gepubliceerd op 16 november 2004
Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de toekenning van subsidies voor naschoolse opleidingsinitiatieven in de landbouwsector
4 JUNI 2004. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de toekenning van subsidies voor naschoolse opleidingsinitiatieven in de landbouwsector
De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 22 december 1993 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1994, inzonderheid artikel 12;
Gelet op het decreet van 4 maart 2004 inzake de subsidiëring van meer duurzame landbouwproductiemethoden en de erkenning van centra voor meer duurzame landbouw, inzonderheid op de artikelen 8 tot 14;
Gelet op het Koninklijk besluit van 27 mei 1975 betreffende de toekenning van een vergoeding voor sociale promotie aan de zelfstandigen en helpers uit de landbouwsector die met goed gevolg bepaalde leergangen beëindigd hebben waardoor zij hun beroepskwalificatie kunnen verhogen;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 1992 betreffende de permanente vorming van de personen die in de landbouw werkzaam zijn, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 13 december 1995;
Overwegende dat Verordening (EG) nr. 1257/99 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen, beroepsopleiding steunt die ertoe bijdraagt de vakbekwaamheid en deskundigheid te verbeteren van landbouwers en andere personen die betrokken zijn bij landbouwactiviteiten en bij bosbouwactiviteiten en de omschakeling ervan;
Gelet op het overleg met de gewestregeringen en de federale overheid op 19 maart 2004;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 31 maart 2004;
Gelet op het advies met nummer 37.004/3 van de Raad van State, gegeven op 4 mei 2004, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het landbouwbeleid;2° het decreet : het decreet van 4 maart 2004 inzake de subsidiëring van meer duurzame landbouwproductiemethoden en de erkenning van centra voor meer duurzame landbouw;3° de afdeling : de afdeling Duurzame Landbouw, Promotie en Kwaliteit van de ALT;4° de ALT : de administratie Land- en Tuinbouw van het departement Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. HOOFDSTUK II. - Het toepassingsgebied
Art. 2.§ 1. De volgende personen die landbouwactiviteiten uitoefenen, vallen onder het toepassingsgebied : 1° de bedrijfshoofden die als zelfstandige in hoofdberoep of in nevenberoep in de landbouwsector werkzaam zijn, hun medewerkende gezinsleden, zelfstandige helpers en landbouwwerknemers;2° de werknemers, tewerkgesteld bij erkende organisaties waarvan de activiteiten betrekking hebben op bedrijfsverzorging in de landbouwsector;3° de loonwerkers, bloemisten, tuinaannemers, alsook hun meewerkende gezinsleden en werknemers;4° de werknemers van groendiensten van openbare besturen;5° de erkende verkopers en gebruikers van fytoproducten en de erkende gebruikers van biociden voor gebruik in de landbouw;6° de imkers. § 2. De volgende personen die landbouwactiviteiten zullen uitoefenen in de toekomst, vallen onder het toepassingsgebied : 1° de personen die zich voorbereiden om in hoofd- of nevenberoep te gaan werken in de landbouwsector, of die zich voorbereiden op een bedrijfsaanpassing, een omschakeling of een diversifiëring binnen de landbouwsector;2° de personen die kandidaat zijn om erkende verkopers en gebruikers van fytoproducten en erkende gebruikers van biociden voor gebruik in de landbouwsector te worden. § 3. De lesgevers die in de naschoolse landbouwvorming actief zijn, vallen onder het toepassingsgebied als ze geregistreerd zijn overeenkomstig artikel 30. § 4. Personen die landbouwactiviteiten als hobby uitoefenen, vallen onder het toepassingsgebied. § 5. De minister kan omtrent de bepalingen van dit artikel nadere voorwaarden en regels bepalen.
Art. 3.§ 1. De naschoolse vormingsactiviteiten worden per lesuur, per stagedag of per activiteit gesubsidieerd. Een lesuur wordt gerealiseerd in de vorm van vormingstypes, als bedoeld in artikel 4, 1°, 2°, 4° of 5°, en wordt gegeven als theoretische les of als praktijkles.
Een theoretische les is een theoretische uiteenzetting, gegeven door een lesgever en eventueel gevolgd door een bespreking of een demonstratie van de praktijk aan de deelnemer.
Een praktijkles is een les waarbij alle deelnemers, na een eventuele korte theoretische inleiding, de praktijk van het vak beoefenen onder leiding van een lesgever.
Een stagedag bestaat uit acht uur stageactiviteit. § 2. Een cursus is een reeks lesuren, bestaande uit een samenhangend geheel van theoretische en/of praktijklessen, die bestemd is voor eenzelfde groep deelnemers, en gewijd is aan een of meer algemene of specifieke onderwerpen met betrekking tot landbouwactiviteiten, gevolgd door een cursustest. Een cursustest wordt beschouwd als een theoretische les.
Art. 4.De naschoolse vormingsactiviteiten worden in vijf vormingstypes onderverdeeld : 1° starterscursussen : cursussen die de noodzakelijke beroepsbekwaamheid bij een eerste vestiging op een landbouwbedrijf verstrekken.Er zijn drie soorten starterscursussen : a) de starterscursussen type A (algemene starterscursussen) verstrekken een vorming over de bedrijfsvoering in het algemeen en de wetgeving met betrekking tot de landbouwsector;b) de starterscursussen type B (bijzondere starterscursussen) verstrekken een vorming over de bedrijfsvoering, de wetgeving en een aantal belangrijke technische aspecten met betrekking tot een of twee deelsectoren van de landbouw;c) de starterscursussen type C verstrekken specifieke technische kennis die nodig is bij een eerste vestiging op een landbouwbedrijf of voor de erkenning als verkoper of gebruiker van fytoproducten en biociden voor gebruik in de landbouwsector;2° vormingscursussen : cursussen die een bijscholing op het gebied van de technologie en de bedrijfsleiding verstrekken of bijzondere kennis bijbrengen met betrekking tot landbouwactiviteiten;3° stages : praktische opleidingen op een landbouwbedrijf met het doel het bedrijfsbeleid ter plaatse te observeren of speciale kennis te verwerven;4° korte vormingsactiviteiten : bijeenkomsten waarop een bepaald onderwerp in verband met landbouwsector onder de leiding van een lesgever wordt uitgediept.Dat kan onder meer in de vorm van een studievergadering, een demonstratie, een geleid bezoek, een panelgesprek, een vergadering van een overeenkomstig artikel 33 erkende studieclub, een contactvergadering of een voordracht gebeuren; 5° vervolmakingsdagen : bijeenkomsten om de vorming van de lesgevers, bedoeld in artikel 2, § 3, te optimaliseren. De minister kan de nadere voorwaarden en regels bepalen waaraan de verschillende vormingstypes moeten voldoen. HOOFDSTUK III. - De subsidiëringsvoorwaarden
Art. 5.Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moeten de naschoolse vormingsactiviteiten, bedoeld in artikel 4, 1°, 2°, 3°, 4° en 5°, georganiseerd door de centra, plaatsvinden in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-hoofdstad.
Art. 6.Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moeten de starterscursussen type A (algemene starterscursussen) aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° georganiseerd en aangevraagd worden door een erkend algemeen centrum;2° minstens vijfenzeventig en maximaal honderd lesuren bevatten, te geven binnen een periode van tien maanden;3° minstens twee en maximaal acht lesuren per dag omvatten;4° gevolgd worden door minstens tien geldige deelnemers, als bedoeld in artikel 2.Het aantal deelnemers wordt berekend zoals bepaald in artikel 15; 5° minstens 5 % van de lesuren moet worden besteed aan onderwerpen die verband houden met milieuvriendelijke landbouwproductiemethoden.De minister bepaalt nader de onderwerpen die minstens in het programma moeten worden opgenomen.
Art. 7.Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moeten de starterscursussen type B (bijzondere starterscursussen) aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° georganiseerd en aangevraagd worden door een erkend algemeen centrum;2° minstens veertig en maximaal zeventig lesuren bevatten, te geven binnen een periode van tien maanden;3° minstens twee en maximaal acht lesuren per dag omvatten;4° gevolgd worden door minstens tien geldige deelnemers, als bedoeld in artikel 2, § 1, of als bedoeld in artikel 2, § 2, mits deze laatste een starterscursus type A volgen of met vrucht gevolgd hebben.Het aantal deelnemers wordt berekend zoals bepaald in artikel 15; 5° minstens 5 % van de lesuren moet worden besteed aan onderwerpen die verband houden met milieuvriendelijke landbouwproductiemethoden.De minister bepaalt nader de onderwerpen die minstens in het programma moeten worden opgenomen.
Art. 8.Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moeten de starterscursussen type C aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° georganiseerd en aangevraagd worden door een erkend algemeen centrum of een erkend gewestelijk centrum;2° minstens twintig lesuren bevatten, te geven binnen een periode van tien maanden;3° minstens twee en maximaal acht lesuren per dag omvatten;4° gevolgd worden door minstens tien geldige deelnemers, als bedoeld in artikel 2.Het aantal deelnemers wordt berekend zoals bepaald in artikel 15; 5° minstens 5 % van de lesuren moet worden besteed aan onderwerpen die verband houden met milieuvriendelijke landbouwproductiemethoden.
Art. 9.Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moeten de vormingscursussen aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° georganiseerd en aangevraagd worden door een erkend algemeen centrum of een erkend gewestelijk centrum;2° minstens twintig lesuren bevatten, te geven binnen een periode van tien maanden;3° minstens twee en maximaal acht lesuren per dag omvatten;4° gevolgd worden door minstens tien geldige deelnemers, als bedoeld in artikel 2, § 1.Dit aantal wordt teruggebracht tot zes deelnemers voor cursussen die uit ten minste 50 % praktijklessen bestaan. Het aantal deelnemers wordt berekend zoals bepaald in artikel 15; 5° het programma moet gewijd zijn aan een of meer bedrijfstakken, specialisaties, technische of bedrijfseconomische problemen in verband met landbouwactiviteiten;6° minstens 5 % van de lesuren moet besteed worden aan onderwerpen die verband houden met milieuvriendelijke productiemethoden.
Art. 10.Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moeten de stages aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° georganiseerd en aangevraagd worden door een erkend algemeen centrum;2° minstens tien en maximaal twintig stagedagen bevatten, waarvan telkens minstens drie stagedagen binnen dezelfde week;3° doorgaan op een stagebedrijf dat voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 31;4° er kunnen maximaal zestig stagedagen voor eenzelfde persoon in rekening gebracht worden voor subsidiëring;5° de stagiair moet minstens aan één van de volgende voorwaarden voldoen : a) in het bezit zijn van een getuigschrift van een volledige cyclus van het agrarisch onderwijs van minstens hoger secundair niveau;b) een starterscursus type A of B volgen of met vrucht gevolgd hebben;c) een werknemer zijn zoals bedoeld in artikel 2, § 1, 2°, en minstens 75 uren vormingscursus met vrucht gevolgd hebben;6° het algemeen centrum : a) is verantwoordelijk voor de keuze van het stagebedrijf, de voortgangscontrole van de stage en de begeleiding van de stagiair;b) is verantwoordelijk voor de naleving van de wettelijke voorschriften inzake de verzekeringen van de stagiair;c) zorgt voor de begeleiding en de opvang van de stagiair, die toevertrouwd zullen worden aan een stagemeester;d) stelt een stageplan op en bezorgt dat aan de stagiair, het stagebedrijf en de afdeling;7° de stagemeester : a) moet een overeenkomstig artikel 30 geregistreerde lesgever zijn;b) moet competent zijn in de materie van de stage;c) moet aan de stagiair minstens drie lesuren per vijf volledige stagedagen besteden, waarvan minstens de helft op het stagebedrijf;d) maakt een evaluatieverslag van de stage op.
Art. 11.§ 1. Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moeten de korte vormingsactiviteiten aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° georganiseerd en aangevraagd worden door een erkend centrum voor landbouwvorming;2° minstens één en maximaal drie lesuren omvatten;3° als ze georganiseerd worden door een erkend algemeen centrum of een erkend gewestelijk centrum : een sociaal, juridisch, technisch, economisch, milieukundig of ethisch onderwerp behandelen in verband met landbouwactiviteiten en bestemd voor personen als bedoeld in artikel 2, § 1, of als bedoeld in artikel 2, § 2;4° als ze georganiseerd worden door een erkend centrum voor hobbylandbouwvorming : een onderwerp behandelen in verband met landbouwactiviteiten die als hobby worden uitgeoefend;5° gevolgd worden door minstens tien deelnemers. De minister kan bepalen dat bepaalde onderwerpen enkel door een erkend algemeen of gewestelijk centrum, of enkel door een erkend centrum voor hobbylandbouwvorming mogen worden georganiseerd.
Art. 12.Om voor subsidiëring in aanmerking te komen, moeten vervolmakingsdagen aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° aangevraagd worden door een erkend algemeen centrum of een erkend gewestelijk centrum;2° minstens drie lesuren omvatten;3° een sociaal, juridisch, technisch, economisch, milieukundig of ethisch onderwerp in verband met landbouwactiviteiten, of de didactische en pedagogische aspecten van de bijscholing in de landbouw behandelen;4° gevolgd worden door minstens tien geldige deelnemers, als bedoeld in artikel 2, § 3.
Art. 13.De minister kan voor de vormingsactiviteiten, bedoeld in artikel 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12, nadere voorwaarden en regels bepalen waaraan de vormingsactiviteiten moeten voldoen om voor subsidiëring in aanmerking te komen.
Art. 14.De minister kan voor de vormingsactiviteiten van de typen, bedoeld onder artikel 4, 1° b), 1° c), 2°, 4° en 5°, die bestemd zijn voor sectoren in ontwikkeling en voor kleine sectoren, het minimaal vereiste aantal deelnemers terugbrengen tot zes.
Art. 15.Voor de bepaling van de subsidieerbaarheid van een cursus wordt enkel rekening gehouden met deelnemers die minstens 75 % van de lesuren aanwezig waren.
Een deelnemer die minder dan 75 % van de lesuren aanwezig was, wordt niet meegerekend voor de gehele cursus, maar wel voor het lesuur.
Een lesuur waarin minder dan het minimumaantal deelnemers aanwezig is, wordt niet gesubsidieerd.
De minister kan nadere voorwaarden en regels voor de berekening van het aantal deelnemers bepalen.
Art. 16.De deelnemers aan cursussen en vervolmakingsdagen moeten ter plaatse in het bezit gesteld worden van een geschikte documentatie over het te behandelen onderwerp.
Art. 17.Voor alle vormingsactiviteiten moet het centrum de administratieve formaliteiten, bepaald door de minister, vervullen.
Art. 18.Bij de aankondiging onder de geschreven vorm van de vormingsactiviteiten vermeldt het centrum steeds op een duidelijk zichtbare manier de subsidiëring van de activiteit door het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de Europese Unie.
Art. 19.Na afloop van cursussen en stages ontvangen de deelnemende personen van het inrichtend centrum een getuigschrift.
Na afloop van een cursus wordt het getuigschrift namens de minister geviseerd als : 1° het werd opgesteld overeenkomstig de modellen, vastgesteld door de minister;2° de deelnemer ten minste 75 % van de lesuren aanwezig is geweest;3° de deelnemer met vrucht een cursustest heeft afgelegd; Na afloop van een stage wordt het getuigschrift namens de minister geviseerd als : 1° het werd opgesteld overeenkomstig de modellen, vastgesteld door de minister;2° de stagiair alle stagedagen die in het stageplan vastgelegd waren, heeft volbracht;3° de stagiair een stageverslag heeft opgemaakt. De minister kan nadere voorwaarden en regels bepalen waaraan de getuigschriften moeten voldoen. HOOFDSTUK IV. - De vormingsactiviteiten, georganiseerd door de afdeling
Art. 20.De afdeling kan alle in artikel 4 opgesomde vormingsactiviteiten en eventueel andere vormen van activiteiten organiseren, bestemd voor de personen, bedoeld in artikel 2.
De afdeling organiseert bovendien jaarlijks in samenwerking met de provinciale landbouwdiensten installatieproeven. Dit zijn proeven die georganiseerd worden om een installatieattest te verkrijgen ten behoeve van het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds.
Art. 21.De installatieproeven worden gezamenlijk voor de kandidaten van de verschillende algemene centra georganiseerd, in aanwezigheid van een jury.
De jury is samengesteld uit : 1° de voorzitter, namelijk het afdelingshoofd van de afdeling of zijn afgevaardigde;2° een personeelslid van de administratie Land- en Tuinbouw;3° een vertegenwoordiger van de provinciale landbouwdienst;4° maximaal één vertegenwoordiger - lesgever per algemeen centrum. De minister bepaalt de nadere toelatingsvoorwaarden voor het examen en kan een examenreglement opstellen. HOOFDSTUK V. - Steun voor innovatieve vormingsprojecten
Art. 22.De minister kan jaarlijks maximaal 5 % van de voor naschoolse landbouwvorming beschikbare begrotingskredieten besteden aan de ondersteuning van innoverende vormingsprojecten (zoals e-learning).
Art. 23.De minister kan jaarlijks een oproep tot het indienen van dergelijke projecten richten tot de erkende centra.
Art. 24.De minister kan nadere voorwaarden en regels bepalen waaraan de innovatieve vormingsprojecten moeten voldoen. HOOFDSTUK VI. - Erkenning of aanvaarding van centra, lesgevers, stagebedrijven en studieclubs
Art. 25.Om als algemeen centrum erkend te kunnen worden, moet het centrum aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° als statutair doel de vorming van de landbouwers ingeschreven hebben;2° beschikken over een centrale dienst met een voldoende technisch-economische beroepskwalificatie om startersopleidingen voor de verschillende landbouwsectoren te organiseren;3° de naschoolse vormingsactiviteiten organiseren voor ten minste vijf van de volgende landbouwsectoren : rundveehouderij, varkenshouderij, pluimveehouderij, akkerbouw, groenteteelt, fruitteelt, sierteelt;deze vormingsactiviteiten organiseren in minstens vier provincies in het Nederlandse taalgebied.
Een algemeen centrum, dat gedurende drie opeenvolgende jaren minder dan duizend gesubsidieerde lesuren of stagedagen, als bedoeld in artikel 3, heeft georganiseerd, wordt ambtshalve geschrapt en verliest als dusdanig zijn erkenning. Het centrum in kwestie kan pas opnieuw een erkenning als algemeen centrum aanvragen een jaar na de schrapping.
Art. 26.Om als gewestelijk centrum erkend te kunnen worden, moet het centrum als statutair doel de vorming van de landbouwers ingeschreven hebben.
Een gewestelijk centrum dat gedurende drie opeenvolgende jaren minder dan vijftig gesubsidieerde lesuren, als bedoeld in artikel 3, heeft georganiseerd, wordt ambtshalve geschrapt en verliest als dusdanig zijn erkenning. Het kan pas opnieuw een erkenning als gewestelijk centrum aanvragen een jaar na de schrapping.
Art. 27.Om als centrum voor hobbylandbouwvorming erkend te kunnen worden, moet het centrum als statutair doel de vorming van personen ingeschreven hebben die landbouwactiviteiten als hobby uitvoeren.
Een centrum voor hobbylandbouwvorming dat gedurende drie opeenvolgende jaren minder dan vijftig gesubsidieerde lesuren, als bedoeld in artikel 3, heeft georganiseerd, wordt ambtshalve geschrapt en verliest als dusdanig zijn erkenning. Het kan pas opnieuw een erkenning als centrum voor hobbylandbouwvorming aanvragen een jaar na de schrapping.
Art. 28.Eenzelfde vereniging zonder winstgevend doel kan enkel hetzij als algemeen centrum, hetzij als gewestelijk centrum, hetzij als centrum voor hobbylandbouwvorming worden erkend.
Art. 29.De minister erkent het centrum op voorlegging van de stukken waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 10 van het decreet en, naar gelang van het geval, aan artikelen 25, 26, 27 en 28 van dit besluit. De minister kan hieromtrent nadere voorwaarden en regels bepalen.
Art. 30.Om zich als lesgever bij de afdeling te laten registreren, moet de kandidaat aan de hand van een beknopt curriculum vitae aantonen dat hij over voldoende kennis of ervaring beschikt in verband met de landbouwactiviteiten, hobbylandbouwactiviteiten of de landbouwactiviteiten waarover hij wil lesgeven.
Een lesgever die binnen het kader van dit besluit gedurende zes opeenvolgende jaren geen les gegeven heeft, wordt ambtshalve geschrapt en moet zich, om opnieuw als lesgever te kunnen optreden, opnieuw bij de afdeling laten registreren.
De minister kan hieromtrent nadere voorwaarden en regels bepalen.
Art. 31.Om als stagebedrijf in aanmerking te komen, moet het bedrijf aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° het stagebedrijf moet een actief land- of tuinbouwbedrijf zijn dat werkt volgens de regels van de code van goede landbouwpraktijken;2° de bedrijfsleider moet een bedrijfseconomische boekhouding bijhouden en bereid zijn om de boekhoudkundige resultaten van het bedrijf met de stagiair te bespreken. Het stagebedrijf wordt voorgesteld door het algemeen centrum dat de stage organiseert.
Art. 32.Voor de landbouwvorming moet worden gebruikgemaakt van lokalen die geschikt zijn voor de uitvoering van de activiteiten. De inrichter moet zijn burgerlijke aansprakelijkheid door een verzekering dekken.
De minister kan de minimale uitrusting van de lokalen bepalen.
Art. 33.De minister kan jaarlijks studieclubs rond welbepaalde land- of tuinbouwthema's erkennen. Om als studieclub erkend te worden, moet aan de volgende voorwaarden voldaan zijn : 1° de erkenning wordt aangevraagd door een erkend algemeen centrum of, voor thema's die verband houden met sectoren in ontwikkeling of kleine sectoren, een erkend gewestelijk centrum;2° de studieclub is opgericht voor een duur van minstens drie jaar met als doel de uitwisseling van ervaring tussen landbouwers die met een of meer van de door de minister bepaalde thema's geconfronteerd zijn en de bespreking van bedrijfsvraagstukken hieromtrent;3° de studieclub telt minstens tien vaste leden die met de in het doel van de studieclub vermelde thema's geconfronteerd zijn en die bedrijfshoofden zijn die als zelfstandige in hoofdberoep of in nevenberoep in de landbouwsector werkzaam zijn, in de zin van artikel 2, § 1, 1°.Eenzelfde persoon komt voor de bepaling van het aantal leden in maximaal twee studieclubs in aanmerking. De minister kan voor thema's die verband houden met sectoren in ontwikkeling en kleine sectoren het minimaal vereiste aantal leden terugbrengen tot zes; 4° het algemeen centrum of het gewestelijk centrum organiseert jaarlijks voor de leden van de studieclub op minstens vier dagen een korte vormingsactiviteit die voldoet aan de bepalingen van artikel 11, om een van de thema's te bespreken en ervaringen hieromtrent uit te wisselen;5° de studieclub dient jaarlijks een werkingsverslag in. De minister bepaalt de nadere erkenningsvoorwaarden en regels waaraan de studieclubs moeten voldoen, en de aanvraagprocedure. HOOFDSTUK VII. - De subsidies
Art. 34.Het werkjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december.
Voor 1 november van elk werkjaar legt elk erkend centrum aan de minister een volledig jaarprogramma voor van de activiteiten waarvoor subsidies zullen worden aangevraagd en eventueel de erkenningsaanvragen van studieclubs.
Afhankelijk van de daartoe op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap goedgekeurde kredieten, keurt de minister de volledige jaarprogramma's goed.
Art. 35.Nadat het volledige jaarprogramma goedgekeurd is, moeten de centra de georganiseerde vormingsactiviteiten voor de aanvang ervan melden.
De minister bepaalt de aanvraagvoorwaarden voor de subsidie en legt de te gebruiken formulieren vast.
Art. 36.Voor de vormingsactiviteiten, georganiseerd door de erkende algemene centra en de erkende gewestelijke centra, wordt voor de vergoeding van de lesgevers een subsidie vastgelegd van 40 euro per lesuur en 24 euro per stagedag.
Voor de lesgevers van vervolmakingsdagen, die buiten België wonen, is een aanvullende vergoeding vastgelegd van 87 euro per dag.
De subsidie wordt aan de erkende centra uitbetaald. De centra zorgen voor de regelmatige en tijdige doorbetaling van de ontvangen vergoedingen aan de lesgevers.
Art. 37.§ 1. De erkende algemene en gewestelijke centra ontvangen een forfaitaire werkingssubsidie per lesuur of per stagedag die bestemd is voor : 1° de administratieve kosten;2° de huur van lokalen;3° de aanschaffing of huur van materialen;4° het onderschrijven van de nodige aansprakelijkheidsverzekeringen;5° eventueel een vergoeding voor het stagebedrijf. § 2. De werkingssubsidie varieert naar gelang van het type van vormingsactiviteit : 1° voor theoretische lessen : 60 euro per lesuur;2° voor praktijklessen : 85 euro per lesuur;3° voor stages : 60 euro per stagedag. § 3. De algemene centra ontvangen voor de theoretische lessen en de praktijklessen een organisatietoelage van 10 euro per lesuur.
Art. 38.De erkende centra voor hobbylandbouwvorming ontvangen een forfaitaire werkingssubsidie van 70 euro per vormingsactiviteit die bestemd is voor : 1° de administratieve kosten;2° de huur van lokalen;3° de aanschaffing of huur van materialen;4° het onderschrijven van de nodige aansprakelijkheidsverzekeringen;5° de vergoeding van de lesgevers. De vormingsactiviteiten met eenzelfde lesgever en voor eenzelfde publiek kunnen niet meer dan één keer per dag gesubsidieerd worden.
Art. 39.De erkende centra ontvangen per erkende studieclub een startpremie van 500 euro.
Art. 40.De werkingskosten, verbonden aan de vormingsactiviteiten, georganiseerd door de afdeling, worden integraal vergoed, mits de nodige bewijsstukken worden voorgelegd.
Art. 41.De in dit hoofdstuk vermelde bedragen worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen. Deze bedragen stemmen overeen met de gezondheidsindex van oktober 2002.
Op de subsidie wordt een verhogingscoëfficiënt toegepast, gekoppeld aan de gezondheidsindex. Die wordt bepaald per 1 november voor het hele volgende werkjaar.
Art. 42.De algemene centra ontvangen bij het begin van elk werkjaar een voorschot, gelijk aan de helft van de totale begroting van het goedgekeurde jaarprogramma.
Voor het volgende werkjaar kan pas een nieuw voorschot worden uitgekeerd, nadat het voorgaande voorschot uitgeput is. HOOFDSTUK VIII. - Vergoeding voor sociale promotie
Art. 43.De personen die overeenkomstig artikel 2 § 1 landbouwactiviteiten uitoefenen kunnen, als zij aan een cyclus van minstens 75 lesuren cursussen of stages, als bedoeld in artikel 4, met succes hebben deelgenomen, een vergoeding voor sociale promotie aanvragen.
Het bedrag van de vergoeding wordt vastgesteld op 2 euro per lesuur.
De stages worden aangerekend voor vier lesuren per stagedag.
De personen die deze subsidie aanvragen, moeten afzien van enige andere vergoeding voor deelname aan de vormingsactiviteiten.
Voor de uitbetaling van de subsidie moet de aanvraag binnen vijf jaar na aanvang van de eerste vormingsactiviteit van de cyclus bij de afdeling worden ingediend. HOOFDSTUK IX. - De controle
Art. 44.De naschoolse opleidingsinitiatieven staan onder controle van de afdeling.
De personeelsleden van de afdeling mogen bij de uitoefening van hun opdracht elk onderzoek en elke zowel administratieve als pedagogische controle instellen, alsmede alle inlichtingen inwinnen die zij nodig achten om zich ervan te vergewissen dat de reglementaire bepalingen werkelijk worden nageleefd.
Art. 45.§ 1. Onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 57 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 17 juli 1991, kan de minister, als blijkt dat de reglementaire bepalingen meermaals ernstig worden overtreden, overgaan tot het nemen van de volgende sancties : 1° als ten minste 5 % van alle lesuren, waarvoor in het desbetreffende werkjaar subsidies werden aangevraagd, niet in overeenstemming is met de reglementaire bepalingen : het inhouden of terugvorderen van de subsidies naar rato van 20 % van de totale begroting van het voor het werkjaar in kwestie goedgekeurde programma;2° als ten minste 10 % van alle lesuren, waarvoor in het desbetreffende werkjaar subsidies werden aangevraagd, niet in overeenstemming is met de reglementaire bepalingen : het inhouden of terugvorderen van de subsidies naar rato van 50 % van de totale begroting van het voor het werkjaar in kwestie goedgekeurde programma;3° als meer dan 15 % van alle lesuren, waarvoor in het werkjaar in kwestie subsidies werden aangevraagd, niet in overeenstemming is met de reglementaire bepalingen : het schorsen of opheffen van de erkenning van het centrum. § 2. Per vormingsactiviteit, als bedoeld in artikel 4, worden als ernstige overtredingen beschouwd : 1° het aanvragen van subsidies voor een fictieve vormingsactiviteit;2° het aanvragen van onterechte subsidies, namelijk : a) subsidies voor praktijklessen, hoewel het om theoretische lessen gaat;b) een groter aantal lesuren opgeven dan werkelijk gegeven wordt;3° het aanvragen van subsidies voor vormingsactiviteiten met een commercieel karakter;4° het fictief optrekken van de aanwezigheid om te voldoen aan de minimale aanwezigheidsvereisten, bedoeld in de artikelen 6 tot 12.
Art. 46.De minister gaat over tot het schorsen of het opheffen van de erkenning als centrum of studieclub als aan de voorwaarden, bedoeld in artikelen 25, 26, 27 en 33, niet meer wordt voldaan. HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen
Art. 47.De volgende regelingen worden opgeheven : 1° het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 1992 betreffende de permanente vorming van de personen die in de landbouw werkzaam zijn, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 december 1995;2° het koninklijk besluit van 27 mei 1975 betreffende de toekenning van een vergoeding voor sociale promotie aan de zelfstandigen en helpers uit de landbouwsector die met goed gevolg bepaalde leergangen beëindigd hebben waardoor zij hun beroepskwalificatie kunnen verhogen, wat de Vlaamse Gemeenschap betreft.
Art. 48.De centra die erkend zijn op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 1992 betreffende de permanente vorming van de personen die in de landbouw werkzaam zijn, moeten uiterlijk één jaar na de inwerkingtreding een nieuwe erkenning overeenkomstig dit besluit hebben verkregen. Tot zolang blijven ze erkend en kunnen ze hun activiteiten voortzetten overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.
Art. 49.De lesgevers die geregistreerd zijn op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 1992 betreffende de permanente vorming van de personen die in de landbouw werkzaam zijn, blijven geregistreerd als lesgever overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.
Art. 50.Dit besluit treedt in werking op 1 september 2004.
Art. 51.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Landbouwbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 4 juni 2004.
De minister-president van de Vlaamse Regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking, J. TAVERNIER