Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 28 maart 2003
gepubliceerd op 23 april 2003

Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en van artikel 88 van de programmawet van 24 december 2002

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2003022353
pub.
23/04/2003
prom.
28/03/2003
ELI
eli/besluit/2003/03/28/2003022353/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

28 MAART 2003. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en van artikel 88 van de programmawet (I) van 24 december 2002


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat ik de eer heb aan Zijne Majesteit voor te leggen, wil uitvoering geven aan de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en artikel 88 van de programmawet (I) van 24 december 2002.

De artikelen 47, 56septies en 63 van deze samengeordende wetten werden gewijzigd bij de programmawet (I) van 24 december 2002 ten einde de noodzakelijke rechtsgrond te verstrekken voor de hervorming van de regeling van verhoogde kinderbijslag voor het zieke kind of het kind met een handicap.

Dit ontwerp van koninklijk besluit, genomen in uitvoering van voormelde artikelen, voert vanaf 1 mei 2003 een nieuwe regeling in voor de kinderen geboren na 1 januari 1996.

De oude regeling (het koninklijk besluit van 3 mei 1991 tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en van artikel 96 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen), die van toepassing blijft op de kinderen die geboren zijn uiterlijk op 1 januari 1996, is gestoeld op het bestaan van een handicap, die uitgedrukt wordt in een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid die ten minste 66 pct. moet bedragen.

Deze regeling brengt mede dat sommige kinderen met een eerder matige handicap, ondanks de ernstige gevolgen ervan voor hun familiale omgeving, niet rechtgevend zijn op kinderbijslag. Daarenboven brengt de goede verzorging door de ouders soms met zich mee dat de ongeschiktheid daalt tot onder de drempel van 66 % ongeschiktheid, wat als gevolg heeft dat het kind niet meer rechtgevend is op de bijkomende bijslag of zelfs de gewone kinderbijslag (kinderen van meer dan 18 jaar die niet meer studeren).

In de nieuwe regeling, die toepasselijk zal zijn op de kinderen geboren na 1 januari 1996, worden de gevolgen van de aandoening van het kind gemeten. Hierbij gaat het niet alleen over de gevolgen voor het kind, doch ook om de gevolgen voor zijn familiale omgeving.

De gevolgen voor het kind betreffen enerzijds zijn lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid (pijler 1) en anderzijds zijn graad van activiteit en participatie (pijler 2). De lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid uit de oude regeling wordt dus behouden, doch de minimumvoorwaarde van 66 pct. wordt weggelaten.

De belangrijkste innovatie van de nieuwe regeling is dat voortaan rekening gehouden wordt met de gevolgen van de aandoening voor de familiale omgeving van het kind (pijler 3), bvb. op het vlak van de opvolging van de behandeling thuis of de geboden hulp aan het kind.

Onder bepaalde voorwaarden zal ten aanzien van een kind dat geboren is na 1 januari 1996 toch het koninklijk besluit van 3 mei 1991 (oude regeling) worden toegepast. Dit is het geval wanneer een aanvraag wordt ingediend voor 1 mei 2003, terwijl de medische beslissing die hieruit voortvloeit een ambtshalve herziening plant op een datum na 30 april 2003. In dergelijke gevallen kan desgevallend de oude regeling gedurende een periode na 30 april 2003 worden toegepast en dit maximaal tot drie jaar na de datum van deze geplande herziening. Deze maatregel laat zodoende toe, dat gedurende een bepaalde tijd de rechten, die verworven waren op grond van de oude regeling, behouden blijven.

De nieuwe regeling wordt ingevoerd in fases. In een eerste fase worden alleen de kinderen geboren na 1 januari 1996 beoogd. Dit biedt het voordeel om eventueel nadien de regeling aan te passen in functie van de opgedane ervaring en om een administratieve overlast te vermijderen.

De Nationale Hoge Raad voor personen met een handicap gaf zijn advies op 12 februari 2003.

Het Beheerscomité van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers gaf zijn advies op 18 februari 2003.

De Inspecteur van Financiën gaf zijn advies op 24 februari 2003.

De Minister van Begroting gaf zijn akkoordbevinding op 13 maart 2003.

Dit ontwerp werd overleg in de Ministerraad.

De Raad van State verstrekte zijn advies 35.093/1 op 20 maart 2003, waarvan een copie als bijlage.

In dit verband werd rekening gehouden met de opmerking van de Raad van State, volgens welke artikel 88 van de programmawet (I) van 24 december 2002 diende vermeld te worden in de aanhef van het ontwerp van koninklijk besluit.

De Raad van State is eveneens van oordeel dat de overgangsmaatregel bedoeld in artikel 27 van het ontwerp van koninklijk besluit, waarin verwezen wordt naar de oude regeling (koninklijk besluit van 3 mei 1991) onduidelijk is.De Raad van State stelt twee alternatieven voor : hetzij de bepalingen van het koninklijk besluit van 3 mei 1991 hernemen in het ontwerp van koninklijk besluit zodat het koninklijk besluit van 3 mei 1991 kan worden opgeheven, hetzij in het ontwerp de bepalingen betreffende de toepassing van de oude regeling (artikelen 2 tot 5 van het ontwerp) schrappen en de artikelen betreffende de nieuwe procedure beperken tot louter de nieuwe regeling.

Wat betreft het eerste alternatief dient te worden opgemerkt dat de opheffing van het koninklijk besluit van 3 mei 1991 niet wenselijk is in de mate dat de kinderbijslagregeling voor zelfstandigen naar dit koninklijk besluit verwijst. Het betreft het koninklijk besluit van 28 augustus 1991 tot uitvoering van de artikelen 20, § § 2 en 3, 26 en 35 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen en van artikel 23 van het koninklijk besluit van 21 februari 1991 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen. De vaststelling van de ongeschiktheid van het kind dat valt onder het stelsel van de kinderbijslag voor zelfstandigen gebeurt bijgevolg op dit ogenblik op basis van de criteria en voorwaarden vermeld in het koninklijk besluit van 3 mei 1991.

Bovendien, wat het tweede alternatief betreft, is het belangrijk te onderstrepen dat de nieuwe procedure betreffende de aanvragen tot vaststelling van de ongeschiktheid van het kind eenvormig dient te zijn omwille van de praktische haalbaarheid en transparantie. Het in het leven roepen van twee verschillende procedures zou het gegevensbeheer door de kinderbijslaginstellingen complexer maken, terwijl deze laatsten vanaf april 2003 klaar dienen te zijn om de nieuwe procedure (artikel 25 van het ontwerp van koninklijk besluit) toe te passen.

Ik heb de eer te zijn, Sire Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE

28 MAART 2003. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en van artikel 88 van de programmawet (I) van 24 december 2002 ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, inzonderheid op de artikelen 47, 56septies en 63, vervangen door de programmawet (I) van 24 december 2002;

Gelet op de programmawet (I) van 24 december 2002, inzonderheid op artikel 88;

Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, gegeven op 18 februari 2003;

Gelet op het advies van de Nationale Hoge Raad voor personen met een handicap, gegeven op 12 februari 2003;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 24 februari 2003;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 13 maart 2003;

Gelet op het besluit van de Ministerraad;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat de kinderbijslaginstellingen op tijd dienen in kennis te worden gesteld van de nieuwe regeling en de ingangsdatum ervan, zodat zij zich tijdig kunnen organiseren volgens de nieuwe noodwendigheden, zowel op het vlak van de informatica als op het vlak van de nieuwe procedure; dat bij de gezinnen een verwachtingspatroon bestaat dat de nieuwe regeling van de kinderbijslag voor gehandicapte kinderen reeds zou in werking treden vanaf 1 mei 2003. Men kan dan ook voorzien dat vele aanvragen reeds vanaf 1 mei zullen worden ingediend precies met de bedoeling dat de nieuwe regeling zou worden toegepast.

Gelet op het advies nr. 35.093/1 van de Raad van State, gegeven op 20 maart 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden begrepen onder : 1°« samengeordende wetten » : de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders; 2° « Minister » : de Minister van Sociale Zaken;3° « Dienst » : de Bestuursdirectie van de uitkeringen aan personen met een handicap bij de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid;4° « Medische Dienst « de medische dienst van de Bestuursdirectie van de uitkeringen aan personen met een handicap bij de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid;5° « instelling » : de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, de kinderbijslagfondsen, erkend of opgericht krachtens de samengeordende wetten, het Rijk, de Gemeenschappen en de Gewesten, en de openbare instellingen bedoeld in artikel 3, 2° van de samengeordende wetten, die in uitvoering van artikel 18 van de samengeordende wetten gehouden zijn zelf kinderbijslag uit te betalen voor hun personeel;6° « koninklijk besluit van 3 mei 1991 » : het koninklijk besluit van 3 mei 1991 tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en van artikel 96 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen. HOOFDSTUK II. - Uitvoering van de artikelen 47, § 1, 56septies, § 1 en 63, § 1, van de samengeordende wetten

Art. 2.De lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van het kind, bedoeld in de artikelen 56septies, § 1 en 63, § 1, van de samengeordende wetten, en de zelfredzaamheid van het kind, bedoeld in artikel 47, § 1, van dezelfde wetten worden vastgesteld overeenkomstig de regels bepaald in de artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit van 3 mei 1991.

Art. 3.§ 1. Ten behoeve van het kind dat bedoeld is in artikel 63, § 1, van de samengeordende wetten en getroffen is door een overeenkomstig de regels van artikel 2 van het koninklijk besluit van 3 mei 1991 vastgestelde lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 %, worden de bedragen bedoeld in artikel 40 of 50bis van dezelfde wetten verhoogd met de bijslag bedoeld in artikel 47, § 1, van dezelfde wetten, onder de voorwaarden bepaald in artikel 12 van het koninklijk besluit van 3 mei 1991. § 2. De bijslag bedoeld in § 1 wordt op de wijze zoals bepaald in artikel 4 van het koninklijk besluit van 3 mei 1991 toegekend naargelang de graad van zelfredzaamheid.

Art. 4.Het kind, dat bedoeld is in artikel 56septies, § 1, van de samengeordende wetten en getroffen is door een bij toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 3 mei 1991 vastgestelde lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 %, is rechthebbend op kinderbijslag voor zichzelf volgens de voorwaarden, de regels en de bedragen bepaald in artikel 13 van het koninklijk besluit van 3 mei 1991.

Art. 5.Voor de toepassing van artikel 63, § 1, van de samengeordende wetten moet het kind getroffen zijn door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 %, vastgesteld overeenkomstig de regels bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit van 3 mei 1991. Deze ongeschiktheid moet een aanvang genomen hebben vooraleer het kind wegens het bereiken van de bij artikel 62 van dezelfde wetten bepaalde leeftijdsgrens heeft opgehouden rechtgevend te zijn op kinderbijslag. HOOFDSTUK III. - Uitvoering van de artikelen 47, § 2, 56septies, §§ 2 en 3 en 63, §§ 2 en 3, van de samengeordende wetten Afdeling I. - Uitvoering van de artikelen 47, § 2, eerste lid,

56septies, § 2 en 63, § 2 van de samengeordende wetten

Art. 6.§ 1. De gevolgen van de aandoening van het kind, bedoeld in de artikelen 47, § 2, 56septies, § 2 en 63, § 2 van de samengeordende wetten, bestaan uit de hiernavolgende pijlers : 1° pijler 1 behelst de gevolgen van de aandoening op het vlak van de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van het kind;2° pijler 2 behelst de gevolgen van de aandoening op het vlak van de activiteit en de participatie van het kind;3° pijler 3 behelst de gevolgen van de aandoening voor de familiale omgeving van het kind. § 2. De gevolgen bedoeld in § 1 worden vastgesteld aan de hand van de als bijlage 1 bij dit besluit gevoegde medisch-sociale schaal. 1° In pijler 1 worden, naargelang het percentage lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van het kind, vastgesteld overeenkomstig artikel 7, op de volgende wijze punten toegekend : lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid - 0 % tot 24 % : 0 punten - 25 % tot 49 % : 1 punt - 50 % tot 65 % : 2 punten - 66 % tot 79 % : 4 punten - 80 % tot 100 % : 6 punten 2° Pijler 2 bestaat uit de hiernavolgende functionele categorieën, die desgevallend onderverdeeld zijn in subcategorieën en waaraan punten worden toegekend volgens graduele criteria : a.leren, opleiding en sociale integratie; b. communicatie;c. mobiliteit en verplaatsing;d. zelfverzorging. Voor de totalisatie van de punten in pijler 2 wordt het hoogste aantal punten, toegekend binnen elk van de vier functionele categorieën, samengeteld. Voor deze pijler bedraagt het maximum aantal punten 12. 3° Pijler 3 bestaat uit de hiernavolgende categorieën, die desgevallend onderverdeeld zijn in subcategorieën en waaraan punten worden toegekend volgens graduele criteria : a.opvolging van de behandeling thuis; b. verplaatsing voor medisch toezicht en behandeling;c. aanpassing van het leefmilieu en leefwijze. Voor de totalisatie van de punten in pijler 3 wordt het hoogste aantal punten, toegekend binnen elk van de drie categorieën, samengeteld en wordt het aldus berekende aantal punten vermenigvuldigd met twee. Voor deze pijler bedraagt het maximum aantal punten, na vermenigvuldiging met twee, 18. 4° Het eindresultaat van de vaststelling van de gevolgen van de aandoening wordt bekomen door samentelling van de getotaliseerde punten van elke pijler en bedraagt maximaal 36 punten. § 3. Voor de toepassing van de artikelen 56septies, § 2 en 63, § 2 worden de gevolgen van de aandoening van het kind in aanmerking genomen indien het kind als eindresultaat, bedoeld in § 2, 4°, minimum 6 punten behaalt of indien het kind in pijler 1,bedoeld in § 2, 1°, minimum 4 punten behaalt.

Art. 7.§ 1. De vaststelling van de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van het kind, bedoeld in artikel 6, gebeurt : 1° aan de hand van de « Lijst van pediatrische aandoeningen » opgenomen als bijlage 2 bij dit besluit;2° aan de hand van de « Officiële Belgische Schaal ter bepaling van de graad van invaliditeit », goedgekeurd bij Regentbesluit van 12 februari 1946, met uitzondering van het voorwoord. De onder 1° bedoelde Lijst bevat een limitatieve opsomming van aandoeningen. De Koning kan ze aanvullen.

De onder 2° bedoelde Schaal wordt aangewend voor alle aandoeningen of functies die niet in de Lijst zijn opgenomen, alsook voor die aandoeningen van de Lijst die verwijzen naar een artikel van deze Schaal.

Bij de evaluatie heeft de Lijst voorrang op het gebruik van de Schaal.

Dit betekent dat de criteria en de ongeschiktheidpercentages die sommige nummers van de Lijst vermelden, imperatief moeten opgevolgd worden. § 2. Voor het gebruik van de Lijst en de Schaal, bedoeld in § 1, gelden de volgende regels : 1° In geval van meervoudige ongeschiktheid wordt het globale ongeschiktheidpercentage berekend op de volgende wijze.In het geval waarbij geen enkele van de gedeeltelijke aandoeningen een totale ongeschiktheid met zich meebrengt, wordt het ongeschiktheidpercentage volledig toegekend voor de zwaarste aandoening en voor elk van de bijkomende aandoeningen wordt het proportioneel berekend volgens de overblijvende geschiktheid. De verscheidene aandoeningen worden daartoe gerangschikt in dalend orde van het werkelijk ongeschiktheidpercentage. Deze berekeningswijze wordt slechts toegepast wanneer de gedeeltelijke aandoeningen verschillende ledematen of functies aantasten. 2° Een rationele ramingswijze wordt toegepast indien één lidmaat of functie aangetast is door verschillende ongeschiktheden en wanneer de berekening bedoeld in 1° tot een hoger percentage leidt dan het totale verlies van het betrokken lidmaat of de functie : het ongeschiktheidpercentage kan het percentage voorzien voor het totaal verlies van het desbetreffende lidmaat of functie nooit overschrijden.3° De Lijst en de Schaal zijn bindend of indicatief naargelang zij een vast percentage aanduiden dan wel ruimte laten bij de evaluatie. Nochtans blijven zij in dit laatste geval bindend voor de minimale en maximale percentages.

Art. 8.§ 1. Ten behoeve van het kind bedoeld in artikel 63, § 2, van de samengeordende wetten, dat een aandoening heeft die gevolgen heeft zoals bedoeld in artikel 6, § 3, worden de bedragen bedoeld in artikel 40 of 50bis van de samengeordende wetten verhoogd met de bijslag bedoeld in artikel 47, § 2, van dezelfde wetten, onder de voorwaarden bepaald in artikel 12 van het koninklijk besluit van 3 mei 1991.

Voor de toepassing van het eerste lid moeten de in artikel 12, 2°,van het koninklijk besluit van 3 mei 1991 vermelde woorden « de in artikel 2 vermelde lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid moet een aanvang genomen hebben » gelezen worden als « de gevolgen van de aandoening zoals bedoeld in artikel 6, § 3 van het huidige besluit moeten een aanvang genomen hebben ». § 2. De bijslag bedoeld in artikel 47, § 2, van de samengeordende wetten, wordt toegekend naargelang de ernst van de gevolgen van de aandoening.

Indien het kind als eindresultaat bedoeld in artikel 6, § 2, 4° minimum 6 punten behaalt, worden de volgende bedragen toegekend : - 60 EUR indien het kind minimum 6 punten en maximum 8 punten behaalt; - 150 EUR indien het kind minimum 9 punten en maximum 11 punten behaalt; - 250 EUR indien het kind minimum 12 punten en maximum 14 punten behaalt; - 350 EUR indien het kind minimum 15 punten en maximum 17 punten behaalt; - 375 EUR indien het kind minimum 18 punten en maximum 20 punten behaalt; - 400 EUR indien het kind meer dan 20 punten behaalt.

In afwijking van het tweede lid, wordt het bedrag van 60 EUR eveneens toegekend indien het kind minimum 4 punten behaalt in pijler 1 bedoeld in artikel 6, § 2, 1°.

Art. 9.Het kind bedoeld in artikel 56septies, § 2, van de samengeordende wetten, dat een aandoening heeft die gevolgen heeft zoals bedoeld in artikel 6, § 3, is rechthebbend op kinderbijslag voor zichzelf volgens de voorwaarden, de regels en de bedragen bepaald in artikel 13 van het koninklijk besluit van 3 mei 1991.

Voor de toepassing van het eerste lid dienen de in artikel 13, § 3, van het koninklijk besluit van 3 mei 1991 vermelde woorden « De in § 1 bedoelde lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid moet een aanvang genomen hebben » gelezen te worden als « De gevolgen van de aandoening zoals bedoeld in artikel 6, § 3, van dit besluit moeten een aanvang genomen hebben ».

Art. 10.Voor de toepassing van artikel 63, § 2, van de samengeordende wetten moet het kind een aandoening hebben die gevolgen heeft zoals bedoeld in artikel 6, § 3. Deze gevolgen moeten een aanvang genomen hebben vooraleer het kind wegens het bereiken van de bij artikel 62 van dezelfde wetten bepaalde leeftijdsgrens heeft opgehouden rechtgevend te zijn op kinderbijslag. Afdeling II. - Uitvoering van de artikelen 47, § 2, vijfde lid,

56septies, § 3 en 63, § 3, van de samengeordende wetten

Art. 11.Voor de toepassing van deze afdeling dient te worden begrepen onder : 1° « de bepalingen die gelden voor het kind geboren uiterlijk op 1 januari 1996 » : de artikelen 47, § 1, 56septies, § 1 en 63, § 1, van de samengeordende wetten en hoofdstuk II van dit besluit;2° « de bepalingen die gelden voor het kind geboren na 1 januari 1996 » : de artikelen 47, § 2, 56septies, § 2 en 63, § 2, van de samengeordende wetten en hoofdstuk III, afdeling I, van dit besluit;3° « de dubbele evaluatie » : de vaststelling van enerzijds de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid en de graad van zelfredzaamheid, bedoeld in hoofdstuk II van dit besluit, en anderzijds de gevolgen van de aandoening, bedoeld in hoofdstuk III, afdeling I, van dit besluit, voor eenzelfde periode;4° « de geneesheer » : de geneesheer bedoeld in artikel 20, eerste lid;5° « voordeliger » : indien de toepassing van de bepalingen die gelden voor het kind geboren uiterlijk op 1 januari 1996 de toekenning van een hoger bedrag meebrengt voor het kind dan het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van de bepalingen die gelden voor het kind geboren na 1 januari 1996 of indien enkel de toepassing van de bepalingen die gelden voor het kind geboren uiterlijk op 1 januari 1996 een recht tot stand brengen voor het kind.

Art. 12.Voor de toepassing van de artikelen 47, § 2, vijfde lid, 56septies, § 3 en 63, § 3, van de samengeordende wetten geniet het kind dat geboren is na 1 januari 1996 de kinderbijslag bedoeld in de artikelen 56septies en 63 van dezelfde wetten en de bijslag bedoeld in artikel 47, § 1, van dezelfde wetten, bij toepassing van de bepalingen die gelden voor het kind geboren uiterlijk op 1 januari 1996, onder de voorwaarden bepaald in deze afdeling.

Art. 13.Voor de nieuwe aanvragen die ingediend worden vanaf 1 mei 2003 voor de kinderen geboren na 1 januari 1996 en voor de aanvragen en ambtshalve herzieningen die volgen op de nieuwe aanvraag moet voor de periode vanaf 1 mei 2003 toepassing gemaakt worden van de bepalingen die gelden voor het kind geboren na 1 januari 1996. Wat de periode vóór 1 mei 2003 betreft wordt toepassing gemaakt van de regels die bedoeld zijn in de artikelen 2, 3, 4, 12, 13 en 14 van het koninklijk besluit van 3 mei 1991.

Met « nieuwe aanvragen » wordt bedoeld, de aanvragen die ingediend worden na 30 april 2003 op een datum dat er geen uitwerking is van een vorige beslissing ingevolge een aanvraag ingediend vóór 1 mei 2003 of voortvloeiend uit een ambtshalve herziening waarvan de uitwerking begonnen is vóór 1 mei 2003, voorzover deze aanvragen niet bedoeld zijn in artikel 15, § 3, of niet resulteren in een in artikel 17, eerste lid, bedoelde beslissing waarvoor toepassing gemaakt wordt van artikel 15, § 3. Indien evenwel door een gerechtelijke uitspraak, die betrekking heeft op een beslissing ingevolge een aanvraag ingediend vóór 1 mei 2003 of voortvloeiend uit een ambtshalve herziening waarvan de uitwerking begonnen is vóór 1 mei 2003, een beslissing tot stand komt met uitwerking voor de periode waarin de datum van de aanvraag ingediend na 30 april 2003 valt, wordt deze laatste aanvraag niet beschouwd als een nieuwe aanvraag. In dit geval is artikel 16 van toepassing.

Art. 14.§ 1. Indien een medische beslissing aangaande een kind geboren na 1 januari 1996 en ingevolge een aanvraag ingediend vóór 1 mei 2003 of voortvloeiend uit een ambtshalve herziening waarvan de uitwerking begonnen is vóór 1 mei 2003, aanleiding geeft tot een ambtshalve herziening die ten vroegste op 1 mei 2003 uitwerking heeft, wordt toepassing gemaakt van de bepalingen van dit artikel voor deze laatste ambtshalve herziening. § 2. Voor de in § 1 bedoelde laatste ambtshalve herziening verricht de geneesheer de dubbele evaluatie voor wat de periode vanaf de dag na de einddatum van de geldigheid van de medische beslissing bedoeld in § 1 betreft.

De instelling past de bepalingen toe die gelden voor het kind geboren uiterlijk op 1 januari 1996 op voorwaarde dat de toepassing van deze bepalingen op de dag na de einddatum van de geldigheid van de medische beslissing bedoeld in § 1 voordeliger is voor het kind dan de toepassing van de bepalingen die gelden voor het kind geboren na 1 januari 1996. De instelling mag evenwel de bepalingen die gelden voor het kind geboren uiterlijk op 1 januari 1996 slechts toepassen gedurende maximaal 3 jaar te rekenen vanaf de dag na de einddatum van de geldigheid van de medische beslissing bedoeld in § 1. § 3. In afwijking van artikel 23, derde lid, heeft de ambtshalve herziening bedoeld in § 2, eerste lid, een retroactieve werking van drie jaar, te rekenen vanaf de einddatum van de medische beslissing bedoeld in § 1, zonder dat deze ambtshalve herziening uitwerking mag hebben vóór 1 mei 2003. Voor de retroactieve periode doet de geneesheer enkel de vaststelling bedoeld in artikel 6 en past de instelling de bepalingen toe die gelden voor het kind geboren uiterlijk op 1 januari 1996 indien de toepassing ervan een hoger bedrag oplevert voor het kind dan het bedrag dat het kind reeds genoot, en dit telkens dit het geval is tijdens deze periode.

Art. 15.§ 1. Voor de medische beslissingen, die genomen worden na de medische beslissing voortvloeiend uit de ambtshalve herziening bedoeld in artikel 14, § 2, eerste lid, wordt toepassing gemaakt van de bepalingen van dit artikel. § 2. Indien de medische beslissing bedoeld in § 1 een beslissing is voortvloeiend uit een ambtshalve herziening, heeft deze beslissing uitwerking vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de einddatum van de geldigheid van de vorige beslissing valt.

De geneesheer verricht de dubbele evaluatie, op voorwaarde dat sinds de dag volgend op de einddatum van de geldigheid van de beslissing bedoeld in artikel 14, § 1, geen toepassing gemaakt is van de bepalingen die gelden voor het kind geboren na 1 januari 1996. Indien voormelde voorwaarde vervuld is, past de instelling de bepalingen toe die gelden voor het kind geboren uiterlijk op 1 januari 1996, op voorwaarde dat de toepassing ervan op de dag na de einddatum van de vorige beslissing voordeliger is dan de toepassing van de bepalingen die gelden voor de kinderen geboren na 1 januari 1996.

De instelling mag evenwel de bepalingen die gelden voor het kind geboren uiterlijk op 1 januari 1996 slechts toepassen gedurende maximaal 3 jaar te rekenen vanaf de dag na de einddatum van de geldigheid van de medische beslissing bedoeld in artikel 14, § 1. § 3. Indien de medische beslissing bedoeld in § 1 een beslissing is ingevolge een aanvraag tot herziening gelden de volgende regels voor deze beslissing. 1° Indien de beslissing betrekking heeft op een periode vóór 1 mei 2003 doet de geneesheer voor deze periode de vaststellingen die bedoeld zijn in de artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit van 3 mei 1991 en past de instelling de regels toe die bepaald zijn in de artikelen 4, 12, 13 en 14 van hetzelfde besluit.Telkens op grond van de laatste vaststelling een hoger bedrag kan worden toegekend betaalt de instelling het verschil. 2° Voor de periode die ten vroegste op 1 mei 2003 aanvangt en eindigt op de dag voorafgaand aan de datum van de aanvraag verricht de geneesheer de dubbele evaluatie, op voorwaarde dat sinds de dag volgend op de einddatum van de geldigheid van de beslissing bedoeld in artikel 14, § 1, geen toepassing gemaakt is van de bepalingen die gelden voor het kind geboren na 1 januari 1996.Telkens op grond van deze dubbele evaluatie een hoger bedrag kan worden toegekend betaalt de instelling het verschil. 3° Voor de periode vanaf de datum van de aanvraag verricht de geneesheer de dubbele evaluatie, op voorwaarde dat sinds de dag volgend op de einddatum van de geldigheid van de beslissing bedoeld in artikel 14, § 1, geen toepassing gemaakt is van de bepalingen die gelden voor het kind geboren na 1 januari 1996.Indien voormelde voorwaarde vervuld is past de instelling de bepalingen toe die gelden voor het kind geboren uiterlijk op 1 januari 1996, op voorwaarde dat de toepassing ervan op de datum van de aanvraag voordeliger is dan de toepassing van de bepalingen die gelden voor het kind geboren na 1 januari 1996. 4° De instelling mag evenwel de bepalingen die gelden voor het kind geboren uiterlijk op 1 januari 1996 slechts toepassen gedurende maximaal 3 jaar te rekenen vanaf de dag na de einddatum van de geldigheid van de medische beslissing bedoeld in artikel 14, § 1.

Art. 16.Indien de ambtshalve herziening bedoeld in artikel 14, § 2, eerste lid, niet plaatsvindt omdat zij voorafgegaan is door een aanvraag tot herziening, die ingediend is na 30 april 2003 en die zelf aanleiding geeft tot een medische beslissing, gelden de volgende regels met betrekking tot deze beslissing. 1° Indien de medische beslissing ingevolge de aanvraag betrekking heeft op een periode vóór 1 mei 2003 wordt toepassing gemaakt van artikel 15, § 3, 1°.2° Voor de periode die ten vroegste op 1 mei 2003 aanvangt en eindigt op de dag voorafgaand aan de datum van de aanvraag verricht de geneesheer de dubbele evaluatie.Telkens op grond van deze dubbele evaluatie een hoger bedrag kan worden toegekend, betaalt de instelling het verschil. 3° Voor de periode vanaf de datum van de aanvraag verricht de geneesheer de dubbele evaluatie.De instelling past de bepalingen toe die gelden voor het kind geboren uiterlijk op 1 januari 1996, op voorwaarde dat op de datum van de aanvraag de toepassing ervan voordeliger is dan de toepassing van de bepalingen die gelden voor het kind geboren na 1 januari 1996. 4° De instelling mag evenwel de bepalingen die gelden voor het kind geboren uiterlijk op 1 januari 1996 slechts toepassen gedurende maximaal 3 jaar te rekenen vanaf de dag na de einddatum van de geldigheid van de medische beslissing bedoeld in artikel 14, § 1.

Art. 17.Voor de medische beslissingen die genomen worden na de medische beslissing bedoeld in artikel 16, wordt toepassing gemaakt van artikel 15, §§ 2 en 3.

Voor de toepassing van het eerste lid dienen de woorden vermeld in artikel 15, § 2, tweede lid en § 3, 2° et 3° « sinds de dag volgend op de einddatum van de beslissing bedoeld in artikel 14, § 1 » gelezen te worden als « sinds de datum van de aanvraag tot herziening bedoeld in artikel 16, eerste lid ».

Art. 18.Indien er op 1 mei 2003 een uitwerking is van een medische beslissing ingevolge een aanvraag vóór 1 mei 2003 of voortvloeiend uit een ambtshalve herziening waarvan de uitwerking begonnen is vóór 1 mei 2003 en deze beslissing uitwerking heeft totdat het kind geboren na 1 januari 1996 de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt, wordt toepassing gemaakt van artikel 16 indien een aanvraag tot herziening van deze beslissing ingediend wordt na 30 april 2003. Nochtans kan toepassing gemaakt worden van de bepalingen die gelden voor het kind geboren uiterlijk op 1 januari 1996 totdat het kind de leeftijd van 21 jaar bereikt heeft. HOOFDSTUK IV. - De procedure

Art. 19.De aanvragen om kinderbijslag bedoeld in de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten worden ingediend bij de bevoegde instelling.

Na te hebben vastgesteld dat alle toekenningsvoorwaarden, met uitzondering van deze betreffende de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid en de gevolgen van de aandoening vervuld zijn, zendt de instelling het aanvraagformulier en het medisch formulier, waarvan de modellen vastgesteld zijn door de Dienst, aan de aanvrager.

De aanvrager zendt deze behoorlijk ingevulde formulieren naar de instelling of de Dienst. Hij kan hieraan reeds medische of sociale verslagen toevoegen.

Art. 20.De lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid, bedoeld in de artikelen 56septies, § 1, en 63, § 1, van de samengeordende wetten, de graad van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 47, § 1, van dezelfde wetten en de gevolgen van de aandoening, bedoeld in de artikelen 56septies, § 2, en 63, § 2, van dezelfde wetten, worden vastgesteld hetzij door een geneesheer van de Dienst, hetzij door een geneesheer aangewezen door de Minister.

De geneesheren-directeur van de Medische Dienst zijn belast met het toezicht op de geneesheren, voor wat de door hen uitgevoerde onderzoeken bedoeld in artikel 21 betreft.

De geneesheer leeft de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt na bij het uitvoeren van de onderzoeken bedoeld in het tweede lid.

Art. 21.§ 1. De geneesheer vordert van de aanvrager de medische, sociale en andere verslagen die noodzakelijk worden geacht.

De geneesheer zal voor het nemen van een beslissing, naast zijn eigen medische vaststellingen, rekening houden met de medische, sociale en andere verslagen die hem overgemaakt zijn. Daarnaast zal hij zich steunen op gesprekken met het kind en met de personen die de toestand van het kind kennen.

Indien de aanvrager de gevraagde documenten of informatie niet toezendt binnen de 30 dagen stuurt de geneesheer een herinneringsschrijven. § 2. Teneinde de onderzoeken te kunnen verrichten wordt aan de ouders of de wettelijke vertegenwoordiger van het kind een oproeping gestuurd. Indien zij nalaten zich voor het onderzoek aan te melden wordt een tweede oproeping gestuurd. Indien er ondanks de tweede oproeping geen gevolg aan wordt gegeven, wordt een beslissing genomen op grond van elementen waarover de geneesheer beschikt.

Indien de geneesheer niet over voldoende elementen beschikt om in het dossier een beslissing te kunnen nemen, zal hij dit mededelen aan de instelling. Deze laatste beslist dat er geen recht is op kinderbijslag in het raam van de artikelen 56septies en 63 van de samengeordende wetten of op de bijslag bedoeld in artikel 47 van dezelfde wetten.

Indien het kind zich om medische redenen niet kan verplaatsen wordt het onderzoek ter plaatse verricht.

De ouders of de wettelijke vertegenwoordiger van het kind, en het kind hebben het recht om zich bij de onderzoeken bedoeld in dit artikel te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon, bedoeld in de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt. § 3. Het resultaat van de vaststelling, bedoeld in artikel 20, eerste lid, wordt medegedeeld aan de Dienst binnen de negentig dagen volgend op de ontvangst door de bevoegde geneesheer van de in artikel 19 bedoelde aanvraag.

Art. 22.De gerechtigden op kinderbijslag krachtens de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten kunnen een aanvraag tot herziening indienen bij de bevoegde instelling.

De aanvraag tot herziening brengt een nieuwe evaluatie mee van de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid en de zelfredzaamheid van het kind, of van de gevolgen van de aandoening van het kind.

De gegevens die aangebracht worden op het medisch formulier zijn maximum 30 dagen vóór de toezending van de formulieren bedoeld in artikel 19, tweede lid, door de aanvrager aan de instelling of de Dienst, opgesteld. Het medisch formulier vermeldt de aard van de verandering van de aandoening en de gevolgen voor het kind en het gezin.

De herziening kan ook worden verricht op verzoek van de bevoegde instelling of van de bevoegde geneesheer, in welk geval de herzieningsaanvraag wordt ingediend bij de Dienst.

Art. 23.Een ambtshalve herziening vindt plaats ingeval een medische beslissing voor een bepaalde duur genomen werd.

De procedure van ambtshalve herziening wordt door de bevoegde instelling ingeleid ten laatste 150 dagen vóór de einddatum van de geldigheid van de beslissing.

De beslissing die voortvloeit uit de ambtshalve herziening heeft uitwerking vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de einddatum van de geldigheid valt.

Art. 24.Onverminderd artikel 22, derde en vierde lid, worden de aanvragen tot herziening bedoeld in artikel 22 onderzocht overeenkomstig de bepalingen van artikel 19. HOOFDSTUK V. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 25.De aanvraag voor een kind geboren na 1 januari 1996 die ingediend wordt in de loop van de maand april 2003 dient te worden beschouwd als een aanvraag ingediend op 1 mei 2003. Bijgevolg is artikel 16, 1°, 3° en 4° van toepassing.

Art. 26.De artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten, respectievelijk vervangen door de artikelen 85, 86 en 87 van de programmawet (I) van 24 december 2002, treden in werking op 1 mei 2003

Art. 27.Het koninklijk besluit van 3 mei 1991 wordt opgeheven.

In afwijking van het eerste lid, blijven de artikelen 16, 17, 18 en 19 van het koninklijk besluit van 3 mei 1991 nochtans van toepassing evenals de artikelen van voormeld besluit waarnaar verwezen wordt in dit besluit en in het koninklijk besluit van 28 augustus 1991 tot uitvoering van de artikelen 20, §§ 2 en 3, 26 en 35 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen en van artikel 23 van het koninklijk besluit van 21 februari 1991 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen.

In afwijking van het eerste lid, blijft het koninklijk besluit van 3 mei 1991 nochtans van toepassing op : 1° de aanvragen bedoeld in de artikelen 5, eerste lid, en 9 van voormeld besluit, die vóór 1 mei 2003 ingediend zijn doch met betrekking tot dewelke de beslissing van de instelling omtrent het recht op kinderbijslag nog niet genomen is op 30 april 2003;2° op de ambtshalve herzieningen na een medische beslissing waarvan de einddatum van de geldigheidsduur uiterlijk op 31 maart 2003 valt, waarvoor de beslissing van de instelling omtrent het recht op kinderbijslag nog niet genomen is op 30 april 2003.

Art. 28.Dit besluit treedt in werking op 1 mei 2003.

Art. 29.Na verloop van twee jaar stelt de Minister een evaluatieverslag op. Hij legt dit voor aan de Nationale Hoge Raad voor personen met een handicap.

Art. 30.Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te 28 maart 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE

Bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 28 maart 2003 tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en van artikel 88 van de programmawet (I) van 24 december 2002 Medisch-sociale schaal Voorwoord De medisch-sociale schaal is samengesteld uit, enerzijds, de pijlers P1 en P2, karakteristiek voor het kind zelf en, anderzijds, de pijler P3 karakteristiek voor het gezin en de omgeving.

De pijler P1 rust op de ongeschiktheid volgens de lijst van pediatrische aandoeningen en de O. B. S. I., berekend volgens de beschikkingen in het huidige besluit.

Volgens de vorken van ongeschiktheidspercentage uit de tabel voor P1 wordt een aantal punten van 0 tot 6 toegekend voor een bepaald ongeschiktheidspercentage.

De score voor pijlers P2 en P3 is de som van de scores bekomen volgens de subrubrieken beschreven in de overeenkomstige tabellen. Een subrubriek krijgt een score tussen 0 en 3 punten. De score voor pijler P2 is gelegen tussen 0 en 12 punten, die van pijler P3 tussen 0 en 9 punten.

Pijler P2 behelst volgende rubrieken : 1) Leren, opleiding en sociale integratie, 2) Communicatie, 3) Mobiliteit en verplaatsing, 4) Zelfverzorging.

Pijler P3 meet de inspanning geleverd door de familie van het kind en behelst volgende rubrieken : 1) Opvolging van de behandeling thuis, 2) Verplaatsing voor medisch toezicht en behandeling, 3) Aanpassing van het leefmilieu en de leefwijze.

Met uitzondering van de eerste rubriek van pijler P2 en de eerste twee van pijler P3, onderscheidt elke rubriek voor zijn toepassing verschillende leeftijdsklassen.

Voor elke rubriek geven de subrubrieken de items aan die bindend zijn voor de score die ze toekennen : 0, 1, 2 of 3 punten.

Deze items van de subrubrieken weerspiegelen de ernst van de tekorten of de geleverde inspanningen voor behandeling en komen overeen met standaardsituaties voor elke functie.

De hoogste van de in de subrubrieken toegekende scores, geeft de score van elke rubriek van de pijlers P2 en P3.

De toepassing van de items steunt op het medisch onderzoek, het onderhoud met de familie en het kind alsook de gegevens die verzameld werden bij de geneesheren specialisten en de diensten die tussenkomen in het kader van de aandoening of handicap van het kind op paramedisch, schools, sociaal, enz. gebied.

De totale score is gelijk aan de som van de scores voor pijler P1 en P2 plus twee maal de score voor pijler P3. Het totale aantal punten dat zo bepaald wordt is gelegen tussen 0 en 36 punten.

Indien zich in hoofde van het gezin sociale of medische moeilijkheden voordoen ten aanzien van de inspanningen vermeld in pijler 3, dient de evaluatie te gebeuren rekening houdend met de inspanningen die ten aanzien van dit kind redelijkerwijze zouden worden gedaan door gezonde ouders die zich in een gemiddelde sociale situatie bevinden.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 28 maart 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE

Bijlage 2 bij het koninklijk besluit van 28 maart 2003.tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en van artikel 88 van de programmawet (I) van 24 december 2002.

Lijst van de pediatrische aandoeningen bedoeld in artikel 7, § 1, 1°, om te worden gebruikt bij de vaststelling van de gevolgen van de aandoening bedoeld in de artikelen 47, § 2, 56septies, § 2 en 63,§ 2, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders.

EERSTE DEEL : BEENDEREN en GEWRICHTEN 1. Gespleten verhemelte Het eerste levensjaar (0 tot 12 maand) : Art.9 - 10 : voor de fysiologische letsels van de beenderen en de weke delen Art. 28ter : indien de voornaamste esthetische correctie-ingrepen nog niet zijn uitgevoerd;

Bij de herziening op de leeftijd van 1 jaar = evaluatie volgens de functionele gevolgen : Art. 12 b) : indien er een opening van het verhemelte blijft voortbestaan; in dit artikel zijn de spraak-en slikstoornissen inbegrepen;

Art. 548 a) : indien er een spraakstoornis aanwezig is zonder opening van het verhemelte = evaluatie volgens de leeftijd en de revalidatie;

Art. 758 : indien broos, adherent litteken / Art. 28 ter is niet toepasbaar Gespleten lip of spleet van lip- en tandenboog Art. 758 : indien broze, adherente littekens / Art. 28 ter is niet toepasbaar 2. Micrognathie Art.23 a) : occlusie-afwijkingen De functionele gevolgen (vb.weerslag op het gewicht of de ademhaling) te evaluren volgens de overeenkomstige artikelen van de OBSI. 3. Scoliose of zware Kyfose Art.29-30-31 : rationele raming van de gevolgen van de behandeling (met gips/korset/fixatie-materiaal,...).op de ongeschiktheid; Deze artikelen kunnen niet gebruikt worden als supplement bij Art. 32. 4. Luxatie / Dysplasie van de heup Necrose van de femurkop ( Legg-Perthes, traumatische, infectieuse, tumorale,...) Art. 210 a) : unilateraal, behandeld met spalken of een immobilisatie van minder dan 6 maanden;

Art. 210 b) : bilateraal of unilateraal maar tenminste 6 maanden immobilisatie in een rolstoel. 5. Klompvoet Art.300 : te evalueren volgens het klinisch beeld met verwijzing naar Art. 297 voor een klompvoet met een conservatieve behandeling (gips / spalken / kiné / kinetec en/of percutane interventie) met verwijzing naar Art. 298 voor een zware en verstijfde klompvoet die benevens een conservatieve behandeling meerdere heelkundige ingrepen noodzakelijk maakt.

In geval van bilaterale klompvoet is een rationele schatting aangewezen op basis van het onderzoek van elke voet afzonderlijk en volgens de hierboven beschreven criteria. 6. Agenesie / Amputaties - partieel of totaal - van de ledematen Te evalueren volgens de overeenkomstige artikelen van de O.B.S.I. In geval van aanpassing van een prothese of een apparaat, evaluatie volgens Art. 321. 7. Achondroplasie Art.779/7 a)volgens de gestalte zie N°83 Art. 783 met verwijzing volgens de belangrijkheid van de functionele stoornissen naar Art. 29-30-31 voor de wervelzuil naar Art. 212 voor heupaandoeningen naar Art. 268-269 voor knieletsels naar Art. 296 voor voetletsels 8. Arthrogrypose Art.783) : evaluatie volgens de belangrijkheid van de gewrichtsletsels 9. Osteogenesis imperfecta (Ziekte van Lobstein) Te evalueren volgens het aantal en de aard van de breuken, de lokalisatie en het belang van de functionele gevolgen op grond van de overeenkomstige artikelen van de O.B.S.I. 10. Vitamino-resistente rachitiden Art.212 : voor aandoeningen van de heup Art. 29-30-31 : voor letsels ter hoogte van de wervelzuil Art. 477 : voor nieraandoeningen zie N°43 Art. 779/7 : bij groeiachterstand zie N°83 TWEEDE DEEL : SPIEREN EN SPIERAANHECHTINGEN 11. Amyotrofie Art.342-342 bis : de evaluatie geschiedt analoog met de ongeschiktheden ten gevolge van een neurologisch letsel : Art. 545-546 en Art. 580 tot 605 12. Myopathie Art.342-342 bis : de evaluatie geschiedt door vergelijking met de analoge neurologische afwijkingen volgens Art. 545-546 en Art. 580 tot 605 DERDE DEEL : BLOEDSOMLOOP 13. Cardiopathie : Structurele component : Art.345 a) 10 % : Perforatie of kneuzing van de spierwand Art. 345 b) 20 % : Ruptuur van het septum Art. 345 c) 20 % : Letsels van het klepapparaat Art. 345 d) 10 % : Ritme- en/of geleidingsstoornissen Het percentage bekomen voor de structurele component kan verhoogd worden met het percentage bekomen voor de functionele component. 14. Cardiopathie : Functionele component : Art.359 bis 1b 10-30 % : NYHA- klasse 2 * Art. 359 bis 1c 30-50 % : NYHA- klasse 3 * Art. 359 ter..50-100 % : NYHA- klasse 4 * Het percentage bekomen voor de functionele component kan verhoogd worden met het percentage voor de structurele component.

Bij zuigelingen met open hart chirurgie of palliatieve cardiovasculaire ingreep de eerste 3 maanden zal een ongeschiktheid van 66 %voor 6 maanden worden toegekend.

Bij zuigelingen met decompensatie (voedingsprobleem met evolutie naar dystrofie) of arteriële desaturatie (sat. < 90 %) zal een ongeschiktheid van 66 % voor 12 maanden worden toegekend.

Na deze periodes zullen de algemene criteria in acht worden genomen om te besluiten tot al of niet verlenging van de ongeschiktheid. 15. Pacemaker : Art.345 d) 10-20 % : Ongecompliceerde pacing Art. 345.d) 20-50 % : Afwezigheid escape-ritme 16. Automatische intracardiale defibrillator : steeds meer dan 66 % ongeschiktheid Art.647 b) 20-50 % : Psychische weerslag Art. 345 d) 20-50 % : Cardiale weerslag 17. Antistolling : Art.471 b) 20 % 18. Kunstklep : Art.345 c) 20 % : Structureel Functioneel : te beoordelen volgens de classificatie van NYHA* Eventuele antistolling bijkomend % mits toepassing van de regel van meervoudige ongeschiktheid. 19. Gedecompenseerde polyglobulie : Art.359 ter 80 % als bewezen hyperviscositeitssyndroom waarvoor aderlatingen noodzakelijk zijn. _______ Nota Classificatie van hartinsufficiëntie volgens de NYHA (New York Heart Association) Klasse 1.

De hartaandoening heeft geen beperking van de lichamelijke activiteit tot gevolg. Gewoonlijk geeft het verrichten van fysieke activiteit geen aanleiding tot abnormale vermoeidheid of hartkloppingen, dyspnoe of angor.

Klasse 2.

De hartaandoening heeft een discrete beperking van de lichamelijke activiteit tot gevolg. Geen ongemak tijdens de rust, maar regelmatig brengt het verrichten van fysieke activiteit vermoeidheid,hartkloppingen, dyspnoe of angor met zich mee.

Klasse 3.

De hartaandoening heeft een uitgesproken beperking van de lichamelijke activiteit tot gevolg.

Geen ongemak tijdens de rust,maar reeds een geringe fysieke activiteit heeft vermoeidheid, hartkloppingen, dyspnoe of angor tot gevolg.

Klasse 4.

De hartaandoening maakt de zieke onbekwaam om zich te verplaatsen of om zonder ongemak fysiek actief te zijn. Tekens van hartinsufficiëntie of angor pectoris kunnen zelfs tijdens de rust aanwezig zijn. Wanneer een lichamelijke activiteit wordt ondernomen, verhoogt nog de hinder.

VIERDE DEEL : ADEMHALINGSSTELSEL 20. Astma Art.381-382-383 : Er moet voldaan worden aan minimum 3 items per kolom uit de tabel : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Opmerking : enkel rekening houden met de longfunctiewaarden op het ogenblik dat patient zich in een stabiele toestand bevindt en een normale (niet noodzakelijke maximale) behandeling volgt. 21. Pneumothorax Art.390 Art. 391 : volgens de aan -of afwezigheid van exsudaten 22. Bronchopulmonaire dysplasie Art.377 tot 380 : volgens de longfunctieproeven, zie N°20 23. Pulmonaire sarcoïdose Longfunctieproeven te beoordelen volgens de tabel N°20 Art.398 of 400/401 : volgens de graad van parenchymaantasting Art. 402 : volgens eventuele bronchusverwikkelingen 24. Tuberculose-primoinfectie Art.400 25. Hypoplasie van de longen Art.405 : longfunctieproeven te beoordelen volgens de tabel N°20 Art. 404 : bij volledig functieverlies van een long 26. Longatelectasis Art.405 : longfunctieproeven te beoordelen volgens de tabel N°20 Art. 404 : bij volledig functieverlies van een long 27. Congenitale pathologie van de trachea Art.386 VIJFDE DEEL : SPIJSVERTERINGSSTELSEL 28. Microglossie Art.409 of 410 : volgens de uitgebreidheid van de letsels 29. Slikstoornissen Art.414 Art. 415 a) Art. 417 : indien sekwellen na ingreep voor een agenesie of een atresie van de slokdarm Art. 573 : indien neurologische stoornis 30. Gastro-oesofagale reflux (Pathologische) Te objectiveren door een ph-meting of een scintigrafie met enkelvoudige of dubbele receptor Art.416 a) : zonder klinische tekens Art. 416 b) : met klinische tekens of verwikkelingen Binnen de limieten van de percentages te evalueren volgens de artikelen : Art. 431 en 779/7 : evolutie gestalte-gewicht zie N°83 en N°92 Art. 377-378-379 en Art. 381-382-383 : bronchiale verwikkelingen Art. 417 : slokdarmstoornissen Art. 697-698-699 : sinusale verwikkelingen 31. Hernia diafragmatica Art.421 : indien de hernia verwikkeld is met een ectopia van andere organen of gedeelten ervan Art. 333 : bij de hernia zonder verwikkelingen 32. Malnutritie (zuigeling) Art.431 : van digestieve oorsprong (ondanks aangepaste behandeling) zie N°92 33. Congenitale disacharidase deficiëntie en stoornissen van het aktief suikertransport Art.431 : te evalueren volgens de algemene toestand zie N°92 34. Coeliakie Art.431 : te evalueren volgens de algemene toestand 35. Ziekte van Hirschsprung Art.434 : voor letsels zonder colostomie Art. 433 : voor de gevallen behandeld met voorlopige colostomie 36. Anale incontinentie van allerlei oorsprong (digestieve, neurologische, psychologische) Mag slechts in aanmerking genomen worden na de sfinctermaturatie = leeftijd van 4 jaar. Art. 438-439 Art. 545 e) Art. 578 c) en 580 ZESDE DEEL : HEMATOLOGIE 37. Sikkelcelanemie De verwijzing naar het hemoglobine-gehalte, de hematocriet en de globulaire telling is geen goed criterium voor de beoordeling van de ongeschiktheid bij het kind. Zware sikkelcelanemie : Art. 458 80 - 100 % Eén van de hiernavolgende criteria moet aanwezig zijn : . Anemie met Hb lager dan 6 gr/100 ml; . Acute Chest Syndroom al dan niet gepaard met een pneumonie; . Cerebrovasculair accident; . Priapisme; . Aseptische heupnecrose (afzonderlijk te evalueren zie N°4); . Ademhalingsinsufficiëntie met geobjectiveerde functionele afwijkingen.

Ernstige sikkelcelanemie : Art. 458 66 - 79 % Twee hospitalisaties per jaar wegens vaso-occlusieve crisissen Herhaalde vaso-occlusieve crisissen ondanks een aangepaste behandeling (Geen rekening houden met het hemoglobinegehalte) Matige sikkelcelanemie : Art. 458 50 - 65 % Eén hospitalisatie per jaar wegens vaso-occlusieve crisis (niet louter voor een bilan) Pijnlijke crisissen zijn eerder zeldzaam;

Gunstige evolutie onder hydroxycarbamide;

Behandeling van de pijn in daghospitaal.

Lichte sikkelcelanemie : Art. 458 25 - 49 % Het kind gaat goed met zijn behandeling;

Opvolging verloopt 1x per 3 maand. 38. AIDS Zware aantasting : Art.462 80 - 100 % Eén van de hiernavolgende criteria moet aanwezig zijn : . Diepe immunodeficiëntie overeenkomend met stadium III van de classificatie; . Twee of zelfs meer hospitalisaties per jaar wegens verwikkelingen of instellen van een nieuwe behandeling; . Continu antibioticatherapie en tritherapie; . Nood aan parenterale voeding; . Mislukking van de tritherapie en de proef-behandeling.

Ernstige aantasting : Art. 462 66 - 79 % Continu tritherapie met intermitterend een antibioticakuur en/of één hospitalisatie per jaar wegens verwikkelingen;

Matige aantasting : Art. 462 50 - 65 % Continu bitherapie zonder verergering van de algemene toestand;

Lichte aantasting : Art. 462 25 - 49 % Seropositiviteit zonder behandeling. 39. Ernstige Immunodeficiëntie (aangeboren of verworven) Naar analogie zich baseren op het Art.463 : 60 - 100 % De agranulocytose van Kostmann : de zware aangeboren leukopenie (met minder dan 1000 PN/ml ondanks de behandeling met granulocyte colony-stimulating factor) : gedurende het eerste jaar na de transplantatie (met hospitalisaties en heelkundige ingrepen) = meer dan 80 % ongeschiktheid vanaf het tweede jaar evaluatie volgens de functionele gevolgen zie Artikelen OBSI. met behandeling,maar zonder klinische weerslag,meestal minder dan 66 % ongeschikt. 40. Hemofilie en Ziekte van von Willebrand Bij de evaluatie dient rekening gehouden met de waarde van factor VIII of factor IX, het aantal transfusies (notitieboekje), de gewrichtsletsels, de hospitalisaties,....

Zware aantasting : Art. 471 c) 80 - 100 % Transfusies van factor VIII of factor IX minstens 2x per week gedurende meer dan 4 maanden en met hardnekkige gewrichtsaantastingen;

Patiënten resistent aan de behandeling.

Ernstige aantasting : Art. 471 c) 66 - 79 % Transfusies van factor VIII of factor IX 1x per week gedurende meer dan 4 maanden zonder gewichtsletsels.

Matige aantasting : Art. 471 c) 50 - 65 % Transfusies van factor VIII of factor IX 1x per week gedurende minstens 2 maanden.

Lichte aantasting : Art. 471 c) 25 - 49 % Transfusies van factor VIII of factor IX minder dan 1xper week en/of factor VIII of factor IX lager dan 5 % 41. Trombopathie Ernstige aantasting : Art.470 meer dan 66 % Purpura met minder dan 20.000 bloedplaatjes buiten de acute fasen Trombopathieën met herhaalde bloedingen Matige aantasting : Art. 470 50 - 65 % Purpura met aantal bloedplaatjes tussen 20.000 en 50.000 buiten de acute fasen 42. Thalassemia Bij de evaluatie geen verwijzing naar het gehalte hemoglobine Zware aantasting : Art.458 80 - 100 % Thalassemia major vereist hospitalisaties wegens verwikkelingen Ernstige aantasting : Art. 458 66 - 79 % Thalassemia major vereist transfusies om de 3 à 4 weken Matige aantasting : Art. 458 50 - 65 % Thalassemia major wordt behandeld met deferoxamine zonder verwikkelingen Lichte aantasting : Art. 458 25 - 49 % Thalassemia intermediaire vorm ZEVENDE DEEL : NIERZIEKTEN en UROLOGISCHE AANDOENINGEN 43. Nieraandoeningen Art.477 : te evalueren met inachtneming van de volgende regels : a. Chronische nieraandoeningen met aantasting van de glomerulaire filtratie : Wordt geraamd met creatinine-, inuline- of CrEDTA-klaring of volgens een erkende extrapolatie formule uitgaande van de creatinemie en rekening houdend met de leeftijd, het geslacht, de lengte, het gewicht en de pubertaire status. (zoals de formule van Schwartz bij de vroegere serumcreatinine-bepaling).

Vanaf de leeftijd van 1 jaar : 1. Lichte nieraandoeningen (0 tot 24 %) : Vereisen een regelmatige klinische en biologische controle zonder weerslag op het normale dagelijkse, sociale en schoolse leven.De glomerulaire filtratie is hoger dan 70 ml/minuut per 1,73 m2. 2. Matige nieraandoeningen (25 tot 65 %) Vereisen een regelmatige klinische en biologische opvolging, een dieet of een medicamenteuze behandeling maar blijven verenigbaar met een aangepast sociaal en schools leven.De glomerulaire filtratie is tussen 70 en 30 ml/min per 1,73 m2. 3. Ernstige nieraandoeningen (66 tot 79 %) : Chronische nierinsufficiëntie, niet gecompenseerd door dieet en behandeling, met een uitgesproken weerslag op het normale dagelijkse sociale en schoolse leven en met een glomerulaire filtratie minder dan 30 ml/min en meer dan 15 ml/min per 1,73 m2.4. Zeer ernstige nieraandoeningen (80 tot 100 %) : Ernstige chronische nierinsufficiëntie) met een glomerulaire filtratie kleiner dan 15 ml/min per 1,73 m2, met conservatieve behandeling of met nood aan dialyse-therapie (hemo- of peritoneale dialyse). Vóór de leeftijd van 1 jaar spreekt men over chronische nierinsufficiëntie wanneer er gedurende 3 maanden een creatinemie (enzymatische methode) blijft bestaan van meer dan 0.4 mg/dl met een verandering (geobjectiveerd door beeldvorming of histologie) van het nierparenchym. In elk geval moeten al deze waarden, geval per geval, geïnterpreteerd worden rekening houdend met de algemene toestand van het kind, de groei, de diurese, de anemie, de ionenstoornissen of de botaantasting. b. Niertransplantatie en chronische nieraandoeningen zonder aantasting van de glomerulaire filtratie maar met klinische symptomen (groeiachterstand, nefrotisch syndroom, arteriële hypertensie, ionenstoornissen, ....) : 1.0 tot 24 % : Vereisen een regelmatige klinische en biologische opvolging doch zonder weerslag op het normale dagelijkse, sociale en schoolse leven. 2.25 tot 65 % : Vereisen een regelmatige klinische en biologische opvolging, een dieet of een medicamenteuze behandeling OF de aanschaf van apparatuur (bloeddrukmeter, urinestrips) maar blijven verenigbaar met een aangepast sociaal en schools leven.

Hierbij ook de niertransplantatie van meer dan 12 maanden. 3.66 tot 79 % : Niet gecompenseerd door dieet en behandeling, met uitgesproken weerslag op het dagelijkse sociale en schoolse leven.

Hierbij ook de niertransplantatie van meer dan 6 maanden maar minder dan 12 maanden. 4.80 tot 100 % : Dieet en behandeling volstaan niet om de symptomen te vermijden (frequent herval, noodzaak om de behandeling regelmatig aan te passen, ongunstige evolutie, ...) Ernstige aandoening die het dagelijkse sociale en schoolse leven volledig verstoort.

Hierbij ook de niertransplantatie van minder dan 6 maanden.

De symptomen, hierboven beschreven, mogen niet afzonderlijk worden geëvalueerd maar het geheel van de symptomatologie moet beoordeeld worden. 44. Vesico-Uretrale Reflux Art.481 : volgens de graad van hydronefrose Art. 477 : met nierpathologie zie N°43 45. Nierstenen Art.482 46. Oxalose Art.477-482 : volgens de ernst van de nierletsels zie N°43 47. Functionele afwijkingen van de urinewegen(retentie of incontinentie) Te bevestigen door paraklinische testen, indien mogelijk.a) Lichte en intermittente functionele problemen (pollakisurie, dysurie, intermittente urinaire incontinentie, enuresis nachts of overdag) na de leeftijd van 6 jaar : Art.483 a)b)c) : 10 % tot 20 % b) Intense nachtelijke pollakiurie na de leeftijd van 6 jaar (tussenpozen van 1 uur of minder) : Art.483 d) : 40 % c) Permanente functionele problemen : Volledige urinaire incontinentie na de leeftijd van 6 jaar Art.483 e) : 60 % tot 100 % d) Urinaire retentie : - gecontroleerde urinaire retentie (tapotage) : Art.484 b : 50 % - urinaire sondage meermaals per dag of urinaire sonde : Art. 484 a) : 70 % - stoma (cystostomie, ureterostomie) : Art. 487 : 70 - 80 %.

ACHTSTE DEEL : NEUROPSYCHIATRIE Zenuwstelsel 48. Spraakstoornis van cerebrale oorsprong en ontwikkelingsdysfasie Art.548 dit artikel mag niet worden gebruikt bij een intellectuele of culturele oorzaak van de spraakstoornis. 49. Stotteren in belangrijke mate Art.548 a) 50. Onwillekeurige bewegingen Art.554 d) ,f) : chorea,athetose en choreo-athetose Art. 554 a),b) : krampachtige tics eventuele uitspraakmoeilijkheden te evalueren volgens Art. 548 a) Art. 554 c) of d) : spastische torticollis Het syndroom van Gilles de la Tourette moet beoordeeld worden volgens de complexiteit van de tics (pirouettes/vocale tics,..) en/of de aanwezigheid van dwanggedachten en dwanghandelingen. 51. Misvormingen van de schedel (macro- en microcefalie / craniostenose......) Art. 555 : intracraniële overdruk Art. 545 tot 547 : met cerebromotorische letsels Art. 665 tot 668 : met intellectuele moeilijkheden zie N°64 - 65 52. Hydrocefalie Art.544 : in geval van een draineerbuis zonder verwikkelingen Art. 555 : intracraniële overdruk Art. 665 tot 668 : volgens het intellectueel deficit zie N°64 - 65 53. Hersenangioma (gecalcifieerd) Art.558 tot 561 : bij epilepsie Art. 665 tot 668 : volgens de intellectuele weerslag zie N°64 - 65 54. Meningocoele - Myelomeningocoele - Spina bifida Art.579-580 : volgens de verlammingen ter hoogte van de onderste ledematen Art. 555 : bij intracraniële overdruk Art. 586 tot 588 : bij gevoelsstoornissen Art. 589-590 : bij sfincterstoornissen 55. Ziekte van von Recklinghausen Art.665 tot 668 : volgens de intellectuele weerslag zie N°64 - 65 Art. 558 tot 561 : bij epilepsie Art. 728 en 784 : glioom van het chiasma te evalueren volgens de gevolgen 56. Tubereuse sclerose van Bourneville Art.665 tot 668 : volgens de intellectuele weerslag zie N°64 - 65 Art. 558 tot 561 : voor epilepsie en flexiespasmen Psychische Aandoeningen 57..Chronisch Vermoeidheidssyndroom Art. 646 58. Anorexia Nervosa Art.649 59. Infantiele Psychose of Schizofrenie van de adolescent Art.657 tot 659 In geval van bijkomend intellectueel deficit zie N°64 - 65 60. Hyperkinetisch syndroom (A.D.H.D.) en verwante gedragsstoornissen Art. 654 en Art. 665 tot 668 : volgens de criteria 1) of/en 2) : 1) Criteria ADHD met normaal IQ : - stoornissen in gedrag en socialisatie 5 - 25 % - leerproblemen die speciale hup vragen 5 - 25 % 2) Criteria ADHD met laag IQ : te evalueren volgens N°64 - 65 (percentage niet optellen bij 1), maar toepassen regel van meervoudige ongeschiktheid) 61.Autisme Spectrumstoornis (ASS) en verwante ontwikkelingsstoornissen Art. 665 tot 668 : volgens de criteria 1) of/en 2) : 1) Criteria ASS met normaal IQ : - symptomen van autisme spectrumstoornis : 0 - 45 % (tekortkoming in het sociale contact, gedragsproblemen, stoornis in de communicatie) - behoefte aan ondersteuning door de omgeving(verhogingspercentage) : 0 - 25 % 2) Criteria ASS met laag IQ : te evalueren volgens N°64 - 65 (percentage niet optellen bij 1), maar toepassen regel van meervoudige ongeschiktheid) 62.Toxicomanie - Drugverslaving Art. 664 63. Verslaving aan geneesmiddelen Art.664 a) : indien psychische verslaving Art. 664 a) tot d) : indien fysieke verslaving Oligofrenie 64. Psychomotore achterstand ( tot de leeftijd van 6 jaar). Art 665 tot 668 : te evalueren in functie van het klinisch onderzoek en met behulp van een gestandaardiseerde test voor de verschillende functies ( motoriek, vaardigheden en taal, niet-verbale intelligentie en socialisatie). Het resultaat wordt uitgedrukt door de vergelijking van de vastgestelde ontwikkelingsleeftijd met de kalenderleeftijd, t.t.z. het ontwikkelingsquotiënt (O.Q.) Ontwikkelingsquotiënt Ongeschiktheidspercentage 70 - 80-------------- 5 - 24 % 60 - 69--------------25 - 65 % 40 - 59--------------66 - 79 % 39 en lager------------80 - 100 % Binnen elk interval wordt het percentage lineair berekend volgens de waarden van het O.Q. 65. Geesteszwakheid, leerstoornissen (dyspraxie, dyslexie,...) met schoolse achterstand (vanaf de leeftijd van 6 jaar).

Art. 665 tot 668 : te evalueren volgens de waarde van het intelligentie-quotiënt (I.Q.) bekomen met een goed gestandaardiseerde test en rekening houdende met het sociaal aanpassingsgedrag en de verworven schoolse vaardigheden : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld * Binnen elk interval wordt het percentage lineair berekend volgens de waarden van het I.Q. + Schoolse achterstand : achterstand inzake schoolse vaardigheden (lezen,spellen, rekenen) ondanks aantoonbare, planmatige en intensieve remediëringsinspanningen of aangepast onderwijs. De achterstand wordt geëvalueerd door referen aan een normale ontwikkeling bereikt op de leeftijd van 12 jaar. 66. Chromosoomafwijkingen, genetische en metabolische ziekten die de geestesontwikkeling aantasten (vb.trisomie 21/ 9 / 15, fragiel- X syndroom, deletie van chromosomen,,...) Art. 665 tot 668 : volgens de geesteszwakheid en de leeftijd zie N°64 - 65 NEGENDE DEEL : NEUS - KEEL -en OORAANDOENINGEN 67. Spraakstoornis gecombineerd met doofheid De gehoordaling wordt geëvalueerd volgens N°68. Verhogingspercentage volgens Art. 548 a) : Tot het ontwikkelen van de spraak wordt het maximum van dit artikel toegekend;

Na het ontwikkelen van de spraak zal deze worden gewaardeerd in functie van : - de articulatie - de actieve spraak - het passief begrijpen op basis van logopedische verslagen. 68. Aangeboren of verworven aandoeningen van het oor Art.710 - 711 : onesthetische letsels Art. 712 : de tonale liminaire audiometrie wordt uitgevoerd met en zonder prothesen.

De ongeschiktheidsgraad is gelijk aan het rekenkundig gemiddelde van de invaliditeits- percentages op de tabel van het gemiddelde tonaal verlies voor elk van deze audiogrammen.

Art. 713 : de vocale audiometrie wordt gedaan met prothesen.

Wanneer ze onmogelijk is omwille van een onvoldoende perceptie van het woord, dient het maximum van het artikel (10pct.) te worden toegekend.

Art. 718 tot 721.

TIENDE DEEL : OFTALMOLOGISCHE AANDOENINGEN Voor het kind jonger dan 6 jaar moeten de testen die de oogfunctie meten niet alleen aangepast worden aan de leeftijd van het kind maar ook aan zijn psychomotore ontwikkeling.

Het commentaar van de OBSI in deel 10 n°1 C, opmerking 4) blijft geldig voor kinderen onder de 6 jaar : « De bepaling van de gezichtsscherpte zal in sommige gevallen slechts een schatting zijn, die methodisch gestaafd zal worden ». De keuze van de testen wordt dus overgelaten aan het oordeel van de specialisten in functie van de psychomotore rijpheid van het kind. 69. Visuele functies a) Gezichtsscherpte : Art.728 - Bij het kind dat kan spreken worden de beeldtesten of de optotypen van Snellen of de schaal van de C ringen van Landolt of de schaal van de letters of cijfers gebruikt in functie van de psychomotore evolutie van het kind. De resultaten worden omgezet in decimale eenheden van Monoyer. - Bij het kind dat nog niet spreekt, - in het algemeen jonger dan 3 en een half jaar-, wordt de methode van de preferentiële blik enkel gebruikt wanneer de hoger beschreven methoden niet toepasbaar zijn. De resultaten worden omgezet in decimale eenheden van Monoyer met behulp van de schattingstabel voor de gezichtsscherpte. b) Gezichtsveld : Art.729 tot 734 Het gezichtsveld wordt enkel bepaald vanaf de leeftijd van ten volle 6 jaar of vanaf de leeftijd van een psychomotore ontwikkeling gelijk aan 6 jaar. Enkel de hemianopsie kan vóór deze leeftijd bepaald worden door de confrontatietest. c) Licht- en kleurenzin, binoculair zicht, diplopie, interne verlammingen : Art.735 tot 739 De gebruikte methoden zijn dezelfde als voor de volwassenen, maar enkel indien de leeftijd van het kind dit toelaat. Die functies worden dus geëvalueerd in functie van de leeftijd van het kind. 70. Unilateraal of Bilateraal Cataract. Niet geopereerd cataract : Art. 728 zie N°69 Art. 729 tot 734 zie N°69 Geopereerd cataract : Art. 728 zie N°69 Art. 729 tot 734 zie N°69 Ingeval van lensimplant zijn de artikelen voor afakie niet toepasbaar (art 742 tot 745).

Een verhoging met 10 % is enkel toegelaten voor het verlies van de accommodatie.

Bij het kind met een echte afakie blijven deze artikelen van toepassing. 71. Retinale dystrofieën Art.728 zie N°69 Art. 733 : het gezichtsveld bij het kind onder de 6 jaar wordt geschat volgens deze regel : Een gestandaardiseerd electroretinogram (ERG) dat minstens tweemaal wordt uitgevoerd en dat amplituden van maximum 10 %van de normale waarden vertoont, is gelijk aan een gezichtsveld beperkt tot een temporale straal van 20°. 72. Functionele amblyopie en strabisme Strabisme op zich geeft geen aanleiding tot een ongeschiktheid behalve voor amblyopie vanaf de leeftijd van 6 jaar.Functionele amblyopie (ten gevolge van een hypermetropie, een myopie, een astigmatisme, een anisometropie) wordt ook slechts geëvalueerd vanaf de leeftijd van 6 jaar; vermits volledig reversibel in geval van vroegtijdige diagnose en behandeling. 73. Visueel deficit van cerebrale oorsprong De schatting van de amblyopie wordt overgelaten aan de geneesheer-specialist. 74.Geïsoleerde nystagmus.

Zonder geassocieerde aandoening : Art. 728 tot 734 en de bemerking 2 van hoofdstuk 1)C. In geval van geassocieerde aandoeningen zijn Art. 728 tot 734 van toepassing.

ELFDE DEEL : HUIDAANDOENINGEN 75. Eczeem Art.761 76. Ichtyosis Art.764 bis - 765 : te evalueren volgens de functionele hinder 77. Epidermolysis bullosa Art.764 bis - 765 : te evalueren volgens de functionele hinder TWAALFDE DEEL : ENDOKRIENE AANDOENINGEN 78. Hyperthyroïdie Art.779/1a) Art. 779/1b) : met blijvend struma en met lokale druksymptomen Art. 779/1c) : met exoftalmie (ernstige graad, te objectiveren) 79. Hypothyroïdie Art.779/2a) : de eventuele geassocieerde mentale retardatie en pubertas praecox worden beoordeeld zoals voorzien voor de respectievelijke aandoeningen.

Art. 779/3 : kropgezwel 80. Hypoparathyroïdie Art.779/4a) : als stabiele toestand Art. 779/4b) : als herhaalde tetanie niettegenstaande dagelijkse therapie 81. Hyperparathyroïdie Art.904 /Art. 783 /Art. 482 : beoordeling voor uitzonderlijke onbehandelbare vormen 82. Grote gestalte Art.779/6 : enkel aanrekenbaar als er functionele of psychische stoornissen aanwezig zijn en als de lengte groter is dan +3SD 10 % +4SD 20 % Art. 779/5 : acromegalie 83. Kleine gestalte Art.779/7a) : lengte kleiner dan -4SD 50 % Art. 779/7b) : lengte kleiner dan -3SD 30 % Art. 779/7c) : lengte kleiner dan -2SD 10 % Indien er geassocieerde hypotrofie bestaat, kan er een bijkomend % toegekend worden (hypotrofie zie N°92) 84. Cushing syndroom Art.779/8 : bot- en/of huidproblematiek Art. 368 e) : geassocieerde arteriële hypertensie Art. 780a) : geassocieerde diabetes mellitus Art. 779/10b) :iatrogene bijnierschorsinsufficiëntie 20-50 % in functie van de weerslag op de algemene toestand. 85. Hypopituïtarisme. Art. 779/9a) : totale uitval Art. 779/9b) : selectieve uitval * 10 % als enkelvoudige substitutie mogelijk is vb.GH * 30 % bij meervoudige substitutie zonder cortisol * 60 % bij meervoudige substitutie inclusief cortisol 86. Bijnierschorsinsufficiëntie Art.779/10a) : geen residuele secretie Art. 779/10b) : residuele secretie aanwezig 87. Diabetes mellitus : Art.780a) : NIDDM -> 0-20 % Art. 780b) : IDDM zonder verwikkelingen en zonder invloed op de normale activiteit -> 20-40 % Art. 780c) : IDDM met invloed op de normale activiteit doch zonder verwikkelingen -> 40-60 % Art. 780d) : IDDM leidt, ondanks optimale behandeling, tot * complicaties * frequente ernstige hypoglycemies (hospitalisatie of geassisteerde hersuikering) * ernstige, gedocumenteerde psychologische weerslag (met de gepaste begeleiding), die de activiteit van het kind sterk beperken. 88. Diabetes insipidus Art.781a) : zonder behandelingsmoeilijkheden Art. 781b) moeilijk behandelbaar euro 30-60 % (in functie van de frequentie van de hospitalisaties) 89. Hyperinsulinisme Art.780a) gecorrigeerde toestand Art. 780b) stabiele toestand mits behandeling Art. 780c) of d) : niet controleerbaar hyperinsulinisme 40-100 % (in functie van de weerslag op de algemene toestand en de hospitalisatienood) 90. Volledige gonadale insufficiëntie Mannelijke : Art.493b) vanaf 13 jaar 30 % (inbegrepen is de hormonale substitutie en eventuele prothese) Een bijkomend % volgens Art 648 a) is mogelijk vanaf 16 jaar als er sprake is van een psychische weerslag- gedocumenteerd- (met een aangepaste begeleiding) Vrouwelijke : Art. 513 : vanaf 11 jaar 30 % (inbegrepen is de hormonale substitutie) Een bijkomend % volgens Art. 648 a) is mogelijk vanaf 16 jaar als er sprake is van een psychische weerslag - gedocumenteerd- (met een aangepaste begeleiding). 91. Obesitas Enkel aanrekenbaar indien endogeen en aanwezig ondanks een ononderbroken, gepaste behandeling (dieet, medicatie, lichaamsbeweging,...) Art. 649a) of 779/9b) als BMI groter dan + 2SD 10 % Art. 649b) of 779/9b) als BMI groter dan + 4SD 30 % Art. 649c) of 779/9b) als BMI groter dan + 6SD 60 % 92. Hypotrofie Art.431a) als BMI kleiner dan - 2 SD 10 % Art. 431b) als BMI kleiner dan - 3 SD 30 % Art. 431c) als BMI kleiner dan - 4 SD 60 % 93. Sexuele ambiguïteiten Het invaliditeitspercentage wordt verminderd na heelkundige correctie zelfs als er een ander sexueel fenotype gekozen werd. Misvormingen vrouwelijke geslachtsorganen (vrouwelijk pseudohermafroditisme) Art. 501a) of b) vanaf 16 jaar volgens de graad en de behandeling Misvormingen mannelijke geslachtsorganen (mannelijk pseudohermafroditisme) Art. 491a) : hypospadias, naargelang de graad : Een meatus ter hoogte van de glans geeft het minimumpercentage;

Een meatus ter hoogte van het perineum het maximumpercentage.

Art. 491b) : ernstige misvorming van de penis waarvoor veelvuldige zware ingrepen noodzakelijk zijn, naargelang de psychologische weerslag (waarvoor in behandeling).

Circumcisie : niet aanrekenbaar.

DERTIENDE DEEL : KANKER 94. Kwaadaardige gezwellen Te evalueren volgens de behandelingheelkunde en/of chemotherapie en/of radiotherapie; Art. 784 : meer dan 80 % ongeschiktheid gedurende de zwaarste behandelingsperiode 66 % tot 80 % ongeschiktheid gedurende de onderhoudsbehandeling, te evalueren op grond van de therapeutische resultaten en de algemene toestand.

Na de stopzetting van de antikankerbehandeling evaluatie van de functionele gevolgen volgens de overeenkomstige artikelen OBSI. 95. Leucemie Art.464 : gedurende de ernstige behandelingsperiode tot de consolidatie en bij herhaalde hospitalisaties;

Art. 463 : gedurende de onderhoudsbehandeling, te evalueren op grond van de therapeutische resultaten en de weerslag op de algemene toestand;

Na de stopzetting van de behandeling : evaluatie van de functionele gevolgen volgens de overeenkomstige artikelen OBSI. 96. Goedaardige gezwellen en Gezwellen uitsluitend chirurgisch behandeld ( zonder aanvullende behandeling bij middel van chemotherapie of radiotherapie) : Evaluatie van de functionele hinder na de ingreep volgens de overeenkomstige artikelen van de OBSI. VEERTIENDE DEEL : METABOLE AANDOENINGEN, MULTISYSTEEMZIEKTEN en SPECIFIEKE SYNDROMEN 97. Marfan syndroom Art.341 : hyperlaxiteit der ligamenten Art. 745bis : subluxatie van de lens Art. 366 : vasculaire letsels Art. 29 tot 31 : wervelzuilletsels 98. Lupus erythematosus disseminatus Art.349 : hartletsels Art. 362 b) : vasculaire letsels Art. 389 : pleurale longletsels Art. 783 : gewrichtsletsels Art. 477 : nefrologische letsels zie N°43 99. Periarteritis nodosa Art.349 : hartletsels Art. 362 b) en Art. 367 : vasculaire letsels Art. 368 c) + bis : arteriële hypertensie 100. Ziekte van Klippel-Trenaunay hypertrofische hemiangiectasieën Art.374-375 : vasculaire letsels Art. 783 : gewrichtsletsels 101. Mucoviscidose Art.377 tot 380 : letsels ter hoogte van de bronchi Art. 384-385 : bronchiectatische letsels Art. 447 : pancreasletsels Art. 697 tot 699 : sinusitis 102. Galactosemie Art.445 : leverletsels Art. 477 : nierletsels zie N°43 Art. 742 : oogletsels (cataract) zie N°70 Art. 665-668 : geestesstoornissen zie N°64 - 65 103. Hepatolenticulaire degeneratie (Ziekte van Wilson) Art.445 : leverletsels Art. 554 : neurologische letsels Art. 477 : nierletsels (Fanconi) zie N°43 Art. 665-668 : cerebrale letsels zie N°64 - 65 104. Glycogeen-opstapelingsziekten Art.445 : leverletsels Art. 646 a) : eventuele asthenie Art. 342bis : gewrichtsletsels Art. 355 : cardiale letsels Art. 665 tot 668 :geestesstoornissen zie N°64 - 65 105. Porphyrie Art.445 a)-b) : leverletsels Art. 764 bis : huidletsels, volgens de aard der symptomen Art. 628 tot 631 : neurologische letsels 106. Histiocytose Art.462 : volgens de functionele hinder en de weerslag op de algemene toestand 107. Syndroom van Alport Art.477 : nierletsels zie N°43 Art. 712 : gehoorstoornissen zie N°67 - 68 Art. 728 : oogletsels 108. Leucinose Art.665 tot 668 : geestesstoornissen zie N°64 - 65 Art. 558-559-560 : gepaard met epilepsie Art. 646 b) : eventuele asthenie Art. 431 : hypotrofie zie N°92 109. Gevolgen van Prematuriteit Art.377 tot 380 : longletsels Art. 431 : enteropathie / hypotrofie zie N°92 Art. 665 tot 668 : intellectuele stoornissen zie N°64 - 65 110. Prader-Willi syndroom Art.665 tot 668 : geestesstoornissen zie N°64 - 65 Art. 342 bis : spierhypotonie Art. 779 : endocriene stoornissen 111. Homocystinurie Art.665 tot 668 : geestesstoornissen zie N°64 - 65 Art. 745 bis : lensluxatie Art. 29 tot 31 : wervelzuilmisvormingen Art. 783 : gewrichtsafwijkingen 112. Syndroom van Sturge Weber Art.363 : angiomatose Art. 728-749 : oculaire stoornissen zie N°69 Art. 558 tot 560 : epilepsie Art. 665 tot 668 : geestesstoornissen zie N°64 - 65 113. Sfingolipidose Art.665 tot 668 : geestesstoornissen zie N°64 - 65 Art. 445 a) b) : leverfunctiestoornissen 114. Phenylketonurie Art.665 : geestesstoornissen zie N°64 - 65 Art. 445 a) : leverstoornissen Art. 646 a) : asthenie 115. Congenitale fructose intolerantie Art.431 : hypotrofie zie N°92 Art. 445 a) : leverletsels Art. 477 : tubulopathie zie N°43 116. Hyperornithinemie met atrofie van de chorio-retina Art.723 of 728 of 733 : oogletsels Art. 342 en 342bis : spieratrofie Art. 445 : leverletsels 117. Veralgemeende arthritis Art.783 : te evalueren volgens het aantal opstoten en de weerslag op de gewrichten en de algemene toestand.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 28 maart 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE

^