gepubliceerd op 17 maart 2015
Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 22 november 2013 betreffende de lokale diensteneconomie
19 DECEMBER 2014. - Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 22 november 2013 betreffende de lokale diensteneconomie
De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20;
Gelet op het decreet van 30 april 2004 houdende sociaalrechtelijk toezicht, gewijzigd bij de decreten van 22 december 2006, 9 juli 2010, 10 december 2010, 17 februari 2012 en 22, artikel 6, § 1;
Gelet op het decreet van 22 november 2013 betreffende de lokale diensteneconomie;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007 betreffende de lokale diensteneconomie;
Gelet op het besluit 2012/21/EU van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 3 april 2014;
Gelet op het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen gegeven op 12 mei 2014;
Gelet op het advies 56.014/1 van de Raad van State, gegeven op 19 mei 2014, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en armoedebestrijding, en de Vlaamse minister van Werk, Economie, Innovatie en Sport;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° Adviescommissie Sociale Economie: de Adviescommissie Sociale Economie, opgericht met toepassing van hoofdstuk 8 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling;2° decreet van 22 november 2013: het decreet van 22 november 2013 betreffende de lokale diensteneconomie;3° departement: het Departement Werk en Sociale Economie van het Vlaams Ministerie van Werk en Sociale Economie;4° indicering op basis van ICF: het onderzoek aan de hand van een indiceringsinstrument op basis van de International Classification of Functioning, Disability and Health, referentieclassificatie van de Wereldgezondheidsorganisatie, waarbij iemand als persoon met een nood aan een kwaliteitsvolle begeleide en competentieversterkende inschakeling wordt erkend;5° kwaliteitsmanagementsysteem: een hulpmiddel dat het management van de lokale diensteneconomieonderneming ondersteunt bij de kwaliteitsvolle bedrijfsvoering;6° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie. HOOFDSTUK 2. - Organisatievoorwaarden Afdeling 1. - Lokale diensteneconomieondernemingen
Art. 2.§ 1. Overeenkomstig artikel 4, § 1, tweede lid, 1°, van het decreet van 22 november 2013, schakelt de lokale diensteneconomieonderneming gemiddeld op jaarbasis minimaal vijf voltijds equivalente doelgroepwerknemers in.
De minister bepaalt de methodiek die het departement hanteert voor de becijfering van de op jaarbasis gemiddeld vijf voltijdse equivalenten van de ingeschakelde doelgroepwerknemers. § 2. De startende lokale diensteneconomieonderneming voldoet binnen twee jaar te rekenen vanaf de datum van de toekenning van de inschakelingstrajecten aan de voorwaarde, vermeld in paragraaf 1, eerste lid.
Art. 3.Overeenkomstig artikel 4, § 1, tweede lid, 4°, van het decreet van 22 november 2013, heeft de lokale diensteneconomieonderneming de rechtsvorm van: 1° een vereniging zonder winstoogmerk: de vereniging, opgericht met toepassing van de bepalingen van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen;2° een publiekrechtelijke rechtspersoon;3° een vennootschap met sociaal oogmerk: de vennootschap, opgericht met toepassing van artikel 661 van het Wetboek der Vennootschappen;4° een samenwerkingsverband met rechtspersoonlijkheid als vermeld in artikel 3 van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking tussen de rechtspersonen.
Art. 4.Als de lokale diensteneconomieonderneming andere activiteiten verricht dan de activiteiten, vermeld in artikel 9 van het decreet van 22 november 2013, richt de lokale diensteneconomieonderneming een afdeling sui generis op.
De afdeling sui generis, vermeld in het eerste lid, voldoet minimaal aan de volgende voorwaarden: 1° er is een specifieke verantwoordelijke voor de activiteiten in het kader van dit besluit.De lokale diensteneconomieonderneming brengt het departement op de hoogte van die verantwoordelijke persoon; 2° de inhoudelijke en financiële activiteiten in het kader van het inschakelingstraject worden afzonderlijk geregistreerd. Als de lokale diensteneconomieonderneming andere niet-commerciële activiteiten uitvoert dan de activiteiten, vermeld in artikel 9 van het decreet van 22 november 2013, houdt de afzonderlijke financiële registratie een identificatie in van de afzonderlijke kostenposten. De kosten die zijn toegeschreven aan de afdeling sui generis, moeten alle variabele kosten omvatten die bij het verrichten van de activiteiten, vermeld in het voormelde decreet, zijn ontstaan en een proportioneel aandeel in de gemeenschappelijke vaste kosten van de diensten die worden gerealiseerd in het kader van het voormelde decreet.
Als de lokale diensteneconomieonderneming andere commerciële activiteiten uitvoert, houdt de afzonderlijke financiële registratie een gescheiden boekhouding in.
Art. 5.§ 1. De lokale diensteneconomieonderneming hanteert een eigen en actief kwaliteitsbeleid dat tot doel heeft om op een systematische wijze te voorzien in kwaliteitsvolle bedrijfsvoering op het vlak van onder meer: 1° de inschakeling, opleiding en begeleiding van doelgroepwerknemers ter bevordering van duurzame loopbanen, de doorstroom naar het normale economische circuit;2° het maatschappelijk verantwoord ondernemen;3° de maatschappelijke inbedding;4° de maximale transparantie met betrekking tot de inschakeling, opleiding en begeleiding van doelgroepwerknemers, het beheer van de middelen en de betrokkenheid van de interne en externe stakeholders. Ter uitvoering van het eerste lid moet de lokale diensteneconomieonderneming: 1° een missie, waarden en een visie ontwikkelen;2° haar opdrachten en strategische doeleinden formuleren;3° een kwaliteitsmanagementsysteem hanteren. § 2. De lokale diensteneconomieonderneming garandeert bij de uitvoering van het kwaliteitsbeleid de betrokkenheid van de medewerkers en de stakeholders. De lokale diensteneconomieonderneming maakt het kwaliteitsbeleid bekend en integreert het in haar werking.
Art. 6.De lokale diensteneconomieonderneming rapporteert jaarlijks aan de hand van een duurzaamheidsverslag over haar bedrijfsvoering.
Het duurzaamheidsverslag omvat minimaal een toelichting bij: 1° de inschakeling, de begeleiding, de opleiding, de duurzame loopbanen en doorstroom van medewerkers;2° de milieu-impact van de bedrijfsvoering;3° de maatschappelijke inbedding van de lokale diensteneconomieonderneming;4° de economische en financiële performantie. De minister bepaalt: 1° de indicatoren en descriptoren waarover de lokale diensteneconomie minimaal rapporteert;2° het duurzaamheidsverslagmodel dat is gebaseerd op een of meer internationaal erkende duurzaamheidsverslagmodellen. De lokale diensteneconomieonderneming bezorgt het duurzaamheidsverslag jaarlijks uiterlijk op 31 juli aan zijn stakeholders en het departement.
Art. 7.§ 1. De lokale diensteneconomieonderneming onderwerpt haar bedrijfsvoering aan een zelfevaluatie.
De zelfevaluatie, vermeld in het eerste lid, heeft minimaal betrekking op: 1° het humanresourcebeleid met specifieke aandacht voor de inschakeling, begeleiding, de opleiding, de duurzame loopbanen en de doorstroom van doelgroepwerknemers;2° de sociale, economische en milieu-impacts;3° de klantentevredenheid, de medewerkerstevredenheid, de maatschappelijke inbedding, de partnerschappen en de sleutelresultaten;4° het financiële beheer van de onderneming. § 2. Het departement stelt een zelfevaluatietool met criteria voor de indicatoren en de descriptoren ter beschikking van de lokale diensteneconomieonderneming. De lokale diensteneconomieonderneming kan voor een of meer criteria verwijzen naar extern gevalideerde modellen.
De minister legt minimaal een keer per jaar de lijst met vast met gevalideerde modellen die voor de zelfevaluatie in aanmerking komen. § 3. De zelfevaluatie vindt plaats binnen een cyclus van drie jaren.
De lokale diensteneconomieonderneming bezorgt haar zelfevaluatie aan het departement. Binnen drie maanden na ontvangst voert het departement op basis van de risicoanalyse een screening van de zelfevaluatie uit. De risicoanalyse kan bijkomend aanleiding geven tot, in voorkomend geval: 1° een verbeterassessment dat ter plaatse alle aandachtspunten uit de risicoanalyse toetst;2° een vervolgassessment dat ter plaatse de criteria valideert waarover de onderneming vooruitgang heeft gerapporteerd. § 4. De lokale diensteneconomieonderneming engageert zich om haar bedrijfsvoering maximaal aan te passen aan de bevindingen van de zelfevaluatie waarbij voorrang wordt verleend aan de aandachtspunten uit het assessment.
Art. 8.Het departement organiseert ter ondersteuning van de lokale diensteneconomieonderneming uiterlijk om de negen jaar een kwaliteitsopvolging. De kwaliteitsopvolging neemt de vorm aan van een kwaliteitsassessment ter plaatse, waarbij alle criteria en subcriteria worden gevalideerd.
De minister kan nadere voorwaarden voor het kwaliteitsassessment en de procedure bepalen.
Art. 9.§ 1. Als uit de opvolging van de kwalitatieve bedrijfsvoering, vermeld in artikel 5, blijkt dat de globale inschakeling van de doelgroepwerknemers in het gedrang komt door de economische of financiële resultaten van de lokale diensteneconomieonderneming, kan de minister, na het advies van het departement, tot managementondersteuning voor de lokale diensteneconomieonderneming bevelen. § 2. De managementondersteuning, vermeld in paragraaf 1, omvat een deskundig bedrijfsadvies dat specifieke, waardevolle en toekomstgerichte schriftelijke raadgevingen omvat ter verbetering van de financieel-economische situatie van de onderneming. Het bedrijfsadvies omvat: 1° een analyse van de probleemstelling;2° het eigenlijk advies;3° de ondersteuning bij de opmaak van een schriftelijk actieplan dat voor een periode van achttien maanden een systematisch overzicht geeft van de maatregelen die de lokale diensteneconomieonderneming zal uitvoeren. Het actieplan, vermeld in het eerste lid, 3°, geeft meetindicatoren ter verbetering en de streefdata voor de realisatie van elke maatregel op.
De raad van bestuur van de lokale diensteneconomieonderneming neemt kennis van het actieplan, vermeld in het eerste lid, 3°, uiterlijk negen maanden na het bevel tot managementondersteuning, en bezorgt een afschrift van de kennisgeving en het actieplan aan het departement. § 3. Voor de uitvoering van de managementondersteuning, vermeld in paragraaf 1, kan de lokale diensteneconomieonderneming een beroep doen op de dienstverlening van het adviesbureau, vermeld in afdeling 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 september 2000 houdende een impuls- en ondersteuningsprogramma van de meerwaardeneconomie. Afdeling 2. - De lokale diensten
Art. 10.§ 1. De opdrachtgevende overheid die van plan is om lokale diensten toe te kennen of zichzelf daarmee te belasten, onderzoekt eerst aan de hand van een impactanalyse of die diensten voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 5 van het decreet van 22 november 2013.
De impactanalyse, vermeld in het eerste lid, bestaat minimaal uit: 1° de situering van de dienstverlening binnen het gevoerde beleid;2° de analyse van de effecten van de dienstverlening, waar onder minimaal: a) de impact van de dienstverlening;b) de impact op de bestaande tewerkstelling;c) de creatie van tewerkstelling;d) de beoogde doelgroep van de dienstverlening;e) de budgettaire impact;f) de impact op het lokaal bestaande aanbod van de dienstverlening;3° een lange-termijnperspectief;4° de verhouding van de dienstverlening tot het Vlaamse overheidsbeleid. Het departement stelt een impactanalysetool ter beschikking. § 2. Op basis van de impactanalyse beslist de opdrachtgevende overheid tot toekenning van de lokale diensten.
De beslissing, vermeld in het eerste lid, omvat minimaal: 1° de naam en het adres van de lokale diensteneconomieonderneming;2° de duur van de beslissing;3° de omschrijving van de openbare diensttaken in het kader van de dienstverlening;4° een beschrijving van het compensatiemechanisme en de parameters voor de berekening, monitoring en herziening van de compensatie;5° de regeling om eventuele overcompensatie te vermijden en terug te vorderen;6° de opgave van de wettelijke grondslag voor de dienstverlening;7° de niet-overdraagbaarheid van de dienstverlening. HOOFDSTUK 3. - Indicering van de doelgroepwerknemers
Art. 11.Personen die beschikken over een advies lokale diensteneconomie komen in aanmerking voor ondersteuning als doelgroepwerknemer.
De VDAB kent het advies lokale diensteneconomie toe op grond van een indicering op basis van de indicaties bedoeld in artikel 13, die een behoefte aan kwaliteitsvolle begeleide en competentieversterkende inschakeling aangeeft. De indicering op basis van ICF wordt door de VDAB, of een door de VDAB aangewezen dienstverlener, uitgevoerd.
Art. 12.Het advies lokale diensteneconomie vervalt na vijf jaar als de persoon nog werkzoekende is. De VDAB stelt in voorkomend geval opnieuw de behoefte aan kwaliteitsvolle, begeleide en competentieversterkende inschakeling vast.
Art. 13.De minister en de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, stellen, na het advies van de VDAB, de lijst met indicaties bedoeld in artikel 7 van het decreet van 22 november 2013, op basis van de International Classification of Functioning, Disability and Health, referentieclassificatie van de Wereldgezondheidsorganisatie vast, op grond waarvan de personen met een behoefte aan kwaliteitsvolle, begeleide en competentieversterkende inschakeling een advies lokale diensteneconomie ontvangen. HOOFDSTUK 4. - Inschakelingstraject
Art. 14.§ 1. De lokale diensteneconomieonderneming maakt conform artikel 11, eerste lid, 1° en 3°, van het decreet van 22 november 2013, in overleg met de doelgroepwerknemer een persoonlijk ontwikkelingsplan op dat tot doel heeft de competenties van de doelgroepwerknemer op te volgen en te ontwikkelen, afhankelijk van zijn functioneren op de werkvloer en zijn kansen op doorstroom.
Het persoonlijk ontwikkelingsplan, vermeld in het eerste lid, omvat een actieplan op maat van de doelgroepwerknemer, met daarin minimaal: 1° zijn persoonsgegevens;2° zijn generieke en technische competenties;3° zijn toekomstige generieke en technische competenties, die het doorstroomprofiel bepalen;4° de opgave van een verbeteractie met betrekking tot zijn generieke competenties;5° de opgave van een verbeteractie met betrekking tot zijn technische competenties. In het tweede lid, 2°, wordt verstaan onder: 1° generieke competenties: de competenties die betrekking hebben op de wijze waarop iemand omgaat met informatie, taken, relaties, en het eigen functioneren op de werkvloer met betrekking tot de concrete dagdagelijkse werksituatie;2° technische competenties: de noodzakelijke competenties om verwachte resultaten op de werkvloer die eigen zijn aan een welbepaalde functie, te realiseren. De lokale diensteneconomieonderneming gaat het engagement aan om het doorstroomprofiel binnen het inschakelingtraject van vijf jaar te bereiken. § 2. Het departement bezorgt aan de lokale diensteneconomieonderneming een model van persoonlijk ontwikkelingsplan. § 3. De lokale diensteneconomieonderneming registreert het persoonlijk ontwikkelingsplan, alsook elke wijziging daaraan, in de databank die de VDAB daarvoor beheert. De VDAB kan het persoonlijke ontwikkelingsplan raadplegen met het oog op de evaluatie, vermeld in artikel 13 van het decreet van 22 november 2013.
Art. 15.De lokale diensteneconomieonderneming evalueert jaarlijks de competentieontwikkeling van de doelgroepwerknemer aan de hand van een persoonlijk gesprek. Ze stuurt op basis van die resultaten het persoonlijk ontwikkelingsplan voor het toekomende jaar bij.
Art. 16.De lokale diensteneconomieonderneming verbindt er zich toe om arbeidsomstandigheden aan te passen aan de door de lokale diensteneconomieonderneming gedetecteerde behoeften van de doelgroepwerknemer.
In het eerste lid wordt verstaan onder arbeidsomstandigheden: de fysieke, sociale en psychosociale eigenschappen van de werkomgeving.
Art. 17.§ 1. De personen die belast zijn met de begeleiding van de doelgroepwerknemer, beschikken over de kerncompetenties samenwerken, communiceren en persoonsgericht werken.
De lokale diensteneconomieonderneming voorziet daarvoor in een opleidingsplan met bijbehorende opleiding. De opleiding vangt aan binnen zes maanden na de indiensttreding van de begeleider. De lokale diensteneconomieonderneming coacht de begeleider gedurende twaalf maanden. De lokale diensteneconomieonderneming bezorgt de naam van de begeleider aan het departement.
Opleidingsverstrekkers kunnen een voorstel van opleiding voordragen aan het departement, dat daarover binnen dertig dagen na ontvangst aan de minister een advies formuleert.
De minister keurt de opleiding goed. § 2. Het opleidingsplan met bijbehorende opleiding, vermeld in paragraaf 1, is niet vereist voor de begeleider die aan een van de volgende voorwaarden voldoet: 1° de begeleider heeft al een opleiding als vermeld in paragraaf 1, tweede lid, gevolgd;2° de begeleider beschikt over minimaal twee jaar relevante aantoonbare beroepservaring;3° de begeleider beschikt over een relevant ervaringsbewijs als vermeld in artikel 4 van het decreet van 30 april 2004 betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid. De minister bepaalt na het advies van het departement welke ervaringsbewijzen in aanmerking komen.
Art. 18.De werkvloerbegeleider ondersteunt de doelgroepwerknemer met oog op de uitvoering van zijn taak, vermeld in artikel 11, eerste lid, 2°, van het decreet van 22 november 2013.
De coaching door de werkvloerbegeleider, vermeld in het eerste lid, omvat: 1° het feit dat de begeleider bereikbaar is voor de doelgroepwerknemer;2° het feit dat de begeleider dagelijks de taakuitvoering opvolgt en de uitvoering bijstuurt voor zover dat nodig is;3° het feit dat de werkvloerbegeleider wekelijks feedback geeft aan de doelgroepwerknemer over zijn functioneren en taken.
Art. 19.De duur van het inschakelingstraject kan voor onbepaalde duur worden verlengd als de doelgroepwerknemer op het moment van de aanvang van het doorstroomtraject de leeftijd van zestig jaar heeft bereikt en niet kan worden toegeleid naar een tewerkstelling buiten het toepassingsgebied van dit besluit.
In afwijking van het eerste lid kan de duur van het inschakelingstraject worden verlengd als de doelgroepwerknemer op het moment van de aanvang van het doorstroomtraject de leeftijd van vijfenvijftig jaar heeft bereikt en voor hem geen vacature in de reguliere economie beschikbaar is. De verlenging is van toepassing zolang de doelgroepwerknemer niet kan worden toegeleid naar een tewerkstelling buiten het toepassingsgebied van dit besluit.
Art. 20.De duur van het individuele inschakelingstraject kan worden verlengd met de periode van afwezigheid wegens: 1° langdurige arbeidsongeschiktheid, die het gevolg is van ziekte of ongeval;2° het moederschapsverlof, vaderschaps- of adoptieverlof. De minister kan de periode van langdurige arbeidsongeschiktheid, vermeld in het eerste lid, 1°, nader bepalen.
Art. 21.Onder het vervolmaken van een competentieversterkend traject, zoals vermeld in artikel 17, derde lid, van het decreet van 22 november 2013, wordt verstaan: het afronden van een gestart competentieversterkend traject of heroriënterend traject met het oog op het vinden van tewerkstelling zonder ondersteuning in het kader van dit decreet.
De VDAB stelt de behoefte aan het vervolmaken van het competentieversterkend traject, vermeld in het vorige lid, vast. HOOFDSTUK 5. - Evaluatie en Doorstroom Afdeling 1. - Evaluatie
Art. 22.De evaluatie vindt minimaal plaats aan de hand van: 1° het persoonlijke ontwikkelingsplan;2° de bespreking van het evaluatieformulier van de lokale diensteneconomieonderneming, vermeld in het tweede lid;3° een gesprek met de doelgroepwerknemer, in voorkomend geval aan de hand van zijn evaluatieformulier, vermeld in het tweede lid;4° het eventuele doorstroomtraject. De VDAB bezorgt aan de lokale diensteneconomieonderneming en de doelgroepwerknemer een evaluatieformulier.
De lokale diensteneconomieonderneming registreert het evaluatieformulier minimaal tien dagen voor de aanvang van het evaluatiegesprek in de databank die de VDAB daarvoor beheert.
Art. 23.De evaluatie kan aanleiding geven tot de vaststelling dat doorstroom voor de doelgroepwerknemer mogelijk is. De VDAB beslist daarover binnen een termijn van twintig werkdagen na afloop van het evaluatiegesprek. De VDAB brengt de werkgever, de doelgroepwerknemer en het departement op de hoogte van zijn beslissing. Afdeling 2. - Beoordeling van de kansen op doorstroom
Art. 24.Bij de beoordeling van de kansen op doorstroom, vermeld in artikel 13, eerste lid, 2°, van het decreet van 22 november 2013, houdt de VDAB rekening met: 1° de persoonlijke situatie van de doelgroepwerknemer, op het vlak van: a) gezondheid;b) mobiliteit;c) leeftijd;d) familiale situatie;e) financiële situatie;f) vermogen en de motivatie tot zelfstandig loopbaanbeheer.2° de continuïteit op het vlak van de bedrijfsvoering van de lokale diensteneconomieonderneming.De VDAB kan in voorkomend geval de aanvang van een doorstroomtraject met maximaal zes maanden uitstellen als de onmiddellijke uitvoering van het doorstroomtraject de kwaliteitsvolle bedrijfsvoering van de lokale diensteneconomieonderneming in de weg staat.
De VDAB onderzoekt of de persoonlijke situatie van de doelgroepwerknemer, vermeld in het eerste lid, 1°, hem toelaat te voldoen aan reguliere arbeidsvoorwaarden.
De minister kan de lijst met factoren, vermeld in het eerste lid, 1°, nader bepalen. Afdeling 3. - Interne doorstroom
Art. 25.Als de VDAB bij de evaluatie van oordeel is dat de kansen op doorstroom gunstig zijn, kan de lokale diensteneconomieonderneming beslissen om werknemer in dienst te houden, zonder ondersteuning in het kader van het besluit.
De lokale diensteneconomieonderneming brengt de VDAB op de hoogte van haar beslissing uiterlijk zeven kalenderdagen na de datum van de gunstige beoordeling door de VDAB. In voorkomend geval wordt de ondersteuning in het kader van het decreet van 22 november 2013 beëindigd, te rekenen vanaf de laatste dag van het kwartaal waarin de beslissing van de lokale diensteneconomieonderneming aan de VDAB wordt betekend.
De VDAB licht de lokale diensteneconomieonderneming in over de steunmaatregelen op maat van de werknemer die, los van dit besluit, voorhanden zijn. Afdeling 4. - Externe doorstroom
Art. 26.De VDAB kan binnen het begrotingskrediet een extern doorstroomtraject opstarten voor de doelgroepwerknemer.
In het eerste lid wordt verstaan onder extern doorstroomtraject: de doorstroombegeleiding, vermeld in artikel 27, naar een werkvloer, vreemd aan de lokale diensteneconomieonderneming.
De VDAB bepaalt de aanvangsdatum van het doorstroomtraject in overleg met de doelgroepwerknemer, de lokale diensteneconomieonderneming en de dienstverlener.
Het doorstroomtraject vangt aan binnen drie maanden nadat de kansen op doorstroom door de VDAB gunstig werden beoordeeld. Afdeling 5. - Doorstroombegeleiding
Art. 27.§ 1. De gemandateerde dienstverlener is belast met de doorstroombegeleiding van de doelgroepwerknemer, gedurende gemiddeld honderdveertig uren, verspreid over de volgende vier opeenvolgende fasen: 1° het voortraject, gedurende maximaal een maand, waarbij de begeleiding van de doelgroepwerknemer gericht is op: a) sollicitatietraining: de voorbereiding van de doelgroepwerknemer op het solliciteren, waarbij minstens aandacht besteed wordt aan: 1) de opmaak van een curriculum vitae;2) de sollicitatiebrief;3) de kennismaking met sollicitatietechnieken;4) de presentatie van de doelgroepwerknemer;b) het zoeken naar een passende job op maat van de interesses, competenties en mogelijkheden van de doelgroepwerknemer;c) het ondersteunen van de doelgroepwerknemer bij het invullen van de randvoorwaarden voor reguliere tewerkstelling;2° de job matching, gedurende maximaal drie maanden, die bestaat uit het zoeken van één of meer stages in samenspraak met de doelgroepwerknemer op basis van een reëel jobaanbod bij een stageverlenende organisatie;3° de stage, gedurende maximaal drie maanden, waarbij de dienstverlener de stageverlenende organisatie en de doelgroepwerknemer minstens ondersteunt wat betreft: a) het onthaal van de doelgroepwerknemer;b) raadgevingen over de aanpassing aan de arbeidsomgeving;c) raadgevingen over de werkprocessen en functie van de doelgroepwerknemer;d) raadgevingen over de communicatie met de doelgroepwerknemer;e) de coaching van de doelgroepwerknemer en de stageverlenende organisatie;f) het beantwoorden van specifieke vragen die inherent zijn aan de stageverlening aan de doelgroepwerknemer;g) de actualisering van het persoonlijk ontwikkelingsplan van de doelgroepwerknemer, op basis van zijn doorstroomresultaten op het einde van de stage.4° de nazorgbegeleiding, gedurende maximaal drie maanden, te rekenen vanaf de indiensttreding bij de reguliere werkgever.Die begeleiding omvat bijkomende raadgevingen aan de werkgever en de doelgroepwerknemer gericht op de duurzame tewerkstelling bij de reguliere werkgever. § 2. Tijdens het doorstroomtraject, vermeld in paragraaf 1, stelt de lokale diensteneconomieonderneming de doelgroepwerknemer vrij van arbeidsprestaties voor de uitvoering van het doorstroomtraject.
De stage, vermeld in paragraaf 1, 3°, wordt beëindigd met een evaluatiegesprek tussen de betrokken partijen. De gemandateerde dienstverlener brengt de VDAB op de hoogte van de stageresultaten. § 3. Op vraag van de doorstroombegeleider kan de VDAB mits motivering een verlenging toestaan van de fases, vermeld in § 1, 1° tot en met 3°, mits de totale duur van deze drie fases de zes maanden niet overschrijdt.
Art. 28.De ondersteuning die wordt verleend conform dit besluit, wordt beëindigd als de VDAB vaststelt dat de doelgroepwerknemer aan een van de volgende voorwaarden voldoet: 1° hij heeft geen verdere ondersteuning nodig dan de ondersteuning, vermeld in dit besluit;2° hij wil niet doorstromen om redenen, eigen aan zijn wil. De VDAB brengt de lokale diensteneconomieonderneming op de hoogte van zijn beslissing, uiterlijk vijf werkdagen na de vaststelling van de voorwaarde, vermeld in het eerste lid.
De lokale diensteneconomieonderneming brengt binnen dertig kalenderdagen het departement op de hoogte van de opzegtermijn, met een afschrift van de opzegbrief. De ondersteuning in het kader van dit besluit worden stopgezet op de dag dat de opzegtermijn afloopt.
Als de lokale diensteneconomieonderneming nalaat om binnen dertig kalenderdagen het afschrift van de opzegbrief aan het departement te bezorgen, wordt de vergoeding automatisch beëindigd op het einde van het kwartaal waarin de kennisgeving door de VDAB, vermeld in het tweede lid, is gebeurd.
Art. 29.De VDAB wijst in overleg met de doelgroepwerknemer de dienstverlener aan die het doorstroomtraject uitvoert op basis van: 1° zijn nabijheid met naar gelang het geval, de lokale diensteneconomieonderneming;2° zijn kennis met het lokale netwerk van betrokken actoren;3° zijn ervaring met de inschakeling van de werkzoekenden met een vergelijkbaar profiel in normaal economisch circuit. De externe organisatie die werd betrokken bij de beoordeling van de kansen op doorstroom van de doelgroepwerknemer, kan zelf niet optreden als dienstverlener voor de doorstroombegeleiding. Afdeling 6. - Mandaat tot doorstroombegeleiding
Art. 30.§ 1. De onderneming die doorstroomtrajecten, als vermeld in artikel 15 van het decreet van 22 november 2013, wil uitvoeren, dient een mandaataanvraag in bij de VDAB. De onderneming toont daarbij minstens aan dat ze aan de volgende voorwaarden voldoet: 1° de onderneming voert een kwaliteitsvolle bedrijfsvoering;2° de onderneming beschikt over de nodige faciliteiten om de dienstverlening uit te voeren;3° de onderneming toont haar professionele deskundigheid op het vlak van begeleiding van doelgroepwerknemers als vermeld in artikel 11 van het decreet van 22 november 2013;4° de onderneming heeft aantoonbare resultaten voor wat betreft de inschakeling van doelgroepwerknemers in het normale economische circuit;5° de onderneming heeft een methodische aanpak van de dienstverlening, die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 26 van dit besluit. De minister en de Vlaams minister, bevoegd voor tewerkstellingsbeleid, kunnen de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, nader bepalen. § 2. De VDAB gaat na of de onderneming voldoet aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1. § 3. De minister bepaalt de nadere voorwaarden voor de indiening en behandeling van de aanvraag.
Art. 31.Na het positieve advies van de VDAB verleent de minister aan de onderneming een mandaat tot uitvoering van doorstroomtrajecten met een looptijd van zes jaar.
De minister brengt de onderneming schriftelijk op de hoogte van de toekenningsvoorwaarden van het mandaat, in het bijzonder van: 1° de looptijd van het mandaat;2° de omschrijving van de openbare diensttaken in het kader van de doorstroombegeleiding;3° een beschrijving van het compensatiemechanisme en de parameters voor berekening, monitoring en herziening van de compensatie;4° de regelingen om eventuele overcompensatie te vermijden en terug te vorderen;5° de opgave van de wettelijke rechtsgrondslag voor het mandaat;6° de niet-overdraagbaarheid van het mandaat.
Art. 32.Met behoud van de toepassing van de voorwaarden, vermeld in artikel 30, § 1, tweede lid, van dit besluit, voldoet de gemandateerde onderneming tijdens de looptijd van het mandaat aan de volgende voorwaarden: 1° de gemandateerde onderneming handelt op een objectieve, respectvolle en niet-discriminerende wijze conform de bepalingen van het decreet van 8 mei 2002 houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt;2° de gemandateerde onderneming eerbiedigt de persoonlijke levenssfeer en verwerkt persoonsgegevens conform de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens;3° de gemandateerde onderneming kan voor het uitvoeren van haar taken alleen een beroep doen op onderaannemers, als die gemandateerd zijn;4° de gemandateerde onderneming hanteert een boekhouding die inkomsten en uitgaven die verband houden met de doorstroomtrajecten, alsook de parameters, vermeld in artikel 31, tweede lid, van dit besluit, voor de toerekening van de kosten en inkomsten, transparant afzondert;5° de gemandateerde onderneming registreert de volgende doorstoomtrajectgegevens: a) de identificatiegegevens van de begeleide persoon;b) de aanvangsdatum, de status en de datum van beëindiging van het doorstroomtraject;c) het resultaat van het doorstroomtraject;d) de actualisering van het persoonlijke ontwikkelingsplan op het einde van het doorstoomtraject;6° de gemandateerde onderneming bezorgt op verzoek van de VDAB de informatiegegevens die de VDAB nodig acht om de controle op de dienstverlening uit te oefenen. De VDAB kan naast de bepalingen, vermeld in het eerste lid, 4°, aanvullende richtlijnen uitvaardigen op het vlak van de te hanteren boekhouding met het oog op de rechtmatigheidscontrole van kosten en inkomsten en kan, naast de verplichting, vermeld in het eerste lid, 5°, bijkomende registratieverplichtingen bepalen.
Art. 33.De VDAB is belast met de evaluatie en de monitoring van de mandaten doorstroombegeleiding.
De VDAB kan de minister adviseren om het mandaat in te trekken als de gemandateerde onderneming: 1° de doorstroombegeleiding, vermeld in artikel 27, niet of onvoldoende uitvoert;2° onvoldoende succesvolle doorstroomresultaten bereikt. Voor de beoordeling van de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 2°, wordt een minimum van vijfenzeventig procent van de trajecten die de fasen, vermeld in artikel 26, § 1, 1° tot en met 3°, succesvol uitvoeren, in rekening gebracht.
De minister betekent zijn beslissing aan de onderneming en bezorgt een afschrift van de beslissing aan de VDAB.
Art. 34.Na akkoord van de VDAB en van de doelgroepwerknemer kan de lokale diensteneconomieonderneming als gemandateerde onderneming belast worden met de doorstroombegeleiding van de eigen doelgroepwerknemer. HOOFDSTUK 6. - Procedure voor de aanmelding en toekenning van diensten Afdeling 1. - Aanmelding
Art. 35.Om in aanmerking te komen voor steun overeenkomstig dit besluit meldt de onderneming zich aan bij het departement. Het departement stelt daarvoor een elektronisch aanvraagformulier ter beschikking.
De aanmeldingsvoorwaarden omvatten de opgave van: 1° de activiteiten van de onderneming en de plaats van de doelgroepwerknemers binnen het organogram van de onderneming;2° de activiteiten en strategische doelstellingen van de onderneming binnen de lokale diensteneconomieonderneming;3° het bestaande of nog te implementeren kwaliteitsmanagementsysteem;4° de geplande aanwerving van de doelgroepwerknemers;5° het geplande opleidingsbeleid en de geplande begeleiding voor de doelgroepwerknemers. De minister kan de aanmeldingsvoorwaarden nader bepalen.
Art. 36.Het departement beoordeelt de ontvankelijkheid van de aanvraag aan de hand van de volgende criteria: 1° de aanvraag werd ingediend via het elektronisch aanvraagformulier;2° de aanvraag werd volledig en correct ingevuld conform de voorwaarden van het aanvraagformulier. De aanvrager van wie de aanvraag ontvankelijk is, wordt daarvan binnen zeven kalenderdagen na ontvangst schriftelijk op de hoogte gebracht.
De aanvrager van wie de aanvraag niet ontvankelijk is, wordt daarvan binnen zeven kalenderdagen na ontvangst schriftelijk op de hoogte gebracht. Die kennisgeving vermeldt de motivering en de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag in te dienen.
Art. 37.Het departement voert binnen vijfenveertig kalenderdagen na de ontvankelijkheidsverklaring een inhoudelijk onderzoek naar de aanmeldingsvoorwaarden, vermeld in artikel 35, tweede lid.
De termijn, vermeld in het eerste lid, wordt geschorst tot zolang het departement de onderneming om aanvullende informatie heeft verzocht en die informatie nog niet heeft ontvangen.
Art. 38.Het departement legt zijn advies voor aan de Adviescommissie Sociale Economie. De aanvraag wordt op de eerstvolgende adviescommissie na voorlegging van het advies geagendeerd.
Als de onderneming haar aanvraag wenst toe te lichten voor de Adviescommissie Sociale Economie, ontvangt ze minimaal veertien kalenderdagen voor de zitting een uitnodiging vanwege het departement.
Art. 39.De Adviescommissie Sociale Economie adviseert de minister over de aanvraag uiterlijk tien kalenderdagen na afloop van de zitting.
Art. 40.Na het advies van de Adviescommissie Sociale Economie, kan de minister het label lokale diensteneconomieonderneming toekennen.
Art. 41.Het label lokale diensteneconomieonderneming heeft een geldigheidsduur van vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van de beslissing van de minister.
Vanaf de datum van de toekenning van een contingent aan inschakelingstrajecten, vermeld in artikel 47, is het label lokale diensteneconomieonderneming geldig voor onbepaalde duur.
Art. 42.Als de onderneming niet akkoord gaat met de beslissing van de minister, vermeld in artikel 40, kan ze binnen een termijn van dertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de beslissing, een gemotiveerd verzoek tot heroverweging bij de minister indienen.
De minister legt dat verzoek voor aan een heroverwegingscommissie die wordt opgericht in het departement. De heroverwegingscommissie formuleert haar advies aan de minister binnen een termijn van vijfenveertig kalenderdagen.
De minister beslist tot toekenning van het label lokale diensteneconomieonderneming.
Art. 43.De minister kan op verzoek van het departement het label lokale diensteneconomieonderneming intrekken of schorsen als de lokale diensteneconomieonderneming de organisatievoorwaarden niet naleeft. Afdeling 2. - Aanvraag tot toekenning van inschakelingstrajecten
Art. 44.De lokale diensteneconomieonderneming dient een aanvraag in tot toekenning van een contingent van inschakelingstrajecten. Die aanvraag geschiedt op elektronische wijze wanneer de minister daartoe beslist.
De aanvraag en de toewijzing van een contingent van inschakelingstrajecten gebeurt aan de hand van een oproepsysteem.
De minister bepaalt bij iedere oproep na advies van de Adviescommissie Sociale Economie de verdelingscriteria en de prioriteitscriteria.
De minister deelt de oproep mee aan de Vlaamse Regering.
Art. 45.Het departement beoordeelt de ontvankelijkheid van de aanvraag binnen zeven kalenderdagen na het afsluiten van de oproep aan de hand van de volgende criteria. De aanvraag: 1° wordt ingediend via het elektronisch aanvraagformulier;2° wordt volledig en correct ingevuld conform de voorwaarden van het model van aanvraagformulier;3° bevat de impactanalyse en de beslissing voor de lokale diensten van de opdrachtgevende overheid.
Art. 46.Het departement onderzoekt de aanvragen binnen dertig kalenderdagen na de ontvankelijkheidsverklaring.
Art. 47.De minister beslist binnen veertien kalenderdagen na de ontvangst van het onderzoek van het departement, vermeld in artikel 46, over de toekenning van het contingent inschakelingstrajecten en brengt de lokale diensteneconomieonderneming daarvan op de hoogte.
Art. 48.De minister brengt de onderneming schriftelijk op de hoogte van de toekenningsvoorwaarden van de inschakelingstrajecten, in het bijzonder van: 1° de duur van de toewijzing;2° de omschrijving van de openbare diensttaken in het kader van de kwaliteitsvol begeleide en competentieversterkende tewerkstelling;3° de beschrijving van het compensatiemechanisme en de parameters voor de berekening, monitoring en herziening van de compensatie;4° de regeling om eventuele overcompensatie te vermijden en terug te vorderen;5° de opgave van de wettelijke grondslag voor de inschakelingstrajecten;6° de niet-overdraagbaarheid van de dienstverlening.
Art. 49.De beslissing, vermeld in artikel 47, ressorteert gevolgen op de eerste dag van het kwartaal die volgt op de datum van de beslissing.
Art. 50.De toekenning van het contingent aan inschakelingstrajecten wordt jaarlijks in het derde kwartaal door het departement verminderd.
De vermindering wordt automatisch beslist voor iedere lokale diensteneconomieonderneming waarbij de invulling van het toegekende contingent, op kalenderjaarbasis minder dan negentig procent bedraagt van het toegekende contingent op jaarbasis. Het contingent wordt, rekening houdend met een minimale schaalgrootte van vijf voltijds equivalente doelgroepwerknemers, verminderd met het verschil in percentage tussen de effectieve invullingsgraad op kalenderjaarbasis en de tot de invullingsgraad van negentig procent van het toegekende contingent.
De beslissing, vermeld in het tweede lid, heeft ingang de eerste dag van het vierde kwartaal.
Art. 51.De steungerechtigde onderneming meldt onmiddellijk de volgende gegevens aan het departement: 1° alle wijzigingen die ervoor kunnen zorgen dat niet langer voldaan is aan de organisatievoorwaarden;2° alle wijzigingen die een invloed kunnen hebben op het bedrag van de toe te kennen vergoeding;3° iedere wijziging met betrekking tot de natuurlijke persoon of rechtspersoon waaraan de steun wordt toegekend.
Art. 52.Met het oog op de uitbetaling van de vergoeding van de inschakelingstrajecten, registreert de lokale diensteneconomieonderneming de tewerkstelling van de doelgroepwerknemers in de toepassing die de VDAB ter beschikking stelt. HOOFDSTUK 7. - Vergoeding Afdeling 1. - Vergoeding inschakelingstraject
Art. 53.De vergoeding aan de dienstverlener van het inschakelingstraject bedraagt maximaal 12.600 euro per voltijds equivalent tewerkgestelde doelgroepwerknemer.
Art. 54.De vergoeding, vermeld in artikel 53, evolueert binnen jaarlijkse begrotingskredieten, op dezelfde wijze en in dezelfde mate als de gezondheidsindex met als basismaand maart 2015.
Het nieuwe bedrag heeft ingang na verloop van een wachtmaand.
Art. 55.De vergoeding, vermeld in artikel 53, wordt uitbetaald aan de lokale diensteneconomieonderneming in twaalf maandelijkse voorschotten en een afrekening op kwartaalbasis.
Het teveel aan uitbetaalde vergoedingen worden automatisch, zonder ingebrekestelling, ingehouden op de eerstvolgende uitbetaling.
Art. 56.De vergoeding, vermeld in artikel 53, kan niet gecumuleerd worden met: 1° de premie, vermeld in artikel 11 van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2008 betreffende werkervaring;2° de premie, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 27 oktober 1993 houdende uitvoering van het koninklijk besluit nr.474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen en het besluit van de Vlaamse Regering van 27 oktober 1993 tot veralgemening van het stelsel van gesubsidieerde contractuelen; 3° de loonpremie, vermeld in artikel 9, 1°, van het decreet van 12 juli 2013 betreffende maatwerk bij collectieve inschakeling;4° de ondersteuningspremie voor personen met een arbeidshandicap, vermeld in artikel 30 van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 betreffende de professionele integratie van personen met een arbeidshandicap;5° de loonpremie voor de invoegwerknemer, vermeld in artikel 11 van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2005 betreffende de erkenning en financiering van de invoegbedrijven;6° de tewerkstellingspremie, vermeld in artikel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 april 2006 tot invoering van de tewerkstellingspremie.
Art. 57.Het departement voert op regelmatige basis, uiterlijk om de drie jaar, controles uit die gericht zijn op de naleving van de bepalingen van dit besluit, om de omvang van de vergoeding voor de inschakelingstrajecten te bepalen.
De controles, vermeld in het eerste lid, zijn minimaal gericht op: 1° de loonkosten van de begeleider;2° de loonkosten van doelgroepwerknemer;3° de parameters, vermeld in artikel 25 van het decreet van 22 november 2013. De controle, vermeld in het eerste lid, kan aanleiding geven tot de herziening van de vergoeding, vermeld in artikel 53 van dit besluit.
Art. 58.De lokale diensteneconomieonderneming bewaart de informatiegegevens die betrekking hebben op de naleving van de voorwaarden van dit besluit gedurende minimaal tien jaar, na afloop van de periode van toewijzing.
Art. 59.Om te onderzoeken of en in welke mate de betrokkene recht heeft op een vergoeding, raadpleegt het departement de noodzakelijke gegevens bij de authentieke gegevensbronnen, vermeld in artikel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 houdende de uitvoering van het decreet van 18 juli 2008 betreffende het elektronische bestuurlijke gegevensverkeer. Afdeling 2. - Vergoeding doorstroomtraject
Art. 60.De vergoeding voor het doorstroomtraject bedraagt maximaal 4200 euro.
De vergoeding voor het doorstroomtraject wordt verrekend naar rato van de effectieve prestaties vanwege de dienstverlener, volgens de volgende verdeelsleutel: 1° 30 % van de vergoeding voor de diensten in het kader van het voortraject;2° 30 % van de vergoeding voor de diensten in het kader van de jobmatching;3° 30 % van de vergoeding voor de stagebegeleiding;4° 10 % van de vergoeding voor de diensten in het kader van de nazorg.
Art. 61.De dienstverlener kan de vergoeding in het kader van de doorstroomtrajecten niet cumuleren met enige andere vorm van steun voor de begeleiding van dezelfde doelgroepwerknemer in het kader van zijn doorstroomtraject. HOOFDSTUK 8. - Slotbepalingen
Art. 62.Het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007 betreffende de lokale diensteneconomie wordt opgeheven.
Art. 63.§ 1. De lokale diensteneconomieonderneming die conform het artikel 3, § 1, van het decreet van 22 december 2006 houdende de lokale diensteneconomie, een erkenning geniet als lokale diensteneconomie-initiatief, wordt vrijgesteld van de aanmeldingsplicht, vermeld in artikel 35 van dit besluit, en verkrijgt op automatische wijze het label lokale diensteneconomieonderneming op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit. § 2. De lokale diensteneconomieonderneming waaraan het label werd toegekend met toepassing van paragraaf 1, moet: 1° uiterlijk op 1 januari 2018 voldoen aan de organisatievoorwaarden, vermeld in artikel 2;2° uiterlijk op 1 januari 2018 voldoen aan de kwaliteitsvoorwaarden, vermeld in artikel 5;3° uiterlijk op 30 juli 2017 haar eerste duurzaamheidsverslag, vermeld in artikel 6, dat betrekking heeft op het kalenderjaar 2016, bezorgen aan het departement;4° op de uiterste datum, die de minister nader bepaalt, haar eerste zelfevaluatie, vermeld in artikel 7, uitvoeren;5° uiterlijk op 1 januari 2018 voldoen aan de kwalificatievoorwaarden, vermeld in artikel 17;6° uiterlijk op 1 januari 2018 het persoonlijke ontwikkelingsplan registreren al vermeld in artikel 14, § 3.
Art. 64.De doelgroepwerknemers, die conform artikel 2, 3°, van het decreet van 22 december 2006 houdende de lokale diensteneconomie tewerkgesteld zijn, hebben automatisch recht op de steunverlening, vermeld in dit besluit.
Art. 65.Voor de lokale diensteneconomieondernemingen, waarvan een label is toegekend conform artikel 63, § 1, eerste lid, beslist de minister tot toekenning van een contingent van inschakelingstrajecten a rato van het toegekende en niet-vervallen contingent per 1 januari 2015.
Art. 66.Voor de lokale diensteneconomieonderneming, waaraan een label is toegekend conform artikel 63, § 1, eerste lid, wordt bij wijze van overgangsmaatregel voorzien in een tijdelijke vergoedingsregeling.
De vergoeding is samengesteld uit het met toepassing van dit besluit berekende vergoeding, verhoogd of verminderd met een percentage van de variabele vergoeding.
De variabele vergoeding bestaat uit het verschil tussen de berekende vergoeding en het gemiddeld ontvangen subsidiebedrag van de laatste twee volledig afgerekende jaren met in achtname van, naar gelang het geval: 1° een correctie ingevolge de gezondheidsindex voor de betrokken volledig afgerekende jaren tot en met 1 januari 2015;2° middelen, toegekend ingevolge een wijziging van het contingent voor de betrokken volledig afgerekende jaren tot en met 1 januari 2015. De minister kent de gemiddeld ontvangen vergoeding van de laatste twee volledig afgerekende jaren, in voorkomend geval verhoogd zoals bedoeld in het derde lid, per lokale diensteneconomieonderneming toe. Het bedrag wordt automatisch aangepast op basis van een aanpassing aan de gezondheidsindex en, in voorkomend geval, na de toekenning van een bijkomend toegekend contingent inschakelingstrajecten of bij een verminderde bezetting op jaarbasis.
Binnen de perken van het begrotingskrediet wordt het gemiddelde ontvangen subsidiebedrag van de laatste twee volledig afgerekende jaren, op jaarbasis gewijzigd op basis van, naar gelang het geval: 1° een verminderde of verhoogde bezetting ten opzichte van de gemiddelde bezetting op basis waarvan de tijdelijke vergoeding is vastgesteld;2° een wijziging in de regelgeving waardoor de tegemoetkomingen, verkregen buiten dit besluit, onafhankelijk van de wil van de lokale diensteneconomieonderneming, wijzigen.Het gemiddeld ontvangen subsidiebedrag wordt gecorrigeerd a rato van een verminderde invulling van het toegekende contingent, zoals vermeld in artikel 65.
Indien de lokale diensteneconomieonderneming zijn transitietraject aantoonbaar heeft ingezet, wordt de volgende tijdelijke vergoedingsregeling toegepast: 1° voor het kalenderjaar 2015: de berekende vergoeding wordt verhoogd of verminderd met 100 procent van de variabele vergoeding;2° voor het kalenderjaar 2016: de berekende vergoeding wordt verhoogd of verminderd met 100 procent van de variabele vergoeding ;3° voor het kalenderjaar 2017: de berekende vergoeding wordt verhoogd of verminderd met 65 procent van de variabele vergoeding;4° voor het kalenderjaar 2018: de berekende vergoeding wordt verhoogd of verminderd met 30 procent van de variabele vergoeding. Indien de lokale diensteneconomieonderneming de inzet van het transitietraject niet kan aantonen, wordt de volgende tijdelijke vergoedingsregeling toegepast: 1° voor het kalenderjaar 2015: de berekende vergoeding wordt verhoogd of verminderd met 100 procent van de variabele vergoeding;2° voor het kalenderjaar 2016: de berekende vergoeding wordt verhoogd of verminderd met 90 procent van de variabele vergoeding;3° voor het kalenderjaar 2017: de berekende vergoeding wordt verhoogd of verminderd met 65 procent van de variabele vergoeding ;4° voor het kalenderjaar 2018: de berekende vergoeding wordt verhoogd of verminderd met 30 procent van de variabele vergoeding. Bij toepassing van de tijdelijke vergoedingsregeling, bepaald in het zesde en zevende lid, wordt de berekende vergoeding: 1° verhoogd met een percentage van de variabele vergoeding indien de berekende vergoeding lager is dan het gemiddelde ontvangen subsidiebedrag van de laatste twee volledig afgerekende jaren;2° verminderd met een percentage van de variabele vergoeding indien de berekende vergoeding hoger is dan het gemiddelde ontvangen subsidiebedrag van de laatste twee volledig afgerekende jaren.
Art. 67.De volgende regelgevende teksten treden in werking op 1 april 2015: 1° het decreet van 22 november 2013 betreffende de lokale diensteneconomie;2° dit besluit.
Art. 68.De Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 19 december 2014.
De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding, L. HOMANS De Vlaamse minister van Werk, Economie, Innovatie en Sport, Ph. MUYTERS