gepubliceerd op 21 december 2018
Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de nadere regels voor het verkrijgen van een zorgtoeslag
7 DECEMBER 2018. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de nadere regels voor het verkrijgen van een zorgtoeslag
DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, artikel 15, § 1, tweede lid en § 2, tweede lid, artikel 16, § 1, derde en vierde lid, artikel 17, derde lid, artikel 68, § 2, artikel 214, § 2, achtste lid, artikel 218 en artikel 219, tweede lid;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 21 februari 2014 betreffende de integrale jeugdhulp;
Gelet op het akkoord van de minister bevoegd voor begroting, gegeven op 23 oktober 2018;
Gelet op het advies 64.564/1 van de Raad van State, gegeven op 28 november 2018, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° besluit van 21 februari 2014: het besluit van de Vlaamse Regering van 21 februari 2014 betreffende de integrale jeugdhulp;2° decreet van 27 april 2018: het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid;3° evaluerende arts: een arts erkend door Kind en Gezin om de gevolgen van een aandoening waaruit een specifieke ondersteuningsbehoefte voortvloeit vast te stellen;4° koninklijk besluit van 28 maart 2003: het koninklijk besluit van 28 maart 2003 tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en van artikel 88 van de programmawet (I) van 24 december 2002;5° MDT-arts: een arts die binnen een multidisciplinair team werkt en die de gevolgen van een aandoening waaruit een specifieke ondersteuningsbehoefte voortvloeit vaststelt;6° minister: de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen;7° multidisciplinair team: een erkend multidisciplinair team als vermeld in artikel 1, 12°, van het besluit van 21 februari 2014. HOOFDSTUK 2. - Wezentoeslag
Art. 2.De afstamming op basis waarvan een wezentoeslag als vermeld in artikel 14 van het decreet van 27 april 2018, kan worden vastgesteld, wordt op een van de volgende wijzen bewezen: 1° op basis van gegevens uit het Rijksregister;2° met een geboorteakte;3° door een gerechtelijke erkenning van het kind na het overlijden van de betrokken ouder.
Art. 3.Het overlijden van een ouder vermeld in artikel 14 en 15 van het decreet van 27 april 2018, wordt op een van de volgende wijzen bewezen: 1° op basis van gegevens uit het Rijksregister;2° aan de hand van een overlijdensakte;3° door een vonnis van verklaring van overlijden, als vermeld in artikel 126 van het Burgerlijk Wetboek. Het vermoeden van afwezigheid van minstens een van de ouders, vermeld in artikel 14 en 15 van het decreet van 27 april 2018, wordt bewezen met het vonnis tot vaststelling van het vermoeden van afwezigheid, vermeld in artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek.
Art. 4.Het recht op wezentoeslag op grond van een vonnis tot vaststelling van het vermoeden van afwezigheid als vermeld in artikel 15, § 1, eerste lid, 2° en § 2, eerste lid, 4° van het decreet van 27 april 2018, ontstaat op de datum waarop de afwezigheid wordt vastgesteld in het vonnis, of, bij gebrek daaraan, op de datum van het vonnis zelf.
Art. 5.Het recht op wezentoeslag eindigt: 1° bij de terugkeer van de vermoedelijk afwezige ouder, vermeld in artikel 112 van het Burgerlijk Wetboek, de afwezig verklaarde ouder, vermeld in artikel 118 van het Burgerlijk Wetboek of de gerechtelijke overleden verklaarde ouder, vermeld in artikel 126 van het Burgerlijk Wetboek. Voor de terugkeer van de afwezige ouder of overleden verklaarde ouder wordt rekening gehouden met de datum van inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van die ouder tenzij de datum van terugkeer die in het proces-verbaal van de gezinsinspecteur is vermeld daarvan afwijkt; 2° op de datum van het vonnis waarin een einde wordt gemaakt aan het mandaat van gerechtelijke bewindvoerder conform artikel 117 van het Burgerlijk Wetboek. HOOFDSTUK 3. - Zorgtoeslag voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte Afdeling 1. - Gevolgen van de aandoening waaruit een specifieke
ondersteuningsbehoefte voortvloeit
Art. 6.§ 1. De gevolgen van de aandoening waaruit de specifieke ondersteuningsbehoefte, vermeld in artikel 16, § 1, eerste lid van het decreet van 27 april 2018, voortvloeit, bestaan uit de volgende pijlers: 1° pijler 1 behelst de gevolgen van de aandoening op het vlak van de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van het kind;2° pijler 2 behelst de gevolgen van de aandoening op het vlak van de activiteit en de participatie van het kind;3° pijler 3 behelst de gevolgen van de aandoening voor de familiale omgeving van het kind. De gevolgen vermeld in het eerste lid worden vastgesteld aan de hand van de medisch-sociale schaal die opgenomen is in bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd. § 2. In pijler 1 worden, naargelang het percentage lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van het kind, vastgesteld conform artikel 7, op de volgende wijze punten toegekend : 1° 0 % tot 24 % : 0 punten;2° 25 % tot 49 % : 1 punt;3° 50 % tot 65 % : 2 punten;4° 66 % tot 79 % : 4 punten;5° 80 % tot 100 % : 6 punten. § 3. Pijler 2 bestaat uit de volgende functionele categorieën, die onderverdeeld zijn in subcategorieën en waaraan punten worden toegekend volgens graduele criteria: 1° leren, opleiding en sociale integratie;2° communicatie;3° mobiliteit en verplaatsing;4° zelfverzorging. Om het totaal van de punten in pijler 2 te bepalen, wordt het hoogste aantal punten dat toegekend is binnen elk van de vier functionele categorieën, vermeld in het eerste lid, samengeteld. Voor deze pijler bedraagt het maximumaantal punten 12. § 4. Pijler 3 bestaat uit de volgende categorieën, die onderverdeeld zijn in subcategorieën en waaraan punten worden toegekend volgens graduele criteria: 1° opvolging van de behandeling thuis;2° verplaatsing voor medisch toezicht en behandeling;3° aanpassing van het leefmilieu en leefwijze. Om het totaal van de punten in pijler 3 te bepalen, wordt het hoogste aantal punten dat toegekend is binnen elk van de drie categorieën, vermeld in het eerste lid, samengeteld en wordt het aldus berekende aantal punten vermenigvuldigd met twee. Voor deze pijler bedraagt het maximumaantal punten, na vermenigvuldiging met twee, 18. § 5. Het eindresultaat van de vaststelling van de gevolgen van de aandoening wordt verkregen door het totale aantal punten van pijler 1 tot en met 3 op te tellen. Het bedraagt maximaal 36 punten. § 6. Voor de toepassing van artikel 16, § 1, eerste lid, van het decreet van 27 april 2018, worden de gevolgen van de aandoening waaruit de specifieke ondersteuningsbehoefte van het kind voortvloeit, in aanmerking genomen als het kind als eindresultaat, als vermeld in paragraaf 5, minimaal 6 punten behaalt of als het kind in pijler 1, als vermeld in paragraaf 2, minimaal 4 punten behaalt.
Art. 7.§ 1. In dit artikel wordt verstaan onder: 1° lijst: de lijst van pediatrische aandoeningen, opgenomen in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd;2° schaal: de Officiële Belgische Schaal ter Bepaling van de Graad van Invaliditeit, goedgekeurd bij het Regentbesluit van 12 februari 1946, met uitzondering van het voorwoord. § 2. De lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van het kind, vermeld in artikel 6, § 1, eerste lid, 1°, wordt vastgesteld aan de hand van: 1° de lijst;2° de schaal. De lijst bevat een limitatieve opsomming van aandoeningen. De minister kan deze opsomming aanvullen.
De schaal wordt aangewend voor alle aandoeningen of functies die niet in de lijst zijn opgenomen, alsook voor die aandoeningen van de lijst die verwijzen naar een artikel van de schaal.
Bij de evaluatie heeft de lijst voorrang op het gebruik van de schaal.
Dit betekent dat de criteria en de ongeschiktheidspercentages die sommige nummers van de lijst vermelden, imperatief worden opgevolgd. § 2. Voor de toepassing van de lijst en de schaal gelden de volgende regels: 1° in geval van meervoudige ongeschiktheid wordt het totale ongeschiktheidspercentage berekend op de volgende wijze: als geen enkele van de gedeeltelijke aandoeningen een totale ongeschiktheid met zich meebrengt, wordt het ongeschiktheidspercentage volledig toegekend voor de zwaarste aandoening en wordt het voor elk van de bijkomende aandoeningen proportioneel berekend volgens de overblijvende geschiktheid.De verschillende aandoeningen worden daarvoor gerangschikt in dalende orde van het werkelijk ongeschiktheidspercentage. Die berekeningswijze wordt alleen toegepast als de gedeeltelijke aandoening verschillende ledematen of functies aantast; 2° een rationele ramingswijze wordt toegepast als één lichaamsdeel of functie aangetast is door verschillende ongeschiktheden en als de berekening vermeld in punt 1°, tot een hoger percentage leidt dan het totale verlies van het lichaamsdeel of de functie in kwestie: het ongeschiktheidspercentage kan nooit hoger zijn dan het percentage dat voor het totale verlies van het desbetreffende lidmaat of de desbetreffende functie is vastgesteld;3° de lijst en de schaal zijn bindend of indicatief naargelang ze een vast percentage aanduiden dan wel ruimte laten bij de evaluatie.Ze blijven in dat laatste geval echter bindend voor de minimale en maximale percentages.
Art. 8.Voor het kind bij wie de gevolgen van de aandoening waaruit de specifieke ondersteuningsbehoefte voortvloeit, in aanmerking kunnen worden genomen conform artikel 6, § 6, wordt het basisbedrag, vermeld in artikel 13 van het decreet van 27 april 2018, verhoogd met een van de bedragen, vermeld in artikel 16, § 1, tweede lid van het decreet van 27 april 2018, onder de volgende voorwaarden: 1° het kind voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 16, § 1, van het decreet van 27 april 2018;2° de specifieke ondersteuningsbehoefte, vermeld in artikel 16, § 1 van het decreet van 27 april 2018, is begonnen toen het kind nog rechtgevend was op gezinsbijslagen als vermeld in artikel 8, § 2, van het decreet van 27 april 2018;3° het kind oefent geen winstgevende activiteit uit met uitzondering van de winstgevende activiteit die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 14 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de diverse hoedanigheden van het rechtgevende kind en betreffende de vrijstellingen van de toekenningsvoorwaarden voor de gezinsbijslagen en de startbedragen geboorte en adoptie en de universele participatietoeslagen.4° het kind ontvangt geen sociale uitkering als vermeld in artikel 14 van het voormelde besluit.
Art. 9.De zorgtoeslag voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte, wordt overeenkomstig artikel 16, § 1, tweede lid, van het decreet van 27 april 2018, door de uitbetalingsactor toegekend naargelang de ernst van de specifieke ondersteuningsbehoefte.
Als het kind 4 punten behaalt in pijler 1 als vermeld in artikel 6, § 2, 4°, en geen 6 punten als eindresultaat als vermeld in artikel 6, § 5, behaalt, wordt het bedrag van 80,75 euro toegekend.
Als het kind 4 of 6 punten behaalt in pijler 1 als vermeld in artikel 6, § 2, 4° of 5°, en minimaal 6 punten en maximaal 11 punten als eindresultaat als vermeld in artikel 6, § 5, wordt het bedrag van 414,28 euro toegekend.
Als het kind minder dan 4 punten behaalt in pijler 1 als vermeld in artikel 6, § 2, 1°, 2° of 3°, en minimaal 6 punten en maximaal 8 punten als eindresultaat als vermeld in artikel 6, § 5, wordt het bedrag van 107,55 euro toegekend. Het bedrag bedraagt 250,97 euro als het kind als eindresultaat als vermeld in artikel 6, § 5, minimaal 9 punten en maximaal 11 punten behaalt.
Als het kind als eindresultaat als vermeld in artikel 6, § 5, minimaal 12 punten behaalt, worden de volgende bedragen toegekend: 1° 414,28 euro als het kind minimaal 12 punten en maximaal 14 punten behaalt;2° 471,07 euro als het kind minimaal 15 punten en maximaal 17 punten behaalt;3° 504,71 euro als het kind minimaal 18 punten en maximaal 20 punten behaalt;4° 538,36 euro als het kind meer dan 20 punten behaalt. Afdeling 2. - Vaststelling van de gevolgen van de aandoening waaruit
een specifieke ondersteuningsbehoefte voortvloeit Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 10.De gevolgen van de aandoening waaruit een specifieke ondersteuningsbehoefte voortvloeit, worden vastgesteld ofwel door een evaluerende arts, conform onderafdeling 2, ofwel door een MDT-arts, conform onderafdeling 3.
Kind en Gezin is belast met het toezicht op de evaluerende arts en de MDT-arts, voor wat de door hen toegekende punten, vermeld in artikel 6, betreft.
De evaluerende arts en de MDT-arts leven de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt na bij de uitvoering van de onderzoeken om het aantal verkregen punten vast te stellen.
Kind en Gezin bewaart de persoonsgegevens betreffende de vaststelling, vermeld in het eerste lid tot vijf jaar na ontvangst van deze gegevens.
Onderafdeling 2. - Procedure tot vaststelling door een evaluerende arts
Art. 11.De aanvragen om de gevolgen van de aandoening waaruit een specifieke ondersteuningsbehoefte voortvloeit, te laten vaststellen door een evaluerende arts worden ingediend bij de uitbetalingsactor door de begunstigde of begunstigden. De uitbetalingsactor bezorgt die aanvraag onmiddellijk aan Kind en Gezin.
Art. 12.Kind en Gezin bezorgt onmiddellijk na de ontvangst van de aanvraag, vermeld in artikel 11, een inlichtingenformulier aan de begunstigde of begunstigden.
De begunstigde of begunstigden bezorgen het ingevulde inlichtingenformulier aan Kind en Gezin. Ze kunnen medische of sociale verslagen bij het inlichtingenformulier voegen. De voormelde verslagen mogen maximaal drie maanden voordat de begunstigde of begunstigden deze bezorgen aan Kind en Gezin, zijn opgesteld.
Art. 13.§ 1. De evaluerende arts verzamelt de nodige medische informatie of sociale en andere verslagen om de gevolgen vast te stellen van de aandoening waaruit de specifieke ondersteuningsbehoefte voortvloeit.
De evaluerende arts houdt bij de vaststelling, vermeld in het eerste lid, naast zijn eigen medische vaststellingen, rekening met de medische, sociale en andere verslagen die zijn bezorgd. Daarnaast baseert de evaluerende arts zich op gesprekken met het kind en met de personen die de toestand van het kind kennen.
Als de begunstigde of begunstigden de gevraagde documenten of informatie niet bezorgen binnen dertig dagen na ontvangst van het inlichtingenformulier stuurt de evaluerende arts een herinnering. § 2. Kind en Gezin stuurt aan de begunstigde of de begunstigden een uitnodiging om de gevolgen van de aandoening waaruit de specifieke ondersteuningsbehoefte voortvloeit, te laten vaststellen door een evaluerende arts. Als geen gevolg gegeven wordt aan de uitnodiging, wordt een tweede oproeping gestuurd. Als ook aan de tweede oproeping geen gevolg wordt gegeven, doet de evaluerende arts zijn vaststelling alleen op basis van de beschikbare documenten.
Als de evaluerende arts niet over voldoende elementen beschikt om in het dossier een vaststelling te kunnen doen, deelt hij dat mee aan Kind en Gezin. Op basis van die informatie deelt de uitbetalingsactor aan de begunstigde of begunstigden de beslissing mee dat ze geen recht hebben op de zorgtoeslag voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte.
Als het kind zich om medische redenen niet kan verplaatsen wordt het onderzoek ter plaatse verricht.
De begunstigde of begunstigden voor het kind en het kind zelf kunnen zich bij de onderzoeken, vermeld in dit artikel, laten bijstaan door een vertrouwenspersoon, conform in de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt.
Art. 14.De evaluerende arts bezorgt, binnen dertig dagen nadat de gevolgen van de aandoening waaruit de specifieke ondersteuningsbehoefte voortvloeit, zijn vastgesteld, het resultaat van de vaststelling, vermeld in artikel 6, § 5, aan Kind en Gezin.
Kind en Gezin bezorgt dat eindresultaat aan de uitbetalingsactor.
Op basis van de vaststelling van de gevolgen van de aandoening waaruit de specifieke ondersteuningsbehoefte voortvloeit, vermeld in het eerste lid, beslist de uitbetalingsactor of er recht is op de zorgtoeslag voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte, vermeld in artikel 16, § 1, van het decreet van 27 april 2018. Hij begroot die toeslag conform artikel 9. De uitbetalingsactor deelt de beslissing tot toekenning of weigering van de zorgtoeslag voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte, alsook de periode en het bedrag van de toeslag mee aan de begunstigde of begunstigden.
Art. 15.In afwijking van artikel 13 mag de evaluerende arts de vaststelling verrichten op grond van stukken als hij van oordeel is dat hij beschikt over voldoende informatie om een gefundeerde beslissing te nemen.
Om in aanmerking te kunnen komen voor de bijzondere procedure, vermeld in het eerste lid, moet de aandoening waaruit de specifieke ondersteuningsbehoefte voortvloeit op korte termijn de levensprognose bedreigen en moet aan een van de volgende voorwaarden zijn voldaan: 1° de zware behandeling heeft gevolgen voor de immuniteit;2° er is een belangrijke chirurgische ingreep in de loop van de zes maanden na de geboorte of een ongeval;3° er is een ziekenhuisopname of posttraumatische revalidatie in een instelling gedurende minstens zes maanden;4° het kind krijgt palliatieve verzorging. De vaststelling, vermeld in het eerste lid, geldt tot maximaal een jaar na de datum van de aanvraag.
De bijzondere procedure, vermeld in het eerste lid, is alleen mogelijk als de begunstigde of begunstigden zich er niet tegen verzet hebben in het inlichtingenformulier.
De minister kan de mogelijkheid om een beslissing te nemen op basis van stukken, ook uitbreiden tot andere gevallen. De minister somt daarbij de criteria op die van toepassing zijn bij deze beoordeling op basis van stukken en bepaalt hoe lang deze mogelijkheid kan gebruikt worden, beperkt in de tijd.
Art. 16.Het feit dat een rechtgevend kind door weigering van behandeling aanleiding zou kunnen geven tot de toekenning van een, eventueel hogere, zorgtoeslag voor een kind met een specifieke ondersteuningsbehoefte, wordt vastgesteld door de evaluerende arts.
Kind en Gezin bezorgt die vaststelling aan de uitbetalingsactor. Op basis van die vaststelling weigert de uitbetalingsactor de zorgtoeslag voor die kinderen.
Onderafdeling 3. - Procedure tot vaststelling door een MDT-arts
Art. 17.Als een multidisciplinair team een aanvraagdocument opstelt met het oog op een aanvraag van niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening, in het kader van de toepassing van het besluit van 21 februari 2014, stelt de MDT-arts binnen het multidisciplinair team die betrokken was bij de opmaak van dat document, ook de gevolgen vast van de aandoening waaruit de specifieke ondersteuningsbehoefte voortvloeit, vermeld in artikel 16, § 1, eerste lid van het decreet van 27 april 2018, conform artikel 6 en 7.
De MDT-arts bezorgt de vaststelling, vermeld in het eerste lid, aan Kind en Gezin. Kind en Gezin bezorgt die vaststelling aan de uitbetalingsactor. De MDT-arts bezorgt ook alle relevante informatie over de gevolgen van de aandoening waaruit de specifieke ondersteuningsbehoefte voortvloeit van het kind aan Kind en Gezin.
Op basis van de vaststelling door een MDT-arts beslist de uitbetalingsactor of er recht is op een zorgtoeslag voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte, als vermeld in artikel 16, § 1, van het decreet van 27 april 2018. Hij begroot die toeslag conform artikel 9. De uitbetalingsactor deelt de beslissing tot toekenning of weigering van de zorgtoeslag voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte, alsook de periode en het bedrag van de toeslag, mee aan de begunstigde of begunstigden.
De datum van de aanvraag om een aanvraagdocument op te stellen, geldt als de datum waarop de verjaringstermijn vermeld in artikel 95, tweede lid van het decreet van 27 april 2018, begint te lopen.
De minister stelt de vergoeding vast voor de vaststellingen die de MDT-arts heeft uitgevoerd, vermeld in het eerste lid.
Art. 18.Als door een vaststelling van een MDT-arts, een hoger bedrag kan worden toegekend, betaalt de uitbetalingsactor het verschil, rekening houdend met de periode die de arts bepaalt. Als de nieuwe vaststelling tot een lager bedrag leidt, heeft de nieuwe beslissing pas uitwerking vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de MDT-arts de vaststelling heeft meegedeeld aan Kind en Gezin.
Als een vaststelling wordt gedaan door een MDT-arts, terwijl er bij een evaluerende arts ook een procedure loopt tot vaststelling van de gevolgen van de aandoening waaruit een specifieke ondersteuningsbehoefte voortvloeit, wordt die laatste procedure stopgezet.
Onderafdeling 4. - Duur en herziening van de vaststelling van de gevolgen van de aandoening waaruit een specifieke ondersteuningsbehoefte voortvloeit
Art. 19.§ 1. De vaststelling van de gevolgen van de aandoening waaruit de specifieke ondersteuningsbehoefte voortvloeit, door een evaluerende arts of een MDT-arts geldt tot de leeftijd van zes jaar, twaalf jaar of achttien jaar. Op dat moment worden de gevolgen ambtshalve herzien. In afwijking van wat voorafgaat, geldt een vaststelling die wordt gedaan in het jaar voor het kind zes, twaalf of achttien jaar wordt, tot de leeftijd van respectievelijk twaalf, achttien of eenentwintig jaar Van de tijdstippen, vermeld in het eerste lid, kan op gemotiveerde wijze worden afgeweken door de evaluerende arts of de MDT-arts. Die geeft dan het tijdstip op van de ambtshalve herziening.
Kind en Gezin stuurt zes maanden voor de tijdstippen, vermeld in het eerste of het tweede lid, bereikt zijn, een brief met informatie over de ambtshalve herziening naar de begunstigde of begunstigden. De ambtshalve herziening vermeld in het eerste en tweede lid, verloopt conform artikel 12 tot en met 16.
De beslissing tot toekenning of weigering van de zorgtoeslag voor een kind met een specifieke ondersteuning, die voortvloeit uit de ambtshalve herziening, heeft uitwerking vanaf de eerste dag van de maand na de einddatum van de geldigheid van de vorige beslissing. § 2. Als wordt vastgesteld dat er een materiële fout is begaan in de verwerking van de beslissing, wordt die rechtgezet door de evaluerende arts of de MDT-arts. De evaluerende arts of de MDT-arts bezorgt de vaststelling aan Kind en Gezin. Kind en Gezin bezorgt die vaststelling aan de uitbetalingsactor.
Als door de rechtzetting, vermeld in het eerste lid, een hoger bedrag kan worden toegekend, betaalt de uitbetalingsactor het verschil, voor de periode die de evaluerende arts of de MDT-arts bepaalt. Als de nieuwe beslissing tot een lager bedrag leidt, heeft die beslissing pas uitwerking vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de evaluerende arts of de MDT-arts de vaststelling heeft meegedeeld aan Kind en Gezin.
Art. 20.De begunstigde of begunstigden kunnen op basis van nieuwe inlichtingen een aanvraag tot herziening van de vaststelling van de gevolgen van de aandoening waaruit de specifieke ondersteuningsbehoefte voortvloeit, indienen bij de uitbetalingsactor.
De herziening verloopt conform artikel 11 tot en met 16.
Als door de herziening, vermeld in het eerste lid, een hoger bedrag kan worden toegekend, betaalt de uitbetalingsactor het verschil. Hij baseert zich daarvoor op de periode die de evaluerende arts bepaalt.
Als de nieuwe vaststelling tot een lager bedrag leidt, heef die nieuwe vaststelling pas uitwerking vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de evaluerende arts de vaststelling heeft meegedeeld aan Kind en Gezin. HOOFDSTUK 4. - Evaluerende artsen Afdeling 1. - Erkenning
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 21.Een arts kan een erkenning als evaluerende arts aanvragen bij Kind en Gezin. Kind en Gezin beslist over de toekenning van een erkenning aan een arts om als evaluerende arts in het kader van dit besluit te mogen optreden.
De erkenning is drie jaar geldig.
Onderafdeling 2. - Erkenningsvoorwaarden
Art. 22.§ 1. Om als evaluerende arts door Kind en Gezin erkend te kunnen worden, moet de arts: 1° beschikken over een uittreksel uit het strafregister als vermeld in artikel 596, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat niet ouder is dan een maand of, voor wie niet in België gedomicilieerd is, een gelijkwaardig document kunnen voorleggen dat niet ouder is dan een maand waaruit onberispelijk gedrag voor het optreden als evaluerende arts blijkt;2° beschikken over een goede algemene gezondheid voor de uit te voeren opdrachten.De betrokkene legt op verzoek van Kind en Gezin een medisch attest voor dat is geschreven door een andere arts en dat zijn goede algemene gezondheidstoestand voor de uit te voeren opdrachten bevestigt; 3° beschikken over een gevorderde en actieve kennis van het Nederlands;4° verklaren kennisgenomen te hebben van de opdracht in het kader van dit besluit en van de bepalingen van dit besluit die op hem van toepassing zijn, door een digitaal startpakket te doorlopen;5° niet het voorwerp geweest zijn van een opheffing van zijn erkenning als evaluerende arts. De minister bepaalt de nadere regels voor de gevorderde en actieve kennis van het Nederlands, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 6°, onder meer wat betreft het taalvaardigheidsniveau en de manier waarop dat bewezen kan worden. § 2. Een evaluerende arts kan pas zelfstandig medische vaststellingen in het kader van dit besluit uitvoeren nadat hij een aantal vaststellingen, bepaald door Kind en Gezin, heeft bijgewoond of uitgevoerd onder begeleiding van een mentorarts, als bedoeld in artikel 32. § 3. Om de erkenning als evaluerende arts te kunnen behouden of te verlengen moet de betrokkene: 1° zijn opdrachten vervullen conform de wetenschappelijke aanbevelingen, met inachtneming van de code van de geneeskundige plichtenleer.Kind en Gezin verstrekt de nodige informatie en aanbevelingen; 2° in het eerste jaar van de erkenning een vormingstraject volgen, aangeboden door Kind en Gezin en gebaseerd op wetenschappelijke bevindingen en aanbevelingen;3° de erkenningsvoorwaarden en de bepalingen van dit besluit naleven;4° bij de uitvoering van zijn opdracht de inhoudelijke en methodische doelstellingen die Kind en Gezin nastreeft, in acht nemen en zo mee vorm geven aan het kwaliteitskader van Kind en Gezin;5° Kind en Gezin op de hoogte houden van elke wijziging in de gegevens die relevant zijn voor de erkenning. Onderafdeling 3. - Erkenningsvoorschriften
Art. 23.Bij de uitvoering van de opdrachten in het kader van dit besluit voldoet de evaluerende arts aan de volgende vereisten. De evaluerende arts: 1° verricht zijn opdrachten voor Kind en Gezin op zelfstandige basis;2° voert de opdrachten uit zonder te discrimineren op basis van geslacht, nationaliteit, taal, vermogen, geloofs-, ideologische, filosofische en politieke overtuiging, culturele, maatschappelijk of sociale afkomst;3° maakt gebruik van het geïntegreerd elektronisch dossier waarin Kind en Gezin voorziet;4° communiceert correct, volledig en gericht op de behoeften van de begunstigde of begunstigden;5° werkt voor de uitvoering van zijn opdrachten samen met de medewerkers van Kind en Gezin;6° schoolt zich bij in relevante onderwerpen in het kader van dit besluit;7° werkt alleen mee aan wetenschappelijk onderzoek bij de uitvoering van zijn opdracht in het kader van dit besluit na toestemming van Kind en Gezin.
Art. 24.De evaluerende arts krijgt via het elektronische portaal, waarin Kind en Gezin voorziet, een opdracht toegewezen.
Onderafdeling 4. - Vergoeding
Art. 25.De evaluerende arts krijgt maandelijks een vergoeding van Kind en Gezin voor: 1° de opdrachten die hij in de afgelopen maand in het kader van dit besluit heeft uitgevoerd;2° de opleidingen die hij heeft gevolgd en waarvan Kind en Gezin heeft bepaald dat het die vergoedt. De evaluerende arts beheert zijn opdrachten, opleidingen en vergoedingen in het elektronische portaal, vermeld in artikel 24. De evaluerende arts kan tot tien dagen na het einde van elke maand rechtzettingen doorgeven op de opdrachten en opleidingen van de afgelopen maand die in het portaal geregistreerd zijn.
De minister stelt de vergoedingen vast voor de opdrachten die de evaluerende arts heeft uitgevoerd en de opleidingen die hij heeft gevolgd. De minister kan ook een vergoeding bepalen voor de tegenwerpelijke medische expertise als de evaluerende arts gevorderd wordt door de arbeidsrechtbank.
Onderafdeling 5. Klachtenbehandeling
Art. 26.Kind en Gezin behandelt samen met de evaluerende arts de klachten die het over de evaluerende arts krijgt. Afdeling 2. - Procedure
Onderafdeling 1. - Erkenningsprocedure
Art. 27.De erkenning als evaluerende arts door Kind en Gezin kan alleen worden verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan: 1° er is een ontvankelijke aanvraag ingediend;2° er is voldaan aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 22.
Art. 28.De betrokkene dient de aanvraag tot erkenning elektronisch in bij Kind en Gezin met het aanvraagformulier dat Kind en Gezin ter beschikking stelt en vermeldt op straffe van niet-ontvankelijkheid de volgende gegevens: 1° de voor- en achternaam, het e-mailadres, het correspondentieadres en het telefoonnummer van de aanvrager;2° het rijksregisternummer en het RIZIV-nummer van de aanvrager;3° alle nodige gegevens over de accreditering bij het RIZIV;4° een ondernemingsnummer en de daaraan gekoppelde rechtsvorm waaronder de aanvrager zijn activiteiten zal uitoefenen;5° het rekeningnummer dat gekoppeld is aan het opgegeven ondernemingsnummer;6° de nodige gegevens om te beoordelen of aan de erkenningsvoorwaarden is voldaan.
Art. 29.§ 1. Nadat Kind en Gezin de aanvraag heeft ontvangen, stuurt het een elektronische ontvangstmelding naar de aanvrager. § 2. Binnen dertig dagen na de dag van ontvangst van de aanvraag deelt Kind en Gezin aan de aanvrager mee of de aanvraag ontvankelijk is.
Als de aanvraag niet ontvankelijk is omdat een of meer van de gegevens, vermeld in artikel 28, ontbreken, vraagt Kind en Gezin de ontbrekende gegevens op. De termijn voor de indiening van de gegevens of stukken bedraagt vijftien dagen. Tijdens die periode wordt de beslissingstermijn voor de ontvankelijkheid geschorst. Als er binnen die termijn geen gegevens of stukken elektronisch aan Kind en Gezin worden bezorgd, is de aanvraag onontvankelijk. § 3. Kind en Gezin behandelt de ontvankelijke aanvraag binnen drie maanden nadat aan de aanvrager is meegedeeld dat de aanvraag ontvankelijk is.
Kind en Gezin kan aanvullende informatie vragen aan de aanvrager. De aanvrager bezorgt de gevraagde aanvullende informatie aan Kind en Gezin binnen dertig dagen. De beslissingstermijn wordt niet geschorst.
Art. 30.Kind en Gezin bezorgt de beslissing over de aanvraag tot erkenning als evaluerende arts uiterlijk na afloop van de termijn, vermeld in artikel 29, § 3, eerste lid, aan de aanvrager. De beslissing heeft betrekking op een van de volgende beslissingen: 1° de toekenning van de erkenning;2° het voornemen tot weigering van de erkenning. De beslissing tot toekenning van de erkenning wordt elektronisch bezorgd aan de aanvrager en bepaalt de ingangsdatum van de erkenning.
De aanvrager wordt met een aangetekende brief op de hoogte gebracht van het voornemen tot weigering van de erkenning. De kennisgeving van de beslissing bevat, in voorkomend geval, de mogelijkheid, de voorwaarden en de procedure om een gemotiveerd bezwaarschrift in te dienen.
Als de aanvrager binnen de termijn, vermeld in artikel 38, geen bezwaarschrift indient, wordt, nadat die termijn verstreken is, het voornemen van Kind en Gezin van rechtswege omgezet in een beslissing tot weigering van de erkenning. De beslissing tot weigering van de erkenning wordt van rechtswege geacht te zijn meegedeeld.
Als de evaluerende arts een ontvankelijk bezwaarschrift heeft ingediend, conform de bezwaarprocedure, vermeld in artikel 37 tot en met 42, wordt de beslissing over de opheffing van de erkenning genomen nadat de bezwaarprocedure is doorlopen conform de regels die zijn vastgesteld bij of krachtens hoofdstuk III van het decreet van 7 december 2007 houdende de oprichting van een Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en (Kandidaat-)pleegzorgers, met dien verstande dat het bezwaarschrift, in afwijking van artikel 8, § 1, eerste lid van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 juli 2013 betreffende de Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en (Kandidaat-)pleegzorgers, wordt behandeld door de kamer van gezondheidsvoorzieningen.
Onderafdeling 2. - Verlenging van de erkenning
Art. 31.De erkenning van de evaluerende arts wordt van rechtswege verlengd met drie jaar, als er geen indicaties zijn dat hij de erkenningsvoorschriften niet naleeft.
Onderafdeling 3. - Oproep om op te treden als mentorarts
Art. 32.§ 1. Kind en Gezin kan een oproep doen bij de erkende evaluerende artsen, om op te treden als mentorarts. De oproep bevat minstens de volgende gegevens: 1° de periode waarin de aanvraag kan ingediend worden;2° de vergelijkende procedure en het beslissingskader dat in de vergelijkende procedure wordt toegepast om de rangorde tussen de verschillende kandidaten vast te stellen;3° de vereiste criteria en de competenties waaraan de evaluerende arts moet voldoen om te kunnen optreden als mentorarts;4° de beslissingstermijn;5° een aanvraagformulier. De oproep vermeld in het eerste lid, wordt via de elektronische communicatiekanalen van Kind en Gezin kenbaar gemaakt. § 2. De geïnteresseerde evaluerende artsen dienen de aanvraag elektronisch in bij Kind en Gezin binnen de indieningstermijn, vermeld in de oproep, met het aanvraagformulier dat Kind en Gezin ter beschikking stelt.
Kind en Gezin neemt binnen de termijn, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 4°, een beslissing conform de vergelijkende procedure en het beslissingskader, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 2°. Kind en Gezin bezorgt elke aanvrager elektronisch de beslissing over zijn aanvraag.
Onderafdeling 4. - Schorsing of opheffing van de erkenning
Art. 33.Kind en Gezin volgt de naleving van de erkenningsvoorwaarden en erkenningsvoorschriften, vermeld in de artikelen 22 tot en met 24, op en kan daarvoor de nodige stukken opvragen bij de evaluerende arts.
Art. 34.Als wordt vastgesteld dat een evaluerende arts de erkenningsvoorwaarden en erkenningsvoorschriften, vermeld in de artikelen 22 tot en met 24, niet naleeft, of het onmogelijk of moeilijk maakt die naleving op te volgen, wordt, behalve bij dringende noodzakelijkheid, de evaluerende arts uitgenodigd voor een gesprek met Kind en Gezin.
Kind en Gezin geeft de evaluerende arts informatie over de bepalingen en voorschriften die de arts niet heeft nageleefd.
Kind en Gezin waarschuwt de evaluerende arts voor de mogelijke schorsing of opheffing van zijn erkenning bij blijvende niet-naleving.
Art. 35.Kind en Gezin kan in de volgende gevallen beslissen om de erkenning te schorsen: 1° als een inbreuk op de erkenningsvoorwaarden en -voorschriften op korte termijn weggewerkt kan worden;2° uit voorzorg, als er ernstige indicaties zijn dat er een inbreuk is op de erkenningsvoorwaarden en -voorschriften en dat daardoor de veiligheid en gezondheid van de begunstigde of begunstigden of rechtgevende kinderen in het gedrang komen, of bij dringende noodzakelijkheid;3° als de evaluerende arts de opvolging van de naleving van de erkenningsvoorwaarden en -voorschriften bemoeilijkt of verhindert. Kind en Gezin brengt de evaluerende arts op de hoogte van de beslissing, vermeld in het eerste lid.
Kind en Gezin hoort zo snel mogelijk en uiterlijk binnen vijf werkdagen de evaluerende arts en neemt op basis daarvan een beslissing over de erkenning. De beslissing heeft betrekking op: 1° de opheffing van de schorsing, in voorkomend geval met naleving van de gemaakte afspraken met het oog op de naleving van de erkenningsvoorwaarden en -voorschriften;2° het voornemen tot opheffing van de erkenning, vermeld in artikel 36. Kind en Gezin brengt de evaluerende arts met een aangetekende brief op de hoogte van de beslissing, vermeld in het derde lid.
Art. 36.Kind en Gezin kan in de volgende gevallen beslissen om de erkenning op te heffen: 1° als een inbreuk op de erkenningsvoorwaarden en -voorschriften niet op korte termijn weggewerkt kan worden;2° als een inbreuk die aan de basis van een schorsing van de erkenning lag, niet weggewerkt is binnen de termijn die bepaald is in de beslissing tot die schorsing;3° als de evaluerende arts op basis van onjuiste gegevens een erkenning verkregen heeft. Het voornemen tot opheffing van de erkenning wordt met een aangetekende brief bezorgd aan de evaluerende arts. De aangetekende brief bevat de informatie over de mogelijkheid, de voorwaarden en de procedure om een gemotiveerd bezwaarschrift in te dienen. § 2. Als de evaluerende arts binnen de termijn, vermeld in artikel 38, geen bezwaarschrift indient, wordt, nadat die termijn verstreken is, het voornemen van Kind en Gezin omgezet in een beslissing tot opheffing van de erkenning. De evaluerende arts wordt van de voormelde beslissing op de hoogte gebracht met een aangetekende brief.
Als de evaluerende arts een ontvankelijk bezwaarschrift heeft ingediend, conform de bezwaarprocedure, vermeld in artikel 37 tot en met 42, wordt de beslissing over de opheffing van de erkenning genomen nadat de bezwaarprocedure is doorlopen conform de regels die zijn vastgesteld bij of krachtens hoofdstuk III van het decreet van 7 december 2007 houdende de oprichting van een Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en (Kandidaat-)pleegzorgers, met dien verstande dat het bezwaarschrift, in afwijking van artikel 8, § 1, eerste lid van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 juli 2013 betreffende de Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en (Kandidaat-)pleegzorgers, wordt behandeld door de kamer van gezondheidsvoorzieningen.
Onderafdeling 5. - Bezwaarprocedure
Art. 37.De aanvrager of evaluerende arts kan bezwaar aantekenen bij Kind en Gezin tegen het voornemen tot weigering, vermeld in artikel 30, en het voornemen tot opheffing van de erkenning, vermeld in artikel 36.
Art. 38.De aanvrager of evaluerende arts dient met een aangetekende brief een gemotiveerd bezwaarschrift in bij Kind en Gezin in het geval, vermeld in artikel 37, op straffe van niet-ontvankelijkheid, uiterlijk dertig dagen na de kennisgeving van een voornemen tot een beslissing als vermeld in artikel 37.
Art. 39.Het bezwaarschrift, vermeld in artikel 38, bevat op straffe van niet-ontvankelijkheid al de volgende elementen: 1° de naam en het adres van de aanvrager of de evaluerende arts;2° het dossiernummer van het betwiste voornemen;3° een motivering van het bezwaar;5° de datum van het bezwaar.
Art. 40.Kind en Gezin beslist uiterlijk tien dagen na de dag van de ontvangst van het bezwaarschrift over de ontvankelijkheid van het bezwaar en brengt de aanvrager of de evaluerende arts daarvan onmiddellijk op de hoogte met een aangetekende brief.
Art. 41.Het bezwaar is schorsend.
In afwijking van het eerste lid, kan Kind en Gezin bij een bezwaar tegen het voornemen tot opheffing van de erkenning binnen tien dagen na de dag van de ontvangst van het bezwaarschrift beslissen dat het bezwaar geen schorsend karakter heeft. Die mogelijkheid wordt beperkt tot de gevallen waarbij een ernstig gevaar dreigt voor de veiligheid en de gezondheid van de rechtgevende kinderen en de begunstigde of begunstigden.
Als besloten wordt dat het bezwaar niet schorsend is, stuurt Kind en Gezin de beslissing onmiddellijk met een aangetekende brief naar de evaluerende arts.
Art. 42.Het bezwaar wordt behandeld met inachtneming van de regels die zijn vastgesteld bij of ter uitvoering van hoofdstuk III van het decreet van 7 december 2007 houdende de oprichting van een Adviescommissie voor Voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en (Kandidaat-)pleegzorgers.
Onderafdeling 6. - Vrijwillige stopzetting
Art. 43.Een evaluerende arts die besluit zijn activiteiten in uitvoering van dit besluit stop te zetten, meldt dat zo snel mogelijk elektronisch aan Kind en Gezin. Kind en Gezin zet de erkenning stop vanaf de opgegeven stopzettingsdatum. HOOFDSTUK 5. - Pleegzorgtoeslag
Art. 44.§ 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder plaatsing in een instelling: plaatsing in een instelling als vermeld in artikel 68, § 1, van het decreet van 27 april 2018, alsook de situatie die een plaatsing in een instelling benadert, zijnde de situatie waarin het rechtgevend kind de toestemming heeft om afzonderlijk of op een autonome manier te wonen, maar onder permanent toezicht staat van en begeleid wordt door een instelling op basis van een beslissing tot hulp en bijstand van het kind die voorzien is door de toepasselijke reglementering en als de overheid of instelling belast is met het toezicht en de begeleiding van het kind. § 2. Voor de toepassing van artikel 17, eerste lid van het decreet van 27 april 2018, wordt verstaan onder: 1° openbare overheid: een openbare overheid van justitie en van volksgezondheid, hoven en rechtbanken, openbare centra voor maatschappelijk welzijn, federale, communautaire, gewestelijke, provinciale en gemeentelijke overheidsdiensten ter bescherming van de jeugd, voor openbare bijstand of ten behoeve van personen met een handicap.Dit kan een buitenlandse overheid zijn; 2° door bemiddeling of ten laste van: de toestand waarin een openbare overheid overgaat tot plaatsing van een kind: a) door eenvoudige administratieve bemiddeling, zonder geldelijke tegemoetkoming, b) met geldelijke tegemoetkoming;c) zowel met administratieve als geldelijke tegemoetkoming;3° plaatsing in een pleeggezin: plaatsing bij pleegouders alsook de situatie die een plaatsing in een pleeggezin benadert, namelijk de situatie waarin het rechtgevende kind niet fysiek in een pleeggezin verblijft, maar op basis van een gerechtelijke beslissing of een beslissing tot hulp of bijzondere bijstand wordt toevertrouwd aan een pleeggezin, belast met het toezicht en de begeleiding van het kind.
Art. 45.De pleegzorgtoeslag is in de volgende gevallen niet verschuldigd aan de persoon of personen die voorafgaandelijk aan de plaatsing van het kind in het pleeggezin de gezinsbijslag ontvingen, vermeld in boek 2, deel 1 van het decreet van 27 april 2018: 1° als de voormelde personen voor het kind alleen het startbedrag geboorte, vermeld in artikel 9 van het decreet van 27 april 2018, ontvingen;2° als het kind zelf begunstigde was conform artikel 58, § 3, van het decreet van 27 april 2018;3° als de voormelde personen niet vastgesteld kunnen worden;4° als het kind in een instelling én in een pleeggezin wordt geplaatst en het saldo van de gezinsbijslag, vermeld in boek 2, deel 1 van het decreet van 27 april 2018, krachtens een gerechtelijke of administratieve beslissing tijdens die plaatsing, aan de voormelde personen toekomt;5° als het gezin van oorsprong en het onthaalgezin dezelfde zijn. HOOFDSTUK 6. - Wijzigingsbepalingen
Art. 46.In artikel 26 van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 februari 2014 betreffende de integrale jeugdhulp wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: "Naast de opdrachten, vermeld in het eerste lid, adviseert het team Indicatiestelling, in voorkomend geval, over de aanwending van het resterende bedrag van het derde van de gezinsbijslagen ter uitvoering van artikel 68, § 2, van het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid.".
Art. 47.In artikel 37, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 9 oktober 2015, wordt punt 3° vervangen door wat volgt: "3° de aanwending van het resterende bedrag van het derde van de gezinsbijslagen ter uitvoering van artikel 68, § 2, van het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid.". HOOFDSTUK 7. - Slotbepalingen Afdeling 1. - Overgangsbepalingen
Onderafdeling 1. - Wezentoeslag
Art. 48.§ 1. Het rechtgevende kind dat geboren is vóór 1 januari 2019, van wie een van de ouders is overleden en aan wie op grond van de kinderbijslagreglementering een gewone of verhoogde wezenbijslag is toegekend op 31 december 2018, kan als verlaten beschouwd worden als vermeld in artikel 214, § 2, achtste lid, van het decreet van 27 april 2018, als voldaan is aan de volgende cumulatieve voorwaarden: 1° het kind is ingeschreven op een ander adres dan de overlevende ouder in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van het Rijksregister van de natuurlijke personen, met uitzondering van gevallen waarbij uit andere daarvoor overgelegde officiële documenten als vermeld in artikel 3, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 september 2018 tot vaststelling van de nadere regels voor het toekennen van een sociale toeslag, blijkt dat het kind op een ander adres woont dan de overlevende ouder;2° de overlevende ouder heeft geen contact meer met het kind;3° er is geen of slechts een minieme geldelijke tegemoetkoming in de onderhoudskosten van het kind;4° de overlevende ouder vormt een gezin met een persoon die geen bloed- of aanverwant is tot en met de derde graad. In het eerste lid, 3°, wordt verstaan onder minieme geldelijke tegemoetkoming: een kleinere bijdrage dan het verschil tussen de kinderbijslag, vermeld in artikel 210 van het decreet van 27 april 2018, en de verhoogde kinderbijslag voor wezen, vermeld in artikel 214, § 1, van het voormelde decreet. Als er verschillende kinderen in het gezin aanwezig zijn, wordt het verschil per kind vergeleken tenzij een volledige vergelijking gunstiger is dan een vergelijking per kind.
Het is niet van belang of de overlevende ouder die geldelijke bijdrage vrijwillig of ingevolge een rechterlijke beslissing verstrekt. § 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, 2°, vormen contacten per brief, telefoon, via sms of sociale media en louter protocollaire bezoeken geen beletsel om een kind als verlaten te beschouwen als vermeld in artikel 214, § 2, achtste lid, van het decreet van 27 april 2018, zolang die contacten niet deel uitmaken van een structurele relatie tussen de overlevende ouder en het kind. § 3. Als er niet meer voldaan is aan een van de cumulatieve voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, wordt het kind niet meer als verlaten wees beschouwd als vermeld in artikel 56bis, § 2, vierde lid, van de Algemene kinderbijslagwet, vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de voorwaarden niet langer vervuld zijn.
Als het kind voldoet aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, wordt het als verlaten wees beschouwd vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin het kind opnieuw aan de voorwaarden voldoet. § 4. De minister kan nadere regels vaststellen voor de procedure voor de vaststelling van een verlaten wees als vermeld in artikel 214, § 2, achtste lid, van het decreet van 27 april 2018.
Onderafdeling 2. - Zorgtoeslag voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte
Art. 49.§ 1. Het kind voor wie een beslissing is genomen op basis van het koninklijk besluit van 28 maart 2003, en dat ten gevolge van die beslissing bij de uitbetalingsactor een recht opent op een maandelijkse zorgtoeslag voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte als vermeld in artikel 16, § 1, van het decreet van 27 april 2018, blijft gerechtigd op de zorgtoeslag zolang die beslissing onverminderd van toepassing blijft omdat er geen herziening plaatsvond op aanvraag of ambtshalve en op voorwaarde dat het kind de leeftijd van 21 jaar niet bereikt heeft.
Voor het kind, vermeld in het eerste lid, voor wie vanaf 1 januari 2019 een herziening op aanvraag of een ambtshalve herziening plaatsvindt en waarbij uit de nieuwe beslissing blijkt dat het kind een specifieke ondersteuningsbehoefte heeft die gevolgen heeft als vermeld in artikel 6, wordt een zorgtoeslag voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte uitgekeerd als vermeld in artikel 16, § 1, van het decreet van 27 april 2018.
De beslissing tot toekenning of weigering van de zorgtoeslag voor een kind met een specifieke ondersteuning die voortvloeit uit een ambtshalve herziening, heeft uitwerking vanaf de eerste dag van de maand na de einddatum van de geldigheid van de vorige beslissing.
Als ten gevolge van de herziening op aanvraag een hoger bedrag kan worden toegekend, betaalt de uitbetalingsactor het verschil voor de periode die de evaluerende arts bepaalt. Als de nieuwe beslissing tot een lager bedrag leidt, heeft die nieuwe beslissing pas uitwerking vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de evaluerende arts de beslissing heeft meegedeeld aan Kind en Gezin. § 2. Het kind voor wie een lichamelijke en geestelijke ongeschiktheid en een graad van zelfredzaamheid is vastgesteld conform artikel 2 van het koninklijk besluit van 28 maart 2003 en dat door die beslissing recht heeft op een bijslag van 414,28 euro, 453,49 euro of 484,78 euro als vermeld in artikel 47, § 1, van de Algemene Kinderbijslagwet en afhankelijk van zijn graad van zelfredzaamheid, blijft zijn recht op die bijslag behouden zolang de beslissing niet herzien wordt.
Art. 50.Zolang de inschaling voor kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte vanaf 1 januari 2019 conform het driepijlersysteem, vermeld in artikel 6 en 7 van het koninklijk besluit van 28 maart 2003, wordt uitgevoerd onder de bevoegdheid van het Waalse Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Duitstalige Gemeenschap, worden de beslissingen die daaruit voortvloeien automatisch overgenomen door de Vlaamse Gemeenschap, als het betrokken kind onder de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap komt te vallen. Die beslissing geldt voor de termijn die daarvoor bepaald is door de betrokken deelentiteiten en valt onder de toepassing van artikel 19 en 20 van dit besluit.
Kind en Gezin beoordeelt of de inschaling, vermeld in het eerste lid, die gevoerd wordt onder de bevoegdheid van het Waalse Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of de Duitstalige Gemeenschap, blijvend conform het driepijlersysteem, vermeld in het eerste lid, wordt uitgevoerd.
Onderafdeling 3. - Erkenning als evaluerende arts
Art. 51.Zonder dat ze daartoe een aanvraag hoeven in te dienen, krijgen artsen op 1 januari 2019 een erkenning als vermeld artikel 21, voor drie jaar als ze aan al de volgende voorwaarden voldoen: 1° ze hebben sinds 1 januari 2017 minstens één vaststelling gedaan in opdracht van de FOD Sociale Zekerheid overeenkomstig het koninklijk besluit van 28 maart 2003;2° ze zijn niet ontslagen als statutaire arts bij de FOD Sociale Zekerheid of de FOD Sociale Zekerheid heeft de samenwerking met hen niet beëindigd om functionele redenen. De arts die de erkenning, vermeld in het eerste lid, niet wil, meldt dat elektronisch aan Kind en Gezin. Kind en Gezin verleent in dat geval geen erkenning aan de arts.
De evaluerende arts, vermeld in het eerste lid, heeft drie jaar de tijd om te voldoen aan de erkenningsvoorwaarde, vermeld in artikel 22, § 1, eerste lid, 6°.
Onderafdeling 4. - Pleegzorgtoeslag
Art. 52.§ 1. In dit artikel wordt verstaan onder plaatsende overheid: een openbare overheid van justitie en van volksgezondheid, hoven en rechtbanken, openbare centra voor maatschappelijk welzijn, federale, communautaire, gewestelijke, provinciale en gemeentelijke overheidsdiensten ter bescherming van de jeugd, voor openbare bijstand of ten behoeve van personen met een handicap. De plaatsende overheid kan een buitenlandse overheid zijn. § 2. De forfaitaire pleegzorgbijslag, vermeld in artikel 219, eerste lid, van het decreet van 27 april 2018, is verschuldigd aan de bijslagtrekkende die de kinderbijslag voor het geplaatste kind ontving onmiddellijk voor de plaatsing, zolang die regelmatig contact onderhoudt met of belangstelling toont voor het kind. § 3. De uitbetalingsactor beslist de forfaitaire pleegzorgbijslag niet langer toe te kennen als de plaatsende overheid, hem laat weten dat de bijslagtrekkende geen regelmatig contact meer onderhoudt met het kind of geen belangstelling toont voor het kind.
In het geval, vermeld in het eerste lid, wordt de betaling van de forfaitaire pleegzorgbijslag, vermeld in artikel 219, eerste lid, van het decreet van 27 april 2018, stopgezet vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de uitbetalingsactor de desbetreffende beslissing van de plaatsende overheid heeft ontvangen. § 4. Als de uitbetalingsactor kennisneemt van feiten of verklaringen waaruit blijkt dat er geen regelmatig contact meer is tussen het geplaatste kind en de bijslagtrekkende van de forfaitaire pleegzorgbijslag of dat er een gebrek is aan belangstelling van de bijslagtrekkende voor het kind, geeft de uitbetalingsactor die informatie door aan de plaatsende overheid. De betaling van de pleegzorgtoeslag wordt voortgezet zolang er geen bericht van de plaatsende overheid, vermeld in paragraaf 3, wordt ontvangen. § 5. Als de bijslagtrekkende van de forfaitaire pleegzorgbijslag ontzet wordt uit de ouderlijke macht, is die bijslag niet langer verschuldigd. In dat geval wordt de betaling van de forfaitaire pleegzorgbijslag, vermeld in artikel 219, eerste lid, van het decreet van 27 april 2018, stopgezet vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de uitbetalingsactor de desbetreffende gerechtelijke beslissing tot de ontzetting uit de ouderlijke macht heeft ontvangen. Afdeling 2. - Uitvoeringsbepaling en inwerkingtredingsbepaling
Art. 53.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2019.
Art. 54.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 7 december 2018.
De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Onderwijs, H. CREVITS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld