen artikel 204, tweede en derde lid, van het voornoemde besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010 (artikel 26, 5°, van het ontwerp) wordt de rechtsgrond geboden door artikel 151 van het decreet van 23 januari 2009 'tot wijziging van het Gemeentedecreet' en door artikel 98, eerste zinsdeel, van het decreet van 29 juni 2012 'tot wijziging van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005'.
Voor het ontworpen artikel 205, tweede lid, van het voornoemde besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010 (artikel 27, 6°, van het ontwerp) wordt de rechtsgrond geboden door artikel 90, eerste zinsdeel, van het decreet van 29 juni 2012 'tot wijziging van het Provinciedecreet van 9 december 2005'.
Voor het ontworpen artikel 206, tweede lid, van het voornoemde besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010 (artikel 28, 2°, van het ontwerp) wordt de rechtsgrond geboden door artikel 83, eerste zinsdeel, van het decreet van 29 juni 2012 'tot wijziging van het decreet van 19 december 2008 'betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn'.
ONDERZOEK VAN DE TEKST AANHEF 3. Aangezien het ontwerp geen bepalingen bevat met betrekking tot de districten, moet geen beroep worden gedaan op de algemene uitvoeringsbevoegdheid van de Vlaamse Regering en dient het eerste lid van de aanhef, waarin wordt verwezen naar artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, te worden weggelaten.4. Overeenkomstig hetgeen betreffende de rechtsgrond voor het ontworpen besluit is opgemerkt : - dient in het huidige tweede lid van de aanhef enkel te worden verwezen naar de artikelen 152, 179, eerste lid, 243, vierde lid, en 313, § 1, van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005; - dient in het huidige derde lid van de aanhef enkel te worden verwezen naar de artikelen 148, 175, eerste lid, 236, vierde lid, en 268, § 1, van het Provinciedecreet van 9 december 2005; - dient in het huidige vierde lid van de aanhef enkel te worden verwezen naar de artikelen 154, 180, eerste lid, 230, laatste lid, en 285, § 1, van het voornoemde decreet van 19 december 2008.
DE GRIFFIER DE VOORZITTER Greet Verberckmoes Jan Smets
23 NOVEMBER 2012. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010 betreffende de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20;
Gelet op het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, artikel 152, 179, eerste lid, artikel 243, vierde lid, toegevoegd bij het decreet van 29 juni 2012, enartikel 313, § 1, gewijzigd bij de decreten van 23 januari 2009 en 29 juni 2012;
Gelet op het Provinciedecreet van 9 december 2005, artikel 148, 175, eerste lid, artikel 236, vierde lid, toegevoegd bij het decreet van 29 juni 2012, en artikel 268, § 1, gewijzigdbij de decreten van 2 juni 2006, 30 april 2009 en 29 juni 2012;
Gelet op het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, artikel 154, 180, eerste lid, artikel 230, laatste lid, vervangen bij het decreet van 29 juni 2012, en artikel 285, § 1, gewijzigd bij het decreet van 29 juni 2012;
Gelet op het decreet van 23 januari 2009 tot wijziging van het Gemeentedecreet, artikel 151;
Gelet op het decreet van 29 juni 2012 tot wijziging van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, artikel 93 en 98;
Gelet op het decreet van 29 juni 2012 tot wijziging van het Provinciedecreet van 9 december 2005, artikel 85 en 90;
Gelet op het decreet van 29 juni 2012 tot wijziging van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, artikel 78 en 83;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010 betreffende de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 27 juni 2012;
Gelet op het advies van de Vlaamse Adviesraad voor Bestuurszaken, gegeven op 21 september 2012;
Gelet op advies 52.171/3 van de Raad van State, gegeven op 23 oktober 2012, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.In artikel 1, 8°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010 betreffende de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn worden tussen de woorden « de raad » en de woorden « in het budget » de woorden « in het meerjarenplan en » ingevoegd.
Art. 2.In artikel 2 van hetzelfde besluit worden punt 4° en punt 5° opgeheven.
Art. 3.In artikel 14 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan het tweede lid wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 4° er zijn geen andere elementen waaruit blijkt dat het financiële evenwicht fictief is.»; 2° in het derde lid wordt het woord « zesjaarlijkse » vervangen door het woord « zesjarige ».
Art. 4.In artikel 16, punt 4°, c), van hetzelfde besluit wordt de zinsnede « artikel 52, tweede lid, 12°, van het OCMW-decreet » vervangen door de zinsnede « artikel 52, tweede lid, 12°, b), van het OCMW-decreet ».
Art. 5.In artikel 25 van hetzelfde besluit wordt het woord « zesjaarlijkse » telkens vervangen door het woord « zesjarige ».
Art. 6.In artikel 29, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt de zin « In die onderdelen worden het al vastgestelde krediet, de kredietwijziging en het nieuwe krediet vermeld. » opgeheven.
Art. 7.In artikel 46, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt het woord « zesjaarlijkse » vervangen door het woord « zesjarige ».
Art. 8.In artikel 49 van hetzelfde besluit worden de woorden « alsook de aan hem toegewezen kredieten » vervangen door de woorden « alsook het aan hem toegewezen deel van de kredieten ».
Art. 9.In artikel 55, § 3, van hetzelfde besluit wordt punt 3° opgeheven.
Art. 10.In artikel 61 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt de zinsnede « de vorderingen op korte termijn onder de vlottende activa » vervangen door de zinsnede « de vorderingen op lange termijn die binnen het jaar vervallen, vermeld in artikel 52, 5° »;2° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.Onder de vorderingen uit niet-ruiltransacties worden onder meer de te innen subsidies opgenomen. ».
Art. 11.In artikel 70, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede « de zate, » opgeheven.
Art. 12.Artikel 75 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 75.§ 1. De schulden op korte termijn bestaan uit : 1° de schulden uit ruiltransacties;2° de schulden uit niet-ruiltransacties;3° de overlopende rekeningen van het passief;4° de schulden op lange termijn die binnen het jaar vervallen. De schulden uit ruiltransacties bestaan uit : 1° de voorzieningen voor risico's en kosten;2° de financiële schulden;3° de diverse schulden op korte termijn uit ruiltransacties. § 2. De schulden op lange termijn bestaan uit : 1° de schulden uit ruiltransacties 2° de schulden uit niet-ruiltransacties. De schulden uit ruiltransacties bestaan uit : 1° de voorzieningen voor risico's en kosten;2° de financiële schulden 3° de diverse schulden op lange termijn uit ruiltransacties. § 3. Onder de overeenkomstige rubrieken, vermeld in paragraaf 1 en 2, met uitzondering van paragraaf 1, eerste lid, 3°, en van paragraaf 2, tweede lid, 1°, worden, naast de schulden waarvoor een titel bestaat, ook de te betalen kosten geboekt die in de loop van het financiële boekjaar of van een vorig financieel boekjaar werden gemaakt en waarvoor nog geen titel bestaat, maar waarvan de schuldeiser vaststaat en het bedrag vaststaat of nauwkeurig kan worden geschat. ».
Art. 13.In artikel 91, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede « artikel 88, 1° tot en met 3° » vervangen door de zinsnede « artikel 88, 1° tot en met 4° ».
Art. 14.In artikel 98, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede « artikel 94, 1° tot en met 4° » vervangen door de zinsnede « artikel 94, 1° tot en met 5° ».
Art. 15.In hetzelfde besluit wordt een artikel 104/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : « 104/1. De minister bepaalt welke gegevens de besturen moeten aanleveren en de wijze waarop die gegevens elektronisch worden aangeleverd voor de kwartaalrapportering vermeld in artikel 178bis, § 2, van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, artikel 174bis, § 2, van het Provinciedecreet van 9 december 2005 en artikel 179/1, § 2, van het OCMW-decreet. ».
Art. 16.In artikel 105, punt 7°, van hetzelfde besluit wordt de woorden « het actieplan » vervangen door de woorden « de actie ».
Art. 17.In artikel 107 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan paragraaf 1 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt « Het bestuur werkt de nodige regels uit in het interne controlesysteem zodat op basis van de inschrijvingen, vermeld in het eerste en tweede lid, het permanent over een correct overzicht van de nog beschikbare kredieten beschikt.»; 2° in paragraaf 2 wordt het tweede lid opgeheven;3° paragraaf 3 wordt opgeheven.
Art. 18.In artikel 108, vierde lid, 3° en 4°, van hetzelfde besluit worden de woorden « het volgnummer van » vervangen door de woorden « een verwijzing naar ».
Art. 19.In artikel 114 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt de zin « De niet-afgesloten periodes blijven beperkt tot de lopende periode en de daaraan voorafgaande periode.» vervangen door de zin « De boekhoudkundige periodes moeten afgesloten zijn bij de vaststelling door de raad van de jaarrekening van het financieel boekjaar waartoe ze behoren. »; 2° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt : « In afwijking van het eerste lid, mag de afsluitingsperiode geopend blijven tot de jaarrekening definitief is goedgekeurd en mag de openingsperiode geopend blijven tot de jaarrekening van het vorige financiële boekjaar definitief is goedgekeurd.Onder definitief goedgekeurd wordt verstaan dat de procedure, vermeld in artikel 173 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, artikel 169 van het Provinciedecreet van 9 december 2005 of artikel 174 van het OCMW-decreet, werd afgerond. ».
Art. 20.Aan artikel 124 van hetzelfde besluit wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Voorlopige kredieten kunnen niet worden gewijzigd door middel van een interne kredietaanpassing. ».
Art. 21.In artikel 133, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede « zoals bepaald door de minister » opgeheven.
Art. 22.In artikel 146, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt de zinsnede « , behalve als de effectieve inning van de opbrengsten onzeker is » opgeheven.
Art. 23.In artikel 161 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 3, eerste lid, wordt tussen de woorden « individualisering van elk bestanddeel » en de woorden « of volgens de FIFO-methode » de zinsnede « , volgens de methode van de gewogen gemiddelde prijzen » ingevoegd;2° in paragraaf 4, eerste lid, wordt de zinsnede « , het gereed product » opgeheven;3° in paragraaf 4, tweede lid, worden tussen de woorden « goederen in bewerking » en het woord « wordt » de woorden « en het gereed product » ingevoegd.
Art. 24.In artikel 166 van hetzelfde besluit wordt de zinsnede « , § 1, » opgeheven.
Art. 25.Artikel 171 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 171.Waardeverminderingen zijn andere correcties op de aanschaffingswaarde van de actiefbestanddelen dan de correcties, vermeld in artikel 169, om rekening te houden met al dan niet als definitief aan te merken ontwaardingen bij het afsluiten van het boekjaar. ».
Art. 26.In artikel 183, § 4, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « op het nettoactief » vervangen door de zinsnede « op de herwaarderingsreserves, vermeld in artikel 83, 3° ».
Art. 27.In hetzelfde besluit wordt titel 6, dat bestaat uit artikel 191 tot en met 196, vervangen door wat volgt : « Titel 6. Autonome gemeente- en provinciebedrijven en OCMW-verenigingen van publiek recht Hoofdstuk 1. De autonome gemeente- en provinciebedrijven en OCMW-verenigingen van publiek recht
Art. 191.Dit hoofdstuk is alleen van toepassing op de autonome gemeentebedrijven, de autonome provinciebedrijven en op de OCMW-verenigingen van publiek recht waarop artikel 230 van het OCMW-decreet van toepassing is.
Art. 192.De volgende bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing : 1° artikel 1, 10° en 15° ;2° artikel 4, vierde lid;3° artikel 14, tweede en derde lid;4° artikel 15, tweede lid;5° artikel 16, 4° tot 6° ;6° artikel 22, tweede lid;7° artikel 23, vijfde lid;8° artikel 25 en 26;9° artikel 27, 3° ;10° artikel 28;11° artikel 37, tweede lid;12° artikel 38, tweede lid;13° artikel 46, tweede lid;14° titel 2, hoofdstuk 5;15° artikel 105, 4° en 5° ;16° artikel 107;17° artikel 108, vierde lid, 4° ;18° artikel 112, eerste lid, 7° ;19° artikel 114, tweede lid;20° titel 4, hoofdstuk 5 en 6;21° titel 5. De overige bepalingen van dit besluit zijn van toepassing, met dien verstande dat : 1° « het bestuur » wordt gelezen als « het autonome gemeentebedrijf », « het autonome provinciebedrijf » of « de OCMW-vereniging »;2° « de raad » wordt gelezen als « de raad van bestuur » voor de autonome gemeentebedrijven en de autonome provinciebedrijven en als « de raad van beheer » voor de OCMW-verenigingen;3° « de raadsleden » wordt gelezen als « de leden van de raad van bestuur » voor de autonome gemeentebedrijven en de autonome provinciebedrijven en als « de leden van de raad van beheer » voor de OCMW-verenigingen;4° « het college van burgemeester en schepenen » of « de deputatie » wordt gelezen als « de raad van bestuur » of, in voorkomende geval, « het directiecomité » of « de gedelegeerd bestuurder » voor de autonome gemeentebedrijven en autonome provinciebedrijven en als « de raad van beheer of het bestuursorgaan van de OCMW-vereniging waaraan de statuten die bevoegdheid toewijzen » voor de OCMW-verenigingen.
Art. 193.De toelichting bij het meerjarenplan, het budget en de jaarrekening van het autonoom gemeentebedrijf of het autonoom provinciebedrijf wordt samen met het desbetreffende beleidsrapport en een kopie van het desbetreffende besluit van de raad van bestuur tegelijkertijd naar de gemeenteraad of de provincieraad en naar de toezichthoudende overheid verzonden.
De toelichting bij het meerjarenplan, het budget en de jaarrekening van de OCMW-vereniging wordt samen met het desbetreffende beleidsrapport en een kopie van het desbetreffende besluit van de raad van beheer tegelijkertijd verzonden naar de raad of raden voor maatschappelijk welzijn en naar de toezichthoudende overheid.
Art 194. Een budgetwijziging is elke wijziging aan de ramingen die moet worden goedgekeurd door de gemeenteraad, de provincieraad of de raad of raden voor maatschappelijk welzijn van het bestuur of de besturen die het autonoom gemeente- of provinciebedrijf of de OCMW-vereniging hebben opgericht.
Elke wijziging waardoor het budget niet meer past in het meerjarenplan overeenkomstig artikel 27 is in ieder geval een budgetwijziging in de zin van het eerste lid. Voor het overige wordt in de beheersovereenkomst bepaald welke wijzigingen aan het budget nog een budgetwijziging zijn.
Art. 194/1.In afwijking van artikel 114, eerste lid, mag de afsluitingsperiode geopend blijven tot de jaarrekening definitief is goedgekeurd en mag de openingsperiode geopend blijven tot de jaarrekening van het vorige financiële boekjaar definitief is goedgekeurd. Onder definitief goedgekeurd wordt verstaan dat de procedure, vermeld in artikel 243bis van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, artikel 236bis van het Provinciedecreet van 9 december 2005 of artikel 174 van het OCMW-decreet, werd afgerond.
Hoofdstuk 2. Overgangsbepalingen voor bepaalde autonome gemeente- en provinciebedrijven en OCMW-verenigingen van publiek recht
Art. 195.Met behoud van de toepassing van artikel 191 tot en met 194/1 kan de minister, met toepassing van artikel 93 van het decreet van 29 juni 2012 tot wijziging van het Gemeentedecreet, artikel 85 van het decreet van 29 juni 2012 tot wijziging van het Provinciedecreet of artikel 78 van het decreet van 29 juni 2012 tot wijziging van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, op verzoek van de betrokken gemeenteraad, provincieraad of raad of raden voor maatschappelijk welzijn, de volgende bepalingen niet van toepassing verklaren op een autonoom gemeente- of provinciebedrijf dat of een OCMW-vereniging van publiek recht die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 196 : 1° artikel 30, 3° ;2° titel 2, hoofdstuk 4, afdeling 1, onderafdeling 4;3° titel 3;4° titel 4, hoofdstuk 3 en 4 en hoofdstuk 7 en 8. De minister bepaalt de nadere detaillering die die autonome gemeentebedrijven, autonome provinciebedrijven en OCMW-verenigingen van publiek recht moeten respecteren bij het aanpassen van de minimumindeling van het algemeen rekeningenstelsel voor ondernemingen aan de bijzondere aard van het bedrijf.
De minister bepaalt de afwijkingen die gelden voor die autonome gemeentebedrijven, autonome provinciebedrijven en OCMW-verenigingen van publiek recht wat betreft de vorm en inhoud van de diverse onderdelen van de beleidsrapporten en hun respectieve toelichting.
Art. 196.De afwijkingen, vermeld in artikel 195, kunnen alleen worden toegestaan aan autonome gemeente- of provinciebedrijven of OCMW-verenigingen van publiek recht die voldoen aan al de volgende cumulatieve criteria : 1° het bestuur werd opgericht voor 1 januari 2012;2° het bestuur vervult een statutaire opdracht van commerciële, financiële of industriële aard, waardoor het kan worden beschouwd als een onderneming als vermeld in de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding van de ondernemingen;3° het bestuur had in het jaar dat aan de aanvraag voorafgaat, telkens cumulatief : a) eigen personeelsleden;b) een balanstotaal van minstens 20 miljoen euro;c) een gecumuleerd voorraad- en omzetcijfer van minstens 1,5 miljoen euro. De afwijkingen moeten worden aangevraagd tussen 1 januari en 1 september van het jaar van de algemene vernieuwing van de gemeenteraden en gelden uiterlijk tot en met het financieel boekjaar van de daaropvolgende algemene vernieuwing van de gemeenteraden, waarna een verlenging kan worden aangevraagd volgens dezelfde procedure en dezelfde voorwaarden. ».
Art. 28.Aan artikel 198 van hetzelfde besluit worden een tweede en derde lid toegevoegd, die luiden als volgt : « Het ministerieel besluit van 30 oktober 1990 tot uitvoering van de artikelen 19 en 21 van het koninklijk besluit van 2 augustus 1990 houdende het algemeen reglement op de gemeentelijke comptabiliteit wordt opgeheven.
Het ministerieel besluit van 23 september 1991 tot vaststelling van de boekhoudkundige documenten in uitvoering van artikel 44 van het koninklijk besluit van 2 augustus 1990 houdende het algemeen reglement op de gemeentelijke comptabiliteit wordt opgeheven. ».
Art. 29.In artikel 204 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 4° wordt vervangen door wat volgt : « 4° artikel 172;»; 2° punt 5° wordt opgeheven;3° punt 23° wordt vervangen door wat volgt : « 23° artikel 302, 164°, wat betreft artikel 263quater en 263novies van de Nieuwe Gemeentewet;»; 4° er wordt een punt 24° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt : « 24° /1 artikel 303, 4°, wat betreft artikel 7 tot en met 10, artikel 14, artikel 15, tweede lid, artikel 22ter en artikel 24 tot en met 27 van het decreet van 28 april 1993 houdende regeling voor het Vlaamse Gewest van het administratief toezicht op de gemeenten;» 5° er worden een tweede en een derde lid toegevoegd die luiden als volgt : « De volgende artikelen van het decreet van 23 januari 2009 tot wijziging van het Gemeentedecreet treden in werking : 1° artikel 82 en 83;2° artikel 86;3° artikel 106 en 107. De volgende artikelen van het decreet van 29 juni 2012 tot wijziging van het Gemeentedecreet treden in werking : 1° artikel 39 en 40;2° artikel 55;3° artikel 58 en 59;4° artikel 61;5° artikel 69;6° artikel 70, 2° tot en met 4° ;7° artikel 75 tot en met 78;8° artikel 91.».
Art. 30.In artikel 205 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 5° wordt vervangen door wat volgt : « 5° artikel 168;»; 2° punt 6° wordt opgeheven;3° er wordt een punt 10° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt : « 10° /1 artikel 261, 69°, wat betreft de provinciebedrijven;»; 4° punt 11° wordt vervangen door wat volgt : « 11° artikel 261, 70°, wat betreft artikel 114septies en 114duodecies van de Provinciewet, », 5° er wordt een punt 11° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt : « 11° /1 artikel 262, 3°, wat betreft artikel 16 tot 18 en artikel 18ter tot en met 18quinquies van het decreet van 22 februari 1995 tot regeling van het administratief toezicht op de provincies;»; 6° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De volgende artikelen van het decreet van 29 juni 2012 tot wijziging van het Provinciedecreet treden in werking : 1° artikel 33 tot en met 36;2° artikel 49;3° artikel 52 en 53;4° artikel 55;5° artikel 64;6° artikel 65, 2° tot en met 4° ;7° artikel 70 tot en met 73.»
Art. 31.In artikel 206 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 2° wordt vervangen door wat volgt : « 2° artikel 173;» 2° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De volgende artikelen van het decreet van 29 juni 2012 tot wijziging van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn treden in werking : 1° artikel 49;2° artikel 52 en 53;3° artikel 55;4° artikel 60, 2° ;5° artikel 65.»
Art. 32.Dit besluit treedt in werking op de dag dat het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010 betreffende de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn in werking treedt.
In afwijking van het eerste lid treedt dit besluit in werking op 1 januari 2013 voor die besturen op wie dat besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2010, met toepassing van artikel 207, tweede lid, van dat besluit, al van toepassing is op 1 januari 2013.
Art. 33.De Vlaams minister, bevoegd voor de binnenlandse aangelegenheden, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 23 november 2012.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, G. BOURGEOIS