Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 april 2022
gepubliceerd op 01 juni 2022

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot goedkeuring van het richtplan van aanleg "Delta-Herrmann-Debroux"

bron
brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2022032055
pub.
01/06/2022
prom.
28/04/2022
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

28 APRIL 2022. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot goedkeuring van het richtplan van aanleg "Delta-Herrmann-Debroux"


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op artikel 39 van de Grondwet;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, inzonderheid op de artikelen 6, § 1, I, 1° en 20;

Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, inzonderheid op artikel 8;

Gelet op het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening, inzonderheid op de artikelen 30/1 tot 30/11 ingevoegd door de ordonnantie van 30 november 2017 tot hervorming van het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening en de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen en tot wijziging van aanverwante wetgevingen;

Gelet op het ministerieel besluit van 8 mei 2018Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 08/05/2018 pub. 14/05/2018 numac 2018031017 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van het Richtplan van Aanleg voor de zone "Delta-Herrmann-Debroux" sluiten houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van een ontwerp van het richtplan van aanleg voor de zone "Herrmann-Debroux";

Overwegende dat de voornoemde bepalingen van het BWRO een nieuw gewestelijk planningsinstrument invoeren in het ruimtelijke ordeningsrecht van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, het richtplan van aanleg (RPA) genaamd;

Dat dit instrument een synthese van de bestaande instrumenten beoogt te zijn door het strategische doel van de richtschema's te integreren en een verordenend luik op te nemen dat erop gericht is de verwezenlijking van de strategische doelstellingen van het Gewest te verzekeren door ze formeel vast te leggen in geschreven en grafische voorschriften;

Dat het RPA de grote inrichtingsprincipes aangeeft, met onder meer de geplande bestemmingen, de structurering van de wegen, de openbare ruimtes en het landschap, de kenmerken van de bouwwerken, de bescherming van het erfgoed, de mobiliteit en de parkeermogelijkheden.

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 mei 2001Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 03/05/2001 pub. 16/06/2001 numac 2001031193 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende sommige bepalingen betreffende het personeel van Net Brussel, Gewestelijk Agentschap voor Netheid sluiten tot goedkeuring van het gewestelijk bestemmingsplan;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 september 2013Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 12/09/2013 pub. 23/09/2013 numac 2013031753 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van 30 november 2006 tot organisatie van het fonds van Openbaar Beheersrecht type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 12/09/2013 pub. 03/10/2013 numac 2013031758 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 maart 2013 houdende de aanstelling van effectieve en plaatsvervangende leden van het Overlegplatform voor de Werkgelegenheid type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 12/09/2013 pub. 01/10/2013 numac 2013031764 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot aanwijzing van de door de Regering gemachtigde personen om deel te nemen aan de hoorzitting in het kader van het beroep bij de Regering sluiten tot goedkeuring van het bijzonder bestemmingsplan "BBP DELTA Partim 13";

Gelet op het koninklijk besluit van 8 maart 1988 tot goedkeuring van het bijzonder bestemmingsplan "BBP nr. 20 / 21 DEMEY - MERJAY";

Gelet op het koninklijk besluit van 10 maart 1987 tot goedkeuring van het bijzonder bestemmingsplan "BBP nr. 42 HUIZENBLOK TUSSEN DE WAVERSESTEENWEG, DE HUGO VAN DER GOESLAAN EN DE CA. SCHALLERLAAN EN DE GRENS VAN HET ZONIENWOUD";

Gelet op het koninklijk besluit van 8 februari 1985 tot goedkeuring van het bijzonder bestemmingsplan "BBP nr. 6 WIJK KONINKLIJKE JACHT";

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 21 november 2006Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 21/11/2006 pub. 19/12/2006 numac 2006031598 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot goedkeuring van de Titels I tot VIII van de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening, van toepassing op het volledige grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest sluiten tot goedkeuring van de Titels I tot VIII van de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening, van toepassing op het volledige grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 december 1959 houdende bescherming als landschap van het Zoniënwoud op het grondgebied van Oudergem;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 29 mei 1997Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 29/05/1997 pub. 21/02/1998 numac 1998031083 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vervanging van twee leden van de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie sluiten tot bescherming als landschap van de Massarttuin te Oudergem;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 22 september 1995 tot inschrijving op de bewaarlijst als landschap van de vijver aan de Kleine Wijngaardstraat te Oudergem;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 14 april 2016Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 14/04/2016 pub. 13/05/2016 numac 2016031309 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot aanwijzing van het Natura 2000-gebied - BE1000001 : « Het Zoniënwoud met bosranden en aangrenzende beboste domeinen en de vallei van de Woluwe - complex Zoniënwoud - Vallei van de Woluwe » sluiten tot aanwijzing van het Natura 2000-gebied - BE1000001: "Het Zoniënwoud met linten en aangrenzende beboste domeinen en de vallei van de Woluwe - complex Zoniënwoud - Vallei van de Woluwe";

Gelet op het samenwerkingsakkoord van 17 juni 1991 tussen het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest betreffende de gewestgrens-overschrijdende wegen; Gelet op de adviesaanvraag van 10 oktober 2019 aan het Vlaams Gewest; Gelet op het advies van het Vlaams Gewest, departement omgeving, van 15 november 2019;

Gelet op het besluit van de Brusselse regering van 12 juli 2018 tot goedkeuring van het gewestelijk ontwikkelingsplan;

Gelet op het gunstige advies van het Gewestelijk Comité voor Territoriale Ontwikkeling van 3 mei 2019;

Gelet op het verslag met een synthese van de opmerkingen die tijdens de informatie- en participatiefase voorafgaand aan de goedkeuring van het ontwerpplan werden verzameld;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 16 mei 2019Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 08/05/2018 pub. 14/05/2018 numac 2018031017 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van het Richtplan van Aanleg voor de zone "Delta-Herrmann-Debroux" sluiten1 tot goedkeuring van het ontwerp van het richtplan van aanleg en het milieueffectenrapport;

Gelet op het advies van de gemeenteraden van de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: *Gemeenteraad van de gemeente Oudergem van 28 november 2019; * Gemeenteraad van de stad Brussel van 2 december 2019, * Gemeenteraad van de gemeente Etterbeek van 18 november 2019; * Gemeenteraad van de gemeente Elsene van 19 december 2019; * Gemeenteraad van de gemeente Watermaal-Bosvoorde van 19 november 2019; * Gemeenteraad van de gemeente Sint-Lambrechts-Woluwe van 18 november 2019;

Gelet op het advies van de Economische en Sociale Raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 21 november 2019;

Gelet op het advies van de Raad voor het Leefmilieu van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 13 november 2019;

Gelet op het advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen van 25 november 2019;

Gelet op het advies van de Gewestelijke Mobiliteitscommissie van 13 november 2019;

Gelet op het advies van het bestuur bevoegd voor territoriale planning van 20 november 2019;

Gelet op het advies van het Brussels Instituut voor Milieubeheer (Leefmilieu Brussel) van 19 november 2019;

Gelet op de bezwaren en opmerkingen geformuleerd tijdens het openbaar onderzoek over het ontwerp van het richtplan van aanleg, dat van 10 oktober tot 9 december 2019 conform artikel 30/5 § 1 van het BWRO plaatsvond in de gemeenten Oudergem, Watermaal-Bosvoorde, Elsene, Sint-Pieters-Woluwe, Sint-Lambrechts-Woluwe, Ukkel, Etterbeek en de stad Brussel;

Gelet op het advies van de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie van 9 juli 2020 dat volledig is opgenomen in bijlage 2 van dit besluit;

Gelet op het advies van 8 september 2021 van de afdeling Wetgeving van de Raad van State;

Inhoudsopgave I. Perimeter van de site "Delta-Herrmann-Debroux" II. Inhoud van het ontwerp van het richtplan van aanleg III. Doelstellingen van het gewestelijk plan voor duurzame ontwikkeling die worden nagestreefd door het ontwerp van het richtplan van aanleg IV. Ambities van het ontwerp-RPA V. Specifieke stedenbouwkundige principes van het ontwerp van RPA VI. Milieueffectrapport VII. Voorafgaand informatie- en participatieproces VIII. Samenvatting van de adviezen en van de bezwaren en opmerkingen geformuleerd in het kader van het openbaar onderzoek en van de manier waarop de regering ze in aanmerking genomen heeft IX. Samenvatting van de manier waarop de milieuoverwegingen in het plan werden geïntegreerd X. Redenen van de keuzen van het plan zoals het is goedgekeurd, rekening houdend met de andere beschouwde redelijke oplossingen XI. Opvolging van het RPA XII. Evaluatierapport `gelijkekansentest' I. Perimeter van de site "Delta-Herrmann-Debroux" Overwegende dat dit ontwerpplan betrekking heeft op een perimeter die wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van de E411 en de Vorstlaan, waaraan verschillende regionale sites zijn gehecht en waarvan de stedelijke ontwikkeling moet worden georganiseerd;

Dat deze perimeter overeenkomt met de perimeter van het ministerieel besluit van 8 mei 2018Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 08/05/2018 pub. 14/05/2018 numac 2018031017 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van het Richtplan van Aanleg voor de zone "Delta-Herrmann-Debroux" sluiten;

Dat dit ontwerp de wegbedding van de E411, zijn viaducten, de aangrenzende wegen en hun omgeving omvat vanaf de gewestgrens tot aan de Beaulieulaan;

Dat het ook aanpalende sites omvat, namelijk; -de Triomfsite, gelegen tussen de Triomflaan, de Jules Cockxlaan en de spoorlijn L26; - de Deltasite, gelegen tussen de spoorlijn L26, de Charles Michielslaan en de Jules Cockxlaan; - de Driehoeksite, gelegen tussen de spoorlijnen L26, L26/2 en L161 ten zuiden van de Triomflaan; - de Beaulieusite, die momenteel door de kantoren van de Europese Commissie wordt gebruikt; - de Demeysite, die momenteel wordt ingenomen door het retailpark van Redevco;

Dat deze perimeter ook de woonpercelen gelegen tegenover het gemeentelijke stadion van Oudergem omvat;

Dat deze perimeter zich uitstrekt over het grondgebied van de gemeenten Oudergem en Watermaal-Bosvoorde, alsook tot aan de grens van het grondgebied van de gemeente Elsene en van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Dat hij deel uitmaakt van de breuk van verschillende wijken in de Brusselse rand;

Dat hij een van de belangrijkste invalswegen van het gewestelijk grondgebied omvat, die een van de voornaamste autowegen verbindt met de middenring;

Dat het strategische luik, hoewel het de grote principes en belangrijkste gedragslijnen voor de inrichting van de betrokken perimeter vermeldt, om een coherent geheel te creëren voorstellen bevat die een invloed hebben buiten de perimeter;

Overwegende dat de in de perimeter van het ontwerpplan opgenomen site een prioritaire ontwikkelingspool is van het op 12 juli 2018 goedgekeurde gewestelijk ontwikkelingsplan, met name vanwege zijn opmerkelijke toegankelijkheid en grote ontwikkelingspotentieel, alsook vanwege de zones van gewestelijk belang die er deel van uitmaken, zoals de kantoren van de Europese Commissie, de MIVB-stelplaats, de ontradingsparkings en de Driehoek;

Dat het gewestelijk ontwikkelingsplan bepaalt dat de urbanisatie van de ontwikkelingspolen zal worden gerealiseerd door de uitwerking van het richtplan van aanleg (RPA), een nieuw strategisch en regelgevend instrument voor de gewestplanning;

Dat het gewestelijk ontwikkelingsplan benadrukt dat de harmonieuze en coherente inrichting van de site Delta Herrmann-Debroux een totaalvisie vereist op deze toegangspoort en een gefaseerde programmering, met dien verstande dat sommige delen van de site al in renovatie of zelfs reconversie zijn om ze om te vormen tot een stadsboulevard die de twee gebieden aan weerszijden van de hoofdstedelijke weg weer met elkaar verbindt;

Overwegende dat de site overeenstemt met de site Delta-Herrmann-Debroux die de regering onder de naam "pool Delta-Vorst" in haar algemene beleidsverklaring 2014-2019 heeft gekozen als een van de tien nieuwe te creëren wijken om de ontwikkelingsuitdagingen van het Gewest het hoofd te bieden, namelijk: betaalbare en aangepaste woningen bouwen die beantwoorden aan de doelstelling van de sociale mix, nieuw openbare ruimten en voorzieningen van algemeen belang, de vestiging van nieuwe ondernemingen in Brussel bevorderen, een goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer waarborgen en de systematische aanleg van een gescheiden fietsnet;

Dat de regering in dit verband verklaart: "De site Delta-Herrmann-Debroux beschikt als zuidoostelijke toegangspoort tot het Gewest over talrijke troeven. Het gebied bestaat uit drie strategische polen: de universiteitscampus VUB-ULB, de "Deltadriehoek", die openbaar eigendom is, en de omgeving van het Herrmann-Debroux-viaduct. Deze 3 gebieden hebben nood aan een globale visie met het oog op een harmonieuze en coherente ontwikkeling.";

Overwegende dat de E411 als toegangspoort een infrastructuur is die momenteel uitsluitend bestemd is voor auto's en diverse overlast veroorzaakt, met name op het vlak van lawaai en vervuiling;

Dat deze hoofdstedelijke weg met zijn viaducten een fysieke en landschappelijke barrière vormt en een stedelijke breuklijn schept die de aangrenzende wijken scheidt;

Overwegende dat de toegang tot de stad via de E411 geherconfigureerd moet worden op basis van een meer stedelijke en actuele visie;

Dat de herconfiguratie van de E411 plaats moet geven aan het openbaar vervoer en actieve vervoersmodi;

Overwegende dat het Brussels Gewest een aanhoudende demografische groei kent; dat gelet op de statistieken en prognoses van de Federale Overheidsdienst (Planbureau) en het Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse (BISA) deze groei zich waarschijnlijk tot het midden van de 21ste eeuw zal voortzetten; dat het mobiliseren van de beschikbare terreinen en de beantwoording van de huidige en toekomstige behoeften op het vlak van huisvesting, voorzieningen en bijbehorende diensten onmisbaar is;

Overwegende dat de Deltadriehoek een braakliggend spoorwegterrein is;

Dat dit terrein eigendom is van de Maatschappij voor Stedelijke Inrichting;

Dat de behoefte bestaat om hier onder meer openbare logistieke functies van regionaal belang onder te brengen;

Dat het essentieel is voor het Gewest om een stedelijke vorm te vinden die het mogelijk maakt om grote infrastructuur en voorzieningen te integreren in de moeilijke topografische context van de Deltadriehoek;

Overwegende dat de transitparking van Delta te ver afligt van het Gewest en zijn functie van transitparking daardoor niet adequaat vervult;

Dat deze site een gewestelijk eigendom is;

Dat deze site woningen kan ontvangen in een nieuwe wijk en zo een antwoord kan bieden op een van de uitdagingen in Brussel;

Overwegende dat de administratieve Triomfsite een belangrijk communicatieknooppunt is en zich in een strategische positie bevindt voor de creatie van een stedelijke identiteit en een gemengd gebruik;

Dat er een grote leegstand is in de kantoren in de tweede kroon van het Gewest en dat het de bedoeling is om bepaalde gebouwen om te vormen tot woningen, met name op de site Triomf;

Overwegende dat de administratieve Beaulieusite bestaat uit een aaneengesloten gevel van 600 m kantoren zonder porositeit;

Dat het streven is om hier een grotere stedelijke mix te creëren en doorsteken te maken door de percelen;

Overwegende dat de commerciële Demeysite geconfigureerd is als een "retail park" aan de rand van de stad met een grote onoverdekte parkeerplaats;

Dat deze site het potentieel heeft voor de ontwikkeling van een stadswijk met meer gemengde functies (waaronder huisvesting) en openbare ruimtes, waardoor het blauwe en groene netwerk van dit deel van het grondgebied meer tot zijn recht komt en de waterlopen en landschappen er worden geherwaardeerd;

Overwegende dat de bij de toegang tot de stad aanwezige gebouwen, tegenover het stadion, kleinschalig zijn;

Dat in het geval van een echte reconversie van de toegangspoort dit gebied gebaat zou zijn bij een meer stedelijk karakter en een redelijkerwijs grotere dichtheid;

Overwegende dat het noodzakelijk lijkt om voor deze perimeter een algemene strategische en regelgevende visie voor gewestelijke ruimtelijke ordening te bepalen;

Dat de ontwikkeling en uitvoering van een dergelijk stadsproject de coördinatie vereist van de acties van verschillende gemeentelijke, bovenlokale, gemeenschaps- en gewestelijke publieke actoren, die geen enkel ander instrument dan een richtplan van aanleg kan bieden;

Overwegende dat het gebruik van een richtplan van aanleg daarom essentieel is om de bovengenoemde gewestelijke doelstellingen te kunnen verwezenlijken;

II. Inhoud van het ontwerp van het richtplan van aanleg Overwegende dat het ontwerp-RPA een inleidend rapport omvat zonder juridische waarde, met een historiek van de site, de diagnose, de uitdagingen en de beschrijving van de bestaande situatie;

Dat het ontwerp-RPA een strategisch luik omvat, met geschreven aanwijzingen en aanbevelingen en schema's;

Dat de strategische opties ruimtelijk worden gemaakt en uitgewerkt worden ofwel op het niveau van de perimeter van het ontwerp-RPA, ofwel op het niveau van de verschillende nauwkeurig geïdentificeerde sites;

Dat dit strategische luik de ambities van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest weerspiegelt voor dit gebied van gewestelijk belang, waarvan de principes toegepast zullen worden in het kader van de uitvoering van preciezere projecten;

Dat dit strategische luik een indicatieve waarde heeft en richtlijnen bevat om ontwerpers te begeleiden, zonder echter de uitvoering van projecten die er niet exact mee overeenstemmen te verhinderen, omdat er desgevallend, mits motivatie, van afgeweken kan worden terwijl de essentie zelf van de vastgestelde strategische opties gerespecteerd blijft;

Dat het ontwerp-RPA een verordenend luik bevat, met bindende waarde, samengesteld uit geschreven voorschriften en grafische documenten die op het gepaste niveau de invariabele elementen beschrijft waaraan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een verplichtend karakter wil geven om de samenhang van de nagestreefde ontwikkeling te verzekeren;

Dat de ontwikkeling van een site binnen de perimeter van dit ontwerp-RPA beschouwd moet worden in het licht van de strikte naleving van het verordenende luik en de overeenstemming van de ontwikkelingen ervan met de strategische oriëntaties die op de verschillende niveaus voorzien zijn;

Dat enkel een gecombineerde lezing van beide luiken (strategisch en verordenend) het overzicht van de opties van het ontwerp van het richtplan van aanleg biedt;

III. Doelstellingen van het Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling die worden nagestreefd door het ontwerp-RPA Gelet op het Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling in zijn definitieve versie, dat goedgekeurd werd door de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op 12 juli 2018 (hierna GPDO);

Gelet op artikel 30/2 van het BWRO, dat verduidelijkt dat het RPA uitgaat van de richtsnoeren van het GewOP dat van kracht is op de dag dat het wordt goedgekeurd;

Overwegende dat het GPDO de ruimtelijke ordening en de regionale projecten opdeelt in vier grote thema's, die verschillende strategieën identificeren: 1. Het grondgebied inzetten om het kader van de territoriale ontwikkeling vast te leggen en nieuwe wijken te creëren. o Strategie 1/ Vastgoedpotentieel en vastgoedreserves mobiliseren o Strategie 2/ Een doordachte verdichting voorstellen o Strategie 3/ Toekomstige beleidsdaden voor de sociale huisvesting in Brussel 2. Het grondgebied inzetten voor de ontwikkeling van een aangename, duurzame en aantrekkelijke leefomgeving o Strategie 1/ Voorzieningen ter ondersteuning van het dagelijkse leven o Strategie 2/ De openbare ruimtes en groene ruimtes ter ondersteuning van de kwaliteit van het levenskader o Strategie 3/ Zorgen voor een beter evenwicht tussen de wijken o Strategie 4/ Het stedelijk erfgoed beschermen en in de kijker plaatsen als drager van identiteit en aantrekkelijkheid o Strategie 5/ Het natuurlijk landschap versterken o Strategie 6/ Het natuurlijk erfgoed in het Gewest beschermen en verbeteren 3.Het grondgebied inzetten voor de ontwikkeling van de stedelijke economie o Strategie 1/ De economische functies ondersteunen in hun ruimtelijke dimensie o Strategie 2/ De plaats van de economische sectoren herkwalificeren o Strategie 3/ De buurteconomie en de lokale werkgelegenheid ondersteunen 4. Het grondgebied inzetten om multimodale verplaatsingen te bevorderen Dat het gewestelijk ontwikkelingsplan twaalf prioritaire actieterreinen vaststelt die een bijzondere investering verdienen om hun ontwikkelingspotentieel op korte en middellange termijn te realiseren, rekening houdend met de mobilisatie van het beschikbare grondpotentieel, de gecontroleerde verdichting van het grondgebied en de ontwikkeling van de sociale huisvesting in Brussel; Dat het gewestelijk ontwikkelingsplan het gebied vermeldt dat binnen de perimeter van het ontwerpplan valt op de site Delta Herrmann-Debroux, en er de volgende specifieke uitdagingen identificeert: "Beaulieu Als sommige van de kantoorgebouwen van de Europese Commissie zullen worden heropgebouwd, biedt deze evolutie ruimte om na te denken over de inrichting van de site en om er een ruimere functionele mix te overwegen (kantoren, woningen, voorzieningen, enz.).

Deltadriehoek Het gebied tussen de spoorlijnen 161 en 26 en de Triomflaan wordt momenteel aangepakt. In het noorden opende het nieuwe CHIREC-ziekenhuis zijn deuren. Daarnaast wordt onderzocht om in het zuiden, in de driehoek die eigendom is van de Maatschappij voor Stedelijke Inrichting (MSI), nieuwe activiteiten (met name het sorteercentrum van Bpost) te vestigen en woningen te bouwen.

P+R en MIVB-site in Delta In het oosten van de Deltadriehoek wordt er ook bijzondere aandacht besteed aan de MIVB-stelplaats en de aanpalende openluchtparking. Het is de bedoeling om de huidige parking te herbestemmen, de activiteiten te diversifiëren (door woningen toe te voegen) en een stedelijke gevel langs de Jules Cockxstraat te creëren.

Het winkelcentrum van Oudergem Het winkelcentrum van Oudergem vertoont de kenmerken van een shoppingcentrum in de rand: het heeft een lage ruimtelijke dichtheid, het beslaat een zeer groot perceel en het is ingericht rond een openluchtparking, waarbij elke handelszaak in een eigen gebouw is gevestigd. Het winkelcentrum werd ontworpen in een tijd dat dit gebied tot de rand behoorde, maar maakt nu deel uit van de stad. Om het beter in de stad te integreren, zou een volledig nieuwe wijk in het hart van Oudergem gecreëerd kunnen worden. Het plan zou erin bestaan de commerciële activiteit te behouden en een meer stedelijke wijk met een grotere dichtheid en een mix van functies (woningen, collectieve voorzieningen, handelszaken ...) en een aangename openbare ruimte voor de inwoners tot stand te brengen.";

Overwegende dat dit ontwerpplan aansluit bij deze strategische oriëntaties op grootstedelijke en regionale schaal;

Dat het ontwerpplan past in thema 1 - strategie 1, die het grondgebied wil inzetten om het kader voor de territoriale ontwikkeling op te bouwen en nieuwe wijken te ontwikkelen, met als doel een nieuwe toegangspoort te creëren en het landschap te veranderen door het beschikbare grondpotentieel te mobiliseren;

Dat het ontwerpplan voorziet in de verstedelijking van het huidige braakliggende terrein dat de Driehoek beslaat;

Dat het een strategie voorstelt voor een gecontroleerde verdichting rond de hoofdstedelijke weg, door het netwerk van de openbare en structurerende ruimten en het groene en blauwe netwerk te versterken, in overeenstemming met de doelstellingen van thema 1 - strategie 2;

Dat het ontwerpplan ook past in de doelstellingen van thema 2, die een aangename, duurzame en aantrekkelijke leefomgeving willen garanderen door de specifieke kwaliteiten van het Brusselse grondgebied te versterken;

Dat het ontwerpplan met name de voorzieningen wil ontwikkelen als ondersteuning van het dagelijks leven, en de openbare en groene ruimten als ondersteuning van de kwaliteit van de leefomgeving, en ze wil integreren in een strategie van programmatische gemengdheid;

Dat het ook het evenwicht tussen de wijken wil verbeteren en het natuurlijke landschap wil versterken met behoud van het gewestelijke natuurlijke erfgoed;

Dat het de voor auto's en voor actieve vervoerswijzen bestemde ruimten weer in evenwicht wil brengen en de actieve vervoerswijzen wil bevorderen door de verbindingen en de porositeit tussen de wijken en de verbindende openbare ruimten te vermenigvuldigen en te diversifiëren;

Dat het ontwerpplan ook past in de visie en de strategische doelstellingen van thema 3, die tot doel hebben het grondgebied in te zetten voor de ontwikkeling van de stedelijke economie;

Dat het ontwerpplan een programmatische gemengdheid wil ontwikkelen met plaats voor productieve en logistieke activiteiten en geïntegreerde diensten voor bedrijven;

Dat het met name gericht is op de reconversie van het huidige braakliggende terrein van de Driehoek, om deze activiteiten te ontvangen en er tegelijkertijd voor te zorgen dat ze naast de andere stedelijke functies kunnen bestaan;

Dat het ook het commerciële aanbod en de aantrekkelijkheid van verschillende sites wil versterken, met name door de ontwikkeling van actieve gevels langs structurerende en multimodale openbare ruimten;

Dat deze economische ontwikkelingen nieuwe banen zullen creëren;

Dat het ontwerpplan ook past in de visie en de strategische doelstellingen van thema 4, die tot doel hebben het grondgebied in te zetten om multimodale verplaatsingen te bevorderen;

Dat het ontwerpplan tot doel heeft het aantal ritten met de eigen auto te verminderen en actieve vervoerswijzen tot de belangrijkste vervoerswijze te maken voor trajecten van minder dan 5 km;

Dat het ernaar streeft om het autowegennet tegen 2030 om te vormen tot stadsboulevards en mobiliteitscorridors, een gemengde en polycentrische stad te ontwikkelen en een "stad van korte afstanden" te creëren waarin de behoefte aan gemotoriseerd verkeer wordt beperkt door het aanbieden van een maximum aan stedelijke diensten binnen een loopafstand van op 5 minuten van de woning;

Dat het rust wil brengen in de wijken door het transitverkeer te verminderen, de stad minder doorlaatbaar te maken voor het verkeer en het wooncomfort met rustige openbare ruimten te verhogen;

Dat het beoogt het gebruik van het openbaar vervoer te intensiveren door het aanbod aan te passen aan de vraag en door de aanwezigheid van een fijnmazige mobiliteitsoplossing, en dat het daartoe de stedelijke ontwikkeling en de rationele verdichting van het Gewest wil combineren met de ontwikkeling van de verkeersinfrastructuur, de oprichting van prioritaire ontwikkelingscentra wil koppelen aan de aanwezigheid van een verbinding met hoogwaardig openbaar vervoer, en het netwerk van structurerende openbaarvervoerlijnen wil versterken, waarvan het gebruik, op zich of multimodaal, wordt aangemoedigd voor de middellange en lange afstand;

Overwegende dat de specifieke doelstellingen die het gewestelijke ontwikkelingsplan voor de sites Beaulieu, Driehoek, Demey en Delta bepaalt, uitdrukkelijk worden vertaald in het strategische en verordenende luik van het ontwerpplan;

IV. Ambities van het ontwerp-RPA Overwegende dat het algemene doel van het ontwerp van het richtplan van aanleg "Delta-Herrmann-Debroux" de herkwalificering is van de toegang tot de stad, met inbegrip van de hoofdstedelijke weg E411 en de aanpalende sites.

De algemene doelstellingen van het ontwerp zijn: - De leefkwaliteit verbeteren, onder meer door het verkeer vanaf de E411 te verminderen. - Overgaan van een wegeninfrastructuur naar een kwalificerende landschapsinfrastructuur; de infrastructuur mag niet langer worden beschouwd als een wegeninfrastructuur, maar als een multimodale landschapsinfrastructuur die lokale verbindingen tot stand brengt, ruimte vrijmaakt voor vergroening, zachte vervoerswijzen en openbaar vervoer. - Overgaan van een lineair concept langs de infrastructuur naar een transversale lokale logica - De stad maken, overgaan van een voorstedelijke naar een stedelijke logica. Dit gebeurt door de openbare ruimte te activeren, een programmatische gemengdheid te ontwikkelen, wijken opnieuw met elkaar te verbinden enz.; - De stadsontwikkeling aanpassen aan de nieuwe landschapsinfrastructuur, waarbij de landschappelijke relaties worden versterkt die ontstaan door stedelijke ontwikkelingen die haar grenzen versterken, activeren en afbakenen. - De programma's voor de inrichting van de openbare ruimte en het landschap op elkaar afstemmen, vooral in gebieden die goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. - Opportunistische strategie - flexibele fasering. Sommige delen kunnen worden geherkwalificeerd om van bij de eerste aanleg de kwaliteit van de openbare ruimte te waarborgen.

V. Specifieke stedenbouwkundige principes van het ontwerp-RPA Overwegende dat de thematische doelstellingen van het ontwerp-RPA voor het gebied zijn gedetailleerd volgens vier grote ambities: 1. Territoriale verankering Uitdaging: Het bestudeerde gebied wordt doorkruist door grote landschapsfiguren. Het betreft de valleien van de Woluwe en haar zijrivieren, de Watermaalbeek en de Roodkloosterbeek, het Zoniënwoud en de omgeving van de site van de Plein Deze grote figuren hebben hun structurerende karakter verloren door de opkomst van de (auto)wegeninfrastructuur, die bijna volledig geïsoleerd is van de stedelijke omgeving.

Ambitie: Een van de ambities van het ontwerp-RPA is het herstel van de structurerende rol van deze grote landschapsfiguren, door het infrastructuurlandschap te vervangen door de versterking van de doorkruiste landschappen en hun geografie. 2. Structuur van openbare ruimten Uitdaging: Het bestudeerde gebied wordt gekenmerkt door een gebrek aan openbare ruimten en plaatsen.De organisatie van de ruimte is functionalistisch en draagt bij aan het peristedelijke karakter van het gebied en de levenswijzen.

Ambitie: Het ontwerp-RPA wil een structuur van de openbare ruimten aanbieden die een echte landschapsstructuur vormt. Deze structuur, die zich ontwikkelt op het bestaande weefsel en het grote landschap, zal een diversiteit aan ruimten van verschillende diktes bieden. De bestaande centrale punten (metrostations, buurtcentra, enz.) zullen worden versterkt.

Dit kader van openbare ruimten is gebaseerd op de aanleg van: - Openbare pleinen die een reeds bestaande centraliteit versterken en/of de overgang tussen verschillende vormen van openbaar vervoer vereenvoudigen; - Parken die continuïteit bieden en paden die opgaan in een groter netwerk. Ze integreren bestaande entiteiten, fungeren als schakel op territoriaal niveau en vormen nieuwe buurtschappen op lokaal niveau.

Ze zorgen voor actieve mobiliteit binnen de openbare ruimten; - Voorpleinen die de relatie kwalificeren tussen een bebouwing en/of een landschap en de openbare ruimte. Dit zijn gedeelde ruimten waarin de bediening van deze bebouwingen en/of landschappen afhankelijk is van het creëren van een openbare ruimte ten gunste van actieve vervoerswijzen en/of openbaar vervoer; - Een stadsboulevard als structurerende weg die aan beide zijden wordt begrensd door een continue bebouwing van gelijke hoogte. Dit gebied bestaat uit centrale wegenzones die worden begrensd door brede voetgangerszones. De bebouwde voorzijde heeft gevels waarvan de begane grond wordt geactiveerd door voor het publiek toegankelijk programma's. De hoofdstedelijke weg E411 wordt volledig getransformeerd in een stadsboulevard.

De boulevard omvat meer specifiek 2x2 rijstroken voor auto's. Tussen Beaulieu en Demey wordt alle "auto"-infrastructuur overgebracht ten zuiden van de metro-infrastructuur. De ruimte die op de oorspronkelijke infrastructuur wordt gewonnen, maakt het mogelijk om ruimte te creëren voor actieve vervoerswijzen en eigen banen voor bussen en trams. De knooppunten van de boulevard met de transversale wegen worden heraangelegd als kruispunten met verkeerslichten. 3. Verstedelijking Uitdaging: Het bebouwde landschap naast de E411 wordt vandaag gekenmerkt door een mate van versnippering, grote monofunctionele ruimten van slechte kwaliteit, voornamelijk toegankelijk met de auto, die niet deelnemen aan de activering van de openbare ruimten en die geïsoleerd werken. Ambitie: Het doel van het ontwerp-RPA is de vervollediging van de stad en/of de correctie van de bebouwde omgeving door een algemeen stedenbouwkundig kader te ontwerpen dat een coherente aanpak mogelijk maakt. Het ontwerp voorziet in de ontwikkeling van een programmatische gemengdheid, van bouwhoogten die porositeit mogelijk maken en de wijken weer met elkaar verbinden, om een actief stadsleven te creëren.

Deze ambitie komt tot uiting door de volgende middelen: - Om een programmatische gemengdheid te creëren, zijn bestemmingswijzigingen gepland: De Driehoeksite verandert van een spoorwegzone in een ondernemingsgebied in een stedelijke omgeving en een zone voor stedelijke industrie;

De Deltasite, in de wijk Jules Cockx, verandert van een gebied met voorzieningen van collectief belang of openbare dienst in een sterk gemengd gebied;

Een deel van de Beaulieusite verandert in een gemengd gebied. - In gebieden waar geen bestemmingswijziging is gepland (Triomf, een deel van Beaulieu, Demey, Herrmann-Debroux, Stadion-Adeps en Zoniënwoud), wordt de programmatische gemengdheid in stand gehouden en gewaarborgd door meer reglementaire vereisten, die minimale oppervlakten of percentages voor de zwakke functies (huisvesting) en maximale percentages voor de andere (winkels of kantoren) zullen opleggen; - Het creëren van bouwfronten die actieve gevels ontwikkelen rond structurerende openbare en landschappelijke ruimten; - De verschillende openbare ruimten, de structurerende landschappen en de toekomstige ontwikkelingen worden efficiënt verenigd. 4. Transversaliteit Uitdaging: De infrastructuur vormt vandaag een breuk in het gebied.Ze vormt een visuele en fysieke barrière, moeilijk te overschrijden, die zowel de landschappen als de wijken en hun gebruik opsplitst en zo bijdraagt aan de ruimtelijke versnippering van het gebied.

Ambitie: Het ontwerp-RPA heeft tot doel talrijke en gevarieerde verbindingen te realiseren aan beide zijden van de stadsboulevard. Deze verbindingen geven toegang tot het grote grondgebied door zijn grote entiteiten toegankelijk te maken. Ze verbinden ook, op lokaal niveau, de momenteel gescheiden "stedelijke delen" en scheppen een nieuw buurtgevoel.

De perimeter van het ontwerp-RPA is verdeeld in verschillende sites om de specifieke doelstellingen te beschrijven die per site ontwikkeld worden: Triomf De herontwikkeling van de Triomfsite, vandaag ingenomen door monofunctionele kantoorgebouwen, heeft tot doel een uniek en gemengd gebouwencomplex te scheppen. De ambitie is de verbinding van de Triomflaan en de Jules Cockxstraat te versterken met de integratie van een landschappelijk herkenningspunt.

Delta De herontwikkeling van de Deltasite, momenteel ingenomen door een P+R en de MIVB-stelplaats, heeft tot doel "De stad voltooien". Er wordt een nieuwe gemengde wijk (woningen, activiteiten, voorzieningen) ontwikkeld, met stedelijke en kwaliteitsvolle verbindingen waar zich momenteel een grote openluchtparking bevindt.

Driehoek De ambitie voor deze site, die momenteel braak ligt en gekenmerkt wordt door een sterk aanwezige spoorweginfrastructuur, is zijn ontsluiting en integratie in de stedelijke dynamiek door de ontwikkeling van de openbare ruimte en de bevordering van het ontstaan van een gemengde wijk (stadsvoorzieningen, woningen en groenvoorzieningen) en de aanleg van groene ruimten (parkway en plaat). De aanleg van deze groene ruimten rechtvaardigt de uitsluiting van de Driehoeksite uit het toepassingsgebied van het algemene voorschrift nummer 6 (AV6) van het verordenende luik van het ontwerpplan.

Beaulieu De Beaulieusite wordt een overgangszone tussen een zeer stedelijk deel (Delta en Jules Cockxstraat) en een meer landschappelijk deel (Watermaalbeekvallei).

Hier komt de metro aan de oppervlakte en bakent hij twee zones af die in het ontwerp-RPA anders gekwalificeerd zijn. De noordelijke zone is bestemd voor de creatie van kwaliteitsvolle openbare ruimten, wandel- en woonruimten. De zuidelijke zone ontvangt de nieuwe stadsboulevard die de hoofdstedelijke weg vervangt. In deze zone vindt men een barrière van monofunctionele kantoorgebouwen.

Op deze locatie wil het ontwerp-RPA een betere stedelijke integratie en meer programmatische diversiteit tot stand brengen.

Demey Deze site wordt momenteel ingenomen door een winkelzone met openluchtparking. Het ontwerp-RPA heeft tot doel deze site grondig te herstructureren door een programmatische gemengdheid te ontwikkelen die een actief stedelijk leven creëert.

Het is de bedoeling "de stad te vervolledigen" door een nieuwe gemengde wijk (woningen, winkels, voorzieningen) te ontwikkelen die op actieve vervoerswijzen en openbaar vervoer gericht is. Vervolgens is het ook de bedoeling om "de stad te maken", door een openbare groene ruimte en kwaliteitsvolle stedelijke verbindingen doorheen de site te creëren en de gevels en de begane grond te activeren. De aanleg van deze groene ruimten rechtvaardigt de uitsluiting van de Demeysite van het toepassingsgebied van het algemene voorschrift nummer 6 (AV6) van het verordenende luik van het ontwerpplan.

Herrmann-Debroux Naast de ingrijpende herinrichting van de weginfrastructuur moet hier het Herrmann-Debrouxplein een aantrekkelijke openbare ruimte worden, en via het plein van het Bergojepark de relaties tussen de boulevard, het park en de gebouwen daartussen te bevorderen. De site Herrmann-Debroux moet als een intermodale ruimte worden, aangezien tramlijn 8 en metrolijn 5 hier samenkomen.

Stadion-Adeps In deze zone wil het plan de bestaande infrastructuur, die een barrière vormt, radicaal herdefiniëren. De infrastructuur moet in het landschap worden geïntegreerd om een landschappelijke continuïteit te creëren. De ontwikkeling omvat grote ruimten voor actieve vervoerswijzen en eigen banen voor het openbaar vervoer.

De P+R-site komt onder de bestaande wegbedding van de E411 te liggen.

Zoniënwoud Naast de herontwikkeling van de bestaande infrastructuur is het de ambitie om het doorkruiste natuurgebied te benadrukken. Hiertoe worden in het midden van de weg ruimten vrijgemaakt voor vegetatie. Zo krijgt de stadsboulevard in dit gebied het karakter van een met bomen omzoomde boulevard. Deze aanleg is bedoeld om de ervaring van de gebruikers van deze omgeving te optimaliseren.

Daarnaast zijn twee ecologische verbindingszones gepland. De eerste zone bevindt zich onder het viaduct van Drie Fonteinen en omvat ook de aanleg van een bufferbekken voor de zuivering van het afvloeiingswater. De tweede bevindt zich tussen het viaduct Drie Fonteinen en het Leonardkruispunt. Deze doorgang is bedoeld voor de grote fauna. Dit ecoduct moet ook de doorgang van het bos markeren;

VI. Milieueffectenrapport Gelet op Richtlijn 2001/42/EG van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's;

Gelet op artikel 30/3 § 1, 1e lid van het BWRO, dat het ontwerp van het richtplan van aanleg onderwerpt aan een milieueffectenrapport (MER);

Gelet op het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 29 november 2018Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 29/11/2018 pub. 11/12/2018 numac 2018015186 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 29 november 2018 tot vaststelling van de structuur van de milieueffectenrapporten behorend bij de uitwerking, wijziging of opheffing van de plannen en verordeningen bedoeld in de Titels II & III van het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening sluiten tot vaststelling van de structuur van de milieueffectenrapporten behorend bij de uitwerking, wijziging of opheffing van de plannen en verordeningen bedoeld in de Titels II & III van het BWRO;

Gelet op het advies van Leefmilieu Brussel over het ontwerp van het bestek voor het milieueffectenrapport;

Overwegende dat het MER in bijlage parallel aan dit ontwerpplan op iteratieve wijze werd opgesteld om de impact op het milieu van de ruimtelijke en programmatorische voorstellen te evalueren;

Overwegende dat onderhavig ontwerp-RPA past in het kader van de aanbevelingen van het MER en deze erin zijn opgenomen, met uitzondering van de aspecten die niet binnen de mate van detail van het ontwerpplan vallen en die onderzocht moeten worden op het ogenblik van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat na verloop van het analyseproces, de volgende aanbevelingen van het MER niet opgenomen werden in het ontwerpplan: - Een eigen baan voor bussen behouden naast de eigen site voor trams - Een eigen baan voorzien op de Waversesteenweg tot aan de middenring - Een verbinding maken: o Tussen de Ooienstraat ten westen van de spoorlijn en de weg rondom de sokkel, ten zuiden van het terrein; o Tussen het Park L26 en de Briljantstraat (verbinding naar Hof ter Coigne en het Reigerbospark (IJsvogellaan); o Tussen het noordoosten van het terrein en de brug over het spoor, langs de wegen om het traject naar het metrostation Delta te verkorten; - Een loopbrug aanleggen tussen de CHIREC-plaat en het dak van de sokkel, over de parkway, om een directe en eenvoudige verbinding tussen deze ruimtes te verzekeren; - Op het niveau van de Beaulieusite, minstens een noord-zuidverbinding aanleggen voorbij de metro-as voor zachte transportmodi; - Minstens één doorbraak creëren in het bebouwde front dat grenst aan het park in het noorden, in de as met loodrechte wegen, bijvoorbeeld de Louis Clesselaan, gelegen in het midden van de Mulderslaan; - Hogere gebouwen inplanten langs de as van de Vorstlaan om deze te structureren en de impact van de schaduw op het park te beperken; - Op de Demeysite ofwel de profielen beperken van de G+3 langs de 12 m brede wegen, ofwel de profielen G+4 behouden en de weg verbreden tot 14 m, ofwel diverse en uiteenlopende achteruitbouwzones creëren; - .............

Overwegende dat het ontwerp-RPA de realisatie van de aanbevelingen inzake de openbare ruimte, de verbindingen en doorgangen niet hindert;

Overwegende dat het ontwerp-RPA kleinere bouwprofielen voorstelt ten zuiden van de Demeysite, met het oog op afstemming op de bestaande profielen;

Dat de grotere profielen zich op afstand van de bestaande gebouwen bevinden;

Overwegende dat het MER redelijke alternatieven voor locatie en infrastructuur heeft bestudeerd;

VII. Voorafgaand informatie- en participatieproces Gelet op artikel 30/3, § 1, tweede lid, van het BWRO, dat het ontwerp van een richtplan van aanleg onderwerpt aan een proces van informatie en participatie met het betrokken publiek, georganiseerd door de met de ruimtelijke ordening belaste overheidsdienst, alvorens het door de regering wordt aangenomen;

Overwegende het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 mei 2018Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 08/05/2018 pub. 14/05/2018 numac 2018031017 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van het Richtplan van Aanleg voor de zone "Delta-Herrmann-Debroux" sluiten0 betreffende het informatie- en participatieproces voor het publiek voorafgaand aan de uitwerking van de ontwerpen van richtplan van aanleg;

Overwegende dat het publiek op 4 en 5 juni 2018 werd geïnformeerd en geraadpleegd tijdens vergaderingen in de kantoren van het met ruimtelijke ordening belaste bestuur en op 20 juni tijdens een vergadering in het cultureel centrum van Oudergem;

Dat het publiek tot 30 dagen na de laatste informatiebijeenkomst zijn opmerkingen kon formuleren;

Overwegende dat er notulen werden gemaakt van die informatie- en participatiefase, die de opmerkingen van het publiek bevatten;

Overwegende dat vervolgens een syntheseverslag over deze informatie- en participatiefase is opgesteld; dat dit met name de samenvatting bevat van de belangrijkste opmerkingen en vragen van het betrokken publiek over het voorgestelde ontwerp-RPA;

Overwegende dat dit verslag de verschillende gebruikte communicatiemiddelen vermeldt om het betrokken publiek te informeren, namelijk: een website, een openbare informatievergadering, publicatie van adviezen in kranten, een online deelnameformulier, uitdelen van informatiebriefkaarten over de informatie- en participatiefase, georganiseerde dienstverlening bij perspective.brussels en de gemeenten Oudergem en Watermaal-Bosvoorde;

Rekening houdend met de volgende opmerkingen die geformuleerd werden tijdens de informatie- en participatiefase voorafgaand aan de aanneming van dit ontwerp-RPA en de antwoorden die hierop werden gegeven in deze fase van de procedure;

Overwegende de opmerkingen die zijn gemaakt tijdens de informatie- en participatiefase voorafgaand aan de goedkeuring van dit ontwerp-RPA;

Overwegende de opmerkingen die zijn gemaakt over de geluidshinder;

Overwegende de opmerkingen van de burgers betreffende het lawaai dat wordt veroorzaakt door de bestaande weginfrastructuur en het autoverkeer, door het openbaar vervoer, en meer in het bijzonder door de metro, de openbare en recreatieve ruimten, de vliegtuigen en het nieuwe ziekenhuiscentrum;

Overwegende de wens om de toegang tot de stad te reorganiseren met het oog op het creëren van een rustige stadsboulevard;

Dat het ontwerpplan tot doel heeft het aantal bestaande rijstroken te verminderen en de aanblik en de geluidsomgeving van de E411 vanaf het Leonardkruispunt radicaal te veranderen;

Dat de geplande beperking van de toegang tot de stad zal leiden tot een kleinere wegcapaciteit, en dus tot een beperking van de overlast verbonden met het aantal inkomende voertuigen;

Dat de sloop van het viaduct Herrmann-Debroux zal leiden tot de verdwijning van dit permanente achtergrondgeluid;

Dat het kruispunt Vorst/Herrmann-Debroux inderdaad moet worden gereorganiseerd om een beter evenwicht te vinden tussen de wegen en de gebruikers;

Dat het ontwerpplan deel uitmaakt van een actieve gewestelijke en hoofdstedelijke mobiliteitsstrategie die het gebruik van het openbaar vervoer bevordert;

Dat de impact van het metrogeluid kan worden beperkt door het project voor de uitbreiding van de groene wandeling die later zal worden gerealiseerd;

Dat een hoge berm kan fungeren als een akoestische barrière in het parkgebied en dat in het kader van een aanvraag voor een stedenbouwkundig vergunning een nader onderzoek naar geluidsbeperkende maatregelen kan worden uitgevoerd;

Dat het ziekenhuis en zijn hulpdiensten, de DBDMH en de politie zich moeten houden aan de geldende regelgeving inzake geluidsoverlast;

Dat de door vliegtuigen veroorzaakte geluidshinder niet onder het ontwerpplan valt;

Overwegende dat burgers veronderstellingen doen betreffende de afname van het geluid door de heraanleg van de boulevard en de ontwikkeling van elektrische auto's; dat burgers bezorgd zijn over de toename van de geluidshinder door met name de toename van het transitverkeer, het metroverkeer, de bevolking en de geluidshinder tijdens de bouwfase;

Overwegende dat het ontwerpplan rekening houdt met de aanbevelingen van de milieueffectenstudie met betrekking tot de mogelijke geluidshinder door activiteiten van allerlei aard en bijkomend verkeer;

Dat de inrichtingsmogelijkheden (verkeerslichten, voorrangen, enz.) het voorwerp moeten zijn van verdere studies die rekening houden met de geluidsdimensie;

Dat het ontwerpplan tot doel heeft de wegcapaciteit van de site te verminderen en het transitverkeer niet bevordert;

Dat de directe impact van de werken en de werven in detail moet worden bestudeerd in de stedenbouwkundige vergunningen voor elk project;

Overwegende de vragen van burgers over de uitgevoerde geluidsmetingen;

Overwegende dat op 19 juni 2018, tijdens een periode van druk verkeer, geluidsmetingen zijn uitgevoerd;

Dat deze zijn opgenomen in het milieueffectenrapport;

Overwegende de verzoeken van burgers in termen van snelheidscontroles, maatregelen voor de geluidsbeperking en isolatie van het metroverkeer, volwaardige behandeling van het openbaar vervoer, installatie van boomhagen langs fietspaden, vermindering van het verkeer door het bos en het in aanmerking nemen van het wooncomfort vanaf de ontwerpfase van de projecten;

Overwegende dat toekomstige wegenbouwprojecten aandacht zullen moeten wijden aan de snelheid, die van invloed is op de geluidsoverlast;

Dat geluidsschermen maatregelen zijn die het bestaande lawaai verminderen, terwijl het ontwerp-RPA de bron van het bestaande lawaai, namelijk de capaciteit van de E411-as, drastisch wil verminderen;

Dat inrichtingen om het metrogeluid te verminderen in overweging kunnen worden genomen, maar geen deel uitmaken van dit plan;

Dat het ontwerpplan voorstelt om de actieve vervoerswijzen en de toegang tot het openbaar vervoer te verbeteren;

Dat het ontwerpplan tot doel heeft de levenskwaliteit van de bewoners te verbeteren;

Overwegende de opmerkingen die zijn gemaakt over het afval;

Overwegende de opmerkingen van de burgers over het afvalinzamelingssysteem en de vragen die hierover zijn geformuleerd; de vragen over de toekomst en de toegankelijkheid van het afvalcentrum;

Overwegende dat het inzamelingssysteem en zijn beheer niet onder dit plan vallen;

Dat het ontwerpplan ook niet bedoeld is om de inplanting en ontwikkeling van het bestaande containerpark te herzien;

Overwegende de bezorgdheid van burgers over de gevolgen van het project voor de afvalproductie, met name in verband met de P+R en de luchtverontreiniging;

Overwegende dat het ontwerpplan rekening houdt met de aanbevelingen van het milieueffectenrapport van het plan met betrekking tot de effecten op afval;

Dat dit leidt tot een toegevoegde waarde op lokaal, gewestelijk en globaal niveau van het project op het gebied van energiebeheer, afvalproductie, voorbeeldige waterhuishouding, maar ook op het gebied van - al dan niet zelf geproduceerd - duurzaam voedsel, eco-architectuur en hergebruik van materialen;

Dat de P+R uitgerust moet zijn met een systeem voor de inzameling van huishoudelijk afval;

Overwegende de opmerkingen die zijn gemaakt in termen van economische ontwikkeling;

Overwegende de vrees van de burgers over de economische gevolgen van het mobiliteitsbeleid, de plaatselijke winkels, de kantorenmarkt in Oudergem en de consumptiegewoonten van de pendelaars;

Overwegende dat de leegstand van kantoren in de tweede kroon van het Gewest aanzienlijk is;

Overwegende dat de Europese Commissie heeft bevestigd dat zij van plan is in Oudergem te blijven;

Overwegende dat het ontwerpplan de creatie van een grotere mix van functies en de omzetting van bepaalde gebouwen in woningen tot doel heeft;

Dat de gemengdheid, en dus de installatie van nieuwe huishoudens, een toename van het aanbod van kleine winkels zal vereisen;

Overwegende de vrees van burgers voor de economische impact van de afbraak van de wegeninfrastructuur en de ontwikkeling van het woonbeleid en voor de vlucht van bedrijven naar buiten het Gewest, de concurrentie voor de bestaande bedrijven die ontstaat door de ontwikkeling van nieuwe openbare ruimten en handelszaken;

Overwegende dat de ontwikkelingen worden geïntegreerd in een visie op de gemengde stad in overeenstemming met de uitdagingen van het GewOP, de integratie van de huisvesting in de economische ontwikkelingen en een coherente visie op de mobiliteit en de economische ontwikkeling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Overwegende dat het hoofddoel van het ontwerpplan de verbetering van de leefomgeving is, met inbegrip van met name de ontwikkeling van een stad en een economie van nabijheid;

Dat de afbraak van het viaduct het gezicht van de gemeente Oudergem zal veranderen en de aantrekkelijkheid van dit gebied en dus zijn economische ontwikkeling zal vergroten;

Overwegende dat verschillende gesprekken met de economische actoren van de wijk en verschillende groepen bewoners de opstellers van het ontwerpplan in staat hebben gesteld een aangepast plan voor te stellen dat het economische ontwikkelingspotentieel van de wijk in stand houdt en versterkt;

Dat er op verscheidene locaties geen commercieel aanbod is, zoals in Delta en Beaulieu;

Dat het commerciële aanbod van de sites Demey en Pinoy verschillend en complementair van aard is;

Dat de site van het Pinoyplein ontsluiting verdient;

Dat de ontwikkeling van het braakland van de Deltadriehoek onlangs een nieuwe ziekenhuissite heeft ontvangen en dat vestigingen van Bpost en Net Brussel op komst zijn;

Overwegende de vragen van burgers over de impact van de afbraak van het viaduct voor Vlaanderen en Wallonië;

Overwegende dat de besprekingen met de naburige gewesten en de federale regering worden voortgezet buiten het kader van de uitwerking van het ontwerp van het richtplan van aanleg;

Dat de impact van het ontwerpplan op een breder gebied dan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd bestudeerd in het milieueffectenrapport en dat hieruit voortvloeit dat een deel van de gebruikers die van buiten Brussel komen en die de E411 nemen hun vervoerwijze of hun route zullen moeten wijzigen, gezien de beperking van de capaciteit van de verkeersader om een stadsboulevard te creëren;

Overwegende de goedkeuring van burgers van de modernisering van het winkelcentrum van Oudergem;

Overwegende de vragen op het gebied van parkeren, gemengde functies, het creëren van nieuwe wijken met sociale woningen en recreatiegebieden, met name op de sites Demey en Delta, de ontwikkeling van nieuwe aantrekkelijke openbare ruimten die toegankelijk zijn voor actieve vervoerswijzen, de ontwikkeling van winkels, de aantrekkelijkheid en toegankelijkheid van de Pinoywijk, het behoud van de Demeysite in zijn huidige staat;

Dat de ontwikkeling van de Deltasite de MIVB in staat stelt haar activiteiten uit te breiden en nieuwe productieve activiteiten, nieuwe voorzieningen en de integratie van woningen en recreatiegebieden te verwelkomen;

Dat de ontwikkeling van de Demeysite gemengd moet zijn, met het behoud en de reorganisatie van de winkels, de ontwikkeling van nieuwe woningen, de integratie van een park en een levend plein met horeca; dat de parkeerfunctie van en de toegang voor auto's tot de Demeysite behouden wordt, hoewel gereorganiseerd, en dat het voetgangers- en fietsverkeer er duidelijk voorrang krijgt;

Dat het ontwerpplan zich niet verzet tegen de ontwikkeling van handelszaken en kleine buurtwinkels;

Dat het ontwerpplan geen handel oplegt, maar de mogelijkheid laat om deze op bovengenoemde plaatsen te ontwikkelen;

Dat het ontwerpplan ontwikkelingsmogelijkheden biedt voor zowel publieke als private initiatieven;

Dat een richtplan van aanleg niet bedoeld is om te bepalen welk type handelszaak moet worden ingeplant;

Dat dit in strijd zou zijn met het beginsel van vrije concurrentie in de handel;

Dat het richtplan van aanleg niet tot doel heeft om fiscale kwesties aan te pakken;

Overwegende de opmerkingen die zijn gemaakt op het gebied van de energie;

Overwegende de vaststelling van de burgers dat de vraag naar energie toeneemt; de eisen op het gebied van groene en elektrische energie en energiebesparing;

Overwegende de bezorgdheid over de gevolgen van de sloop van het viaduct voor het energieverbruik, met name om zich te verplaatsen;

Overwegende dat het ontwerpplan deel uitmaakt van een duurzame visie op de metropool, ontwikkeld in het gewestelijk ontwikkelingsplan;

Dat het ontwerpplan deel uitmaakt van het Lucht-Klimaat-Energieplan van juni 2016;

Dat het gebruik van het openbaar vervoer een aanzienlijke impact heeft op de energie;

Dat het ontwerpplan fietspaden ontwikkelt en nieuwe voetpaden aanlegt op het grondgebied van de E411;

Dat het ontwerpplan telewerken en carpoolen ondersteunt;

Overwegende de opmerkingen die zijn gemaakt op het gebied van fauna en flora;

Overwegende de observaties van de burgers met betrekking tot de vermindering van het aantal kleine vogels, de ontwikkeling van de openbare ruimte, het gebrek aan kwaliteitsvolle bomen en de uitdaging om weer vegetatie langs de stadsboulevard te ontwikkelen;

Overwegende de bezorgdheid over de gevolgen van de aanleg van een parking; de vragen over de gevolgen van de komst van nieuwe bewoners en de afbraak van het viaduct;

Overwegende dat het ontwerpplan deel uitmaakt van het op 14 april 2016 goedgekeurde Natuurplan, met name via de consolidering en versterking van het groene netwerk;

Dat het ontwerpplan rekening houdt met de aanbevelingen van het milieueffectenrapport van het plan betreffende de impact op de fauna en flora, met name via de creatie van ecologische verbindingen en een ecoduct;

Overwegende de vragen van burgers betreffende de reglementering van de boomhoogte, het behoud van de groene ruimten en in het bijzonder van het Zoniënwoud, de keuze van de flora voor de toekomstige groene ruimten, het planten van bomen, het aanleggen van parken en vijvers, het creëren van ecologische doorgangen, het vergroenen van de masten die de stadsautoweg dragen, de aanleg van het viaduct als hangende tuin;

Overwegende dat het ontwerpplan niet de bevoegdheid heeft om de hoogte van de bestaande bomen te reglementeren;

Dat de grote landschapsgehelen (Zoniënwoud, Woluwevallei) worden versterkt door het tracé van de landschappelijke continuïteiten en de mogelijkheid om ecologische verbindingen tot stand te brengen, die later het voorwerp moeten zijn van specifieke projecten van de bevoegde autoriteiten;

Dat het Zoniënwoud is geklasseerd als Natura 2000-gebied;

Dat het ontwerpplan voorziet in een aanzienlijke toename van het aantal en de kwaliteit van de groene ruimten in het betreffende gebied;

Dat het ontwerpplan de ontwikkeling van burgerinitiatieven zoals collectieve moestuinen ondersteunt;

Dat het ontwerpplan de E411 wil omvormen tot een stadsboulevard, waarvan bepaalde zones zullen worden bestemd tot groene openbare ruimten;

Dat de effectenstudie heeft aangetoond dat het geen goed idee is om het viaduct om te vormen tot een hangende tuin, met name om ecologische redenen;

Overwegende de opmerkingen over het microklimaat;

Overwegende de vaststellingen van de burgers betreffende de opwarming van de lucht door de verkeersdrukte en de impact van het viaduct in termen van schaduw en lichtsterkte;

Overwegende dat het ontwerpplan deel uitmaakt van het Lucht-Klimaat-Energieplan van juni 2016;

Dat het ontwerpplan gericht is op een vermindering van het autoverkeer en tegelijkertijd de ontwikkeling van actieve vervoerswijzen;

Dat het ontwerpplan groene en met bomen omzoomde openbare ruimten ontwikkelt, wat bijdraagt aan het verminderen van het effect van stedelijk hitte-eiland;

Dat in die zin een verwarming van de lucht zal worden bestreden;

Overwegende de vrees van burgers met betrekking tot de toename van de bodemvervuiling langs de stadsboulevard;

Overwegende dat het ontwerpplan gericht is op een vermindering van het autoverkeer en tegelijkertijd de ontwikkeling van actieve vervoerswijzen;

Dat de luchtkwaliteit in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voortdurend wordt gemeten;

Dat het ontwerpplan tot doel heeft de levenskwaliteit van de bewoners te verbeteren;

Overwegende de veronderstellingen van burgers betreffende de windbeheersing door middel van aangepaste aanplantingen en de vragen over de impact van de bouwhoogten en de afbraak van het viaduct op de wind; de vragen betreffende de reglementering van de hoogte van de gebouwen en het verband ervan met de topografie, met name om hun impact op de wind te beperken;

Overwegende dat het ontwerpplan richtlijnen zal geven voor de hoogte van de gebouwen;

Dat het ontwerpplan rekening houdt met een aantal kenmerken in zijn voorstel voor de bouwhoogten, waaronder de topografie van de betrokken sites;

Overwegende de opmerkingen die zijn gemaakt op het gebied van de bodem en het water;

Overwegende de vaststellingen van de burgers met betrekking tot de waterkwaliteit, de bodem- en watervervuiling, de bezorgdheid over de gevolgen van de toegenomen dichtheid; de eisen op het gebied van regenwaterzuivering, gedifferentieerd gebruik en terugwinning van regenwater, van bodemsanering;

Overwegende dat het ontwerpplan de ontwikkeling van het scheidingsnetwerk ondersteunt en het blauwe netwerk ontwikkelt;

Dat het ontwerpplan niet bedoeld is om het waterverbruik te beperken, om de opslag en het hergebruik van regenwater tijdens een specifiek project aan te bevelen, maar deze mogelijkheid openlaat;

Dat de E411 de oorzaak is van bodem- en watervervuiling;

Dat de saneringswerkzaamheden uitgevoerd zullen worden in overeenstemming met de van kracht zijnde regelgeving;

Overwegende de vaststellingen van de burgers met betrekking tot de problemen inzake waterbeheer, in het bijzonder met betrekking tot waterinfiltratie, regenwaterbekkens en overstromingsrisico's; de vragen over de impact van de ontwikkelde projecten op overstromingen en de impact van de afbraak van het viaduct op de omliggende zandgrond en het bestaande gebouw;

Overwegende de eisen met betrekking tot het verbod op nieuwbouw in overstromingsgebieden, de vermindering van de waterdoorlatendheid en de verbetering van de bodemdoorlatendheid, en met betrekking tot regenwaterbekkens;

Overwegende dat in het ontwerpplan de aanbevelingen zijn opgenomen van de studie over de milieueffecten van het plan op het gebied van bodem en water;

Dat het ontwerpplan deel uitmaakt van het op 26 januari 2017 goedgekeurde Waterbeheerplan;

Dat in het ontwerpplan rekening is gehouden met de toestand van de bodem binnen de beperkingen van de beschikbare gegevens;

Overwegende de eisen van burgers die gesteld worden aan de verbetering van het waternetwerk, de integratie van fonteinen in de openbare ruimten, de ontwikkeling en actualisering van de Watermaalbeek;

Dat het ontwerpplan gericht is op het versterken van het blauwe netwerk, ook in de geplande openbare ruimte;

Dat het ontwerpplan voorziet in de mogelijkheid om waterpartijen in het park te creëren, maar dat de locatie ervan niet binnen de mate van detail van het ontwerpplan valt;

Dat een deel van het Watermaalbeektraject wordt opgewaardeerd en opengelegd op de Demeysite;

Overwegende de opmerkingen die zijn gemaakt op het gebied van de mobiliteit;

Algemene opmerkingen over mobiliteit Overwegende de vaststellingen van de burgers met betrekking tot de omvang van het wegverkeer en de verzadiging van de site tijdens piekperiodes, de bruikbaarheid van de huidige weginfrastructuur, de door het viaduct veroorzaakte breuk tussen de wijken;

Overwegende de vragen over het toekomstige traject voor het transitverkeer, de impact van het project op de omliggende straten en de toename van de reistijd;

Overwegende de verzoeken met betrekking tot de vermindering van het autoverkeer door de invoering van een stedelijke tolheffing, de vermindering van het aantal bedrijfswagens, de vermindering van het parkeren op de plaats van bestemming, de verduidelijking van de stimulansen om het gebruik van de auto te ontmoedigen, de analyse van de verkeersstromen en de impact van het project op de naburige straten, de regulering van het verkeer in de naburige straten, de evaluatie van de impact van de zelfrijdende auto, de vrees voor het verkeer van de voertuigen van de hulpdiensten;

Overwegende de wens om de toegang tot de stad te reorganiseren als een stadsboulevard;

Dat de geplande beperking van de toegang tot de stad zal leiden tot een kleinere wegcapaciteit;

Dat de Brusselse regering de specifieke gesprekken over de interregionale mobiliteit met de aangrenzende gewesten en de federale regering voortzet;

Dat het ontwerpplan niet bindend kan zijn voor federale beleidskwesties;

Dat het ontwerpplan niet bedoeld is om de problemen van een eventuele stedelijke tolheffing op te lossen of het systeem van de bedrijfswagens af te schaffen;

Dat het Brussels Gewest het aantal auto's dat zijn grondgebied binnenkomt wil verminderen;

Dat het MER een analyse van de reistijden bevat;

Dat het MER het studiegebied heeft uitgebreid en zich niet beperkt tot het plangebied;

Dat het meest kritieke moment van de dag de ochtendpiek is;

Dat de inrichtingsmogelijkheden (verkeerslichten, voorrangen enz.) verder moeten worden onderzocht;

Dat het MER de effecten van het ontwerpplan op de mobiliteit heeft geanalyseerd;

Dat men momenteel slechts veronderstellingen kan maken over de impact van nieuwe technologieën, waaronder zelfrijdende auto's, op de mobiliteit, Dat het ontwerpplan het transitverkeer niet aanmoedigt;

Dat de voertuigen van de hulpdiensten voorrang hebben en gebruik zullen kunnen maken van voorzieningen voor het openbaar vervoer die vandaag nog niet bestaan;

Overwegende de opmerkingen van burgers over de toegankelijkheid van de site met het openbaar vervoer; overwegende de verzoeken om alternatieve vervoerswijzen te bevorderen;

Overwegende dat het ontwerpplan deel uitmaakt van een actieve gewestelijke en grootstedelijke mobiliteitsstrategie en het gebruik van het openbaar vervoer stimuleert;

Dat het ontwerpplan aanbeveelt de in titel VIII van de GSV genoemde kaart van de BWLKE-toegankelijkheidszones aan te passen aan de geplande verbeteringen op het gebied van de mobiliteit en de toegankelijkheid van het openbaar vervoer en de actieve vervoerswijzen op het grondgebied van het ontwerp-RPA en rekening te houden met de infrastructuur voor de actieve vervoerswijzen;

Dat het ontwerpplan, in zijn strategische luik, de beperking van het aantal toegestane parkeerplaatsen aanmoedigt in overeenstemming met de reële behoeften en rekening houdend met de beschikbare alternatieven;

Overwegende de verzoeken van burgers met betrekking tot het vergemakkelijken van de toewijzing van parkeerplaatsen ten aanzien van de GSV;

Overwegende dat de GSV onlangs is herzien en zich momenteel in de goedkeuringsfase bevindt;

Overwegende de verzoeken van burgers in termen van de raadpleging van de plannen van de bestaande situatie en de voorgestelde situatie, de gefaseerde uitvoering van het plan om indien nodig maatregelen ongedaan te kunnen maken, de coördinatie van de diensten die verantwoordelijk zijn voor de werkzaamheden aan de openbare weg;

Overwegende dat de documenten van het ontwerpplan vrij toegankelijk zijn op het internet en de situaties voor en na het plan met elkaar vergelijken;

Dat het ontwerpplan een gefaseerde uitvoering van de werkzaamheden voorstelt;

Dat de met de werkzaamheden belaste diensten zullen moeten kiezen voor een goede coördinatie van de werkzaamheden.

Sloop van het viaduct Overwegende het verzet van de burgers tegen de sloop van het viaduct, de eisen met betrekking tot hete behoud van deze infrastructuur met een beperking van de stroom van voertuigen die het viaduct gebruiken, een verfraaiing en een vergroening;

Overwegende de wens om de toegang tot de stad te reorganiseren als een stadsboulevard;

Dat de toegang tot de stad moet worden aangepast en rustiger gemaakt;

Dat de afbraak van het viaduct Herrmann-Debroux zal leiden tot de verdwijning van schaduwzones en zones zonder sociale controle;

Dat artistieke overgangsmaatregelen op/langs het viaduct mogelijk zijn;

Overwegende de vrees van burgers voor de gevolgen van de sloop van het viaduct voor het verkeer in de omliggende wijken en de vraag naar mobiliteitsalternatieven voorafgaand aan de sloop;

Overwegende dat het ontwerpplan rekening houdt met de aanbevelingen van de milieueffectenstudie met betrekking tot de mobiliteit;

Dat het ontwerpplan, parallel aan de sloop van het viaduct, een reeks maatregelen voorstelt om het gebruik van het openbaar vervoer en actieve vervoerswijzen aan te moedigen;

P+R en parkeren Overwegende het verzet van de burgers tegen de bouw van een P+R bij Rood Klooster; de vaststellingen over de slechte ligging van de P+R, de ontoereikende capaciteit van de P+R om een nuttig ontmoedigend effect te hebben; de eisen met betrekking tot de vermindering van de autostromen; de vragen met betrekking tot het nut van de sloop van de bestaande P+R en de bouw van een meer afgelegen P+R;

Overwegende de wens om de toegang tot de stad te reorganiseren als een stadsboulevard;

Dat het Brussels Gewest het aantal auto's dat zijn grondgebied binnenkomt wil verminderen;

Dat het de bedoeling is om een parking zo ver mogelijk stroomopwaarts van de stad te creëren;

Dat om de gevolgen voor het milieu te beperken, auto's zo weinig mogelijk kilometers in de stad moeten rijden;

Dat de Deltaparking op dit moment niet als relaisparking functioneert en verzadigd is;

Dat de Deltaparking al in het hart van de stad ligt;

Dat de parking onder het viaduct ook verzadigd is;

Overwegende de instemming van de burgers met de bouw van een ondergrondse P+R ter hoogte van het sportcentrum van het Zoniënwoud; de vragen in termen van de precieze locatie en de capaciteit van de P+R, de aanleg van ondergrondse parkeergarages, het aanbod van ontradingsparkings in combinatie met een efficiënt pendelsysteem, de verhoging van de capaciteit van de geplande P+R, de aansluiting van de P+R met een bus en niet met een tram, of een elektrische pendeldienst in eigen baan;

Overwegende de vrees voor de gevolgen van de aanleg van de toekomstige P+R voor het Zoniënwoud en de vijvers van het Rood Klooster, de kosten van de toegang tot de P+R en het risico van een verplaatsing van het parkeren naar de omliggende straten en het gebruik van de parking door andere gebruikers dan pendelaars;

Overwegende dat de Deltaparkings onder het viaduct zullen worden vervangen door een P+R-parking;

Dat de P+R tussen het Adeps-centrum en het Rood Klooster zal komen, onder de bedding van de E411;

Dat het dus een ondergrondse parking wordt;

Dat de capaciteit en de werking (met name de locatie van de toegangen, de beheersmethode enz.) het voorwerp zullen vormen van een grondige studie door de bevoegde gewestelijke diensten;

Dat de P+R niet in een Natura 2000-gebied (Rood Klooster of Zoniënwoud) zal worden gevestigd; dat het MER de milieueffecten van de bouw van een P+R in het Natura 2000-gebied heeft geanalyseerd, zoals voorgesteld in het ontwerpplan;

Dat het MER de werking van het kruispunt Herrmann-Debroux/Vorst heeft geanalyseerd; dat er microsimulaties zijn uitgevoerd om een optimale aanleg voor te stellen;

Dat de P+R ook gebruikt kan worden door bezoekers van het sportcentrum en door wandelaars die naar het Zoniënwoud of het Rood Klooster gaan;

Dat de P+R wordt aangesloten op Herrmann-Debroux door middel van een tram; dat de tramoptie de beste prijs-kwaliteitverhouding heeft; dat de werken voor de aanleg van een tramlijn goedkoper zijn en minder lang duren dan die voor de bouw van een metro;

Dat de tram voldoende capaciteit heeft om pendelaars vanaf de P+R te vervoeren, in tegenstelling tot een bus of shuttle;

Dat een toekomstige transformatie van de tram tot een metro niet uitgesloten is;

Overwegende de vraag van de burgers naar de aanleg van een interregionale P+R stroomopwaarts van het Leonardkruispunt, de omvorming van het viaduct tot een verhoogde parking, de aanleg van een parking met meerdere verdiepingen op de Deltasite, de aanleg van twee parkings, de ene bij Jezus-Eik die verbonden is met het GEN en de andere bij Hermann-Debroux of de het Adeps die verbonden is met de metro, de aanleg van een P+R bij het station van Groenendaal die verbonden is met het GEN, waarbij de toegang vanaf de E411 wordt vergemakkelijkt;

Overwegende de vragen over de toekomst van de onder het viaduct gelegen parking en de geplande maatregelen om het parkeren op het terrein te optimaliseren;

Overwegende dat deze P+R de bouw van andere P+R's in de naburige gewesten niet in de weg staat; dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de naburige gewesten sterk aanmoedigt om P+R's te bouwen, in het bijzonder in de buurt van stations;

Dat het behoud van het viaduct en zijn omvorming tot een parking het landschap en de visuele kwaliteit van het gebied niet ten goede zullen komen; dat de Deltaparkings onder het viaduct worden vervangen door een P+R-parking zoals hierboven beschreven;

Dat locatiespecifieke parkeerfaciliteiten zullen worden voorzien, terwijl het aantal toegestane parkeerplaatsen zal worden beperkt volgens de werkelijke behoeften, rekening houdend met de beschikbare alternatieven;

Openbaar vervoer Overwegende de vragen van de burgers met betrekking tot het federale beleid voor de ontwikkeling van de infrastructuur van het openbaar vervoer, de voltooiing van het GEN en de ontradingsparkings en de toelichting van de impact van het GEN op de stroom van de E411;

Overwegende dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werkt aan een gewestelijk mobiliteitsplan, Dat het GEN een federale aangelegenheid is waarop het ontwerpplan geen invloed heeft;

Overwegende de eisen van burgers die worden gesteld aan het creëren van een echte intermodale oplossing op P+R-niveau met bus- en metroverbindingen;

Overwegende de goedkeuring van de aanleg van een tramlijn tot aan de P+R; de vragen om de frequentie van tram 94 te verhogen, de tramlijnen tot aan het Adeps uit te breiden, een pendeltram te creëren die met hoge frequentie op één enkel spoor rijdt; de vragen over de uitbreiding van de tramlijnen op de site;

Dat het ontwerpplan tot doel heeft de efficiëntie van het openbaar vervoer te verbeteren, met name door de uitbreiding van de tramlijn in eigen baan tot aan het Adeps;

Dat het MER een waarschijnlijk scenario voor 2025 heeft geanalyseerd;

Dat de verbindingen tussen de verschillende openbare vervoerssystemen in Herrmann-Debroux moeten worden geoptimaliseerd en vergemakkelijkt;

Dat het gebied ter hoogte van het Adeps een intermodaal knooppunt wordt dat openbaar vervoer en P+R combineert;

Dat de P+R door middel van een tram verbonden wordt met Herrmann-Debroux;

Dat de tramoptie de beste prijs-kwaliteitverhouding heeft;

Dat de werken voor de aanleg van een tramlijn goedkoper zijn en minder lang duren dan die voor de bouw van een metro;

Dat de tram voldoende capaciteit heeft om pendelaars vanaf de P+R te vervoeren, in tegenstelling tot een bus of shuttle;

Dat een toekomstige transformatie van de tram tot een metro en een uitbreiding van de verbinding niet uitgesloten zijn;

Overwegende de verzoeken van burgers om het metronetwerk ter plaatse uit te breiden, de metroverbinding tussen de stations Beaulieu en Demey ondergronds te laten lopen en de frequentie van de metro's te verhogen; de vragen over het behoud van de metro als het viaduct wordt gesloopt;

Dat de bovengrondse metro tussen Beaulieu en Demey zal worden behouden;

Dat de mogelijkheid om dit gedeelte tussen Demey en Beaulieu ondergronds te laten lopen in de toekomst niet uitgesloten is, maar gezien de kosten geen prioriteit heeft;

Dat de wijziging van de frequenties van het openbaar vervoer geen deel uitmaakt van het ontwerp-RPA maar onder de verantwoordelijkheid van de openbaarvervoermaatschappij valt;

Ring Overwegende de vraag van de burgers naar coherentie tussen de verschillende projecten van de gewesten, met name voor de verbreding van de Ring, de denkoefening over het Leonardkruispunt en de verbetering van het verkeer op dit niveau;

Overwegende dat de besprekingen met de naburige gewesten en de federale staat worden voortgezet;

Dat de kwestie van de Ring buiten de reikwijdte van het ontwerpplan valt;

Actieve modi Overwegende de wensen van de burgers inzake reflectie in termen van het verkeer van de voetgangers, de PBM, vervolgens de fietsers en pas dan het autoverkeer;

Overwegende dat het ontwerpplan tot doel heeft de levenskwaliteit te verbeteren;

Dat het ontwerpplan tot doel heeft een grote aaneengesloten ruimte te creëren langs het traject van de E411 die op een kwaliteitsvolle manier infrastructuren voor actieve vervoersmodaliteiten zal ontvangen en tegelijkertijd het autoverkeer zal beperken en zijn infrastructuur zal heraanleggen;

Dat het ontwerpplan tot doel heeft de aantrekkelijkheid en de toegankelijkheid van de vier metrostations op de site van het ontwerpplan te verbeteren door middel van actieve vervoerswijzen;

Overwegende de vraag van burgers naar voldoende brede, veilige, van de voetpaden gescheiden fietspaden met continu tweerichtingsverkeer, naar de aanleg van interregionale fietspaden, de verbetering van de toegankelijkheid voor de fietsers, de inrichting van fietsenstallingen in de buurt van de haltes van het openbaar vervoer, een fietswasstation, fietsbruggen;

Dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een goed verbonden fietsnetwerk wil opzetten;

Dat het ontwerpplan gericht is op het creëren van een zeer kwaliteitsvol fietsnetwerk op grootstedelijk niveau;

Dat een fietsroute is gepland als onderdeel van het ontwerpplan voor de as Leonard-Delta;

Dat de fietsinfrastructuur daar zal worden aangelegd waar de openbare ruimte het breedst is, namelijk in het noordelijke deel, langs de infrastructuur van het openbaar vervoer;

Dat de inrichting van fietsenstallingen of een fietswasstation niet binnen het toepassingsgebied van het ontwerpplan valt, maar in detail zal worden bestudeerd op het niveau van de stedenbouwkundige vergunningen;

Dat het ontwerpplan niet voorziet in de ontwikkeling van fietsbruggen gezien de sloop van het viaduct en de ontwikkeling van een oversteekbare stadsboulevard;

Overwegende de verzoeken van burgers met betrekking tot de aanleg van beschermde voetgangerszones;

Overwegende dat het ontwerpplan tot doel heeft het gebied rustiger te maken en de verkeerssnelheid te verminderen in vergelijking met vandaag;

Dat de voetgangers dus veilig zullen zijn langs de stadsboulevard;

Stadsboulevard Overwegende de vraag van de burgers om de inkomende verkeersstroom te beperken en te reguleren om een permanente verzadiging van de boulevard te vermijden, of om de boulevard stroomopwaarts uit te breiden om het verkeer van de Brusselaars te garanderen;

Overwegende de wens om de toegang tot de stad te reorganiseren als een stadsboulevard;

Dat het Brussels Gewest het aantal auto's dat zijn grondgebied binnenkomt wil verminderen;

Dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest momenteel werkt aan de ontwikkeling van het Gewestelijk Mobiliteitsplan dat tot doel heeft de mobiliteit in Brussel te verbeteren;

Overwegende de vragen van burgers over de verkeersbeperkingen op de boulevard, zijn de concrete aanleg, de installatie van verkeerslichten; de verzoeken met betrekking tot de aanleg van rijstroken, de splitsing van de rijstroken van de boulevard, de aanleg van een echt fietspad en de verbetering van de voetgangersruimten, de beperking van de rijstroken tot één per rijrichting, de integratie van een rijstrook bestemd voor bussen, de heraanleg van het kruispunt van de Herrmann-Debrouxlaan en de Vorstlaan;

Overwegende dat het ontwerpplan gericht is op de heraanleg van het grootstedelijke wegennet E411 als een stedelijke as met 2x2 rijstroken;

Dat deze as de vorm krijgt van een stadsboulevard, vergelijkbaar met bijvoorbeeld de Vorstlaan of de Woluwelaan;

Dat het ontwerpplan voorziet in de verwijdering van het Herrmann-Debroux-viaduct;

Dat de geplande beperking van de toegang tot de stad zal leiden tot een kleinere wegcapaciteit, en dus tot een beperking van de overlast verbonden met het aantal inkomende voertuigen;

Dat het ontwerpplan een snelheidslimiet van 50 km/u vanaf het Leonardkruispunt aanbeveelt;

Dat het ontwerpplan voorziet in de aanleg van kruispunten met verkeerslichten op de begane grond voor de knooppunten met de hoofdwegen langs de grootstedelijke weg E411: Waversesteenweg, Vorstlaan, Invalidenlaan en Beaulieulaan;

Dat de precieze modaliteiten voor het verkeer van personen (plaats van de voetgangersoversteekplaatsen, verkeerslichten, aantal plaatsen in de P+R enz.) het voorwerp zullen zijn van een grondige technische studie;

Dat om te voorkomen dat het kruispunt met de Vorstlaan een knelpunt wordt, de stromen aan de ingang van de stad naar het kruispunt beperkt zullen worden tot één strook op het traject Leonard-Adeps en dat de andere strook gereserveerd zal worden voor gebruikers die naar de P+R gaan;

Dat het kruispunt Vorst/Herrmann-Debroux moet worden gereorganiseerd om een beter evenwicht te vinden tussen de wegen en de gebruikers;

Overwegende dat het ontwerpplan voorstelt om de 4 rijstroken van de stadsboulevard ten "zuiden" van de metro-infrastructuur samen te brengen;

Dat deze aanleg zal gebeuren in de openbare ruimte die nu al door het verkeer wordt ingenomen;

Dat deze aanleg een grote openbare ruimte zal vrijmaken op het "noordelijke" deel van de huidige rijstroken;

Dat het aantal rijstroken drastisch zal worden verminderd;

Dat bijvoorbeeld de zeven rijstroken voor auto's tussen de Carrefour-winkel en het Pinoyplein zullen worden verminderd tot vier rijstroken;

Dat het aantal voertuigen dat gebruik maakt van deze boulevard zal afnemen ten opzichte van vandaag;

Overwegende dat eigen banen voor het openbaar vervoer zullen worden aangelegd wanneer er ruimte voor is;

Dat gebruiksvriendelijke interregionale fietspaden worden ontwikkeld langs de E411;

Overwegende de vrees van burgers voor de impact van de stadsboulevard op de mobiliteit, de vervuiling, de omliggende wijken en het Zoniënwoud, de impact van de verschuiving; het verzet tegen de ontwikkeling van een stadsboulevard met vier stroken, gelegen aan de zuidzijde en dicht bij de woonwijken; de vaststellingen met betrekking tot de impact van de ontwikkeling van vier rijstroken en de breuk die ze kunnen vormen;

Overwegende dat het MER de impact van verschillende locaties voor de stadsboulevard heeft vergeleken;

Dat de microsimulaties hebben aangetoond dat er voor de doorstroming van het verkeer in Brussel twee rijstroken nodig zijn op deze stadsboulevard;

Dat het ontwerpplan rekening houdt met de aanbevelingen van het MER ter zake;

Dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een "lage-emissiezone" heeft ingesteld om het verkeer van de meest vervuilende voertuigen te verbieden;

Dat het Natura 2000-gebied behouden blijft;

Overwegende dat het ontwerpplan voorstelt om het autoviaduct van Watermaal te slopen (maar het metroviaduct en het noordelijke deel voor actieve vervoerswijzen te behouden);

Dat het dempen van de in- en uitritten en de tunnels bij Beaulieu een samenhangend stadsniveau zal creëren;

Dat de stadsboulevard zich zal uitstrekken langs de gebouwen die momenteel door Europa worden gebruikt, zodat er geen breuk ontstaat in de boulevard aan het eind van de Van Nieuwenhuyselaan; dat de nieuwe stadsboulevard de wijken aan weerszijden van de E411 weer met elkaar zal verbinden;

Dat deze boulevard zal worden onderbroken door voetgangersoversteekplaatsen die een gemakkelijke oversteek mogelijk maken;

Dat dit betekent dat voertuigen op het einde van de Van Nieuwenhuyselaan, op het kruispunt van de Watermaalse Steenweg, niet meer naar de Invalidenlaan of naar de Beaulieulaan hoeven te rijden;

Overwegende het verzet van de burgers tegen de aanleg van een openbare ruimte tussen het metrostation Demey en de huidige parking van de hypermarkt in plaats van de ruimte tussen het metrostation Demey en het Pinoyplein; de vragen over de toekomst van de brug over de Invalidenlaan, het behoud van een keerlus ter hoogte van de huidige hypermarkt, het behoud van het Driefonteinenviaduct, Overwegende dat het ontwerpplan voorstelt om de 4 rijstroken van de stadsboulevard ten "zuiden" van de metro-infrastructuur samen te brengen;

Dat deze aanleg zal gebeuren in de openbare ruimte die nu al door het verkeer wordt ingenomen;

Dat deze aanleg een grote openbare ruimte zal vrijmaken op het "noordelijke" deel van de huidige rijstroken;

Dat het aantal rijstroken drastisch zal worden verminderd;

Dat bijvoorbeeld de zeven rijstroken voor auto's tussen de Carrefour-winkel en het Pinoyplein zullen worden verminderd tot vier rijstroken;

Dat het aantal voertuigen dat gebruik maakt van deze boulevard zal afnemen ten opzichte van vandaag;

Dat deze nieuwe ontwikkeling op geen enkele wijze de ruimte voor actieve modi aan de zuidzijde van de boulevard zal verminderen;

Dat het Pinoyplein voor voetgangers en fietsers rechtstreeks wordt verbonden met de hypermarkt;

Overwegende dat eigen banen voor het openbaar vervoer zullen worden aangelegd wanneer er ruimte voor is;

Dat gebruiksvriendelijke interregionale fietspaden worden ontwikkeld langs de E411;

Overwegende dat na de sloop van het Herrmann-Debrouxviaduct en de heraanleg van het kruispunt Herrmann-Debroux/Vorst de keerlus onder het viaduct niet langer nodig is;

Dat de toegang tot de verschillende functies (Delhaize, kantoren ...) behouden zal blijven en grondig bestudeerd zal worden vooraleer de stedenbouwkundige vergunning wordt aangevraagd;

Dat het Driefonteinenviaduct (brug over de Invalidenlaan) behouden blijft; dat zijn behoud het mogelijk maakt de landschapscontinuïteit onder het viaduct te optimaliseren en grote fauna te laten passeren;

Tunnel Overwegende het verzet van de burgers tegen een tunneloplossing, met het verminderen van de instroom van auto's als enige oplossing;

Overwegende het voorstel om vanaf het Leonardkruispunt een tunnel te bouwen die het tracé van de snelweg zou volgen en die parallel aan de metro zou doorlopen tot aan de parking van de hypermarkt of tot aan Beaulieu, met eventueel een aftakking naar de Waversesteenweg;

Overwegende dat het MER een "tunnel"-optie heeft geanalyseerd;

Dat de kosten van de bouw van een tunnel aanzienlijk zijn;

Dat het onderhoud van een tunnel eveneens aanzienlijke financiële middelen vergt;

Sites Overwegende de verzoeken van de burgers om de perimeter van het plan op het grondgebied van het gewest uit te breiden vanaf Jezus-Eik, om de perrons van het station van Etterbeek uit te breiden tot onder de Fraiteurbrug;

Overwegende dat het ontwerpplan zich uitstrekt van de gewestelijke grens tot aan Delta;

Dat vragen met betrekking tot het station van Etterbeek niet onder het plan vallen;

Overwegende de opmerkingen over de impact van de ontwikkeling van het sorteercentrum van Bpost op de Deltapool naast het ziekenhuiscentrum, in het bijzonder op het gebied van mobiliteit; de vragen over de verplaatsing van het sorteercentrum dat momenteel aan de Kroonlaan ligt in het kader van de inrichting van het nieuwe sorteercentrum op de Deltasite; de verzoeken om de door het centrum gegenereerde voertuigstroom te analyseren en te meten, het sorteercentrum door middel van een tunnel met de Ooienstraat te verbinden en de verbinding tussen Watermaal en het ziekenhuiscentrum te verbeteren;

Overwegende dat het MER de impact van de projectontwikkeling in de Deltadriehoek op de mobiliteit heeft geanalyseerd;

Dat de functies met betrekking tot Bpost al aanwezig zijn in de buurt;

Dat het Bpost-project verschillende bestaande vestigingen van Bpost in het zuidoostelijke kwadrant van het gewest zal samenbrengen;

Dat Bpost dit type functie in de stad nodig heeft voor de bezorging van de post in de omliggende wijken;

Dat de activiteit van Bpost ook 's nachts zal plaatsvinden en dat Bpost zich aan de geluidsvoorschriften zal moeten houden;

Dat het gebouw van Bpost ontworpen zal worden om overlast voor de bewoners te vermijden;

Dat het strategische luik van het ontwerpplan een voetgangers- en fietsersverbinding tussen Watermaal en de Deltadriehoek voorstelt;

Dat de typologie van deze verbinding later zal worden bestudeerd;

Overwegende de instemming van de burgers met de locatie van de toegang tot de parkings van de gebouwen van de Beaulieusite aan de kant van de stadsboulevard; de verzoeken met betrekking tot de aanleg van taxistandplaatsen, de verbetering van de zichtbaarheid van de toegang tot de parkeerplaatsen, de aanleg van verkeersdrempels op de Beaulieulaan, de kruising van de bovengrondse metroroutes, de directe toegang tussen de Beaulieulaan en het metroplatform;

Overwegende dat het ontwerpplan in zijn strategische luik de beperking van het aantal toegelaten parkeerplaatsen op basis van de werkelijke behoeften aanmoedigt en rekening houdend met de beschikbare alternatieven;

Dat het strategische luik van het ontwerpplan de aanleg van taxistandplaatsen ter hoogte van Beaulieu voorstelt;

Dat de uitvoering ervan in detail zal worden bestudeerd in latere studies;

Overwegende dat de installatie van spiegels of infrastructuren ter verbetering van de zichtbaarheid van de uitgang van een parking en de installatie van verkeersdrempels buiten het bestek van het plan vallen;

Dat voetgangersoversteekplaatsen zijn gepland om het Pinoyplein te verbinden met het winkelcentrum en het station Beaulieu, Dat de kruising op het niveau van de Watermaalse Steenweg behouden blijft;

Dat de belangrijkste functies aan weerszijden van de bovengrondse metro bijgevolg met elkaar zullen worden verbonden;

Dat de toegang tot de Beaulieu-metro zal worden heraangelegd om te passen in de nieuwe configuratie van de stadsboulevard;

Overwegende de vragen van burgers over de toegankelijkheid van de Demeysite, in het bijzonder vanaf de Kleine Wijngaardstraat, die zal worden voorbehouden voor het autoverkeer naar de hypermarkt ter hoogte van het metrostation Demey; de vrees voor de impact van de geplande aanleg van het kruispunt Herrmann-Debroux op het wegverkeer ter hoogte van de Waversesteenweg en de Tervuursesteenweg;

Overwegende dat de Kleine Wijngaardstraat met de auto bereikbaar zal zijn; dat de toegang voor voertuigen tot het winkelcentrum behouden zal blijven;

Dat de precieze locaties van deze toegangen verder zullen worden bestudeerd;

Overwegende dat het MER de impact van de ontwikkeling van een stadsboulevard op de mobiliteit heeft geanalyseerd;

Overwegende de vragen van burgers over de toegang tot het Adeps-centrum vanaf het Leonardkruispunt; de verzoeken om de kruising van de weg tussen het Adeps-centrum en de plantentuin Jean Massart te verbeteren;

Overwegende dat een toegang voor voertuigen tot het Adeps zal worden gehandhaafd;

Dat de precieze locaties van deze toegang nader zullen worden bestudeerd;

Dat de E411-as wordt omgevormd tot een stadsboulevard en dat er voetgangersoversteekplaatsen zullen worden aangelegd;

Dat daardoor de oversteek tussen het Adeps en de Massart-tuin wordt vergemakkelijkt;

Bouwplaats Overwegende de bezorgdheid van de burgers over de geplande fasering van de uitvoering van de projecten; de vrees voor verkeersopstoppingen in verband met de werkzaamheden;

Overwegende dat het ontwerpplan voorstelt om de werkzaamheden gefaseerd uit te voeren;

Dat de met de werkzaamheden belaste diensten zullen moeten kiezen voor een goede coördinatie van de werkzaamheden;

Overwegende de vragen van burgers over het beheer van het verkeer van de auto's en het openbaar vervoer, in het bijzonder naar de P+R tijdens evenementen zoals marathons, wielerwedstrijden en de roller parade;

Overwegende dat er maatregelen zullen worden genomen om het verkeer van personen tijdens uitzonderlijke gebeurtenissen mogelijk te maken;

Overwegende de opmerkingen die zijn gemaakt op het gebied van de stedenbouw;

Algemeen Overwegende de vragen van de burgers over de definitie van het begrip "levenskwaliteit";

Overwegende dat de levenskwaliteit met name de luchtkwaliteit, de kwaliteit van het landschap, het geluidsniveau, de kwaliteit van de openbare ruimte en de mogelijkheden om als voetganger of fietser de openbare ruimte te benutten omvat;

Overwegende de verzoeken om het plan van de bestaande bebouwing te bestuderen, zonder rekening te houden met sloop, het uitzonderlijke erfgoedaspect van het Rood Klooster te behouden; de vrees voor de impact van nieuwbouw en het risico dat de aangename omgeving van Oudergem wordt verstoord;

Overwegende dat in de aanloop naar het ontwerpplan een definitiestudie is uitgevoerd;

Dat deze definitiestudie het mogelijk heeft gemaakt een schets van het gebied te maken;

Dat deze definitiestudie een aantal uitdagingen onder de aandacht heeft gebracht;

Dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest het gewestelijk programma voor de circulaire economie heeft aanvaard;

Dat dit in het bijzonder aanzet tot een maximaal hergebruik van de interne middelen van het Gewest;

Dat de verschillende bouwprojecten worden bestudeerd met het oog op de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning;

Dat het Rood Klooster bewaard zal blijven;

Overwegende de vragen over de toekomst van de activiteiten die onder het viaduct worden georganiseerd en de voorziene ondergrondse parkeerplaatsen voor de nieuwe woongebouwen;

Overwegende dat de verplaatsing van de activiteiten die onder het viaduct plaatsvinden buiten het bestek van het ontwerpplan valt;

Dat er echter nieuwe openbare ruimten zullen worden gecreëerd, waar deze activiteiten indien nodig kunnen worden ondergebracht;

Dat het ontwerp-RPA, in zijn strategische luik, de beperking van het aantal geautoriseerde parkeerplaatsen aanmoedigt op basis van de werkelijke behoeften en rekening houdend met de beschikbare alternatieven;

Dichtheid Overwegende de vragen met betrekking tot de vermelding van de vloer/terreinverhouding, het gebruik van de conclusies van de globale studies over de dichtheid die in het verleden uitgevoerd zijn; de vrees dat de dichtheid het samenleven niet reguleert, maar alleen dient om de begrotingen op te blazen en de salarissen van lokale verkozenen te verhogen;

Overwegende dat de verhouding tussen de vloeroppervlakte en de grondoppervlakte een technisch criterium is voor de beoordeling van de dichtheid van de site;

Dat deze op andere manieren kan worden uitgedrukt;

Dat het milieueffectenrapport hoe dan ook de geprojecteerde dichtheid analyseert en een conclusie en aanbevelingen formuleert;

Overwegende dat alle recente demografische vooruitzichten voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest concluderen dat de Brusselse bevolking op korte, middellange en lange termijn zal toenemen;

Overwegende de vraag van de burgers naar de verdichting van de groene wandeling tussen Demey en Beaulieu, de vermindering van de verdichting van de geplande woningbouw, samen met de toename van de open ruimten en de parken;

Overwegende dat in Brussel uit verschillende studies en regeringsverklaringen is gebleken dat men het bestaande stedelijke weefsel redelijk moet verdichten om een polycentrische regio te creëren die de levenskwaliteit garandeert;

Dat de groene wandeling echter in de groene zone van het GBP ligt en niet kan worden aangelegd;

Dat ze een kwaliteitsvolle openbare ruimte vormt;

Dat het ontwerpplan gericht is op de ontwikkeling van kwaliteitsvol groen in de openbare ruimte;

Openbare ruimten Overwegende de steun van de burgers voor het geplande autovrij maken van de openbare ruimte, voor het geplande nieuwe stadsplein op de Demeysite; de vragen over de ruimte tussen de hypermarkt en het Demey-station en de bestemming die ze zal krijgen;

Overwegende de vraag in termen van de ontwikkeling van openbare ruimten van passende omvang, niet te groot en niet leeg, om opheldering te krijgen over de herinrichting van de ruimte onder het Watermaalviaduct;

Overwegende dat het ontwerpplan voorziet in de aanleg van een openbaar plein op de huidige locatie van het parkeerterrein van het winkelcentrum;

Dat dit een plein op mensenmaat zal zijn, omgeven door functies die afhankelijk zijn van de passage (zoals hotels en restaurants en buurtwinkels);

Dat een plein het Demey-metrostation op de begane grond zal verbinden met het winkelcentrum;

Dat dit plein ook bedoeld is om de relatie van het metrostation met het stadspark Demey, waarin het geïntegreerd is, te kwalificeren;

Dat deze openbare ruimte ook bedoeld is als een schakel in de as van de "actieve vervoerswijzen" die van oost naar west door de site loopt en die actieve vervoerswijzen op grootstedelijke schaal mogelijk maakt van Leonard tot Delta.

Dat de aanleg ook een rijbaan voor lokale bussen omvat, met een bushalte die toegang geeft tot de Demeysite en met bus-metroverbindingen.

Dat het dus tegelijkertijd een landschappelijke openbare ruimte is, een wandelgebied, een gebied voor samenkomen en ontmoeting, die af en toe gebruikt kan worden voor activiteiten op een bovenlokale schaal;

Dat een deel van het Watermaalviaduct wordt gesloopt;

Dat onder het viaduct een overdekte openbare ruimte kan worden ontwikkeld, die ook stedelijke activiteiten kan omvatten;

Voorzieningen Overwegende de vraag van de burgers naar voorzieningen voor kinderen; de vragen over het schoolaanbod, dat niet noodzakelijkerwijs zal meegroeien gezien het tekort aan leerkrachten, opvoeders en andere pedagogische teams;

Overwegende dat nieuwe openbare ruimten zullen worden gecreëerd;

Dat zij faciliteiten voor kinderen zullen kunnen ontvangen;

Dat de aanpalende sites ruimte bieden voor voorzieningen;

Dat zich onder deze voorzieningen ook scholen kunnen bevinden;

Typologie en gemengdheid Overwegende de eisen van de burgers op het vlak van de sociale gemengdheid en de harmonieuze en evenwichtige ontwikkeling van de wijk;

Overwegende dat het ontwerpplan tot doel heeft de levenskwaliteit in Oudergem en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te verbeteren;

Overwegende de eisen van burgers op het vlak van de sociale huisvesting, het evenwicht tussen sociale en privéwoningen, groepswoningen, seniorenwoningen;

Overwegende dat het ontwerpplan zich niet expliciet uitspreekt over de inplanting van de sociale woningen in de perimeter; dit aspect zal het voorwerp uitmaken van een latere gewestelijke beslissing;

Dat hier echter wel aandacht aan kan worden besteed in de uitvoering van het plan;

Dat het Departement Territoriale Kennis van Perspective een analyserooster ontwikkelt in samenwerking met de referent Huisvesting van het Gewest om de types sociale woningen beter over het gewestelijk grondgebied te verdelen;

Dat het ontwerpplan geen specifieke verdeling van typologieën in het project specificeert, terwijl de verschillende vormen van bouwzones en de geaccepteerde profielen een mix van woontypologieën in het project mogelijk maken;

Overwegende de eisen van burgers met betrekking tot het behoud van het stedelijk evenwicht tussen de wijken en het karakter van de kruispunten, het behoud van de samenhang met de inplanting van andere soorten gebouwen en de mensenmaat van de gemeente Oudergem, en het verzet tegen de bouw van torens;

Overwegende dat het ontwerpplan dus tot doel heeft de levenskwaliteit in Oudergem en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te verbeteren;

Dat het verordenende luik van het ontwerpplan betrekking heeft op bestemmingen, gemengdheid en bouwprofielen;

Dat in het ontwerpplan de aanbevelingen van de milieueffectenstudie zijn opgenomen;

Dat het ontwerpplan de diversiteit van alle aanpalende sites bevordert;

Overwegende de vragen van burgers over het soort gemengdheid dat voor de Beaulieusite wordt gepland en het behoud van de huidige bestemmingen, de fasering van de werkzaamheden aan de gebouwen van de Europese Commissie;

Dat het ontwerpplan de gemengdheid op de Beaulieusite bevordert en tegelijkertijd administratieve functies omvat;

Overwegende dat het werkprogramma van de gebouwen die door de Europese Commissie worden gebruikt op dit moment niet bekend is;

Overwegende de vragen van de burgers over de toekomstige functies die gepland zijn op de site van de Deltadriehoek, de mogelijke bouw van iconische gebouwen boven het sorteercentrum;

Overwegende dat op het terrein van de Deltadriehoek een grote groene ruimte, een parkway, zal worden aangelegd;

Dat voor deze parkway een driehoekige bouwzone gepland is, met aan de noordzijde hoge elementen voor woon- en kantoorprogramma's en aan de zuidzijde een gemengd productieve en/of logistieke uitrusting en activiteiten waarop een met daken beplante ruimte wordt ontwikkeld;

Dat het ontwerpplan gemiddelde en maximale hoogten vaststelt, en dat de hoogte van de toekomstige gebouwen in een later stadium nauwkeurig zal worden vastgesteld;

Dat deze gebouwen onderworpen zijn aan een bouwvergunning;

Tijdelijk Overwegende de wensen van de burgers op het vlak van de planning van de werken, en meer bepaald hun start voor de afbraak van het viaduct, de verfraaiing van het viaduct in afwachting van alle geplande projecten, de integratie van permanente of kortstondige artistieke projecten in de nieuwe ruimten die gaandeweg zullen vrijkomen;

Overwegende dat in het ontwerpplan wordt voorgesteld de werkzaamheden gefaseerd te operationaliseren;

Dat verschillende projecten al worden bestudeerd of uitgevoerd;

Dat verfraaiingsprojecten tijdelijke projecten kunnen zijn;

Overwegende de andere opmerkingen die zijn gemaakt;

Overwegende dat de burgers dit visionaire, moedige en ambitieuze plan steunen, het initiatief om een toekomstvisie te hebben voor deze toegang tot de stad en de ambitie om de toekomst na het viaduct te plannen;

Overwegende dat burgers het gebrek aan een algemene visie betreuren, de beperkte perimeter van het plan, die de omliggende wijken en de rest van de gemeente uitsluit, het gebrek aan een inventarisatie (beperkingen en mogelijkheden in en rond het ontwerp-RPA), het gebrek aan verbeeldingskracht bij het voorstellen van innovatieve oplossingen voor het fundamentele probleem van de mobiliteit;

Overwegende dat het MER de impact van het ontwerpplan op een groot gebied heeft geanalyseerd in vergelijking met het ontwerpplan;

Dat er in de aanloop naar het ontwerpplan een definitiestudie is uitgevoerd, die een aantal uitdagingen voor het betrokken gebied geïdentificeerd heeft;

Dat het ontwerpplan, in zijn strategische luik, indicatieve voorstellen bevat op een grotere schaal dan die van het plan;

Dat de aanbevelingen van de milieueffectenstudie, met name op het gebied van mobiliteit, in het ontwerpplan zijn opgenomen;

Overwegende dat burgers vragen hebben bij het richtplan van aanleg als nieuw instrument en bij zijn nut, tenzij als een manier om gemakkelijker en sneller af te wijken van het Gewestelijk Bestemmingsplan en de stedenbouwkundige verordeningen; en dat burgers eisen dat het plan op het GPDO en Good Move wordt gebaseerd;

Overwegende dat het richtplan van aanleg een recent en hybride planningsinstrument is dat de stadsvernieuwing versnelt en een kader biedt voor de verschillende ontwikkelingen;

Dat het richtplan van aanleg het gewestelijke planningsinstrument is waarmee de strategische en reglementaire aspecten van een stedelijke strategie in één enkel document kunnen worden gedefinieerd;

Dat de strategische visie en de hoofdlijnen van het ontwerpplan passen in de strategische visie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zoals bepaald in het gewestelijk ontwikkelingsplan en in de gewestelijke beleidsverklaring van 20 juli 2014;

Dat het toekomstige gewestelijke mobiliteitsplan bovendien een transversaal document is dat compatibel is met het gewestelijke ontwikkelingsplan;

Dat het gewestelijk mobiliteitsplan en het richtplan van aanleg dus sectorale en lokale varianten van het gewestelijk ontwikkelingsplan vormen;

Dat de voor de ontwikkeling van het Gewestelijk Mobiliteitsplan Good Move bevoegde gewestelijke overheden betrokken werden bij de uitwerking van het ontwerp van richtplan van aanleg, om de onderlinge samenhang te verzekeren;

Overwegende dat burgers zich zorgen maken over het feit dat deze werkzaamheden de lokale belastingen zouden kunnen verhogen, over de meer- en minderwaarden die de uitwerking van een richtplan van aanleg zou kunnen opleveren en over het budget dat met dit soort projecten is gemoeid, en over het feit dat burgers vragen om de nodige financiële middelen toe te wijzen aan de heraanleg van deze stadstoegang;

Overwegende dat het ontwerpplan een algemene begrotingsraming heeft gemaakt;

Dat de variatie in de waardering van de panden die zich binnen zijn perimeter bevinden, niet binnen het kader van het richtplan van aanleg valt;

Dat hoe dan ook niet redelijkerwijs kan worden gesteld dat het ontwerpplan de waarde van de eigendommen binnen zijn perimeter zou doen dalen; dat er echter, gelet op de hierboven uiteengezette doelstellingen, alle reden is om aan te nemen dat deze eigendommen in waarde zullen toenemen na de effectieve uitvoering van het plan;

Dat burgers vragen om aanzienlijke boetes op te leggen voor de overschrijding van de termijnen van de werken;

Dat burgers vraagtekens zetten bij de duur van de geplande werkzaamheden en de maatregelen die in deze periode voor de handelaars worden genomen;

Overwegende dat de termijnen van de werken zullen afhangen van de verschillende projecten;

Dat de vragen in verband met belastingen, invoer, dwangsommen en vergoedingen niet relevant zijn voor het ontwerpplan;

Dat burgers het gebrek aan overleg met andere regio's, handelaars en bewoners betreuren;

Dat burgers het gebrek aan informatie over een discussie of overleg met de naburige steden en gewesten betreuren;

Overwegende dat het publiek op 4 en 5 juni 2018 werd geïnformeerd en geraadpleegd tijdens vergaderingen in de kantoren van het met ruimtelijke ordening belaste bestuur en op 20 juni tijdens een vergadering in het cultureel centrum van Oudergem;

Dat het publiek zijn opmerkingen kon maken tot 30 dagen na de laatste informatievergadering en dat alle relevante informatie voor het publiek beschikbaar was;

Dat de besprekingen met de naburige gewesten aan de gang zijn;

Dat tijdens de uitwerking van het ontwerpplan werd vergaderd met vertegenwoordigers van instellingen en bedrijven;

Gelet op artikel 7 van de Ordonnantie van 29 juli 2015 houdende oprichting van het Brussels Planningsbureau en artikel 2 van het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 2 februari 2017Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 02/02/2017 pub. 12/07/2017 numac 2017020477 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering met betrekking tot het Gewestelijk Comite voor Territoriale Ontwikkeling sluiten met betrekking tot het Gewestelijk Comité voor Territoriale Ontwikkeling tot oprichting van het Gewestelijk Comité voor Territoriale Ontwikkeling (GCTO);

Gelet op het evaluatieverslag, genaamd `gelijkekansentest', vereist door artikel 2, § 1°, van de ordonnantie van 4 oktober 2018 tot invoering van de gelijkekansentest in de beleidslijnen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en door artikel 1 van het besluit van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 22 november 2018 houdende uitvoering van die ordonnantie, waarvan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering op 31/01/2019 kennis heeft genomen;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel een advies heeft uitgebracht over het ontwerp van het lastenboek van het milieueffectenrapport, naar aanleiding van de brief die op 18/02/2019 door de administratie is verstuurd, d.d. 19/03/2019;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel de volgende wijzigingen vraagt: - Bijwerken van gegevens met betrekking tot de verschillende auteurs van documenten, het regelgevend kader, meer gedetailleerde analyses rond bepaalde thema's; - Laten zien dat elke aanpalende site is geanalyseerd als een "mini-pad" - Laten zien wat de impact van de tram/Adeps-optie is op het recypark - De herbeoordeling van de metro-optie tot aan het Adeps tonen - De gedetailleerde analyse van de mobiliteit op de aanpalende sites tonen, met name op het niveau van de driehoek, de vragen over de aansluiting van het Chirec met de E411;

Overwegende dat met deze wijzigingen rekening is gehouden;

Gelet op het advies van 03/05/2019 van het GCTO;

Overwegende dat het ontwerp-RPA moet worden voorgelegd aan een openbaar onderzoek in elk van de gemeenten van het Gewest die betrokken zijn bij voornoemd project in toepassing van artikel 30/5, § 1 van het BWRO;

Dat de gemeenten waarop het RPA betrekking heeft, de gemeenten Oudergem en Watermaal-Bosvoorde zijn - op het grondgebied waarvan de perimeter van het RPA betrekking heeft - en Elsene, Sint-Pieters-Woluwe, de Sint-Lambrechts-Woluwe, Ukkel, Etterbeek, en Stad Brussel;

Dat geen enkele andere gemeente in het Gewest redelijkerwijs beschouwd kan worden als een betrokken gemeente, aangezien het RPA geen milieueffecten zal hebben op het grondgebied van deze andere gemeenten;

Dat dit voldoende tot uiting komt in het milieueffectenrapport;

Dat uit het milieueffectenrapport naar voren komt dat het ontwerpplan en aanzienlijke impact kan hebben op het milieu in het Vlaams en Waals Gewest;

Dat het dus geboden is het ontwerpplan en het bijbehorende MER, in overeenstemming met artikel 30/5 § 3 van het BWRO, voor advies voor te leggen aan de autoriteiten van het Waals en Vlaams Gewest;

VIII. Samenvatting van de adviezen en van de bezwaren en opmerkingen geformuleerd in het kader van het openbaar onderzoek en van de manier waarop de regering ze in aanmerking genomen heeft Gelet op artikel 30/6 van het BWRO waarin bepaald is dat het besluit houdende definitieve goedkeuring van het RPA in zijn motivering de manier waarop de tijdens de procedure uitgebrachte adviezen, bezwaren en opmerkingen in overweging werden genomen, samenvat;

Overwegende dat de regering kennis heeft genomen van en rekening heeft gehouden met de adviezen, bezwaren en opmerkingen die tijdens de initiële informatie- en participatiefase en vervolgens naar aanleiding van de speciale regelen van openbaarmaking (openbaar onderzoek en adviesaanvragen) werden ingediend; Dat zij kennis heeft genomen van en rekening heeft gehouden met het advies van de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie, dat zelf op die elementen was gebaseerd; Dat zij het richtplan van aanleg op grond van bepaalde vragen om de redenen die zij uiteenzet, in geringe mate heeft bijgestuurd;

Dat zij daarnaast ook de weigering van andere voorstellen die tijdens die opeenvolgende fasen werden geformuleerd, motiveert;

Dat zij zich op die manier houdt aan de bepalingen van artikel 30/6 van het BWRO;

Overwegende dat de antwoorden van de regering op de bezwaren en opmerkingen die tijdens het openbaar onderzoek werden geformuleerd en op de adviezen die bij het onderzoek van het ontwerp-RPA werden uitgebracht, hierna worden vermeld, zonder afbreuk te doen aan de antwoorden van de regering, zoals hierboven vermeld, in verband met de bezwaren en opmerkingen die tijdens het voorafgaande informatie- en participatieproces waren geformuleerd, dewelke geacht worden hierna te worden weergegeven, onder voorbehoud van eventuele wijzigingen die eraan werden aangebracht;

A. ALGEMENE OPMERKINGEN Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het vaste rechtspraak van de Raad van State is dat klachten die niet ter zake dienend of onnauwkeurig zijn, geen weerwoord behoeven, evenals klachten die gebaseerd zijn op onjuistheden, op een verkeerde lezing van het project, op een klacht die in wezen beoogt te vermelden dat schadevergoeding gevorderd zal worden in geval van handhaving van het geplande gebruik, of op klachten die louter betrekking hebben op particuliere of speculatieve belangen; dat alleen opmerkingen in verband met de door de wet nagestreefde doelstellingen, die betrekking hebben op aangelegenheden die door dit plan geregeld worden, en die voldoende verband houden met het algemeen belang dat bij de opstelling van plannen van aanleg in acht genomen moet worden, aanvaard dienen te worden;

B. INFORMATIEF LUIK 1. Rechtvaardiging van de perimeter Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie eraan herinnert dat het van belang is twee perimeters te onderscheiden, een strategische en een reglementaire perimeter;dat de strategische perimeter rekening moet houden met de stedelijke context en met de projecten in de omgeving en hun relatie met het plan;

Dat zij opmerkt dat de perimeter van het plan een schoolvoorbeeld is in die zin dat deze twee verschillende gebieden, met verschillende doelstellingen, verbindt langs een voor de sloop bestemde autoweginfrastructuur;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het strategische luik van het plan niet alleen de belangrijkste beginselen en richtsnoeren voor de ruimtelijke ordening van de betrokken perimeter aangeeft, maar ook voorstellen bevat die een invloed hebben buiten de betrokken perimeter, met het oog op het creëren van een algemene samenhang; dat het MER, dat iteratief met het richtplan van aanleg opgesteld is, in zijn onderdeel 'Diagnose van de bestaande situatie' de aangrenzende projecten vermeldt;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op de perimeter van het plan omdat het te groot zou zijn, dat het heterogene gebieden met hun eigen doelstellingen met elkaar verbindt;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de aanpalende sites uit de perimeter van het plan te verwijderen; dat dit laatste alleen betrekking heeft op de toegang tot de stad via de E411;

Overwegende dat een aantal reclamanten wensen dat de perimeter van het verordenende luik van het plan beperkt wordt tot de gebieden waarvoor een aanpassing van de voorschriften noodzakelijk is;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de perimeter van het plan uit te breiden, teneinde de strategische visie van het plan te verduidelijken en de volledige uitvoering van de doelstellingen ervan mogelijk te maken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de site die in de perimeter van het ontwerpplan opgenomen is, als prioritaire ontwikkelingspool opgenomen is in het op 12 juli 2018 goedgekeurde gewestelijk ontwikkelingsplan; dat in het gewestelijk ontwikkelingsplan wordt benadrukt dat voor een harmonieuze en samenhangende herinrichting van de Delta Herrmann-Debroux-site een visie voor de gehele toegang tot de stad en een gefaseerd programma nodig zijn, met dien verstande dat bepaalde delen van de site zich reeds in de renovatie- of zelfs reconversiefase bevinden, met het oog op de omvorming ervan tot een stadsboulevard die de twee oevers aan weerskanten van de grootstedelijke weg opnieuw met elkaar verbindt;

Overwegende dat de site overeenstemt met de Delta-Herrmann-Debroux-site die de regering onder de naam 'pool Delta-Vorst' in haar algemene beleidsverklaring 2014-2019 gekozen heeft als een van de tien nieuwe te creëren wijken om de ontwikkelingsuitdagingen van het Gewest het hoofd te bieden, namelijk: betaalbare en aangepaste woningen bouwen die beantwoorden aan de doelstelling van de sociale gemengdheid, nieuw openbare ruimtes, nieuwe groene ruimten en voorzieningen van algemeen belang, de vestiging van nieuwe ondernemingen in Brussel bevorderen, een goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer waarborgen en de systematische aanleg van een gescheiden fietsnet;

Dat de regering in dit verband verklaart: "De Delta-Herrmann-Debroux-site beschikt als zuidoostelijke toegangspoort tot het Gewest over talrijke troeven. Het gebied bestaat uit drie strategische polen: de universiteitscampus VUB-ULB, de 'Deltadriehoek', die openbaar eigendom is, en de omgeving van het Herrmann-Debroux-viaduct. Deze drie gebieden hebben nood aan een globale visie met het oog op een harmonieuze en coherente ontwikkeling.";

Dat het plan tot doel heeft de toegang tot de stad, met inbegrip van de grootstedelijke weg E411, en de aanpalende sites ervan te herontwikkelen aan de hand van algemene doelstellingen die voor alle gebieden gelden en die in elk van deze gebieden ontwikkeld worden naargelang hun specifieke kenmerken en uitdagingen, in aanvulling op de mobiliteitsstrategie;

Dat de perimeter van het verordenende luik de onveranderlijke elementen omvat waaraan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een dwingend karakter wil geven om de coherentie van de nagestreefde ontwikkeling te garanderen;

Overwegende dat de gemeente Oudergem vraagt dat de perimeter van het plan gewijzigd wordt om de eigendommen gelegen langs de Waversesteenweg tussen de Hugo Van der Goeslaan en de François-Elie Van Elderenlaan uit te sluiten, evenals de eigendommen 1 tot 6 van de François-Elie Van Elderenlaan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat deze gebouwen in de perimeter van het plan werden gehouden om de coherentie van de ontwikkeling van de site Stadion-Adeps te garanderen; dat het strategische luik van het plan met name de bouwzones preciseert, evenals de behandeling van de gevels van de toekomstige bouwwerken die op de stadsboulevard zullen worden voorzien in de plaats van of tussen deze bestaande gebouwen; dat het verordenende luik van het plan echter werd gewijzigd om het bijkomende voorschrift te schrappen over de hoogte van de bouwwerken, waarvoor de bepalingen van de GSV van toepassing blijven om de schaal van de bouwwerken van deze wijk te vrijwaren;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie van oordeel is dat de perimeter van het project het niet mogelijk maakt de banden en verbindingen die met de aangrenzende wijken tot stand gebracht moeten worden tot hun recht te laten komen; dat zij wenst dat bij de perimeter van het strategische luik rekening gehouden wordt met kaart 1 van het GPDO, waarop het project opgenomen is binnen een groter gebied dat de plaats en de rol van het project in de gewestelijke stedelijke structuur op de verschillende schaalniveaus weerspiegelt; dat buiten de site kazerne Usquare, de dynamiek van de 'universiteitswijk' die de verschillende campussen integreert, verbonden moet worden met Delta, zoals in Flagey of de begraafplaats van Elsene, een schakel in het globale stadsproject;

Dat zij van mening is dat er een schakel ontbreekt tussen het project Usquare (Toussaint-kazerne) en het plan; dat zij aanbeveelt een lineaire strategie uit te werken om de strategische visie van dit deel van het gewestelijk grondgebied te voltooien, waarbij rekening gehouden zou worden met beslissende elementen zoals het station van Etterbeek, de verbreding van de Fraiteurbrug voor voetgangers en openbaar vervoer, de verbinding met de Solbosch, de herstructureringsprojecten van de universiteitscampussen, de woonprojecten en de herinrichting van de Pleinlaan en de Triomflaan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het informatief luik van het plan gewijzigd is door toevoeging van een verwijzing naar kaart 1 van het GPDO, naar de definitiestudie 'Campus Pleinlaan en omgeving' en naar het herstructureringsproces van de infrastructuren van deze universiteitswijk die deel uitmaakt van de in het GPDO geïdentificeerde pool Delta-Vorst; dat in het strategische luik gepreciseerd wordt dat de herinrichting van de zuidoostelijke toegang tot de stad het mogelijk zal maken verbindingen en aansluitingen tot stand te brengen met dit stedelijk hart dat vertegenwoordigd wordt door de 'universiteitswijk' in het kader van een structurerend stedelijk geheel voor het Gewest en zijn ontwikkeling;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de perimeter van het plan uit te breiden tot de Delta Noord-site (Delta Ziekenhuis), rekening houdend met de mogelijkheden die het BBP DELTA PARTIM biedt, zoals de ontwikkeling van de bestemming als woning, het creëren van een nieuw hoogteaccent; dat deze site in aanmerking genomen wordt in de territoriale waarnemingsperimeter van het plan, om de redenen dat de ontwikkeling van de Delta Noord-site van grote invloed zal zijn op de perimeter van het plan en vice versa; dat de ontwikkeling van de Delta Noord-site in coördinatie met de Driehoeksite en Deltasite een gelegenheid zou zijn om architecturaal een echte toegangspoort tot de stad te realiseren;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de Delta Noord-site opgenomen is in de perimeter van het Bijzonder Bestemmingsplan, namelijk het 'BBP DELTA Partim 13' dat op 12 september 2013 door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering aangenomen is;

Dat de ontwikkeling van de Delta Noord-site derhalve reeds geregeld wordt door een BBP; dat dit plan derhalve niet op dit terrein uitgevoerd moet worden; dat het in het plan ontwikkelde project voor de Driehoek in overeenstemming is met het BBP Delta Noord;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie verlangt dat de Delta Noord-site, althans het westelijke deel ervan dat de multifunctionele ontwikkeling omvat, ten minste in de territoriale observatieperimeter van het plan opgenomen wordt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de Delta Noord-site reeds opgenomen is in de perimeter van de definitiestudie en in de studieperimeter van het MER; dat het BBP Delta Noord momenteel gewijzigd wordt voor het westelijke deel ervan;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de perimeter van het plan uit te breiden tot de Waversesteenweg, teneinde een algemene mobiliteitsstrategie voor te stellen die een verplaatsing van het verkeer naar de buiten de perimeter van het huidige plan gelegen wegen zou voorkomen; met als argument dat deze weg door het plan zeer sterk beïnvloed zal worden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de perimeter van het plan overeenkomt met de prioritaire ontwikkelingspool van de Delta Hermann-Debroux-site die vastgesteld is in het op 12 juli 2018 aangenomen GPDO, waarin de Waversesteenweg niet opgenomen is; dat de effecten van de uitvoering van het ontwerp-RPA beoordeeld zijn en dat in deze beoordeling de Waversesteenweg opgenomen is in de studieperimeter;

Overwegende dat het Vlaams Gewest voorstelt de perimeter van het plan uit te breiden met een groter deel van het Zoniënwoud, de N4 en het centrum van Jezus-Eik;

Overwegende dat een aantal reclamanten en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vragen om de perimeter van het strategische luik uit te breiden tot de rand van het Zoniënwoud, rekening houdend met het kruispunt en met de mogelijkheid om de paden van het Adeps-centrum open te stellen en met elkaar te verbinden, om de redenen dat deze verruimde visie de plaatsing van een transitparking meer stroomopwaarts mogelijk zou maken om het pendelaanbod te vervolledigen, zoals aanbevolen door het MER; dat dit de opneming mogelijk zou maken van het project (dat momenteel door het Waals Gewest bestudeerd wordt) om een strook van de E411 te reserveren voor carpooling; dat dit de invoering mogelijk zou maken van een ecoduct meer stroomopwaarts van de toegang tot de stad, wat wenselijk zou zijn om het bos opnieuw met het centrum te verbinden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de bevoegdheid van de regering beperkt is tot het grondgebied van Brussel; dat het plan een instrument is voor ruimtelijke ordening van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; dat het MER het Zoniënwoud, de N4 en het centrum van Jezus-Eik integreert in zijn analyseperimeter;

Overwegende dat in het ontwerp-RPA het belang onderstreept wordt om de P+R zo ver mogelijk stroomopwaarts te situeren; dat het MER dit belang bevestigd heeft;

Overwegende dat het RPA een Brussels gewestelijk instrument is en dat het dus niet kan ingrijpen op het grondgebied van de andere gewesten; dat het Brussels Gewest zijn verantwoordelijkheid wenst op te nemen door de modale omschakeling van de auto naar het openbaar vervoer op zijn grondgebied te organiseren; dat het MER het belang aangetoond heeft van de uitbreiding van de functies van de P+R om er een echte mobiliteitshub van te maken en dat de voor de P+R gekozen positie bijgevolg passend was; dat een ecoduct gepland is ter hoogte van het viaduct van Drie Fonteinen; dat het MER de geschiktheid van de locatie ervan bevestigd heeft;

Dat het plan voorziet in de ontwikkeling van veilige verkeerszones tussen het Adeps en het Leonardkruispunt, en aangepast aan een intergewestelijke fietsroute;

Overwegende dat het strategische luik van het plan gewijzigd is om aan te geven dat een harmonieuze verbinding tussen de stadsboulevard en het Adeps gerealiseerd moet worden;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de perimeter van het strategische luik aan de westzijde vergroot wordt om strategische elementen van het kruispunt met de Vorstlaan, namelijk de metro-ingang en het voorplein van het Groene Lint, te integreren;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat de perimeter van het plan overeenstemt met de prioritaire ontwikkelingspool van de Delta Hermann-Debroux-site die vastgesteld is in het op 12 juli 2018 aangenomen GPDO; dat het hele kruispunt tussen de Vorstlaan en de nieuwe stadsboulevard wel degelijk in de perimeter van het plan opgenomen is;

Overwegende dat een aantal reclamanten verzoeken de studieperimeter van het MER uit te breiden om het cumulatieve effect te bestuderen van het plan en van andere projecten die binnen de uitgebreide perimeter overwogen en/of toegestaan worden;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie opmerkt dat in het MER rekening gehouden wordt met een veel ruimere perimeter dan die van het plan, dat heel Vlaams en Waals-Brabant omvat, alsmede alle ontwerpplannen en -programma's die ten tijde van de opstelling van het MER bekend waren;

Overwegende dat de regering stelt dat de studieperimeter van het MER bepaald is met betrekking tot de perimeter van het plan en de effecten ervan; dat in het MER de gevolgen van het ontwerpplan voor een groter gebied dan dat van het ontwerpplan geanalyseerd zijn; 2. Ontstaan van het plan Overwegende dat een aantal reclamanten vraagtekens zetten bij het gebruik van een richtplan van aanleg in plaats van een richtschema, gezien de verre vooruitzichten voor de uitvoering van het project, met name wat betreft de afbraak van het viaduct en de herinrichting van de verkeerszones waarvoor het Gewest niet over de nodige middelen beschikt; Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen het nieuwe instrument van stadsplanning dat het richtplan van aanleg is, omdat het de mogelijkheid biedt alle in een gebied geldende regelgevende maatregelen in te trekken en tegelijkertijd nieuwe normen vast te stellen zonder dat er voldoende technische en democratische waarborgen zijn, omdat het aldus mogelijk maakt op grote schaal af te wijken van de stedenbouwkundige voorschriften, ook al zijn deze na openbare beraadslagingen vastgesteld, en de gewestelijke overheid in staat stelt op maat gesneden programma's te ontwikkelen zonder noodzakelijkerwijs rekening te houden met de plaatselijke bijzonderheden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het richtplan van aanleg een recent en hybride planningsinstrument is dat het mogelijk maakt de stadsvernieuwing te versnellen en de verschillende ontwikkelingen in te kaderen;

Dat dit instrument een synthese beoogt van de reeds bestaande instrumenten, door de strategische roeping van de richtschema's te integreren en door een verordenend luik op te nemen dat de uitvoering van de strategische doelstellingen van het Gewest moet waarborgen door ze te formaliseren in geschreven en grafische voorschriften; dat het instrument de mogelijkheid biedt om in één enkel document de strategische en regelgevende aspecten van een stedelijke strategie vast te leggen;

Dat de strategische visie en de hoofdlijnen van het plan passen in de strategische visie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zoals bepaald in het gewestelijk ontwikkelingsplan en in de gewestelijke beleidsverklaring van 20 juli 2014;

Dat in het gewestelijk ontwikkelingsplan bepaald is dat de verstedelijking van de ontwikkelingspolen met name zal gebeuren door de uitwerking van een richtplan van aanleg (RPA), een nieuw strategisch en regelgevend instrument van gewestelijke planning; Dat het gewestelijk ontwikkelingsplan benadrukt dat voor een harmonieuze en samenhangende herinrichting van de Delta Herrmann-Debroux-site een visie op de gehele toegang tot de stad en een gefaseerd programma nodig zijn, met dien verstande dat bepaalde delen van de site zich reeds in de renovatie- of zelfs reconversiefase bevinden, met het oog op de omvorming ervan tot een stadsboulevard die de twee oevers aan weerskanten van de grootstedelijke weg opnieuw met elkaar verbindt;

Dat het plan de voornaamste ontwikkelingsprincipes aangeeft, waaronder het programma van de bestemmingen, de structurering van het wegennet, openbare ruimtes en het landschap, de kenmerken van de bouwwerken, de bescherming van het erfgoed, de principes van mobiliteit en parkeren; dat deze principes uitgevoerd zullen worden in het kader van meer gedetailleerde projecten, die onderzocht zullen worden in het stadium van de vergunningsaanvragen; 3. Grondgebied Overwegende dat een aantal reclamanten van mening zijn dat het plan geen rekening houdt met de behoeften van de gemeente Oudergem en de bevolking; Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat de gemeente Oudergem niet levendig is; dat zij niet beschikt over een dorpsplein, kwaliteitswinkels, een wekelijkse markt, aantrekkelijke en jonge horecazaken; dat de laatste belangrijke bouwprojecten betrekking hadden op bejaardentehuizen, kantoorruimte en het restaurant Burger King;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan bijdraagt tot de totstandbrenging van een sterke en aantrekkelijke gemeentelijke identiteit;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan een inleidend rapport bevat dat met name de diagnose, de problemen en de beschrijving van de bestaande situatie bevat;

Dat het plan de aanleg van een openbaar plein op de Demey-site oplegt, op de huidige plaats van de parking van het Carrefour-terrein; dat het strategische luik de ontwikkeling van een echt wijkcentrum op de Demeysite beoogt;

Dat het plan tot doel heeft de toegang tot de stad te herkwalificeren; dat de algemene doelstellingen van het plan er met name op gericht zijn de stad te maken, door van een voorstedelijke logica over te stappen op een stedelijke logica, via de activering van de openbare ruimtes, de ontwikkeling van programmatische gemengdheid, het opnieuw met elkaar verbinden van de wijken enz.; 4. Visie en totaalbeeld Overwegende dat een aantal reclamanten voorstander zijn van verandering;dat sommigen willen dat de verandering plaatsvindt in een realistisch perspectief dat de algemene belangen eerbiedigt; dat zij het project in zijn geheel prachtig vinden, in overeenstemming met de tijd en gunstig voor het milieu;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat het project veel potentieel heeft, waaronder de mogelijkheid om de levenskwaliteit in de wijken te verbeteren;

Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie (GMC) nota neemt van de omvang van het voorgestelde programma en het zeer lange tijdsbestek van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten vrezen dat het plan niet opgewassen is tegen de grote actuele vraagstukken van klimaat, levenskwaliteit en luchtverontreiniging;

Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen het project;

Overwegende dat een aantal reclamanten het project gek en onrealistisch vinden, om de reden dat de doelstellingen niet in verhouding staan tot de verwachte voordelen; dat andere reclamanten het project utopisch vinden, omdat het een te rooskleurige visie weergeeft;

Overwegende dat een aantal reclamanten het megalomane karakter van het project bekritiseren en daarbij aanvoeren dat het project het dagelijkse leven van de bewoners zal verstoren; dat de bouwplaats veel te groot zal zijn;

Overwegende dat een aantal reclamanten het gebrek aan ambitie van het plan bekritiseren, omdat het project dat het voorstelt zeer conventioneel blijft;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op het gebrek aan een totaalvisie van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten van mening zijn dat het verstandiger is dit destructieve project op te geven en werkzaamheden te verrichten die nuttig zijn voor de bevolking;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de ontwikkeling van een alternatief project op menselijke schaal, waarbij een beheerste verdichting voorgesteld wordt die het milieu en de bewoners respecteert;

Overwegende dat de regering aangeeft dat in het milieueffectenrapport de gevolgen van het plan voor het milieu, met inbegrip van klimaataangelegenheden, levenskwaliteit en luchtverontreiniging bestudeerd zijn; Dat de conclusies beschikbaar zijn in het MER; Dat het MER ook een reeks aanbevelingen doet die bij de ontwikkeling van projecten geïmplementeerd moeten worden om de milieueffecten te beperken;

Dat het plan tot doel heeft de levenskwaliteit van de inwoners te verbeteren; Dat de perimeter van het plan overeenstemt met de prioritaire ontwikkelingspool van de Delta Hermann-Debroux-site die geïdentificeerd werd door het GPDO dat aangenomen werd op 12 juli 2018; Dat het plan de creatie van woningen mogelijk zal maken, dat dit toelaat te beantwoorden aan een reële behoefte die aanwezig is in het Brussels Gewest; Dat het plan de creatie van voorzieningen, winkels en diensten nuttig voor de bevolking mogelijk zal maken; Dat het plan de creatie van een ruimte voorstelt met veel hogere stedelijke kwaliteiten dan vandaag;

Dat het MER de gevolgen van verschillende scenario's bestudeerd heeft; dat de door het plan voorgestelde verdichting bijdraagt tot de ontwikkeling van een spaarzaam gebruik van de grond, en dus beantwoordt aan de strategie die in het ontwerp-GPDO opgenomen is en een 'beheerste verdichting' van de wijken beoogt;

C. STRATEGISCH LUIK C.I. TOTAALVISIE - DOELSTELLINGEN (1.) 1. Algemene opmerkingen Overwegende dat een aantal reclamanten voorstander zijn van de inhoud van het strategische luik van het plan; Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op het gebrek aan concrete informatie in het strategische luik;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik de grote principes en de grote krachtlijnen voor de ruimtelijke ordening van de betrokken perimeter aangeeft; dat het de ambities van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor dit gebied van gewestelijk belang weergeeft, waarvan de principes in het kader van de verwezenlijking van meer concrete projecten toegepast zullen moeten worden; dat het geschreven aanwijzingen en aanbevelingen en schema's bevat; 2. Algemene doelstellingen van het project (1.A.) Overwegende dat een aantal reclamanten van mening zijn dat de doelstellingen van het plan relevant en in het belang van de Brusselse bevolking zijn; dat de algemene visie van het plan samenhangend is en strookt met de nagestreefde doelstellingen;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstander zijn van de ontwikkeling van een algemene visie en van het streven naar een levenskwaliteit die gebaseerd is op een relatie tussen inwoners en levensstijlen;

Overwegende dat de gemeente Oudergem opmerkt dat de kwaliteit en de samenhang van de voorstellen in het plan bijdragen tot de verbetering van de levenskwaliteit van de wijken die door de E411-as doorkruist worden, maar ook van de verder verwijderde wijken, ook buiten Oudergem, door een afname van de druk van het autoverkeer, het gebruik van alternatieve vervoermiddelen, de aanleg van kwaliteitsvolle openbare ruimtes (groene ruimtes en paden en pleinen), en het in aanmerking nemen van de evolutie van verschillende terreinen die aan de as grenzen;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstander zijn van de doelstelling om de levenskwaliteit van de inwoners te verbeteren;

Overwegende dat een aantal reclamanten betwijfelen of de doelstelling van verbetering van de levenskwaliteit en de mobiliteit bereikt is;

Overwegende dat een aantal reclamanten het in het plan gehanteerde begrip 'levenskwaliteit' bekritiseren, om de redenen dat het te theoretisch zou zijn; dat het geen rekening houdt met het economische aspect, met het belang van een beroep dat voldoende financiële autonomie biedt zonder vervreemdend te zijn;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de levenskwaliteit met name de luchtkwaliteit, het landschap, het lawaainiveau, de kwaliteit van de openbare ruimte en de mogelijkheden om deze als voetganger of fietser te gebruiken omvat;

Dat het hoofddoel van het plan de verbetering van de leefomgeving is, wat de ontwikkeling van een stad en een lokale economie omvat; dat het MER ook de sociaaleconomische gevolgen bestudeerd heeft;

Overwegende dat een aantal reclamanten vinden dat de doelstelling van verbetering van de levenskwaliteit van de bewoners door het plan niet bereikt wordt, omdat het plan talrijke negatieve gevolgen voor de bewoners zal hebben, met name op het gebied van verdichting, verkeerscongestie, vervuiling, geluidsoverlast enz.;

Overwegende dat een aantal reclamanten verlangen dat het plan de inwoners van de perimeter van het plan beschermt; dat het doelstellingen vastlegt op het gebied van de bescherming van de gezondheid van de inwoners, met name wat luchtverontreiniging betreft; dat het doelstellingen vastlegt op het gebied van brandbestrijding;

Overwegende dat de regering aangeeft dat levenskwaliteit een begrip is dat verschillende thema's omvat;

Dat in het MER de gevolgen van de uitvoering van het plan bestudeerd zijn; dat in het MER een reeks aanbevelingen voorgesteld wordt die in een later stadium dan het plan uitgevoerd zullen worden; dat de uitvoering van deze aanbevelingen ook zal bijdragen tot een verbetering van de levenskwaliteit;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan de gemoedelijkheid en de 'menselijke' maat van de gemeente Oudergem beschermt;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op de verstedelijkings- en verdichtingsdoelstelling die nagestreefd wordt om in te spelen op een demografische groei en daarbij aanvoeren dat deze groei slechts een hypothese is; dat de verwezenlijking van deze doelstelling ten koste zal gaan van de levenskwaliteit van de inwoners; dat de verwezenlijking van deze doelstelling een buitensporige verdichting ten opzichte van de geplande infrastructuren zal meebrengen; dat Oudergem hierdoor in een woonwijk zal veranderen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat in Brussel verschillende studies en regeringsverklaringen de noodzaak vastgesteld hebben van een redelijke verdichting van het bestaande stedelijk weefsel om een polycentrisch gewest te creëren dat de levenskwaliteit waarborgt;

Dat het plan een strategie voorstelt van beheerste verdichting rond het grootstedelijk wegennet, waarbij het netwerk van openbare en structurerende ruimtes en de groene en blauwe netwerken versterkt worden, overeenkomstig de doelstellingen van thema 1 - strategie 2; dat het ontwerpplan ook strookt met de doelstellingen van thema 2, die erop gericht zijn een aangename, duurzame en aantrekkelijke leefomgeving te garanderen door de kwaliteiten die eigen zijn aan het Brusselse grondgebied te versterken;

Overwegende dat de door het RPA voorgestelde verdichting bijdraagt tot de ontwikkeling van een spaarzaam gebruik van de grond, en aldus beantwoordt aan de in het ontwerp van het GPDO gevolgde strategie die gericht is op een 'beheerste verdichting' van de wijken;

Dat het MER de voorgestelde verdichting geanalyseerd heeft; dat de verdichting mogelijk gemaakt wordt door de kwaliteit van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer en de beschikbaarheid van groene ruimtes;

Dat de door GPDO bepleite ontdichting in de eerste plaats de dichtstbevolkte wijken van het Gewest, en dus vooral de centrumwijken en de wijken van de eerste ring betreft;

Overwegende dat een aantal reclamanten het plan bekritiseren omdat het indruist tegen een project voor de toegang tot de stad als motor voor de economische ontwikkeling van Oudergem en Brussel; dat het de economische ontwikkeling van de periferie ten nadele van Brussel aanmoedigt door de toegang voor pendelaars te blokkeren; dat het een economische zelfmoord zonder alternatief is; dat het een knelpunt bij de toegang tot de stad zal creëren en de toegang tot de stad zal beperken;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op het plan omdat het geen rekening houdt met de bestaande economische activiteit; omdat het ertoe zal leiden dat bedrijven de perimeter en het Brusselse gewest zullen verlaten;

Overwegende dat een aantal reclamanten vrezen dat het plan een aanzienlijk verlies van activiteit voor onbepaalde tijd zal meebrengen voor het Delta Ziekenhuis, terwijl het plan uitgevoerd wordt en voor in de nabijheid gelegen locaties;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan bijdraagt tot de instandhouding van de economische activiteit en de omschakeling daarvan binnen de perimeter en in het Brusselse gewest;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de ontwikkelingen van het plan geïntegreerd zijn in een visie van de gemengde stad in overeenstemming met de uitdagingen van het GewOP, waarbij huisvesting geïntegreerd wordt met economische ontwikkelingen en een samenhangende visie op mobiliteit en economische ontwikkeling in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Dat het plan in overeenstemming is met de visie en de strategische doelstellingen van thema 3 van het GPDO, die erop gericht zijn het grondgebied in te zetten voor de ontwikkeling van de stedelijke economie; dat het plan een programmatische gemengdheid ontwikkelt die plaats biedt aan productieve en logistieke activiteiten, aan geïntegreerde dienstverlening aan bedrijven; dat het tevens het commerciële aanbod en de aantrekkelijkheid van verschillende locaties versterkt, met name door de ontwikkeling van actieve voorgevels langs de structurerende en multimodale openbare ruimtes; dat deze economische ontwikkelingen een bron zullen zijn van nieuwe werkgelegenheid;

Dat de afbraak van het viaduct het uiterlijk van de gemeente Oudergem zal veranderen en de aantrekkingskracht van dit grondgebied en bijgevolg de economische ontwikkeling ervan zal verhogen;

Dat verscheidene gedachtewisselingen met de economische actoren van de wijk en met verschillende groepen buurtbewoners de opstellers van het ontwerpplan in staat gesteld hebben een voorstel te doen voor een aangepast plan dat het potentieel voor economische ontwikkeling van de wijk in stand houdt en versterkt;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de toegang tot de stad op een andere manier bekeken wordt; dat hij in zijn huidige configuratie gehandhaafd wordt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat een van haar doelstellingen, die in het GPDO tot uiting komt, de omvorming van autowegen tot stadsboulevards is; dat handhaving van de bestaande situatie zou indruisen tegen de doelstellingen van het GPDO;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op het plan omdat het niet voldoet aan de doelstellingen van rationalisering van het grondgebruik, duurzaamheid en instandhouding van de kwalitatieve groene ruimtes, zoals aangekondigd in de gewestelijke beleidsverklaring van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op het plan omdat het geen milieuduurzaamheidsdoelstelling voor het project bevat, het hoofdzakelijk uitgedrukt wordt in volumes en verplaatsingen en niet voorziet in SMART-indicatoren, terwijl de huidige en toekomstige burgers de voorkeur geven aan een stadsconcept dat streeft naar een beter evenwicht tussen dichtheid en milieukwaliteit, met name op het gebied van vervuiling, ruimte, biodiversiteit enz.;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie kritiek heeft op de tekortkomingen betreffende duurzame ontwikkeling in de doelstellingen en ontwikkelingen die door het plan voorgesteld worden, alsook op de veerkracht ten aanzien van de klimaatverandering; dat zij aanbeveelt om het referentiekader 'duurzame wijken', dat door Perspective, Leefmilieu Brussel en Urban ontwikkeld is, duidelijk te integreren, zowel voor het plan als voor toekomstige projecten in zijn perimeter;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan milieudoelstellingen bevat die gericht zijn op de ontwikkeling van een groene, gezonde en milieuvriendelijke stad; dat het plan in overeenstemming is met de doelstellingen van de regering inzake duurzame ontwikkeling, de strijd tegen de klimaatopwarming en het aanpassingsvermogen ten aanzien van de gevolgen van deze opwarming;

Dat het plan het mogelijk maakt het aantal autoverplaatsingen naar Brussel te verminderen; dat deze vermindering beantwoordt aan de bovengenoemde doelstellingen;

Dat deze doelstellingen op gewestelijk niveau bekeken moeten worden en dat de uitvoering van het plan bijdraagt tot de verwezenlijking van de gewestelijke doelstellingen;

Dat het strategische luik van het plan gewijzigd is om de milieudoelstellingen van het plan te versterken, met name wat betreft de doorlaatbaarheid en vergroening van de openbare ruimtes, circulaire economie, duurzaamheid en geïntegreerd beheer van regenwater; dat sommige van deze maatregelen ook toegevoegd zijn aan het verordenende luik van het plan; dat het plan aanbeveelt transversale maatregelen te ontwikkelen ten gunste van natuur en biodiversiteit en ter bevordering van duurzame en circulaire stedelijke ontwikkelingen;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op het plan omdat het niet voorziet in een doelstelling van een circulaire economie; dat het alleen voorziet in de vernietiging van bestaande structuren om nieuwe te bouwen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de sloop van gebouwen geen doelstelling van het plan is; dat het plan betrekking heeft op de belangrijkste opties van ruimtelijke ordening, namelijk bestemmingen, dichtheid, bouwprofielen, inplantingen enz.;

Dat de sloop van het viaduct een van de doelstellingen van het plan is; dat de mogelijkheid van hergebruik van het viaduct bestudeerd en geanalyseerd is in het MER; dat de conclusies van deze analyse bevestigen dat het van belang is het viaduct te slopen om een goede uitvoering van het plan mogelijk te maken;

Dat het strategische luik van het plan gewijzigd is om de gewestelijke doelstellingen op het gebied van circulaire economie op te nemen in het kader van de algemene verstedelijkingsdoelstelling van het plan; dat in het plan met name aanbevolen wordt om bij elk herbestemmings- of sloop- en renovatieproject de mogelijkheden voor herbestemming van het gebouw of hergebruik van de materialen te analyseren;

Dat het verordenende luik van het plan gewijzigd is om een AV 00.15 toe te voegen waarin opgelegd wordt dat handelingen en werken bijdragen tot de vermindering van de afvalproductie en de aanpasbaarheid en het evolutieve karakter van ruimtes en programma's mogelijk maken, onder andere;

Overwegende dat een aantal reclamanten het plan bekritiseren omdat het niet beantwoordt aan het gestelde doel van vermindering van de CO2-uitstoot, gelet op de werkzaamheden die de uitvoering van het plan meebrengt, de verdichting van de aanpalende sites, de toename van het aantal woningen en inwoners, de toename van het autoverkeer en van de verkeerscongestie;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voorziet in de vermindering van de wegeninfrastructuur en de capaciteit daarvan, maar ook in de ontwikkeling van een hele reeks maatregelen ter bevordering van duurzame alternatieven op het gebied van vervoer, alsmede in de totstandbrenging van een actief en gemengd stadsleven, gericht op kwalitatieve openbare ruimtes; dat het plan in verband met deze elementen als doelstelling opgenomen heeft de zones die goed toegankelijk zijn met actieve modi en het openbaar vervoer te bevoorrechten voor de invoering van programma's die een aanzienlijke aantrekkingskracht uitoefenen; dat het plan aldus zal bijdragen tot de verwezenlijking van de aangekondigde doelstelling om de CO2-uitstoot te verminderen;

Dat de duurzaamheid van de gebouwen impliciet is en in het kader van de vergunningsprocedure door andere regelgevende instrumenten beheerd zal worden;

Overwegende dat een aantal reclamanten het plan bekritiseren omdat het geen rekening houdt met de beschikbare en/of aangekondigde technologische vooruitgang;

Overwegende dat de regering verklaart dat het plan in overeenstemming is met de aanbevelingen van het MER en deze overgenomen heeft, met uitzondering van de aspecten die niet binnen de mate van detail van het ontwerpplan vallen en die onderzocht zullen moeten worden in het kader van vergunningsaanvragen;

Dat het MER opgesteld is met inachtneming van de bestaande kennis en evaluatiemethoden;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan voorziet in bindende, duidelijk meetbare en objectieve SMART-doelstellingsindicatoren, teneinde voor alle doelstellingen van het plan maximumdrempels vast te stellen die niet overschreden mogen worden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat in het MER een reeks monitoringindicatoren voorgesteld wordt waaraan streefwaarden en een tijdshorizon gekoppeld zijn;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan gericht is op de ontwikkeling van een groene, gezonde en milieuvriendelijke stad;

Overwegende dat een aantal reclamanten en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie verzoeken om de ambities van het Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling op het gebied van duurzaamheid in het plan te integreren; dat de aanbevelingen van het MER op het gebied van duurzaamheid beter geïntegreerd worden in het strategische en verordenende luik van het plan, met name wat betreft de ambities op het gebied van energieprestaties, aanpasbaarheid van gebouwen, circulaire economie, ontwikkeling van de economische bedrijvigheid, sociale dynamiek, vergroening en bescherming van de biodiversiteit, tenuitvoerlegging van de doelstellingen op het gebied van stadslandbouw, water- en afvalbeheer;

Overwegende dat een aantal reclamanten en Leefmilieu Brussel (LB) vragen dat in het plan een strategie ontwikkeld wordt voor afvalbeheer en -productie, energiebeheer en hergebruik van materialen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de geplande bouwwerken een voorbeeldfunctie hebben op milieugebied;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het plan milieudoelstellingen bevat en dat het gewijzigd is om deze doelstellingen te versterken, zoals hierboven uiteengezet;

Overwegende dat een aantal reclamanten en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vragen dat het plan bijdraagt tot het minimaliseren van de gevolgen van de klimaatverandering door de stedelijke temperaturen te reguleren en een extra hoofdstuk over klimaatbestendigheid bevat, waardoor het mogelijk zou zijn maatregelen voor te stellen om hitte-eilanden te bestrijden (vegetatie, stedelijke infrastructuur, materiaalkeuze, regenwaterbeheer enz.);

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de gevolgen van de klimaatverandering integreert door de bestemming van gronden en de vergroening aan te pakken; dat het MER de gevolgen van het plan voor de verschillende milieugebieden bestudeert en dat deze gebieden de veerkracht ten aanzien van de gevolgen van de klimaatverandering integreren, met inbegrip van de vorming van hitte-eilanden, regenwaterbeheer, enz.;

Dat een deel van de aanbevelingen voor het maximaliseren van de doorlaatbare oppervlakken en beplanting werd geformuleerd in het MER; dat deze aanbevelingen werden opgenomen in het plan;

Dat anderzijds het MER aanbevelingen formuleert om te voorzien in een geïntegreerd regenwaterbeheer in de projecten, het energieverbruik en de emissies van vervuilende stoffen van de toekomstige gebouwen te verminderen en groendaken te bevorderen, en dat deze aanbevelingen in aanmerking moeten worden genomen bij de uitwerking van toekomstige projecten;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie erop aandringt dat het plan een erfgoeddimensie krijgt en dat deze eis opgenomen wordt in het strategische en verordenende luik; dat zij vraagt dat sloop het laatste redmiddel is, waarbij de ontwerper moet rechtvaardigen waarom hij de transformatie van het gebouw niet overwogen heeft in plaats van de sloop ervan; dat zij eraan herinnert dat zij aandacht heeft voor het lot van de gebouwen die opgenomen zijn in de inventaris;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het strategische luik gewijzigd is om de milieudoelstellingen ervan te versterken, met name wat betreft circulaire economie, duurzaamheid en reconversie van de bestaande gebouwen; dat het plan ook gewijzigd is om de in de inventaris geregistreerde gebouwen in zijn perimeter te specificeren;

Overwegende dat een aantal reclamanten wijzen op een gebrek aan samenhang en op een tekortkoming tussen de algemene doelstellingen van het project en de concretisering daarvan in het kader van het plan;

Overwegende dat de regering stelt dat in het plan de aanbevelingen van het MER overgenomen zijn om de algemene doelstellingen van het project te verwezenlijken; dat het plan en het MER een reeks aanbevelingen bevatten om de doelstellingen van het plan te verwezenlijken; 3. Totaalvisie: Heraanleg van de toegang tot de stad (1.B.) Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat de toegang tot de stad zich in Overijse bevindt; dat het MER de echte toegang tot de stad niet bestudeert;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan betrekking heeft op de toegang tot de stad aan de E411; dat de gemeente Overijse buiten het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en buiten de bevoegdheid van de regering valt; dat het MER de gevolgen van het plan op een ruimer grondgebied dan dat van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bestudeerd heeft; 4. Territoriale verankering - Herwaardering van de doorkruiste landschappen (1.b.1.) 4.1. Landschappen Overwegende dat de regering aangeeft dat een van de ambities van het plan erin bestaat de grote landschapskenmerken van het grondgebied, namelijk de valleien van de Woluwe en haar bijrivieren, de Watermaalbeek en de Roodkloosterbeek, het Zoniënwoud en de omgeving van de site van de Pleinlaan, weer een structurerende rol te geven door het infrastructuurlandschap te laten verdwijnen ten gunste van de herwaardering van de landschappen waar zij doorheen lopen en hun geografie;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vraagt dat er in het bijzonder op toegezien wordt dat de doelstellingen 'verankering', 'aanvullende verstedelijking' en 'landschap', die in het plan moeilijk te meten of zelfs maar te garanderen zijn, bereikt worden;

Overwegende dat de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie opmerken dat landschapsverbindingen een van de belangrijkste punten van het plan zijn en verder ontwikkeld moeten worden;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie opmerkt dat er in het plan een probleem is met de kwaliteit van het landschap; dat het strategische luik geen concrete elementen over dit onderwerp bevat, hoewel het een van de hoofddoelstellingen van het plan is;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik van het plan gewijzigd is om de maatregelen te versterken die gericht zijn op de verwezenlijking van de doelstelling van het plan om de doorkruiste landschappen te herwaarderen;

Dat in het plan gepleit wordt voor de versterking van het bestaande groene en blauwe netwerk van de Watermaalbeek ter hoogte van het Reigerbospark en het Tercoignepark, voorbij de bestaande wegeninfrastructuur, door de aanleg van een nieuwe groene ruimte aan de overzijde op de Demeysite; dat in het plan ook gepleit wordt voor een landschappelijke ontsluiting van de Watermaalbeek binnen deze nieuwe ruimte;

Dat de landschapsvisie van het plan verduidelijkt is met betrekking tot de hoge gebouwen; dat het plan de kwesties van de geplande hoogteaccenten en landschapsmarkeringen binnen zijn perimeter uiteenzet, waarbij gestreefd wordt naar verbetering van de stedelijke perimeter in termen van topografie, uitzichten en perspectieven, stedelijke morfologie met betrekking tot gebouwde of landschappelijke continuïteiten, en stedelijke programmering met betrekking tot structurerende openbare ruimtes, intermodale plaatsen, plaatsen voor gemengd gebruik en collectieve functies;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie aanbeveelt om in het kader van het plan een landschappelijk kwaliteitsplan op te stellen voor de gehele perimeter en de openbare ruimte, naar het voorbeeld van het plan voor de kanaalzone (beeldkwaliteitsplan); dat zij verzoekt om in dit kader de rol, de werking en de verbindingen van de verschillende 'parkways' nader te omschrijven;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het strategische luik van het plan gewijzigd is om de landschapsvisie te versterken, zoals hierboven uiteengezet;

Dat de goedkeuring van een landschappelijk kwaliteitsplan niet valt binnen de mate van detail van het plan, waarvan het strategische luik zich beperkt tot de grote lijnen van de landschapsvisie zonder in te gaan op het detailniveau dat vergelijkbaar is met dat van het beeldkwaliteitsplan dat voor de kanaalzone opgesteld is; dat de landschappelijke aspecten die niet bij de graad van detail van het plan horen, onderzocht zullen worden in het kader van de vergunningsaanvragen;

Dat het plan, in het kader van zijn structurele doelstelling om een geheel van openbare ruimtes tot stand te brengen, de verschillende soorten openbare ruimtes aangeeft die gepland zijn, alsmede de rol en de functies van pleinen, parken, voorpleinen en stadsboulevards; dat de functie van elk van deze openbare ruimtes in de strategie voor elk gebied in herinnering gebracht wordt, met vermelding van de aanbevolen landschappelijke aanleg;

Overwegende dat de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) vraagt om de doelstelling van de herwaardering van de landschappen te baseren op een sterkere identificatie van de troeven van de perimeter op het vlak van natuurlijk erfgoed, in het bijzonder het herstel van de kwaliteiten van de twee 'erfgoed- en landschapskrachten', namelijk het Zoniënwoud en de Woluwevallei, en de verbinding met de bestaande groene ruimtes;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de stad opnieuw ontworpen wordt door haar te integreren in het landschap, de biodiversiteit en de echte geografie van de Woluwevallei en het Zoniënwoud;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan in overeenstemming is met thema 1 - strategie 1 van het GPDO, die tot doel heeft het grondgebied in te zetten om het kader van de territoriale ontwikkeling op te bouwen en nieuwe wijken te realiseren, met als doel een nieuwe toegang tot de stad te creëren en het landschap ervan te wijzigen door het potentieel en de beschikbare grondreserves te mobiliseren; dat het plan ook in overeenstemming is met de doelstellingen van thema 2, die tot doel heeft een aangename, duurzame en aantrekkelijke leefomgeving te garanderen door de kwaliteiten die eigen zijn aan het Brussels grondgebied te versterken;

Dat het plan doelstellingen omvat betreffende het landschap en de behandeling van de openbare ruimtes, via de doelstelling om programma's te combineren rond de structurerende openbare en landschappelijke ruimte; dat het met name voorziet in de ontwikkeling van voorpleinen die de relatie kwalificeren die een bebouwd en/of landschappelijk complex met de openbare ruimte heeft; dat het ook voorziet in de versterking van grote landschapselementen (Zoniënwoud, Woluwevallei) door landschappelijke continuïteiten te traceren;

Dat het plan aldus het evenwicht tussen de wijken verbetert en het natuurlijke landschap versterkt met behoud van het gewestelijke natuurlijke erfgoed;

Dat het plan voorziet in de aanleg van landschappelijke verbindingen langs het gehele noordelijke deel van de E411; Dat deze continuïteit van groene openbare ruimtes de verbinding van bestaande groene en landschappelijke ruimtes mogelijk maakt; Dat het plan voorziet in een duidelijke typologie van openbare ruimtes; Dat deze typologie het mogelijk maakt een samenhang van het geheel te waarborgen en tegelijk een verscheidenheid van gebruiksmogelijkheden toestaat; Dat het plan voorziet in de aanleg van nieuwe groene ruimtes van het type park die een landschappelijke eenheid vormen die de Campus Pleinlaan verbindt met de vallei van de Watermaalbeek; Dat deze parken aangevuld worden met de aanleg van een landschapscontinuïteitszone;

Dat het plan aangepast is om de doorlaatbaarheid en de groenvoorziening in de openbare ruimte te maximaliseren;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de aanbevelingen van de Europese Landschapsconventie in het plan opgenomen worden, met name wat betreft bestuur, participatie en transparantie van de projecten; dat in het plan de juridische erkenning opgenomen wordt van het landschap als essentieel onderdeel van de leefomgeving van bevolkingsgroepen, als uitdrukking van de diversiteit van hun gemeenschappelijk cultureel en natuurlijk erfgoed en als basis van hun identiteit; dat in het plan de definitie en uitvoering opgenomen wordt van landschapsbeleid dat gericht is op de bescherming, het beheer en de ontwikkeling van landschappen; dat het plan procedures moet bevatten voor de participatie van het publiek, de plaatselijke en gewestelijke autoriteiten en de belanghebbenden bij het uitstippelen en uitvoeren van het landschapsbeleid; dat het plan moet bijdragen tot de integratie van het landschap in het beleid inzake ruimtelijke ordening en stadsontwikkeling en in het culturele, ecologische, agrarische, sociale en economische beleid, alsmede in andere beleidssectoren die direct of indirect van invloed kunnen zijn op het landschap; dat het landschap ook opgevat moet worden als een stadslandschap met de verscheidenheid aan ruimtes die het te bieden heeft voor het welzijn van de stadsbewoners en voor de instandhouding van de biodiversiteit;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan een sterke landschappelijke dimensie integreert, in die zin dat het de bedoeling is de toegang tot de stad opnieuw vorm te geven door van een wegeninfrastructuur over te stappen op een kwalitatieve landschapsinfrastructuur; dat het de bedoeling is af te stappen van een lineaire opvatting om een stad te maken en rekening te houden met de transversale plaatselijke logica, door de stadsontwikkeling aan te passen aan de nieuwe landschapsinfrastructuur; dat een van de hoofddoelstellingen het herstel is van de landschappen die door de bestaande wegeninfrastructuur doorkruist worden, met name door de wegeninfrastructuur te verminderen en nieuwe groene ruimtes aan te leggen die door een landschapscontinuïteitszone met elkaar verbonden worden;

Dat het plan aldus in overeenstemming is met de algemene maatregelen van de Europese Landschapsconventie als ontwikkelingsplan voor de bescherming, het beheer en de inrichting van landschappen; dat het derhalve bijdraagt tot de integratie van het landschap in het beleid inzake ruimtelijke ordening en stadsplanning;

Dat de invoering van procedures voor de participatie van het publiek, de lokale en gewestelijke autoriteiten en de belanghebbenden bij het ontwerp en de uitvoering van het landschapsbeleid niet tot de bevoegdheden van het plan behoort; dat de bovengenoemde belanghebbenden bij de uitwerking van het plan geraadpleegd zijn;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op het gebrek aan continuïteit van het project over de gehele lengte van de perimeter, in die zin dat de voorgestelde moderne visie tussen het Leonardkruispunt en de Vorstlaan niet doorgetrokken wordt tot de Beaulieusite;

Overwegende dat de regering aangeeft dat in het plan over de hele perimeter dezelfde transversale doelstellingen nagestreefd worden; dat de continuïteit tussen de verschillende aanpalende sites aldus gewaarborgd wordt door de ontwikkeling van de stadsboulevard, de landschapscontinuïteitszone en verbindende openbare ruimtes;

Overwegende dat de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie opmerken dat het plan weinig rekening lijkt te houden met de oude spoorwegpromenade die door Leefmilieu Brussel aangelegd is;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de oude spoorwegpromenade doorgetrokken wordt tot in het park van de voormalige spoorlijn waarin het plan voorziet; 4.2 Natuur en biodiversiteit Overwegende dat een aantal reclamanten het plan bekritiseren omdat het geen rekening houdt met het specifieke karakter van de Woluwevallei en niet nadenkt over de essentiële rol ervan als een waterrijk gebied dat beschermd en herontwikkeld moet worden, afgezien van de loutere landschappelijke kwestie; in die zin dat het een gemiste kans is om beter te verstedelijken, door het open landschap te behouden, door greppels aan te leggen, door valleien te reconstrueren die nu verdwenen zijn; in die zin dat het negatieve milieueffecten zal hebben op de Woluwevallei en het Zoniënwoud, die als Natura 2000 geclassificeerd zijn, zoals in het MER opgemerkt wordt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de Woluwevallei en de zijrivieren van de Woluwe weer een structurerende rol geeft door het landschap van de weginfrastructuur te laten verdwijnen ten gunste van de herwaardering van de doorkruiste landschappen en hun geografie;

Dat de Woluwevallei als groot landschappelijk geheel verrijkt wordt door landschappelijke continuïteiten en door de mogelijkheden voor het tot stand brengen van ecologische verbindingen die later het voorwerp moeten zijn van specifieke projecten van de bevoegde autoriteiten;

Dat het plan, afgezien van de doelstellingen inzake territoriale en landschappelijke verankering, de groene en blauwe netwerken structureert en versterkt, overeenkomstig de doelstellingen van thema 1 - strategie 2 van het GPDO; dat het met name voorziet in de heropening en de herwaardering van het tracé van de Watermaalbeek op de Demeysite;

Dat in het plan de aanbevelingen van het MER verwerkt zijn om de vastgestelde negatieve effecten te verminderen of zelfs te elimineren, met uitzondering van de aspecten die niet binnen de mate van detail van het ontwerpplan vallen en die bij de vergunningsaanvraag onderzocht moeten worden;

Dat het plan nieuwe open ruimte wil creëren; dat de ambities van het plan op het gebied van waterbeheer en landschap omvangrijk zijn;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie van oordeel is dat een coherente behandeling van de boulevard en de omgeving ervan van fundamenteel belang is voor de bescherming van het Natura 2000-gebied, maar ook voor de herschikking van een landschappelijk en ecologisch lint; dat zij opmerkt dat de momenteel voorgelegde profielen zich beperken tot verkeersaspecten en geen beroep doen op principes van landschappelijke en natuurlijke aanleg, dat de voorstellen op de bladzijden 215 tot en met 219 om een doorgang te maken tussen het Zoniënwoud en het Leonardkruispunt niet voldoende uitgewerkt zijn;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie opmerkt dat het deel van de perimeter dat betrekking heeft op het Rood Klooster en het Zoniënwoud belangrijk is en dat het deel van het plan dat daarop betrekking heeft te zwak is; dat zij vraagt dat extra werk gemaakt wordt van de begrenzing van het bos in een getrapt lint, van de axiale visie van het plan en van de aangrenzende wijken, met name op het gebied van landschapsarchitectuur;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de Woluwevallei en het Zoniënwoud de basis van elke nieuwe ontwikkeling vormen; dat het plan de hele Woluwevallei en het Rood Klooster moet verfraaien om er wandelgebieden van te maken; dat zij het betreuren dat deze plaatsen momenteel moeilijk of zelfs helemaal niet toegankelijk zijn;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het Zoniënwoud, Rood Klooster en de Woluwevallei niet binnen de perimeter van het plan vallen; dat zij daarentegen wel vallen onder het beheersplan voor het Zoniënwoud, waarin reeds de belangrijkste principes op het vlak van ruimtelijke ordening vastgelegd zijn ter bescherming van de habitats en beschermde soorten die in dit speciale beschermingsgebied geïdentificeerd zijn, met name wat betreft de aanleg van linten;

Dat een van de hoofddoelstellingen van het plan erin bestaat de doorkruiste landschappen, waaronder het Zoniënwoud, te herwaarderen, rekening houdend met het beheersplan van het bos en met het plan Horizon +;

Dat het Zoniënwoud gedeeltelijk op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Vlaams Gewest ligt; dat in het plan een vergroening van de doorsteek van het Zoniënwoud door de stadsboulevard aanbevolen wordt, om deze natuurlijke groene en landschappelijke site een meerwaarde te geven; dat in het plan aanbevolen wordt om tussen de verschillende verkeerszones doorlopende ruimtes voor vegetatie vrij te maken; dat de landschappelijke aanleg van deze doorsteek later, in het kader van de vergunningsaanvragen, gepreciseerd zal worden, overeenkomstig het beheersplan van het Zoniënwoud;

Overwegende dat een aantal reclamanten en de gemeente Oudergem vragen dat het plan de aanbevelingen van het MER betreffende de opvang van fauna en flora, het water- en bodembeheer in de perimeter integreert; dat het een globale aanpak voorstelt; dat het voorziet in meer groene ruimtes om de aanbevelingen van het MER volledig te kunnen uitvoeren;

Overwegende dat de regering aangeeft dat in het plan de aanbevelingen van het MER met betrekking tot fauna en flora, water- en bodembeheer opgenomen zijn, met uitzondering van de aspecten die niet binnen de mate van detail van het ontwerpplan vallen en die in het kader van de vergunningsaanvragen onderzocht moeten worden;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat in het plan instrumenten opgenomen worden ter bestrijding van de versnippering van de habitats van de soorten die in of rond de perimeter van het plan voorkomen; dat het plan voorziet in maatregelen op het gebied van verlichting, lichtsterkte, bouwprofiel, de aanleg van wind- en schaduwcorridors, de continuïteit van aanplantingen en groene ruimtes, teneinde de biodiversiteit in stand te houden;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan voorziet in transversale maatregelen met betrekking tot het thema natuur; dat de ontwikkeling van dit thema niet beperkt blijft tot elke aanpalende site;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik van het plan gewijzigd is om de ontwikkeling van transversale maatregelen ter bevordering van natuur en biodiversiteit aan te bevelen; dat het plan de aanbevelingen van het MER op dit punt geïntegreerd heeft, met uitzondering van de aanbevelingen die niet binnen de mate van detail van het plan vallen;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie eraan herinnert dat de herverbindingen tussen de twee kanten van het bos geen alibi's a minima mogen zijn; dat ze met meer ambitie doordacht moeten worden en moeten sporen met de ontwerpen van het driegewestelijke structuurplan voor het Zoniënwoud en met het beheersplan voor het Zoniënwoud;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan rekening houdt met het beheersplan voor het Zoniënwoud, en dat het strategische luik van het plan gewijzigd is om er uitdrukkelijk naar te verwijzen;

Overwegende dat het Vlaams Gewest opmerkt dat het strategische project Horizon + tot doel heeft een gemeenschappelijke strategische visie voor te stellen aan de verschillende Vlaamse gemeenten die grenzen aan het Zoniënwoud, teneinde het natuurgebied van het bos, de valleien en de verbetering van de dorpskernen te versterken; dat het plan tot doel heeft de Woluwevallei te beschermen en te herontwikkelen, buiten haar landschappelijk belang, in overeenstemming met de intergewestelijke visie van het Zoniënwoud; dat het met name voorziet in een verbetering van de ecologische verbindingen binnen de perimeter van het plan;

Overwegende dat het Vlaams Gewest het MER bekritiseert omdat het geen rekening houdt met het project Horizon + en omdat de informatie die het verstrekt voor de Vlaamse gemeenten die grenzen aan het Zoniënwoud, zoals Jezus-Eik, verouderd is;

Overwegende dat het Vlaams Gewest vraagt om het MER te actualiseren en aan te vullen met het oog op het project Horizon + en het herinrichtingsproject van de ring, uitgewerkt door de Werkvennootschap; dat de voorgestelde alternatieven voor de ontsnippering van het Zoniënwoud verduidelijkt worden; dat de ambities van het plan dienovereenkomstig bijgesteld worden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat in het plan rekening gehouden wordt met het project Horizon + en dat het strategische luik van het plan gewijzigd is om er uitdrukkelijk naar te verwijzen;

Dat een van de doelstellingen van het plan erin bestaat om ecologische verbindingen te creëren aan weerszijden van de E411, ter hoogte van het Zoniënwoud; dat deze doelstellingen verenigbaar is met de doelstellingen van het plan Horizon +;

Dat deze ambitie in het plan wordt vertaald door de aanleg van een ecologische herverbindingszone onder het viaduct Drie Fonteinen waarin de realisatie van een bufferbekken kan worden opgenomen voor de duurzame en natuurlijke behandeling van het afvloeiend hemelwater van het viaduct;

Dat deze ambitie in het plan ook wordt vertaald door de aanleg van een oversteek voor groot fauna van het type ecoduct tussen Drie Fonteinen en het Leonardkruispunt, om een ecologische herverbindingszone te creëren in het hart van het Zoniënwoud; Dat het plan de locatie van het ecoduct louter aangeeft ter aanwijzing; Dat deze locatie indicatief is;

Dat het plan hierdoor aansluit bij de logica van het plan Horizon+, door bij te dragen tot de ontsnippering van het Zoniënwoud;

Dat de ontsnippering van het Zoniënwoud ter hoogte van de E411 een samenwerking vereist met het Vlaams Gewest aangezien de E411 op de gewestgrens is gelegen en het plan geen zeggenschap heeft over het grondgebied van andere gewesten;

Dat in het plan de aanbevelingen van het MER opgenomen zijn die in overeenstemming zijn met het plan Horizon +, zoals de aanleg van een ecologische verbindingszone onder het bekken van Drie Fonteinen en een ecoduct over de stadsboulevard om de twee delen van het Zoniënwoud die door de bestaande wegeninfrastructuur gescheiden worden weer met elkaar te verbinden en zo de versnippering van het bos tegen te gaan;

Dat het MER een voorafgaande studie van de beoogde ruimten en de ideale inrichting aanbeveelt om de plaats van het ecoduct te bepalen; dat afhankelijk van de conclusies van deze studie het ecoduct kan worden geplaatst op de locatie die wordt aanbevolen door het plan Horizon+, ter hoogte van het Leonardkruispunt, of daarmee complementair kan zijn; dat het MER aanbeveelt om de ontwikkeling van de herverbindingszones op te nemen in de al bestaande projecten; dat de in het plan voorziene elementen die bijdragen tot de ontsnippering van het Zoniënwoud aansluiten bij de logica van het plan Horizon+;

Dat het plan voorziet in de verlenging van tramlijn 8 tot het Adeps; dat deze verlenging aansluit bij de logica van het plan Horizon+ door de toegankelijkheid van de toegangspoort van het Zoniënwoud ter hoogte van Rood Klooster met het openbaar vervoer te verbeteren;

Dat het plan voorziet in de herinrichting van de openbare ruimten en met name van een toegangsplein tot het Rood Klooster, ook om het visuele perspectief op het Rood Klooster en het Zoniënwoud te verbeteren; dat het plan voorziet in de oprichting van een mobiliteitshub ter hoogte van het Adeps; dat deze elementen de bediening en de toegankelijkheid van de toegangspoort van het Zoniënwoud ter hoogte van het Rood Klooster verbeteren; dat deze elementen bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het plan Horizon +, met name verduidelijking, herwaardering en verbetering van de toegankelijkheid van de toegangspoorten van het Zoniënwoud;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan de heraansluiting verzekert van het Zoniënwoud dat momenteel door de E411 in tweeën gesneden wordt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voorziet in de herinrichting van de bestaande wegeninfrastructuur die het Zoniënwoud doorkruist tot een stadsboulevard, in de vorm van een met bomen omzoomde boulevard, waarbij de ruimtes in het midden van de weg vrijgemaakt worden ten gunste van de vegetatie, teneinde het doorkruiste natuurgebied tot zijn recht te laten komen;

Dat het plan ook voorziet in de ontwikkeling van verbindingen, door middel van ten minste een ecologische verbindingszone onder het viaduct van Drie Fonteinen en een ecoduct tussen het viaduct van Drie Fonteinen en het Leonardkruispunt, om de doorgang van grote fauna mogelijk te maken en de doorgang van het bos te markeren;

Overwegende dat een aantal reclamanten het plan bekritiseren omdat het niet diep genoeg ingaat op het milieuthema en de natuurproblematiek;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie opmerkt dat de bescherming van de natuur en de biodiversiteit, zoals aanbevolen door het GPDO, een prioriteit van het project moet zijn, evenals de verwezenlijking van de groene en blauwe netwerken, hetgeen met name een voorafgaande grondige diagnose van de bestaande situatie en maatregelen voor de instandhouding en de ontwikkeling van de natuur impliceert, zoals de biotoop-oppervlaktefactor, die niet duidelijk in het plan voorkomt;

Overwegende dat een aantal reclamanten verzoeken om de BAF-berekeningsmethode in het plan te integreren en een BAF +7-doelstelling op te leggen voor alle aanvragen voor stedenbouwkundige vergunningen die uitgevoerd moeten worden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat in het MER aanbevolen wordt om bij het onderzoek van vergunningsaanvragen de methode van de biotoop-oppervlaktefactor als indicator te gebruiken; dat deze aanbeveling niet binnen de reikwijdte van het plan valt en er derhalve niet in verwerkt is;

Dat het MER overgegaan is tot een onderzoek van de gevolgen van het plan, met name wat betreft de gevolgen voor fauna, flora en biodiversiteit, met inachtneming van de toepasselijke natuurinstandhoudingsmaatregelen; dat het plan de aanbevelingen van het MER ter zake overgenomen heeft, met uitzondering van die welke niet binnen de inhoud of de mate van detail van het MER vallen;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op het buitensporig kappen van bomen en de verwachte schade aan bomen die blijven staan;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan de bestaande bomen binnen de perimeter van het plan beschermt, om de redenen dat zij het mogelijk maken de klimaatopwarming te bestrijden; dat zij de luchtkwaliteit en de levenskwaliteit verbeteren; dat er geen ruimte meer is voor herbebossing in het Brussels Gewest;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de aanbevelingen van het MER integreert, met name wat betreft de bescherming van de bestaande flora, met uitzondering van de aspecten die niet binnen de mate van detail van het ontwerpplan vallen;

Dat de aanleg van groene ruimtes en het behoud van de bestaande bomen niet binnen de graad van detail van het plan vallen en onderzocht zullen worden in het kader van vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het MER een analyse bevat van het bomenbestand van de bestudeerde perimeter en de gevolgen en verbeteringen van het plan daarvoor;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER een analyse van de bestaande fauna en flora bevat; dat in het plan de aanbevelingen van het MER overgenomen zijn, met uitzondering van de aspecten die niet binnen de mate van detail van het ontwerpplan vallen;

Dat de analyse van het bomenerfgoed gedetailleerd zal zijn en deel zal uitmaken van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten het plan bekritiseren omdat het niet voldoende aandacht schenkt aan de instandhouding van open ruimte en doorlaatbare gebieden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de aanleg van nieuwe open ruimte en doorlaatbare gebieden integreert;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan waterbeheersmaatregelen en de dimensionering van stormbekkens oplegt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik van het plan gewijzigd is om de doelstelling van geïntegreerd regenwaterbeheer te versterken; dat deze doelstelling ook opgenomen is in het verordenende luik van het plan; 4.3 Groen en blauw netwerk Overwegende dat een aantal reclamanten voorstander zijn van de aandacht voor de groene en blauwe netwerken binnen de perimeter;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) verheugd is over de nadruk die in het plan gelegd wordt op de groene en blauwe netwerken;

Overwegende dat een aantal reclamanten vraagtekens zetten bij de wijze waarop het plan in het groene netwerk past;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie een probleem opmerkt met de verbindingen van het groene en blauwe netwerk; dat in de documenten verbindingen genoemd worden, maar dat relevante continuïteiten buiten de behandelde perimeter ontbreken; dat de verbindingen met het Reigerbospark en het Tercoignepark niet voldoende of niet comfortabel zijn voor de continuïteit van de promenades/wandelingen;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vraagt dat de blauwe continuïteiten tussen de vijvers van het Reigerbospark, het Tercoignepark en het toekomstige park, in verbinding met de Woluwe, verder uitgewerkt worden, al was het maar op het niveau van de principes;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik van het plan gewijzigd is om de opwaardering van het groene en blauwe netwerk van de Watermaalbeek (Reigerbospark, Tercoignepark) aan de overzijde van de E411 te versterken door de aanleg van een nieuwe groene ruimte 'stadspark Demey', alsook de landschappelijke ontsluiting van de Watermaalbeek binnen deze nieuwe groene ruimte;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op de theoretische uitvoering van het groene netwerk op de Beaulieusite;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voorziet in de aanleg van een park door middel van een parkzone op het gehele terrein van de E411 ten noorden van de metro-infrastructuur, zodat het groene netwerk met een nieuwe groene ruimte en een ecologische herverbinding, tot aan het Zoniënwoud door middel van de landschapscontinuïteitszone, vervolledigd wordt; dat het plan tevens voorziet in de ontwikkeling van een landschapsruimte ten zuiden van de metro-infrastructuur op een deel van het plein van de kantoren- en woonwijk, in samenhang met het Reigerbospark, zoals hierboven vermeld;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan voorziet in meer bomen en hagen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de aanplant van bomen en hagen niet binnen de mate van detail van het plan valt; dat het plan voorziet in de ontwikkeling van verschillende groene ruimtes en landschapscontinuïteitszones, teneinde het groene netwerk te versterken, waarvan de inrichting gespecificeerd zal worden in de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten wensen dat de ecologische verbinding tussen groene ruimtes verder reikt dan de perimeter van het plan, door de Campus Pleinlaan tot aan de perimeter van het RPA Kazernes;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de ingreep van het plan beperkt is tot de perimeter ervan; dat de campus Pleinlaan en de perimeter van het RPA Kazernes buiten de perimeter van het plan liggen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de structuur van het plan bijdraagt tot de versterking van de blauwe en groene netwerken in overeenstemming met het Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan erop gericht is verschillende groene ruimtes en aangrenzende waterwegen opnieuw met elkaar te verbinden, teneinde de groene en blauwe netwerken te versterken;

Overwegende dat de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) van oordeel is dat de visie op de herinrichting van de vallei van de Watermaalbeek enigszins kortzichtig is als zij beperkt blijft tot de Demeysite; dat zij vraagtekens plaatst bij de zin om alleen op deze site een stuk van het valleilandschap opnieuw in te richten;

Overwegende dat een aantal reclamanten verzoeken om de Woluwebeek en de samenvloeiingen met de Watermaalbeek en de Roodkloosterbeek in het plan te benadrukken;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het strategische luik van het plan gewijzigd is om de opwaardering van het groene en blauwe netwerk van de Watermaalbeek, voorbij de Demeysite, te versterken, overeenkomstig de transversale doelstelling van het plan om het groene en blauwe netwerk te benadrukken en te versterken;

Overwegende dat een aantal reclamanten en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie verzoeken om in het verordenende luik van het plan de heraansluiting van de Watermaalbeek op de Woluwe op te leggen, zoals aanbevolen in de impactstudie, met als argument dat dit de versterking van het blauwe netwerk zou garanderen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het verordenende luik van het plan bestaat uit geschreven en grafische voorschriften die op de relevante schaal de onveranderlijke elementen preciseren waaraan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een dwingend karakter wil geven om de coherentie van de nagestreefde ontwikkeling te waarborgen;

Dat het strategische luik doelstellingen bevat voor de versterking van het blauwe netwerk en de opwaardering van de Watermaalbeek;

Dat de aanbevelingen van het MER, met name wat het blauwe netwerk betreft, in het plan geïntegreerd zijn, met uitzondering van de aspecten die buiten de mate van detail van het ontwerpplan vallen en die bij de vergunningsaanvragen onderzocht moeten worden; 4.4. Groene ruimtes Overwegende dat een aantal reclamanten de aanleg van nieuwe groene ruimtes toejuichen;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op het plan omdat het niet genoeg groene ruimte zou bieden in verhouding tot de voorgestelde nieuwe woningen;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op de geplande groene ruimtes om de reden dat zij ingeklemd zouden zijn tussen zeer grote gebouwen en de stadsboulevard; dat zij niet aangenaam zullen zijn;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan in overeenstemming is met de doelstellingen van thema 2 van het GPDO, die gericht zijn op de aanleg van groene ruimtes ter ondersteuning van de kwaliteit van de leefomgeving; dat het aantal en de kwaliteit van de groene ruimtes binnen zijn perimeter aanzienlijk vergroot worden;

Dat het plan aldus de aanbevelingen van het MER integreert, met name wat betreft het groene netwerk en de aanleg van groene ruimtes, met uitzondering van de aspecten die niet binnen de mate van detail van het ontwerpplan vallen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om het groene karakter van de gemeente Oudergem te behouden; om de groene en gezellige ruimtes te behouden; Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om meer groene ruimtes, parken en gemeenschapstuinen enz. aan te leggen en bomen te planten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voorziet in de aanleg van verschillende groene ruimtes en begroeide openbare ruimtes, alsmede in de integratie daarvan in het bestaande groene netwerk, dat behouden blijft en versterkt wordt; dat in dit verband het strategische luik van het plan gewijzigd is om de doelstelling van de opwaardering van het groene netwerk van de Watermaalbeek kracht bij te zetten;

Overwegende dat een aantal reclamanten verlangen dat de aan te leggen groene ruimtes, gelet op de nabijheid van het Zoniënwoud, mooie proporties aannemen en van zeer hoge kwaliteit zijn wat het beheer ervan betreft;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat in het plan de soorten geplande groene ruimte gespecificeerd worden;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de groene ruimtes zodanig aangelegd en beheerd worden dat de ontwikkeling van fauna en flora geïntegreerd en ondersteund wordt; dat de groene ruimtes een gedifferentieerd beheer krijgen dat de biodiversiteit bevordert; dat zij vragen om de aanleg van hagen voor nestgelegenheid, de aanplant van fruitbomen enz.;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de aanplant van talrijke bomen en getrapte linten die het gunstigst zijn voor de biodiversiteit;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstellen te zorgen voor originaliteit en verscheidenheid bij de keuze van soorten in groene ruimtes, teneinde thematische promenades te creëren;

Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen de installatie van insectenhotels, om de reden dat niet aangetoond is dat zij bijdragen tot de instandhouding van de entomofauna en dat zij andere negatieve gevolgen kunnen hebben;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat in het plan de verbintenissen vermeld worden die met Leefmilieu Brussel aangegaan zijn voor het beheer van de parken en de eventuele overdracht van gronden die in dit verband overwogen wordt;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat in het strategische luik van het plan het doel en de aanlegprincipes van de groene ruimtes aangegeven worden, zoals de landschappelijke inrichting ervan en de activiteiten die zij zullen huisvesten;

Dat de aanleg van groene ruimtes en de aanplant van bomen en hagen niet binnen de mate van detail van het plan vallen; dat deze gespecificeerd en onderzocht zullen worden in het kader van vergunningsaanvragen;

Dat het beheer en de eigendom van groene ruimtes niet onder de bevoegdheid van het plan vallen;

Overwegende dat een aantal reclamanten de noodzaak betwisten om nieuwe groene ruimtes aan te leggen in de nabijheid van de bestaande groene ruimtes van het Zoniënwoud en het Rood Klooster; dat zij in plaats daarvan vragen om de toegankelijkheid van de bestaande groene ruimtes te verbeteren;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voorziet in de aanleg van nieuwe groene ruimtes in de nabijheid van het Zoniënwoud en het Rood Klooster; dat het de ecologische verbinding ervan verzekert en aldus het groene netwerk versterkt via de landschapscontinuïteitszone;

Dat het plan ook voorziet in de verbetering van de toegankelijkheid van bestaande groene ruimtes, met name door de inrichting van de belvedère en de toegang tot het Rood Klooster; 4.5 Grootte van de bouwwerken en hoogteaccenten Overwegende dat een aantal reclamanten voorstander zijn van de sloop van het Herrmann-Debroux-viaduct uit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstander zijn van de bouw van hoge gebouwen, om de gewonnen ruimte als groene ruimte aan te leggen;

Overwegende dat een aantal reclamanten betreuren dat het plan niet voorziet in een krachtig architecturaal element, waardoor het gebied een attractiepunt zou worden, zoals een high line die het mogelijk zou maken om van het Leonardkruispunt naar Delta te wandelen via passerelles of groene hangpaden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voorziet in een architecturaal element op de site Triomf, door middel van een landschappelijk oriëntatiepunt waarvan de hoogte 80 m kan bereiken, dat fungeert als een stedelijke markering van de verbinding van de hoofdstedelijke openbare weg en de Triomflaan;

Dat het plan ook voorziet in een landschappelijk oriëntatiepunt op de Demeysite, waarvan de hoogte beperkt is tot 9 bouwlagen;

Dat het plan ook voorziet in een landschappelijk oriëntatiepunt op de Driehoeksite waarvan de hoogte 60 m kan bereiken, die fungeert als stedelijk oriëntatiepunt voor de verbinding tussen de Triomflaan en de landschapscontinuïteitszone, met name de Parkway;

Dat deze oriëntatiepunten bijdragen tot de vorming van een duidelijke stedelijke identiteit, waardoor het begrip van de structuren en de schaal van het grondgebied, alsmede van de punten van stedelijke intensiteit vergemakkelijkt worden;

Dat deze markeringen de oriëntatie naargelang de verschillende vervoermiddelen vergemakkelijken door visuele perspectieven te markeren; dat deze markeringen de oriëntatie vergemakkelijken ten opzichte van de ligging van de stations van het openbaar vervoer en de nieuwe structurerende openbare ruimtes; dat deze markeringen de topografie verbeteren en de landschapscontinuïteiten aangeven die zij in het stedelijk weefsel begrenzen; Dat deze in het plan voorziene markeringen een aanvulling vormen op de aanwezigheid van hogere gebouwen die de bestaande stedelijke structuren op soortgelijke wijze markeren, zoals de Vorstlaan of de vallei van de Watermaalbeek; Dat deze markeringen derhalve bijdragen tot de integratie van de in het plan voorziene stedelijke structuren in de bestaande stedelijke en landschappelijke context;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de aanleg van een 'high line' via passerelles of hangbruggen alleen maar leidt tot de aanleg en instandhouding van infrastructuren die een bron zijn van stedelijke breuklijnen, met name vanwege de toegang; dat ervoor gekozen is om voorrang te geven aan infrastructuren voor fietsers op de begane grond;

Dat het plan evenwel niet verhindert dat luchtstructuren gecreëerd worden; dat de realisatie van luchtstructuren geen ruimte laat voor de verbetering van ruimtes op de begane grond, en met name voor de maximalisatie van de doorlaatbaarheid en de vergroening van de openbare ruimtes, waardoor landschapscontinuïteiten tot stand gebracht kunnen worden;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vraagt dat in het plan een globale landschapsvisie op de hoogbouw van het project ontwikkeld wordt; dat zij van mening is dat de kwestie van hoogbouw veel globaler is dan die van de directe gevolgen ervan, dat het niet alleen een kwestie is van vergezichten, maar ook van de keuze om al dan niet hoogbouw in te planten; dat zij kritiek had op het plan omdat de locatie van de hoogbouw alleen gerechtvaardigd is in verband met het openbaar vervoer; dat zij verzocht rekening te houden met verschillende parameters, zoals de scenografie, parameters in verband met de locatie zoals de aanwezigheid van groene ruimtes, achteruitbouwzones, voorzieningen, de animatie van de sokkel enz.; dat ze een diepgaande reflectie over hoogbouw vraagt;

Overwegende dat een aantal reclamanten de plaats van de hoogteaccenten in verband met hun rollen en bestemmingen in twijfel trekken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik van het plan gewijzigd is om de landschapsvisie op hoogbouw te specificeren; dat het plan aanbeveelt om op verschillende plaatsen binnen de perimeter landschapsmarkeringen aan te brengen om het stadslandschap, de stedelijke morfologie en de stedelijke programmering te verbeteren;

Overwegende dat een aantal reclamanten vrezen dat hoogbouw van 20 tot 30 verdiepingen het landschap meer zal ontsieren dan het bestaande viaduct;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het plan voorziet in de oprichting van één toren op de site Triomf, waarvan de maximale hoogte beperkt is tot 80 m; dat deze toren de verbinding van de Triomflaan en de Jules Cockxstraat moet benadrukken, ter hoogte van een belangrijk communicatieknooppunt en op een strategische plaats voor de creatie van een stedelijke identiteit en een mix van gebruiksmogelijkheden; dat de toren, in tegenstelling tot het bestaande viaduct, geen stedelijke breuk zal creëren, maar de visuele perspectieven zal markeren;

Overwegende dat een aantal reclamanten erop wijzen dat in het MER van het gewestelijk mobiliteitsplan (GoodMove) opgemerkt wordt dat de toegang tot de stad via de E411 reeds gemarkeerd wordt door het zicht op de 'skyline' tussen Leonard en Rood Klooster en dat de toegang tot de stad beter gemarkeerd zou kunnen worden door een 'gematerialiseerde stadspoort'; dat zij van mening zijn dat het niet nodig is om deze toegang tot de stad te markeren met landschapsmarkeringen, die verwijderd zouden moeten worden;

Dat de perimeter in de bestaande toestand geen landschapsmarkering bevat; dat het plan voorziet in de aanleg van meerdere landschapsmarkeringen die aansluiten bij de landschappelijke visie die is ontwikkeld in het strategische luik; dat het plan voorziet in de waardering van de stadstoegang en de doorsteek van het Zoniënwoud door een overgang te creëren tussen de Ring en de E411 en de eerste stadswijken, via een beboomde en landschappelijke inrichting, zonder breuk; dat het evenwel niet de plaatsing van een kunstwerk of bouwwerk verhindert dat de stadstoegang markeert;

Overwegende dat een aantal reclamanten de geplande bouwprofielen bekritiseren op grond van de volgende overwegingen; dat deze niet in verhouding zouden staan tot de gemiddelde grootte van een woning in de gemeente Oudergem; dat de toename van deze gebouwen op een zeer kleine oppervlakte, met zeer nauwe tussenruimtes, ongemak, een gevoel van beklemming en onveiligheid zal teweegbrengen; dat deze gebouwen niet in overeenstemming zouden zijn met de gemiddelde grootte van de woningen; dat zij afbreuk zullen doen aan het aangename, luchtige, groene en vriendelijke karakter van de gemeente; dat zij een gevoel van beklemming zullen veroorzaken langs de binnenwegen, zoals in het MER opgemerkt wordt; dat zij ondraaglijk of criminogeen zullen zijn; dat zij niet in overeenstemming zijn met ecologie en duurzame ontwikkeling; dat de veiligheid van de bewoners van de bouwwerken niet gewaarborgd zal zijn in geval van brand; dat zij de bestaande woningen licht en zonlicht zullen ontnemen;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie van mening is dat de toegestane hoogten in de aanpalende sites verklaard kunnen worden door de wens van het plan om op de verschillende sites een functionele gemengdheid in te voeren met behoud of zelfs vergroting van de oppervlakten van de reeds aanwezige functies;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de door het plan toegestane maximumhoogten gerechtvaardigd zijn door de noodzakelijke verdichting van de perimeter, met name rond de knooppunten van het openbaar vervoer; dat in het plan de aanbevelingen van het MER verwerkt zijn, met name wat de dichtheid betreft;

Dat in het MER de gevolgen van de uitvoering van de aanpalende sites voor alle milieugebieden bestudeerd worden; dat de met het plan beoogde hoge gebouwen in de perimeter van de aanpalende sites opgenomen zijn en dat er bijgevolg rekening mee gehouden wordt in de evaluatie van de effecten;

Overwegende dat een aantal reclamanten verzoeken om in het plan redelijke en beredeneerde bouwafmetingen op te leggen voor de gehele perimeter van het plan; dat de afmetingen beperkt worden tot drie bouwlagen langs de 12 m brede wegen, zoals aanbevolen in het MER;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de hoogte van bouwwerken te beperken tot vier verdiepingen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat in het plan maximumhoogten en in sommige gevallen minimumhoogten vastgesteld worden die toegestaan kunnen worden, zonder dat de verplichting bestaat de vastgestelde maximumhoogten te bereiken;

Dat de hoogte van toekomstige bouwwerken bepaald zal worden overeenkomstig het voorgestelde architectuurproject; dat deze hoogte onderzocht zal worden in het kader van de vergunningsaanvragen;

Dat hierboven herinnerd is aan de doelstelling van noodzakelijke verdichting, met name rond de knooppunten van het openbaar vervoer;

Overwegende dat sommige een aantal reclamanten kritiek hebben op de geplande hoogbouw en hoogteaccenten om de redenen dat zij afbreuk zouden doen aan de inspanningen van het project om de stad opnieuw vorm te geven, en aan de inplanting van bepaalde gebouwen met vier vrije gevels; dat zij bijdragen tot de versnippering van de stad wat betreft lichtinval, het ontstaan van wind- en schaduwcorridors; dat zij een impact hebben op de migratiecorridors van bepaalde diersoorten door barrières op te werpen op hun weg; dat zij niet langer hun plaats hebben in Brussel; dat zij het landschap ontsieren;

Overwegende dat een aantal reclamanten van mening zijn dat de bouw van hoge gebouwen niet nodig is om de toegang tot de stad opnieuw te definiëren;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vraagt dat in het MER meer onderzocht wordt dan alleen de schaduw die de hoogbouw werpt, en dat dieper nagedacht wordt over hoogbouw binnen de perimeter, met een multicriteria-analyse over de keuze van de locatie van hoogbouw, en vervolgens over de gevolgen van hoogbouw, met name in termen van stedelijke perspectieven;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de landschapsmarkeringen gerechtvaardigd zijn door de noodzakelijke verdichting van dit gebied, rekening houdend met de ligging bij een belangrijk communicatieknooppunt en op een strategische positie voor de totstandbrenging van een stedelijke identiteit en een gemengdheid, en met het architecturale project dat nagestreefd wordt;

Dat in het MER rekening gehouden is met de gevolgen van landschapsmarkeringen op het gebied van beschaduwing, landschap, stedenbouw en visuele perspectieven; dat de aanbevelingen van het MER in dit verband in het plan overgenomen zijn, met uitzondering van de aanbevelingen die buiten de mate van detail van het MER vallen;

Overwegende dat een aantal reclamanten verlangen dat in het plan brandbestrijdingsmaatregelen voor hoogbouw vastgesteld worden; dat in het plan seismische criteria voor hoogbouw vastgesteld worden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de vaststelling van brandbestrijdingsmaatregelen in hoogbouw en van seismische criteria voor de constructie daarvan niet onder de bevoegdheid van het plan valt; 5. Structuur - Een kader van openbare ruimtes (1.b.2.) Overwegende dat een aantal reclamanten voorstander zijn van de herinrichting van de ruimtes rond de weg; van een meer stedelijke herinrichting van de openbare ruimtes binnen de perimeter van het plan; en van de aanleg van een bouwfront in het verlengde van de wegen, met name op de site Beaulieu;

Overwegende dat de regering aangeeft dat een van de ambities van het plan is een structuur van openbare ruimtes aan te bieden die een echte landschapsstructuur vormt; dat deze structuur, die zich ontwikkelt op het bestaande weefsel en op het grote landschap, een verscheidenheid van ruimtes met variabele diktes voorstelt door de reeds bestaande centrale punten te versterken (metrostations, wijkcentra enz.);

Dat dit kader van openbare ruimtes gebaseerd is op de aanleg van openbare pleinen, parken, voorpleinen en een stadsboulevard;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat de openbare ruimtes zeer ondoordringbaar zijn, dat het hen ontbreekt aan groen en stadsmeubilair om er aangename plaatsen van te maken;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de voorpleinen ingericht, groen gemaakt en voorzien worden van straatmeubilair en kinderspelen, om te voorkomen dat zij lege, onveilige en winderige plaatsen worden;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de toevoeging van felle kleuren;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich zorgen maken over de veiligheid van de openbare ruimtes, de toename van delinquentie en vandalisme als gevolg van het gebrek aan sociale controle in deze ruimtes;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik van het plan gewijzigd is om de doelstelling van maximalisering van de doorlaatbaarheid en vergroening van de openbare ruimtes kracht bij te zetten; dat deze doelstelling ook toegevoegd is aan het verordenende luik;

Dat het plan bepaalde aanbevelingen doet met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimtes in de aanpalende sites, wanneer dit door het MER aanbevolen werd; dat voor het overige de precieze inrichting van de openbare ruimtes, het groen en het stadsmeubilair niet binnen de mate van detail van het plan valt, maar uitgewerkt en onderzocht zal worden in het kader van de vergunningsaanvragen;

Dat de beveiliging van de openbare ruimtes en de bestrijding van criminaliteit en vandalisme niet onder de bevoegdheid van het plan vallen; 6. Verstedelijking - De stad vervolledigen en/of de randen corrigeren (1.b.3.) 6.1 Verstedelijking Overwegende dat een aantal reclamanten voorstander van het project zijn omdat het zal bijdragen tot een verbetering van het woonklimaat in vergelijking met de bestaande situatie, doordat het huidige peri-urbane karakter van de perimeter uitgewist wordt;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstander zijn van de verstedelijking van de perimeter; en met name de verstedelijking van terreinen met een lage dichtheid of zelfs onbezet, zoals de bestaande openluchtparkings op de Demey- en Deltasite, en het braakliggend spoorwegterrein op de Driehoeksite; omdat zij in dunbevolkte wijken liggen en zeer goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstander zijn van een verdichting van de bebouwing door middel van hogere bouwwerken, om te voorzien in de behoefte aan nieuwe woningen door de bevolkingstoename in Brussel, en om meer groene ruimtes te creëren;

Overwegende dat de regering aangeeft dat een van de ambities van het plan is de stad te vervolledigen en/of de bebouwde zones te corrigeren door een algemeen stedenbouwkundig kader te ontwerpen dat een samenhangende logica mogelijk maakt; dat het plan de ontwikkeling van programmatische gemengdheden beoogt, bouwprofielen die porositeit mogelijk maken en wijken opnieuw met elkaar verbinden, teneinde een actief stedelijk leven te creëren;

Dat het MER de huisvestingsbehoeften bestudeerd heeft, rekening houdend met de sociaaleconomische structuur van de bevolking en het bestaande woningbestand;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat het project in wezen bestaat in de afbraak van het Herrmann-Debroux-viaduct teneinde ruimtes terug te winnen die verstedelijkt zullen worden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan, naast de doelstelling om de wegeninfrastructuur om te vormen tot een kwalitatieve landschapsinfrastructuur die het mogelijk maakt ruimte vrij te maken voor vegetatie, zachte vervoerswijzen en openbaar vervoer, nog andere doelstellingen nastreeft, waaronder die om de stad te maken door van een voorstedelijke naar een stedelijke logica over te stappen, en de doelstelling om de stedelijke ontwikkeling aan de nieuwe landschapsinfrastructuur aan te passen;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat de V/T-verhouding binnen de perimeter van het plan 4 zal bedragen, in plaats van de aanbevolen waarde van 0,6; dat zij bezorgd zijn over de verstedelijking van dit groene gebied in Brussel;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan in overeenstemming is met de doelstellingen van thema 1 - strategie 2 van het GPDO, dat gericht is op de beheerste verdichting van het grondgebied en de ontwikkeling van de openbare huisvesting in Brussel, met name in de twaalf prioritaire interventiepolen waaronder de perimeter van het plan valt; dat het plan een beheerste verdichting voorstelt rond het grootstedelijk wegennet;

Overwegende dat een aantal reclamanten vraagtekens zetten bij de bestemming die gegeven zal worden aan bestaande bouwwerken, die beantwoorden aan de ten tijde van de bouw ervan nagestreefde voorstedelijke logica, zoals de kantoren van de Europese Commissie;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan bepaalt welke bestemmingen toegestaan kunnen worden op de verschillende sites binnen zijn perimeter, in overeenstemming met haar ambitie om een programmatische gemengdheid te ontwikkelen; dat de toekomstige bestemming van bestaande bouwwerken gespecificeerd en onderzocht zal worden in het kader van vergunningsaanvragen;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie van mening is dat het principe van verdichting niet mag leiden tot een vergroting van de oppervlakte van alle functies; dat de woonfunctie, en in het bijzonder betaalbare huisvesting, prioriteit moet krijgen; dat de commerciële functies en kantoorfuncties slechts als 'aanvullend' beschouwd moeten worden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat een van de hoofddoelstellingen van het plan is de stad te maken door een programmatische gemengdheid te creëren in alle aanpalende sites binnen haar perimeter; dat zij in dit verband de gemengdheid en de vergroting van de oppervlakte van de woonfunctie bevordert, met name door bepaalde bestaande gebouwen tot woningen te verbouwen;

Dat het plan de aanbevelingen van het MER integreert, met name wat betreft de bestemming en de gemengdheid;

Dat het plan geen specifieke verdeling van woningtypologieën voorschrijft, maar dat de verschillende vormen van bebouwbare gebieden en de toegestane groottes deze gemengdheid mogelijk zullen maken;

Dat de inplanting van de openbare huisvesting binnen de perimeter van het plan het voorwerp zal uitmaken van een latere gewestelijke beslissing; dat het strategische luik van het plan niettemin gewijzigd is om de doelstelling op te nemen van het produceren van minimum 50% sociale huisvesting onder de woningen die gecreëerd worden op gronden in eigendom van het Gewest, overeenkomstig de gewestelijke beleidsverklaring 2019-2024, die voorziet in het creëren van betaalbare huisvesting;

Dat het plan geen minimale oppervlaktes voorziet voor handels- en kantoorfuncties;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich zorgen maken over de warmte-effecten die de voorgestelde nieuwe bouwwerken met zich meebrengen; dat zij verzoeken dat het plan het gebruik waarborgt van materialen met de laagst mogelijke warmteabsorptiecoëfficiënt voor de zomermaanden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de warmte-effecten niet onder het plan vallen; dat het gebruik van materialen voor toekomstige bouwwerken onderzocht zal worden in het kader van vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten de algemene visie van het plan bekritiseren als verstikkend; als leidend tot een 'modern' suburbaan type stad met clusters die niet bevorderlijk zijn voor participatie en samenleven op een duurzame en lokale manier;

Overwegende dat een aantal reclamanten tegen de geplande verstedelijking zijn en aanvoeren dat deze de gemeente Oudergem zal verdichten; dat dit meer autoverkeer zal genereren en zal bijdragen tot de permanente congestie van de wegen binnen de perimeter van het plan; dat dit de kwetsbaarheid van doorlaatbare gebieden zal vergroten, hetgeen zal leiden tot een aantasting van de bodem en de biodiversiteit; dat het niet beantwoordt aan de doelstellingen van het koolstofvrij maken van de wijk; dat het project niet voorziet in de infrastructuur die met een dergelijke verdichting gepaard moet gaan; dat het de vervuiling zal verergeren en de temperatuur in het gebied zal doen stijgen; dat het de levenskwaliteit van de bewoners zal verminderen; dat het de identiteit van de wijk, die grotendeels uit herenhuizen bestaat, zal doen verloederen;

Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen de oprichting van nieuwe gebouwen langs de toekomstige stadsboulevard, tegen de herinrichting van de aanpalende sites;

Overwegende dat de regering aangeeft dat een van de belangrijkste doelstellingen van het plan is de levenskwaliteit van de inwoners te verbeteren;

Dat in Brussel verschillende studies en regeringsverklaringen de noodzaak aangetoond hebben van een redelijke verdichting van het bestaande stedelijk weefsel om een polycentrisch gewest te creëren dat de levenskwaliteit garandeert;

Dat het plan in overeenstemming is met de doelstellingen van thema 2 van het GPDO, die erop gericht zijn een aangename, duurzame en aantrekkelijke leefomgeving te garanderen door de eigenschappen die typisch zijn voor het Brusselse grondgebied te versterken; dat het voorziet in verschillende voorzieningen als ondersteuning van het dagelijkse leven, alsook in openbare ruimtes en groene ruimtes als ondersteuning van de kwaliteit van de leefomgeving, die geïntegreerd zijn in de ontwikkeling van een programmatische gemengdheid;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de aanbevelingen van het MER integreert, met name op het gebied van mobiliteit, fauna en flora enz.;

Dat in het MER een raming gemaakt is van de mobiliteitsbehoeften in verband met de programma's waarin het plan voorziet; dat uit deze behoeften blijkt dat er een grote vraag is naar verplaatsingen met het openbaar vervoer, per fiets en te voet;

Dat het plan vooral tot gevolg zal hebben dat het autoverkeer zal afnemen en dat bijgevolg de congestie van auto's beperkt zal worden; dat de risico's van de transitroutes in de wijken Oudergem, Watermaal-Bosvoorde en Sint-Pieters-Woluwe door het MER geïdentificeerd zijn; dat het MER aanbevelingen doet om de geïdentificeerde risico's te verminderen;

Dat de totstandbrenging van een gemengd programma beantwoordt aan de uitdagingen van de moderne stad, in die zin dat het de behoefte aan autoverplaatsingen beperkt en zorgt voor stedelijk leven en sociale gemengdheid; dat het plan in die zin de inspanningen ondersteunt die Brussel zich moet getroosten om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen;

Dat het MER de effecten van het plan op ondoorlaatbaarheid en verontreiniging geëvalueerd heeft; dat de vermindering van de ondoorlaatbaarheid door het MER als positief beoordeeld wordt; dat de aanleg van groene ruimte als positief beoordeeld wordt omdat deze beantwoordt aan de doelstellingen inzake de ontwikkeling van de biodiversiteit in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; dat deze doelstelling los staat van de aanleg van groene ruimtes voor recreatieve doeleinden; dat deze doelstelling gekoppeld is aan de opwaardering en de ontwikkeling van het groen-blauwe netwerk van het Gewest, in overeenstemming met het GPDO;

Dat het plan voor het overige aanbevelingen doet met betrekking tot de integratie van toekomstige bouwwerken in de bestaande bebouwde context en met name voorschrijft dat deze constructies moeten bijdragen tot de totstandkoming van een ruimtelijk evenwichtige stedelijke compositie met inachtneming van de bestaande bebouwde omgeving in de perimeter van het plan en zijn directe omgeving;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op het MER omdat het de gevolgen van de geplande verstedelijking onvoldoende onderzocht zou hebben, met name wat betreft de gevolgen voor het milieu, de fauna en flora, mobiliteit en parkeermogelijkheden, vervuiling en het voorzieningenaanbod;

Overwegende dat een aantal reclamanten het plan bekritiseren omdat het niet voldoende rekening houdt met de gevolgen van de geplande verstedelijking en niet voorziet in aanvullende maatregelen om de negatieve gevolgen ervan te verzachten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat in het MER een alomvattend onderzoek verricht is naar de gevolgen van het plan, zoals hierboven geschetst; dat in de effectrapporten en -studies die in het kader van vergunningsaanvragen uitgevoerd zullen worden, de toekomstige projecten ter uitvoering van het plan en de gevolgen daarvan gedetailleerd beschreven zullen worden;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan voorziet in de belasting van de winst die een projectontwikkelaar zou kunnen maken met de ontwikkeling van zijn grond in het kader van de tenuitvoerlegging van het plan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de invoering van een belasting niet binnen de bevoegdheid van het plan valt; 6.2. Programmatische gemengdheid Overwegende dat een aantal reclamanten voorstander zijn van de ontwikkeling van een grotere gemengdheid binnen de perimeter van het plan; dat Leefmilieu Brussel (LB) de door het plan voorgestelde functionele gemengdheid toejuicht;

Overwegende dat de Economische en Sociale Raad en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie wensen dat niet alleen op het niveau van de perimeter, maar ook in het kader van de verschillende ontwikkelde projecten rekening gehouden wordt met de gemengdheid;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de gevolgen van de uitvoering van het plan voor de bevolking en de werkgelegenheid in het MER gekwantificeerd zijn; dat de door het plan gecreëerde nieuwe functies gekwantificeerd en geanalyseerd zijn op de verschillende gebieden van het milieu;

Dat het plan de uitvoering van de programmatische gemengdheid in de verschillende aanpalende sites specificeert, met name via de bestemmingen die toegestaan zijn in de gebieden waaruit zij bestaan;

Dat de programmatische gemengdheid wordt opgelegd door het verordenende luik van het plan, dat de verhoudingen en drempels bepaalt van de toegestane bestemmingen in de verschillende gebieden van de perimeter;

Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen de herinrichting van de monofunctionele Delta-, Beaulieu- en Demeysite; om de redenen dat de wijk reeds over veel groene ruimtes beschikt; dat gemengde wijken waarin mensen kunnen wonen en werken geen goede manier is om de stad koolstofvrij te maken en de reistijd van de bewoners te verminderen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de perimeter van het plan overeenkomt met de prioritaire interventiepool van de Delta-Hermann-Debroux-site, waarvoor het GPDO functionele gemengdheid als een specifiek aandachtspunt identificeert op de Beaulieusite en voor de winkels van Oudergem, d.w.z. de Demeysite;

Dat de ontwikkeling van een programmatische gemengdheid het mogelijk maakt de verschillende in het GPDO gedefinieerde strategieën uit te voeren, zoals strategie 2 van thema 1 die een doordachte verdichting beoogt voor te stellen, de strategische doelstellingen van thema 3 die de ontwikkeling van de stedelijke economie beoogt door plaats te bieden aan productieve en logistieke activiteiten en aan geïntegreerde diensten voor bedrijven;

Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen het creëren van nieuwe kantoorruimte;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op de doelstelling om woongebieden te ontwikkelen ten nadele van kantoor- en handelsgebieden;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op het project omdat het verschillende bedrijven ertoe zal aanzetten Brussel te verlaten voor andere regio's;

Overwegende dat de regering aangeeft dat in het plan geen minimale bouwoppervlaktes voor kantoren vastgesteld worden, maar wel maxima;

Dat het plan tot doel heeft gemengde wijken te creëren;

Dat de leegstand van kantoren in de tweede kroon van het Gewest aanzienlijk is en in de territoriale observatieperimeter hoger dan het gewestelijke gemiddelde; dat het plan voorziet in de omzetting van bepaalde gebouwen in woningen, met name op de Triomfsite, in het kader van een programmatische gemengdheid om aan de behoeften op het gebied van huisvesting te voldoen;

Dat het plan past in een visie omtrent de gemengde stad, in overeenstemming met de uitdagingen van het GewOP, waarbij huisvesting afgestemd wordt op economische ontwikkelingen en een coherente visie op mobiliteit en economische ontwikkeling in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Dat de belangrijkste uitdaging van het plan erin bestaat de leefomgeving te verbeteren, wat in het bijzonder de ontwikkeling van een stad en een lokale economie omvat;

Dat de opstellers van het plan dankzij de talrijke gedachtewisselingen met de economische actoren van de wijk en met verschillende groepen buurtbewoners een aangepast project konden uitwerken dat het economische ontwikkelingspotentieel van de wijk in stand houdt en versterkt;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat de geplande nieuwbouw een toename van ongeveer 3.000 tot 4.000 inwoners zal meebrengen, wat overeenkomt met 10% van de huidige bevolking van de gemeente Oudergem in een zeer beperkt gebied, hetgeen zij als enorm veel beschouwen;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat de geplande huisvesting plaats zal bieden aan 15.000 nieuwe inwoners; dat zij dit beschouwen als een wezenlijke verandering ten opzichte van de huidige 30.000 inwoners;

Overwegende dat een aantal reclamanten vraagtekens zetten bij de behoefte aan huisvesting in de perimeter en bij de toereikendheid van het door het plan voorgestelde woningaanbod, gezien het aantal inwoners dat elk jaar het Brusselse Gewest verlaat;

Overwegende dat een aantal reclamanten vrezen dat het plan zal leiden tot een overaanbod van woningen;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op de demografische druk die zal voortvloeien uit de realisatie van een groot aantal wooneenheden, om de redenen dat dit niet zal bijdragen tot de doelstelling om de levenskwaliteit van de inwoners te verbeteren; dat Oudergem hierdoor zijn dorpskarakter zal verliezen; dat dit zal bijdragen tot de congestie van de perimeter en zijn omgeving;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het Brussels Gewest een aanhoudende demografische groei kent; dat deze groei volgens de statistieken en prognoses van de Federale Overheidsdienst (Planbureau) en het Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse (BISA) waarschijnlijk zal aanhouden tot het midden van de 21ste eeuw; dat recente demografische prognoses voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest overeenkomen en concluderen dat de Brusselse bevolking op korte, middellange en lange termijn zal toenemen; dat het van essentieel belang is grond vrij te maken en te voorzien in de huidige en toekomstige behoeften op het gebied van huisvesting, voorzieningen en bijbehorende diensten;

Dat het plan in overeenstemming is met de doelstellingen van thema 2 van het GPDO, die erop gericht zijn een aangename, duurzame en aantrekkelijke leefomgeving te garanderen door de kwaliteiten die eigen zijn aan het Brusselse grondgebied te versterken, door een beheerste verdichting van de perimeter voor te stellen;

Dat het plan de aanbevelingen van het MER integreert, met name op het gebied van programmering en dichtheid;

Overwegende dat de gemeente Watermaal-Bosvoorde vraagt om een grondige studie van de gevolgen voor de mobiliteit van de verschillende geplande nieuwe woningen en voorzieningen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat in het MER een volledig onderzoek verricht is naar de gevolgen van het plan, met name die welke verband houden met de komst van nieuwe inwoners;

Dat de gevolgen van het plan in het MER, gezien de mate van detail ervan, volledig onderzocht zijn; dat in de effectrapporten en -studies die in het kader van de vergunningsaanvragen uitgevoerd zullen worden, de toekomstige projecten en de gevolgen ervan, met name op het gebied van mobiliteit en voorzieningen, gedetailleerd beschreven zullen worden;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat in het plan prioriteit gegeven wordt aan bestaande bebouwde en onbebouwde terreinen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan overeenstemt met een van de prioritaire interventiepolen die in het GPDO vastgesteld zijn; dat het verschillende aanpalende sites omvat waarvan de meeste reeds bebouwd zijn; dat het ook braakliggende terreinen omvat, zoals de Driehoeksite;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat in het plan gepreciseerd wordt welk soort woningen gepland is, welke particuliere actoren het plan zullen uitvoeren en welke stedenbouwkundige lasten hen opgelegd zullen worden;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het plan geen specifieke verdeling van woningtypes voorschrijft, maar dat de verschillende vormen van bebouwbare terreinen en de toegestane bouwprofielen een mengeling van types mogelijk zullen maken; dat de inplanting van openbare huisvesting binnen de perimeter van het plan het voorwerp zal uitmaken van een later regionaal besluit; dat het strategische luik van het plan niettemin gewijzigd is om er de doelstelling in op te nemen dat minimaal 50% van de woningen die gecreëerd worden op grond die eigendom is van het Gewest, sociale woningen moeten zijn, overeenkomstig de gewestelijke beleidsverklaring 2019-2024, die voorziet in de creatie van betaalbare woningen;

Dat het niet tot haar bevoegdheid behoort te bepalen welke particuliere actoren het plan zullen uitvoeren; dat het opleggen van stedenbouwkundige lasten niet tot de inhoud van het plan behoort, maar bepaald zal worden in het kader van vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstellen extra woningen te creëren door bestaande eengezinswoningen op te splitsen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat projecten voor extra huisvesting in aanmerking genomen zullen worden in het kader van vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vraagtekens zetten bij de alternatieven van intergenerationele bewoning van bestaande gebouwen; bij de stimulansen voor dit soort huisvesting;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het bieden van stimulansen voor de realisatie van intergenerationele huisvesting niet binnen de bevoegdheid van het plan valt;

Overwegende dat een aantal reclamanten vrezen dat de oprichting van kleine flats of studio's zal leiden tot de verpaupering van de gemeente Oudergem;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de minimumnormen inzake bewoonbaarheid van de woningen, waaronder de normen inzake de minimumoppervlakte van bewoonbare ruimtes, vastgesteld zijn in de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening en door het plan niet gewijzigd worden; dat zij van toepassing zullen zijn op toekomstige woningen die binnen de perimeter van het plan gebouwd worden;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie van mening is dat het probleem van de sociale huisvesting op gewestelijke schaal bekeken moet worden, ten einde een zeker evenwicht te bereiken in het aanbod van sociale huisvesting in alle gemeenten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de uitvoering van een reflectie over de problematiek van de sociale huisvesting op de schaal van het Gewest de bevoegdheid en de perimeter van het plan te buiten gaat; dat zij eraan herinnert dat het strategische luik van het plan gewijzigd is om er een streefcijfer voor betaalbare huisvesting in op te nemen overeenkomstig de gewestelijke beleidsverklaring 2019-2024;

Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie (GMC) en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vragen dat het plan drempels oplegt voor rolstoelvriendelijke woningen en aanpasbare woningen, om de Brusselaars in staat te stellen te beantwoorden aan hun veranderende behoeften in de loop van hun leven en om ouderen in staat te stellen zo lang mogelijk thuis te blijven wonen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het opleggen van drempels voor woningen die aangepast zijn aan mensen in een rolstoel en voor aanpasbare woningen niet binnen de inhoud van het plan valt;

Dat normen voor de toegankelijkheid van gebouwen voor personen met beperkte mobiliteit vastgesteld zijn in de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening en door het plan niet gewijzigd worden; dat deze normen van toepassing zullen zijn op toekomstige woningen die binnen de perimeter van het plan gebouwd worden;

Overwegende dat een aantal reclamanten en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie het plan bekritiseren omdat het geen enkele woningtypologie voorschrijft;

Overwegende dat het bestuur belast met de territoriale planning (Perspective) en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie voorstellen in het plan doelstellingen inzake openbare huisvesting op te nemen, met name op openbare terreinen die in handen zijn van het gewest, zoals de Deltasite en de Driehoeksite, rekening houdend met de grote vraag in de gemeenten ten zuidoosten van Brussel, het gebrek aan betaalbare woningen in de omgeving en de zeldzame kans om meer openbare huisvesting op het grondgebied van het gewest te creëren;

Overwegende dat de Economische en Sociale Raad verlangt dat vooraf een duidelijk aandeel sociale huisvesting vastgelegd wordt; dat in het plan aangegeven wordt welke soorten huisvesting verwacht worden en welk aandeel sociale huisvesting of huisvesting met een sociale bestemming gepland is; dat in het plan gezorgd wordt voor een mix op de schaal van de perimeter en binnen de verschillende ontwikkelde projecten;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat in het plan gepreciseerd wordt welk soort woningen gepland is; dat het plan quota's oplegt voor sociale woningen en woningen voor middeninkomens, om tegemoet te komen aan de stijgende vraag naar dit soort woningen; dat het plan herzien wordt om het in overeenstemming te brengen met het noodplan van het Gewest voor het beleid inzake sociale huisvesting;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vraagt dat het plan het verwachte type specifieke huisvesting en het aandeel van sociale huisvesting of huisvesting met een sociale bestemming voorschrijft en integreert, naar het voorbeeld van wat ontworpen is voor het RPA Heyvaert (20% sociale huisvesting of gelijkaardig voor elk huisvestingsproject van meer dan 2.000 m2);

Overwegende dat een aantal reclamanten verlangen dat in het plan geëist wordt dat de openbare gronden op de Deltasite en Driehoeksite voor 100% openbare huisvesting bevatten; dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie hiertegen bezwaar maakt om een zekere mate van rentabiliteit voor de overheid mogelijk te maken;

Overwegende dat een aantal reclamanten en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vragen dat de particuliere terreinen op de Triomf-, Beaulieu- en Demeysite minstens 20% sociale woningen bevatten, bovenop de sociale woningen en woningen voor middeninkomens die als stedenbouwkundige last opgelegd worden;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het strategische luik van het plan niettemin gewijzigd is om de doelstelling op te nemen dat minimaal 50% van de woningen voor sociale doeleinden gebouwd moet worden onder de woningen die gebouwd worden op terreinen die eigendom zijn van het Gewest, zoals de Driehoek- en Deltasite; dat het plan dus in overeenstemming is met de doelstelling van het creëren van betaalbare woningen, zoals uiteengezet in de gewestelijke beleidsverklaring 2019-2024; dat het ook in overeenstemming is met de doelstelling van sociale gemengdheid, zoals uiteengezet in het GPDO;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op de door het Gewest nagestreefde doelstelling om sociale huisvesting te creëren;

Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen de bouw van nieuwe sociale woningen in de buurt van bestaande sociale woningen;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op het plan omdat het niet bevorderlijk zou zijn voor een mix van inwoners en de insluiting van achtergestelde bevolkingsgroepen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan past in het kader van de gewestelijke doelstelling om betaalbare woningen te voorzien, althans op terreinen die eigendom zijn van het Gewest; dat de demografische groei, de dualisering van de bevolking in het gewest en de steeds moeilijkere toegang tot huisvesting het voor de overheid absoluut noodzakelijk maken in te grijpen om de budgettaire lasten van de huishoudens in verband met huisvesting te verlichten, met name door het aanbieden van woningen met een sociale bestemming;

Dat de verschillende vormen van bouwzones en de toegestane afmetingen het mogelijk zullen maken een mix van woningtypologieën, waaronder sociale huisvesting, te realiseren;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie verlangt dat in het plan het openbare karakter van de grond (erfpacht, oppervlakten enz.) gehandhaafd wordt, om speculatie te voorkomen en een consequente productie van woningen voor sociale doeleinden en middeninkomens te hebben;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de eigendom en de zakelijke rechten die toegekend zijn aan de binnen de perimeter van het plan gelegen gronden, niet onder de bevoegdheden van het plan vallen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vraagtekens zetten bij de capaciteit van de bestaande infrastructuur om nieuwe inwoners binnen de perimeter van het plan op te vangen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vraagtekens zetten bij de beschikbare ruimte om de geplande nieuwe voorzieningen, zoals de bioscoop en het sportcentrum, te huisvesten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan in overeenstemming is met de doelstellingen van thema 2 van het GPDO, die erop gericht zijn een aangename, duurzame en aantrekkelijke leefomgeving te garanderen door de kwaliteiten die eigen zijn aan het Brusselse grondgebied te versterken, met name door de ontwikkeling van voorzieningen als ondersteuning van het dagelijkse leven; dat zij de realisatie van voorzieningen aanmoedigt in haar strategie van programmatische gemengdheid;

Dat het plan de inplanting van voorzieningen in alle gebieden toestaat; dat het ruimte biedt voor voorzieningen in de aanpalende sites, met name in de Delta-, Driehoek- en Demeysite; dat de inplanting van toekomstige voorzieningen geregeld zal worden in het kader van vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op het plan omdat het niet voorziet in voldoende infrastructuur voor de geplande nieuwe gebouwen, zoals scholen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan voorziet in een toename van collectieve voorzieningen om de toename van de dichtheid te begeleiden en om tegemoet te komen aan de vraag naar openbare diensten van de nieuwe inwoners; dat zij vragen naar de oprichting van kinderdagverblijven, scholen, een cultureel centrum, een bibliotheek, een speelotheek, een jeugdcentrum, een buurtbioscoop, een zwembad enz.;

Overwegende dat de Economische en Sociale Raad en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vragen dat gemeenschapsvoorzieningen en -diensten (kinderdagverblijven, scholen, gezondheidsdiensten zoals medische centra of praktijken enz.) voldoende ontwikkeld worden om in de behoeften te voorzien;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat de infrastructuur van het sportcentrum van het Zoniënwoud reeds verzadigd is; dat het plan in nieuwe sportvoorzieningen moet voorzien;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vraagt om rekening te houden met de evolutie van de vraag naar sportvoorzieningen; dat zij opmerkt dat er vraag is naar sportvoorzieningen voor de ontwikkeling van nichesporten, naar meer toegankelijke structuren en/of structuren die bestemd zijn voor de inwoners en de vzw's van de gemeente;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de oprichting van nachtopvangcentra voor daklozen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de realisatie van voorzieningen op al zijn sites aanmoedigt;

Dat het strategische luik van het plan gewijzigd is om de prioritaire voorzieningen aan te geven die binnen de perimeter van het plan gerealiseerd moeten worden, zoals schoolinfrastructuur, opvangvoorzieningen en aangepaste woningen voor bejaarden, een recyclagepark, een stelplaats voor openbaar vervoer, en andere openbare voorzieningen met een lokale invloed naargelang de context, de beschikbare grond en de verenigbaarheid daarvan met de andere reeds aanwezige functies;

Dat de oprichting van nachtopvangcentra voor daklozen niet binnen de mate van detail van het plan valt;

Overwegende dat een aantal reclamanten vraagtekens zetten bij de noodzaak om nieuwe kantoorruimte te bouwen binnen de perimeter van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan voorziet in minder kantoorgebouwen;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat de leegstand van kantoren in de tweede kroon van het Gewest aanzienlijk is;

Dat het doel van het plan erin bestaat de kantoorfunctie binnen de perimeter te handhaven, zonder minimumoppervlakte voor kantoren vast te stellen, maar eerder maxima;

Dat het plan voorziet in de verbouwing van bepaalde kantoorgebouwen tot woningen, met name op de Triomfsite, in het kader van een programmatische gemengdheid om in de huisvestingsbehoeften te voorzien;

Overwegende dat een aantal reclamanten het plan bekritiseren omdat het niet gericht is op de ontwikkeling van de primaire en secundaire sector; dat het alleen gericht is op beroepen in de tertiaire sector;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan in overeenstemming is met de visie en de strategische doelstellingen van thema 3 van het GPDO, die erop gericht zijn het grondgebied in te zetten voor de ontwikkeling van de stedelijke economie; dat het een programmatische gemengdheid ontwikkelt die plaats biedt aan productieve en logistieke activiteiten, en aan geïntegreerde dienstverlening aan bedrijven; dat het met name de ontwikkeling van stadslandbouw en logistieke activiteiten op de Driehoeksite aanmoedigt;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstellen het begrip 'buurtwinkels' toe te voegen en te definiëren en voor te stellen deze rond het toekomstige openbare plein te situeren;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik de vestiging van lokale bedrijven aanmoedigt, met name rond het openbare plein van de Demeysite; 7. Transversaliteit - Verbindende openbare ruimtes (1.b.4.) Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) verheugd is over de kwaliteit van de openbare ruimtes die in het plan voorgesteld worden;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstander zijn van de wens om de wijken die momenteel door het viaduct afgesneden worden, opnieuw met elkaar te verbinden door nieuwe verbindingen tot stand te brengen; de wens om het effect van de stedelijke barrières te verminderen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat een van de ambities van het plan is om talrijke en gediversifieerde verbindingen aan weerskanten van en langs de stadsboulevard voor te stellen; dat deze verbindingen het mogelijk maken om het grote grondgebied te ontsluiten door de belangrijkste entiteiten ervan toegankelijk te maken; dat zij ook, op lokale schaal, de stadsdelen die momenteel gescheiden zijn, met elkaar verbinden en hen aldus een nieuw nabuurschap bieden;

Overwegende dat een aantal reclamanten van mening zijn dat het viaduct het stedelijk weefsel niet scheurt omdat er veel kruisingen onderdoor lopen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de oversteekplaatsen van de bestaande wegeninfrastructuur onveilig zijn; dat de bestaande grootstedelijke wegen en de viaducten daarvan onder meer zowel een fysieke als een landschappelijke barrière vormen en een stedelijke scheidslijn creëren die de aangrenzende wijken van elkaar scheidt;

Overwegende dat een aantal reclamanten van mening zijn dat de geplande nieuwe gebouwen niet bevorderlijk zijn voor de ontwikkeling van het sociale leven in de wijken die zij zullen vormen en voor de integratie van aan elkaar grenzende wijken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voorziet in de ontwikkeling van actieve gevels langs de structurerende en multimodale openbare ruimtes, teneinde de benedenverdiepingen van de gebouwen te activeren met programma's die toegankelijk zijn voor het publiek, en het commerciële aanbod en de aantrekkingskracht van verschillende sites te versterken;

Dat het plan tevens voorziet in de aanleg van verscheidene structurerende en multimodale openbare ruimtes, die aantrekkelijk en rustig zijn, met inbegrip van een openbaar plein en voorpleinen, en van groene ruimtes van goede kwaliteit; dat het de herverbinding van wijken bevordert door openbare ruimtes met elkaar te verbinden en door de toename en diversifiëring van verbindingen en porositeiten die gereserveerd zijn voor actieve modi;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op het gebrek aan transversaliteit, met name tussen de Demey- en Deltasite waar de bestaande bruggen niet versterkt zijn, op het niveau van de nieuwe Deltasite die ingesloten is langs de huidige stelplaats van de MIVB, op het niveau van de nieuwe Driehoeksite die slechts over één enkele toegang beschikt zonder enige verbinding met Elsene;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik van het plan voorziet in de verbreding van de Deltabrug via de aanleg van de Delta-esplanade door het vergroten van de overdekking van de spoorweginstallaties op de Deltasite;

Dat het strategische luik van het plan voorziet in een verbinding met Elsene vanaf de Driehoeksite; dat het ook voorziet in verbindingen met de CHIREC-site via de parkway en met de Michiels-zone van de Deltasite onder de bestaande spoorweginstallaties;

Dat het plan de verbindingen tussen de Demey- en Deltasite versterkt via de landschapscontinuïteitszone door een circulatieruimte te reserveren voor actieve modi en openbaar vervoer, terwijl een ruimte voor autoverkeer behouden blijft;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen de metro weg te halen tussen Beaulieu en Demey om de breuk die deze met zich meebrengt tussen de wijken aan weerskanten op te heffen, om nieuwe verbindingsruimtes te creëren en om geluids- en trillingshinder te beperken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de optie om de metro ondergronds te laten gaan geanalyseerd is, maar door het MER niet gekozen is; dat tot de argumenten die aangevoerd zijn om de metro niet ondergronds te laten gaan, met name de beperkingen voor de uitvoering (moeilijkheid in verband met de aanwezigheid van de freatische grondwaterlagen, geraamde kosten van meer dan 200 miljoen euro) en de exploitatie van de dienst in Beaulieu tijdens de bouwwerkzaamheden (beperking op lange termijn) behoren;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie verzoekt om de kwestie van de rommelmarkt die momenteel binnen de perimeter van het plan gehouden wordt, in het plan aan de orde te stellen, gezien het gewestelijke belang en de gebruikswaarde ervan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de kwestie van de rommelmarkt die momenteel binnen de perimeter van het plan gehouden wordt, niet binnen de mate van detail van het plan valt;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat het schema op bladzijde 69 van het plan niet de projecties van het strategische en verordenende luik ervan weergeeft; dat het bouwwerken weergeeft die niet gepland waren;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de schema's in het plan illustratief en niet-bindend zijn; dat het strategische luik van het plan gewijzigd is om bovengenoemd schema te corrigeren; 8. Mobiliteitsstrategie (1.C.) 8.1. Algemene opmerkingen Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie opmerkt dat in een polycentrisch en multipolair gebied ook de bereikbaarheid multipolair en multimodaal moet zijn;

Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie (GMC) het voorstel van een langetermijnvisie die rekening houdt met mobiliteit en ruimtelijke ordening waardeert;

Overwegende dat een aantal reclamanten gunstig staan tegenover een wijziging van de mobiliteit in het Brussels Gewest;

Overwegende dat een aantal reclamanten de mobiliteitsstrategie van het plan onrealistisch en aberrant vinden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het Brussels Gewest het aantal auto's dat zijn grondgebied binnenkomt wil verminderen;

Dat het plan deel uitmaakt van een actieve gewestelijke en grootstedelijke mobiliteitsstrategie die het gebruik van het openbaar vervoer bevordert;

Dat het plan ook past in de visie en de strategische doelstellingen van thema 4, die tot doel hebben het grondgebied in te zetten om multimodale verplaatsingen te bevorderen;

Dat het plan tot doel heeft het aantal ritten met de eigen auto te verminderen en actieve vervoerswijzen tot de belangrijkste vervoerswijze te maken voor trajecten van minder dan 5 km;

Dat het ernaar streeft om het autowegennet tegen 2030 om te vormen tot stadsboulevards en mobiliteitscorridors, een gemengde en polycentrische stad te ontwikkelen en een "stad van korte afstanden" te creëren waarin de behoefte aan gemotoriseerd verkeer wordt beperkt door het aanbieden van een maximum aan stedelijke diensten binnen een loopafstand van 5 minuten van de woning;

Dat het rust wil brengen in de wijken door het transitverkeer te verminderen, de stad minder doorlaatbaar te maken voor het verkeer en het wooncomfort met rustige openbare ruimten te verhogen;

Dat het beoogt het gebruik van het openbaar vervoer te intensiveren door het aanbod aan te passen aan de vraag en door de aanwezigheid van een fijnmazige mobiliteitsoplossing, en dat het daartoe de stedelijke ontwikkeling en de rationele verdichting van het Gewest wil combineren met de ontwikkeling van de verkeersinfrastructuur, de oprichting van prioritaire ontwikkelingscentra wil koppelen aan de aanwezigheid van een verbinding met hoogwaardig openbaar vervoer, en het netwerk van structurerende openbaarvervoerlijnen wil versterken, waarvan het gebruik, op zich of multimodaal, wordt aangemoedigd voor de middellange en lange afstand;

Dat de aanbevelingen van de milieueffectenstudie, met name op het gebied van mobiliteit, in het plan zijn opgenomen;

Overwegende dat de gemeente Overijse het plan bekritiseert omdat de fundamentele elementen van de mobiliteitsstrategie van het plan niet werden vertaald in het verordenende luik om de nodige juridische zekerheid te garanderen, terwijl de uitvoering van de essentiële elementen van het stadsboulevardscenario dat werd weerhouden door het MER wordt aangeduid als een conditio sine qua non voor de uitvoering van het plan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het verordenende luik van het plan is samengesteld uit geschreven voorschriften en grafische voorschriften die op het gepaste niveau de invariabele elementen beschrijft waaraan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een verplichtend karakter wil geven om de samenhang van de nagestreefde ontwikkeling te verzekeren;

Dat het verordenende luik van het plan de verschillende elementen nodig voor de realisatie van de mobiliteitsstrategie van het plan, zoals de plaats van de transitparking en de inplanting van de structurerende ruimten, een bindende kracht geeft;

Overwegende dat een aantal reclamanten het ontwerp bekritiseren omdat het geen visie heeft op de mobiliteit over 20 jaar;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van het plan heeft onderzocht, met name de impact op de mobiliteit; dat in dit kader verschillende hypothesen over de evolutie van de mobiliteit werden geïntegreerd;

Dat de impact van het RPA onder meer werd onderzocht aan de hand van het gewestelijke multimodale model MUST; dat dit model is geijkt op basis van reële verkeers- en sociaaleconomische gegevens; dat deze gegevens kunnen worden gebruikt om de prospectieve scenario's te modelleren;

Dat het MER heeft gekozen voor een raming van de effecten op korte termijn (2025), op basis van realistische hypothesen van de modale verdeling; dat het dus gaat om een bindende situatie inzake het autoverkeer; dat in het model rekening werd gehouden met de aangegane projecten inzake vervoersinfrastructuur;

Dat op basis van het model de verschuiving naar het openbaar vervoer (trein, tram, bus), naar de fiets en de trajectwijzigingen voor de auto's konden worden geraamd;

Overwegende dat een aantal reclamanten de mobiliteitsstrategie van het plan bekritiseren om de redenen dat ze geen globale mobiliteitsvisie voorstelt; dat ze de economische ontwikkeling van Brussel zal schaden en Brussel isoleren van Wallonië; dat ze de mobiliteit enkel in Oudergem beschouwt en het fileprobleem zal zich verplaatsen naar de andere buurgemeenten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan aansluit bij de mobiliteitsstrategie op schaal van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het grootstedelijk gebied van het GPDO en op schaal van het nieuwe Gewestelijke Mobiliteitsplan (GoodMove 2030) dat onder meer het aantal autoverplaatsingen in, naar en vanuit het Brussels Gewest wil verminderen;

Dat het plan onder meer past in de doelstellingen van thema 3 van het GPDO die tot doel hebben het grondgebied in te zetten voor de ontwikkeling van de stedelijke economie;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de perimeter van de mobiliteitsstrategie uit te breiden tot de hele gemeente Oudergem;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de interventie van het plan beperkt is tot haar perimeter; dat ze niet bevoegd is om een gemeentelijk mobiliteitsplan te bepalen voor de gemeente Oudergem; 8.2. De vermindering van het autoverkeer bevorderen (1.c.1) Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie (GMC) opmerkt dat het ontwerp een vermindering van het zeer drukke verkeer die samenhangt met de afbraak van het viaduct veronderstelt van om en bij de helft van het verkeer dat het Gewest binnenrijdt, maar ook zeer grote investeringen, en dat dit heel wat vragen oproept;

Overwegende dat verschillende reclamanten en de stad Brussel gunstig staan tegenover de doelstelling om het autoverkeer te verminderen;

Overwegende dat een aantal reclamanten menen dat het plan een geloofwaardig alternatief biedt om de toenemende stroom van auto's die Brussel binnen- en buitenrijden te verminderen en de mobiliteit en de levenskwaliteit in de doorkruiste wijken te verbeteren; dat het plan strookt met de verstedelijking van grootsteden en steden in Europa en overal in de wereld die erin geslaagd zijn om niet alleen hun koolstofafdruk te verkleinen, maar ook aanzienlijk de autodruk te verlichten, en zo een gezellige en bundelende ruimte te creëren;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het Brussels Gewest het aantal auto's dat zijn grondgebied binnenkomt wil verminderen;

Dat een van de doelstellingen van het plan erin bestaat om de levenskwaliteit te verbeteren, onder meer door het autoverkeer te verminderen, de daaraan verbonden infrastructuren herin te richten en parallel daarmee de actieve vervoerswijzen te ontwikkelen;

Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen de doelstelling om het autoverkeer en het aantal auto's die Brussel binnenrijden te verminderen, om de redenen dat deze pendelaars werknemers zijn die bijdragen tot de Brusselse economie; dat de doelstelling een delokalisatie impliceert van de bedrijven buiten het Brussels Gewest en schaadt de economie van het Gewest;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan aansluit bij de aanbevelingen van het MER en deze in aanmerking heeft genomen; met name op het vlak van mobiliteit en economische impact;

Dat het plan wordt geïntegreerd in een visie op de gemengde stad in overeenstemming met de uitdagingen van het GewOP; het integreert huisvesting in de economische ontwikkelingen en biedt een coherente visie op de mobiliteit en de economische ontwikkeling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Dat verschillende gesprekken met de economische actoren van de wijk en met verschillende bewonersgroepen de auteurs van het ontwerpplan in staat hebben gesteld een aangepast plan voor te stellen dat het economische ontwikkelingspotentieel van de wijk in stand houdt en versterkt;

Overwegende dat enkele reclamanten het plan bekritiseren omdat de verwachtingen inzake de vermindering van het autogebruik niet realistisch zijn;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de modal shift wordt geïnduceerd door de vermindering van de capaciteit van de stadstoegang en door de vervoersinfrastructuurprojecten die zijn voorzien om ze te begeleiden;

Dat de impact van de vermindering van de capaciteit werd geëvalueerd door het MER; dat het MER preciseert dat de vermindering van het verkeer het resultaat is van de inrichtingen die voorop worden gesteld;

Dat de vermindering van het autogebruik, ten gunste van het openbaar vervoer, nodig wordt geacht om de doelstellingen van het GPDO te bereiken;

Overwegende dat enkele reclamanten het plan bekritiseren omdat de verwachtingen inzake de vermindering van het autogebruik niet realistisch zijn;

Overwegende dat de gemeente Overijse het plan bekritiseert omdat het niet zeker is dat de beoogde maatregelen om het autoverkeer te verminderen uitvoerbaar zijn, zoals de modal shift en de ontwikkeling van het intergewestelijk vervoer;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER preciseert dat de vermindering van de capaciteit van de E411 gevolgen zal hebben die in 2 groepen kunnen worden ingedeeld: modale keuze en trajectverschuiving;

Dat uit de modelleringen blijkt dat het openbaar vervoer (NMBS, TEC, De Lijn) goed is voor 10% van de stromen die het Gewest binnenrijden langs de E411, dat 30% van het autoverkeer de impact ondergaat van de herinrichting;

Dat het ontwikkelingspotentieel van het openbaar vervoer langs de verkeersader en de Ring, gekoppeld aan P+R, uitzicht biedt op een grotere modal shift;

Dat een grote impact valt te voorzien voor de stadsuitgangen; dat er oplossingen moeten worden ontwikkeld om de modal shift te bewerkstelligen van de Brusselaars die de stad moeten verlaten; dat het MER bevestigt dat de mobiliteitshub een interessant instrument is om deze modal shift te bewerkstellingen;

Dat de vermindering van de capaciteit van de E411 trajectverschuivingen zal genereren op de belangrijkste verkeersaders rond de E411; dat het MER aanbeveelt om beschermende maatregelen te voorzien voor de geïmpacteerde wijken, om de trajectverschuiving te beheersen;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat sommige gebruikers geen andere vervoermiddelen dan de auto kunnen gebruiken vanwege hun beroepsactiviteit, hun gezinssituatie, hun gezondheidstoestand of hun leeftijd; dat heel wat patiënten van het Delta Ziekenhuis omwille van hun gezondheidstoestand enkel de auto kunnen gebruiken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan een vermindering van het autoverkeer beoogt door de ruimten voor de auto, de actieve verplaatsingswijzen en het openbaar vervoer in evenwicht te brengen; dat het ruimten voor het autoverkeer behoudt in het kader van de stadsboulevard; dat Brussel dus bereikbaar zal blijven met de auto;

Overwegende dat een aantal reclamanten het plan bekritiseren omdat het onvoldoende rekening houdt met de nieuwe technologieën op het vlak van mobiliteit om de redenen dat over 20 jaar de huidige auto's vervangen zullen zijn door elektrische of hybride en zelfrijdende modellen, elektrische shuttles, enz., wat de vervuiling en de hinder die wordt gegenereerd door de huidige wegeninfrastructuur zal verminderen;

Overwegende dat enkele reclamanten zich afvragen of met de zelfrijdende en elektrische auto rekening werd gehouden bij de verwachtingen inzake het verkeer op middellange en lange termijn;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan aansluit bij de aanbevelingen van het MER en deze in aanmerking heeft genomen; dat het MER de informatie bevat die redelijkerwijs vereist is rekening houdend met de bestaande kennis en de bestaande evaluatiemethodes;

Dat de modelleringen die werden uitgevoerd om de effecten van het plan te beoordelen rekening hebben gehouden met de verwachte technologische evoluties op het vlak van mobiliteit; dat het momenteel nog hypothetisch is om de impact van de nieuwe technologieën, waaronder de zelfrijdende wagens, op de mobiliteit te kennen; dat de hypotheses voor de modal shift rekening houden met de prospectieve visie op het autogebruik in termen van modaal aandeel; dat deze modale aandelen niet significant worden beïnvloed door de technologieën en motorisaties; dat de verwachte vooruitgang in het domein van onder meer elektrische en hybride wagens een impact zullen hebben op de luchtkwaliteit op lokaal niveau, dat op globale schaal de emissiebalans rekening moet houden met de vervuiling veroorzaakt door de (gedelokaliseerde) productie van elektriciteit en de (gedelokaliseerde) constructie van de wagens; dat de voorspellingen van het MER dus rekening houden met de evolutie van het wagenpark en met de effecten ervan op het leefmilieu;

Overwegende dat de gemeente Overijse het MER bekritiseert omdat het de omvang van de resterende autostromen bij mislukking van de modal shift onderschat; dat ze vraagt dat het MER de mogelijke effecten bij het mislukken van de modal shift en bij onvoldoende alternatieve mobiliteitsmaatregelen zoals het gebruik van de transitparking en het openbaar vervoer nader onderzoekt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER zijn analyse baseert op een multimodale modellering op gewestelijke schaal, steunend op tellingen en betrouwbare sociogeografische gegevens; dat ook de projecties betrouwbaar zijn, al is enige onzekerheid onvermijdelijk bij het voorspellen van een toekomstige situatie;

Dat het MER een uitvoeringsvolgorde aanbeveelt om de effecten van het plan te beperken, dat het met name aanbeveelt om alternatieve mobiliteitsoplossingen uit te rollen vóór de interventies aan het wegennet; dat de modal shift bijgevolg gegarandeerd wordt door de verschillende uitvoeringsfasen te realiseren in de juiste volgorde;

Dat de mobiliteitsstrategie zich hoofdzakelijk tot doel stelt om het autoverkeer te verminderen en tot effect zal moeten hebben dat de modal shift wordt aangemoedigd; dat een overgangsfase waarin de gebruikers van de weginfrastructuur hun gedrag moeten aanpassen niet uitgesloten is, maar dat de alternatieve mobiliteitsoplossingen die het plan aanbeveelt de modal shift zullen garanderen;

Overwegende dat een aantal reclamanten suggereren om verschillende maatregelen te nemen om de autostroom te verminderen, zoals het verplichten van carpoolen om de stad binnen te rijden met minstens 2 personen per voertuig of het heffen van een meertaks per toegang, het creëren van een verkeerstrechter aan de stadstoegang om de debietcapaciteit te verkleinen, het aanleggen van overstapparkings, het creëren van teletol om de stad binnen te rijden via het viaduct, het beperken van het verkeer tot elektrische en/of hybride wagens;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het nieuwe gewestelijke mobiliteitsplan Good Move voorstelt om meerdere maatregelen te nemen om het autoverkeer te verminderen; dat het plan aansluit bij de doelstellingen van het gewestelijk mobiliteitsplan Good Move en verschillende maatregelen aanbeveelt zoals de multimodale wegenspecialisatie, de beperking van het verkeer in de wijken, de herinrichting van bepaalde verkeersaders tot multimodale stadsboulevards, de ontwikkeling van het openbaarvervoersnet, de inrichting van een netwerk van bevoorrechte fietsroutes;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de autostromen vooral te verminderen aan de toegang tot de stedelijke ruimte en om de stromen niet af te leiden naar de aangrenzende wijken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan een vermindering van het autoverkeer beoogt vanaf de stadstoegang, door de bestaande weginfrastructuur om te vormen tot een stadsboulevard van zodra het Zoniënwoud is doorkruist vanaf het Leonardkruispunt, en door een mobiliteitshub te creëren op de site Stadion-Adeps aan de toegang tot de stedelijke ruimte;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan carpooling en bedrijfspendelbussen aanmoedigt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat bij de doelstellingen van haar mobiliteitsstrategie op grootstedelijke schaal het plan de ontwikkeling van carpooling en bedrijfspendelbusjes aanmoedigt;

Overwegende dat enkele reclamanten opmerken dat de doelstelling om het autoverkeer te verminderen niet bereikt is in de mate dat het MER een aanzienlijke toename van de autoverplaatsingen op de Demeysite aantoont;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de toename van de autoverplaatsingen op de Demeysite die het MER heeft geëvalueerd miniem is ten opzichte van de vermindering van het autoverkeer aan de stadstoegang op schaal van de perimeter van het plan;

Files Overwegende dat de Stad Brussel opmerkt dat Brussel een belangrijke woon-, tewerkstellings- en toeristische pool is die, om aantrekkelijk te blijven, makkelijk bereikbaar moet zijn, met het openbaar vervoer maar ook met de auto en dat een kwaliteitsvolle verbinding met het openbaar vervoer moet worden voorzien;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan past in de visie en de strategische doelstellingen van thema 4 van het GPDO die tot doel hebben het grondgebied in te zetten om multimodale verplaatsingen te bevorderen;

Dat het rust wil brengen in de wijken door het transitverkeer te verminderen, de stad minder doorlaatbaar te maken voor het verkeer en het wooncomfort met rustige openbare ruimten te verhogen;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat in de perimeter van het plan de wegen tijdens de spitsuren al zijn dichtgeslibd; en dat geen enkele ernstige studie aantoont dat het verkeer in de toekomst zal verminderen;

Overwegende dat de gemeente Overijse opmerkt dat op de E411 al files staan op haar grondgebied en dat ze met heel wat vluchtverkeer zal moeten afrekenen, vooral tijdens de ochtendspits; dat dit een impact heeft op de luchtkwaliteit in de gemeente;

Overwegende dat een aantal reclamanten vrezen dat de verkeersomstandigheden binnen de perimeter van het plan er op achteruit zullen gaan; dat er permanent files zullen staan, met name op de Waversesteenweg; met alle hinder die daaruit voortvloeit op het vlak van geluidshinder en atmosferische vervuiling;

Overwegende dat een aantal reclamanten, de gemeente Sint-Lambrechts-Woluwe en de gemeente Sint-Pieters-Woluwe vrezen dat de files binnen de perimeter van het plan zich zullen uitbreiden tot de aangrenzende wijken in het zuidoosten van het Brussels Gewest; dat de automobilisten alternatieve trajecten via deze wijken zullen kiezen; dat dit een impact heeft op de vastgoedwaarde; dat dit de goede uitvoering verhindert van het gewestelijk mobiliteitsplan (GoodMove) dat verschillende wegen onderbrengt in de fiets- en voetgangersnetwerken, dat dit de hinder in de woonwijken verhoogt; dat dit de reistijden verhoogt; dat heel wat bedrijven die werkgelegenheid bieden zullen uitwijken naar de rand van Brussel;

Overwegende dat een aantal reclamanten en de gemeente Overijse het ontwerp bekritiseert omdat de enige snelle toegang tot Brussel vanuit Wallonië wordt verstikt; dat het ontwerp het bestaande fileprobleem tijdens de spitsuren binnen de perimeter van het plan zal verergeren en zal uitbreiden tot de omliggende wijken; dat het de mobiliteit in de gemeente Oudergem complexer zal maken en bovendien voorziet in grote vastgoedprojecten die het aantal inwoners en het aantal verplaatsingen zullen doen toenemen; dat het noch de verkeersstroom noch het fileprobleem op de E411 en in de omliggende wijken stroomopwaarts van het Leonardkruispunt niet zal verminderen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de impact van het ontwerpplan op de mobiliteit heeft geanalyseerd; dat de analyses de verwachte verkeersverschuivingen hebben aangeduid; dat het MER besluit dat de impact van het ontwerp zal bestaan in de vermindering van het in- en uitrijdend verkeer naar en vanuit Brussel; dat de vermindering van het verkeer zal worden bewerkstelligd door de modal shift en de trajectwijzigingen; dat deze trajectwijzigingen zullen worden gerealiseerd stroomopwaarts van de Ring;

Dat het MER het studiegebied heeft uitgebreid en zich niet beperkt tot het plangebied; dat het MER ook een analyse bevat van de reistijden;

Dat het MER de impact van het plan op de verkeerslast en de reistijden heeft onderzocht; dat het plan weinig significante effecten zal hebben op deze parameters (minder dan 3% verhoging);

Dat de studies en simulaties die werden gerealiseerd in het kader van de uitwerking van het plan aantonen dat de capaciteitsvermindering dankzij de herdefiniëring van de weginfrastructuur de facto een aanzienlijke modal shift naar het openbaar vervoer zal genereren, en dit al lang vóór de as Léonard-Delta;

Dat het MER aanbevelingen formuleert om de geplande modal shift te versterken dankzij alternatieven voor het autoverkeer op grootstedelijke schaal;

Dat het MER ook aanbevelingen formuleert op schaal van het plan en de omliggende wijken;

Dat het plan aansluit bij de aanbevelingen van het MER en deze in aanmerking heeft genomen; dat het plan onder meer voorziet in sterke openbaarvervoersverbindingen tussen de stadstoegang en het stadscentrum, via metro-, tram- en buslijnen die toegankelijk zijn vanaf de mobiliteitshub;

Overwegende dat een aantal reclamanten vrezen dat het fileprobleem een impact zal hebben op de bereikbaarheid van het Delta Ziekenhuis dat heel wat ziekenhuispersoneel aantrekt; dat de files een impact zullen hebben op de reistijd tussen het Delta Ziekenhuis en het ziekenhuiscentrum Chirec in Eigenbrakel-Waterloo die grote synergieën onderhouden; dat het fileprobleem de activiteit van het Delta Ziekenhuis financieel zal beïnvloeden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan het Delta Ziekenhuis bereikbaar zal houden; dat het bereikbaar zal zijn via de stadsboulevard en de openbaarvervoerslijnen die het bedienen, waaronder het metrostation Delta;

Dat de voertuigen van de hulpdiensten voorrang hebben en gebruik zullen kunnen maken van inrichtingen voor het openbaar vervoer die vandaag nog niet bestaan;

Dat het verkeer van deze voertuigen zal worden gegarandeerd via de vele rijstroken die het plan voorbehoudt voor het openbaar vervoer;

Overwegende dat de gemeente Watermaal-Bosvoorde vreest voor een verschuiving van het doorgaand verkeer naar de Vorsterielaan, de Vorstlaan en de verschillende wijken van Watermaal-Bosvoorde, zowel tijdens de opeenvolgende fasen van de werken als nadat het plan zal zijn uitgevoerd;

Overwegende dat de gemeente Hoeilaart bezwaar maakt tegen de mobiliteitsstrategie van het plan omdat ze het verkeer en de files zal doen toenemen op haar grondgebied, op het Leonardkruispunt en aan de kruising tussen Groenendaal en de N275;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het mobiliteitsbeheer tijdens de verschillende uitvoeringsfasen van het plan geen deel uitmaakt van het plan;

Dat het plan het transitverkeer niet aanmoedigt; dat het MER de trajectverschuiving heeft geëvalueerd; dat de grote verkeersaders rond de E411 de impact zullen ondergaan; dat het MER aanbeveelt om beschermende maatregelen te nemen om doorgaand verkeer in de wijk te vermijden; dat de beschermende maatregelen die het MER aanbeveelt werden geïntegreerd in de maatregelen voor de opvolging van het plan; dat ze in de eerste uitvoeringsfasen zullen worden ingevoerd; dat deze maatregelen zullen worden getest om hun efficiëntie te meten en om ze bij te stellen indien nodig; dat deze verschillende maatregelen door de overheid zullen worden gemonitord;

Overwegende dat een aantal reclamanten, onder wie de gemeente Overijse, het MER bekritiseren omdat de complexificatie van de mobiliteit in de gemeente Oudergem niet werd onderzocht; die complexificatie vloeit enerzijds voort uit de mobiliteitsstrategie van het plan en anderzijds uit de vastgoedontwikkeling van de aanpalende sites die het aantal inwoners en het aantal verplaatsingen zal doen toenemen; dat het geen rekening houdt met de verwachte bijkomende verkeersstromen; dat het gebaseerd is op onrealistische veronderstellingen, onder meer over de modal shift en de dimensionering van de transitparking; dat het geen duidelijke redenen geeft waarom een vermindering van het verkeer op de E411 kan worden verwacht, noch iets zegt over de omvang van deze vermindering;

Overwegende dat de gemeente Overijse vraagt dat het MER alle cumulatieve effecten onderzoekt die kunnen resulteren uit de inrichting van de E411 tot stadsboulevard, uit het mislukken van de modal shift en de alternatieve mobiliteitsmaatregelen en uit de uitvoering van de inrichtingswerken op de Ring die zijn voorzien door het Vlaams Gewest;

Overwegende dat de regering herhaalt dat het MER de impact van het ontwerpplan op de mobiliteit heeft onderzocht; dat het MER de studiezone heeft uitgebreid en zich niet beperkt tot de zone van het plan; dat het MER ook een analyse bevat van de reistijden;

Dat het MER de impact van het plan op de verkeerslast en de reistijden heeft onderzocht; dat het plan weinig significante effecten zal hebben op deze parameters (minder dan 3% verhoging);

Dat het MER de effecten van het plan heeft onderzocht op basis van modellen die rekening houden met de toekomstige evolutie van het verkeer;

Dat de gebruikte modellering rekening houdt met de verwachte evoluties op de verschillende netwerken; dat de nieuwe mobiliteitsbehoeften die worden gegenereerd door projecten op de aanpalende sites zijn geïntegreerd in het multimodaal model; dat de ontwikkeling van de aanpalende sites werd vertaald in termen van verplaatsingen; dat de bijdrage van de sites bijgevolg werd onderzocht en geanalyseerd; dat het plan voldoet aan deze nieuwe vraag door vervoersinfrastructuren te ontwikkelen; dat deze infrastructuren zijn bestemd voor de auto maar ook voor de fietsers en voor het openbaar vervoer; dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op deze ontwikkelingen anticipeert en haar netwerken navenant ontwikkelt, met name door de uitvoering van het plan Good Move;

Overwegende dat enkele reclamanten het MER bekritiseren omdat het de effecten van de mobiliteitsstrategie op het vlak van vervuiling niet heeft bestudeerd;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie meent dat de gevolgen en de capaciteitsdaling aan de stadstoegang goed zijn bestudeerd in het MER dat de verdeling van de overtollige voertuigen moduleert; dat het gaat om een weloverwogen strategie;

Dat het MER de effecten van het plan op de atmosferische vervuiling heeft onderzocht; dat de vervuiling in Brussel een aanzienlijke impact ondergaat van de uitlaatgassen van de automotoren; dat de impact van het plan op de luchtkwaliteit werd gemodelleerd;

Dat de door het plan aangemoedigde vermindering van het verkeer een vermindering van de vervuiling induceert; dat dit een zeer significante verbetering betekent;

Dat het plan aansluit bij de aanbevelingen van het MER en deze in aanmerking heeft genomen, met name op het vlak van vervuiling;

Overwegende dat een aantal reclamanten het MER bekritiseren omdat het tal van negatieve effecten aantoont zonder geloofwaardige oplossingen te bieden, met name voor de fileproblemen die worden verwacht binnen de perimeter van het plan en in de omliggende wijken;

Overwegende dat het Vlaams Gewest het MER bekritiseert omdat het geen duidelijke maatregelen beschrijft om verkeersopstoppingen binnen de perimeter van de site en op het omliggende grondgebied van het Vlaams Gewest te vermijden; dat het in dit verband geen duidelijke aanbevelingen formuleert; dat het niet preciseert door wie en hoe deze aanbevelingen zullen worden uitgevoerd en gefinancierd;

Overwegende dat de regering herhaalt dat het plan vooral tot gevolg zal hebben dat het verkeer binnen de perimeter van het RPA zal worden verminderd; dat deze vermindering het resultaat is van een modal shift en van een trajectwijziging die plaats vindt stroomopwaarts van de site;

Dat het MER aanbevelingen formuleert om de geplande modal shift te versterken dankzij alternatieven voor het autoverkeer op grootstedelijke schaal; dat het MER ook aanbevelingen formuleert op schaal van het plan en de omliggende wijken;

Dat het plan aansluit bij de aanbevelingen van het MER en deze in aanmerking heeft genomen in het kader van haar strategie op grootstedelijke schaal en op schaal van het plan; dat het plan onder meer voorziet in sterke openbaarvervoersverbindingen tussen de stadstoegang en het stadscentrum, via metro-, tram- en buslijnen die toegankelijk zijn vanaf de mobiliteitshub; dat het plan bovendien de zachte mobiliteit bevordert door de openbare ruimte te herverdelen;

Dat het MER onder meer heeft aangetoond dat de P+R zo stroomopwaarts mogelijk moeten worden aangelegd en dus zo dicht mogelijk bij de plaats van herkomst van de verplaatsingen; dat het Brussels Gewest deze visie ondersteunt, dat het echter maatregelen zal nemen om de modal shift op zijn grondgebied te bevorderen;

Dat het MER aanbeveelt om de P+R te beschouwen als een mobiliteitshub die ook andere mobiliteitsdiensten associeert; dat deze hub interessant is voor de Brusselaars die de stad willen buitenrijden; dat het plan deze aanbeveling in aanmerking neemt en in het kader van haar mobiliteitsstrategie op schaal van het plan een mobiliteitshub wil creëren aan de stadstoegang;

Overwegende dat een aantal reclamanten menen dat de trajectwijzigingen en de geplande parkeerplannen geen efficiënte alternatieve oplossing vormen en zullen bijdragen tot het fileprobleem in de andere omliggende wijken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat een van de effecten van het plan die door het MER werden geïdentificeerd de trajectverschuiving is; dat deze trajectverschuivingen werden geraamd aan de hand van modellering; dat de grote verkeersaders rond de E411 de invloed zullen ondergaan; dat er nieuwe evenwichten zullen worden gevonden;

Dat de regering herhaalt dat het plan het verkeer in zeer sterke mate zal verminderen; dat het MER maatregelen aanbeveelt voor de bescherming van de wijken; dat deze maatregelen moeten worden gemonitord zodat ze kunnen worden bijgesteld om optimaal te beantwoorden aan dat doel; dat deze aanbevelingen zijn geïntegreerd in de maatregelen voor de opvolging van het plan; dat de uitdaging dus ligt in de prestatie van het openbaar vervoer en van de actieve verplaatsingswijzen; dat het plan voorziet in de ontwikkeling van deze prestaties;

Overwegende dat het Vlaams Gewest vraagt om zeker opstoppingen op de Ring en de E411 te vermijden, om de redenen dat het in het algemeen belang is dat de verkeersstroom op deze internationale verkeersaders op ieder ogenblik zo goed mogelijk wordt gevrijwaard; dat er absoluut moet worden vermeden dat bijkomende files grote verkeersvolumes zullen aantrekken naar het lagere wegennet van de Vlaamse randgemeenten, temeer omdat dergelijk verkeer nu al een grote impact heeft op de levenskwaliteit en de verkeersveiligheid; dat deze opstoppingen een impact zullen hebben op de busnetten die niet over een eigen verkeersruimte beschikken; dat het ook in het belang van het Brussels Gewest is dat deze toegangswegen niet dichtslibben, kwestie van de goede werking van de mobiliteitshub van het Adeps te garanderen en het interne verkeer dat het Gewest doorkruist te verminderen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de herkwalificatie van de stadstoegang alleen op het Brusselse grondgebied wordt beoogd;

Dat het plan een impact kan hebben op bepaalde delen van de Ring; dat deze impact zal worden verminderd door het beleid dat de drie gewesten voeren om het autoverkeer en de effecten ervan op de broeikasgasemissies te verminderen; dat het MER aanbeveelt om voor de bussen trajecten in eigen baan te voorzien op de dichtgeslibde verkeersaders;

Dat het MER de trajectverschuiving naar de Ring en vóór de Ring op de E411 heeft geëvalueerd; dat deze verschuiving wordt geraamd op 400 voertuigen/u op de buitenring tijdens de ochtendspits; dat de reistijden zullen worden verlengd met gemiddeld maximaal 3% voor alle betrokken verplaatsingen;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vraagt dat het MER de uitgang uit Brussel verder bestudeert;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vraagt dat het plan wordt vergezeld door maatregelen om het fileprobleem te verminderen, vooral in de uitgaande richting uit Brussel waar het volgens het MER het grootst is;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de impact van het plan op het buitenrijden van Brussel in detail heeft bestudeerd; dat het MER na deze analyse aanbeveelt om een hub te creëren om te voldoen aan de noden van de Brusselaars die het Gewest moeten buitenrijden;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan voorziet in maatregelen om een vlot verkeer van de verschillende en gevarieerde verplaatsingswijzen te bevorderen om de mobiliteit te beheersen; dat het voorziet in oplossingen die vermijden dat doorgaand verkeer alternatieve trajecten zoekt, bv. aanpassing van het verkeersplan en adequaat beheer van verkeerslichten, invoering van eenrichtingverkeer op bepaalde wegen, dubbele afsluiting van bepaalde omliggende wijken, verlaging van de verkeerssnelheid, installatie van snelheidsremmers en radars; dat de goede bereikbaarheid van het Delta Ziekenhuis en de snelle verbinding met het ziekenhuiscentrum Chirec van Eigenbrakel-Waterloo gegarandeerd zijn;

Overwegende dat de gemeente Elsene vraagt dat het plan voorziet in begeleidende maatregelen om het doorgaand verkeer als gevolg van de opheffing van het viaduct Herrmann-Debroux te beperken, met name in de Terkamerenboslaan richting Roosevelt of in de Visélaan richting Begraafplaats van Elsene;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het voorzien van systemen of maatregelen om een vlot verkeer te garanderen en doorgaand verkeer te verhinderen om alternatieve trajecten op te zoeken niet binnen de mate van detail van het plan valt, maar onder de lokale aanleg- en mobiliteitsplannen valt;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het verkeer op de E411 ter hoogte van het Leonardkruispunt wordt gestopt om een vlot lokaal verkeer in Oudergem te garanderen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voorziet in een vermindering van het autoverkeer zo vroeg mogelijk, door de weginfrastructuur al vanaf de stadstoegang om te vormen tot stadsboulevard;

Overwegende dat de gemeente Watermaal-Bosvoorde vraagt dat het Gewest duidelijke en precieze maatregelen voorstelt en mee financiert om de verkeersverschuiving te voorkomen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de bepaling en financiering van maatregelen om een verkeersverschuiving te vermijden geen deel uitmaakt van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstellen om ter hoogte van het Leonardkruispunt verkeerslichten te plaatsen om de vlotheid van het verkeer te regelen, met synchronisatie met de andere verkeerslichten die in de stadsboulevard zijn gepland tot aan Delta;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het Leonardkruispunt zowel op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest als op het grondgebied van het Vlaams Gewest ligt en buiten de perimeter van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de bewoners hun recht behouden om een auto te bezitten en die auto te parkeren en ermee te rijden, aangezien het openbaar vervoer niet overal komt en niet aan alle behoeften kan beantwoorden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan verplaatsingen met de auto en het parkeren niet verbiedt binnen de perimeter;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de hele wijk Prinsenpark (gelegen tussen de Vorstlaan, de gemeentegrens met Watermaal-Bosvoorde en de E411) opneemt in een beschermzone met lokaal verkeer;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de bepaling van een beschermzone met lokaal verkeer niet binnen de mate van detail van het plan valt, maar onder de lokale inrichtings- en mobiliteitsplannen valt; dat de wijk Prinsenpark de perimeter van het plan overschrijdt;

Overwegende dat een aantal reclamanten het plan bekritiseren omdat het geen alternatief biedt om de bereikbaarheid van het Brussels Gewest te garanderen voor het goederenverkeer; dat het fileprobleem binnen de perimeter van het plan een impact zal hebben op deze activiteit en de kosten ervan zal doen stijgen en dat die kostenstijging zal worden verhaald op de Brusselse consument; dat de aanwezige logistieke bedrijven het Brussels Gewest zullen verlaten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER rekening heeft gehouden met het goederenvervoer; dat het goederenvervoer geen andere impact zal ondergaan dan het verkeer in het algemeen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan een 'congestietaks' heft om doorgaand verkeer en het nemen van binnenwegen langs de lokale wegen te ontraden, maar het verkeer verbonden aan lokale arbeid, de lokale economie of het algemeen belang toelaat; dat de woonwijken of wijken met een school worden beschermd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het heffen van taksen niet onder de bevoegdheid van het plan valt; 8.3. Mobiliteitsstrategie op grootstedelijke schaal (1.c.2) Overwegende dat een aantal reclamanten gunstig staan tegenover de mobiliteitsstrategie op grootstedelijke schaal, omdat ze een mobiliteitswijziging in de hand werkt en de mobiliteit zal rationaliseren;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de mobiliteitsstrategie op grootstedelijke schaal van het plan zich beperkt tot het herhalen van de mobiliteitsuitdagingen op grootstedelijke schaal en van enkele doelstellingen van het gewestelijke mobiliteitsbeleid waar het mobiliteitsbeleid op schaal van het plan bij aansluit; dat het niet de taak van het plan is om de mobiliteitsproblemen op gewestelijke of grootstedelijke schaal op te lossen die zich buiten het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest situeren;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om een mobiliteitsstudie uit te voeren op schaal van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest om een visie op alle toegangen te bieden met horizon 2025-2030; dat deze studie moet worden geïnspireerd op de mobiliteitsstrategieën van Gent en Antwerpen, met netwerken van min of meer ver uit elkaar gelegen transitparkings waar gratis of tegen betaling kan worden geparkeerd en die worden bediend door snel openbaar vervoer dat naar het stadscentrum rijdt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de realisatie van een mobiliteitsstudie op schaal van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet onder de bevoegdheid van het plan valt;

Dat de Brusselse Hoofdstedelijke Regering op 5 maart 2020 een nieuw gewestelijk mobiliteitsplan, het plan Good Move, heeft goedgekeurd; dat dit strategisch en operationeel plan de periode 2020-2030 dekt; dat de mobiliteitsstrategie van het plan aansluit bij de doelstellingen van dit gewestelijk mobiliteitsplan;

Modal shift Overwegende dat de regering aangeeft dat de impact van het plan op een breder gebied dan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd bestudeerd in het milieueffectrapport en dat hieruit voortvloeit dat een deel van de gebruikers die van buiten Brussel komen en die de E411 nemen hun vervoerwijze of hun route zullen moeten wijzigen, gezien de beperking van de capaciteit van de verkeersader om een stadsboulevard te creëren;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vraagt dat de mobiliteitsstrategie van het plan rekening houdt met de evolutie van de mobiliteitspraktijken zoals het delen van parkeerplaatsen, autodelen, de toegankelijkheid voor PBM, de voorrang voor de actieve vervoerswijzen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat een van de doelstellingen van de mobiliteitsstrategie van het plan de evolutie van de mobiliteitshub is in de tijd, rekening houdend met de nood aan andere verplaatsingen dan met de auto;

Dat het plan het gebruik van de actieve verplaatsingswijzen aanmoedigt, evenals het gedeeld gebruik van de parkeerinfrastructuren en carpoolen;

Dat de behoeften van PBM worden beschouwd bij de uitvoering van de mobiliteitsoplossingen;

Dat het plan een planologisch instrument is en niet de inrichtingen bepaalt die moeten worden voorzien om de goede bereikbaarheid voor PBM te garanderen; dat deze kwestie echter wordt behandeld in andere verordeningen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vaststellen dat de huidige alternatieven voor het autogebruik niet performant zijn en dat ook in de toekomst niet zullen zijn; dat het GEN niet vóór 2030 in gebruik zal worden genomen, dat de buslijnen die op de E411 rijden zeer beperkt zijn; dat er geen behoorlijke fietspaden zijn die Brussel met Waver verbinden, enz.;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan wijst op de uitdaging om alternatieven voor het autogebruik te ontwikkelen om een modal shift te bewerkstellingen vóór de perimeter, zoals de versterking van het openbaarvervoersaanbod op grootstedelijke schaal, het gecoördineerd creëren van een netwerk van kwaliteitsvolle fietspaden op grootstedelijke schaal, het creëren en verhogen van het aanbod van transitparkings;

Overwegende dat een aantal reclamanten de mobiliteitsstrategie van het plan bekritiseren omdat het is gebaseerd op een modal shift vóór Brussel, dankzij met name de aanleg van een transitparking en de versterking van het openbaar vervoersaanbod (buslijnen, GEN, enz.) in de andere gewesten, terwijl er hierover nog geen onderhandelingen zijn gestart en er geen garantie bestaat dat deze maatregelen kunnen worden uitgevoerd; dat deze oplossingen onzeker en hypothetisch zijn;

Overwegende dat de regering aangeeft dat er met het Vlaams Gewest besprekingen lopen over alternatieven voor het autogebruik die zullen worden uitgerold om de modal shift te bewerkstellingen vóór Brussel; dat deze besprekingen de perimeter van het plan overschrijden en geen deel uitmaken van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten de mobiliteitsstrategie bekritiseren omdat ze de mogelijkheid om Brussel binnen te rijden met de auto beperkt zonder efficiënte alternatieven voor te stellen; dat de huidige alternatieven voor de Brusselaars om Brussel buiten te rijden zeer beperkt zijn;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat volgens het MER de modal shift voor het uitgaande verkeer zeer miniem zal zijn;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER aanbevelingen formuleert om een modal shift te bewerkstellingen voor het autoverkeer dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest verlaat binnen de perimeter van het plan;

Dat de versterking van de bestaande mobiliteitsdiensten (bus) en het creëren van nieuwe diensten (autoverhuur, fietsverhuur, autodelen, taxi, enz.) op het Brusselse grondgebied in de mobiliteitshub die het plan voorziet efficiënte oplossingen zijn om de verplaatsingen vanuit Brussel te garanderen;

Overwegende dat de gemeente Sint-Lambrechts-Woluwe en de gemeente Sint-Pieters-Woluwe wijzen op de noodzaak om de automobilist een aantal multimodale alternatieven te bieden zodat hij zijn traject comfortabel en snel kan voortzetten, al vóór de versmalling van de weginfrastructuur;

Overwegende dat de Economische en Sociale Raad en de stad Brussel wijzen op de noodzaak om het openbaarvervoersaanbod te ontwikkelen en te versterken - GEN, kwaliteitsvolle mobiliteitshub met een sterke verbinding met de stad en de rand - aangezien de huidige capaciteit zal verminderen na de herkwalificatie van de infrastructuur, wat kan resulteren in een aanzienlijke modal shift naar het openbaar vervoer;

Overwegende dat de gemeente Overijse opmerkt dat het welslagen van de modal shift vooral afhangt van de ontwikkeling van het intergewestelijk openbaar vervoer door de federale staat en de deelstaten, terwijl die niet werden geraadpleegd;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie opmerkt dat het plan zelf als volgt preciseert "zoals bepaald in het GPDO en het GMP moeten er talrijke oplossingen ontwikkeld worden op een schaal die het ontwerpplan overschrijdt (GEN, tol, uitgebreid fietsnetwerk, P+R buiten het BHG)";

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan wijst op de uitdaging om gediversifieerde mobiliteitsalternatieven aan te bieden zoals de rationalisering van de verplaatsingen met de auto, het gebruik van het openbaar vervoer, de ontwikkeling van de actieve verplaatsingswijzen; dat het tevens wijst op de uitdaging om het openbaarvervoersaanbod te versterken op grootstedelijke schaal om een modal shift te bevorderen, met name in samenhang met de uitvoering van het GEN (trein- en busaanbod); dat het voorstelt om een aanvullende analyse van de lijnen en de te versterken frequenties uit te voeren);

Dat de regering erop wijst dat deze maatregelen de perimeter en de inhoud van het plan overstijgen en onder de samenwerking vallen tussen de gewesten en de federale staat;

Overwegende dat de Economische en Sociale Raad benadrukt dat behalve de actieve mobiliteit ook de gedeelde mobiliteit op de voorgrond moet worden geplaatst en bevorderd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voorziet in de inrichting van een mobiliteitshub met een compleet mobiliteitsaanbod met zowel actieve als gedeelde mobiliteit; dat het carpoolen aanmoedigt en de inrichting van ruimten die daartoe zijn voorbehouden;

Overwegende dat de gemeente Watermaal-Bosvoorde vraagt dat het Gewest duidelijke en precieze maatregelen voorstelt en mee financiert om de realisatie van de gewenste modal shift te garanderen (versterking van het voetgangers- en fietsnet, aantrekkelijk openbaarvervoersplan, doordacht parkeerplan, enz.);

Overwegende dat de regering aangeeft dat de financiering van de maatregelen en de mobiliteitsstrategie van het plan niet onder de bevoegdheid van het plan valt;

Overwegende dat de gemeente Tervuren en de gemeente Kraainem vragen dat alternatieven voor het autoverkeer worden gebruikt om de modal shift te realiseren, vooral efficiënt openbaar vervoer tussen Brussel en de Vlaamse rand; dat de tramlijnen 39 en 44 in dat opzicht worden gemoderniseerd en verlengd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de interventie van het plan beperkt is tot zijn perimeter; dat de ontwikkeling van het intergewestelijk openbaar vervoer door de federale staat en de deelstaten niet onder de bevoegdheid van het plan valt;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstellen om ontradingsparkings aan te leggen aan de rand van Brussel, vóór de Ring, in het Waalse en Vlaamse Gewest en dus vóór de zones waar de Ring en de E411 verzadigd zijn tijdens de spitsuren (met name in Groenendaal, Jezus Eik, Waver, Louvain-la-Neuve), in de buurt van voldoende betrouwbare en efficiënte transgewestelijke openbaarvervoerslijnen naar het Brussels Gewest; en dit voordat het viaduct Herrmann-Debroux wordt afgebroken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het aanleggen van parkings buiten de perimeter van het plan en het grondgebied van het Brussels Gewest niet onder de bevoegdheid van het plan valt;

Overwegende dat de gemeente Sint-Pieters-Woluwe zich afvraagt of er een plan bestaat om automobilisten aan te moedigen de transitparkings van de stations in de Brusselse rand te gebruiken en wat de visie van de NMBS is in dit verband;

Overwegende dat de regering aangeeft dat maatregelen om de automobilisten aan te moedigen de transitparkings van de stations in de Brusselse rand te gebruiken niet onder de bevoegdheid van het plan vallen;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstellen om een spoorlijn te creëren die een volledige lus maakt op de Grote Ring van Brussel, die langs het Leonardkruispunt passeert en waarbij verschillende 'faunoducten' worden voorzien in het Zoniënwoud; dat dit de automobilisten kan aanmoedigen om de trein te nemen;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstellen om een busstrook te materialiseren en te beveiligen tussen de mobiliteitshub en Waver waar een transitparking zou moeten worden aangelegd;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om openbaarvervoerslijnen aan te leggen naar Overijse, Hoeilaart en Waver, naast de bestaande buslijnen die van slechte kwaliteit zijn;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstellen om de tramlijn tussen Tervuren en Montgomery te moderniseren, een transitparking aan te leggen ter hoogte van het Vierarmenkruispunt in Tervuren en alternatieve mobiliteitsoplossingen te voorzien ter hoogte van de E40 en de luchthaven Brucargo;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het fietsnet wordt doorgetrokken tot voorbij het Leonardkruispunt en Overijse;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de interventie van het plan beperkt is tot zijn perimeter; dat de interventie van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering beperkt is tot haar grondgebied;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vraagt dat de projecten voor de heraanleg van de Ring en het Leonardkruispunt die de Werkvennootschap beoogt ook busrijstroken in eigen baan omvatten voor `een hoog niveau van dienstverlening' op de Ring aangezien de inspanningen op het gebied van openbaar vervoer immers heel beperkt zijn, in tegenstelling tot die voor de nieuwe radiale en tangentiële tramlijnen die in het noordelijke deel (Brabantnet) zijn gepland;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de aanleg van busrijstroken in eigen baan voor een 'hoog niveau van dienstverlening' op de Ring is opgenomen in de aanbevelingen van het MER, maar niet in het plan zelf aangezien dat niet binnen de interventieperimeter valt;

Overwegende dat het Vlaams Gewest het MER bekritiseert omdat het geen rekening houdt met de ontwikkeling van het busnet De Lijn;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de uitrol van het busnet De Lijn niet onder de verantwoordelijkheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest valt; dat deze uitrol de oplossingen versterkt die worden aanbevolen door het MER; dat het plan in de doorgang van bussen vanuit Vlaanderen voorziet door eigen banen te reserveren op het Brusselse grondgebied; dat de behoefte aan verplaatsingen met de bus in eigen baan werden geanalyseerd en bevestigd door het MER; dat het MER dus rekening houdt met de huidige en toekomstige behoeften van het busnet de Lijn;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen hebben bij de samenwerking met Brussel Mobiliteit, de MIVB, TEC en De Lijn;

Overwegende dat de gemeente Sint-Pieters-Woluwe vragen heeft bij de medewerking van De Lijn, TEC, de MIVB en de NMBS bij de uitwerking van een grote kaart van het openbaar vervoersnet op grootstedelijke schaal, de promotie van dit net en het aanbod van één enkel vervoersbewijs naar het grootstedelijk gebied met het openbaar vervoer vanaf de rand en omgekeerd, zodat de dienstverlening aantrekkelijk wordt en de concurrentie met de auto kan doorstaan; dat dit een van de belangrijkste doelstellingen is van het gewestelijk mobiliteitsplan "GoodMove", "Mobility as a Service " (MAAS);

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan wijst op de uitdaging om het openbaarvervoersaanbod te versterken op grootstedelijke schaal;

Dat de medewerking van de openbaarvervoersmaatschappijen niet onder de bevoegdheid van het plan valt;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vraagt dat de regering het initiatief neemt om samen met de gewesten, de betrokken gemeenten, de provincies Vlaams- en Waals-Brabant en de NMBS te zorgen voor de aanleg van 'overtuigingsparking' langs de spoorlijn Brussel-Namen, maar ook voor voldoende aanbod aan bussen voor een goede verbinding met het spoor, omdat alleen met een efficiënt alternatief aanbod aan openbaar vervoer, waaronder TEC en De Lijn, hopelijk de druk van de auto's die Brussel binnenrijden kan worden verminderd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan wijst op de uitdaging om het P+R-aanbod te creëren en te vermenigvuldigen buiten het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, in de buurt van de stations of de openbaarvervoershalten, en dat deze P+R's de mobiliteitshub die in het plan is voorzien aanvullen;

Dat het opzetten van een samenwerking tussen de bevoegde overheden voor de realisatie van 'overtuigingsparkings' buiten het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet onder de bevoegdheid van het plan valt;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vraagt om de mobiliteitsalternatieven die het MER voorstelt concreet vorm te geven;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan past in het kader van de aanbevelingen van het MER en deze erin zijn opgenomen, met uitzondering van de aspecten die niet binnen de mate van detail van het ontwerpplan vallen of die niet onder de bevoegdheid van het plan vallen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om een stadstol in te voeren om pendelaars ertoe aan te zetten om met het openbaar vervoer naar het stadscentrum te komen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de invoering van een stadstol niet onder de bevoegdheid van het plan valt;

Overwegende dat het Vlaams Gewest voorstelt om het mobiliteitsalternatief te ontwikkelen dat de (elektrische) fiets combineert met het openbaar vervoer, dit ten behoeve van de pendelaars die uit Wallonië komen;

Overwegende dat de gemeente Sint-Lambrechts-Woluwe voorstelt om intergewestelijke fietssnelwegen te ontwikkelen, waaronder de ontwikkeling en verlenging van de fietsverbinding F204 tussen Jezus-Eik en het sportcentrum van het Adeps op het grondgebied van het Brussels Gewest vanaf de toekomstige multimodale pool;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan wijst op de uitdaging van de gecoördineerde aanleg van een kwaliteitsvol fietsnet op grootstedelijke schaal dat de gewestgrenzen zou oversteken en van de versterking van het openbaarvervoersaanbod op grootstedelijke schaal; dat het plan voorziet in een fietsroute op de as Leonard-Delta; dat de interventie van het plan beperkt is tot zijn perimeter;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie opmerkt dat het woon-werkverkeer moet worden verminderd, met name tijdens de spitsuren; dat het Brussels Gewest de aanzet kan geven tot een samenwerking met de publieke en private sector om tussenliggende werkplekken en verschillende diensten te creëren om deze noodzaak te verminderen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het opzetten van een samenwerking met de publieke en private sector voor het creëren van tussenliggende werkplekken en verschillende diensten om deze noodzaak te verminderen geen deel uitmaakt van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het MER de mobiliteitsstrategie van het plan onderzoekt zonder enige modal shift;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat de modal shift niet voor iedereen mogelijk is; dat sommige mensen geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer, bijvoorbeeld ouderen, jonge kinderen, personen met beperkte mobiliteit; dat sommige beroepen en activiteiten enkel met de auto kunnen worden uitgeoefend, bijvoorbeeld thuisverpleging, leveringen en vervoer van goederen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de hypotheses inzake de modal shift die het MER in aanmerking neemt realistisch zijn op korte termijn en rekening houden met een modale verdeling die is gebaseerd op de huidige verdeling en de verdeling die is gepland tegen 2025; dat het plan effecten zal hebben op de modal shift gezien de impact ervan op de capaciteit van het autoverkeer; dat het geen zin heeft om de mobiliteitsstrategie te onderzoeken zonder modal shift;

Dat het alternatief 'geen modal shift' niet realistisch is en daarom niet werd onderzocht in het MER;

Dat het plan een vermindering van het autoverkeer beoogt door de ruimten voor de auto, de actieve verplaatsingswijzen en het openbaar vervoer weer in evenwicht te brengen; dat het ruimten voor het autoverkeer behoudt in het kader van de stadsboulevard; dat Brussel dus bereikbaar zal blijven met de auto;

Overwegende dat de Economische en Sociale Raad zich afvraagt wat de gevolgen op het vlak van mobiliteit zullen zijn als deze oplossingen voor de modal shift niet of te laat worden uitgevoerd op deze belangrijke invalsas van het Gewest;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan wijst op de mobiliteitsuitdagingen op grootstedelijke schaal om een modal shift te bewerkstellingen; dat zijn interventie echter beperkt is tot zijn perimeter en tot de strategie die het voorstelt in lijn met deze uitdagingen en met de doelstellingen van het gewestelijk mobiliteitsbeleid;

Overleg en samenwerking met de andere spelers Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat een van de belangrijkste doestellingen van het plan, namelijk streven naar een duurzamere mobiliteit, afhangt van de goede samenwerking tussen de verschillende betrokken machtsniveaus; dat ze vragen om een nauwe coördinatie op te zetten voordat het plan wordt gerealiseerd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan een overleg aanbeveelt tussen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest over de concrete maatregelen die op grootstedelijke schaal moeten worden genomen om de modal shift te bevorderen;

Overwegende dat een aantal reclamanten betreuren dat het plan niets vermeldt over een belangrijke vergadering die ESPON op 24/10/2018 organiseerde in de lokalen van Perspective; deze vergadering handelde over de ruimtelijke ordening in België en de verschillende gewesten waren aanwezig; er bleek toen dat ze niet samenwerkten en elk hun eigen projecten uitvoerden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat deze vergadering niet kaderde in het uitwerkingsproces van het plan; dat ze herhaalt dat het plan een overleg aanbeveelt tussen de federale staat en de bevoegde deelstaten;

Overwegende dat de gemeente Overijse opmerkt dat de E411 een grensoverschrijdende gewestweg is in de zin van het samenwerkingsakkoord dat op 17 juni 1991 werd gesloten tussen het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en dat betrekking had op de grensoverschrijdende gewestwegen;

Overwegende dat de gemeente Overijse meent dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet voldoet aan de adviesplicht die is voorzien in artikel 4 van het samenwerkingsakkoord van 17 juni 1991 voor wat de maatregelen aangaande de bestemming van het verkeer betreft, terwijl het plan een aanzienlijke impact zal hebben op het verkeer op de E411; dat de adviesaanvraag bij het Vlaams Gewest niet volstaat om te voldoen aan de raadplegingsplicht van de betrokken gewesten; dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest het federale loyauteitsbeginsel schendt;

Overwegende dat de gemeente Overijse meent dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet op de hoogte was van de verdeling van het beheer van de E411 die is vastgelegd in het samenwerkingsakkoord van 17 juni 1991, in die zin dat het plan uitgaat van een bevoegdheid die niet toebehoort aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest maar aan het Vlaams Gewest; dat ze vraagt om het Vlaams Gewest opnieuw te raadplegen over het plan en de elementen die vallen onder het beheer van de E411 dat is toegekend aan het Vlaams Gewest;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie opmerkt dat het Waals Gewest tijdens het openbaar onderzoek niet heeft gereageerd;

Overwegende dat een aantal reclamanten en de gemeente Hoeilaart aanklagen dat het Vlaams Gewest niet werd geraadpleegd over het plan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de adviezen van het Waals en het Vlaams Gewest werden gevraagd in overeenstemming met artikel 30/5, § 3 van het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 16 december 2010Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 16/12/2010 pub. 10/01/2011 numac 2010031610 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende goedkeuring van de beslissing van de gemeente Evere tot totale opheffing van het bijzonder bestemmingsplan nr. 8 « Van Ruusbroeck », goedgekeurd bij koninklijk besluit van 18 december 1961 type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 16/12/2010 pub. 31/12/2010 numac 2010031607 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 24 januari 2002 betreffende de kwaliteit van het leidingwater type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 16/12/2010 pub. 10/01/2011 numac 2010031611 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende goedkeuring van de beslissing van de gemeente Evere tot totale opheffing van het bijzonder bestemmingsplan nr. 14 « Hauwaerts », goedgekeurd bij koninklijk besluit van 28 februari 1963 sluiten betreffende de tenuitvoerlegging van de grensoverschrijdende raadpleging die van toepassing is op het richtplan van aanleg, dat in artikel 2 bepaalt dat het ontwerpplan en het MER aan de betrokken gewesten moeten worden voorgelegd tegelijk met het openbaar onderzoek; dat deze adviezen werden gevraagd in overeenstemming met de bepalingen van het samenwerkingsakkoord van 26 november 2012 tot instelling van een Informatieforum Ruimtelijke Ordening; dat deze adviezen werden gevraagd in overeenstemming met de overlegplicht die is voorzien in artikel 5 van het samenwerkingsakkoord van 17 juni 1991;

Dat de adviezen van de betrokken gewesten geen deel uitmaken van de documenten die werden onderworpen aan het openbaar onderzoek;

Overwegende dat het Vlaams Gewest wijst op het gebrek aan een intergewestelijke strategische benadering van het parkeren van de pendelaars, het structureel openbaar vervoer en de fietspaden;

Overwegende dat de gemeente Overijse opmerkt dat de uitvoering van het plan in grote mate afhangt van de interventie van de federale staat en de deelstaten, met name wat de modal shift en de ontwikkeling van het intergewestelijk vervoer betreft; dat er geen enkele zekerheid bestaat dat de ontwikkeling voldoende zal zijn gerealiseerd bij de uitvoering van het plan en de heraanleg van de E411;

Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie (GMC) aangeeft dat de vermindering van het verkeer ook investeringen in de andere gewesten zal vereisen;

Overwegende dat de Vlaamse gemeenten van de rand en het Vlaams Gewest menen dat een ruimer en constant overleg is aangewezen en betreuren dat noch zij noch andere spelers van het Vlaams Gewest van in het begin werden betrokken bij de uitwerking van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het Brussels Gewest samenwerkt met de andere gewesten om de mobiliteit van de pendelaars te organiseren op lange termijn, de inkomende autostroom in te dijken, de economische welvaart van Brussel te garanderen; de toegang tot Brussel via de E411 gezamenlijk herin te richten; om efficiënte mobiliteitsalternatieven te voorzien;

Overwegende dat het Vlaams Gewest, de Gewestelijke Mobiliteitscommissie (GMC), de Economische en Sociale Raad, de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie, de gemeente Hoeilaart, de gemeente Kraainem en de gemeente Sint-Pieters-Woluwe vragen om overleg en een sterke coördinatie - en de noodzaak daarvan benadrukken - met de twee andere gewesten; met de andere deelstaten en met de federale staat; met de Vlaamse gewestelijke diensten en met de gemeentebesturen van Hoeilaart, Overijse en Tervuren en van de andere grensgemeenten in de Brusselse rand; teneinde een gezamenlijke strategie voor de E411 uit te werken en sterke banden te behouden tussen Brussel en de rand en om te vermijden dat het verkeer verschuift naar de woonwijken; om een betere coördinatie op het vlak van mobiliteit te garanderen; om filevorming in Brussel-Oost te vermijden;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vraagt dat het plan gepaard gaat met samenwerking en coördinatie op grootstedelijk niveau, vooral voor mobiliteitsproblemen maar ook voor uitdagingen inzake territoriale ontwikkeling (Ring, GEN, enz.); dat ze de noodzaak benadrukt om verder te gaan dan louter overleg en een proces van echte samenwerking met de verschillende betrokken partijen op gang te brengen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen hebben bij de samenwerking met de gemeenten Overijse en Hoeilaart, met de provincies Waals- en Vlaams-Brabant, met de Waalse gemeenten waaruit pendelaars komen, zoals Waver;

Overwegende dat de gemeente Watermaal-Bosvoorde vraagt om een grondige dialoog op gang te brengen tussen de Brusselse gemeenten en de gemeenten die grenzen aan de Rand, om een betere coördinatie te garanderen op het vlak van mobiliteit;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de raadplegingsprocedure met het Vlaams Gewest werd gerespecteerd in overeenkomstig met artikel 30/5 § 3 van het BWRO; dat bezwaren en opmerkingen van verschillende gemeenten van buiten het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de besturen van het Vlaams Gewest bovendien werden verzameld tijdens het openbaar onderzoek;

Dat het plan overleg aanbeveelt en aanbevelingen formuleert in het kader van de mobiliteitsstrategie op grootstedelijke schaal, om met name de modal shift te bevorderen;

Dat de opstarting van dit grootstedelijke overleg niet onder de bevoegdheid van het plan valt;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen hebben bij de interactie van het plan met de uitbreiding van de verkeersruimten op de Ring en op het Leonardkruispunt die het Vlaams Gewest heeft gepland; dat ze een tegenstrijdigheid vaststellen tussen de doelstelling om een stadsboulevard aan te leggen en alle investeringen van dien die een verhoging van het verkeer met 20% of 54.000 extra voertuigen in deze zone zullen impliceren;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de aanleg van de stadsboulevard enkel beoogd wordt op Brussels grondgebied; dat de aanleg van de Ring niet tot doel heeft om het autoverkeer te vermeerderen; dat dit project verenigbaar is met het project van de stadsboulevard zoals voorgesteld door het plan;

Overwegende dat het bestuur belast met territoriale planning (Perspective) opmerkt dat het Vlaams Gewest, met tussenkomst van de Werkvennootschap, momenteel werkt aan een project om het oostelijke deel van de Ring te reorganiseren, en ruimer gezien om wegen in te richten op de kruising tussen het Brussels en het Vlaams Gewest; dat ze vraagt om een grootstedelijk overleg te voeren om te komen tot coherente en relevante oplossingen om de stadstoegang rustiger te maken en de levenskwaliteit in de wijken binnen de perimeter van het stadsproject te versterken zoals wordt voorgesteld door het ontwerp-RPA;

Overwegende dat het Vlaams Gewest opmerkt dat het project "Werken aan de Ring" (zone ring Oost) van De Werkvennootschap de perimeter van het plan overlapt of kan overlappen, met name aan het Drie Fonteinen-viaduct en op het Leonardkruispunt; dat het plan en de heraanleg van de E411 tot een stadsboulevard een impact zal hebben op de Ring; dat deze projecten voorzien in verschillende inrichtingen;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie opmerkt dat de projecten van de Werkvennootschap voor de heraanleg van de Ring en de aansluiting van het FietsGEN en een aantal quick wins complementair zijn aan die van het Brussels Gewest; dat de Werkvennootschap zowel de doelstellingen van het plan als die van het toekomstig gewestelijk mobiliteitsplan (Good Move) heeft geïntegreerd in haar modellen; dat de plannen voor de heraanleg van de Ring verschillen naargelang de tracés;

Overwegende dat het Vlaams Gewest vraagt dat de heraanlegprojecten van het Leonardkruispunt en de toegangen in Jezus-Eik die De Werkvennootschap voorziet worden opgenomen in het plan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het overleg tussen de gewesten werd gevoerd; dat de coherentie van de inrichtingen tussen de projecten moet worden gegarandeerd in het overleg tussen de gewesten;

Dat het Brussels Gewest een stadsboulevard wil inrichten voor zijn stadtoegang; dat de aanleg van de Ring verenigbaar is met de stadsboulevard; dat het detail van de inrichtingen niet onder de bevoegdheid van het plan vallen;

Overwegende dat het Vlaams Gewest opmerkt dat het studies uitvoert over de vestiging van transitparkings in Jezus-Eik en Maleizen, maar dat deze studies geen rekening houden met de geplande capaciteitsdaling van de E411;

Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie (GMC) opmerkt dat de vestiging van de transitparking in Jezus-Eik en de ontwikkeling van een openbaarvervoerslijn van hoge capaciteit overleg en akkoorden met het Vlaams Gewest en de gemeente Overijse zullen vereisen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de parkingprojecten in Jezus-Eik en Maleizen zullen bijdragen tot de gewenste modal shift;

Dat de regering herhaalt dat de overlegprocedure met de andere gewesten werd uitgevoerd, dat het plan overleg tussen de gewesten aanbeveelt;

Overwegende dat een aantal reclamanten van mening zijn dat de mobiliteitsalternatieven voor de pendelaars niet moeten worden gefinancierd door de Brusselaars aangezien zij deze alternatieven niet zullen gebruiken;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het Gewest de fiscale pistes en de subsidiemogelijkheden onderzoekt om de lasten zo goed mogelijk te verdelen, met name via incentives voor carpooling, moduleerbare vignetten of een toegangstaks tot Brussel (behalve voor bepaalde categorieën waaronder de inwoners van Brussel); Overwegend dat een aantal reclamanten vragen dat als de samenwerking tussen de gewesten mislukt, een stadstol zal worden ingevoerd om de werken voor de uitvoering van het plan te financieren;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstellen dat de stadstol kan worden betaald met een vervoersbewijs van het MIVB-net dat de pendelaars toegang zou verlenen tot het openbaar vervoer;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om een kilometerheffing in te voeren;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de kosten van de geplande inrichtingen voor de pendelaars worden opgenomen in projecten die het belang van de Brusselaars dienen, projecten voor de herwaardering van de openbare ruimten van het plan;

Overwegende dat de regering herhaalt dat de financiering van de maatregelen voor de uitvoering van het plan en de mobiliteitsstrategie niet tot de bevoegdheid van het plan behoren;

Dat ze aangeeft dat de invoering van een stadstol of een kilometerheffing niet onder de bevoegdheid van het plan valt; 8.4. Mobiliteitsstrategie op schaal van het plan (1.c.3.) Algemene opmerkingen Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie gunstig staat tegenover de grote algemene principes van het plan, gericht op de omvorming van de E411 tot een stadsboulevard ter ondersteuning van de multimodale mobiliteit om zo de wijken opnieuw met elkaar te verbinden en de verplaatsingen voor voetgangers en fietsers te vergemakkelijken;

Overwegende dat de gemeente Watermaal-Bosvoorde gunstig staat tegenover de doelstelling om het viaduct en de bijhorende infrastructuren af te breken om plaats te maken voor een stadsboulevard met aanpalende sites die gericht zijn op deze nieuwe boulevard;

Overwegende dat de gemeente Oudergem en een aantal reclamanten de plannen voor de omvorming van de mobiliteitsinfrastructuren en de openbare ruimten, en dus ook de afbraak van het viaduct Herrmann-Debroux, toejuichen omdat ze de landschappelijke continuïteit en de biodiversiteit bevorderen;

Overwegende dat een aantal reclamanten akkoord gaan met de wens om ernstige hinder te verminderen die vooral wordt gegenereerd door druk gemotoriseerd verkeer: luchtvervuiling, milieuhinder, geluidsoverlast, verkeersonveiligheid;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan zich vooral tot doel stelt om de stadstoegang te herstructureren; dat de verkeersinfrastructuur daarvoor moet worden omgevormd tot een kwalificerende en multimodale landschappelijke infrastructuur die banden creëert op lokale schaal en ruimte vrijmaakt voor beplanting, voor de zachte verplaatsingswijzen en voor het openbaar vervoer;

Dat mobiliteit een belangrijke conditio sine qua non is om de infrastructuur radicaal om te vormen en de levenskwaliteit in de wijken te verbeteren.

Dat de mobiliteitsstrategieën die het plan aanbeveelt het beoogde project aanvullen; 8.5. Mobiliteitshub met sterke aansluiting op het openbaar vervoer (1.c.3.1) Overwegende dat een aantal reclamanten het idee van de mobiliteitshub toejuichen omdat die de zachte mobiliteit zal verbeteren;

Overwegende dat een aantal reclamanten en de gemeente Etterbeek gunstig staan tegenover de aanleg van de transitparking op het Brusselse grondgebied tussen Herrmann-Debroux en de Ring om de redenen dat er momenteel geen antwoord bestaat; dat het inkomende verkeer moet worden verminderd; dat volgens de multimodale modellering MUSTI van het MER de geplande parking een besparing zal opleveren van 30% voertuigen tijdens de ochtendspits;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) gunstig staat tegenover de creatie van een mobiliteitshub aan het Adeps waar mensen hun auto kunnen laten staan om de tram, de fiets, de deelauto te nemen, wat ook een positieve impact zal hebben op de mogelijkheid om op middellange termijn het Rood Klooster volledig verkeersvrij te maken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de mobiliteitshub bedoeld is om de modal shift mogelijk te maken voor automobilisten die geen gebruik kunnen maken van alternatieven op grootstedelijke schaal;

Overwegende dat een aantal reclamanten betreuren dat het plan de aanleg van een transitparking enkel aanbeveelt en niet oplegt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de plaatsing en de kenmerken van de transitparking zullen worden bepaald door de geschreven en grafische voorschriften van het verordenende luik van het plan en zullen worden toegelicht in het strategische luik;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich afvragen of de mobiliteitshub wel realistisch is gezien de huidige toestand en de toestand over 15 jaar;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan aansluit bij de aanbevelingen van het MER en deze in aanmerking heeft genomen; met name op het vlak van dimensionering van de mobiliteitshub;

Dat een van de doelstellingen van de mobiliteitsstrategie van het plan de evolutie van de mobiliteitshub is in de tijd, rekening houdend met de nood aan andere verplaatsingen dan met de auto;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat een efficiënte transitparking zo ver mogelijk van de stad moet zijn gelegen, zo dicht mogelijk bij de herkomst van de verplaatsingen en stroomopwaarts van de congestiezones;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER verschillende opties voor de locatie van de transitparking heeft onderzocht; dat het MER na een vergelijkende studie van 7 alternatieven heeft bevestigd dat de P+R bij voorkeur op de site van het Stadion-Adeps wordt geplaatst; dat de aanbevelingen van het MER in die zin werden opgenomen in het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen de aanleg van een transitparking en daarbij aanvoeren dat de inefficiëntie en de omgekeerde effecten van de inrichting al werden aangetoond; dat dergelijke parkings een toename van het autogebruik in de hand werkt zoals blijkt uit andere voorbeelden in het Brussels Gewest; dat dergelijke parkings veel plaats in beslag nemen en duur zijn qua aanleg (10.000 tot 35.000 EUR per parkeerplaats) en onderhoud (250 EUR per jaar per parkeerplaats); dat de totale kosten van de parking geraamd worden tussen 30 en 52 miljoen euro en niet gerechtvaardigd worden door de efficiëntie; dat dergelijke parkings een bron van vervuiling zijn; dat de reconversiemogelijkheden quasi nihil zijn in tegenstelling tot wat het MER aanbeveelt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de mogelijkheid biedt om de geplande transitparking aan te leggen volgens de voorwaarden die zijn vastgelegd in het verordenende luik;

Dat het MER de nodige capaciteit voor de transitparking heeft bestudeerd; dat de capaciteit die wordt aanbevolen door het ontwerpplan werd bevestigd door het MER; dat het MER bevestigt dat de P+R zo stroomopwaarts mogelijk van het vertrekpunt moeten worden voorzien; dat de voorziene plaats voor de aanleg van de P+R geschikt is gezien het uitgaand verkeer uit Brussel en op de Ring;

Dat het MER de oprichting van de mobiliteitshub heeft geïdentificeerd als een van de belangrijkste maatregelen op schaal van het plan om de modal shift te garanderen en de vermindering van het autoverkeer te bevorderen;

Dat de oprichting van een hub het gebruik van de infrastructuur voor de mobiliteit garandeert; dat het gebruik van andere verplaatsingswijzen dan de auto wordt bevorderd; dat de precieze functies die er moeten worden voorzien niet binnen de mate van detail van het plan vallen, maar dat die zullen worden onderzocht en bepaald in het kader van de vergunningsaanvragen;

Dat dient opgemerkt dat de hub zal worden aangelegd onder de bestaand verkeersinfrastructuur;

Dat de transitparking in de mobiliteitshub op zich geen bron van vervuiling zal zijn; dat de vervuiling gegenereerd door het in- en uitrijden van de transitparking ruimschoots zal worden gecompenseerd door de vermindering van het autogebruik in de stad en dus de vermindering van de daaraan verbonden vervuiling die het plan zal induceren;

Overwegende dat het Vlaams Gewest bezwaar maakt tegen de aanleg van de transitparking om de redenen dat ze indruist tegen het Vlaamse beleid inzake transitparkings; dat het Vlaams Gewest een netwerk van verkeerswisselaars, mobiliteitspunten en vrij kleine overstapparkings beoogt op Vlaams grondgebied rond Brussel, zo dicht mogelijk bij de plaats van herkomst van de pendelaars; dat een grote transitparking aan de grens van het Brussels Gewest nodeloos veel verkeer zal aantrekken in het Vlaams Gewest en de problemen bestendigt en verscherpt inzake de levenskwaliteit in dit gebied dat wordt overstelpt door autoverkeer;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest soeverein is op zijn grondgebied; dat de Brusselse regering de besprekingen over intergewestelijke mobiliteit met de aangrenzende gewesten en de federale staat zal voortzetten; dat ze gunstig staat tegenover de ontwikkeling van transitparkings op Vlaams grondgebied rond Brussel; dat ze de aangrenzende gewesten sterk aanmoedigt om transitparkings aan te leggen, vooral in de buurt van de stations;

Overwegende dat een aantal reclamanten, de gemeenten Hoeilaart, Sint-Lambrechts-Woluwe en Kraainem en het Vlaams Gewest de ligging van de transitparking bekritiseren om de redenen dat ze veel te dicht bij het stadscentrum ligt; dat ze niet voldoende stroomopwaarts van de congestiezones ligt om aantrekkelijk te zijn voor de pendelaars en hen aan te moedigen om hun auto te laten staan zo dicht bij hun bestemming nadat ze de files op de Ring en de E411 hebben getrotseerd; dat ze niet conform het beleid van het Vlaams Gewest inzake transitparkings is; dat de omgeving van het Adeps en het sportcentrum moet worden beschermd door een zachte mobiliteit;

Overwegende dat de Economische en Sociale Raad zich afvraagt voor welke positionering er werd gekozen om de plaats van de mobiliteitshub binnen de perimeter te bepalen en hoe deze mobiliteitshub zal worden verbonden met de metro, die het openbaar vervoersmiddel is met het grootste absorptievermogen in termen van vervoerde personen;

Overwegende dat de regering herhaalt dat het MER heeft aangetoond dat de P+R zo stroomopwaarts mogelijk en dus zo dicht mogelijk bij de plaats van herkomst van de verplaatsingen moet worden geplaatst;

Dat het Brussels Gewest die visie ondersteunt; dat het echter maatregelen zal nemen om de modal shift op zijn grondgebied te bevorderen;

Dat het MER na de vergelijkende studie van 7 alternatieve locaties heeft bevestigd dat de P+R bij voorkeur wordt aangelegd aan de site Stadion-Adeps; dat het MER aanbeveelt om de P+R te beschouwen als een mobiliteitshub die andere mobiliteitsdiensten associeert; dat deze hub belangrijk is voor de Brusselaars die de stad buitenrijden;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) opmerkt dat de transitparking vanwege haar ligging meer een mobiliteitshub zal zijn dan een echte transitparking; dat die optie, gekoppeld aan de verlenging van tramlijn 8, realistischer is dan de aanleg van een transitparking stroomopwaarts van het Leonardkruispunt en de bezoekers van het Rood Klooster zal toelaten om niet meer met de wagen te komen;

Overwegende dat de gemeente Sint-Lambrechts-Woluwe opmerkt dat een transitparking alleen zin heeft als ze is opgevat als een multimodaal knooppunt en wordt gecombineerd met een radiale metrolijn en bijkomend ook met een concentrische tramlijn; dat de gemeente Sint-Pieters-Woluwe vraagt om van de transitparking een echte mobiliteitshub te maken die is verbonden met de metro, tram, bus, fietsen en deelauto's, huurauto's, carpooling, enz.;

Overwegende dat de Economische en Sociale Raad vraagt dat de mobiliteitshub ten volle zijn rol als overstapparking voor voertuigen die het grondgebied van het Gewest binnenkomen en verlaten ten volle zou vervullen, door alle alternatieven voor het autogebruik aan te bieden zodat men zijn traject op een doeltreffende wijze met het openbaar vervoer, actieve vervoerswijzen, deelvoertuigen zou kunnen vervolgen; dat het geen parking zou worden vol met langparkerende voertuigen (bewoners en bij de parking horende activiteiten);

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan rekening heeft gehouden met de aanbeveling van het MER om de transitparking niet alleen te beperken tot de functie van overstapparking, maar om er een mobiliteitshub van te maken die voldoet aan andere verplaatsingsbehoeften dan met de auto, door parkeerplaatsen aan te bieden die zijn voorbehouden voor deelwagens, evenals beveiligde fietsparkeerplaatsen, zones voor carpooling, intergewestelijke bushaltes en een sterke verbinding met een openbaarvervoersnet met hoge capaciteit door tramlijn 8 te verlengen en toegang te verlenen tot metrolijn 5;

Dat het MER verschillende alternatieven voor de verbinding van de mobiliteitshub met het bestaande openbaarvervoersnet heeft onderzocht; dat de aanbevelingen van het MER de verlenging van metrolijn 5 uitsluit omdat de verlenging tot na het station Herrmann-Debroux, langs het traject van de E411, technisch zeer ingewikkeld is en impliceert dat het bestaande station op de as van de Joseph Chaudronlaan, moet worden herbouwd, wat buitensporige kosten met zich mee zou brengen;

Overwegende dat een aantal reclamanten de toegang tot de transitparking bekritiseren omdat de enige toegangsstrook tijdens de spits onmiddellijk verzadigd zal zijn, wat de verkeersveiligheid niet ten goede komt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de dimensionering van de toegang nauwkeurig zal worden onderzocht in het kader van de vergunningsaanvragen en de studies van de voorontwerpen van de hub; dat deze dimensionering zal worden voorgelegd aan de vergunnende overheden om de goede werking te garanderen en elke verzadiging tijdens de spitsuren te vermijden;

Overwegende dat een aantal reclamanten als alternatief voorstellen om een kleinere transitparking aan te leggen, vanuit de andere gewesten zelfrijdende en comfortabele bussen in te leggen naar de mobiliteitshub, gemakkelijke verbindingen met het stadscentrum te voorzien met luxueuze en automatische rijtuigen die elke minuut vertrekken; omdat met dit alternatief de busrijstroken langs de stadsboulevard zouden kunnen worden afgeschaft;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER verschillende alternatieven voor de inrichting van de mobiliteitshub en de verbindingen met het openbaarvervoersnet heeft onderzocht;

Dat het plan aansluit bij de aanbevelingen van het MER en deze in aanmerking heeft genomen;

Dat het inleggen van zelfrijdende shuttles in eigen baan naar het stadscentrum geen efficiënte oplossing is; dat deze verbinding al bestaat met de metrolijn die haar efficiëntie al heeft bewezen;

Dat op de stadsboulevard een verkeersruimte moet worden voorbehouden voor de verbinding van de mobiliteitshub met het bestaande openbaarvervoersnet;

Dat het afschaffen van de busrijstroken op de stadsboulevard indruist tegen de doelstelling van de mobiliteitsstrategie die het bestaande openbaarvervoersnet wil versterken;

Overwegende dat de gemeente Overijse voorstelt om een combinatie te onderzoeken van kleinere transitparkings om de reden dat het gemakkelijker is om er plaats voor te vinden en deze parkings meer stroomopwaarts zouden kunnen worden aangelegd dan de geplande parking; dat de capaciteit van 1500 parkeerplaatsen niet gerechtvaardigd is;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gunstig staat tegenover de ontwikkeling van transitparkings op Vlaams grondgebied rond Brussel; dat de mobiliteitsstrategie van het plan op grootstedelijke schaal de aanleg aanmoedigt van verschillende transitparkings buiten het grondgebied van het Brussels Gewest, in de buurt van de stations of de openbaarvervoershaltes, als aanvulling op de mobiliteitshub die is voorzien in het plan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan een capaciteit aanbeveelt van 800 à 1500 parkeerplaatsen, wat overeenstemt met de reorganisatie van de al bestaande parkeerplaatsen op de transitparking Delta, onder het viaduct Herrmann-Debroux en het viaduct Drie Fonteinen waarvan de verwijdering zo kan worden gecompenseerd; dat via een bijkomende studie de exacte capaciteit, de locatie en programmatie van de mobiliteitshub zal worden bepaald;

Overwegende dat een aantal reclamanten het alternatief voorstellen om geen transitparking aan te leggen aan het Adeps, maar om de bestaande parkings op de sites Delta en Demey te behouden; dat daardoor de 30 à 45 miljoen euro kosten kan worden bespaard van deze delicate werken die een impact hebben op het water- en bodembeheer in de buurt van woningen en beschermde landschappen; dat ze ook voorstellen om tramlijn 8 niet te splitsen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER verschillende alternatieven voor de door het plan voorziene mobiliteitshub heeft onderzocht; dat het plan aansluit bij de aanbevelingen van het MER en ze heeft opgenomen;

Dat het alternatief om de feitelijk bestaande transitparkings te behouden door het MER werd onderzocht maar niet werd weerhouden; dat het MER aanbeveelt om de transitparking zo stroomopwaarts mogelijk aan te leggen binnen de perimeter van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten het alternatief voorstellen om een ondergrondse transitparking aan te leggen aan Herrmann-Debroux, om een bovengrondse metrolijn aan te leggen op het viaduct dat dan wordt behouden, om het viaduct te verlengen tot boven metrostation Demey, om tussen de viaducten beplante geluidsmuren te plaatsen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de aanleg van een ondergrondse transitparking aan metrostation Herrmann-Debroux door het MER werd onderzocht maar niet werd weerhouden;

Dat dit alternatief werd afgevoerd vanwege de nadelige ligging, te ver van de stad, en vanwege de impact op de afvloeiing van het grondwater van de Woluwevallei;

Overwegende dat een aantal reclamanten het alternatief voorstellen om een transitparking aan te leggen die gemeenschappelijk is met de parking van het Adeps-centrum, onder de atletiekpiste;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het alternatief om onder de atletiekpiste een transitparking aan te leggen die gemeenschappelijk is met die van het Adeps-centrum door het MER werd onderzocht maar niet werd weerhouden vanwege de nabijheid met het Natura 2000-gebied en de schade die ze zou kunnen berokkenen aan de soorten en de beschermde habitats;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstellen om een echt multimodaal station te bouwen aan het Adeps en daar de verbindingen met de andere gewesten te centraliseren; dat de bouw van een busstation ter hoogte van de transitparking, verbonden met de metrolijn, zou vermijden dat de bussen van TEC en De Lijn de stad moeten binnenrijden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voor de mobiliteitshub voorziet in haltes voor intergewestelijke bussen en een sterke verbinding met het Brusselse openbaarvervoersnet, naast parkeerplaatsen voor auto's en alternatieve vervoerswijzen; dat de mobiliteitshub dus de rol kan vervullen van een multimodaal station aan de stadstoegang;

Dat de intergewestelijke bussen de mobiliteitshub kunnen bedienen en hun traject in de stad kunnen voortzetten, overeenkomstig de doelstelling van de mobiliteitsstrategie op grootstedelijke schaal van het plan voor de versterking van het openbaarvervoersnet op grootstedelijke schaal;

Overwegende dat een aantal reclamanten het alternatief voorstellen om een winkelcentrum te bouwen naast een transitparking met 5.000 tot 10.000 plaatsen stroomopwaarts van het Leonardkruispunt, om daar de bestaande winkels van de Demeysite te vestigen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de ontwikkeling van een bewoond stedelijk handelscentrum al is voorzien op het plan voor de Demeysite, om er de bestaande handelsfunctie te behouden;

Dat het Leonardkruispunt buiten de perimeter van het plan valt en niet tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoort;

Overwegende dat een aantal reclamanten het alternatief voorstellen om een grote bovengrondse transitparking aan te leggen aan het Leonardkruispunt en de verkeersruimten voor auto's te verkleinen; dat het gebouw later kan worden omgeschakeld tot kantoorruimten of woningen;

Overwegende dat een aantal reclamanten, de Gewestelijke Mobiliteitscommissie en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie het alternatief voorstellen om de transitparking zo dicht mogelijk bij de Ring te plaatsen, in Overijse of Jezus-Eik, onder het deel van de E411 dat op het grondgebied van het Brussels Gewest ligt, in overleg met het Vlaams Gewest en de lokale autoriteiten, met bereikbaarheid via het openbaar vervoer;

Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie (GMC) het alternatief voorstelt om de mobiliteitshub en de P+R aan te leggen in Jezus-Eik, op het deel van het terrein dat nog deel uitmaakt van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en om rijstroken voorbehouden voor bussen aan te leggen tot aan Delta om het individuele autoverkeer naar de stad te beperken;

Overwegende dat een aantal reclamanten het alternatief voorstellen om een transitparking met minstens 3000 plaatsen aan te leggen onder de oostelijke Ring, met een shuttle naar het station Herrmann-Debroux of een tramlijn op de Waversesteenweg;

Overwegende dat de gemeenten Hoeilaart en Kraainem voorstellen om andere locaties voor de transitparking te onderzoeken, meer stroomopwaarts en buiten de Ring, in overleg met de Werkvennootschap van het Vlaams Gewest dat daarvoor al verschillende voorstellen heeft gedaan;

Overwegende dat de gemeente Overijse opmerkt dat ze de mogelijkheid onderzoekt om een transitparking aan te leggen op haar grondgebied; dat ook het Vlaams Gewest de mogelijkheid onderzoekt om kleine transitparkings aan te leggen in Maleizen en Jezus-Eik; dat deze alternatieven hadden moeten worden onderzocht of minstens in aanmerking hadden moeten worden genomen in het MER aangezien er voldoende mogelijkheden zijn voor samenwerking en coördinatie tussen de gewesten om ze uit te voeren en te verbinden met het openbaar vervoer;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER locaties heeft bestudeerd;

Dat het MER aanbeveelt om P+R te voorzien op Vlaams en Waals grondgebied; dat het plan geen zeggenschap heeft over het grondgebied van de aangrenzende gewesten; dat deze locaties daarom niet werden weerhouden; dat de aanleg van transitparkings in Overijse, Maleizen en Jezus-Eik zich nog in het projectstadium bevindt en wordt onderzocht door de gemeente Overijse en het Vlaams Gewest;

Dat het MER na de vergelijkende studie van 7 alternatieve locaties heeft bevestigd dat de P+R bij voorkeur aan de site Stadion-Adeps wordt geplaatst;

Dat het plan aansluit bij de aanbevelingen van het MER en deze in aanmerking heeft genomen; dat het een capaciteit tussen 800 en 1.500 parkeerplaatsen aanbeveelt; dat de exacte capaciteit van de mobiliteitshub zal worden bepaald door een aanvullende studie die het plan aanbeveelt;

Overwegende dat een aantal reclamanten en de gemeente Overijse vragen dat het MER de alternatieve locaties voor de transitparking en een kwaliteitsvolle oplossing voor de verbinding met het openbaar vervoer grondig onderzoekt;

Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie (GMC) vraagt dat het MER ook andere mogelijkheden voor de vestiging van de P+R in Jezus-Eik onderzoekt, rekening houdend met het feit dat de meest rechtstreekse verbinding van een P+R met de metro een succesfactor is voor een P+R;

Overwegende dat het Vlaams Gewest vraagt dat het MER het voorlopige alternatief van een verkeerswisselaar onderzoekt met kleinere parkeerplaatsen, zoals een kleiner intermodaal en meer gelokaliseerd knooppunt op die plaats dat kan dienst doen als wisselaar tussen verschillende vervoerswijzen (auto, openbaar vervoer, fiets, subsystemen) en enkele honderden parkeerplaatsen zou bevatten die de 578 plaatsen die verdwijnen in Delta en Herrmann-Debroux zouden compenseren, dat buiten de werkuren zou kunnen beantwoorden aan de lokale behoeften; dat deze verkeerswisselaar ook de Brusselaars de mogelijkheid zou bieden om de stad op een andere manier te verlaten dan met de auto;

Overwegende dat de gemeente Overijse het MER bekritiseert omdat de alternatieve locaties voor de transitparking niet voldoende zouden zijn onderzocht;

Overwegende dat het Vlaams Gewest het MER bekritiseert omdat het slechts twee opties onderzoekt voor de bouw van de transitparking en de optie voor een parking in de Houthakkersdreef, zoals voorgesteld door de studie van de Werkvennootschap en het richtplan Jezus-Eik, niet heeft weerhouden;

Overwegende dat een aantal reclamanten het MER bekritiseren omdat het alternatief voor een transitparking op de Demeysite niet werd onderzocht, om de redenen dat ze voordelen zou kunnen bieden ter compensatie van de ligging stroomafwaarts van het kruispunt Herrmann-Debroux; dat ze een onmiddellijke en veilige verbinding met de metro en het nieuwe verkeersvrije voorplein Demey voorstelt; dat ze niet het gebruik impliceert van een tweede openbaarvervoermiddel dat de parking zoals nu voorgesteld weinig aantrekkelijk zou maken; dat de al bestaande structurerende openbaarvervoersinfrastructuren en een al bestaand en zeer efficiënt intermodaal knooppunt zouden worden gebruikt (rechtstreekse verbinding met de metro, tram 94, talrijke buslijnen+ De Lijn) zonder dat er geldrovende nieuwe infrastructuren moeten worden gebouwd; dat ze aansluit bij de gewoonten van de pendelaars die al 40 jaar op de site parkeren; dat ze een evidente synergie voorstelt tussen de parking van een winkelcentrum dat vooral op weekdagen vanaf 17 uur en op zaterdag de hele dag wordt gebruikt en een transitparking die vooral op weekdagen tussen 8 en 17u wordt gebruikt; dat een aantal parkeerplaatsen kunnen worden gedeeld tussen de handelsfunctie en de transitparking om de totale oppervlakte van deze parkings te verkleinen, de totale financiële kosten te verlagen en ook de impact van het beheer van dubbele verkeersstromen naar deze twee parkings te beperken; dat ze slechts één werf impliceert op een afgelegen site in plaats van onder een autosnelweg en in een Natura 2000-gebied; dat de bestaande parking die de rol van transitparking vervult niet toegankelijk is vanaf het viaduct Herrmann-Debroux; dat alle pendelaars die er komen parkeren de ingang van de site in de Vorstlaan nu al gebruiken en dat dit vlot verloopt en geen conflicten creëert met het kruispunt met verkeerslichten; dat deze inplanting dus perfect functioneert, met of zonder viaduct;

Overwegende dat de regering herhaalt dat het MER verschillende alternatieve locaties heeft onderzocht; dat het de mogelijke locaties voor de transitparking heeft aangegeven: op Delta, op de bestaande parking en een bovengrondse constructie, op Demey, op de parking van het winkelcentrum, aan Herrmann-Debroux, onder de laan, aan het Stadion/Rood Klooster, onder de voetbalvelden, aan het Stadion, onder de verkeersweg, aan het Adeps, onder de verkeersweg, aan Drie Fonteinen, onder het viaduct, aan het Zoniënwoud, onder de verkeersweg, in Jezus-Eik, boven de verkeersweg, in Maleizen, ten noorden van de snelwegafrit en in Groenendaal, naast het station; dat het MER de alternatieve locaties van de transitparking heeft geselecteerd en onderzocht aan Herrmann-Debroux, onder de laan, aan het Stadion/Rood Klooster, onder de voetbalvelden, aan het Stadion, onder de verkeersweg, aan het Adeps, onder de verkeersweg, aan Drie Fonteinen, onder het viaduct, aan het Zoniënwoud, onder de verkeersweg, in Jezus-Eik, boven de verkeersweg en in Maleizen, ten noorden van de snelwegafrit;

Dat het MER besluit dat de beoogde parkings in de gemeente Overijse mogelijke oplossingen zijn; dat ze echter geen waardig alternatief zijn voor een parkeeraanbod op de plaats waar het plan het voorziet; dat dit voorziene parkeeraanbod de pendelaars ten goede komt, maar ook de Brusselaars die het Gewest verlaten; dat het plan geen zeggenschap heeft over het grondgebied van andere gewesten;

Dat het MER bevestigt dat de P+R bij voorkeur zo stroomopwaarts mogelijk van het kruispunt met de Vorstlaan wordt geplaatst; dat de locatie op Demey of op een andere plaats binnen de perimeter van het plan daarom niet werd weerhouden;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan erop toeziet dat de transitparking geen vervanging wordt voor meer stroomopwaarts gelegen parkeerplaatsen voor pendelaars;

Overwegende dat de regering aangeeft dat haar interventie beperkt is tot haar grondgebied; dat het MER heeft aangetoond dat de transitparking bij voorkeur tussen de Ring en het kruispunt met de Waversesteenweg wordt geplaatst; dat deze locatie ten goede komt aan de Brusselaars; dat de regering haar intentie bevestigt om een hub te voorzien met een groter aanbod aan mobiliteitsdiensten en niet alleen een P+R, dat ze bevestigt dat deze hub zal worden voorzien op de plaats die is aangegeven in het plan;

Overwegende dat de stad Brussel en de gemeente Etterbeek vragen dat aan de hub wordt voorzien in een sterke verbinding met het openbaar vervoer (hoge frequenties, eigen baan) of het alternatief vervoer (deelwagens, deelfietsen, enz.), zowel naar de stad als in de richting van de rand;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voorziet in een sterke verbinding van de mobiliteitshub met het Brussels en intergewestelijk openbaar vervoer en in parkeerplaatsen en zones voor alternatieve vervoerswijzen zoals fietsparkeerplaatsen, plaatsen voor deelwagens;

Dat de bepaling van de frequenties van de openbaarvervoerslijnen geen deel uitmaken van het plan, maar moeten worden bepaald door de openbaarvervoersmaatschappijen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan het parkeertarief voor de transitparking preciseert, dat dit tarief voldoende ontradend moet zijn om van de parking een transitparking te maken en geen bestemming; dat het coherent is met de eindbestemming van de gebruiker, een vervoersbewijs voor het openbaar vervoer heen en terug omvat, hetzij verlaagd naargelang het aantal gebruikers per geparkeerd voertuig, hetzij verlaagd voor de Brusselaars;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de transitparking gratis wordt;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de transitparking toegankelijk wordt voor pendelaars en voor daggebruikers;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het parkeertarief en de andere toegangsvoorwaarden van de mobiliteitshub niet onder de bevoegdheid van het plan vallen; dat deze voorwaarden later zullen worden bepaald;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich afvragen welke plaats het plan voorbehoudt voor 'car sharing';

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan het gebruik van deelwagens en carpooling aanmoedigt en er voorbehouden parkeerplaatsen en zones voor voorziet, met name in de mobiliteitshub;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de mobiliteitshub wordt beveiligd om aantrekkelijk te blijven; dat ze geen onveilige plaats van misdaad mag worden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de bepaling van maatregelen voor de beveiliging van de mobiliteitshub niet binnen de mate van detail van het plan vallen; 8.6. Actieve verplaatsingswijzen en openbaar vervoer (1.c.3.2) Overwegende dat een aantal reclamanten gunstig staan tegenover de wens om het openbaar vervoer en de actieve vervoerswijzen te bevorderen;

Overwegende dat een aantal reclamanten menen dat het plan aansluit bij een hedendaagse stedelijke visie die het gebruik van het openbaar vervoer en een zachte mobiliteit aanmoedigt, met behoud van een matig en gedeeld autogebruik in een stedelijk milieu;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan bijdraagt tot de mentaliteitswijziging omtrent de vermindering van het aantal verplaatsingen en het gebruik van zachte verplaatsingswijzen op menselijke schaal;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan deel uitmaakt van een actieve gewestelijke en grootstedelijke mobiliteitsstrategie en het gebruik van het openbaar vervoer bevordert;

Dat het plan tot doel heeft het aantal ritten met de eigen auto te verminderen en actieve vervoerswijzen tot de belangrijkste vervoerswijze te maken voor trajecten van minder dan 5 km;

Dat het beoogt het gebruik van het openbaar vervoer te intensiveren door het aanbod aan te passen aan de vraag en door de aanwezigheid van een fijnmazige mobiliteitsoplossing, en dat het daartoe de stedelijke ontwikkeling en de rationele verdichting van het Gewest wil combineren met de ontwikkeling van de verkeersinfrastructuur, de oprichting van prioritaire ontwikkelingscentra wil koppelen aan de aanwezigheid van een verbinding met hoogwaardig openbaar vervoer, en het netwerk van structurerende openbaarvervoerlijnen wil versterken, waarvan het gebruik, op zich of multimodaal, wordt aangemoedigd voor de middellange en lange afstand;

Dat het plan de actieve vervoerswijzen en de toegankelijkheid van het openbaar vervoer verbetert;

Openbaar vervoer Overwegende dat een aantal reclamanten gunstig staan tegenover de uitbreiding van het openbaarvervoersaanbod binnen de perimeter van het plan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het ontwerpplan aanbeveelt om de in titel VIII van de GSV genoemde kaart van de BWLKE-toegankelijkheidszones aan te passen aan de geplande verbeteringen op het vlak van de mobiliteit en de verbetering van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer en de actieve vervoerswijzen op het grondgebied van het ontwerp-RPA en daarbij rekening te houden met de infrastructuur voor de actieve vervoerswijzen;

Overwegende dat een aantal reclamanten wijzen op het gebrek aan openbaar vervoer en de afwezigheid van het GEN; dat ze de frequentie van de bestaande openbaarvervoerslijnen bekritiseren;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het GEN een federale materie is waarover het ontwerpplan geen zeggenschap heeft; dat het plan aanbeveelt om het bestaande openbaarvervoersnet binnen zijn perimeter te versterken;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op de beoordeling van het bestaande openbaarvervoersaanbod door het MER en op het gebrek aan gegevens over het gebruik van het openbaar vervoer binnen de perimeter van het plan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER rekening heeft gehouden met de bestaande gegevens over het gebruik van het openbaar vervoer; dat de methodiek voorgesteld wordt in een apart hoofdstuk (deel 2); dat de gebruikte hypotheses en de parameters van de modelvorming voorgesteld worden; dat de effecten van de mobiliteit gekwantificeerd en duidelijk voorgesteld worden;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vraagt dat het plan gepaard gaat met de concrete uitvoering van de geplande uitbreiding van het openbaarvervoersaanbod (GEN, bussen met hoge capaciteit, hoog niveau van dienstverlening);

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om het openbaar vervoer drastisch te ontwikkelen, met name in de richting van de andere gewesten, voordat de mobiliteitsstrategie wordt uitgevoerd en het viaduct wordt afgebroken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de versterking van de efficiëntie van het openbaar vervoer aanbeveelt, evenals de aanleg van een eigen baan voor de openbaarvervoerslijnen die de grootstedelijke weg gebruiken en de verbetering van de aantrekkelijkheid en toegankelijkheid van de metrostations;

Dat de concrete verhoging van het openbaarvervoersaanbod niet onder de bevoegdheid van het plan valt maar van de openbaarvervoersmaatschappijen;

Dat het plan wijst op de uitdaging om het openbaarvervoersaanbod te versterken op grootstedelijke schaal;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de verbetering van het openbaarvervoersaanbod, het comfort, de stiptheid, de frequentie, de verkeerssnelheid, de interconnectie, de uitbreiding van de dienstroosters;

Overwegende dat de gemeente Sint-Pieters-Woluwe zich vragen stelt bij de voorstellen van De Lijn, TEC, de MIVB en de NMBS om de capaciteit van hun lijnen te verhogen en hun aanbod te verbeteren tegen de start van de uitvoering van het plan om de geplande modal shift te realiseren;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de verbetering van het aanbod en de dienstverlening van het openbaar vervoer, zoals comfort, stiptheid, frequentie, snelheid of interconnectie niet onder de bevoegdheid valt van het plan maar van de openbaarvervoersmaatschappijen;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat het beter is om de trein-, tram- en metrolijnen te ontwikkelen dan de buslijnen aangezien bussen meer vervuilend en minder efficiënt zijn;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de ontwikkeling aanmoedigt van bepaalde openbaarvervoerswijzen, in het licht van de bestaande lijnen en hun uitbreidingsmogelijkheden; dat het plan met name de verlenging van tramlijn 8 aanbeveelt;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich zorgen maken over de geluidshinder die zal gepaard gaan met de verhoging van de frequentie van het openbaar vervoer, met name van de metro;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de stadstoegang wil reorganiseren tot een rustige stadsboulevard; dat de capaciteitsdaling van de verkeersinfrastructuren ertoe zal leiden dat er minder hinder is van het autoverkeer, waaronder ook minder geluidshinder;

Dat het plan aansluit bij de aanbevelingen van het MER en deze in aanmerking heeft genomen, met name op het vlak van mogelijke geluidshinder door activiteiten van elke aard, met uitzondering van aspecten die niet binnen de mate van detail van het plan vallen;

Dat in het kader van de vergunningsaanvragen inrichtingen kunnen worden onderzocht om het geluid van de metro te dempen, zoals de uitbreiding van het groene spoor en de inrichting van taluds die kunnen dienstdoen als akoestische barrière;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het openbaar vervoer toegankelijk is voor PBM;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de toegankelijkheid van het openbaar vervoer voor PBM niet tot de bevoegdheid van het plan behoort maar van de openbaarvervoersmaatschappijen;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich zorgen maken over het beheer van het afval dat wordt gegenereerd door de pendelaars en de gebruikers van het openbaar vervoer;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het beheer van het afval van de gebruikers van het openbaar vervoer niet tot de bevoegdheid van het plan behoort;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat het gebruik van het openbaar vervoer een bron is van stress en de levenskwaliteit van de pendelaars schaadt; dat ze vragen om daar rekening mee te houden bij het voorstellen van mobiliteitsalternatieven;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat het openbaar vervoer een bron is van overmatige en blijvende stress voor de pendelaars, afhankelijk van de kwaliteit van het openbaarvervoersnet; dat dit een kwestie is van volksgezondheid, net zoals luchtvervuiling; dat in dit alternatief voor het autogebruik moet worden geïnvesteerd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de verbetering van de levenskwaliteit beoogt door een rustige stadstoegang in te richten; dat het plan verschillende alternatieven voor het autogebruik aanmoedigt, waaronder actieve vervoerswijzen;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich afvragen wat de kosten zullen zijn van de inrichting van de metrostations Beaulieu en Demey, de verhoging van de frequentie van de openbaarvervoerslijnen, de financiële capaciteit van de MIVB;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de bepaling van de uitvoeringskosten van de mobiliteitsstrategie betreffende het openbaar vervoer niet onder de bevoegdheid van het plan valt;

Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie (GMC) vraagt dat het MER samen met de optie van een P+R in Jezus-Eik elke mogelijkheid bestudeert van de aanleg van een zeer efficiënte lijn naar deze P+R, zoals de verlenging van tram 8, bus met een hoge frequentie, de verlenging van de metro onder de snelweg, de verlenging van de metro bovengronds, enz.;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER verschillende alternatieven voor de verbinding van de mobiliteitshub met het openbaar vervoer heeft onderzocht; dat het plan aansluit bij de aanbevelingen van het MER en ze heeft opgenomen;

Overwegende dat de gemeente Oudergem vraagt dat bij de studies en de aanvragen van stedenbouwkundige vergunningen voor de openbare infrastructuren ook alle voorstellen worden overwogen die technisch uitvoerbaar worden geacht voor de bediening van de transitparking door het openbaar vervoer (tram of metro);

Overwegende dat de regering aangeeft dat het ontwerp van de mobiliteitshub het voorwerp zal uitmaken van een bijkomende effectenstudie in het stadium van de behandeling van de vergunningsaanvragen;

Verlenging van tramlijn 8 Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat tramlijn 8 goed functioneert en heel wat scholen bedient;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat tramlijn 8 Brussel doorkruist en geen rechtstreekse en snelle verbinding met het stadscentrum of de tewerkstellingsbekkens biedt; Overwegende dat een aantal reclamanten gunstig staan tegenover de oprichting van twee nieuwe tramlijnen;

Overwegende dat de stad Brussel gunstig staat tegenover de verlenging van tramlijn 8 of van de metrolijn; dat ze echter opmerkt dat deze verlenging een overstap impliceert voor de gebruikers die van Watermaal-Bosvoorde naar Woluwe gaan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de efficiëntie van het openbaar vervoer wil versterken door met name het tramaanbod in eigen baan te verlengen tot het Adeps en de mobiliteitshub, zodat die een intermodaal knooppunt wordt met openbaar vervoer en een transitparking;

Dat tram 8 een rechtstreekse en snelle verbinding biedt van de stadstoegang naar het stadscentrum tot aan de halte Louiza; dat de verlenging tot de mobiliteitshub een verbinding mogelijk zal maken met het metrostation Herrmann-Debroux en lijn 5 die eveneens een snelle en rechtstreekse verbinding garandeert met het stadscentrum;

Overwegende dat de stad Brussel wijst op de ambitie van het GPDO om tramlijn 8 te verlengen tot Bordet; dat dit een grote prioriteit is voor de stad die enerzijds meer verplaatsingsmogelijkheden wil bieden aan de inwoners van Haren en anderzijds nog verder wil gaan en de mogelijkheid wil onderzoeken om een openbaarvervoerslijn van hoge capaciteit te creëren van Bordet naar Gevangenis en de site Schaarbeek-Vorming die de komende jaren zal worden ontwikkeld;

Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie (GMC) het voorstel ondersteunt om tramlijn 8 op te splitsen en te gebruiken om een verbinding met het Adeps aan te bieden; dat ze voorstelt te onderzoeken of het mogelijk is om enkel de vertakking Louiza naar het Adeps om te leiden en de tramlijn vanaf Bordet te verlengen naar station Bosvoorde om een rechtstreekse verbinding met het S-netwerk te bieden aan de gebruikers van deze tangentiële lijn; dat zou een korte overlapping van de twee lijnen inhouden en een trameindhalte ter hoogte van het station;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de verlenging van tramlijn 8 tot Bordet niet binnen de interventieperimeter van het plan valt;

Dat het project voor de verlenging van tramlijn 8 in detail zal worden onderzocht door de MIVB en zal worden gepreciseerd in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat de stad Brussel vraagt om tramlijn 8 snel te versterken gezien de huidige fileproblemen en de verkeersverschuiving die wordt verwacht in de Vorstlaan;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om een hogere frequentie te garanderen voor een zo goed mogelijke aansluiting tussen de tramlijn en de metrolijn in het station Herrmann-Debroux;

Overwegende dat de stad Brussel vraagt dat het MER de mogelijkheden onderzoekt om de prestatie van tramlijn 8 te verbeteren; dat ze wijst op de studie van Brussel Mobiliteit over de verhoging van de rijsnelheid;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de versterking van de efficiëntie van het openbaar vervoer aanbeveelt;

Dat de versterking van tramlijn 8 niet tot de bevoegdheid behoort van het plan maar van de MIVB; dat ze zal worden onderzocht in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan de verbintenissen met Brussel Mobiliteit en de MIVB voor de verlenging van de tramlijn preciseert;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de verbintenissen met Brussel Mobiliteit en de MIVB voor de uitvoering van het plan geen deel uitmaken van het plan;

Dat de Brusselse Hoofdstedelijke Regering erop moet toezien dat de gewestelijke besturen en maatschappijen bijdragen tot de uitvoering van het plan, met dien verstande dat ze al werden geraadpleegd bij de uitwerking ervan;

Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen de opsplitsing van tramlijn 8 om de redenen dat deze compensatiemaatregel belachelijk, niet efficiënt en ontoereikend is; dat de overstap niet strookt met de reizigersstroom; dat de gebruikers afhankelijk van hun bestemming een andere tram zullen moeten nemen; dat de pendelaars van vervoermiddel zullen moeten veranderen om naar het centrum van Brussel te gaan; dat de MIVB het rollend materieel op de lijn zal moeten verdubbelen en het station Herrmann-Debroux moeten herinrichten; dat de stiptheidsproblemen op de lijn nog zullen toenemen; dat er zware, langdurige, dure en nodeloze werken zullen moeten worden uitgevoerd voor slechts één extra halte; dat er 34 miljoen euro zal worden verspild om alleen maar een niet efficiënte transitparking te bedienen;

Overwegende dat de gemeente Watermaal-Bosvoorde vraagt om de in het RPA voorziene overstap aan Herrmann-Debroux te vermijden en verschillende alternatieven te onderzoeken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER verschillende alternatieven voor een sterke verbinding van de mobiliteitshub met het openbaarvervoersnet heeft onderzocht;

Dat de MIVB de lijn in twee wil splitsen vanaf de verlenging naar Roodebeek aangezien ze anders te lang wordt om efficiënt te kunnen worden geëxploiteerd; dat deze splitsing impliceert dat de gebruikers die niet willen afstappen aan Herrmann-Debroux zullen moeten overstappen; dat deze splitsing echter geen impact heeft op de verplaatsingen van en naar het stadscentrum; dat lijn 8 een hoog dienstniveau heeft en een frequentie biedt van 10 trams/u en per richting; dat de impact van de overstap dus beperkt zal zijn en aanvaardbaar wordt geacht;

Dat de optie van de tram de beste kosten/batenverhouding biedt; dat de werken voor de bouw van een tram minder duur zijn en minder lang duren dan die voor de bouw van een metro; dat de tram voldoende capaciteit biedt om de pendelaars te vervoeren vanaf de transitparking, in tegenstelling tot een bus of een shuttle;

Dat een toekomstige transformatie van de tram tot metro en een verlenging niet uitgesloten zijn;

Overwegende dat een aantal reclamanten en het Vlaams Gewest de keuze voor de verlenging van de tramlijn tot de transitparking bekritiseren om de redenen dat dit vervoerstype ontoereikend is om aan de verwachte vraag te voldoen; dat de lijn verzadigd zal zijn en stiptheidsproblemen zal kennen; dat de verlenging dit alternatief voor de auto niet aantrekkelijk zal maken; dat er een extra rijstrook zal moeten worden voorzien op de stadsboulevard; dat de technische uitvoerbaarheid niet gegarandeerd is; dat deze optie niet aantrekkelijk is voor de pendelaars;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de verlenging van tramlijn 8 tot de mobiliteitshub volgens het MER het beste alternatief is om een sterke verbinding van de transitparking met het openbaarvervoersnet te garanderen, via metrolijn 5 in het station Herrmann-Debroux;

Dat het plan aansluit bij de aanbevelingen van het MER en deze in aanmerking heeft genomen, met uitzondering van deze die niet binnen de mate van detail van het plan vallen;

Overwegende dat de gemeente Elsene opmerkt dat het huidige traject van lijn 8 langs de Vorstlaan een zeer nuttige ringbediening biedt tussen de universiteitswijk en Boondaal (station), Watermaal-Bosvoorde (Hippodroom, station, Wienerplein), Oudergem (shopping, metro, talrijke scholen, cultureel centrum,...) en Woluwe (shopping, Fallonstadion, Sint-Lucasziekenhuis, cultureel centrum,....); dat ze vraagt dat de bouw van een nieuwe eindhalte verbonden aan de nieuwe pendelparking aan het sportcentrum Adeps van het Zoniënwoud niet tot gevolg heeft dat L8 wordt gesplitst en dat een ontmoedigende overstap wordt gecreëerd in het station Herrmann-Debroux;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat de inrichtingen van de weginfrastructuur in het plan beter zijn gedetailleerd, in tegenstelling tot de uitvoering van de splitsing van tramlijn 8;

Overwegende dat de regering herhaalt de uitvoering van de verlenging van tramlijn 8, met inbegrip van de verbindingen met de mobiliteitshub en de overstap in het station Herrmann-Debroux, zal worden gedetailleerd door de MIVB en worden gepreciseerd in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie (GMC) opmerkt dat de geplande tramlijn 8 van Louiza naar Bordet via Herrmann-Debroux en Roodebeek erg lang zal zijn;

Overwegende dat de regering aangeeft dat tramlijn 8 zal worden gesplitst in twee evenwichtige delen: het deel Louiza-Adeps dat overeenstemt met de radiale functie van de lijn en het deel Adeps-Roodebeek tot aan de verlenging tot Bordet dat overeenstemt met de ringfunctie; dat de aansluitingen tussen deze beide delen efficiënt zullen worden georganiseerd in het station Herrmann-Debroux;

Overwegende dat een aantal reclamanten en Leefmilieu Brussel (LB) zich vragen stellen over de technische uitvoerbaarheid van de verlenging van de tramlijn en over de alternatieven;

Overwegende dat een aantal reclamanten het MER bekritiseren omdat het niet preciseert welke gegevens in aanmerking werden genomen in de studie van de verlenging en opsplitsing van tramlijn 8;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de technische uitvoerbaarheid van de verlenging van tramlijn 8 door het MER werd onderzocht; dat het MER de technische uitvoerbaarheid van dit alternatief bevestigt en het aanbeveelt ten opzichte van de andere onderzochte alternatieven;

Dat het plan aansluit bij de aanbevelingen van het MER in die zin dat wordt gekozen voor een verlenging van tramlijn 8;

Dat de splitsing en verlenging van tramlijn 8 bijkomend zal worden onderzocht door de MIVB; dat het project ook zal worden onderzocht in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat het Vlaams Gewest het MER bekritiseert omdat het de optie van de verlenging van tramlijn 8 bovengronds, op de stadsboulevard, niet voldoende heeft onderzocht; omdat het geen rekening houdt met het feit dat dit alternatief werd voorgesteld in de studie van de Werkvennootschap, met haltes in Jezus-Eik en Maleizen (Overijse);

Overwegende dat de regering aangeeft dat de verlenging van tramlijn 8 tot Jezus-Eik en Maleizen in Overijse, dus buiten het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, niet onder de bevoegdheid van het plan valt;

Dat als deze verlenging voor de toekomst niet gehypothekeerd wordt, aan de vraag niet wordt voldaan om een dergelijke verlenging te rechtvaardigen;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstellen om tramlijn 8 te verlengen tot aan de luchthaven, zonder onderbreking ter hoogte van het viaduct; dat anderen voorstellen om ze te verlengen tot voorbij het Adeps, tot het Leonardkruispunt of zelfs Jezus-Eik;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de verlenging van tramlijn 8 tot de luchthaven van Zaventem niet onder de bevoegdheid van het plan valt;

Dat de verlenging van tramlijn 8 zich tot doel stelt om de mobiliteitshub en haar transitparking te bedienen; dat de verlenging tot aan het Leonardkruispunt geen zin heeft zonder infrastructuren die de verbindingen met andere mobiliteitswijzen mogelijk maken;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstellen om een tramlijn in eigen baan te creëren tussen Delta en Herrmann-Debroux, om een rechtstreekse tramverbinding mogelijk te maken tussen het Adeps en de intermodale pool Delta; om een bijkomende tramlijn te creëren tussen het Adeps en de halte Louiza;

Overwegende dat de regering aangeeft dat metrolijn 5 al een efficiënte openbaarvervoersverbinding biedt tussen Delta en Herrmann-Debroux; dat er tussen deze twee punten ook buslijnen in eigen baan rijden op de stadsboulevard;

Dat de verlenging van tramlijn 8 tot de mobiliteitshub een tramverbinding creëert tussen Louiza en het Adeps;

Overwegende dat een aantal reclamanten bovendien voorstellen om de bestaande lijn 95 om te vormen tot een tramlijn en te verlengen tot de transitparking, om op de Waversesteenweg een tramlijn te creëren tot Schuman, via de Oudergemlaan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de Waversesteenweg niet binnen de interventieperimeter van het plan valt;

Overwegende dat een aantal reclamanten het alternatief voorstellen om een zelfrijdende elektrische shuttle in te leggen op het viaduct tussen de transitparking en de multimodale pool Herrmann-Debroux; dat ze menen dat deze oplossing de regelmatigheid van het vervoer garandeert en toelaat om het aanbod in de loop van de dag te moduleren, dat ze minder duur en beperkend is op het vlak van inrichting;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het alternatief van een zelfrijdende shuttle door het MER werd onderzocht maar niet werd weerhouden omdat een shuttle onvoldoende capaciteit biedt om de pendelaars van de transitparking naar het station Herrmann-Debroux te vervoeren, in tegenstelling tot de tram die wel voldoende capaciteit biedt;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om een tramhalte te creëren in de Chaudronlaan of de Schallerlaan die momenteel slecht worden bediend;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voorziet in de verlenging van tramlijn 8 tussen het station Herrmann-Debroux en de mobiliteitshub langs de stadsboulevard; dat het traject niet langs de Chaudronlaan of de Schallerlaan loopt die niet binnen de interventieperimeter van het plan vallen;

Verlenging van metrolijn 5 Overwegende dat een aantal reclamanten en de stad Brussel het plan bekritiseren omdat het niet voorziet in de verlenging van de metrolijn; dat ze menen dat dit een gigantische fout is; dat het argument dat het plan aanhaalt - dat een verlenging van de metrolijn te duur zou zijn gezien de kosten van alle andere voorziene inrichtingen - niet ernstig is; dat de metro qua snelheid en capaciteit een zeer efficiënt vervoermiddel is; dat deze oplossing geen overstap impliceert, niet voor de mensen die naar de stad komen (met de auto, de bus, per fiets, enz.) maar ook niet voor de Brusselaars die gemakkelijk naar het Adeps, het Rood Klooster willen gaan of die gewoon de stad willen verlaten; dat de ondergrondse infrastructuren van de metro bovengronds openbare ruimte vrijmaken die kan worden aangewend voor andere infrastructuren;

Overwegende dat een aantal reclamanten en de gemeenten Sint-Lambrechts-Woluwe en Sint-Pieters-Woluwe vragen om de metrolijn te verlengen tot aan de transitparking van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de metrolijn ondergronds of bovengronds te verlengen tot aan de eindhalte Adeps, het Leonardkruispunt of Jezus-Eik om de redenen dat deze optie logischer en rechtvaardiger zou zijn, ook al is ze dan duurder; dat de pendelaars rechtstreeks naar het stadscentrum zouden kunnen vanaf een transitparking; dat ze dus niet zouden worden gedwongen om de tram te nemen voor slechts één halte; dat dit alternatief heel wat pendelaars zou ontraden om de auto te nemen;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie opmerkt dat de kosten voor de uitbreiding van de metro buitensporig hoog zouden zijn, gezien de technische beperkingen, en dat de reële verplaatsingsbehoeften dit niet rechtvaardigen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het alternatief om metrolijn 5 te verlengen tot aan de mobiliteitshub door het MER werd onderzocht;

Dat de werken voor de bouw van een metro duurder zijn en langer duren dan de werken voor de bouw van een tram; dat de optie van de metro een kleinere kosten/batenverhouding oplevert dan de optie van de tram;

Dat de metro inderdaad bijzonder efficiënt is qua snelheid, maar dat de tram in eigen baan, zoals het plan voorziet op de stadsboulevard, een vergelijkbare snelheid heeft; dat de metro inderdaad bijzonder efficiënt is qua capaciteit, maar dat de tram voldoende capaciteit biedt om de pendelaars te vervoeren vanaf de transitparking;

Dat de metro en de tram beide ondergronds kunnen worden gebouwd, maar dat ondergrondse infrastructuren veel duurder zijn dan bovengrondse terwijl de versmalling van de weginfrastructuur sporen in eigen baan kan vrijmaken op de stadsboulevard;

Dat een toekomstige transformatie van de tram tot metro en een verlenging niet uitgesloten zijn;

Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie (GMC) het MER bekritiseert omdat het de mogelijkheid van een verlenging van de metro naar Jezus-Eik verwerpt omdat die te duur zou zijn, zonder dit echter aan te tonen met een becijferde analyse;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER een becijferde evaluatie geeft (Deel 3, punt 3.5); dat deze cijfers afkomstig zijn van een haalbaarheidsanalyse die alternatieven van het MER met elkaar vergelijkt; dat deze cijfers een orde van grootte geven die de evaluatie mogelijk maakt; dat deze analyse in het stadium van het plan voldoende is opdat de regering een standpunt zou kunnen innemen; dat ze kiest voor het alternatief van de verlenging van tramlijn 8;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de metrolijn ondergronds te leggen tussen de stations Herrmann-Debroux en Beaulieu, hetzij door ze in te graven, hetzij door ze in de hoogte te leggen om deze onoversteekbare barrière tussen de wijken weg te werken; dat ze opmerken dat de geplande passages moordend zijn voor de voetgangers;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het ondergronds maken en de constructie boven de metrolijn 5 tussen de stations Herrmann-Debroux en Beaulieu door het MER werd bestudeerd maar niet werd weerhouden; dat de redenen van deze keuze verband houden met de exploitatiebeperkingen van de metrolijn (halte stroomopwaarts van Beaulieu) en met de technische beperkingen (aanwezigheid van de collector van de Woluwe); dat het boven grondniveau brengen van de metro indruist tegen de doelstelling van het plan (afbraak van het viaduct), dat de kosten van een dergelijke infrastructuur niet opwegen tegen de verwachte voordelen;

Dat het toezicht op de passages om de metrolijnen over te steken niet onder de bevoegdheid van het plan vallen;

Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen de verlenging van de tramlijn of de metrolijn tot het Adeps en verder, om de redenen dat het schadelijk zou zijn voor het Zoniënwoud en het nu al kwetsbare ecosysteem; dat het een uitnodiging zou zijn voor projectontwikkelaars om projecten te realiseren op niet-beboste of minder beschermde terreinen; dat er mobiliteitsalternatieven bestaan om pendelaars te vervoeren zonder het bosmilieu te schaden zoals zelfrijdende shuttles of overdekte mechanische voetpaden/loopbanden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan aansluit bij de aanbevelingen van het MER en deze in aanmerking heeft genomen, met name aangaande de plaatsing van de mobiliteitshub, de verbinding met het openbaarvervoersnet en de impact op de fauna en flora;

Dat het aanleggen van een efficiënte openbaarvervoerslijn tussen de mobiliteitshub en het metrostation Herrmann-Debroux noodzakelijk is om de pendelaars toegang te verlenen tot het openbaarvervoersnet dat hen naar het stadscentrum brengt; dat via deze verbinding ook de Brusselaar zich naar de infrastructuren van het Adeps en de sites van het Rood Klooster en het Zoniënwoud kunnen begeven; dat ze geen impact zal hebben op het niet-bebouwbare statuut van deze beschermde landschappen;

Dat ze aangeeft dat het alternatief van de zelfrijdende shuttle door het MER werd onderzocht maar niet werd weerhouden;

Dat het alternatief van overdekte mechanische voetpaden/loopbanden niet realistisch is en niet voldoende efficiënt gezien de afstand tussen de mobiliteitshub en het station Herrmann-Debroux;

Busverkeer Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat slechts één busrijstrook is voorbehouden op het deel van de E411 dat wordt beheerd door het Vlaams Gewest; dat de delen stroomop- en stroomafwaarts die worden beheerd door het Brussels Gewest deze strook niet verlengen; dat de aanleg van deze busrijstrook snel zou kunnen worden uitgevoerd in de beide rijrichtingen;

Overwegende dat een aantal reclamanten gunstig staan tegenover de aanleg van voorbehouden busrijstroken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voorziet in de aanleg van een voorbehouden busrijstrook aan weerszijden van de stadsboulevard, en dit vanaf het Leonardkruispunt: Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het busverkeer van TEC en De Lijn afkomstig uit de andere gewesten eindigt aan de stadstoegang van Brussel, aan de toekomstige transitparking;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het beheer van de buslijnen van TEC en De Lijn niet tot de bevoegdheid van het plan behoort maar van de vervoersmaatschappijen;

Overwegende dat de gemeente Elsene vraagt om een sterke en rechtstreekse openbaarvervoersverbinding te behouden en te ontwikkelen tussen de Campus Solbosch en het Adeps-centrum; dat ze erop wijst dat deze lijn de verplaatsing van de sportinfrastructuren van de universiteit naar het sportcentrum van het Zoniënwoud moest compenseren (momenteel bus 72);

Overwegende dat de regering aangeeft dat het deel van tramlijn 8 dat de Campus Solbosch verbindt met Herrmann-Debroux zal worden behouden; dat de aansluiting tussen dit ringdeel en het deel dat Louiza verbindt met het Adeps zal worden gegarandeerd in het station Herrmann-Debroux;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om een rechtstreekse en regelmatige verbinding te voorzien tussen de Generaal Jacqueslaan en het Adeps, via Delta; dat ze vaststellen dat de bestaande lijn 72 te weinig gebruikt wordt om nuttig te zijn;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het beheer van lijn 72 en de aanleg van een regelmatige openbaarvervoerslijn tussen de Generaal Jacqueslaan en het Adeps, via Delta, niet behoort tot de bevoegdheid van het plan maar van de MIVB;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om een elektrische shuttle in te richten langs de verkeersruimten voorbehouden voor actieve vervoerswijzen, zodat oudere mensen zich makkelijker kunnen verplaatsen, aangezien deze mensen zich niet gemakkelijk te voet of met de fiets kunnen verplaatsen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat tramlijn 8 en de buslijnen in eigen baan de gebruikers die dit willen kunnen vervoeren op de stadsboulevard en in de verkeersruimten voorbehouden voor de actieve vervoerswijzen;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vraagt om een buseindstation te voorzien aan het station van Etterbeek;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de Delta-esplanade is ontworpen als een intermodale pool waarin een buseindhalte kan worden voorzien in verbinding met het Deltastation; dat de bouw van een dergelijke buseindhalte echter niet tot de bevoegdheid van het plan behoort maar van de openbaarvervoersmaatschappijen;

Overwegende dat de stad Brussel en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie gunstig staan tegenover het voorstel om op de Ring buslijnen in een lus aan te leggen met een hoog niveau van dienstverlening, die de transitparkings verbonden aan de Ring zouden bedienen, ook als de verwachte modal shift op de Ring aanvaardbaar wordt geacht en er geen risico bestaat dat de problemen zouden verschuiven naar andere stadstoegangen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan aanbeveelt om stromen in een lus op de Ring aan te moedigen en om het openbaarvervoersaanbod te versterken op grootstedelijke schaal, in het kader van haar mobiliteitsstrategie op die schaal;

Actieve vervoerswijzen Overwegende dat een aantal reclamanten menen dat alle gebruikers harmonieus een plaats krijgen op de openbare weg;

Overwegende dat een aantal reclamanten tevreden zijn met het bestaande zachte mobiliteitsaanbod en zich afvragen of het wel moet worden gewijzigd;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich afvragen wat er het nut van is om nieuwe verkeersruimten voor actieve vervoerswijzen in te richten gezien de bestaande fietspaden en de groene wandeling tussen Delta en Herrmann-Debroux;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) toejuicht dat het plan veel ruimte voorziet voor de actieve vervoerswijzen;

Overwegende dat een aantal reclamanten gunstig staan tegenover de inrichting van eigen banen voor voetgangers en fietsers op de stadsboulevard;

Overwegende dat de stad Brussel gunstig staat tegenover de ontwikkeling van comfortabele fietspaden die bijdragen tot de ontwikkeling van een kwaliteitsvol fietsnetwerk op grootstedelijke schaal en ook de gewestgrenzen oversteken, wat bijdraagt tot de aanmoediging van het fietsgebruik;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan tot doel heeft de levenskwaliteit te verbeteren;

Dat het plan het autoverkeer wil verminderen en parallel de actieve vervoerswijzen wil ontwikkelen; dat het tot doel heeft om het aantal ritten met de eigen auto te verminderen en actieve vervoerswijzen tot de belangrijkste vervoerswijze te maken voor trajecten van minder dan 5 km;

Dat het plan de voor auto's en voor actieve vervoerswijzen bestemde ruimten weer in evenwicht wil brengen en de actieve vervoerswijzen wil bevorderen door de verbindingen en de porositeit tussen de wijken en de bindende openbare ruimten te vermenigvuldigen en te diversifiëren;

Dat het plan voorziet in een grote aaneengesloten ruimte langs het traject van de E411, een grootstedelijke weg die op een kwaliteitsvolle manier infrastructuren voor actieve vervoersmodaliteiten zal ontvangen, en tegelijkertijd de infrastructuren bestemd voor het autoverkeer wil verminderen;

Dat het plan de aantrekkelijkheid en de bereikbaarheid van de vier metrostations binnen de perimeter van het RPA met de actieve vervoerswijzen wil verbeteren;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan meer verkeersruimte voorziet voor de actieve vervoerswijzen om te anticiperen op de toekomstige mobiliteitsbehoeften;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich afvragen welke maatregelen worden gepland om de veiligheid van de actieve vervoerswijzen te garanderen gezien de verwachte toename van het autoverkeer;

Overwegende dat een aantal reclamanten het feit bekritiseren dat de verkeersruimten voor de actieve vervoerswijzen zich op verkeersaders bevinden die voortdurend dichtgeslibd en vervuild zijn;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de aanleg van de wegen en de verschillende verkeersruimten, waaronder die voor de actieve vervoerswijzen, de scheidings- en beveiligingsinrichtingen, enz. niet binnen de mate van detail van het plan vallen en zullen worden gepreciseerd in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie (GMC) van mening is dat het strategische luik van het plan relatief vaag blijft wat de actieve vervoerswijzen betreft en verwijst naar een gelijkstelling van het fiets- en voetgangersverkeer en van de doeleinden (nutswegen, wandelwegen, vrijetijdsruimte, enz.), terwijl de as-het kruispunt Leonard - Delta een belangrijk tracé is voor verplaatsingen met de fiets, met een grote capaciteit inzake modal shift, met name voor intergewestelijke verplaatsingen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan voorziet in een beveiliging van het verkeer door de verschillende vervoerswijzen van elkaar te scheiden, door fietspaden aan te leggen, eigen banen voor het openbaar vervoer en wegen voor de andere voertuigen; dat de openbaarvervoershalten het verkeer van de actieve vervoerswijzen niet hinderen;

Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie (GMC) vraagt dat het plan een fietsinrichting voorziet die is afgescheiden van het gemotoriseerd verkeer en van de voetgangersstroom, met een standaardbreedte van 4m, om zijn bestemming als structurerende as (as fiets-GEN nr. 11) te concretiseren;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voorziet in assen voor actieve vervoerswijzen van minstens 3 of 4 meter breed, naargelang het geval; dat het plan niet verhindert dat de verkeersruimten voor de actieve vervoerswijzen breder worden gemaakt; dat deze assen de actieve vervoerswijzen op een kwaliteitsvolle manier ontvangt, zonder onderlinge conflicten of conflicten met het autoverkeer; dat de inrichting van deze verkeersruimten, de scheidingsinrichtingen niet binnen de mate van detail van het plan vallen en zullen worden gepreciseerd in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vrezen dat de tussen de actieve vervoerswijzen gedeelde verkeersruimten de zwakke weggebruikers in gevaar brengen; dat ze vragen om de fietspaden te scheiden van de verkeersruimten voor voetgangers, ook op het voorplein, door verschillende grondbedekkingen, lichte niveauverschillen, visuele en/of fysieke afbakeningen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het ontwerpplan de zone rustiger wil maken en in een lagere rijsnelheid voorziet dan vandaag; dat dit zal bijdragen tot de beveiliging van de verkeersruimten voorbehouden voor de voetgangers en fietsers op de stadsboulevard;

Overwegende dat een aantal reclamanten het plan bekritiseren omdat het geen rekening houdt met ouderen en PBM die niet in staat zijn om de fiets te gebruiken;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om te voorzien in verkeersruimten die uitsluitend zijn voorbehouden voor voetgangers; dat ze van de andere verkeersruimten worden gescheiden door fysieke inrichtingen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voorziet in een brede verkeersruimten voor de actieve vervoerswijzen die door alle gebruikers kunnen worden gebruikt; dat langs deze ruimten openbaarvervoerslijnen in eigen baan of voorbehouden rijstroken voor het openbaar vervoer zullen lopen die toegankelijk zijn vanaf verschillende multimodale punten om de toegankelijkheid voor de actieve vervoerswijzen te garanderen;

Dat ze herhaalt dat de inrichting van deze ruimten en de eventuele scheiding tussen de verschillende gebruikers zullen worden onderzocht en bepaald in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) opmerkt dat cohabitatie tussen voetgangers en fietsers in de praktijk niet vanzelfsprekend is; dat de groene ruimten een rol moeten vervullen bij de ontwikkeling van de actieve vervoerswijzen, maar ook rustige plaatsen, rustige functies, ruimte voor biodiversiteit en veilige speelmogelijkheden moeten bieden;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) vraagt dat de groene ruimten niet worden opgenomen als fietspaden maar als 'groene wandeling' en dat vanaf het fietsnetwerk 'groene verbindingen' worden voorzien; dat de actieve vervoerswijzen op de boulevards en openbare wegen worden bestudeerd en ontvangen om een voluntaristisch beleid te bevestigen conform de mentaliteitswijziging op het vlak van mobiliteit die de regering nastreeft;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie het eens is met het advies van Leefmilieu Brussel en aandringt op de scheiding van het 'promenade'-netwerk en het fietspad; dat ze vraagt om meer aandacht te besteden aan de gelijktijdige ontwikkeling van het zachte promenadenetwerk, het groene en blauwe netwerk en het fietsnetwerk; dat ze opmerkt dat de snelheden en de gedragingen van de gebruikers onverenigbaar worden gezien het moeilijk is voor fietsers om de voorzieningen tegelijkertijd te gebruiken en dat het plan het snelle netwerk niet lijkt te willen scheiden van het promenadenetwerk;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik van het plan werd gewijzigd om te verduidelijken dat aan het gezamenlijke gebruik van de groene ruimten tussen fietsers en voetgangers bijzondere aandacht zal worden besteed om conflicten tussen de verschillende activiteiten te voorkomen zonder dat dit ten koste gaat van de ontwikkeling van het Fiets Plus-net dat door het gewestelijke mobiliteitsplan Good Move wordt voorzien;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om aan weerszijden van de stadsboulevard een eenrichtingsfietspad aan te leggen; dat anderen vragen om te voorzien in een tweerichtingsfietspad aan weerszijden van de boulevard, om te vermijden dat fietsers de eenrichtingsfietspaden gebruiken in de verkeerde rijrichting;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om een tweerichtingsfietspad aan te leggen aan de zuidkant van de stadsboulevard, minstens waar de metro bovengronds rijdt, omdat het voor fietsers onmogelijk zal zijn om op die plaats het fietspad aan de noordkant te bereiken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een goed verbonden fietsnetwerk tot stand wil brengen;

Dat het plan voorziet in een kwaliteitsvol fietsnetwerk op grootstedelijke schaal;

Dat in het kader van het plan een fietsroute is voorzien voor de as Leonard-Delta; dat de fietsinfrastructuren daar zullen worden aangelegd waar de openbare ruimte het breedst is, namelijk in het noordelijke deel, langs de infrastructuur van het openbaar vervoer;

Dat de inrichting van fietspaden niet binnen de mate van detail van het plan valt, maar zal worden onderzocht in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de fietsinrichtingen minstens voldoen aan de standaardnormen die zijn bepaald in het vademecum "gescheiden fietsinfrastructuur' in het Brussels Gewest;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de fietspaden een gepaste breedte krijgen, vooral die van het FietsGEN en de verbindingen tussen de wijken; dat ze een breedte krijgen van 1,5 m of 3 m als het gaat om tweerichtingsfietspaden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan aanbeveelt dat de actieve vervoerswijzen minstens moeten beschikken over een breedte van 3 of 4 meter, naargelang het geval;

Dat het strategische luik van het plan werd gewijzigd om de doelstelling te preciseren voor de inrichting van kwaliteitsvolle fiets- en voetgangersinfrastructuren die met name moeten voldoen aan de eisen van de vademecums gepubliceerd door Brussel Mobiliteit;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de fietspaden niet toegankelijk zijn voor gemotoriseerde voertuigen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de inrichting van fietsstraten niet uitsluit; dat deze fietsstraten toegankelijk zijn voor gemotoriseerd verkeer maar dat de fietsers er voorrang hebben;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de fietspaden goed worden verlicht zodat ze ook 's nachts veilig kunnen worden gebruikt;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de fietspaden en de grondbedekking uniform te behandelen;

Overwegende at een aantal reclamanten vragen dat de grondbedekking van de fietspaden glad wordt, en niet met as of betegeld;

Overwegende dat de regering herhaalt dat de inrichting van fietspaden niet binnen de mate van detail van het plan valt, maar zal worden onderzocht in het kader van de vergunningsaanvragen;

Dat het strategische luik van het plan een verlichting van de stadsboulevard aanbeveelt; dat het werd gewijzigd om de realisatie aan te bevelen van infrastructuren die voldoen aan de eisen van de vademecums gepubliceerd door Brussel Mobiliteit;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om verschillende dringende inrichtingen te realiseren om het fietsgebruik te bevorderen voordat de stadsboulevard in gebruik wordt genomen, bijvoorbeeld: een oprit voor de fietsers afkomstig van het fietspad in de Louis Dehouxstraat (afkomstig van de winkel Carrefour) zodat ze rechtstreeks het groene spoor van de voormalige spoorweg kunnen bereiken zonder volledig rechtsomkeer te moeten maken op de Invalidenlaan; het asfalteren van het groene spoor tussen de brug over de Invalidenlaan en het metrostation Beaulieu; de invoering van maatregelen die auto's verhinderen om te parkeren op het fietspad in de Beaulieulaan (tussen de Japanse school en de showroom van Fiat); de wijziging van de verkeerslichten op het Delta-kruispunt zodat fietsers en voetgangers in één keer van de Beaulieulaan naar de Triomflaan kunnen, in plaats van te moeten wachten aan de verkeerslichten zoals nu het geval is;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de gevraagde inrichtingen niet binnen de mate van detail van het plan vallen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het MER alternatieve routes bestudeert voor de fietsers, met name de bospaden in het Zoniënwoud, zodat ze de stadsboulevard kunnen vermijden; dat ze vragen dat het MER de mogelijkheid onderzoekt om de bestaande paden te verlichten zonder het ecosysteem te hinderen, zodat ze ook 's nachts kunnen worden gebruikt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan zich niet tot doel stelt om een snel fietspad aan te leggen tussen het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Vlaams Gewest; dat het plan echter voorziet in de inrichting van een as voor actieve vervoerswijzen op de stadsboulevard, met mogelijke verbindingen met het Vlaams Gewest;

Dat ze herhaalt dat het strategische luik van het plan de verlichting van de stadsboulevard aanbeveelt; dat de verlichting van de fietspaden geen deel uitmaakt van het plan, maar zal worden onderzocht en bepaald in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten het MER bekritiseren omdat het verwijst naar een modaal aandeel van de fietsverplaatsingen dat erg verschilt van de ene wijk van het plan tot de andere en niet strookt met de doelstellingen van het ontwerp van gewestelijk mobiliteitsplan (GoodMove); dat ze zich vragen stellen bij de doelstellingen van het plan op het vlak van fietsmobiliteit en bij de methodes die worden gebruikt om de modale aandelen te becijferen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER rekening heeft gehouden met de verplaatsingen per fiets; dat de hypothesen voor deze verplaatsingen zijn gebaseerd op de verwachtingen tegen 2025; dat deze verplaatsingen worden geraamd op 5% van het verkeer dat wordt gegenereerd door de nieuwe functies waarin het RPA voorziet;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich afvragen welke inrichtingen gepland zijn om het onveiligheidsgevoel van de gebruikers van het groene spoor te verminderen als ze er alleen rijden;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan de toegangen tot de groene wandeling en de spoorwegpromenade verbetert en vermenigvuldigt;

Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie (GMC) en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vragen om de middelen op te nemen voor een betere toegankelijkheid voor personen met beperkte mobiliteit (PBM);

Overwegende dat de regering aangeeft dat de spoorwegpromenade binnen de perimeter van het plan zal worden verbreed tot een parkgebied ten noorden van de E411; Dat dit parkgebied in het oosten wordt verlengd in een landschapscontinuïteitszone; Dat het plan voorziet in een as voor actieve vervoerswijzen op de noordelijke vleugel van het viaduct van Watermaal; Dat het plan bijgevolg voorziet in een continuïteit van wegen voor actieve vervoerswijzen langs de E411; Dat deze continuïteit de toegankelijkheid van het groene spoor zal verbeteren;

Dat de inrichtingen van het groene spoor om het potentiële onveiligheidsgevoel van de gebruikers te verminderen geen deel uitmaakt van het plan; dat ze zullen worden onderzocht in het kader van de vergunningsaanvragen;

Dat de verbinding tussen het groene spoor en de site van de ULB/VUB in het kader van het plan wordt behouden;

Dat de toegankelijkheid van de verkeersruimten voor de actieve vervoerswijzen in aanmerking zal worden genomen bij het uittekenen van de wegen; dat ze niet binnen de mate van detail valt en zal worden onderzocht in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen dat het plan de verplichting oplegt dat de belangrijkste stations van het openbaar vervoer toegankelijk zijn voor fietsers en PBM;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de toegankelijkheid van de stations van het openbaar vervoer niet binnen de mate van detail van het plan valt en zal worden onderzocht in het kader van de vergunningsaanvragen; 8.7. Versmalling van de weginfrastructuur (1.c.3.3) Overwegende dat de gemeente Elsene gunstig staat tegenover de omvorming van de autosnelweg E411 tot een bewoonde stadsboulevard zoals is beschreven in het plan en tegenover de verwijdering (of reconversie) van de snelweginfrastructuur van het viaduct Herrmann-Debroux;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de E411 als stadstoegang een infrastructuur is die momenteel uitsluitend bestemd is voor auto's en diverse overlast veroorzaakt, met name op het vlak van lawaai en luchtvervuiling;

Dat deze grootstedelijke weg met zijn viaducten een fysieke en landschappelijke barrière vormt en een stedelijke breuklijn schept die de aangrenzende wijken scheidt;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich vragen stellen bij de hypothesen op 10-15 jaar waarmee rekening werd gehouden om de elementen van de infrastructuur te dimensioneren; dat deze elementen werden voorgesteld als beste alternatief om te vermijden dat ze al bij de ingebruikname verouderd zijn; dat ze wijzen op het gebrek aan elementen en nauwkeurigheid van het MER over het basisscenario en het gedegradeerde scenario die werden onderzocht;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de stadstoegang van de E411 moet worden heringericht op basis van een meer stedelijke en actuele visie, door meer plaats te bieden aan het openbaar vervoer en de actieve vervoerswijzen;

Dat ze herhaalt dat de effecten van het RPA onder meer werden geanalyseerd aan de hand van het gewestelijke multimodale model MUSTI; dat dit model is geijkt op reële verkeers- en sociaaleconomische gegevens; dat deze gegevens kunnen worden gebruikt om prospectieve scenario's te modelleren; dat het MER heeft gekozen voor een kortetermijnraming (2025) van de effecten van het plan op basis van realistische hypotheses op het vlak van modale verdeling; dat het dus gaat om een beperkende situatie op het vlak van autoverkeer; dat de plannen voor de vervoersinfrastructuur in aanmerking werden genomen in het model;

Dat het model een vereenvoudiging is van de voorspelde situatie; dat het niet de bedoeling is om een nauwkeurige toekomstvisie te geven die de facto een grote fout zou bevatten; dat het MER bijgevolg zijn rol vervult door nuttige gegevens te verstrekken zodat de regering een standpunt kan innemen;

Dat de door het plan aanbevolen infrastructuurelementen het voorwerp uitmaken van bijkomende studies in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen de inrichting van een gloednieuwe infrastructuur die de plaats inneemt van een bestaande weginfrastructuur omdat deze zeer zware werken bijzonder duur zullen zijn en veel tijd in beslag zullen nemen;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat de bestaande infrastructuur de belangrijkste verbindingsweg is tussen Brussel en Wallonië;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan tot doel heeft de levenskwaliteit te verbeteren;

Dat het plan het autoverkeer wil verminderen en tegelijkertijd de actieve vervoerswijzen wil ontwikkelen; dat het tot doel heeft om het aantal ritten met de eigen auto te verminderen en actieve vervoerswijzen tot de belangrijkste vervoerswijze te maken voor trajecten van minder dan 5 km;

Dat het ernaar streeft om de infrastructuren voor het autoverkeer heraan te leggen; dat het het autowegennet tegen 2030 wil omvormen tot stadsboulevards en mobiliteitscorridors, een gemengde en polycentrische stad wil ontwikkelen en een "stad van korte afstanden" wil creëren waarin de behoefte aan gemotoriseerd verkeer wordt beperkt door het aanbieden van een maximum aan stedelijke diensten binnen een loopafstand van 5 minuten van de woning;

Dat het de wijken verkeersluw wil maken door het doorgaand verkeer te verminderen en het rijden in de stad te bemoeilijken.

Dat het plan de ruimten voor auto's en actieve vervoerswijzen weer in evenwicht wil brengen en het verkeer van deze laatste wil vergemakkelijken;

Afbraak van het viaduct Herrmann-Debroux Overwegende dat een aantal reclamanten gunstig staan tegenover de afbraak van het viaduct Herrmann-Debroux, zowel omwille van de mobiliteit als om stedenbouwkundige en landschappelijke redenen, om de reden dat het viaduct een breuklijn is in de gemeente Oudergem; dat het tekenen van veroudering vertoont; dat de afbraak plaats zal vrijmaken voor een heringerichte en kwaliteitsvolle openbare ruimte;

Overwegende dat een aantal reclamanten toejuichen dat het Gewest de moed heeft om deze sterke beslissing te nemen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat een van de doelstellingen van het plan erin bestaat om een verkeersinfrastructuur om te vormen tot een kwalificerende en multimodale landschappelijke infrastructuur die banden creëert op lokale schaal en ruimte vrijmaakt voor beplanting, voor de zachte verplaatsingswijzen en voor het openbaar vervoer;

Dat het plan in dit perspectief aanbeveelt om het viaduct Herrmann-Debroux af te breken;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat verkeer dat over een viaduct rijdt veel minder luchtvervuiling en geluidsoverlast veroorzaakt dan wanneer het op wegniveau rijdt waar de auto's vaak moeten stoppen en weer vertrekken;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) opmerkt dat de afbraak van het viaduct een grote impact zal hebben op het verkeer, op het vlak van geluidsoverlast en vervuiling;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) opmerkt dat het naar beneden halen van het verkeer aan Herrmann-Debroux positieve effecten zal hebben op het vlak van landschappelijke kwaliteit en heraansluiting met de wijken en dat het geluidsniveau in sommige wijken zal dalen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de afbraak van het viaduct Herrmann-Debroux het autoverkeer zal verminderen, wat strookt met de doelstellingen van de mobiliteitsstrategie van het plan; dat de luchtvervuiling veroorzaakt door het verkeer zal worden verminderd; dat deze vermindering volgens het MER zeer groot zal zijn; dat ook het verkeerslawaai zal afnemen; dat de evolutie van het wagenpark (elektrificatie) een grote positieve impact zal hebben op de geluidsoverlast;

Overwegende dat een aantal reclamanten vaststellen dat het viaduct het pendelverkeer omleidt dat via lokale wegen naar het centrum van Brussel wil rijden; dat de pendelaars via het viaduct vlot en snel naar het centrum kunnen rijden zonder files te veroorzaken op de lokale wegen;

Overwegende dat de regering aanduidt dat dankzij de herinrichting van de stadsboulevard op grondniveau het verkeer rechtstreeks naar het centrum van Brussel zal kunnen rijden;

Dat het plan het doorgaand verkeer wil verminderen door de wegcapaciteit binnen zijn perimeter te verminderen; dat het de modal shift van het autoverkeer aanmoedigt en een aantal mobiliteitsalternatieven aanbeveelt, met name voor de pendelaars;

Overwegende dat een aantal reclamanten twijfelen of het viaduct wel zo verouderd is dat het moet worden afgebroken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER het alternatief van het behoud van het viaduct heeft onderzocht; dat het niet werd weerhouden omdat de bestaande infrastructuur verouderd is; dat er nog andere, belangrijkere redenen zijn om het viaduct te ontmantelen; dat de afbraak het leefmilieu en de openbare ruimte zal verbeteren binnen de hele perimeter van het plan en behalve alternatieven voor de auto ook het groene en blauwe netwerk zal ontwikkelen;

Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen de afbraak van het viaduct Herrmann-Debroux om de redenen dat deze afbraak is niet realistisch; dat het verkeer van deze snelweg de wegen op grondniveau zal overspoelen; dat het auto- en vrachtwagenverkeer dat nu over het viaduct rijdt zal verschuiven naar de verkeersruimten op grondniveau die nu worden gebruikt door fietsers, voetgangers en het openbaar vervoer; dat de files een impact zullen hebben op de verplaatsingen van de bewoners binnen de perimeter; dat het niet bewezen is dat de luchtkwaliteit zal verbeteren; dat de geluidsoverlast en de luchtvervuiling zullen toenemen in de onmiddellijke omgeving van de toekomstige stadsboulevard en zeker in Brussel en Oudergem vanwege de files op grondniveau; Dat ook de bestaande verkeersruimten onder het viaduct zullen verdwijnen en dat er geen markten en rommelmarkten meer zullen kunnen worden gehouden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan aansluit bij de aanbevelingen van het MER en deze in aanmerking heeft genomen, met name op het vlak van mobiliteit;

Dat het plan naast de afbraak van het viaduct een aantal maatregelen aanbeveelt om het gebruik van het openbaar vervoer en de actieve vervoerswijzen aan te bevelen en er eigen verkeersruimten voor voorbehoudt; dat het verschillende maatregelen aanbeveelt om de modal shift te bevorderen en het autoverkeer binnen de perimeter van het plan te verminderen; Dat het plan de afschaffing van de bestaande parkeerplaatsen onder het viaduct zal compenseren door aan de stadstoegang een mobiliteitshub te creëren met een transitparking met 800 tot 1.500 plaatsen;

Dat al eerder werd uitgelegd in hoeverre de afbraak van het viaduct de geluidsoverlast en de luchtvervuiling binnen de perimeter van het plan zal verminderen;

Dat de verplaatsing van de activiteiten onder het viaduct geen deel uitmaakt van het plan;

Dat er evenwel nieuwe openbare ruimten waar deze activiteiten eventueel zouden kunnen plaatsvinden zullen worden gecreëerd; dat het plan met name voorziet in de inrichting van een openbare ruimte op de Demeysite waar markten en rommelmarkten kunnen worden georganiseerd;

Overwegende dat een aantal reclamanten menen dat het viaduct geen barrière vormt tussen de wijken en de bewoners niet verhinderen om van de ene wijk naar de andere te gaan; maar dat de files die zullen ontstaan na de afbraak van het viaduct wel een barrière zullen vormen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de grootstedelijke weg en de viaducten in de huidige configuratie zowel een fysieke als een landschappelijke barrière vormen een stadsbreuk zijn die de aangrenzende wijken van elkaar scheidt; dat het verkeer onder het viaduct door kan, maar dat het een visuele barrière vormt dat zowel de landschappelijke gehelen als de wijken en het gebruik ervan opdeelt en zo bijdraagt tot de ruimtelijke versnippering van het grondgebied;

Dat het MER de impact van de afbraak van het viaduct heeft onderzocht, met name op het vlak van mobiliteit en files; dat het MER na deze analyse aanbeveelt om het viaduct af te breken in plaats van het te behouden; dat de afbraak van het viaduct zeer nauwkeurig zal worden georganiseerd om de impact te beperken; dat deze organisatie geen deel uitmaakt van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat het viaduct het mogelijk maakt om verkeerswegen te behouden als de wegen op grondniveau worden gebruikt bij grote evenementen zoals marathons of wielerwedstrijden; dat ze zich vragen stsellen over de verkeersmogelijkheden na de afbraak van het viaduct;

Overwegende dat de regering aangeeft dat er maatregelen zullen worden genomen om het verkeer van personen mogelijk te maken tijdens uitzonderlijke evenementen; dat de bepaling van die maatregelen geen deel uitmaakt van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten de esthetische kwaliteiten van het viaduct benadrukken; dat ze vragen om een deel te behouden als 'monument' dat deel uitmaakt van de stedenbouwkundige geschiedenis, net als de voormalige omwalling;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de erkenning van de esthetische kwaliteiten of het historische aspect van het viaduct geen deel uitmaakt van het plan; dat het plan niet verhindert dat een deel kan worden behouden zolang dit niet indruist tegen de doelstellingen van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten het MER bekritiseren omdat het de ecologische voetafdruk van de afbraak en het verdwijnen van het viaduct niet heeft onderzocht; dat ze de opmerken dat het MER de negatieve effecten van de afbraak van het viaduct minimaliseert; dat het de effecten van de afbraak van het viaduct op de mobiliteit, de luchtvervuiling, het leefmilieu onvoldoende heeft onderzocht; dat het de eindbestemming van het verkeer afkomstig van de E411 niet heeft onderzocht;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich zorgen maken over de aanwezigheid van asbest in het viaduct en over de gevolgen van de afbraak op de gezondheid;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van de afbraak van het viaduct heeft onderzocht, met name op de mobiliteit, de luchtvervuiling en het leefmilieu; dat het MER de effecten van de afbraak van het viaduct heeft onderzocht in de verschillende domeinen van het leefmilieu, en dit op schaal van het plan; dat de ecologische voetafdruk van de afbraak al deze effecten integreert; dat ze werden bestudeerd in de verschillende domeinen van het leefmilieu; dat de vermindering van het autoverkeer het grootste effect zal zijn van de afbraak; dat deze vermindering positieve effecten heeft in de meeste domeinen van het leefmilieu, vooral op de luchtkwaliteit, het microklimaat, het klimaat, de fauna, de flora en de biodiversiteit;

Dat het MER de eindbestemming van het autoverkeer afkomstig van de E411 heeft onderzocht in zijn diagnose (deel 2, punt 3.1.3.2); dat de eindbestemming van de inkomende stromen vooral Watermaal-Bosvoorde-Elsene-ULB Plaine, Sint-Pieters-Woluwe, Sint-Lambrechts-Woluwe is voor de automobilisten en de Vijfhoek, de Europese wijk, Watermaal-Bosvoorde- Elsene- ULB Plaine, Sint-Pieters-Woluwe, Sint-Lambrechts-Woluwe voor de gebruikers van het openbaar vervoer;

Dat het plan aansluit bij de aanbevelingen van het MER en ze heeft opgenomen, met uitzondering van deze die niet binnen de mate van detail van het plan vallen; dat de effecten van de werken en de organisatie ervan moeten worden geëvalueerd in een aanvullende effectenstudie in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten en Leefmilieu Brussel (LB) vragen dat de afbraak van het viaduct gepaard gaat met ambitieuze, consequente, praktische en pragmatische mobiliteitsalternatieven die worden bepaald in overleg met de andere gewesten; dat het MER deze functionele oplossingen grondig bestudeert;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER verschillende mobiliteitsalternatieven heeft onderzocht in het kader van de analyse van de effecten van de afbraak van het viaduct; dat deze aanbevelingen van het MER werden opgenomen in het plan dat, parallel met de afbraak van het viaduct, een aantal maatregelen voorstelt om het gebruik van het openbaar vervoer en de actieve vervoerswijzen en de modal shift aan te moedigen;

Dat het plan in dit verband de mobiliteitsuitdagingen aangeeft op grootstedelijke schaal; dat de maatregelen van de mobiliteitsstrategie op schaal van de perimeter aansluiten bij deze uitdagingen en bij de doelstellingen van het gewestelijke mobiliteitsbeleid;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om het viaduct te behouden, te versterken, te moderniseren en te verfraaien om onnodige, zware, langdurige en dure werken te vermijden; om afvalproductie en verspilling van hulpbronnen te vermijden; om de hinder voor de buurtbewoners te beperken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat ze de stadstoegang wil reorganiseren als een stadsboulevard;

Dat de stadstoegang moet worden aangepast en rustiger moet worden gemaakt;

Dat de afbraak van het viaduct het gezicht van de gemeente Oudergem zal veranderen en het gebied aantrekkelijker zal maken en dus de economische ontwikkeling zal bevorderen; dat er bij de afbraak van het viaduct schaduwzones zullen verdwijnen waar geen sociale controle is;

Dat het behoud van het viaduct en zijn omvorming tot parking de landschappelijke en visuele kwaliteit van het gebied niet ten goede zullen komen; dat de parkings onder het viaduct zullen worden vervangen door een transitparking die is geïntegreerd in de mobiliteitshub aan de stadstoegang;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat er alternatieven worden gezocht voor de afbraak van het viaduct; dat het MER de scenario's van het behoud en de afbraak van het viaduct met elkaar vergelijkt op het vlak van geluidsoverlast en luchtvervuiling en daarbij een lagere rijsnelheid weerhoudt; dat het viaduct moet worden behouden, gerepareerd en verfraaid of vergroend als de afbraak geen significante verbetering wordt vastgesteld;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER verschillende alternatieven voor de afbraak van het viaduct Herrmann-Debroux en de effecten ervan heeft onderzocht, met name op het vlak van mobiliteit, stedenbouw en landschap, afval, geluidsoverlast en luchtvervuiling, microklimaat, enz.;

Dat het MER de afbraak van het viaduct aanbeveelt vanwege de impact van het bestaande viaduct op het landschap, het behoud van een verharde ruimte, de niet-verenigbaarheid met de doortocht van de tram, de slechte kwaliteit van de ruimten voor fietsers en voetgangers, de slagschaduw, het behoud van openbare ruimten van slechte kwaliteit;

Dat het plan aansluit bij de aanbevelingen van het MER en ze heeft opgenomen, met uitzondering van deze die niet binnen de mate van het detail van het plan vallen;

Dat het plan een gefaseerde uitvoering van de werken aanbeveelt waardoor tijdelijke projecten kunnen worden georganiseerd;

Dat in dit kader langs het viaduct tijdelijke artistieke maatregelen of verfraaiingsprojecten kunnen plaatsvinden;

Overwegende dat een aantal reclamanten het alternatief voorstellen om een tunnel te bouwen die de autodruk en de hinder van de werken zou verminderen; dat ze voorstellen om die tunnel te bouwen onder het kruispunt tussen Herrmann-Debroux en de Vorstlaan; dat ze voorstellen om een tunnel te bouwen die evenwijdig loopt met de metro tussen Beaulieu en Herrmann-Debroux en bovengronds een stadsboulevard aan te leggen voor de zachte mobiliteit;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich vragen stellen over de bouw van een tunnel, of die zou worden gebouwd voordat het viaduct wordt afgebroken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het alternatief om een tunnel te bouwen door het MER werd onderzocht maar niet werd weerhouden om de redenen dat er tot 11,7 m diep zou moeten worden gegraven om onder de collector van de Woluwe te passeren; dat de impact op de grondwaterlaag bijzonder hoog is en dat een tunnel permanente effecten genereert zonder dat het autoverkeer wordt verminderd; dat de bouw van een tunnel bijzonder duur is terwijl een tunnel niet strookt met de ambities van de regering;

Dat de kosten van de bouw van een tunnel zeer hoog zijn; dat ook het onderhoud van een tunnel aanzienlijke financiële middelen vergt;

Overwegende dat een aantal reclamanten het alternatief voorstellen om het viaduct te behouden en te voorzien van geluidsschermen en een dak zodat het een modern en nuttig kunstwerk wordt;

Overwegende dat een aantal reclamanten het alternatief voorstellen om het viaduct te behouden en de toegang te beperken tot voertuigen van minder dan 3,5 ton die voldoen aan bepaalde criteria (carpooling, teletol, elektrische motor, enz.), één rijstrook voor te behouden voor een zelfrijdende elektrische shuttle van de transitparking naar de multimodale pool Herrmann-Debroux met een reistijd van hoogstens 3 minuten en, twee rijstroken op grondniveau, vanuit het Leonardkruispunt, voor te behouden voor de toegang tot de transitparking in de richting van de Ring om een zo groot mogelijk evacuatiedebiet te garanderen;

Overwegende dat een aantal reclamanten het alternatief voorstellen om het viaduct te behouden, het vanaf het station Beaulieu herin te richten tot een promenade voor de zachte mobiliteit, de bovengrondse metrolijn te verlengen vanaf het station Herrmann-Debroux tot aan de toegang tot het Brussels Gewest en een metrostation Adeps en een station Oudergemsepoort te bouwen met een transitparking;

Overwegende dat een aantal reclamanten het alternatief voorstellen om het viaduct te behouden en voor te behouden voor het openbaar vervoer en de zachte mobiliteit, door er verschillende alternatieve vervoerswijzen te concentreren op één hoofdas en door een reëel multimodaal knooppunt in te richten aan de stadstoegang; door het zware verkeer om te leiden via de Ring of de wegen op grondniveau;

Overwegende dat een aantal reclamanten het alternatief voorstellen om het viaduct te behouden en onder het viaduct culturele ruimten in te richten voor kiosken, rommelmarkten, concerten, theater, film, beurzen en tentoonstellingen in de open lucht en op het viaduct een promenade en ruimten voor stadslandbouw in te richten;

Overwegende dat een aantal reclamanten het alternatief voorstellen om het viaduct te behouden en te verlengen als bovengrondse brug tot in Jezus-Eik, om er ruimten in te richten voor de zachte mobiliteit, een bovengrondse metro en een ontradingsparking met 10.000 plaatsen;

Overwegende dat de regering herhaalt dat het alternatief van het behoud van het viaduct door het MER werd onderzocht maar niet werd weerhouden gezien de impact op het landschap, het behoud van een verharde ruimte, de niet-verenigbaarheid met de doortocht van de tram, de slechte kwaliteit van de ruimten voor fietsers en voetgangers, de slagschaduw, het behoud van openbare ruimten van slechte kwaliteit;

Overwegende dat een aantal reclamanten het alternatief voorstellen om het viaduct te behouden en er een hangende tuin in te richten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER heeft aangetoond dat het met name om ecologische redenen niet opportuun is om het viaduct om te bouwen tot een hangende tuin; dat het ontwerp voorziet in de omvorming van de weginfrastructuur tot een stadsboulevard waarvan bepaalde zones zullen worden voorbehouden voor groene openbare ruimten;

Andere viaducten Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op het gebrek aan homogeniteit van het ontwerp aangaande de bestaande viaducten; dat ze menen dat de afbraak van het viaduct Herrmann-Debroux en het behoud van de andere viaducten aanzienlijke stedenbouwkundige incoherenties zal impliceren;

Overwegende dat een aantal reclamanten het plan bekritiseren omdat het niet voorziet in de afbraak van de andere viaducten; dat deze viaducten nochtans dezelfde gebreken vertonen als het viaduct Herrmann-Debroux, met name op esthetisch vlak;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich afvragen waarom de andere viaducten worden behouden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de configuraties van de viaducten Watermaal en Drie Fonteinen sterk verschillen van de configuratie van het viaduct Herrmann-Debroux;

Dat het MER de impact van de alternatieven voor behoud en afbraak van deze viaducten heeft onderzocht; dat de aanbevelingen zijn opgenomen in het plan;

Dat het strategische luik van het plan werd gewijzigd om de geplande herinrichting van de infrastructuren om de E411 over te steken te preciseren;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich vragen stellen over het belang om de verkeersstromen ter hoogte van het Watermaalviaduct naar beneden te brengen als het viaduct toch wordt behouden;

Overwegende dat een aantal reclamanten het behoud van het Watermaalviaduct bekritiseren omdat het indruist tegen de doelstelling om de wijken van Oudergem weer met elkaar te verbinden;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om het Watermaalviaduct af te breken om de redenen dat er al 7 rijstroken zijn en na de aanleg van de stadsboulevard er op deze plaats 8 rijstroken zullen liggen; dat het een gevaarlijke verkeerszone is waar veel zwakke weggebruikers passeren die moet worden beveiligd; dat de overlast veroorzaakt door het behoud van het viaduct en aanleg van de stadsboulevard een impact zal hebben op de Pinoywijk, de dichtstbevolkte wijk van het gebied;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstellen om het Watermaalviaduct te behouden, het viaduct te versmallen door de zuidelijke rijstroken te schrappen, er de metro over te laten rijden op centrale pijlers en in het noorden een rijstrook voor te behouden voor de zachte mobiliteit;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om het Watermaalviaduct en zijn toegang voor het autoverkeer te behouden om een makkelijke verbinding te laten tussen de Sint-Juliaans- en de Pinoywijk en een verdere verzadiging van de wegen op grondniveau te vermijden;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het MER alternatieven voorstelt voor de inrichting van het Watermaalviaduct;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het snelwegviaduct Watermaal gedeeltelijk zal worden verwijderd; dat de zuidelijke vleugel zal worden verwijderd om het autoverkeer en het kruispunt tussen de stadsboulevard, de Invalidenlaan en de Watermaalse Steenweg op grondniveau te reorganiseren en daarbij de capaciteit van de weginfrastructuur en de daaraan verbonden hinder te verminderen, in overeenstemming met de doelstellingen van het plan; dat het kruispunt beveiligde oversteekplaatsen bevat voor de actieve vervoerswijzen;

Dat het gedeeltelijke behoud van het Watermaalviaduct gerechtvaardigd is om de bestaande metro-infrastructuren te kunnen behouden;

Dat het behoud van het noordelijke deel van het Watermaalviaduct zal toelaten om een eigen verkeersruimte te creëren voor de actieve vervoerswijzen en de relaties tussen de wijken te structureren via een verbindingsplaats tussen de verkeersruimten voor actieve vervoerswijzen, door met name de Visserijwijk te verbinden met het station Delta; dat het in het verlengde van de landschapscontinuïteitszone landschappelijk zal worden ingericht;

Dat het heringerichte noordelijke deel van het viaduct een beveiligde en makkelijke oversteekplaats van de stadslaan zal bevatten voor de actieve vervoerswijzen, ter hoogte van het kruispunt met de Invalidenlaan en de Watermaalse Steenweg;

Dat de ruimte die wordt gewonnen onder het noordelijke deel van het viaduct zal worden heringericht tot overdekte ruimte waar stedelijke activiteiten kunnen worden georganiseerd;

Dat het plan dus aansluit bij de aanbevelingen van het MER en ze heeft opgenomen, met name op het vlak van mobiliteit; dat het MER verschillende alternatieven voor het behoud van het noordelijke deel van het Watermaalviaduct en de effecten ervan heeft onderzocht;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om ter hoogte van het Watermaalviaduct een linksafstrook aan te leggen voor lijn 41;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de aanleg van de openbare wegen en van de linksaf-stroken niet binnen de mate van detail van het plan vallen en dat dit in het kader van de vergunningsaanvragen zal worden onderzocht;

Overwegende dat een aantal reclamanten wijzen op een incoherentie in de weergave van de verkeersruimten op het Watermaalviaduct tussen de doorsnedes en vooraanzichten op de pagina's 95 en 166 van het strategische luik;

Overwegende dat de regering vaststelt dat pagina 95 van het plan geen weergave bevat van het Watermaalviaduct; dat ze herhaalt dat de projecties van het strategische luik louter ter illustratie dienen;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) gunstig staat tegenover het behoud en de herstructurering van het viaduct Drie Fonteinen omdat er onder meer een zuiveringsbekken kan worden geïnstalleerd stroomopwaarts van de vijvers van het Rood Klooster dat voorkomt dat vijver RK-1 in de toekomst nog wordt vervuild door dit water;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) voorstelt om het viaduct Drie Fonteinen te herwaarderen met een geïntegreerd regenwaterbeheer zoals aangegeven op pagina 88 van het plan, geïnspireerd op de stadstoegang van Bordeaux of de op de Woluwelaan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het behoud van het viaduct Drie Fonteinen is gerechtvaardigd om de continuïteit van de weginfrastructuur te garanderen;

Dat de ruimte onder het viaduct Drie Fonteinen zal worden aangelegd als ecologische verbinding en landschappelijk zal worden behandeld; dat het plan aanbeveelt om te voorzien in een bufferbekken voor de duurzame en natuurlijke behandeling van het afvloeiingswater van het viaduct;

Stadsboulevard Overwegende dat een aantal reclamanten gunstig staan tegenover de omvorming van de weginfrastructuur tot stadsboulevard; tegenover de vermindering van de autodruk, met name doordat de toegelaten snelheid op de laan zal worden verlaagd en er minder plaats zal worden toebedeeld voor de auto;

Overwegende dat de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) gunstig staat tegenover de grote algemene principes van het plan, gericht op de omvorming van de E411 tot een stadsboulevard ter ondersteuning van de multimodale mobiliteit om zo de wijken opnieuw met elkaar te verbinden en de verplaatsingen van voetgangers en fietsers te vergemakkelijken en bepaalde strategische sites ambitieuzer te behandelen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de auteur van het plan de stadstoegang wil reorganiseren als een rustige stadsboulevard en tegelijk het aantal auto's die het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest binnenrijden te verminderen;

Dat het plan voorziet in de heraanleg van de grootstedelijke E411 tot stadsboulevard, in overeenstemming met de doelstelling om de weginfrastructuur om te vormen tot een kwalificerende en herstructurerende landschappelijke infrastructuur;

Dat de stadslaan een structurerende weg is die aan beide kanten wordt afgezoomd door bebouwde continuïteiten met eenzelfde bouwprofiel; dat deze ruimte bestaat uit centrale wegen afgezoomd met brede voetgangersruimten; dat ze 2x2 rijstroken voor autoverkeer bevat; dat de aansluitingen van de boulevard op de dwarswegen zullen worden heraangelegd als kruispunt met verkeerslichten;

Overwegende dat de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) vraagt dat er in het bijzonder op toegezien wordt dat de bevestigde doelstellingen 'verankering' en 'aanvullende verstedelijking' en 'landschap', die in het plan moeilijk te meten of zelfs maar te garanderen zijn, bereikt worden;

Overwegende dat de regering herhaalt dat het strategische luik werd gewijzigd om de maatregelen te versterken voor de verwezenlijking van het doel om de door de bestaande weginfrastructuur doorkruiste landschappen te herbevestigen;

Dat het strategische luik verschillende illustraties bevat van de mogelijke toekomstige toestand van de stadsboulevard en aanbeveelt om er beplanting te voorzien;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) wijst op de noodzaak om de stadstoegang om te vormen tot stadsboulevard, een rustige verkeersader die in de eerste plaats bestemd is voor het openbaar vervoer en de actieve vervoerswijzen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de omvorming van de grootstedelijke E411 tot stadsboulevard voorziet in de aanleg van brede verkeersruimten voor de actieve vervoerswijze en het openbaar vervoer;

Overwegende dat de gemeente Overijse opmerkt dat het grondgebied en de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op de E411 verkeerd wordt voorgesteld;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de interventieperimeter van het plan beperkt is tot het grondgebied dat onder haar bevoegdheid valt;

Dat ze herhaalt dat de mobiliteitsstrategie op grootstedelijke schaal van het plan zich beperkt tot het herhalen van de mobiliteitsuitdagingen op grootstedelijke schaal en van enkele doelstellingen van het gewestelijke mobiliteitsbeleid waar het mobiliteitsbeleid op schaal van het plan bij aansluit; dat het niet de taak van het plan is om de mobiliteitsproblemen op gewestelijke of grootstedelijke schaal op te lossen die zich buiten het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest situeren;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich vragen stellen over het vermogen van de stadsboulevard om een vlot verkeer, de veiligheid van de gebruikers, minimale achteruitbouwstroken, aangename voetgangerswegen, minder vervuiling door frequent stoppen en herstarten te garanderen; over het aantal rijstroken voor auto's gezien de rijstrook die voor bussen is voorbehouden tot aan het station Delta;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de stadsboulevard met 2x2 rijstroken dezelfde configuratie zal hebben als bijvoorbeeld de Vorstlaan of de Woluwelaan; dat de tekening van de wegen niet binnen de mate van detail van het plan valt en zal worden bepaald in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich zorgen maken over de toename van de geluidsoverlast veroorzaakt door de stadsboulevard, de files en de vervuiling die ze zal genereren en de onaangepastheid van de secundaire wegen; over het feit dat deze hinder pas in het stadium van de aanvragen van de stedenbouwkundige vergunningen zal worden bestudeerd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de stadsboulevard de vermindering van de weginfrastructuur en van het autoverkeer beoogt, evenals van de daaraan verbonden geluidshinder en luchtvervuiling;

Dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een "lage-emissiezone" heeft ingesteld om het verkeer van de meest vervuilende voertuigen te verbieden;

Dat het ontwerpplan een snelheidslimiet van 50 km/u vanaf het Leonardkruispunt aanbeveelt;

Dat het plan aansluit bij de aanbevelingen van het MER en deze in aanmerking heeft genomen, met uitzondering van deze die niet binnen de mate van detail van het plan vallen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vrezen dat de stadsboulevard niet zal worden gerealiseerd zoals is aangegeven in het plan; dat hij lelijk, druk, lawaaierig en ongezellig zal zijn;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik van het plan indicatieve bepalingen bevat over de stadsboulevard en richtlijnen bevat om ontwerpers te begeleiden, zonder echter de uitvoering van projecten die er niet exact mee overeenstemmen te verhinderen, omdat er desgevallend, mits motivatie, van afgeweken kan worden terwijl de essentie zelf van de vastgestelde strategische opties blijft gerespecteerd;

Overwegende dat een aantal reclamanten vrezen dat de stadsboulevard een breuk blijft in de wijk, net als de Vorstlaan; dat ze een niet over te steken barrière zal vormen tussen de stadscentra en de woonwijken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de stadsboulevard een drastische vermindering van het aantal rijstroken voor het autoverkeer impliceert; dat er gemakkelijke en veilige oversteekplaatsen worden voorzien voor de actieve vervoerswijzen;

Dat de stadsboulevard ook landschappelijke ruimten en verkeersruimten voor actieve vervoerswijzen zal bevatten; dat ze de wijken aan weerszijden van de grootstedelijke weg weer met elkaar zal verbinden;

Overwegende dat een aantal reclamanten vrezen dat de verbreding van de weg in het kader van de aanleg van de stadsboulevard elke ruimte tussen de voetpaden en de gebouwen zal wegnemen; dat het niet meer mogelijk zal zijn om langs de voetpaden te stoppen; dat de verkeersruimten dichter bij de woningen komen te liggen en meer hinder zullen veroorzaken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de stadsboulevard zal worden aangelegd in de openbare ruimte die nu al wordt ingenomen door autoverkeer; dat de bedding van de grootstedelijke weg zal worden behouden maar heraangelegd, waarbij de ruimte voor het autoverkeer zal worden verkleind ten voordele van verkeersruimten voor actieve vervoerswijzen;

Dat de tekening van de wegen niet binnen de mate van detail van het plan valt, maar zal worden onderzocht in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten de stadsboulevard bekritiseren om de redenen dat hij zal bijdragen tot permanente files van het verkeer dat de perimeter van het plan binnen- en buitenrijdt; dat deze inrichting geen garanties biedt voor een vlot verkeer of een vermindering van de vervuiling veroorzaakt door het veelvuldig stoppen en herstarten van auto's; dat hij een bron is van geluidsoverlast, luchtvervuiling, lichtpollutie, enz. voor de buurtbewoners; dat hij het verkeer van de 8 bestaande rijstroken niet zal kunnen absorberen, te meer omdat hij wordt onderbroken door kruispunten en verkeerslichten; dat hij meer auto's zal tellen dan zwakke weggebruikers; dat hij gevaarlijker zal zijn dan het huidige viaduct en gevaarlijk voor de huidige lokale fauna;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het Brussels Gewest het aantal auto's dat het grondgebied binnenrijdt wil verminderen; dat een van de doelstellingen van de mobiliteitsstrategie van het plan de vermindering van de weginfrastructuur is;

Dat het MER de impact van verschillende inplantingen van de stadsboulevard heeft vergeleken;

Dat de microsimulaties hebben aangetoond dat om een vlot verkeer in Brussel te garanderen twee rijstroken nodig zijn op deze stadsboulevard; dat het plan aansluit bij de aanbevelingen van het MER in dit verband en ze heeft opgenomen;

Dat het plan voorstelt om de 4 rijstroken van de stadsboulevard te verenigen aan de zuidkant van de metro-infrastructuur; Dat het aantal rijstroken dus drastisch zal worden verminderd;

Dat om te voorkomen dat het kruispunt met de Vorstlaan een knelpunt wordt, de stromen aan de stadstoegang naar het kruispunt beperkt zullen worden tot één strook op het traject Leonard-Adeps en dat de andere strook gereserveerd zal worden voor gebruikers die naar de P+R gaan;

Dat het aantal voertuigen dat gebruik maakt van deze boulevard zal afnemen ten opzichte van vandaag;

Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen het feit dat de capaciteit van de stadstoegang en de uitgang uit Brussel ongeveer zal worden gehalveerd met een stadsboulevard met 2 x 2 rijstroken en één rijstrook tussen het Leonardkruispunt en de transitparking; dat ze vragen om de acht bestaande rijstroken te behouden om de verkeersstromen te absorberen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om een bijkomende rijstrook te voorzien voor de organisatie van het links en rechts afslaan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de tekening van de openbare wegen en van de rijstroken niet binnen de mate van detail van het plan valt en zal worden bepaald in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de rijstroken voor auto's te beperken tot één rijkstrook in elke rijrichting, aan weerszijden van de metro, om de reden dat het de enige manier is om de automobilisten ertoe aan te zetten om het openbaar vervoer te gebruiken; dat de vier geplande rijstroken een bron van hinder blijven voor de buurtbewoners en het oversteken van de boulevard zullen verhinderen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de toegang tot het stadscentrum tussen het Leonardkruispunt en de mobiliteitshub wordt beperkt tot één rijstrook voor auto's; dat de tweede rijstrook zal worden voorbehouden voor auto's die de transitparking van de mobiliteitshub willen oprijden;

Dat het MER aanbeveelt om een stadsboulevard aan te leggen van 2x2 rijstroken gezien de capaciteit van het kruispunt met de Vorstlaan; dat het plan aansluit bij de aanbevelingen van het MER in dit verband en ze heeft opgenomen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om één rijstrook te behouden tussen de verkeerslichten en aan elk verkeerslicht één rijstrook per richting te verbreden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de tekening van de openbare wegen en van de rijstroken op de kruispunten niet binnen de mate van detail van het plan valt en zal worden bepaald in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan een intelligent beheer van de rijstroken oplegt, afhankelijk van de variaties van de verkeersstromen op de verschillende tijdstippen van de dag;

Overwegende dat de gemeente Sint-Pieters-Woluwe voorstelt om te voorzien in een dynamisch beheer van de rijstroken voor het binnen- en buitenrijdende verkeer, zodat het profiel van de snelweg in de loop van de dag kan worden aangepast om te beantwoorden aan de verkeersbehoeften, door 's morgens 2 rijstroken te voorzien voor auto's die de stad binnenrijden en 1 rijstrook voor auto's die de stad buitenrijden, en door 's avonds die situatie om te draaien;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan een dynamisch beheer van de rijstroken voor auto's niet verhindert; dat een dergelijke inrichting niet binnen de mate van detail van het plan valt en zal worden onderzocht in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat de gemeente Hoeilaart vraagt om tussen het Leonardkruispunt en het centrum van Brussel wee rijstroken aan te leggen plus een rijstrook voor het busverkeer;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de rechterrijstrook in de richting van het stadscentrum voor te behouden voor bussen en voor de voertuigen van de hulpdiensten die naar het Delta Ziekenhuis tussen de Demeysite en de Deltasite rijden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voorziet in een busstrook in eigen baan op de stadsboulevard, naast de rijstroken voor het autoverkeer;

Dat het plan voorziet in een busstrook in eigen baan die onafhankelijk is van de rijstroken voor het autoverkeer en ook kan worden gebruikt voor de voertuigen van de hulpdiensten;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de verkeerstromen komende van de Ring en van de omliggende wijken van elkaar te scheiden; om prioritaire lokale rijstroken in te richten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voorziet in de inrichting van één rijstrook in de richting van het stadscentrum vanaf het Leonardkruispunt; dat voorbij de mobiliteitshub een tweede rijstrook wordt toegevoegd; dat deze inrichting het mogelijk maakt om de verkeersstroom afkomstig van de ring en de E411 te verkleinen en ervoor zorgt dat het verkeer komende van de omliggende wijken vlot toegang krijgt tot de stadsboulevard;

Dat de inrichting van prioritaire lokale rijstroken geen deel uitmaakt van het plan, maar moet worden behandeld in een gemeentelijk mobiliteitsplan;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het MER deze alternatieven onderzoekt voor de inrichting van de stadsboulevard;

Overwegende dat het Vlaams Gewest het MER bekritiseert omdat het geen alternatief onderzoekt voor de inrichting van de stadsboulevard, noch voor het profiel dat wordt gekozen voor het deel tussen het Adeps en het Leonardkruispunt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de inrichting van de stadsboulevard heeft goedgekeurd; dat verschillende alternatieven voor de inrichting van de stadsboulevard mogelijk zijn maar dat ze niet binnen de mate van detail van het plan vallen en zullen worden onderzocht in het kader van de vergunningsaanvragen; dat het MER punctuele aanpassingen van de werking van de verkeersader heeft aanbevolen waar nodig; dat het plan aansluit bij de aanbevelingen van het MER in dit verband en ze heeft opgenomen;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie van mening is dat het MER de alternatieven voor het vervoer heeft bestudeerd en dat de beperkingen op het autogebruik moeten worden gecompenseerd door een nieuw openbaarvervoersaanbod op dit deel van de stadsboulevard;

Overwegende dat de regering herhaalt dat het plan de opsplitsing en verlenging van tramlijn 8 aanbeveelt vanaf het station Herrmann-Debroux tot de mobiliteitshub; dat het andere, bijkomende mobiliteitsalternatieven aanbeveelt;

Overwegende dat de Economische en Sociale Raad zich afvraagt of het gebruik van de stadsboulevard het verkeer vlotter zal doen verlopen en of de noodzakelijke efficiënte doorstroming van hulpverlenings- of prioritaire voertuigen gewaarborgd zal zijn;

Overwegende dat de gemeente Sint-Pieters-Woluwe zich afvraagt welke maatregelen worden voorzien opdat de voertuigen van de hulpdiensten snel de plaats van een ongeval op de snelweg en de Ring zouden kunnen bereiken;

Overwegende dat een aantal reclamanten en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vragen dat het plan rekening houdt met de regelgeving inzake de toegankelijkheid voor de voertuigen van de hulpdiensten, met name in de rustige gebieden en lokale bediening.

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de verkeersbehoeften van de voertuigen van de hulpdiensten heeft opgenomen in zijn onderzoek van de verschillende alternatieven voor de inrichting van de stadsboulevard;

Dat de voertuigen van de hulpdiensten de busstrook in eigen baan kunnen gebruiken die onafhankelijk is van de rijstroken voor het autoverkeer;

Dat ze bovendien aangeeft dat de tekening van de openbare wegen niet binnen de mate van detail van het plan valt en zal worden onderzocht in het kader van de vergunningsaanvragen, rekening houdend met de regelgeving betreffende d toegankelijkheid voor de voertuigen van de hulpdiensten;

Overwegende dat de Economische en Sociale Raad vraagt dat er een impactstudie naar de heraanleg van de E411 in een stadsboulevard zou worden verricht en dat de resultaten ervan openbaar zouden worden gemaakt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van het plan en van de heraanleg van de 'E411 tot stadsboulevard heeft onderzocht; dat het MER werd onderworpen aan het openbaar onderzoek;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich vragen stellen over de toegang tot de verschillende aanpalende sites voor het autoverkeer; dat ze vrezen dat de auto's de verkeersruimten voorbehouden voor het openbaar vervoer en de actieve vervoerswijzen niet zullen kunnen oversteken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de tekening van de openbare wegen en van de toegangen tot de aanpalende sites niet binnen de mate van detail van het plan valt en zal worden bepaald in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich afvragen waarom de stadsboulevard slechts aan één kant van de metrolijn wordt aangelegd;

Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen de inplanting van de geplande stadsboulevard ter hoogte van de Demeysite, om de redenen dat hij wordt aangelegd aan de kant en in de nabijheid van de woningen en de groene ruimten aan de noordkant; dat hij de gebruikers zal verplichten om ze over te steken om de openbare ruimten, het fietspad te bereiken; dat hij elke toegang tot de Carrefour-winkel voor auto's, verhindert wat zal bijdragen tot het fileprobleem op de Vorstlaan; dat het verkeer afkomstig van de Pinoywijk en de Florealwijk zal worden geconfronteerd met opstoppingen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de verkeersruimten van de stadsboulevard in te richten aan de noordkant van de weg, met name langs de handelszaken Brico en Carrefour tussen het kruispunt met de Vorstlaan en het metrostation Beaulieu; dat ze aan de zuidkant enkel worden aangelegd ter hoogte van de kantoorgebouwen van de Beaulieusite om de woningen van de Pinoywijk te vrijwaren; dat de leefruimten aan de zuidkant worden aangelegd om de reden dat aan de noordkant al een groene wandeling loopt; dat de toegang tot de handelszones aan de noordkant gegarandeerd moet worden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER verschillende alternatieven voor de inplanting van de stadsboulevard heeft onderzocht;

Dat het plan aansluit bij de aanbevelingen van het MER in dit verband en ze heeft opgenomen;

Dat het plan voorziet om de 4 rijstroken van de stadsboulevard te verenigen aan de zuidkant van de metro-infrastructuur; dat deze inrichting zal gebeuren in een openbare ruimte die al wordt ingenomen door het verkeer;

Dat met deze inrichting een grote openbare ruimte zal vrijkomen aan de 'noordkant' die momenteel wordt ingenomen door rijstroken, in het verlengde van de groene wandeling en de landschapscontinuïteitszone om de as voor actieve vervoerswijzen aan te vullen die langs de stadsboulevard loopt;

Dat de stadsboulevard zich zal uitstrekken langs de gebouwen die momenteel door de Europese Commissie worden gebruikt, zodat er geen breuk ontstaat in de boulevard aan het eind van de Van Nieuwenhuyselaan; dat de nieuwe stadsboulevard de wijken aan weerszijden van de E411 weer met elkaar zal verbinden; dat de toegang tot de verschillende aanpalende sites vanaf de stadsboulevard voor auto's zal gegarandeerd worden;

Dat het aantal rijstroken drastisch zal worden verminderd; dat bijvoorbeeld de zeven rijstroken voor auto's tussen de Carrefour-winkel en het Pinoyplein zullen worden verminderd tot vier rijstroken;

Dat de verkleining van de infrastructuur een vermindering van het autoverkeer en de daaraan verbonden hinder zal veroorzaken, met name voor de omliggende woonwijken;

Dat verschillende beveiligde en makkelijke oversteekplaatsen zullen worden voorzien zodat de actieve vervoerswijzen van de zuidkant naar de noordkant kunnen; dat het Watermaalviaduct zal worden heringericht voor de actieve vervoerswijzen en een veilige oversteek van het kruispunt met de Invalidenlaan mogelijk maakt; dat ook een beveiligde oversteekplaats is voorzien vanaf de Pinoywijk naar de Demeysite en zijn toekomstige stadscentrum met woningen en handelszaken;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstellen om de vier rijstroken van de stadsboulevard aan te leggen binnen de grondinname van de huidige E411, om aan elke kant van de weg groene bufferzones te creëren en een groen scherm tegen de hinder, met behoud van de andere verkeersruimten voor het openbaar vervoer en de actieve vervoerswijzen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de tekening van de openbare wegen en de inrichting van groene bufferzones en een groen scherm niet binnen de mate van detail van het plan vallen en zullen worden onderzocht in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstellen om de rijstroken van de stadsboulevard aan weerszijden van de metrolijn te plaatsen zodat de buurtbewoners aan de zuidkant minder hinder ondervinden en over een bredere openbare ruimte beschikken;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het MER de alternatieven voor de inplanting van de stadsboulevard onderzoekt; dat de eventuele verwerping ervan wordt gerechtvaardigd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het alternatief voor de inplanting van de stadsboulevard aan de noordkant van de metro-infrastructuur door het MER werd onderzocht maar niet werd weerhouden; dat het alternatief voor de inplanting van de stadsboulevard aan weerszijden van de metro-infrastructuur door het MER werd onderzocht maar niet werd weerhouden; dat dit alternatief onvoldoende ruimte vrijmaakt voor de aanleg van de voor het publiek toegankelijke openbare ruimte; dat het het park van de voormalige spoorweg op de Beaulieusite slechts beperkt vergroot; dat het kruispunt van het Beaulieuplein zeer breed is en dus complex aangezien de stadsboulevard aan weerszijden van het station loopt;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de verkeersruimten voor de actieve vervoerswijzen te plaatsen aan de zuidkant van de stadsboulevard, dus aan de kant van het Adeps, de boekhandel UOPC, de school op het Pinoyplein, de klimzaal New Rock, enz.;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voorziet in de aanleg van een as voor actieve vervoerswijzen in de landschapscontinuïteitszone aan de noordkant van de stadslaan; dat het ook voorziet in de aanleg van een fietspad en voetpaden aan de zuidkant van de boulevard;

Overwegende dat de gemeente Oudergem vraagt dat bij de studie en de aanvragen van stedenbouwkundige vergunningen voor de openbare infrastructuren ook alle voorstellen worden overwogen die technisch uitvoerbaar worden geacht voor de inplanting van de toekomstige stadsboulevard;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de tekening van de openbare wegen niet binnen de mate van detail van het plan valt en zal worden onderzocht in het kader van de vergunningsaanvragen; dat de bepalingen van het plan over de stadsboulevard zijn opgenomen in het strategische luik en er mits motivatie van kan worden afgeweken;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de rijsnelheid van het autoverkeer te verlagen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan aanbeveelt om de rijsnelheid op de stadsboulevard vanaf het Leonardkruispunt te beperken tot 50 km/u;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de snelheid van de vrachtwagens, bestelwagens en andere leveringsvoertuigen te beperken; om hen bepaalde tijdsperiodes op te leggen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de bepaling van de verkeersvoorwaarden voor verschillende types voertuigen geen deel uitmaakt van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich vragen stellen over de geplande inrichtingen om de geluidshinder veroorzaakt door de stadsboulevard te verminderen, met name voor de wijken aan de kant van het Zoniënwoud en de Tervurense Steenweg;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de heraanleg van de grootstedelijke weg tot stadsboulevard een vermindering van de weginfrastructuur, het autoverkeer en de daarmee verband houdende hinder impliceert;

Dat het plan aanbeveelt om de rijsnelheid op de stadsboulevard te beperken tot 50 km/u, wat de geluidshinder zal verminderen;

Dat de geluidsschermen maatregelen zijn die het bestaande lawaai verminderen, terwijl het plan de bron van het bestaande lawaai, namelijk de capaciteit van de E411-as, drastisch wil verminderen;

Dat inrichtingen om de geluidshinder te verminderen in overweging kunnen worden genomen, maar geen deel uitmaken van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten de esthetische en landschappelijke kwaliteiten van de stadsboulevard bekritiseren om de reden dat ze te stedelijk blijft; dat ze niet voldoende beplanting bevat;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de stadsboulevard te vergroenen; om bomen en planten toe te voegen langs de stadsboulevard;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstellen om hoge hagen te plaatsen om de boulevard visueel te scheiden van de woningen en de verkeersruimten voor de actieve vervoerswijzen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de aanleg aanbeveelt van een beboomde stadsboulevard, met name ter hoogte van de oversteek aan het Zoniënwoud;

Dat de landschappelijke inrichting van de stadsboulevard en het planten van bomen, beplanting, hagen, enz. niet binnen de mate van detail van het plan vallen, maar zullen worden bepaald in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat het bestuur belast met territoriale planning (Perspective) voorstelt om een profiel van de stadsboulevard toe te voegen en een voor-en-navergelijking voor elke aanpalende site, zoals werd gedaan op pagina 216 en 217 van het strategische luik van het plan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik werd gewijzigd om illustraties van de mogelijke toekomstige toestand van de stadsboulevard toe te voegen;

Kruispunten Overwegende dat een aantal reclamanten het ontwerp bekritiseren omdat de opvatting van de kruispunten en de vermindering van de geluidshinder niet werden bestudeerd of geëvalueerd in het kader van het MER en ook niet meer zullen worden bestudeerd en geëvalueerd na de afbraak van het viaduct Herrmann-Debroux;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voorziet in de aanleg van kruispunten met verkeerslichten op grondniveau voor de knooppunten met de hoofdwegen langs de grootstedelijke weg E411: Waversesteenweg, Vorstlaan, Invalidenlaan en Beaulieulaan;

Dat de precieze inrichting van deze kruispunten niet binnen de mate van detail van het plan valt en zal worden bestudeerd in het kader van de vergunningsaanvragen; dat de geluidshinder van de verschillende alternatieven voor de inrichting van de kruispunten in datzelfde stadium zullen worden bestudeerd;

Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen de vele verkeerslichten aan elke aanpalende site, om de reden dat dit bijdraagt tot de permanente opstoppingen in de zone en in de aangrenzende zones, het rustige karakter van de gemeente Oudergem schaadt, de vervuiling vanwege de verkeersopstoppingen verhoogt;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de verkeerslichten te vervangen door rotondes om de automobilisten niet te vertragen en hen toe te laten om de zijwijken gemakkelijk te bereiken;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om op het Leonardkruispunt een linksafstrook toe te voegen voor de auto's afkomstig van de E411 die naar Watermaal-Bosvoorde en Ukkel rijden, zodat ze niet verplicht zijn om de E411 te volgen tot aan het kruispunt Herrmann-Debroux en daar rechtsomkeer te maken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van de inrichting van de stadsboulevard en zijn kruispunten heeft onderzocht; dat de aanbevelingen van het MER werden opgenomen in het plan;

Dat de inrichting van rotondes in plaats van kruispunten met verkeerslichten, de aanleg van linksafstroken, enz. niet binnen de mate van detail van het plan vallen, maar zullen worden onderzocht en bepaald in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten de geplande oversteekplaatsen van de stadsboulevard bekritiseren om de reden dat ze geen garanties bieden voor de veiligheid van de zwakke weggebruikers; dat ze meer complex zijn gezien het aantal verschillende verkeersruimten die moeten worden overgestoken;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om op de stadsboulevard verkeerslichten te voorzien aan elke oversteekplaats voor voetgangers;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de tekening van de openbare wegen en de nadere regels voor de verplaatsing van personen (lokalisatie van de voetgangerswegen, verkeerslichten, rotondes, enz.) het voorwerp uitmaken van een grondige technische studie in het kader van de vergunningsaanvragen; dat de tekening van de wegen en de op de stadsboulevard voorziene oversteekplaatsen voor de actieve vervoerswijzen niet binnen de mate van detail van het plan valt en zal worden onderzocht in het kader van de aanvragen van de stedenbouwkundige vergunningen;

Overwegende dat een aantal reclamanten he MER bekritiseren omdat het de oversteekplaatsen op de stadsboulevard onvoldoende heeft bestudeerd, en met name de impact ervan op de reis- en wachttijden voor de verschillende gebruikers gezien de bijkomende verkeersstromen die het ontwerp zal genereren; dat ze vragen dat het MER in die zin wordt aangevuld, met name voor het kruispunt met de Vorstlaan;

Overwegende dat de regering herhaalt dat het MER de verschillende alternatieven voor oversteekplaatsen op de stadsboulevard, evenals de effecten ervan, heeft bestudeerd, rekening houdend met de vermindering van de autostromen die wordt verwacht;

Dat het plan aansluit bij de aanbevelingen van het MER in dit verband en ze heeft opgenomen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de oversteekplaatsen boven de metrolijnen te verbeteren;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om op de stadsboulevard beveiligde oversteekplaatsen te voorzien, zoals voetgangersbruggen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan ervoor gekozen heeft om oversteekplaatsen voor voetgangers en fietsers op grondniveau te bevorderen en er de kwaliteit van te garanderen bij de aanleg van de stadsboulevard; dat het MER bovendien aanbeveelt om toe te zien op de kwaliteit van de oversteekplaatsen op grondniveau ter hoogte van de openbare ruimten; dat het plan aansluit bij de aanbevelingen van het MER en ze heeft opgenomen;

Dat een oversteek van de metro-infrastructuren werd behouden ter hoogte van het station Beaulieu waar het viaduct deels werd behouden voor de actieve vervoerswijzen, rekening houdend met het hoogteverschil van de site;

Dat het MER aanbeveelt om ter hoogte van de Beaulieusite minstens één noord-zuidverbinding te creëren voorbij de as van de metro voor de zachte vervoerswijzen; dat deze aanbeveling niet in het plan werd opgenomen omdat die aansluiting grote kosten met zich brengt terwijl daar slechts een relatief beperkt voordeel tegenover staat; dat voor die aansluiting steile hellingen zouden moeten worden aangelegd om de niveaus en de sporen van de metro aan de zuidkant te overbruggen, die een negatieve impact zullen hebben op de kwaliteit van de openbare ruimte; dat de niveaus aan weerszijden van de metrosporen een aanzienlijk hoogteverschil vormen en dat voor de aansluiting aan de noordzijde dan ook hellingen zouden nodig zijn waarbij die aansluiting met het Beaulieuplein of de Watermaalse Steenweg zou worden verbonden; dat de herinrichting van het Beaulieuplein en de openbare ruimte onder het Watermaalviaduct de mogelijkheid zal bieden om de relevante aansluitingen tussen het noordelijke en het zuidelijke gedeelte van de Beaulieusite te versterken; dat bovendien voor een aansluiting met de Mulderslaan huizen zouden moeten worden onteigend;

Dat voor het overige het plan de aanleg van een dergelijke oversteekplaats boven de metro-infrastructuren in de open lucht, tussen de stations Beaulieu en Demey, niet verhindert maar ze ook niet aanbeveelt omdat ze om de voormelde redenen niet wenselijk worden geacht; 8.8. Parkeren (1.c.3.4.) Autoparkeerplaatsen Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) gunstig staat tegenover de afschaffing van de bestaande transitparkings waardoor openbare ruimten kunnen worden gecreëerd en de stad op bepaalde sites kan worden herontwikkeld;

Overwegende dat een aantal reclamanten vaststellen dat binnen de perimeter van het plan bijna 500 parkeerplaatsen zullen verdwijnen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het Brussels Gewest het aantal auto's dat zijn grondgebied binnenkomt wil verminderen;

Dat het plan tot doel heeft om een parking aan te leggen die zo ver mogelijk van de stad ligt; dat auto's best zo weinig mogelijk kilometers afleggen in de stad om hun milieu-impact te beperken;

Dat het plan voorziet in de aanleg van een mobiliteitshub met een transitparking aan de stadstoegang, onder de stadsboulevard ter hoogte van het Adeps;

Overwegende dat een aantal reclamanten vrezen dat de parkeervraag binnen de perimeter van het plan een impact zal hebben op de omliggende woonwijken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van het plan heeft bestudeerd, met name op het vlak van parkeren; dat de parkeervraag die wordt gegenereerd door de aanpalende sites op die sites zal worden ingevuld; dat de impact op het parkeren in de omliggende wijken dus niet significant zal zijn; dat het MER evenwel maatregelen aanbeveelt om de omliggende wijken te beschermen; dat deze aanbevelingen werden opgenomen in de maatregelen voor de opvolging van het plan; Dat de bescherming van de wijken tegen het parkeren van auto's deel uitmaken van de aanbevelingen die werden opgenomen in de maatregelen voor de opvolging van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen de verwijdering van de bestaande grote parkings binnen de perimeter van het plan, zoals de parkings op de Deltasite, de Demeysite en onder het viaduct Herrmann-Debroux;

Overwegende dat een aantal reclamanten de afschaffing van de bestaande parkings bekritiseren en daarbij aanvoeren dat dit de parkeervraag op de openbare weg zal verhogen, wat nadelig is voor de bewoners; dat in de transitparking onvoldoende parkeerplaatsen zullen worden voorzien om de afschaffing van de bestaande grote parkings te compenseren; dat dit de gebruikers van deze parkings zal uitnodigen om met de auto naar het stadscentrum te rijden; dat deze parkings overdag en 's avonds ook worden gebruikt door de buurtbewoners; dat het aantal resterende parkeerplaatsen ruim onvoldoende is voor de geplande nieuwe woningen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de parking op de Demeysite dienst doet als 'feitelijke' transitparking; dat de parkingfunctie er wordt behouden;

Dat de bestaande parking op de Deltasite momenteel niet functioneert als een overstapparking en verzadigd is; dat ze al in het stadscentrum ligt en te ver in het Gewest; dat ze bijgevolg niet correct functioneert als transitparking;

Dat de parkings onder het viaduct ook verzadigd zijn;

Dat het plan de afschaffing wil compenseren door in de mobiliteitshub een transitparking aan te leggen met een capaciteit van 800 à 1.500 plaatsen; dat de capaciteit en de werking ervan (met name de lokalisatie van de toegangen, de beheerswijze, ...) grondig zullen worden bestudeerd door de bevoegde gewestelijke diensten;

Dat het plan de beperking aanmoedigt van het toegelaten aantal parkeerplaatsen op basis van de reële behoeften en rekening houdend met de beschikbare alternatieven;

Dat voor elke site eigen parkings zullen worden voorzien, terwijl het aantal toegestane parkeerplaatsen zal worden beperkt volgens de werkelijke behoeften, rekening houdend met de beschikbare alternatieven;

Dat het parkeeraanbod verbonden aan de nieuwe woningen en andere projecten zal worden omkaderd door de GSV waarvan de herziening zich in de goedkeuringsfase bevindt;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de parkings onder de viaducten te behouden; dat ze worden heraangelegd, worden geoptimaliseerd; dat hun toegangen en het interne verkeer worden herzien; dat er groenschermen worden geplaatst tussen de parkeerplaatsen en de verkeersruimten;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de bestaande transitparking op de Deltasite te behouden om de reden dat die goed gelegen is als betalende transitparking binnen het Gewest; dat de toegangen tot de parking worden gecontroleerd en worden beperkt tot de gebruikers van het MIVB-net;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de parking van het grootwarenhuis Carrefour te behouden en het bovenste deel, op het dak van de handelszaak, om te vormen tot transitparking, door een bijkomende verdieping toe te voegen en ze te verbinden met het metrostation Demey;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de parking van het grootwarenhuis Delhaize te behouden en om te vormen tot transitparking, door een bijkomende verdieping toe te voegen en ze te verbinden met het metrostation Herrmann-Debroux;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de alternatieven voor het behoud van de bestaande parkings en de effecten ervan heeft onderzocht, maar ze niet heeft weerhouden; dat het plan aansluit bij de aanbevelingen van het MER in dit verband en ze heeft opgenomen;

Dat het alternatief om de bestaande transitparking op de Deltasite niet werd weerhouden omdat de parking dan niet stroomopwaarts (in het oosten) van het kruispunt Herrmann-Debroux ligt en dus niet coherent is met de vermindering van het verkeer in de projectzone die de kwaliteit van de stadslaan bepaalt, en omdat ze door die ligging niet efficiënt het verkeer afkomstig van de E411 kan opvangen;

Dat de parkingfunctie op de Demeysite wordt behouden in het kader van de programmatische gemengdheid die het plan er wil ontwikkelen; dat de inrichting van parkeerplaatsen op de Demeysite niet binnen de mate van detail van het plan valt en zal worden bepaald in het kader van de vergunningsvragen, met naleving van de regels van de GSV inzake parkeren;

Dat het alternatief om de bestaande parking van het grootwarenhuis Delhaize niet werd weerhouden als rationale alternatieve oplossing; dat de ligging van die parking niet optimaal is en de site niet geschikt is om er een grote P+R-parking aan te leggen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan voorziet in voldoende strategische parkeerplaatsen om een gunstig economisch en sociaal perspectief te garanderen in de gemeente Oudergem;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het parkeeraanbod binnen de perimeter van het plan zal worden bepaald in het kader van de vergunningsaanvragen, overeenkomstig de bepalingen van de GSV betreffende de parkeermogelijkheden;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om drie overdekte transitparkings met elk 500 plaatsen aan te leggen op de aanpalende sites Demey, Delta Triomf en Deltadriehoek, naast de geplande parking op de site Adeps, om te beantwoorden aan de huidige en toekomstige parkeerbehoeften;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER verschillende alternatieven voor de aanlag van transitparkings heeft onderzocht; dat het aanbeveelt om één transitparking aan te leggen in een mobiliteitshub aan de stadstoegang, overeenkomstig de doelstellingen van het gewestelijk mobiliteitsplan Good Move;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstellen om een ondergrondse parking met meerdere verdiepingen aan te leggen op de Demeysite, met verbindingen met de bestaande openbaarvervoersnetten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voorstelt om een ondergrondse parking op de Demeysite te bouwen met verbindingen met het openbaarvervoersnet; dat de aanleg van deze parking niet binnen de mate van detail van het plan valt en zal worden bepaald in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om parkeerplaatsen te voorzien langs de stadsboulevard;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de aanleg van parkeerplaatsen langs de stadsboulevard niet binnen de mate van detail van het plan valt en zal worden onderzocht in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om parkeerplaatsen 'met zelfbediening' aan te leggen in de buurt van de woonwijken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de aanleg van parkeerplaatsen 'met zelfbediening' en het beheer van het parkeren op de openbare weg niet onder de inhoud van het plan vallen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan aanmoedigt om parkeerplaatsen te creëren in de gebouwen zodat er minder ruimte op de openbare weg wordt ingenomen door parkeerplaatsen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de inrichting van de parkeerplaatsen in verband met de toekomstige projecten niet valt binnen de mate van detail van het plan en zal worden bepaald in het kader van de vergunningsaanvragen, overeenkomstig de bepalingen van de GSV betreffende het parkeren;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan een minimumaantal parkeerplaatsen oplegt dat kleiner is dan het aantal dat is vastgelegd in de GSV, met name in de aanpalende sites die goed worden bediend door de openbaarvervoersnetten;

Overwegende dat de Economische en Sociale Raad het belangrijk acht om het aantal toegestane parkeerplaatsen te beperken naargelang de reële behoeften, rekening houdend met de beschikbare of geplande alternatieven; dat hij vraagt om deze maatregel te faseren volgens de alternatieven die worden ingesteld;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) gunstig staat tegenover de gekozen optie voor het beheer van de parkeerplaatsen voor woningen en dat deze oplossing de complexe visie op het parkeerbeheer zal doen evolueren naarmate de site verder wordt ontwikkeld en volgens de nieuwe oriëntaties van de regering;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan deel uitmaakt van een actieve gewestelijke en grootstedelijke mobiliteitsstrategie en het gebruik van het openbaar vervoer bevordert;

Dat het plan aanbeveelt de in titel VIII van de GSV genoemde kaart van de BWLKE-toegankelijkheidszones aan te passen aan de geplande verbeteringen op het vlak van de mobiliteit en de toegankelijkheid van het openbaar vervoer en de actieve vervoerswijzen op het grondgebied van het ontwerp-RPA en daarbij rekening te houden met de infrastructuur voor de actieve vervoerswijzen;

Dat het plan aanmoedigt om het aantal toegelaten parkeerplaatsen af te stemmen op de reële behoeften en rekening houdend met de beschikbare mobiliteitsalternatieven; dat het paarkeeraanbod verbonden aan de toekomstige projecten zal worden bepaald in het kader van de vergunningsaanvragen, overeenkomstig de bepalingen van de GSV op het vlak van parkeren;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vraagt om de alternatieven voor het parkeren geval per geval te onderzoeken bij het onderzoek van de projecten;

Overwegende dat een aantal reclamanten betreuren dat het plan niet oplegt om voor elke site een mobiliteitsstudie uit te voeren om de parkeerbehoeften te bepalen, zich aan te passen aan de evolutie van de mobiliteit op het ogenblik van het project, rekening te houden met het parkeeraanbod op grotere schaal en met de mogelijkheden van onder meer gedeeld gebruik;

Overwegende dat het bestuur belast met territoriale planning (Perspective) voorstelt om de kwestie van het parkeren van privévoertuigen in het project te behandelen in het verordenende luik dat er het concept en de prioriteiten van zou kunnen bepalen bij ontstentenis van een vast aantal parkeerplaatsen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik van het plan werd gewijzigd om te preciseren dat de vergunningsaanvragers in een nota bij hun aanvraag moeten aantonen in hoeverre hun projecten verenigbaar zijn met of bijdragen tot de mobiliteitsambities van het plan;

Dat het verordenende luik van het plan werd gewijzigd om de uitvoering van de mobiliteitsstrategie te versterken door er een algemeen voorschrift 00.18 aan toe te voegen waarin wordt bepaald dat moet worden aangetoond dat het project verenigbaar is met de mobiliteitsambities van het plan in het kader van de effectenbeoordelingen;

Dat voor het overige de regering herhaalt dat de bepalingen van de GSV op het vlak van parkeren verordenende waarde hebben en in aanmerking moeten worden genomen bij het onderzoek van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat het bestuur belast met territoriale planning (Perspectieve) opmerkt dat het symbool voor het Cambiostation op de kaarten op pagina's 83, 93 en 101 van het strategische luik kan worden verplaatst naar een relevantere plaats; dat ze vraagt dat een symbool voor het Cambiostation wordt toegevoegd ter hoogte van de mobiliteitshub;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik de plaatsen bepaalt waar de inrichting van Cambiostations in de openbare ruimte wordt aanbevolen; dat de hub bestemd is voor autodelen zoals Cambio; dat het programma van de hub niet binnen de mate van detail van het plan valt maar zal worden bestudeerd en bepaald in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich vragen stellen bij het toekomstige beleid inzake parkeerplaatsen en parkeren op het grondgebied van de gemeente Oudergem, over de aanleg van bewonerszones en blauwe zones;

Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen het feit dat het parkeren betalend wordt (retributie of bewonerskaart);

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan een coherente tarifering voorziet die rekening houdt met de tarieven op de openbare weg, om het gebruik van parkings buiten de openbare weg aan te moedigen en een verschuiving van het parkeren naar de openbare weg te vermijden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het beheer van het parkeren op het grondgebied van de gemeente Oudergem en de inrichting van bewonerszones en blauwe zones niet onder de inhoud van het plan vallen maar onder die van een gemeentelijk mobiliteits- of verplaatsingsplan; dat de tarifering voor de parkeerplaatsen en het opleggen van retributies voor het gebruik ervan niet onder de bevoegdheid van het plan vallen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om nieuwe parkeerplaatsen voor buurtbewoners te voorzien onder de toekomstige geplande gebouwen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan voorziet in een prioritering van parkeerplaatsen voor buurtbewoners;

Overwegende dat de regering herhaalt dat de bepalingen van de GSV inzake parkeren verordenende waarde hebben en in aanmerking moeten worden genomen bij het onderzoek van de vergunningsaanvragen; dat ook rekening moet worden gehouden met de aanbevelingen van het gewestelijk mobiliteitsplan Good Move inzake parkeren;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan voorziet in borden en verlichtingssystemen die de beschikbare plaatsen en het aantal ervan aangeven om onnodig verkeer te vermijden;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan voorziet in regelmatig onderhoud en inspecties van de parking om onderhoud en reparaties te vermijden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de inrichting van de parkings en de lichtsystemen om de bezettingsgraad aan te duiden, het onderhoud en de inspectie van de parkings niet binnen de mate van detail van het plan vallen en zullen worden onderzocht in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie opmerken dat het gedeeld gebruik van de parkeerplaatsen tussen woningen en andere activiteiten a priori geen optie is die de voorkeur verdient om de reden dat het de inwoners verplicht om overdag hun auto te nemen om de plaatsen vrij te maken voor de bezoekers; dat het beperkt is tussen de verschillende bestemmingen (woningen en voorzieningen) die door verschillende actoren (eigenaars, projectontwikkelaars, publiek, privé, enz.) worden gedragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vragen dat het gedeeld gebruik van parkeerplaatsen zoveel mogelijk tussen de verschillende andere functies dan woningen wordt overwogen; dat de parkeerplaatsen voor bewoners afgescheiden worden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de samenstelling van een parkeeraanbod buiten de openbare weg aanmoedigt in reconverteerbare gebouwen, onder meer om het gedeeld gebruik van deze infrastructuren te vergemakkelijken;

Dat het gedeeld gebruik van parkeerplaatsen tussen meerdere functies in eenzelfde gebouw niet valt binnen de mate van detail van het plan en in het kader van de vergunningsaanvragen zal worden bepaald;

Overwegende dat een aantal reclamanten en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vragen dat het plan zichtbare en toegankelijke plaatsen aanbiedt voor vaste CAMBIO-stations; dat 'freefloating' alleen zogenaamde 'klassieke' parkeerplaatsen vereist, maar waarvan de parkeermogelijkheden moeten worden ingekaderd binnen de parkings van de perimeter;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de bezinning over de integratie van het aanbod voor autodelen aanmoedigt;

Dat het de inrichting aanmoedigt van verschillende Cambiostations voor autodelen langs met name de stadsboulevard; dat het aanbeveelt om in de programmatie van de mobiliteitshub te voorzien in mobiliteitsdiensten zoals parkeerplaatsen voorbehouden voor autodelen;

Fietsparkeren Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie (GMC) de afwezigheid benadrukt van een verwijzing naar beveiligde fietsenstallingen aan de voornaamste intermodale knooppunten, zoals de transitparking en de metro- en tramstations, terwijl dit een essentieel punt is voor het bevorderen van intermodale praktijken;

Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie (GMC) en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vragen dat het plan de nodige ruimten voorbehoudt voor de aanleg van beveiligde fietsenstallingen aan de belangrijkste intermodale knooppunten aangezien dit een essentieel punt is om de intermodale praktijken te bevorderen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om beveiligde fietsparkeerplaatsen te voorzien in de buurt van het metrostation Herrmann-Debroux, om pendelaars aan te moedigen het openbaar vervoer te combineren met de fiets in plaats van de auto te nemen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om 300 beveiligde fietsparkeerplaatsen te voorzien in de buurt van de metrostations tussen Delta en Herrmann-Debroux;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om fietsparkeerplaatsen in te richten in de buurt van de woonwijken;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om fietsparkeerplaatsen te installeren zo dicht mogelijk bij de plaatsen van bestemming, om de ontwikkeling van wild parkeren ter hoogte van het stadsmeubilair, de barrières en de hekken van de gebouwen te vermijden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik van het plan werd gewijzigd om er de aanbeveling aan toe te voegen om beveiligde fietsstallingen te voorzien op de belangrijkste intermodale knooppunten;

Dat het fietsparkeeraanbod zal worden onderzocht en bepaald, overeenkomstig de bepalingen van de GSV, in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat het ontwerp-Masterplan Fietsparkeren in Delta (station en metro) ongeveer 860 fietsparkeerplaatsen voorziet waaronder 520 beveiligde plaatsen, in Beaulieu ongeveer 300 fietsparkeerplaatsen waaronder 180 beveiligde plaatsen, in Demey ongeveer 480 fietsparkeerplaatsen waaronder 260 beveiligde plaatsen en in Herrmann-Debroux ongeveer 1100 fietsparkeerplaatsen waaronder 700 beveiligde plaatsen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan voorziet in fietsstallingen met voldoende capaciteit gezien de verplaatsingen van actieve vervoerswijzen die worden verwacht in het kader van het project en de korte afstanden tussen de site van Overijse en Rixensart die de pendelaars met de fiets zouden kunnen afleggen;

Overwegende dat een aantal reclamanten en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vragen dat de capaciteit van de fietsenstallingen voldoende groot en evolutief is om rekening te houden met de evolutie van het aandeel van de fiets binnen alle vervoerswijzen in Brussel;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om een fietsparkeeraanbod te voorzien dat strookt met de voorgestelde activiteiten; dat de reconversiemogelijkheden voor gebouwen ook de reconversie tot fietsparkings includeren, rekening houdend met de toenemende vraag naar dit gebruik;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan de normen van de toekomstige GSV inzake fietsparkeren in de gebouwen oplegt; dat rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van grotere fietsen zoals bakfietsen, zowel voor kortdurend als voor langdurig parkeren;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan de nodige grond voorziet voor de inrichting van fietsparkeerplaatsen volgens de bepalingen van het ontwerp-GSV, namelijk één fietsparkeerplaats per slaapkamer;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voorziet in de inrichting van fietsparkeerplaatsen in de mobiliteitshub; dat een bijkomende studie moet worden verricht om de capaciteit en de exacte programmatie van de mobiliteitshub te bepalen;

Dat het plan aanbeveelt om multimodale parkeerplaatsen te voorzien om de verandering van vervoerswijze tussen actieve vervoerswijzen en het openbaar vervoer aan te moedigen; dat het aanbeveelt om de metrostations op de site aantrekkelijker en beter toegankelijk te maken voor de actieve vervoerswijzen;

Dat het strategische luik van het plan werd gewijzigd om de opwaardering van de mobiliteitsalternatieven te versterken door grote fietsparkeerplaatsen te creëren in de gebouwen;

Dat de inrichting van fietsparkeerplaatsen nauwkeurig zal worden bestudeerd en zal worden bepaald in het kader van de vergunningsaanvragen, overeenkomstig de bepalingen van de GSV inzake fietsparkeren;

Dat het fietsparkeeraanbod later kan worden bijgesteld in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan voorziet in inrichtingen voor de verdeling met bakfietsen, zoals opslagpunten, voorbehouden parkeerplaatsen, laad- en loszones, enz.;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de plaatsing van inrichtingen voor de verdeling met bakfietsen niet binnen de mate van detail van het plan valt en zal worden bepaald in het kader van de vergunningsaanvragen; dat het plan echter de ontwikkeling van grote fietsparkeerplaatsen in de gebouwen aanmoedigt; 8.9. Uitvoering van de mobiliteitsstrategie Overwegende dat een aantal reclamanten zich vragen stellen over de uitvoering van de mobiliteitsstrategie, de uitvoeringstermijn en de fasering van de uitvoering;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan in een operationeel luik een gefaseerde uitvoering van de werken zal voorstellen; dat dit document geen juridische waarde heeft;

Dat de diensten belast met de werkzaamheden zullen moeten zorgen voor een goede coördinatie van de werken;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de mobiliteitsstrategie uit te voeren vóór de vastgoedstrategie en de ontwikkeling van de aanpalende sites;

Overwegende dat een aantal reclamanten en de stad Brussel vragen dat de stedenbouwkundige ontwikkelingen, met inbegrip van de bouw van nieuwe woningen, pas plaatsvinden na de invoering van nieuwe mobiliteitsoplossingen;

Overwegende dat het MER voorziet in een gefaseerde uitvoering van het plan; dat het MER in dit verband voor elke aanpalende site aangeeft of hij los van de uitvoering van bepaalde maatregelen van de mobiliteitsstrategie, gelijktijdig of later dan die maatregelen kan worden uitgevoerd;

Dat het strategische luik van het plan deze aanbeveling heeft opgenomen door aan te bevelen dat ontwikkelingen die kunnen leiden tot een aanzienlijke toename van de verplaatsingen (zonder specifieke mobiliteitsoplossing) pas worden toegelaten als de weginfrastructuur is omgevormd (met inbegrip van een aanbod aan parkeerplaatsen buiten de openbare weg) en het openbaar vervoer en de infrastructuren voor de actieve vervoerswijzen operationeel zijn, zodat ze een modal shift genereren die coherent is met de mobiliteitsvisie van het plan en het Gewest;

Dat deze aanbeveling van het MER werd opgenomen in het strategische luik van het plan zodat ze bij de uitvoering van het plan nog aanpasbaar is en om te vermijden dat er conditio's sine qua non worden opgelegd die de geleidelijke uitvoering van het plan zouden kunnen blokkeren;

Dat de regering aangeeft dat ze een operationeel beheersorgaan wil oprichten dat belast is met de uitvoering van het plan; dat de nadere regels van dit beheer niet onder de inhoud van het plan vallen;

Dat voor het overige de strategie voor de inrichting en ontwikkeling van de aanpalende sites afhangt van de privé-eigenaars van deze sites; dat deze ontwikkelingen echter zullen worden omkaderd door procedures die rekening moeten houden met het plan en met de mobiliteitsstrategie;

Dat het plan in dit opzicht aanbeveelt om een algemene begeleiding van de vergunningaanvragers te voorzien opdat ze een mobiliteitsbeleid zouden uitwerken dat coherent is met de doelstellingen van het plan;

Dat het strategische en het verordenende luik van het plan werden gewijzigd om de aanvragers van stedenbouwkundige vergunningen te verplichten een nota bij te voegen waarin ze aantonen in hoeverre hun project verenigbaar is met of bijdraagt tot de mobiliteitsambities van het plan; dat dit moet worden aangetoond in het MER verbonden aan de toekomstige vergunningsaanvragen;

Dat het plan aanbeveelt om bij de afgifte van vergunningen voor parkeerplaatsen bijzondere aandacht te besteden aan de gewenste capaciteit op het vlak van autostromen op de stadsboulevard;

Overwegende dat de Economische en Sociale Raad van mening is dat de kwestie van de fasering essentieel zal zijn voor de heraanleg van deze stadstoegang; dat zonder een coherente en doordachte fasering tijdens het hele proces d¤t grote gevolgen voor de mobiliteit op en rond het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zou kunnen hebben; dat de mobiliteit op dit weggedeelte levensvatbaar moet blijven en er ruim van tevoren alternatieven moeten worden overwogen; dat het belangrijk is om overgangsfasen te voorzien die het mogelijk moeten maken om de genomen maatregelen te evalueren en eventueel aan te passen aan de realiteit op het terrein;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie nogmaals herinnert aan de dringende noodzaak om de behoefte aan verkeer te verminderen en om een intergrootstedelijk overleg te houden, vooral bij de uitvoering van de transitparking;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de fasering van de uitvoering van de mobiliteitsstrategie van het plan goed uit te denken om de negatieve impact voor de personen afkomstig van buiten Brussel te beperken en om ze te preciseren in het plan;

Overwegende dat de gemeente Oudergem vraagt dat de concrete uitvoering van het plan begint met de realisatie van een grote P+R (met minstens 1.500 parkeerplaatsen), een gepaste organisatie van het openbaar vervoer en de inrichting van veilige verbindingen voor de actieve vervoerswijzen; dat de inrichting van de stadsboulevard tussen het Leonardkruispunt en deze P+R tegelijk met de inrichting van de P+R gebeurt om het succes ervan te garanderen en de latere realisatie van de andere voorziene infrastructuren mogelijk te maken; dat de realisatie van deze inrichtingen (P+R, openbaar vervoer en stadsboulevard) elke ontwikkeling van de aanpalende sites voorafgaat;

Overwegende dat de stad Brussel, de gemeente Hoeilaart, de gemeente Sint-Pieters-Woluwe, het Vlaams Gewest en een aantal reclamanten vragen om de weginfrastructuur en het autoverkeer pas te verminderen als er alternatieven zijn gerealiseerd voor de zachte mobiliteit en een ambitieuze en kwaliteitsvolle modal shift, zoals de uitvoering van het GEN, de aanleg van een fietsostrade en een openbaarvervoerslijn tussen Waver en Herrmann-Debroux, de verbetering van het openbaarvervoersaanbod en de aanleg van de transitparking als mobiliteitshub;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om het in- en uitgaande verkeer in Brussel geleidelijk aan te verminderen in verhouding tot de verhoging van de capaciteit van de alternatieve mobiliteitsoplossingen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om het viaduct pas af te breken nadat de transitparking is aangelegd; na de inbedrijfstelling van de ontradingsparkings stroomopwaarts van de congestiezones van de Ring en de E411 tijdens de spitsuren; of na de invoering van een stadstolsysteem om het aantal wagens dat Brussel binnenrijdt via de E411 te verminderen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om zo vlug mogelijk het viaduct af te breken en de ruimten rond de verkeersader te herwaarderen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan zal worden vergezeld van een operationeel luik; dat dit document zonder juridische waarde een fasering zal voorstellen voor de uitvoering van de mobiliteitsstrategie van het plan;

Dat het delicaat is om de vermindering van de weginfrastructuur ondergeschikt te maken aan de realisatie van andere infrastructuren die bijdragen aan de mobiliteitsalternatieven en omgekeerd; dat de operatoren een zekere flexibiliteit moet worden geboden bij de uitvoering van het plan en de mobiliteitsstrategie om elke blokkerende situatie te vermijden; dat de vermindering van de weginfrastructuur en de realisatie van andere infrastructuren die bijdragen tot de mobiliteitsalternatieven zullen worden onderzocht in een of meerdere grote projecten van openbare infrastructuren, in het kader van de vergunningsaanvragen;

Dat ze herhaalt dat de invoering van een stadstol niet onder de bevoegdheid van het plan valt;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich afvragen of de twee bestaande 'feitelijke' transitparkings worden behouden in afwachting van de aanleg en de ingebruikname van de transitparking ter hoogte van het Adeps; dat ze opmerken dat het Parkeeragentschap de twee bestaande parkings in actief beheer zal nemen zodat ze ten volle de rol van transitparking kunnen vervullen en dat het op basis van de verzamelde gegevens zal helpen om de behoeften aan transitparkings te preciseren om de reële behoeften van de toekomstige transitparking van het plan te objectiveren;

Overwegende dat de regering herhaalt dat het plan voorziet in de afschaffing van de bestaande parkings op de sites en de aanleg van een transitparking in de mobiliteitshub waarvan de capaciteit het verlies aan afgeschafte parkeerplaatsen moet compenseren; dat de capaciteit en de precieze programmatie van de mobiliteitshub moet worden onderzocht in een aanvullende studie;

Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie (GMC) en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vragen om op korte termijn busbanen aan te leggen voor de hele toegang tot de stad, om de reden dat de mobiliteitsstudies hebben aangetoond dat er een capaciteit voor verkeer op het viaduct overblijft; dat deze rijstroken voorbehouden aan bussen in twee richtingen worden aangelegd vanaf de gewestgrens tot aan Delta; dat afhankelijk van de locatie van hun eindhaltes de bussen in eigen baan moeten kunnen rijden tot aan de metrostations; dat deze lijnen aan beide zijden verlengd kunnen worden tot aan Louvain-la-Neuve en naar het station van Etterbeek en de Waversesteenweg;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de tijdelijke of voorlopige inrichting van de wegen geen deel uitmaakt van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het Parkeeragentschap op de hoogte wordt gehouden van elke eventuele evolutie in de plannen om parkeerplaatsen op de openbare weg af te schaffen, en dit voordat de werken worden aangevat; dat deze kennisgeving moet vergezeld gaan van elk plan waarmee zo nauwkeurig mogelijk kan worden uitgemaakt welke parkeerplaatsen definitief zullen verdwijnen en welke wijzigingen worden aangebracht in de configuraties, temeer omdat de faseringen niet uitdrukkelijk zijn aangegeven in het ontwerp-MER;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het informeren van het Parkeeragentschap over de evoluties van het parkeeraanbod binnen de perimeter van het plan geen deel uitmaakt van het plan;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vraagt om een communicatiecel gebaseerd op het Reyers-model op te richten om de risico's van de bouwplaats bij de afbraak van het viaduct zo goed mogelijk te beheren; dat ze voorstelt om aan het mobiliteitsbeheer tijdens de werkzaamheden dezelfde aandacht te besteden als aan de afbraak van het Reyers-viaduct die goed lijkt te zijn verlopen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de oprichting van een communicatiecel voor het beheer van de risico's van de afbraak van het viaduct Herrmann-Debroux geen deel uitmaakt van het plan;

C.II. STRATEGISCHE OPTIES PER SITE 1. Site 1: Delta (2.1.) 1.1. Algemene opmerkingen Overwegende dat een aantal reclamanten zich vragen stellen over de interacties tussen de Deltasite en de naburige universitaire pool;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het informatieve luik van het plan werd gewijzigd door de toevoeging van een referentie naar de definitiestudie `Campus Pleinlaan en zijn omgeving' en het herstructureringsproces van de infrastructuren van deze universitaire wijk die is opgenomen in de pool Delta-Vorst die door het GPDO werd geïdentificeerd; dat het strategische luik verduidelijkt dat de herinrichting van de ingang tot de stad in het zuidoosten de mogelijkheid zal bieden om verbindingen en aansluitingen te creëren met dit stedelijke hart dat door de `universitaire wijk' wordt gevormd als schakel van een structurerend stedelijk geheel voor het Gewest en zijn ontwikkeling;

Overwegende dat bepaalde reclamanten gunstig staan tegenover de uitbreiding van de doorlaatbare oppervlakken op de site;

Overwegende dat sommige reclamanten bezwaar maken tegen het schrappen van het bestaande talud omdat ze het belangrijk vinden om de bestaande gebieden met volle grond in stand te houden;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) vraagt om greppels en sloten op de site aan te leggen, zodat het regenwater naar de Watermaalbeek kan worden afgevoerd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de afname van de ondoorlaatbare oppervlakken ten gevolge van de aanleg van wegen en parkings voorziet; Dat het plan de mogelijkheid biedt om wijken die momenteel door de E411 worden gescheiden, met elkaar te verbinden; Dat de totstandbrenging van de verbinding Brasem-Javaux alleen mogelijk is na herziening van de bestaande topografie en dus het talud, zodat er gemakkelijk bruikbare paden tussen de wijken kunnen worden aangelegd;

Dat het plan de aanleg voorziet van een landschapsruimte die zich uitstrekt van de L26 tot aan het Beaulieuplein en die onder meer de Michielsruimte in volle grond omvat;

Dat het strategische luik van het plan werd gewijzigd met de bedoeling om er de doelstelling op het vlak van het regenwaterbeheer en de valorisatie van het groene en het blauwe netwerk van de Watermaalbeek te versterken; dat de doelstelling van het geïntegreerde waterbeheer ook in het verordenende luik werd opgenomen;

Overwegende dat sommige reclamanten vragen dat op de site de bestaande Carrefour-winkel van de Demeysite zal worden gevestigd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de Deltasite de mogelijkheid biedt om er de handelsfunctie te ontwikkelen - en dan meer bepaald in het sterk gemengde gebied en het administratieve gebied van de site;

Dat het plan de ontwikkeling van een programmatische gemengdheid aanmoedigt en langs de linten van de actieve gevels de inplanting van handelszaken - en dan meer bepaald van buurtwinkels - op de benedenverdieping aanbeveelt; 1.2. Delta-esplanade - een openbare ruimte op de schaal van een intermodale pool (2.1.a) Overwegende dat een aantal reclamanten menen dat een zuinig gebruik van de bodem onverenigbaar is met de aanleg van een grote ondoorlaatbare esplanade die naar een metrostation leidt;

Overwegende dat sommige reclamanten bezwaar maken tegen de inrichting van de Delta-esplanade omdat dit een grote open en lege ruimte is, die een gevoel van onveiligheid opwekt en die aan de wind en de weerselementen wordt blootgesteld;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de Delta-esplanade noodzakelijk is om de verbinding en de intermodaliteit te verzekeren tussen de verschillende mobiliteitswijzen die daar samenkomen;

Dat de precieze inrichting van de Delta-esplanade niet binnen de mate van detail van het plan valt en dat dit tijdens de fase van de vergunningsaanvragen zal worden onderzocht; dat de doorlaatbaarheid van de esplanade afhankelijk zal zijn van de daarvoor gebruikte materialen; Dat het plan streeft naar een maximalisatie van de doorlaatbare en begroeide oppervlakken;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen om groene en gezellige openbare ruimten op mensenmaat buiten de drukke plaatsen aan te leggen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de Deltasite de ontwikkeling van de groene landschapsruimte Michiels als ontspanningsruimte van de wijk omvat, verwijderd van de stadsboulevard;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de aanleg van een grote ovalen rotonde op de Deltasite te bestuderen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de aanleg van de wegen en de verschillende verkeersruimten niet binnen de mate van detail van het plan vallen en dat deze ingrepen in het kader van de vergunningsaanvragen zullen worden verduidelijkt;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen dat het plan de verplichting oplegt dat de perrons van het NMBS-station toegankelijk zijn voor fietsers en PBM's;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de toegankelijkheid van de perrons van het NMBS-station niet binnen de inhoud van dit plan valt;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om een rechtstreekse toegang aan te leggen tussen het Delta-metrostation en de CHIREC-ziekenhuisgroep zonder dat men daarvoor de openbare weg moet gebruiken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de inrichting voorziet van een porositeit voor fietsers en voetgangers over de Triomfsite die aansluit op de Delta-esplanade; dat het strategische luik van het plan werd gewijzigd om de alternatieven voor de inrichting van die porositeit te verduidelijken afhankelijk van de verbreding van de Deltabrug;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen om tussen de campus Pleinlaan en de Delta-esplanade een brug voor fietsers en voetgangers te bouwen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan geen aanleg van een brug voor fietsers voorziet rekening houdend met de inrichting van een oversteekbare esplanade;

Overwegende dat sommige reclamanten vragen om een fietspad aan te leggen langs de spoorweg tussen het Delta/Driehoek-station en het station van Etterbeek;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de aanleg van een fietspad langs de spoorweg tussen het Delta/Driehoek-station en het station van Etterbeek niet binnen het bestek van dit plan noch van zijn perimeter valt;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan de verkeersruimten voor de fietsers verduidelijkt en de mogelijkheden die ze bieden om links af te slaan, omdat deze ingewikkeld lijken en niet voldoende worden beschreven;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen om het fietspad dat de Groene Wandeling verbindt, te verbreden;

Overwegende dat sommige reclamanten vragen dat de manoeuvreerruimten voor de bussen van de MIVB behouden blijven;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de aanleg van de wegen en de verschillende verkeersruimten van de verschillende mobiliteitswijzen niet binnen de mate van detail van dit plan vallen en dat deze ingrepen in het kader van de vergunningsaanvragen zullen worden verduidelijkt;

Overwegende dat een aantal reclamanten menen dat het MER niet voldoende rekening houdt met de Driebruggenstraat, die heel wat fietsers gebruiken om de Waversesteenweg te bereiken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de Driebruggenstraat niet binnen de perimeter van het plan valt; dat de studieperimeter van het MER wordt gedefinieerd met betrekking tot de perimeter van het plan en de effecten ervan; dat het MER de impact van het ontwerpplan heeft geanalyseerd voor een ruimer gebied dan het gebied van het ontwerpplan;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen om het aantal parkeerplaatsen te beperken omdat de site toch uitstekend bereikbaar is met het openbaar vervoer;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de parkeerplaatsen voor het personeel van de MIVB te behouden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het parkeeraanbod binnen de perimeter van het plan zal worden bepaald in het kader van de vergunningsaanvragen, overeenkomstig de bepalingen van de GSV betreffende de parkeermogelijkheden;

Overwegende dat meerdere reclamanten bezwaar maken tegen de inrichting van een carpoolruimte om de redenen dat dit in de huidige configuratie van de locatie niet wenselijk is en zal bijdragen aan de congestie van de wijk; dat die ruimte het aantal parkeerplaatsen op de openbare weg zal beperken die door de buurtbewoners worden gebruikt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van het plan op het vlak van de mobiliteit en de parkeermogelijkheden heeft onderzocht; dat het plan aansluit bij de aanbevelingen van het MER en deze heeft geïntegreerd, behalve de aanbevelingen die niet binnen de mate van detail van het plan vallen; dat het plan het gebruik van autodelen en carpooling aanmoedigt, door voorbehouden parkeerplaatsen en gebieden te voorzien om zo de druk van het autoverkeer te verlichten in overeenstemming met de doelstellingen van haar mobiliteitsstrategie;

Overwegende dat een aantal reclamanten vraagt dat het plan beveiligde en toegankelijke fietsstallingen voorziet ondanks het schrappen van de bestaande transitparking;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het strategische luik van het plan werd gewijzigd met de bedoeling om er de aanbeveling aan toe te voegen om beveiligde fietsstallingen te voorzien op de belangrijkste intermodale knooppunten zoals de Delta-esplanade;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen om de Deltasite met een tramlijn te verbinden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de Deltasite via de metrolijn al goed verbonden is met het openbaarvervoersnet; 1.3. Triomf: gemengde afzonderlijke gebouwen (2.1.b) Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de uitgang in tegengestelde richting van de `Omega Court'-gebouwen te schrappen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de aanleg van de openbare wegen en van de toegangen niet binnen de mate van detail van het plan vallen en dat dit in het kader van de vergunningsaanvragen zal worden verduidelijkt;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen om de kleine weg die de Ginette Javeauxlaan met de toekomstige stadsboulevard zal verbinden, te behouden;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de mogelijkheid te behouden om de toekomstige stadsboulevard in de richting van de voorsteden vanaf de Invalidenlaan te bereiken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan het behoud van de weg tussen de Ginette Javeauxlaan en de toekomstige stadsboulevard voorziet, evenals van de verbinding tussen de stadsboulevard en de Invalidenlaan;

Overwegende dat meerdere reclamanten voorstellen om een weg aan te leggen langs de gebouwen van de MIVB, waarlangs de Deltabrug aan het einde van de E411 zou kunnen worden bereikt, zodat de Jules Cockxstraat kan worden veranderd in een voetgangersruimte voorbehouden aan de actieve modi;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de aanleg van een weg langs de bestaande gebouwen van de MIVB aanleiding zou geven tot verkeersconflicten met de bussen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de verkeerslichten op het bestaande kruispunt te veranderen, zodat de fietsers en de voetgangers in één keer van de Beaulieulaan naar de Triomflaan kunnen oversteken in plaats van de huidige regeling, waarbij ze in twee keer moeten oversteken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het beheer van de verkeersstromen door de verkeerslichten niet binnen het bestek van het plan valt;

Overwegende dat sommige reclamanten vragen dat het plan de toegankelijkheid van het naburige CHIREC-ziekenhuis en de vlotheid van het verkeer tot aan de toegangen verzekert;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de toegankelijkheid van het Delta Ziekenhuis behoudt, dat bereikbaar zal blijven vanaf de stadsboulevard en de openbare vervoerslijnen, waaronder het Delta-metrostation; dat het plan bijdraagt aan de bevordering en de vergemakkelijking van de toegankelijkheid van het Delta Ziekenhuis voor de actieve modi door de creatie van een porositeit voor fietsers en voetgangers op de Triomfsite; dat het plan overigens de verbetering van de toegankelijkheid van het Delta Ziekenhuis vanaf het zuiden voorziet, via de Driehoeksite - en dit zowel voor de actieve modi als voor de voertuigen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het voorschrift betreffende de lokalisatie van de toegang tot de ondergrondse parkeergarage in het Triomfgebied op de Triomflaan in het verordenende luik wordt verplaatst, zodat de effecten ervan kunnen worden gegarandeerd;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het verordenende luik van het plan bestaat uit geschreven en grafische voorschriften die op het gepaste niveau de invariabele elementen beschrijft waaraan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een verplichtend karakter wil geven om de samenhang van de nagestreefde ontwikkeling te verzekeren; dat de inrichting van de toegangen tot de parking niet binnen de mate van detail van het plan valt;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie het plan bekritiseert omdat op pagina 117 van het verordenende luik sprake is van de behandeling `van de eerste bouwlagen', terwijl dit verordenende voorschrift alleen betrekking heeft op de benedenverdiepingen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik, naast het lint van actieve gevels op de benedenverdieping van de gebouwen erlangs, een vergelijkbare behandeling aanbeveelt van de laagste verdiepingen van die gebouwen, rekening houdend met het specifieke karakter van de site, die gelegen is in de nabijheid van een belangrijke openbare ruimte en zeer goed bereikbaar is met het openbaar vervoer; 1.4. Jules Cockxstraat (2.1.c) Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek formuleren op het MER omdat het het kruispunt tussen de Jules Cockxstraat en de Invalidenlaan niet correct onderzoekt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de aanleg van de wegen en de verkeersruimten niet binnen de mate van detail van het plan vallen en dat deze ingrepen, evenals hun effecten, in het kader van de vergunningsaanvragen zullen worden verduidelijkt;

Overwegende dat meerdere reclamanten kritiek formuleren over het gebrek aan groene continuïteit wanneer men de wegen niet oversteekt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan naast het gebied van landschappelijke continuïteit dat de Beaulieusite met de Deltasite verbindt via de groene ruimte Michiels en de verbinding Brasem-Javaux, een landschappelijke aanleg voorziet van de Jules Cockxstraat als `met bomen omzoomde boulevard met grote voetgangersruimte' in het verlengde van de landschappelijke continuïteit tot aan de Delta-esplanade;

Overwegende dat sommige reclamanten vragen dat het plan een bijzondere aandacht besteedt aan de afstand ten opzichte van de gevels voor de zones die toegankelijk zijn voor de autoladders van de brandweer; dat de bomen, de lantaarnpalen en het andere stadsmeubilair de toegang van de voertuigen van de brandweer niet belemmeren;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan een doorgang voor de voertuigen van de brandweer voorziet tussen de Charles Michielslaan en de Beaulieulaan, rekening houdend met de dichtheid van de geplande bebouwing; dat die doorgang in normale omstandigheden eventueel door een verplaatsbare voorziening kan worden afgesloten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de naleving van de normen op het vlak van brand en toegang van voertuigen van de hulpdiensten niet binnen de mate van detail van het plan valt en tijdens de fase van de vergunningsaanvragen zal worden onderzocht; 1.5. Jules Cockxwijk (2.1.d) Overwegende dat reclamanten en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie gunstig staan ten opzichte van de verdichting en de verstedelijking van de Deltasite om de reden dat dit een mogelijkheid biedt tot sterkere verdichting met de bouwwerken in de hoogte, zodat vloerruimten kunnen vrijkomen; dat dit een meerwaarde vormt voor het stadskader;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat de Deltasite wordt gekenmerkt door grote ruimten en daardoor een gevoel van luchtigheid creëert die zich over alle sites verspreidt;

Overwegende dat reclamanten kritiek formuleren op de verdichting van de Deltasite om de reden dat de geplande gebouwen de wijk en de Cockxstraat in het algemeen volledig zullen aantasten; dat dit geluidshinder zal veroorzaken; dat de afstand tussen de geplande bouwwerken niet coherent is; dat de oriëntatie van de bouwwerken niet kwalitatief is; dat dit de levenskwaliteit van de buurtbewoners niet zal verbeteren; dat dit zal leiden tot een ingesloten wijk zonder continuïteit met de naburige wijken; dat dit zal leiden tot delinquentie; dat de site te zeer wordt verstedelijkt; dat ze niet beantwoordt aan de doelstellingen van het plan en niet in de bestaande bebouwing wordt geïntegreerd;

Overwegende dat een aantal reclamanten en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie opmerken dat de bebouwbare oppervlakte aan de kant van de Jules Cockxstraat is verkleind, maar de schaal van het plan dit moeilijk zichtbaar maakt; dat het strategische luik op pagina 74 erop lijkt te wijzen dat het bebouwbare gebied ook zal worden beperkt langs de spoorweg; dat ze het verbod betwisten om op die plaatsen te bouwen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de ontwikkeling voorziet van een gemengde wijk met de bedoeling om "de stad te vervolledigen" en stads- en kwalitatieve verbindingen mogelijk te maken in plaats van de bestaande openluchtparking;

Dat het kadert in de doelstellingen van het GPDO en de algemene beleidsverklaring 2014-2019;

Dat in het plan de aanbevelingen van het MER - en dan meer bepaald op het vlak van de geluidshinder, de inplanting en de integratie van de bouwwerken - zijn geïntegreerd;

Dat het plan bouwzones en de inplanting van bouwwerken op de rooilijn voorziet; dat het de verluchting en de aansluiting van de nieuwe wijk met de bestaande bebouwing verzekert via de Brasem-Javaux-verbinding, het landschappelijke continuïteitsgebied en verschillende verkeersruimten;

Dat de schema's die in het strategische luik zijn opgenomen, illustratief zijn; dat het MER geen incoherentie bevat met betrekking tot de afstanden tussen de gebouwen; dat het bebouwbare potentieel wordt bepaald door de bouwzones die in het strategische luik van het plan zijn opgenomen en de toegelaten maximale hoogten door het verordenende luik van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen de bouw van woningen op de site omdat die toegang tot de stad weinig kwalitatief is;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de ontwikkeling aanmoedigt van een programmatische gemengdheid in de Jules Cockxwijk, met inbegrip van de bouw van betaalbare en aangepaste woningen die beantwoorden aan de doelstelling van de sociale mix, in combinatie met nieuwe openbare ruimten en voorzieningen;

Overwegende dat meerdere reclamanten bezwaar maken tegen de bouw van openbare woningen op de site; dat ze vragen dat het percentage openbare woningen niet meer dan 25 % bedraagt; dat dit soort woningen over de volledige site worden gespreid, teneinde gettovorming te voorkomen;

Overwegende dat het bestuur dat verantwoordelijk is voor de territoriale planning (Perspective), voorstelt om voor de Deltasite - een openbaar terrein waarvan het Gewest eigenaar is - doelstellingen vast te leggen voor openbare woningen, rekening houdend met de grote vraag naar dat soort woningen in de gemeenten in het zuidoosten van Brussel, het beperkte aanbod van betaalbare woningen in de nabijheid en de zeldzame kans om nog openbare huisvesting op het grondgebied van het Gewest te creëren;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het strategische luik van het plan werd gewijzigd met de bedoeling om op de terreinen waar het Gewest eigenaar is (zoals de Deltasite), minstens 50 % woningen met een sociaal doeleinde te bouwen;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie nota heeft genomen van de mogelijkheid om een school te bouwen op de Deltasite;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) kritiek formuleert op de aanleg van een logistieke weg en sport- of schoolvoorzieningen op de site omdat deze nog meer geluidshinder zullen veroorzaken bovenop de geluidshinder waaraan de woningen in de Michielsstraat en in de omliggende straten nu al worden blootgesteld door de spoorweg, de MIVB-stelplaats en het Delta Ziekenhuis;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de mogelijkheid biedt om school- of sportvoorzieningen te realiseren ten zuiden van de nieuwe Jules Cockxwijk; dat over de inplanting nog geen definitieve beslissing is genomen en dat dit in voorkomend geval tijdens de fase van de vergunningsaanvragen zal worden onderzocht;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie nota neemt van het feit dat de uitbreiding van de MIVB-stelplaats nog altijd door het plan wordt voorzien (uitbreiding met 30 %);

Overwegende dat een aantal reclamanten de verplaatsing van de remise van de MIVB vragen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan meerdere varianten van inrichting van de nieuwe Jules Cockxwijk voorstelt; dat variant B de mogelijkheid omvat van de uitbreiding van de stelplaats van de MIVB; dat variant A het behoud van de stelplaats op haar huidige plaats voorziet; dat beide varianten streven naar de ontwikkeling van een programmatische gemengdheid rond een ruim huisvestingsprogramma, in overeenstemming met de doelstellingen van het plan;

Overwegende dat verschillende reclamanten kritiek formuleren op de geplande verbindingswegen voor fietsers en voetgangers omdat deze slechts weinig tussenliggende toegangspunten hebben;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan in de hele Jules Cockxwijk de realisatie van porositeiten voor fietsers en voetgangers aanbeveelt; dat hun toegangspunten zullen worden bepaald tijdens de fase van de vergunningsaanvragen, afhankelijk van de bouwzones op de site;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de bestaande transitparking te behouden, uit te breiden en de verbinding ervan met het openbaar vervoer te verbeteren;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan ten doel heeft om een parking aan te leggen verder afgelegen van de stad; dat auto's best zo weinig mogelijk kilometers afleggen in de stad om hun milieu-impact te beperken;

Dat de Deltaparking momenteel niet als relaisparking functioneert en verzadigd is; dat deze al in het hart van de stad ligt;

Dat het schrappen ervan zal worden gecompenseerd door de aanleg van de mobiliteitshub aan de toegang tot de stad; 1.6. Michielsruimte (2.1.e) Overwegende dat meerdere reclamanten gunstig staan ten opzichte van de landschappelijke aanleg van het Michielsplein;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek formuleren op de geplande groene ruimten omdat ze te klein zijn, ingesloten liggen tussen de gebouwen en door overvolle openbare wegen worden doorkruist;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen dat de Deltasite bijdraagt aan de ontwikkeling van het groene netwerk tussen de campus Pleinlaan en het Zoniënwoud;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de Michielsruimte door het plan wordt beschouwd als een ontspanningsruimte voor de bewoners van de wijk; dat het de bedoeling is om een aansluiting te vormen voor de actieve modi tussen het naburige nieuwe park L26, de parkway van de Driehoeksite en het gebied van landschappelijke continuïteit;

Dat de herinrichting van de Deltasite past in de transversale doelstelling van het plan om te vergroenen en bij te dragen aan de versterking van het groene netwerk, en dan meer bepaald tussen de campus Pleinlaan en het Zoniënwoud;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om een ondergrondse parkeergarage in de Michielsruimte aan te leggen, met een ondergrondse verbinding tussen de Driehoeksite en de Beaulieusite; tussen het CHIREC-ziekenhuis, de brandweerkazerne en de Herrmann-Debrouxlaan; dat in die parkeergarage parkeerplaatsen worden voorzien voor deelauto's, huurauto's, elektrische fietsen en voertuigen van personen met een handicap;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de bouw van een ondergrondse parkeergarage aanbeveelt met voldoende parkeerplaatsen voor de werknemers van de MIVB; dat de ligging en de toegang tot die parkeergarage niet binnen de mate van detail van het plan vallen en dat deze elementen in het kader van de vergunningsaanvragen zullen worden bepaald;

Dat het plan aanbeveelt om de parkeerplaatsen behorend bij de nieuwe Jules Cockxwijk te beperken door het parkeren aan te moedigen voor gedeelde vervoersmodi, rekening houdend met het feit dat de site uitstekend bereikbaar is met het openbaar vervoer;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen dat de Michielsruimte op een plaat wordt ingericht;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de weg ten zuiden van het fietspad tussen de Driehoeksite en de Beaulieusite aan te leggen, om zo een kruising te voorkomen op de plaats waar de snelheid van de fietsers wegens de hoogteverschillen het hoogst zal liggen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de precieze aanleg van de Michielsruimte, de wegen en de verkeersruimten van de verschillende mobiliteitswijzen niet binnen de mate van detail van het plan valt en tijdens de fase van de vergunningsaanvragen zal worden bepaald; 2. Site 2: Driehoek (2.2.) 2.1 Algemene opmerkingen Overwegende dat meerdere reclamanten gunstig staan tegenover de geplande aanleg van de Driehoeksite;

Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaren maken tegen de verstedelijking en de `betonnering' van de Driehoeksite omdat de vestiging van een sorteercentrum van Bpost een negatief effect zal hebben op het verkeer;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de Driehoeksite een braakliggend spoorwegterrein is, eigendom van de Maatschappij voor Stedelijke Inrichting, dat wordt gekenmerkt door een duidelijk aanwezige spoorweginfrastructuur; dat de vraag bestaat om daar meer bepaald openbare logistieke functies van gewestelijk belang te vestigen; dat het voor het Gewest van essentieel belang is om een stedelijke vorm te vinden die het mogelijk maakt om grote infrastructuur en voorzieningen in de moeilijke topografische context van de Driehoek te integreren;

Overwegende dat verschillende reclamanten opmerken dat de aanleg van een gemengde wijk met activiteiten en woningen en meerdere openbare groene ruimten de kans zal bieden om animatie, leefbaarheid en levenskwaliteit te introduceren in deze zone die momenteel braakliggend terrein is, in overeenstemming met de investeringen die voor het Delta Noord-gebied werden gedaan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de reconversie voorziet van de Driehoeksite om er productie- en logistieke activiteiten te vestigen met geïntegreerde diensten voor ondernemingen en gelijktijdig het bestaan van die activiteiten met andere stedelijke functies te verzekert; dat die economische ontwikkeling nieuwe werkgelegenheid zal scheppen;

Dat het plan bedoeld is om de site te ontsluiten en te integreren in de stedelijke dynamiek door de ontwikkeling van een gemengde wijk (stadsvoorzieningen, woningen en groene ruimten) en de aanleg van groene ruimten (parkway en plaat) te bevorderen; dat de aanleg van die groene ruimten de uitsluiting rechtvaardigt van de Driehoeksite uit het toepassingsgebied van het algemene voorschrift nummer 6 (AV6) van het huidige verordenende luik;

Overwegende dat het bestuur dat verantwoordelijk is voor de territoriale planning (Perspective) opmerkt dat de site, die eigendom is van de MSI, al het voorwerp heeft uitgemaakt van een architectuurwedstrijd en verschillende overheidsopdrachten met het oog op de leefbaarheid ervan; dat het vraagt om te waarborgen dat deze laatste verenigbaar blijven met het programma van het plan;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie eraan herinnert dat op elk moment moet worden gewaarborgd dat de projecten in verband met de Driehoeksite die momenteel worden gedefinieerd, verenigbaar blijven met het algemene kader dat door het plan werd vastgelegd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat bij de opstelling van het MER rekening werd gehouden met de haalbaarheidsstudies die op dat moment beschikbaar waren; dat het plan het kader van de realisatie van de projecten die zullen worden uitgevoerd, zal verzekeren; dat de projecten dan ook verenigbaar zijn met het plan; 2.2 Park L26 (2.2.a.) Overwegende dat een aantal reclamanten en de gemeente Watermaal-Bosvoorde gunstig staan tegenover de aanleg van een park dat deel zal uitmaken van het groene netwerk;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het park L26 bedoeld is als groene ontspanningsruimte die de kans biedt om het bijzondere landschap van de taluds van de spoorweg van L26 kwalitatief te ontwikkelen;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie opmerkt dat het park van lijn 26 moet worden gezien in de continuïteit van het groene spoor langs lijn 26 vanaf Ukkel; dat het veeleer een groene continuïteit betreft die slechts beperkt kan worden gevaloriseerd op het vlak van de recreatie, maar wel een pad en wilde natuur kan bevatten; dat het dus niet een park betreft;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het park L26 de mogelijkheid zal bieden om de verbindingen voor de `actieve modi' tussen het station van Watermaal en de Arcaden en Oudergem te verbeteren; dat de taluds van het park ook de steun kunnen vormen voor een innoverende programmering van openbare ruimte op een helling door er een bestemmingsruimte van te maken; dat het plan daarom bedoeld is om het bestaande spoorwegtalud om te vormen tot een volwaardig uitgerust landschapspark; dat het plan de ontwikkeling aanbeveelt van programma's en activiteiten die aansluiten op de context van de omliggende wijk en de bijzondere topografie van de locatie, teneinde er een wandel- en ontspanningsruimte van te maken, maar ook een ontmoetings- en recreatieruimte met speelpleinen en sportterreinen;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vaststelt dat de spoorwegaansluiting L26/3 wordt geschrapt en zal worden heraangelegd als fietspad, waardoor een aanzienlijk hoogteverschil tussen beide uiteinden ontstaat; dat ze opmerkt dat die optie het voorwerp zal moeten uitmaken van een grondig onderzoek en topografische metingen, dat ze in het onderzoek van Leefmilieu Brussel is geïntegreerd dat momenteel wordt uitgevoerd naar het FietsGEN tussen Moensberg en Delta;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat de aanleg van het park zal impliceren dat de grond over een grote oppervlakte met 10 m zal moeten worden opgehoogd; dat het park in de schaduw zal liggen van de geplande bouwwerken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de aanleg van het park en de grondwerken die daarmee verband houden, niet binnen de mate van detail van het plan vallen, maar in de fase van de vergunningsaanvragen zullen worden onderzocht;

Dat het MER de ophoging voor de aanleg van het park heeft onderzocht en die verhoging niet als problematisch heeft beschouwd;

Overwegende dat meerdere reclamanten bezwaar maken tegen de aanleg van een park omdat dit volgens hen tot delinquentie zal leiden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de ontwikkeling aanbeveelt van een park met meerdere programma's en activiteiten met de bedoeling om er de sociale controle te verzekeren; dat de beveiliging van de openbare ruimten en de strijd tegen delinquentie en vandalisme niet binnen de bevoegdheden van het plan vallen;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen om de bestaande bomen te behouden, aangezien deze de geluidshinder veroorzaakt door de spoorweginstallaties beperken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van het plan op het vlak van de geluidshinder en de flora heeft onderzocht; dat het plan past in de aanbevelingen van het MER en deze heeft geïntegreerd, behalve de aanbevelingen die niet binnen de mate van detail van het plan vallen; dat de bomenrijen geen effect hebben op de verspreiding van het lawaai; Dat het effect van vegetatie op geluidsoverlast een breedte van enkele tientallen meter impliceert, hetgeen niet het geval is bij beplanting in een rij;

Overwegende dat een aantal reclamanten en de gemeente Watermaal-Bosvoorde positief staan tegenover de inrichting van porositeiten voor fietsers en voetgangers langs de spoorweg L26;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de aanleg voorziet van een porositeit voor fietsers en voetgangers door het park L26 met de bedoeling om de stations van Watermaal en de Arcaden met de groene ruimte Michiels en de Deltasite te verbinden;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen om in de Briljantstraat voldoende parkeerplaatsen op de openbare weg te voorzien;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de heraanleg aanbeveelt van de Briljantstraat langs het park L26 tot een plaatselijke en rustige weg, aangepast aan de aanwezigheid van een park in een lint; dat het MER de parkeerbehoeften heeft geëvalueerd; dat het detail van het plan het niet mogelijk maakt om zich uit te spreken over de bijzondere inrichtingen van de wegen;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek formuleren op het gebrek aan geplande groene ruimten op de Driehoeksite;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de ontwikkeling voorziet van twee kwaliteitsvolle groene ruimten op de Driehoeksite, door het park L26 en de parkway;

Overwegende dat het MER aanbeveelt om een verbinding te creëren tussen het Park L26 en de Briljantstraat (verbinding in de richting van Hof ter Coigne en het Reigerbospark (IJsvogellaan);

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de aanleg van het spoorwegtalud van de L26 voorziet als uitgerust landschapspark en de heraanleg van de Briljantstraat erlangs tot plaatselijke en rustige weg, aangepast aan de aanwezigheid van een park in een lint; dat het Park L26 met de Briljantstraat zal verbonden zijn; dat de gedetailleerde informatie over de aanleg van het Park L26 niet binnen de mate van detail van het plan valt;

Dat de aanleg van het Park L26 de deklassering van de spoorweginfrastructuur vereist; dat het strategische luik van het plan werd gewijzigd om een alternatieve aanleg te verduidelijken indien de deklassering van de spoorweginfrastructuur onmogelijk zou blijken; dat dit alternatief de programmering voorziet van het gedeelte van het talud dat toegankelijk zou kunnen zijn voor het publiek en hun toegang via de Briljantstraat; dat in dat alternatief het Park L26 ook met de Briljantstraat zal worden verbonden; dat de gedetailleerde informatie over de inrichting van dit alternatief niet binnen de mate van detail van het plan valt; 2.3 Parkway (2.2.b.) Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat bepaalde delen van het bestaande braakliggende terrein worden opgenomen als ontwikkelingsgebied in het Brusselse ecologische net; dat het project dat erin bestaat om een gebied in volle grond te betonneren om er een sokkel te plaatsen en daarboven een groendak, niet kan worden beschouwd als een verbetering van het gebied op het vlak van de biodiversiteit;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van het plan op het vlak van de fauna en de flora heeft onderzocht; dat het MER besluit dat het bestaande ingesloten braakliggende terrein tussen de spoorweginfrastructuren niet van bijzonder biologisch belang is, behalve de taluds van de spoorwegen die een zeker potentieel vormen als ecologische verbindingen; dat het plan past in de aanbevelingen van het MER en ze heeft geïntegreerd, met uitzondering van de aanbevelingen die niet binnen de mate van detail van het plan vallen; dat het het groene netwerk op de site ontwikkelt en versterkt door de aanleg van de parkway en het park L26; dat het geen andere interventie voorziet in de bestaande spoorweggebieden; Dat het verordenende luik van het plan werd gewijzigd om er een AV 00.16 aan toe te voegen dat bepaalt dat de handelingen en de werken gericht zijn op het behoud van de doorlaatbaarheid van de site, waarmee het geïntegreerde regenwaterbeheer door infiltratie of retentie mogelijk is, en dat daarbij vooral doorlaatbare materialen worden gebruikt;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen dat het plan voorschriften oplegt die ervoor moeten zorgen dat de biodiversiteit zich op de site kan ontwikkelen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de inrichting voorziet van hoogwaardige groene ruimten die zullen bijdragen aan de ontwikkeling van de biodiversiteit op de site;

Dat ze eraan herinnert dat het strategische luik van het plan werd gewijzigd om de ontwikkeling van transversale maatregelen ten gunste van de natuur en van de biodiversiteit te bevorderen;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen om een volwaardige verbinding aan te leggen tussen de parkway en de gemeente Elsene opdat de spoorweginstallaties geen barrière blijven;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik van het plan de mogelijkheid voorziet om een verbinding te maken tussen de Driehoeksite en zijn parkway met de gemeente Elsene boven de bestaande spoorweginfrastructuren;

Overwegende dat het MER de bouw aanbeveelt van een loopbrug tussen de plaat van de CHIREC-ziekenhuisgroep en het dak van de sokkel boven de parkway om op die manier een rechtstreekse en gemakkelijke verbinding tot stand te brengen tussen die ruimten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat deze aanbeveling niet in het plan is opgenomen om de reden dat het dak van de sokkel via de parkway rechtstreeks toegankelijk is in het verlengde van de esplanade van de CHIREC-ziekenhuisgroep; dat het plan streeft naar de valorisatie van de openbare ruimten op het niveau ervan en dat de parkway de primaire openbare verbindingsruimte vormt; dat het dak van de sokkel en de programmering ervan het voorwerp zal moeten uitmaken van onderzoeken die de noodzaak en de mogelijkheden van openbare toegangen zullen bepalen en de nodige inrichtingen daarvoor; dat de gedetailleerde informatie van de inrichtingen niet binnen de mate van detail van het plan vallen; dat het plan de bouw van een dergelijke loopbrug niet belet;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) zich vragen stelt over de kwaliteiten van de parkway aan de voeten van meerdere hoogteaccenten en tegenover de CHIREC-ziekenhuisgroep;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de ontwikkeling van de parkway aanbeveelt als een openbare ontspanningsruimte in volle grond en op een lichte helling, met een as voor actieve modi, landschappelijk ingericht en met aangepast stadsmeubilair; dat de parkway ten doel heeft om de Driehoeksite te ontsluiten door de verbindingen tussen de CHIREC-ziekenhuisgroep en de nieuwe stadswijk met activiteiten en woningen op een kwalitatieve manier met elkaar te verbinden;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat Leefmilieu Brussel voorafgaande technische onderzoeken uitvoert en zich verzekert van de nodige financieringen voor de uitvoering van het parkway-project; dat ze eraan herinneren dat die realisatie moet gebeuren vanaf de eerste fase van de operationalisering van de site, dat ze onmisbaar is voor de leefbaarheid van de geplande woningen en de operationalisering van de site overeenkomstig de voorschriften van het plan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de inrichting van de parkway door het MER werd onderzocht en gevalideerd; dat de beschouwingen betreffende de uitvoering van de parkway en de financiering ervan niet binnen het bestek van het plan vallen;

Overwegende dat meerdere reclamanten en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vragen dat bij de aanleg van de parkway ook rekening wordt gehouden met de beperkingen met betrekking tot de bereikbaarheid van de achterkant van het Delta Ziekenhuis voor de brandweer, waarbij die weg ook een erfdienstbaarheid vormt die Delta Zuid belast;

Overwegende dat verschillende reclamanten kritiek uiten op het plan omdat het talud van de parkway voor de voertuigen van de hulpdiensten een onoverkomelijke hindernis vormt om de zuidelijke gevel van het Delta Ziekenhuis te bereiken; dat de adviezen van de brandweer die in het kader van de stedenbouwkundige vergunning van het ziekenhuis rekening hielden met de bereikbaarheid van deze gevel voor de autoladders van de brandweer, overeenkomstig de reglementaire eisen die van kracht zijn voor nieuwe gebouwen en ziekenhuizen; dat de parkway de veiligheid van de gebruikers van de zuidelijke vleugel van het gebouw ernstig in gevaar zal brengen en zal leiden tot een onwettige toestand voor het gebouw;

Overwegende dat de regering aangeeft dat in het plan de beperkingen met betrekking tot de toegankelijkheid voor de hulpdiensten zijn geïntegreerd; dat de aanleg van de parkway de mogelijkheid biedt om de operationele toegankelijkheid van de zuidelijke gevels van het Delta Ziekenhuis te waarborgen; dat die aspecten werden verduidelijkt in het strategische luik van het plan, dat in die zin werd gewijzigd; 2.4 Stadswijk met activiteiten en woningen (2.2.c.) Overwegende dat meerdere reclamanten bezwaar maken tegen de verstedelijking van deze onbebouwde groene ruimte om de reden dat de geplande verdichting te groot is, en dan meer bepaald in vergelijking met de naburige woonwijken; dat ze de insluiting van de site binnen een gordel van gebouwen nog zal versterken en de site zal isoleren van de naburige wijken en de E411;

Overwegende dat verschillende reclamanten opmerken dat het bestaande braakliggende terrein een oase van rust vormt voor de fauna en de flora;

Overwegende dat een aantal reclamanten en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie gunstig staan tegenover de verstedelijking van het bestaande braakliggende spoorwegterrein; tegenover de aanleg van ruimten voor de inplanting van productieactiviteiten zoals Net Brussel onder de plaat en stadslandbouw op de daken, aangezien dit inspeelt op de fundamentele behoeften van de stad;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de ontwikkeling van de Driehoeksite past binnen de gewestelijke doelstellingen van het GPDO met betrekking tot de inplanting van een nieuwe gemengde wijk bestemd voor voorzieningen en logistieke en/of productieactiviteiten en een huisvestings- en/of kantorenprogramma naast een beplante ruimte op het dak zoals een stadslandbouwpool;

Dat het bestaande braakliggende terrein ingesloten ligt tussen de spoorweginfrastructuren; dat ze in de onmiddellijke nabijheid gelegen is van de sporen die door de NMBS worden geëxploiteerd en dat het geen rustig gebied vormt voor de biodiversiteit;

Dat het MER de effecten van het plan op het vlak van de fauna en de flora heeft onderzocht; dat het MER besluit dat het ingesloten bestaande braakliggende terrein tussen de spoorweginfrastructuren niet van bijzonder biologisch belang is, behalve de taluds van de spoorwegen die een zeker potentieel vormen als ecologische verbindingen; dat het plan past in de aanbevelingen van het MER en ze heeft geïntegreerd, met uitzondering van de aanbevelingen die niet binnen de mate van detail van het plan vallen; dat het het groene netwerk op de site ontwikkelt en versterkt door de aanleg van de parkway en het park L26, die volwaardige groene ruimten zullen vormen en een positieve impact zullen hebben op de biodiversiteit;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de door het plan geplande gemengde programmering beantwoordt aan de gewestelijke doelstellingen die in het GPDO zijn opgenomen en de oriëntaties van de richtlijnen van de inrichting van Deltadriehoek die op 14 juli 2016 door de regering werden goedgekeurd;

Dat de ontwikkeling van de site ten doel heeft om de site te ontsluiten en verbindingen te verzekeren met de naburige wijken door de aanleg van assen voor de actieve modi en porositeiten voor fietsers en voetgangers;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek uiten op het MER omdat dit volgens hen de effecten van de geplande bouwwerken op het vlak van de inplanting, de mobiliteit en de instandhouding van de bestaande fauna op de site niet onderzoekt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van het plan heeft onderzocht met betrekking tot de inplanting van de toekomstige bouwwerken, de mobiliteit en de instandhouding van de bestaande fauna, met inbegrip van de Driehoeksite; dat het plan past in de aanbevelingen van het MER en ze heeft geïntegreerd, met uitzondering van de aanbevelingen die niet binnen de mate van detail van het plan vallen;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat de inplantingsprojecten van Bpost en van het Gewestelijk Agentschap voor Netheid in deze fase nog hypothetisch zijn en dat deze maatschappijen nog geen enkele verbintenis zijn aangegaan; dat ze vragen dat elke vermelding van die projecten in de documenten van het plan ... zodat de eigenaars van de site over een ruimere vrijheid beschikken ten opzichte van de vestiging van eventuele andere actoren die activiteiten zouden willen ontwikkelen in overeenstemming met de visie en de reglementering van het plan;

Overwegende dat meerdere reclamanten bezwaar maken tegen de inplanting van een sorteercentrum van Bpost op de Deltasite om de reden dat het sorteercentrum niet kan werken zonder een vlotte verkeersstroom vanaf en naar de Ring; dat het aantal leveringen door Bpost stijgt; dat die activiteiten nog zullen toenemen in het Brussels Gewest, overeenkomstig de demografische groei; dat die activiteiten een constante stroom van extra autoverkeer met zich zullen brengen die de perimeter van het plan niet zal kunnen opvangen en die zich zal uitbreiden naar de naburige wijken; dat deze activiteiten niet verenigbaar zijn met de ontwikkeling van een `groene' wijk;

Overwegende dat de Economische en Sociale Raad zich vragen stelt over de opportuniteit om een stedelijk distributiecentrum (SDC) binnen de perimeter van het plan te vestigen;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vaststelt dat de kwestie van het stedelijke distributiecentrum in het plan niet wordt behandeld, terwijl het wel degelijk in het GPDO was vermeld; dat ze vraagt om dat concept van SDC te verfijnen en een betere ligging te zoeken; Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) zich vragen stelt over de mogelijkheden van de installatie van andere activiteiten van Bpost op de site, gezien de voorziene toegangswegen;

Overwegende dat bepaalde reclamanten bezwaar maken tegen de inplanting van Net Brussel op de site;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan in het zuidelijke gedeelte van de bouwzone van de Driehoeksite de bouw voorziet van gebouwen voor voorzieningen, productie- en/of logistieke activiteiten, zoals een stedelijk distributiecentrum; dat de activiteiten die op de site zullen worden ontwikkeld, worden bepaald door de uitvoering van het plan en tijdens de fase van de vergunningsaanvragen zullen worden bepaald en bestudeerd;

Dat het MER de effecten van die functies heeft onderzocht - en dan meer bepaald op het vlak van de mobiliteit; dat het plan de aanbevelingen van het MER heeft geïntegreerd en meer bepaald de bereikbaarheid van de Driehoeksite voorziet door een ringweg die het Beaulieu-kruispunt en de Triomflaan met elkaar verbinden en die alleen zal mogen worden gebruikt door het verkeer voor de site of de CHIREC-ziekenhuisgroep en waar vrachtwagens met opleggers zullen worden toegelaten;

Overwegende dat de gemeente Elsene voorstelt dat de site plaats biedt aan een nieuwe tramstelplaats die onmisbaar is voor de aanleg van nieuwe lijnen in de nabije toekomst en de versterking van het aanbod op de bestaande lijnen om de reden dat de Deltadriehoeksite in een komvorm ideaal is gelegen, aan het uiteinde van de lijnen 71/95 en de nabijheid van de metro- en busstelplaats (besparing van beheerkosten - en dan meer bepaald van de kantoren en de sociale lokalen van de MIVB); dat een tramstelplaats een secundaire activiteitenhub zou versterken met een grote vraag naar gekwalificeerd personeel, wat zeldzaam wordt in het zuiden van Brussel; dat een dergelijke stelplaats verenigbaar is met de huisvestigingsfunctie, zoals blijkt uit het voorbeeld van overeenkomstprotocol tussen de RATP en de stad Parijs;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vraagt om dit voorstel van de gemeente Elsene aandachtig te onderzoeken;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het strategische luik van het plan werd gewijzigd teneinde de prioritaire voorzieningen te verduidelijken die binnen de perimeter van het plan moeten worden gerealiseerd (zoals een stelplaats voor het openbaar vervoer); dat die voorziening op de Driehoeksite zou kunnen worden gevestigd;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat in de site een nieuwe wijk voor de bewoners kan worden aangelegd en niet alleen een sorteercentrum voor Bpost; dat ze vragen om een ecowijk aan te leggen met handelszaken, voorzieningen, groene ruimten, woningen en groepswoningen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de ontwikkeling aanbeveelt van een programmatische gemengdheid op de Driehoeksite, met een programma voor woningen, kantoren en voorzieningen, vertaald in de voorschriften van zijn verordenende luik; dat de woningen bewoonbaarheidskwaliteiten zullen bezitten dankzij de parkway en de stadslandbouwpool, hun nabijheid bij de voorzieningen en de infrastructuren van de CHIREC-ziekenhuisgroep, het park L26 en de assen voor actieve modi;

Overwegende dat het bestuur dat verantwoordelijk is voor de territoriale planning (Perspective) voorstelt om voor de Driehoeksite - een openbaar terrein waarvan het Gewest eigenaar is - doelstellingen vast te leggen voor openbare woningen, rekening houdend met de grote vraag naar dat soort woningen in de gemeenten in het zuidoosten van Brussel, het beperkte aanbod van betaalbare woningen in de nabijheid en de zeldzame kans om nog openbare huisvesting op het grondgebied van het Gewest te creëren;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het strategische luik van het plan werd gewijzigd met de bedoeling om er minstens 50 % woningen met een sociaal doeleinde te bouwen van het totale aantal woningen die worden gebouwd op de terreinen waar het Gewest eigenaar van is (zoals de Driehoeksite);

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om infrastructuren aan te leggen voor de families van de patiënten van het Delta Ziekenhuis;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de Triomfzone van de Deltasite, naast de CHIREC-ziekenhuisgroep de mogelijkheid biedt om woningen en voorzieningen te creëren die door de families van de patiënten van het Delta Ziekenhuis zouden kunnen worden gebruikt;

Overwegende dat een aantal reclamanten en de gemeente Watermaal-Bosvoorde gunstig staan tegenover het project van de plaat voor een stadslandbouwpool;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de ontwikkeling aanbeveelt van een stadslandbouwpool op de dakplaat van de stadswijk voor activiteiten en woningen om er een bestemmingsruimte van te maken;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen dat de stadslandbouwpool niet op de daken, maar in volle grond wordt ingericht;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het bestemmingsprogramma van de Driehoeksite niet de mogelijkheid biedt om ruimten in volle grond vrij te maken voor de stadslandbouwpool, maar dat die wel op de geactiveerde en beplante daken kan worden ontwikkeld;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen om in het kader van de stadslandbouwpool op de daken geen bijenkorven te plaatsen, omdat dit de wilde bestuivende insecten zou hinderen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de installatie van bijenkorven niet binnen de mate van detail van het plan valt;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek formuleren op de toegankelijkheid van de site; en dan meer bepaald omdat ze slechts via een ringweg bereikbaar zou zijn, die zou worden verstopt door het verkeer van Bpost, met een groot risico dat het Delta Ziekenhuis onbereikbaar zou worden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van het plan heeft onderzocht - en dan meer bepaald op het vlak van de mobiliteit; dat het plan de aanbevelingen van het MER heeft geïntegreerd en meer bepaald de bereikbaarheid van de Driehoeksite voorziet door een ringweg die het Beaulieukruispunt en de Triomflaan met elkaar verbindt en die uitsluitend zal mogen worden gebruikt door het verkeer voor de site of de CHIREC-ziekenhuisgroep en waar vrachtwagens met opleggers toegelaten zullen zijn;

Overwegende dat reclamanten zich vragen stellen over de mogelijkheden van aansluiting van de site naar de begraafplaats van Elsene of de Ooienstraat door een brug voor fietsers en voetgangers boven de sporen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de site bereikbaar zal zijn voor de actieve modi door meerdere porositeiten voor fietsers en voetgangers en landschappelijke continuïteitszones via de parkway en het park L26, waardoor de site met het openbaarvervoersnet, de Triomflaan en de stadsboulevard zou kunnen worden verbonden;

Overwegende dat de gemeente Elsene vraagt om boven de spoorweginfrastructuren een brug voor fietsers en voetgangers aan te leggen tussen de Deltadriehoek en de site van het sportcentrum van Elsene aan de Voltastraat, om de reden dat die brug enerzijds de mogelijkheid zou bieden om de Voltawijk te ontsluiten door haar te verbinden met het metronet, het CHIREC-ziekenhuis, de Groene Wandeling en het shoppingcenter van Oudergem en anderzijds een gediversifieerd sportaanbod beschikbaar zou stellen voor de nieuwe bewoners van de Deltadriehoek; dat de driehoek en het sportcentrum op minder dan 100 m afstand (vogelvlucht) van elkaar liggen, terwijl de omweg die vandaag nog moet worden gemaakt om de CHIREC-ziekenhuisgroep met het sportcentrum te verbinden, 1,5 km lang is;

Overwegende dat de gemeente Watermaal-Bosvoorde vraagt dat in het plan de aanbevelingen van het milieueffectenrapport worden opgenomen met betrekking tot de aansluiting van de Driehoeksite die onder meer een verbinding moet vormen tussen de Ooienstraat en Deltadriehoek; dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vraagt dat die verbinding tussen de Driehoeksite en de Ooienstraat in het plan wordt opgenomen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik van het plan de mogelijkheid voorziet om een verbinding te creëren tussen de Driehoeksite en de bijbehorende parkway met de gemeente Elsene en de gemeente Watermaal-Bosvoorde, via een loopbrug over de bestaande spoorweginfrastructuur; dat die verbinding wordt opgenomen in de vorm van een porositeit voor fietsers en voetgangers in het verordenende luik van het plan;

Dat het MER aanbeveelt om een verbinding te creëren tussen de Ooienstraat ten westen van de spoorweg en de weg rond de sokkel in het zuiden van de site;

Dat die aanbeveling niet in het plan werd opgenomen om de reden dat ... het strategische luik van het plan de mogelijkheid voorziet om een verbinding te creëren tussen de Driehoeksite en zijn parkway met de gemeente Elsene over de bestaande spoorweginfrastructuren; dat die verbinding het voordeel biedt om de primaire openbare verbindingsruimte die de parkway is, te verbinden; dat de haalbaarheid van een verbinding boven de bestaande spoorweginfrastructuren om de Ooienstraat te bereiken niet is gewaarborgd wegens meer bepaald de aanwezigheid van een onderstation; dat die verbinding de Ooienstraat zou verbinden met de weg naar de productie- en/of logistieke activiteiten en waar ook vrachtwagens met opleggers zouden worden toegelaten; dat die aansluiting niet kwalitatief zou zijn voor de gebruikers; dat het strategische luik van het plan werd gewijzigd om meer flexibiliteit toe te laten met betrekking tot de ligging van de randweg om de ontwikkeling van de productie- en/of logistieke activiteiten mogelijk te maken; dat de verbinding met een openbare ruimte zoals een weg daarom niet is gewaarborgd in het verlengde van de Ooienstraat; dat het plan niettemin de realisatie van die verbinding niet belet;

Overwegende dat het bestuur dat belast is met de territoriale planning (Perspective) vraagt dat de studies die momenteel lopen over het FietsGEN en die door Leefmilieu Brussel worden gestuurd, rekening houden met de voorstellen die door het ontwerp-RPA worden geformuleerd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de studies die momenteel over het FietsGEN lopen, niet binnen het bestek van het plan vallen;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich vragen stellen over het verkeer dat gebruik zal maken van de geplande weg tussen de Triomflaan en de tunnel onder de spoorweg L26;

Overwegende dat reclamanten opmerken dat studies die werden uitgevoerd in het kader van de toekomstige aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning betreffende de aanleg van de ringweg aantonen dat het tracé dat door de documenten van het plan is voorzien, te restrictief is, problemen van zwenking en verkeer impliceert en dat het grote meerkosten met zich zou kunnen brengen, meer bepaald om de aarde van het talud van de spoorweg te ondersteunen; dat ze vragen dat het plan geen precies tracé van de weg aanduidt en voldoende vrijheid biedt om ze te ontwerpen en er op die manier voor zorgt dat ze conform de operationele en financiële beperkingen die inherent zijn aan de site zijn;

Overwegende dat reclamanten vragen dat de bestemming van de ringweg wordt gerespecteerd teneinde absoluut te voorkomen dat deze nieuwe weg het wegverkeer onbelemmerd de Triomflaan laat bereiken via de toegangswegen naar het Delta Ziekenhuis; dat op dat vlak concrete middelen worden voorzien door het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de ringweg de mogelijkheid biedt om grote vrachtwagens afkomstig van de activiteiten van de Driehoeksite rechtsomkeer te laten maken, zodat ze de wegen van het Delta Ziekenhuis niet gebruiken om de Triomflaan te bereiken; dat de ringweg toegankelijk zou zijn voor de voertuigen van de brandweer en beantwoordt aan de reglementaire eisen op dat vlak;

Overwegende dat reclamanten de aanleg voorstellen van een weg die de site in het midden zou doorkruisen, zodat het verkeer de overkant van de site kan bereiken zonder daarvoor via het zuidelijke gedeelte van de randweg te moeten rijden, terwijl Bpost (of elke andere toekomstige gebruiker) van een grotere mobiliteit zou genieten op het zuidelijke gedeelte van de weg;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het plan de aanbevelingen van het MER heeft geïntegreerd en meer bepaald de bereikbaarheid van de Driehoeksite voorziet door een ringweg die het Beaulieukruispunt en de Triomflaan met elkaar verbindt en die uitsluitend zal worden gebruikt door het verkeer voor de site of de CHIREC-ziekenhuisgroep en waar vrachtwagens met opleggers toegelaten zullen zijn;

Dat het verordenende luik van het plan werd gewijzigd om het ondernemingsgebied in het stadsmilieu uit te breiden tot aan het uiterste westen van de perimeter van het plan en zich zo over het kleine gebied dat open is gebleven voor de aanleg van een weg zou uitstrekken; dat het plan gelijktijdig een nieuw voorschrift in overdruk 24.08 voorziet, dat de aanleg van een weg op de Driehoeksite voorziet om de toekomstige weg op de plaat van het Delta Ziekenhuis te verbinden met de nauwe doorgang in het verlengde van de Charles d'Orjo de Marchovelettelaan via ondernemingsgebieden in een stadsmilieu en het stedelijke industriegebied van het plan, zonder de realisatie ervan te belemmeren; dat dit geschreven voorschrift wordt verbonden met een grafisch voorschrift dat het potentiële tracé van die weg ter informatie weergeeft; dat die weg de mogelijkheid zal bieden om de activiteiten in die gebieden te bereiken;

Dat het plan aanbeveelt dat de ringweg minstens 7 meter breed is en voldoende ruimte biedt voor vrachtwagens met opleggers; dat de inplanting en het precieze ontwerp van de wegen niet binnen de mate van detail van het plan vallen, maar in het kader van de vergunningsaanvragen zullen worden bestudeerd en bepaald;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het MER de mobiliteit van de Driehoeksite bestudeert en concrete maatregelen voorstelt om een vlot verkeer over de geplande ringweg te verzekeren; dat die aanbevelingen in het plan worden geïntegreerd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van de aanleg van de Driehoeksite heeft onderzocht - en dan meer bepaald op het vlak van de mobiliteit; dat het plan de aanbevelingen van het MER in dat opzicht heeft geïntegreerd, behalve de aanbevelingen die niet binnen de mate van detail van het plan vallen;

Overwegende dat meerdere reclamanten zich vragen stellen over het bestaan van een ondergrondse parkeergarage of in de onderste verdiepingen van de bouwwerken, gezien de offerteaanvraag die voor het nieuwe `mail center' van Bpost werd gelanceerd, en over de effecten ervan;

Overwegende dat reclamanten vragen om het aantal parkeerplaatsen te beperken omdat de site toch uitstekend bereikbaar is met het openbaar vervoer;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de creatie van parkeerplaatsen in het gebied van de stadswijk voor activiteiten en woningen zal worden bestudeerd en toegelaten in overeenstemming met de geldende voorschriften in het kader van de vergunningsaanvragen;

Dat de inrichting van de parkeerplaatsen in verband met de toekomstige projecten niet binnen de mate van detail van het plan valt en zal worden bepaald in het kader van de vergunningsaanvragen overeenkomstig de bepalingen van de GSV en het BWLKE met betrekking tot het parkeren;

Dat het plan past in de gewestelijke en grootstedelijke mobiliteitsstrategie waarbij het gebruik van openbaar vervoer wordt bevorderd;

Dat het plan aanbeveelt de in titel VIII van de GSV genoemde kaart van de BWLKE-toegankelijkheidszones aan te passen aan de geplande verbeteringen op het vlak van de mobiliteit en de toegankelijkheid van het openbaar vervoer en de actieve vervoerswijzen op het grondgebied van het ontwerp-RPA en daarbij rekening te houden met de infrastructuur voor de actieve vervoerswijzen;

Dat het plan de beperking aanmoedigt van het toegelaten aantal parkeerplaatsen op basis van de reële behoeften en rekening houdend met de beschikbare alternatieven;

Overwegende dat een aantal reclamanten de aanleg vragen van een parking die vanaf het einde van de E411 toegankelijk is; dat die parking bewaakt moet zijn;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de aanleg van een transitparking aanbeveelt in de vorm van een mobiliteitshub aan de ingang van de stad, hetzij stroomopwaarts van de stadsboulevard, op de site Stadion-Adeps; dat in dit verband wordt verwezen naar de mobiliteitsstrategie van het plan; 3. Site 3: Beaulieu (2.3.) 3.1 Beaulieuplein (2.3.a.) Overwegende dat een aantal reclamanten gunstig staan tegenover de geplande verkeersruimten en de inplanting van de autoverkeerswegen aan één kant van het metrostation;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de administratieve site van Beaulieu een lineair front van 600 m kantoren zonder porositeit vormt;

Dat het plan de Beaulieusite wil inrichten als een overgangsgebied tussen een zeer stedelijk deel (Delta en Jules Cockxstraat) en een deel met een meer landschappelijke verstedelijking (vallei van de Watermaalbeek); dat op die plaats van de perimeter de metro bovengronds komt en zo twee zijden afbakent die verschillend worden gekwalificeerd door het plan; dat de noordelijke kant bestemd is voor de aanleg van hoogwaardige openbare ruimten, wandelpaden en verblijfplaatsen, terwijl aan de zuidelijke kant de nieuwe stadsboulevard van het grootstedelijke wegennet zal worden aangelegd en dat die kant het voorwerp zal uitmaken van een betere stedelijke integratie en meer programmatische gemengdheid in het front van monofunctionele gebouwen;

Overwegende dat reclamanten zich kritisch uitlaten over de geplande verkeersruimten om de redenen dat het autoverkeer slechts de zuidelijke kant van de stadsboulevard in beide richtingen zal innemen; dat geen enkele inrichting is voorzien om die verkeersstroken van de tegenovergestelde richting te scheiden; dat het risico op frontale botsingen in hoge mate zal worden vergroot - zeker gezien de helling van het terrein;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de ombouw van de bestaande infrastructuur in een stadsboulevard omzoomd met bomen met 2 x 2 rijstroken aanbeveelt, waarop de rijsnelheid zal worden beperkt tot 50 km/u; Dat het precieze ontwerp van de verkeersstroken en hun inrichting niet binnen de mate van detail van het plan vallen en in het kader van de vergunningsaanvragen zullen worden onderzocht en bepaald; dat voor de rest wordt doorverwezen naar de mobiliteitsstrategie van het plan en de geplande inplanting van de stadsboulevard;

Overwegende dat verschillende reclamanten zich zorgen maken over het gevoel van onveiligheid dat bij de zwakke gebruikers zou kunnen ontstaan door de opening van het metrostation;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de opening van het Beaulieu-metrostation op het Beaulieuplein niet alleen de mogelijkheid zal bieden om van het plein een openbare ontmoetingsruimte te maken en de paden en de bereikbaarheid van de wijk met het openbaar vervoer te versterken, maar ook om gelijktijdig de sociale controle ter plaatse te versterken;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich vragen stellen over de helling van het fietspad ter hoogte van het metrostation Beaulieu; dat ze vragen om die helling tot maximaal 5 % te beperken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de aanleg van de fietspaden en hun helling niet binnen de mate van detail van het plan vallen en in het kader van de vergunningsaanvragen zullen worden onderzocht en bepaald; 3.2 Park van de oude spoorweg (2.3.b.) Overwegende dat verschillende reclamanten gunstig staan tegenover de aanleg van het park;

Overwegende dat reclamanten vragen om op de Beaulieusite voorrang te geven aan de groene ruimten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de aanleg voorziet van twee nieuwe groene ruimten op de Beaulieusite; dat het park van de oude spoorweg een ontspanningsruimte zal beschikbaar stellen aan de wijk, door een kwalitatieve verbinding aan te bieden tussen de achterkanten van de tuinen van de bestaande woningen en de metro-infrastructuur, met inbegrip van een as voor de actieve modi; dat de kantoren- en de woonwijk een parkgebied zal omvatten waarmee de bestaande vijver zal kunnen worden verduurzaamd en opgewaardeerd, samen met de naburige visvijvers;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat de achterkanten van de tuinen van de eigendommen aan de nummers 2 tot 34 van de Mulderslaan aan de NMBS worden verhuurd; dat ze zich zorgen maken over de toekomst van die verhuur; dat ze zich afvragen of die achterkanten van de tuinen niet binnen de perimeter van het plan blijven en in het bezit blijven van de eigenaars van de woningen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de perimeter van het plan niet de kadastrale percelen omvat van de eigendommen gelegen aan de nummers 2 tot 34 van de Mulderslaan en ook hun bestemming niet wijzigt; dat de perimeter van het plan zich beperkt tot het deel van het talud dat niet in het kadaster is opgenomen; dat de aanleg van het park van de oude spoorweg niet binnen de mate van detail van het plan valt en in het kader van de vergunningsaanvragen zal worden bestudeerd en bepaald;

Overwegende dat verschillende reclamanten bezwaar maken tegen de openstelling van het bestaande talud voor het publiek in het kader van de inrichting van het parkgebied om de redenen dat hierdoor inkijken zullen ontstaan voor de huizen gelegen aan de Mulderslaan en hun tuinen, wat hun veiligheid niet ten goede komt; dat dit steile talud moeilijk exploiteerbaar is en een braakliggend terrein dreigt te worden dat aanleiding kan geven tot vandalisme;

Overwegende dat reclamanten zich kritisch uitlaten over het geplande park om de redenen dat het zal worden afgesloten door de hekken van de metrosporen en de achterkant van de tuinen van de eigendommen aan de Mulderslaan; dat de veiligheid van dat gangpark niet zal zijn verzekerd; omdat de bestaande Groene Wandeling volstaat;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het park van de oude spoorweg zo zal worden ingericht dat het privékarakter van de tuinen van de woningen van de Mulderslaan zal worden gewaarborgd, en dan meer bepaald door een dichtere begroeiing;

Dat het park van de oude spoorweg de volledige wegbedding van de bestaande wegeninfrastructuur ten noorden van de metro-infrastructuur zal innemen, vanaf het voorplein van de Demeysite tot aan het Beaulieuplein; dat het park voldoende groot zal zijn om het groene spoor in stand te houden en de as van de actieve modi zal versterken en gelijktijdig plaats zal bieden voor activiteitenruimten en zo zijn rol van sociale, recreatieve, pedagogische, landschappelijke en ecologische ruimte zal kunnen spelen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om meer groene ruimten en groen aan te leggen;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie akte neemt van het feit dat het nieuwe ontwerp van de Groene Wandeling samen met Leefmilieu Brussel zal moeten worden onderzocht en dat de Groene Wandeling door een verplaatsing van de wegbedding met een park zal worden uitgebreid;

Overwegende dat de regering aangeeft dat naast de twee nieuwe geplande groene ruimten het plan de landschappelijke aanleg aanbeveelt van de stadsboulevard en het voorplein van de kantoren- en woonwijk, waarvan het zuidelijke gedeelte zal worden ingericht als promenade met bomen waarmee de ecologische waarde van de bestaande taluds zal kunnen worden versterkt; 3.3. Voorplein van de kantoor- en woonwijk (2.3.c.) Overwegende dat reclamanten gunstig staan tegenover de inplanting van de verkeerswegen ten noorden van de metrolijn;

Overwegende dat verschillende reclamanten zich vragen stellen over de voorziene toegangen tot de kantoren- en woonwijk via het verkeersvrije voorplein - en dan meer bepaald voor de leveringen, verhuizingen enz.;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op het tracé van de openbare wegen die zullen voorbehouden zijn voor het plaatselijke verkeer omdat deze wegen het verkeer voor de bewoners en hun toegang tot de stadsboulevard aanzienlijk zullen bemoeilijken;

Overwegende dat verschillende reclamanten de aanleg vragen van gemakkelijke toegangen tot de stadsboulevard;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik van het plan de verkeersruimten en de toegangen tot de gebouwen van de kantoren- en woonwijk organiseert, en dan meer bepaald voor de leveringen en de verhuizingen, teneinde de voor de actieve modi voorbehouden verkeersruimten te bevestigen en te beveiligen en om het transitverkeer en de drukte van de Beaulieulaan te beperken; dat dit luik ook de toegangen tot de stadsboulevard organiseert;

Dat het MER de effecten van de aanleg van de Beaulieusite - en dan meer bepaald op het vlak van de mobiliteit - heeft onderzocht; dat het plan past in de aanbevelingen van het MER en ze heeft geïntegreerd, behalve de aspecten die niet binnen de mate van detail of bevoegdheid van het plan vallen;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich kritisch uitlaten over het ontbreken van een onderlinge verbinding tussen het noordelijke en het zuidelijke gedeelte ten gevolge van de ligging van de metrolijn;

Overwegende dat reclamanten zich vragen stellen over de oplossing voor het oversteken van de stadsboulevard en de geplande metrolijn en de continuïteit van de porositeiten voor de fietsers en de voetgangers;

Overwegende dat de gemeente Elsene voorstelt om het alternatief te bestuderen dat erin bestaat om een sterke fietsverbinding te creëren over een brug, door gebruik te maken van de dienende monumentaliteit van de pijlers van het viaduct om de vallei te oversteken vanaf het Adeps tot aan Beaulieu en voorbij de begraafplaats van Elsene;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de herinrichting van het Beaulieuplein en het viaduct van Watermaal de mogelijkheid zal bieden om de verbindingen tussen het noordelijke en het zuidelijke gedeelte van de Beaulieusite te versterken en de oversteken voor de actieve modi te beveiligen en te vergemakkelijken; dat het MER andere alternatieven heeft bestudeerd ter verbetering van de verbindingen boven de metro-infrastructuur of de begraving ervan; dat die opties enorme kosten met zich brengen;

Dat het MER aanbeveelt om ter hoogte van de Beaulieusite minstens één noord-zuidverbinding te creëren voorbij de as van de metro voor de zachte verplaatsingswijzen; dat deze aanbeveling niet in het plan werd geïntegreerd om de reden dat die aansluiting grote kosten met zich brengt terwijl daar slechts een relatief beperkt voordeel tegenover staat; dat voor die aansluiting steile hellingen zouden moeten worden aangelegd om de niveaus en de sporen van de metro aan de zuidkant over te steken, die een negatieve impact zullen hebben op de kwaliteit van de openbare ruimte; dat de niveaus aan weerszijden van de metrosporen een aanzienlijk hoogteverschil vormen en dat voor de aansluiting aan de noordzijde dan ook hellingen zouden nodig zijn waarbij die aansluiting met het Beaulieuplein of de Watermaalse Steenweg zou worden verbonden; dat de herinrichting van het Beaulieuplein en de openbare ruimte onder het viaduct van Watermaal de mogelijkheid zal bieden om de relevante aansluitingen tussen het noordelijke en het zuidelijke gedeelte van de Beaulieusite te versterken; dat bovendien voor een aansluiting met de Mulderslaan huizen zouden moeten worden onteigend;

Dat het plan de realisatie van die aansluiting evenwel niet belet;

Dat het Beaulieuplein en het viaduct van Watermaal zo zullen worden heringericht dat de assen voor de actieve modi worden versterkt, hun aansluitingen worden verbeterd en er beveiligde, gemakkelijke en georganiseerde overgangen worden aangeboden van de wegen- en de metro-infrastructuur;

Dat het plan het afbreken van het viaduct voorziet en gelijktijdig een gebied van landschappelijke continuïteit inricht langs de stadsboulevard om op die manier een beveiligde verkeersruimte ter beschikking te stellen die voor de actieve modi voorbehouden is;

Overwegende dat een aantal reclamanten de inrichting vragen van voorzieningen waarmee de geluidshinder van de metrolijn kan worden beperkt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de inrichting van voorzieningen om de geluidshinder van de metrolijn te beperken, niet binnen het bestek van het plan valt; 3.4. Kantoor- en woonwijk (2.3.d) Overwegende dat meerdere reclamanten zich vragen stellen over het afbreken en de verbouwing van de bestaande gebouwen, waarvan die van de Europese Commissie en het gebouw ter hoogte van het metrostation; over hun verbouwing tot appartementsgebouwen met commerciële ruimten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan een herinrichting van de bestaande gebouwen aanbeveelt teneinde een overgang te verzekeren tussen het zeer stedelijke gedeelte van de perimeter rond het Beaulieuplein en het gedeelte met een meer landschappelijke verstedelijking ter hoogte van de Watermaalse Steenweg en gelijktijdig de paden voor de actieve modi verbetert via de aanleg van een voorplein en porositeiten voor fietsers en voetgangers; dat het door een lint van actieve gevels een programmatische gemengdheid en de activering van de benedenverdiepingen oplegt;

Overwegende dat reclamanten gunstig staan tegenover de afbraak van de bestaande kantoorgebouwen om de redenen dat deze echte muren vormen; dat hun afbraak de mogelijkheid zal bieden om de wijken opnieuw met elkaar te verbinden en een vlottere doorgang voor de voetgangers te creëren;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de afbraak van de bestaande gebouwen niet oplegt; dat het de herinrichting van het huizenblok aanbeveelt teneinde het beter te integreren in de morfologische en landschappelijke context tussen enerzijds het stedelijke front dat noodzakelijk is voor de verbinding tussen het Beaulieuplein en de toekomstige stadsboulevard en anderzijds de integratie van de bebouwing in het landschappelijke geheel van de vallei van de Watermaalbeek en haar vijvers; dat het de inrichting voorziet van porositeiten voor fietsers en voetgangers doorheen het bestaande bebouwde front, zodat voor de actieve modi verbindingen tot stand kunnen worden gebracht tussen het voorplein en de Beaulieulaan;

Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen de vernietiging van de kantoorgebouwen van de Europese Gemeenschappen en van de bestaande beplanting om de redenen dat die duizenden werknemers een belangrijke doelgroep vormen voor de plaatselijke handelszaken; dat de kantoorgebouwen de naburige gebouwen beschutten tegen geluids- en visuele hinder van de wegeninfrastructuur; dat ze een aanvaardbaar bouwprofiel hebben en vanuit architecturaal standpunt geslaagd zijn; dat de bestemming als kantoorgebied garant staat voor de rust in de wijk tijdens het weekend en 's avonds; dat hun afbraak indruist tegen het gewestelijke plan van circulaire economie dat erop gericht is om bouwafval zoveel mogelijk te beperken; dat hun afbraak anti-ecologisch en irrationeel is; dat het MER de koolstofbalans noch de kostprijs van die afbraak bestudeert;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de kantoorgebouwen van de Europese Commissie in het administratiegebied overneemt waarin de bestemming tot kantoren tot 80 % is toegelaten; dat daarbij wordt gestreefd naar enerzijds het behoud van de activiteiten van de Europese Commissie op de site en anderzijds de ontwikkeling van een programmatische gemengdheid door de toevoeging van onder meer woon- en handelsfuncties, waarbij de creatie van een actief stadsleven overeenkomstig de doelstellingen van het plan wordt bevorderd;

Overwegende dat de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) vraagt om de kantoorgebouwen die in de erfgoedinventaris zijn opgenomen gelegen aan de Beaulieulaan nr. 1 tot 11, niet af te breken om de reden dat ze postmoderne getuigenissen vormen die in de jaren tachtig van de vorige eeuw werden gerealiseerd; dat ze vraagt om na te denken over het principe van de instandhouding of de afbraak en een duurzame houding die ten doel heeft om de bestaande resources optimaal te benutten;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie nota neemt van het feit dat er geen bijzondere beschermingsmaatregelen voor die gebouwen bestaan en dat het plan dus niet in de plaats komt van de klasseringsprocedures; dat het plan de vrijwaringsclausule bewaart en in geen geval de afbraak van die gebouwen oplegt;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het plan de afbraak van die gebouwen niet oplegt; Dat het strategische luik van het plan werd gewijzigd om er de gewestelijke doelstellingen op het vlak van de circulaire economie in op te nemen, in het kader van de algemene doelstelling van verstedelijking van het plan; dat het plan meer bepaald aanbeveelt om het potentieel van reconversie van het gebouw of van hergebruik van de materialen in elk project van reconversie of van afbraak-heropbouw te analyseren; dat het plan werd gewijzigd om er AV 00.15 in op te nemen die voorziet dat de handelingen en werken "bijdragen aan de vermindering van afval, de aanpasbaarheid en de evolutiviteit van de ruimten en de programma's mogelijk maken en het hergebruik van de bestaande resources ter plaatse of in de omgeving bevorderen" teneinde de milieuambities van het plan te versterken;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat de bevordering van de groene ruimten en de toename van de dichtheid van de site niet verenigbaar zijn met elkaar;

Overwegende dat verschillende reclamanten kritisch staan tegenover de bovenmatige verstedelijking van de Beaulieusite om de redenen dat deze evolutie niet beantwoordt aan de doelstellingen van het plan en niet in de bestaande bebouwing wordt geïntegreerd; dat ze zal bijdragen aan de verstopping van de site en van de naburige wijken; dat de geplande bouwwerken een barrière op de site in stand zullen houden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de aanleg voorziet van nieuwe ruim bemeten groene ruimten en gelijktijdig een verdichting van de site met 25 % aanbeveelt in het kader van de ontwikkeling van een programmatische gemengdheid;

Dat ze eraan herinnert dat het plan de integratie van de nieuwe bouwwerken in de bestaande bebouwing aanbeveelt, dat ze de aanleg van porositeiten voor fietsers en voetgangers voorziet om de aansluitingen van de site te verbeteren, en dan meer bepaald tussen de bestaande woonwijken en het toekomstige voorplein van de stadsboulevard; dat het MER de effecten van het plan en van de herinrichting van de site heeft onderzocht - en dan meer bepaald op het vlak van de mobiliteit;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich zorgen maken over het moeilijk naast elkaar bestaan van de woon- en de kantoorfunctie;

Overwegende dat verschillende reclamanten zich kritisch opstellen ten opzichte van de functionele gemengdheid en de verplichte voorziening van woningen in het deel van de site waarvan de Europese Unie eigenaar is om de redenen dat dit onverenigbaar is met de bijzondere status en de opdrachten van de Europese instellingen; dat het Protocol (nr. 7) over de privileges en immuniteiten van de Europese Unie voorziet dat de goederen van de Europese Unie niet het voorwerp mogen uitmaken van gelijk welke maatregel van administratieve beperking zonder toelating van het Gerechtshof;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de ontwikkeling van een programmatische gemengdheid aanmoedigt door de kantooroppervlakken tot 80 % per gebouw te beperken en door 20 % oppervlakte woningen per gebouw op te leggen; dat meerdere voorbeelden aantonen dat beide functies goed naast elkaar kunnen bestaan; dat het plan niet de creatie van woningen oplegt voor elke eigenaar of gebouw in het geval van een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning die betrekking heeft op het volledige gebied;

Overwegende dat reclamanten kritiek formuleren op de systematische verplichting van actieve gevels omdat dit om veiligheidsredenen zeer gecompliceerd is om uit te voeren op de site van de Europese Commissie;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het lint van actieve gevels de mogelijkheid biedt om de betreffende benedenverdiepingen te bestemmen voor handels- of voorzieningsfuncties naast de kantoorfunctie, om op die manier de openbare ruimte te animeren; dat de zichtbaarheid van de activiteiten op de benedenverdieping door de aanwezigheid van wandopeningen of etalages kan worden verenigd met veiligheidseisen; dat de verplichting van actieve gevels ook de mogelijkheid biedt om het gevoel van veiligheid in de openbare ruimten te vergroten;

Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen de inplanting van de bouwwerken in open bebouwing in het oostelijke gedeelte van de site om de redenen dat dit het huizenblok nog meer doorlaatbaar maakt voor de atmosferische en geluidspolluties; dat dit in strijd is met het geluidsplan van het Gewest;

Overwegende dat reclamanten gunstig staan tegenover de creatie van een bebouwd front op de rooilijn van de stadsboulevard in het westelijke gedeelte van de site om de redenen dat dit een verbetering vormt ten opzichte van de bestaande toestand; dat dit een meer stedelijke basisstructuur zal creëren;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de uitlijning oplegt van het hoofdvlak dat wordt gevormd door de gevel in het lint van de actieve gevels, hetzij in het westelijke gedeelte van de site; dat de herinrichting van de bestaande wegeninfrastructuur tot een stadsboulevard zal leiden tot een afname van de hinder door het autoverkeer; dat de effecten van de herinrichting van de site door het MER werden onderzocht, en dan meer bepaald op het vlak van de geluidshinder en de verontreiniging; dat het plan past in de aanbevelingen van het MER en ze heeft geïntegreerd, behalve de aspecten die niet binnen de mate van detail of bevoegdheid van het plan vallen;

Overwegende dat het bestuur dat wordt belast met de territoriale planning (Perspective) voorstelt om het met stippellijnen aangeduide gebied langs de Watermaalse Steenweg evenals de vermelding "De inplanting van de gebouwen wordt ook verplicht gerealiseerd op de rooilijn/het bouwfront aan de kant van de Watermaalse Steenweg" op de pagina's 128 en 129 van het strategische luik te schrappen teneinde de samenhang ervan te verzekeren met de inhoud van het verordenende luik;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik in die zin werd gewijzigd;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich vragen stellen over de effecten van de geplande bouwwerken op het vlak van de bezonning, het beschikbare licht en de uitzichten voor de bestaande woningen - en dan meer bepaald in de wijken die lager gelegen zijn dan de Beaulieulaan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de effecten van de eventuele bouwwerken die in de plaats zouden komen van de bestaande gebouwen op de site in het kader van de vergunningsaanvragen zullen worden onderzocht;

Overwegende dat reclamanten zich zorgen maken over de effecten van de wind in de geplande porositeiten tussen de Beaulieulaan en de stadsboulevard, die zullen worden aangelegd in de continuïteit van de ruimten tussen de appartementsgebouwen die al gangen vormen waarin windstoten vrij spel krijgen;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) zich zorgen maakt over de reeds aanzienlijke geluidshinder en het akoestische comfort van de site - en dan meer bepaald ten gevolge van het risico dat de porositeiten voor fietsers en voetgangers een trechtereffect zullen opleveren voor het lawaai dat door de stadsboulevard en de bovengrondse metro wordt voortgebracht;

Overwegende dat reclamanten bezwaar maken tegen de verplichting van een porositeit voor fietsers en voetgangers te midden van de site van de Europese Commissie, aangezien dit indruist tegen de veiligheidseisen die inherent zijn aan het statuut van de site;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het tracé van de porositeiten voor de fietsers en de voetgangers ter informatie wordt gegeven; dat hun juiste tracé en hun eventuele overdekking zullen worden onderzocht - en dan meer bepaald met betrekking tot de effecten van wind en geluidshinder - en dat de effecten daarvan in het kader van de vergunningsaanvragen zullen worden bepaald;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) opmerkt dat op pagina 158 van het strategische luik van het plan een groene pijl op de site wordt weergegeven; dat de instantie vraagt dat die groene aansluiting op de kaarten van het GPDO wordt uitgewerkt en toegepast in het kader van het strategische of het verordenende luik van het plan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het principe van de versterking van het groene netwerk tussen het parkgebied van de Beaulieusite en de vijvers van de Visserij in het strategische luik van het plan is opgenomen; dat het verordenende luik van het plan zich beperkt tot de geschreven en grafische voorschriften die op de relevante schaal de invariabele elementen beschrijven waaraan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een verplicht karakter wil geven teneinde de samenhang van de nagestreefde ontwikkeling te waarborgen; 3.5. Viaduct van Watermaal (2.3.e.) Overwegende dat verschillende reclamanten de beveiliging vragen van de toegang tot de klimzaal NEW ROCK aan de Watermaalse Steenweg 136; dat ze zich kritisch opstellen ten opzichte van de geplande inrichting van het kruispunt tussen de stadsboulevard en de Invalidenlaan omdat dit kruispunt een gevoel van onveiligheid en risico's op ongevallen met zich zal brengen voor de gebruikers van de zaal en dan in het bijzonder de zwakke weggebruikers;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de herinrichting van het kruispunt tussen de stadsboulevard en de Watermaalse Steenweg tot veiligere, gemakkelijke en voor de actieve modi georganiseerde oversteekplaatsen zal leiden;

Overwegende dat reclamanten de aanleg vragen van een voorziening of een drop-offplaats vóór de zaal voor de gebruikers en voor de leveranciers van de klimzaal NEW ROCK;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de parkeerplaatsen in de nabijheid van de klimzaal NEW ROCK te behouden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de aanleg van een voorziening of een drop-offplaats en het behoud van de parkeerplaatsen niet binnen de inhoud van het plan noch zijn mate van detail vallen;

Overwegende dat reclamanten vragen dat het plan het behoud van deze sportinfrastructuur verzekert, aangezien deze bijdraagt aan het gemengde karakter van de wijk en het dynamisme van de gemeente;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de klimzaal NEW ROCK niet is opgenomen in de perimeter van het verordenende luik van het plan; dat het strategische luik van het plan zijn behoud niet belet;

Overwegende dat sommige reclamanten zich zorgen maken over het waterbeheer in dit laaggelegen gedeelte van de stadsboulevard, over de afvloeiing van het water langs de op een helling gelegen stadsboulevard die onderaan de Watermaalse Steenweg zal samenkomen en tegen de klimzaal NEW ROCK en de naburige woningen die dreigen te overstromen; dat ze opmerken dat het bestaande stormbekken en de bestaande goten slechts met veel moeite het regenwater kunnen opvangen en dat die toestand erger zal worden in het kader van de uitvoering van het plan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat een van de doelstellingen van het plan erin bestaat om de waterlopen opnieuw op elkaar aan te sluiten om overstromingen te voorkomen - en dan meer bepaald onderaan de Watermaalse Steenweg; dat de maximalisering van de door het plan voorziene doorlaatbaarheid en de vergroening van de openbare ruimten bijdraagt aan het geïntegreerde regenwaterbeheer om overstromingen te voorkomen; dat de details van de inrichting en van het beheer van het afvloeiend water niet binnen de inhoud van het plan noch in zijn mate van detail vallen;

Overwegende dat verschillende reclamanten het alternatief voorstellen dat erin bestaat dat het viaduct tussen de metrostations Demey en Beaulieu behouden blijft en dat er een bovengrondse groene boulevard met 2x2 stroken wordt aangelegd waarvoor de nodige geluidsisolatiemaatregelen worden getroffen, de 2x1 rijstrook voor het plaatselijke verkeer op de grond te behouden en een oversteekplaats voor fietsers en voetgangers tussen het viaduct en de Beaulieusite aan te leggen, waarbij ze aanvoeren dat dit alternatief de veiligheid van de gebruikers zou verzekeren dankzij de beperking van het aantal rijstroken, de aanleg van een plaatselijke weg en een drop-offplaats voor de klimzaal NEW ROCK, het behoud van parkeerplaatsen, het vermijden van langdurige en dure werken die de exploitatie van de klimzaal zouden kunnen bemoeilijken en de mogelijkheid om het bespaarde geld in andere inrichtingen te injecteren, zoals de verlenging van de metrolijn naar de transitparking;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat een van de doelstellingen van het plan erin bestaat om de bestaande wegeninfrastructuur te beperken - en dan met name door het Herrmann-Debroux-viaduct af te breken en door het noordelijke gedeelte van het Watermaalviaduct gedeeltelijk te behouden voor de actieve modi; dat in dit verband wordt verwezen naar de mobiliteitsstrategie van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten menen dat de aanleg van een hoogwaardige openbare ruimte onder het viaduct van Watermaal onrealistisch is, meer bepaald rekening houdend met de beperkte bezonning; dat ze het alternatief voorstellen om er in het kader van een publiek-private samenwerking een open blokkenklimzaal buiten aan te leggen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de beperking van de breedte van het bestaande viaduct en de aanleg van een openbare ruimte onder zijn noordelijke gedeelte voorziet; dat de bezonning van de openbare ruimte onder het overblijvende gedeelte van het viaduct van Watermaal hierdoor zal worden verbeterd;

Dat het plan aanbeveelt om die openbare ruimte in te richten als een ontspannings- en wandelruimte, die plaats zal bieden aan stadsactiviteiten, met inbegrip van sportactiviteiten; 4. Site 4: Demey (2.4.) 4.1. Algemene opmerkingen Overwegende dat reclamanten beweren dat het kruispunt binnen de perimeter van het GBP nr. 20 van de gemeente Oudergem is opgenomen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de perimeter van het plan die van het GBP nr. 20 niet doorsnijdt;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat het plan de geplande porositeiten voor fietsers en voetgangers op de Demeysite duidelijker definieert;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het tracé van de porositeiten voor fietsers en voetgangers ter informatie wordt gegeven; dat het verordenende luik van het plan de realisatie ervan oplegt door het gebied dat wordt gemarkeerd door het voorschrift in overdruk van porositeiten voor fietsers en voetgangers, terwijl het strategische luik veeleer hun inrichting en hun breedte preciseert; dat voor het overige hun inplanting, tracé en kenmerken in het kader van de vergunningsaanvragen zullen worden bestudeerd en bepaald;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek uiten op het alternatief `ontwerp-RPA' voor de Demeysite om de redenen dat het alternatief een totaal van ongeveer 100.000 m2 betreft, evenals een `parkeergebouw' van 21.000 m2 (tabel 9, p. 41) waarvan niet duidelijk is waarmee dit overeenstemt; dat die oppervlakten werden onderschat en in geen geval overeenstemmen met het potentieel van de site, gezien haar huidige troeven en kenmerken (sterk gemengd gebied, stadsomgeving, bereikbaarheid met het openbaar vervoer enz.); dat die 100.000 m2 een V/T-verhouding van 1,43 zouden opleveren, terwijl de gemiddelde V/T-verhouding tussen 1,5 en 2 ligt in Oudergem en het plan dichtheden van 2,63 te Triomf, 3,02 te Delta en 2,55 te Beaulieu voorziet; dat het MER een alternatief met een minimale V/T-verhouding van 1,75 had moeten evalueren, die meer aansluit op de potentialiteiten van de site, rekening houdend met het feit dat dit cijfer momenteel een gemiddelde waarde is in Oudergem en dat dit zou kunnen worden bereikt met redelijke bouwprofielen en een redelijke grondinname - en zelfs in overeenstemming met de huidige GSV (deze V/T-verhouding kan op de site worden bereikt door uitsluitend gebouwen van G+3 te bouwen voor een grondinname van 31.250 m2, waardoor nog meer dan de helft van het terrein beschikbaar zou zijn voor de aanleg van wegen en openbare ruimten);

Overwegende dat verschillende reclamanten kritiek uiten op het alternatief `ontwerp-RPA' dat werd geselecteerd omdat het volgens hen niet beantwoordt aan de doelstelling van verdichting en het potentieel van de site zou worden verkleind in vergelijking met de huidige toestand, die door het GBP en de GSV wordt toegelaten;

Overwegende dat reclamanten kritiek uiten op het alternatief `nul' voor de Demeysite om de redenen dat een deel van de bestaande gebouwen niet wordt overgenomen, zoals de winkelgalerij, de Quick, het tankstation enz.; dat het alternatief een uitbreiding van de oppervlakte met 25.343 m2 voorziet (tabel 18), terwijl de oppervlakte van 30.000 m2 voor de bestaande handelszaken op de site kan worden uitgebreid tot 36.000 m2 handelszaken in toepassing van voorschrift 0.9 van het GBP; dat de totale bebouwbare oppervlakte van 65.857 m2 ruimschoots wordt onderschat ten opzichte van wat nu zou kunnen worden toegelaten op basis van het GBP en de GSV, rekening houdend met meer bepaald de doelstellingen van het GPDO;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich kritisch opstellen ten opzichte van het MER met betrekking tot het alternatief `1' (afb. 38 en 39 van het RNT) voor de Demeysite om de redenen dat de voorgestelde bebouwbare oppervlakte van 49.828 m2 ook ruimschoots is onderschat - en dan meer bepaald wegens het voorgestelde park van 80 m, dat volledig buiten proportie is; dat dit alternatief absoluut niet geloofwaardig is aangezien meer bepaald het commerciële luik totaal niet kan worden uitgevoerd, aangezien het geen enkele toegankelijkheid noch zichtbaarheid biedt; dat in plaats daarvan het door de eigenaar voorgestelde concrete en plausibele alternatief voor de inrichting van de site had moeten worden onderzocht;

Overwegende dat reclamanten kritiek leveren op het MER met betrekking tot de variant van de lokalisatie van het programma van productieactiviteiten op de Demeysite om de redenen dat de variant werd uitgewerkt zonder overleg met de eigenaar van de site; dat deze laatste bezwaar maakt tegen de vestiging van de distributiehub van Bpost en/of het ophaal- en reinigingscentrum van Net Brussel die op de Driehoeksite zijn gepland; dat die programmering in geen enkel opzicht overeenstemt met de doelstellingen van het GPDO noch met de potentialiteiten van de site met haar bestaande bestemming (sterk gemengd gebied in het GBP), noch met de ontwikkelingsvisie van de eigenaar of zijn eigen belangen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan een aanzienlijke, zij het redelijke, verdichting van de site voorziet, die overeenstemt met bijna drie keer meer bebouwde oppervlakte dan nu; dat die verdichting van een gebied dat vlot bereikbaar is met het openbaar vervoer, overeenstemt met de doelstellingen van het plan; dat die verdichting gepaard gaat met de aanleg van openbare ruimten waarvan een groot gedeelte groene ruimten zijn; dat die verdichting gericht is op de aanleg van een stadswijk met een mix van functies zonder dat het behoud van de bestaande functies daardoor in gevaar komt;

Dat de bouwprofielen die voor deze verdichting worden aanbevolen, in de omliggende bebouwde context zijn geïntegreerd en die context ook respecteren, terwijl het ook mogelijk is om de leesbaarheid van de stadsstructuren te structureren door middel van landschappelijke markeringen; dat het plan geen globale dichtheid op de sites oplegt, maar wel de eisen definieert die moeten worden nageleefd voor de goede inrichting van de locatie; dat een verhoging van de toegelaten bouwprofielen op de site een negatief effect zou hebben op de kwaliteit van de openbare ruimten op de site;

Dat het potentieel van de site niet alleen in termen van bebouwbaarheid wordt uitgedrukt; dat de V/T-verhouding het geheel van het perceel omvat; dat de reorganisatie van de site en de verstedelijking ervan nieuwe openbare ruimten integreert; dat de netto V/T-verhouding dan ook hoger ligt dan de bruto V/T-verhouding; dat het logisch is dat de V/T-verhouding op de Delta-, de Beaulieu- of de Triomfsite hoger ligt wegens de grootte en de bezetting van de percelen waarop minder open ruimten zijn ontwikkeld;

Dat het alternatief 'nul' alle functies integreert die momenteel op de site aanwezig zijn, met inbegrip van de supermarkt, de Brico, de winkelgalerij, de Auto 5-vestiging, de Lunch garden, de Burger King, de Pizza Hut, de Carpetland-vestiging en het tankstation;

Dat de verdichting van de site door de uitbreiding van de oppervlakten van de handelszaken - die is toegelaten door voorschrift 0.9 van het GBP - niet de logische trend is die door het alternatief nul wordt geïllustreerd, maar wel het toegelaten bebouwbaar potentieel;

Dat alternatief 1 een programma en een bijzondere configuratie van de site voorstelt, dat die configuratie voor- en nadelen heeft, die in het MER werden geanalyseerd; dat de toegankelijkheid is gewaarborgd; dat in dit verband moet worden herhaald dat de zichtbaarheid van de handelszaken niet binnen de mate van detail van het plan valt en zal worden onderzocht en bepaald op het moment van de concrete ontwikkeling van de projecten en in het kader van de vergunningsaanvragen; dat na afloop van de analyse van het MER alternatief 1 niet werd geselecteerd;

Dat het MER na afloop van de analyse van de alternatieven voor de lokalisatie van de productieactiviteiten binnen de perimeter van het plan de ontwikkeling ervan op de Driehoeksite aanbeveelt; dat deze aanbeveling in het plan werd geïntegreerd;

Dat het plan niettemin de inplanting van productieactiviteiten op de Demeysite toelaat, in het bewoonde en commerciële stadscentrum, waarvan de oppervlakte beperkt is tot 50 % van het gebied, in het kader van de ontwikkeling van een programmatische gemengdheid op de site; dat het plan de realisatie van die functie niet oplegt, waarvan de ontwikkeling in het kader van de vergunningsaanvragen zal kunnen worden bestudeerd en toegelaten; 4.2. Stadspark Demey (2.4.a.) Overwegende dat een aantal reclamanten gunstig staan ten opzichte van de aanleg van een park in plaats van de parking van de Carrefour-vestiging;

Overwegende dat reclamanten zich vragen stellen over de opportuniteit om een park aan te leggen in de nabijheid van het Zoniënwoud;

Overwegende dat de regering aangeeft dat die site momenteel wordt ingenomen door een commercieel gebied en de bijbehorende parking in open lucht; dat het plan voorziet om dit grondig te herstructureren door een programmatische gemengdheid te ontwikkelen om een actief stadsleven te creëren; dat daarbij de doelstelling wordt nagestreefd om "de stad te vervolledigen" door een nieuwe gemengde wijk te ontwikkelen (met woningen, handelszaken, voorzieningen), die gericht is op de actieve modi en het openbaar vervoer; dat het ook gaat om "de stad te maken" door een openbare groene ruimte en kwalitatieve stadsverbindingen te creëren over de volledige site, waarvan de gevels en de benedenverdiepingen worden geactiveerd; dat de aanleg van de groene ruimten de uitsluiting van de Demeysite van het toepassingsgebied van algemeen voorschrift nummer 6 (AV6) van dit verordenende luik verantwoordt;

Dat het stadspark Demey bedoeld is om de vallei van de Watermaalbeek te valoriseren en op te waarderen en om een ontspanningsruimte te bieden aan de bewoners van de omliggende wijken en gelijktijdig aan de herdefiniëring van de Demeysite bij te dragen; dat het park bijdraagt aan de realisatie van de doelstelling om het groene netwerk te versterken in aansluiting op het Zoniënwoud en de gebieden van landschappelijke continuïteit;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek formuleren op de minimale breedte van 27 m die voorzien is voor het parkgebied, met inbegrip van een brede doorgang voor fietsers en voetgangers, die verhard is voor bedrijfsvoertuigen; terwijl het MER aanbeveelt dat het park minstens 50 m breed is en zich over de volledige lengte van de site (d.w.z. 390 m) uitstrekt;

Overwegende dat reclamanten vragen dat het plan een 50 m breed parkgebied voorziet vanaf de verst doorlopende tuinen van de eigendommen langs de Kleine Wijngaardstraat; dat het park uit één stuk bestaat en over de volledige lengte doorloopt;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie meent dat het plan van meer verbeeldingskracht zou mogen getuigen met betrekking tot de geometrie van het toekomstige park, zodat er voldoende comfortruimten en volwaardige groene ruimten kunnen worden in voorzien; dat ze vraagt dat het park een minder rechthoekige en regelmatige vorm krijgt zodat het gebruiksvriendelijker wordt en plaatselijk breder kan worden aangelegd, wat gunstiger zou kunnen zijn voor de biodiversiteit en het waterbeheer;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan een minimale oppervlakte van 2,4 ha voor het parkgebied oplegt; dat die oppervlakte groter is dan een doorlopend park van 50 m breed over de volledige lengte van de site; dat het plan daarom niet belet dat het park een doorlopende breedte van 50 m heeft; van het plan noch van zijn mate van detail;

Dat een doorlopende breedte van 50 m overigens geen waarborg is voor een hoogwaardige groene ruimte; dat het plan variaties in de breedte aanbeveelt met het oog op de aanleg van comfortruimten en volwaardige groene ruimten zodat het park gebruiksvriendelijker wordt en plaatselijk breder kan worden aangelegd, wat de biodiversiteit, het waterbeheer en het comfort van de gebruikers ten goede zou kunnen komen; dat de minimale breedte van 27 m in dat kader niet doorlopend zou moeten zijn; dat de maximale hoogte van de toekomstige bouwwerken van het bewoonde en commerciële centrum langs het park werd verlaagd om de impact van de schaduwen op het park zoveel mogelijk te beperken, ongeacht de breedte; dat de aanleg van het park niet binnen het bestek van het plan valt en ook niet binnen de mate van detail van het plan valt;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat het park op een gedifferentieerde manier wordt beheerd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de invoering van een gedifferentieerd beheer van het stadspark Demey niet binnen het bestek van het plan valt en in de fase van de vergunningsaanvragen in het kader van een programmatische studie zal worden onderzocht;

Overwegende dat reclamanten het behoud vragen van de collectieve tuin `Les jardins de la Vignette', rekening houdend met zijn goede ligging, zijn goede zichtbaarheid, zijn bereikbaarheid voor PBM's, de onmogelijkheid om de tuin naar een andere plaats op de site te verplaatsen, zijn sociale rol als ontmoetingsplaats tussen de bewoners van de wijk; dat de collectieve tuin op haar huidige plaats wordt verduurzaamd en in het plan wordt geïntegreerd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan het behoud van de bestaande moestuinen op de site of hun verplaatsing voorziet; Dat het plan is aangevuld met de vermelding dat bij de aanleg van het toekomstige park het gedeelte van de moestuinen in de woonwijk van de Kleine Wijngaardstraat binnen het park zal moeten worden verplaatst; dat dit gedeelte van de moestuinen zal worden toegevoegd aan de 2,4 ha van het park.

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om het noordelijke gedeelte van de site met een helling te behouden zoals in het MER wordt vermeld;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER geen aanbevelingen in die zin formuleert;

Overwegende dat reclamanten gunstig staan tegenover de openlegging van de Watermaalbeek in het park;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie het nut niet inziet om een stuk landschap van de vallei van de Watermaalbeek alleen op de Demeysite te reconstrueren; dat ze opmerkt dat het plan ernaar streeft om de waterloop op het Demeyperceel op te waarderen naar aanleiding van een onderzoek van Leefmilieu Brussel dat ten doel heeft om het hydrografische netwerk te herstellen met een optimaal beheer van het regenwater;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat de aanbeveling van het MER om de Watermaalbeek opnieuw aan te sluiten op de Woluwe in het verordenende luik wordt opgenomen, zodat het blauwe netwerk zeker zal worden versterkt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het noordelijke gedeelte van de site momenteel als parking is ingericht; dat het plan de inrichting van een gebied onderin de vallei als vochtige ontspanningsruimte voorziet om op die manier de aandacht te vestigen op de aanwezigheid van de Watermaalbeek;

Dat het strategische luik van het plan werd gewijzigd teneinde het groene en het blauwe netwerk van de bestaande Watermaalbeek op te waarderen ter hoogte van het Reigerbospark en het Tercoignepark tot voorbij de bestaande wegeninfrastructuur door een nieuwe groene ruimte te creëren aan de overkant van de Demeysite; dat het plan ook de landschappelijke openlegging van de Watermaalbeek in deze nieuwe ruimte aanbeveelt;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het parkgebied wordt verbeterd, zodat de biodiversiteit van de Watermaalbeek kan worden ontwikkeld;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de precieze aanleg van het Demey-stadspark in de fase van de vergunningsaanvragen zal worden bepaald afhankelijk van zijn programmatische studie en het ontwikkelingspotentieel van de biodiversiteit op de site;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen dat het plan de perimeter van de openlegging van de Watermaalbeek in het park preciseert; dat het voorziet om de beek van het nodige water te voorzien met behulp van het regenwater dat op de daken van de nieuwe gebouwen zal worden opgevangen; dat het verhindert dat het gebied te zeer wordt verstedelijkt, zodat elke verontreiniging kan worden voorkomen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de openlegging van de Watermaalbeek aanbeveelt over de volledige lengte van het noordelijke gedeelte van het park; dat de aanleg van die vochtige ruimten in het kader van de vergunningsaanvragen zal worden bestudeerd en bepaald;

Overwegende dat verschillende reclamanten zich zorgen maken over het gevoel van onveiligheid dat zou kunnen ontstaan door de aanleg van een smal, afgesloten en donker park;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie meent dat de vragen in verband met de veiligheid en het beheer van de open ruimte fundamenteel belangrijk zijn en moeten worden verduidelijkt;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie verbaasd is over de aanwezigheid van een lint van actieve gevels recht tegenover het kleine stadspark dat is voorzien op de heraangelegde site, terwijl dit een plaats van rust zou moeten zijn; dat ze opmerkt dat het risico op gebruiksconflicten aanwezig is; dat ze vraagt om de rust van de groene ruimte te waarborgen;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie opmerkt dat het plan rekening moet houden met de verschillende gebruiken, maar ook dat het geenszins de bedoeling is om een winkelstraat aan te leggen recht tegenover het park; dat het wel de bedoeling is om te vermijden dat de benedenverdiepingen een gevoel van onveiligheid en een gebrek aan sociale controle in het park creëren;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan aanbeveelt om het park in te richten afhankelijk van de ontwikkelingen die in de rand ervan zijn voorzien, langs het lint van actieve gevels en in aansluiting op het programma van openbare centraliteit en het commerciële en bewoonde programma van de naburige wijk; dat het plaats zal bieden aan speel- en ontspanningsvoorzieningen en zal worden doorkruist door verkeersruimten voor de actieve modi in verband met het Demeyvoorplein en het openbare plein van de site en dat op die manier een sociale controle van de locatie verzekerd zal zijn;

Dat het lint van actieve gevels langs het Demey stadspark ten doel heeft om de sociale controle van de groene ruimte in stand te houden en gelijktijdig een kwalitatieve en geïntegreerde behandeling van de grens van het park te bevorderen;

Overwegende dat een aantal van de reclamanten vragen dat het park naar het noorden van de site wordt verplaatst;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de inplanting van het stadspark Demey wordt verantwoord ten opzichte van het tracé van de Watermaalbeek, waarvan de opwaardering een van de belangrijkste doelstellingen van deze nieuwe groene ruimte vormt;

Overwegende dat meerdere reclamanten menen dat het voorziene parkgebied zijn rol niet zal kunnen spelen die in het plan is gedefinieerd - namelijk "open ruimten programmeren zodat dit plaatsen worden voor ontspanning, activiteiten en bestemmingen op lokaal en supralokaal niveau" - en dan meer bepaald omdat het in de schaduw zal liggen van de op de site geplande bouwwerken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de maximale hoogten van de toekomstige bouwwerken van het bewoonde en commerciële stadscentrum langs het parkgebied in het verordenende luik werden verlaagd, zoals het MER had aanbevolen teneinde de impact van de schaduwen op het park zoveel mogelijk te beperken;

Overwegende dat verschillende reclamanten zich vragen stellen over de status van de openbare ruimten op de site, over hun financiering van andere kosten dan de stedenbouwkundige lasten; over de actoren die er het onderhoud en het beheer zullen van verzorgen; over de afstand van die ruimten aan de overheden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de status, de financiering, het onderhoud, het beheer en de beveiliging van de openbare ruimten niet onder het bestek van het plan vallen; 4.3. Demey-voorplein (2.4.b.) Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen de aanleg van een voorplein omdat dit wellicht weinig zal worden gebruikt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de aanleg van een voorplein aanbeveelt teneinde de toegangen op gelijke hoogte van het Demey-metrostation met het stadspark en het bewoonde en commerciële stadscentrum te laten aansluiten, door plaats voor te behouden voor de actieve modi, om er onder meer een landschappelijke openbare convergentie- en ontmoetingsruimte van te maken;

Overwegende dat verschillende reclamanten vrezen dat het voorplein een weinig gebruikte lege grote ruimte zal worden of integendeel een veel te drukke ruimte voor openbare ontmoetingen die hinder zullen veroorzaken voor de buurtbewoners;

Overwegende dat reclamanten vragen dat het voorplein op een kwalitatieve manier wordt ingericht; dat er aanplantingen en bomen worden voorzien waarmee de temperatuur van de locatie tijdens de zomer kan worden geregeld; dat het wordt geanimeerd door kleine handelszaken, horecazaken en ateliers van artiesten op de benedenverdiepingen van de gebouwen rond het voorplein; dat de visuele aansluiting van het voorplein met het park wordt verbeterd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de inrichting van een verhard gebied aanbeveelt waar af en toe activiteiten kunnen worden georganiseerd, zoals rommelmarkten of andere openbare gebeurtenissen met een lokaal of supralokaal belang; dat het Demey-voorplein het voorwerp uitmaakt van een eigen beheer, net zoals de andere openbare ruimten; dat het beheer van de openbare ruimten echter niet binnen het bestek van het plan valt;

Dat het plan de mogelijkheid voorziet om handelszaken te creëren die de gebruikelijke aanvulling vormen van het metrostation;

Dat de precieze inrichting van het Demey-voorplein en van het metrostation in het kader van de vergunningsaanvragen zal worden bestudeerd en bepaald;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het voorplein en de verkeersruimten met doorlaatbare materialen worden gerealiseerd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de keuze van de materialen voor het voorplein in het kader van de vergunningsaanvragen zal worden bestudeerd en bepaald; dat het plan in het kader van het regenwaterbeheer het gebruik van doorlaatbare materialen aanmoedigt;

Overwegende dat verschillende reclamanten zich zorgen maken over het gevoel van onveiligheid dat bij de zwakke gebruikers zou kunnen ontstaan door de opening van het metrostation;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de inrichting van een multimodale ruimte voorziet waar meerdere transportwijzen samenkomen, evenals de mogelijkheid om handelszaken te creëren die de gebruikelijke aanvulling vormen van het metrostation; dat de sociale controle van het voorplein en van het station op die manier wordt verzekerd;

Overwegende dat reclamanten zich vragen stellen over de mogelijkheid om een toegang op gelijke hoogte te creëren ten zuiden van het Demey-metrostation vanaf de Pinoydoorgang;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstellen om het voorplein ten zuiden van de stadsboulevard in te planten, aan de kant van de Pinoywijk omdat het voorplein in die omstandigheden aangenamer zal zijn;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de aanleg van de toegang op gelijke hoogte ten noorden van het metrostation in aansluiting op het voorplein is voorzien; dat de Pinoydoorgang een veilige oversteek van de stadsboulevard en een vlotte aansluiting met het voorplein en het metrostation mogelijk zal maken;

Dat de aanleg van het voorplein ten noorden van het metrostation een rechtstreekse verbinding ermee en met de nieuwe wijk mogelijk maakt en bovendien de mogelijkheid biedt om de zichtbaarheid van het metrostation te verbeteren;

Dat de inplanting van het voorplein ten noorden van de stadsboulevard garant staat voor de goede bezonning ervan;

Overwegende dat reclamanten vragen dat het zuiden van de stadsboulevard toegankelijk blijft voor fietsers;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de aanleg van een fietspad in één richting ten zuiden van de stadsboulevard voorziet;

Overwegende dat verschillende reclamanten zich vragen stellen over het behoud van het bestaande viaduct ter hoogte van de Demeysite;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het plan de afbraak van het Herrmann-Debroux-viaduct aanbeveelt; dat het in dat verband naar de mobiliteitsstrategie van het plan verwijst;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat er niet voldoende ruimte beschikbaar is om de stadsboulevard en het gebied van landschappelijke continuïteit op de Demeysite aan te leggen; dat gebruikers van actieve modi niet zullen kunnen genieten van een rustige verkeersruimte;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de mogelijke inplanting van de stadsboulevard, het gebied van landschappelijke continuïteit en het voorplein op de Demeysite bevestigt, en daarbij veilige en comfortabele verkeersruimten voor de actieve modi waarborgt;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek uiten op de inplanting van de verkeersruimten omdat de toegangswegen voor de auto tot het stadscentrum de doorkruising van het gebied van landschappelijke continuïteit en van de voor de actieve modi voorbehouden verkeersruimten doorkruisen en in conflict zullen treden met de Pinoydoorgang;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de toegang van het autoverkeer tot het bewoonde en commerciële stadscentrum zo rustig mogelijk zal gebeuren, zonder dat de Pinoydoorgang daardoor in het gedrang komt; dat de inplanting en de inrichting van de toegangen voor het autoverkeer naar de site in het kader van de vergunningsaanvragen zo zullen worden bestudeerd en bepaald dat ze de voor de actieve modi voorbehouden verkeersruimten niet zullen hinderen; 4.4. Bewoond en commercieel stadscentrum (2.4.c) Overwegende dat meerdere reclamanten het behoud van de site in haar huidige configuratie en de renovatie van de bestaande handelszaken vragen;

Overwegende dat verschillende reclamanten en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie gunstig staan ten opzichte van de herinrichting van de Demeysite; dat ze opmerken dat de site momenteel bestaat uit `schoendozen' in het midden van een zee van parkings, wat typisch voorstedelijk is; dat de beslissing om de site een meer stedelijk en meer gemengd karakter te bezorgen door de inplanting van woningen een positieve evolutie is;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan ernaar streeft om op de Demeysite een bewoond en commercieel stadscentrum te ontwikkelen via een gemengde wijk die in zijn context wordt geïntegreerd en die de bijbehorende uitdagingen aangaat door dagelijkse diensten en voorzieningen, handelszaken en groene ruimten aan te bieden die via actieve modi voor alle bewoners toegankelijk zijn;

Dat het plan het afbreken van de bestaande bouwwerken niet oplegt en het behoud van de site in haar huidige configuratie mogelijk maakt;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich vragen stellen over de toekomst van de bestaande handelszaken op de site, over de mogelijkheid van de voortzetting van hun activiteiten na de heraanleg van het gebied en over de mogelijkheden van schadevergoeding wegens stopzetting van hun activiteiten;

Overwegende dat reclamanten bezwaar maken tegen de ontmanteling van de Carrefour-vestiging en van de andere bestaande handelszaken om er nieuwe hoge gebouwen op te trekken met woningen en kantoren die meer verkeer met zich zullen brengen om de redenen dat die winkels bijdragen aan de levenskwaliteit van de bewoners van de gemeente Oudergem; dat ze nog maar net werden gerenoveerd; dat de supermarkt de enige van die grootte is in het zuidoostelijke gebied van Brussel; dat dat commerciële gebied behoorlijk werkt; dat de verplaatsing van de bestaande merken buiten Brussel de buurtbewoners zal verplichten om zich meer te verplaatsen om hun boodschappen te doen, met alle gevolgen van dien voor de verkeersdrukte;

Overwegende dat verschillende reclamanten vaststellen dat de heraanleg van het gebied een zeer negatieve impact zal hebben op de handelszaken die er momenteel zijn ingeplant;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de inplanting van winkelruimten op de Demeysite voorziet met een oppervlakte tot 36.000 m2 voor het volledige gebied; dat de Carrefour evenals de andere bestaande handelszaken er zullen kunnen blijven;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich afvragen of bepaalde van de benedenverdiepingen van de toekomstige bouwwerken aan de bestaande handelszaken zullen worden voorbehouden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de inplanting van de handelszaken prioritair op de benedenverdieping oplegt, met mogelijkheid tot uitbreiding naar de eerste verdieping en de kelderverdiepingen; dat de bestaande handelszaken er behouden zullen kunnen worden; dat het maximum van 36.000 m2 aan commerciële oppervlakten de eventuele ondergrondse commerciële oppervlakten bevat;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen dat de site wordt heringericht, waarbij de winkelfunctie zoveel mogelijk wordt beperkt en de bestaande handelszaken worden verfraaid;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de winkelfunctie beperkt tot 1.000 m2 per gebouw en tot 36.000 m2 voor het volledige sterk gemengde gebied;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen om nieuwe buurtwinkels te vestigen; dat dat begrip door het plan wordt gedefinieerd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan een lichte toename van de commerciële functie met 20 % op de site - en dus de inplanting van nieuwe handelszaken - toelaat; dat het plan de ontwikkeling aanmoedigt van diensten voor het dagelijkse leven en handelszaken die voor alle bewoners toegankelijk zijn via actieve modi; dat het plan niet ten doel heeft om het soort winkel te bepalen dat er moet worden ingeplant; dat dit anders in strijd zou zijn met het principe van de vrije concurrentie tussen handelszaken;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de Demeysite wordt heringericht als een gezellige gemeenschappelijke ruimte;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan streeft naar de ontwikkeling van een buurtstad, met nieuwe hoogwaardige openbare ruimten in de vorm van het voorplein en het openbare plein;

Overwegende dat meerdere reclamanten het alternatief voorstellen om een verkaveling in te richten waarbij de bouwprofielen van de naburige bouwwerken worden gerespecteerd, met handelszaken op de benedenverdieping, voorzieningen en openbare ruimten teneinde een band te creëren tussen de wijken aan weerszijden van het afgebroken viaduct op de Demeysite;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de realisatie van de elementen die in het strategische luik van het plan worden beschreven, onderworpen is aan een aantal bepalingen van het verordenende luik met verplichtende kracht voor zijn invariabele elementen; dat voor het overige het architecturale project van de site niet volledig wordt gedefinieerd door het plan, zodat een zekere flexibiliteit bij de ontwikkeling van de site behouden blijft;

Overwegende dat verschillende reclamanten zich vragen stellen over de mogelijkheid om de Demeysite zoals ze nu bestaat, te behouden in het kader van een alternatief dat door het MER werd onderzocht, maar dat om puur kwalitatieve redenen zou zijn verworpen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van de herinrichting van de Demeysite heeft onderzocht, en dan meer bepaald met betrekking tot het alternatief dat erin bestaat om de site in de originele staat te behouden; dat dit alternatief niet door het MER werd geselecteerd wegens zijn effecten op de verschillende domeinen van het milieu, en dan meer bepaald de stedenbouw (netwerk, dichtheid, integratie, visuele impact, openbare ruimte), sociale economie (functionele gemengdheid, sociale behoeften), water (netwerk) en fauna en flora (biodiversiteit, ontwikkeling); dat die redenen niet zuiver kwalitatief zijn; dat dit alternatief geen antwoord biedt op de doelstellingen op het vlak van de inrichting van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek uiten op de geplande dichtheid op de site, en dan meer bepaald met betrekking tot het geplande park omdat dit zal bijdragen aan de verstopping van de naburige wegen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van het plan en van de herinrichting van de Demeysite heeft onderzocht, en dan meer bepaald met betrekking tot de geplande dichtheid; dat de verschillende parameters voor het meten van de dichtheid werden geanalyseerd door het MER, dat besluit dat deze dichtheid redelijk is; dat de verdichting van de site nieuwe behoeften op het vlak van de verplaatsingen met zich zal brengen; dat de verplaatsingen die door de nieuwe functies zullen worden voortgebracht, voornamelijk te voet, met de fiets en met het openbaar vervoer zullen gebeuren gezien de vlotte bereikbaarheid van de site; dat handel een bestaande functie is en dat ook het verkeer dat deze functie voortbrengt, al bestaat;

Dat het plan de aanbevelingen van het MER heeft geïntegreerd met betrekking tot de aanleg van het park met de bedoeling om er een hoogwaardige groene ruimte van te maken;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op het MER omdat het de effecten van de herinrichting van de Demeysite zou minimaliseren voor de bestaande woningen in de Kleine Wijngaardstraat - en dan meer bepaald op het vlak van het uitzicht, het landschap, het licht en de bezonning; dat ze zich kritisch uitlaten omdat het MER geen rekening houdt met die effecten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER een volledig onderzoek heeft uitgevoerd van de effecten van het plan, en dan meer bepaald op het vlak van het uitzicht, het landschap, het licht en de bezonning; dat het plan de aanbevelingen van het MER heeft geïntegreerd om de geïdentificeerde negatieve effecten zoveel mogelijk te beperken of zelfs weg te werken, met uitzondering van de aspecten die niet binnen de mate van detail van het plan vallen en die naar aanleiding van de vergunningsaanvragen zullen moeten worden onderzocht;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat de bestaande parking van de Carrefour-vestiging al wordt overbelast door pendelaars; dat een nog grotere overbelasting niet kan worden aanvaard omdat deze de klanten van de winkel zou benadelen;

Overwegende dat meerdere reclamanten opmerken dat het geplande programma de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen impliceert ter compensatie van het schrappen van de bestaande parking;

Overwegende dat verschillende reclamanten bezwaar maken tegen het schrappen van de bestaande parking om de redenen dat het nodig is om de bestaande handelszaken bereikbaar te houden en de klanten in staat te stellen om er boodschappen te doen; dat het behoud van het aantal huidige parkeerplaatsen noodzakelijk is en zal bijdragen aan de doelstelling op het vlak van de hoogwaardige stadsontwikkeling van de site;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om ondergrondse of in de geplande gebouwen geïntegreerde parkeergarages in te richten, zodat de klanten hun boodschappen met de auto kunnen doen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voorziet om de bestaande openluchtparking te schrappen, wat zal worden gecompenseerd door de aanleg van een transpitparking binnen een nieuwe mobiliteitshub aan de ingang van de stad; dat voor het overige de inrichting van parkeerplaatsen op de site toegelaten is op het plan en in het kader van de vergunningsaanvragen zal worden bepaald in overeenstemming met de bepalingen van de GSV op het vlak van het parkeerbeleid; dat het plan de integratie van de parkeergarages in de kelderverdiepingen of de hogere verdiepingen aanbeveelt;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) voorstelt om de aanleg van ondergrondse parkeergarages niet toe te laten in overeenstemming met de principes voor de parkeermogelijkheden van het plan en gezien de uitdrukkelijke aanwezigheid van water op de site; dat ze opmerkt dat de enige mogelijkheid om bovengrondse parkeerplaatsen aan te leggen de mogelijkheid zou bieden om een mobiliteitsstrategie op korte en middellange termijn in te voeren voor de Carrefour-vestiging en voor de nieuwe woningen op de site;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het begrip ondergronds te restrictief is rekening houdend met de schaal van de site en de mogelijkheden van aanpassing van de bestaande topografie zonder dat dit ten koste gaat van kwalitatieve landschappelijke continuïteiten en paden; dat het plan de integratie aanbeveelt van de parkeergarages in de kelderverdiepingen of op de verdiepingen en dat die bepaling volstaat om de stedelijke kwaliteiten van de site te waarborgen ten opzichte van de aanwezigheid van parkeerplaatsen;

Dat het MER de optie heeft goedgekeurd om parkeerplaatsen in de kelderverdieping te bouwen, rekening houdend met de topografie; dat de nabijheid van het grondwater de uitvoering van werken ondergronds bemoeilijkt, maar geen obstakel vormt voor de realisatie van het herinrichtingsproject van de site; dat later in het kader van de uitwerking van de projecten aangepaste technieken zullen worden gedefinieerd;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek formuleren op de parkeerregels van de site om de reden dat deze niet overeenstemmen met de huidige toestand; dat ze geen rekening houden met het drukke gebruik van de huidige parking, de toegankelijkheid van de site en het mobiliteitsprofiel van de gebruikers; dat de verdeling van de parkeerplaatsen tussen het openbare domein en het private domein niet duidelijk is;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de inrichting van de parkeerplaatsen in verband met de toekomstige projecten niet binnen de mate van detail van het plan valt en in het kader van de vergunningsaanvragen zal worden bestudeerd en bepaald, overeenkomstig de bepalingen van de GSV betreffende de parkeermogelijkheden en de bereikbaarheid van de site met het openbaar vervoer;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vraagt om gemengde gebruiken van de parkeerplaatsen op de site te overwegen;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het plan de samenstelling van een parkeeraanbod buiten de openbare weg aanmoedigt in verbouwbare gebouwen, onder meer om op die manier de onderlinge verdeling van die infrastructuren te vergemakkelijken;

Dat de onderlinge verdeling van de parkeerplaatsen tussen meerdere functies in hetzelfde gebouw niet binnen de mate van detail van het plan valt en in het kader van de vergunningsaanvragen zal worden bepaald;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek formuleren over de toegang en de parkeermogelijkheden voor de leveringen van de Carrefour en de handelsruimten, aangezien de ingangen en de uitgangen van de auto's en de vrachtwagens over een strook van ongeveer 650 cm breed zijn samengebracht, wat te klein is;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de aanleg aanbeveelt van twee toegangen naar de parkeerplaatsen en de leveringsplaatsen op de site, evenals de centralisatie van de toegangen van de vrachtwagens in één enkele toegang, zodat geen opstoppingen ontstaan of de actieve modi worden gehinderd; dat de exacte inplanting en de inrichting van die toegangen niet binnen de mate van detail van het plan vallen en in het kader van de vergunningsaanvragen zullen worden bestudeerd en bepaald;

Overwegende dat reclamanten vragen dat de site over voldoende plaatsen voor leveringen beschikt; dat het plan alleen vermeldt dat de stromen van de leveringsvoertuigen en van de klanten moeten worden gescheiden en dat per uur de binnen- en buitenrijdende stromen van 1.000 voertuigen over twee toegangen zullen worden gespreid;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het aantal plaatsen voor leveringsvoertuigen niet binnen de mate van detail van het plan valt en in het kader van de vergunningsaanvragen zal worden bestudeerd en bepaald;

Overwegende dat verscheidene reclamanten zich vragen stellen over de toegankelijkheid van de site voor de hulpdiensten, over de verantwoording van de inplanting van de geplande toegang voor de brandweer, over het absorptievermogen van die toegang en over de realisatie ervan vóór of na de aanleg van de transitparking;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de inplanting, het absorptievermogen en de fasering van de realisatie van de toegangen voor de hulpdiensten niet binnen de mate van detail van het plan vallen en in het kader van de vergunningsaanvragen zullen worden onderzocht en bepaald;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich kritisch uitlaten over de toegankelijkheid van de bestaande handelszaken;

Overwegende dat meerdere reclamanten zich vragen stellen over de inrichting van het kruispunt met verkeerslichten dat vanaf de stadsboulevard toegang zal bieden tot de site; over de lokalisatie, het absorptievermogen en de termijn die zal nodig zijn om het kruispunt aan te leggen in vergelijking met de termijn voor de realisatie van de transitparking;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan aanbeveelt om de toegang tot de site met een kruispunt met verkeerslichten vanaf de stadsboulevard te regelen; dat de inplanting, de capaciteit en de fasering van de realisatie van dat kruispunt niet binnen de mate van detail van het plan vallen en in het kader van de vergunningsaanvragen zullen worden bestudeerd en bepaald;

Overwegende dat verschillende reclamanten het behoud vragen van de bestaande bomen langs de Carrefour-vestiging en de Vorstlaan, evenals het behoud van het open en vrije zicht vanaf die plaats;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het behoud van de bestaande bomen op de site niet binnen de mate van detail van het plan valt en in het kader van de vergunningsaanvragen zal worden bestudeerd en bepaald;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat de bodem in dat gebied moerassig is en dat er zich op minder dan één meter van het oppervlak een grondwaterlaag bevindt; dat het rioleringsnet verouderd is; dat in het gebied instortingsgevaar geldt; dat dit de stabiliteit van de toekomstige bouwwerken en de bestaande bouwwerken in gevaar zou kunnen brengen;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat de nabijheid van de grondwaterlaag weliswaar de realisatie van bouwwerken in de ondergrond bemoeilijkt, maar geen obstakel vormt voor de realisatie van het herinrichtingsprojecten van de site;

Dat later in het kader van de uitwerking van de projecten aangepaste technieken zullen worden gedefinieerd. 4.5. Pinoydoorgang (2.4.d.) Overwegende dat meerdere reclamanten opmerken dat aan de kant van de Pinoywijk een school is gelegen;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat de Pinoywijk niet in de perimeter van het plan is opgenomen;

Overwegende dat verschillende reclamanten zich vragen stellen over de oversteekplaatsen die boven de metrolijn zijn voorzien;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de aanleg van de Pinoydoorgang de mogelijkheid biedt om de metrolijn op een gemakkelijke manier over te steken op het niveau van de weg zonder dat daarvoor over een brug moet worden gegaan;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich kritisch uitlaten over de Pinoydoorgang om de redenen dat er niet voldoende ruimte is voor de porositeit voor fietsers en voetgangers en de toegangsweg voor auto's tot de Demeysite die gepland zijn ter hoogte van de Félix Poelsstraat; dat de grafische projecties van het plan niet kloppen;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat het MER wordt aangevuld met betrekking tot de haalbaarheidsstudie van de geplande Pinoydoorgang en opnieuw aan een openbaar onderzoek wordt onderworpen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat er tests zijn uitgevoerd om de mogelijke aanleg van een porositeit voor fietsers-voetgangers en een toegang voor autoverkeer tot de Demeysite ter hoogte van de Félix Poelsstraat te controleren;

Dat het MER de haalbaarheid van de Pinoydoorgang heeft bestudeerd en bevestigd; dat de precieze inrichting ervan niet binnen de mate van detail van het plan valt en in het kader van de vergunningsaanvragen zal worden bestudeerd en bepaald;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen om een extra verkeerslicht te plaatsen opdat fietsers en voetgangers ter hoogte van de Félix Poelslaan kunnen oversteken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de toevoeging van een verkeerslicht ter hoogte van de Félix Poelslaan niet binnen de mate van detail van het plan valt en in het kader van de vergunningsaanvragen zal worden bestudeerd en bepaald;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan gebruikersvriendelijke ondergrondse doorgangen onder de metrolijn voorziet;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de aanleg voorziet van gebruikersvriendelijke en beveiligde oversteekplaatsen over de stadsboulevard en van de bovengrondse metro-infrastructuren; 5. Site 5: Herrmann-Debroux (2.5.) 5.1. Algemene opmerking Overwegende dat meerdere reclamanten gunstig staan tegenover de heraanleg van de Herrmann-Debrouxsite;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan naast de ingrijpende herinrichting van de wegeninfrastructuur de ambitie heeft om van het Herrmann-Debrouxplein een aantrekkelijke openbare ruimte te maken waarmee via het voorplein van het Bergojepark de boulevard, het park en de aanwezige gebouwen met elkaar worden verbonden; dat het plan er een intermodaliteitsruimte van maakt, een convergentiepunt van tramlijn 8 en metrolijn 5; 5.2. Herrmann-Debrouxplein (2.5.) Overwegende dat een aantal reclamanten zich ongerust tonen over het feit dat de inrichting van het kruispunt tussen de Herrmann-Debrouxlaan en de Vorstlaan niet in het kader van het plan werd onderzocht en dat dit aan de plaatselijke autoriteiten zal worden overgelaten;

Overwegende dat meerdere reclamanten zich vragen stellen over de toekomstige inrichting van het kruispunt tussen de stadsboulevard en de Vorstlaan; dat ze verbaasd zijn over het feit dat het MER hierover geen analyse bevat; dat ze zich vragen stellen over de noodzaak om hiervoor buurtbewoners te onteigenen;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat het plan een bijzondere aandacht schenkt aan de inrichting van het kruispunt Herrmann-Debroux - Vorstlaan omdat een slechte inrichting van dat kruispunt het volledige project in gevaar zou kunnen brengen;

Overwegende dat een aantal reclamanten menen dat het Herrmann-Debrouxplein veel te klein is voor de geplande inrichtingen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de herinrichting van de verkeersader van de E411 tot stadsboulevard heeft onderzocht, met inbegrip van de herinrichting van het kruispunt tussen de Herrmann-Debrouxlaan en de Vorstlaan, waarvoor meer doorgedreven studies werden uitgevoerd; dat het plan past in de aanbevelingen van het MER en ze heeft geïntegreerd, behalve de aanbevelingen die niet binnen de mate van detail van het plan vallen;

Dat de precieze inrichting van het kruispunt tussen de Herrmann-Debrouxlaan en de Vorstlaan in het kader van de vergunningsaanvragen grondig zal worden bestudeerd en bepaald; dat geen enkele onteigening nodig zal zijn om het kruispunt aan te leggen;

Overwegende dat reclamanten kritisch staan tegenover de inrichting van de stadsboulevard en de lokale toegangsweg van de Transvaalwijk aangezien het verkeer zal worden omgeleid naar de Joseph Chaudronlaan, die dan de enige toegangsweg wordt naar die wijk en de Schoone Jansstraat en de Van der Goesstraat alleen nog door plaatselijk verkeer zullen worden gebruikt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het mobiliteitsbeheer in de wijk van de Joseph Chaudronlaan, de Schoone Jansstraat en de Van der Goesstraat niet binnen het bestek noch van de perimeter van het plan valt, maar wel van een plaatselijk mobiliteitsplan;

Overwegende dat verschillende reclamanten zich kritisch uitlaten over het MER omdat het de effecten van de herinrichting van het kruispunt tussen de Herrmann-Debrouxlaan en de Vorstlaan niet bestudeert - en dan meer bepaald met betrekking tot de luchtkwaliteit wegens de congestie die de nieuwe verkeerssituatie met zich zou kunnen brengen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van het plan op de luchtkwaliteit op een globale manier heeft bestudeerd; dat de effecten van de herinrichting van het kruispunt wel degelijk werden onderzocht in het mobiliteitsluik van het MER;

Overwegende dat een aantal reclamanten het behoud van het viaduct vragen; dat anderen de aanleg van een tunnel onder het kruispunt vragen om de congestie op het kruispunt en op de naburige wegen en wijken te voorkomen; dat meerdere reclamanten het behoud van een brug of de aanleg van een tunnel ter hoogte van het kruispunt tussen de stadsboulevard en de Vorstlaan vragen met het oog op een zo vlot mogelijk verkeer;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het plan de afbraak van het Herrmann-Debroux-viaduct voorziet; dat het in dat verband naar de mobiliteitsstrategie van het plan verwijst;

Overwegende dat reclamanten vrezen dat de veiligheid van de fietsers en van de voetgangers in gevaar zal komen wegens de geplande inrichtingen ter hoogte van het Herrmann-Debrouxkruispunt, en dan meer bepaald door de toevoeging van tramrails en de toename van de rijfrequentie van de trams en van het aantal voertuigen; dat ze vragen dat het plan de geplande inrichtingen verduidelijkt met de bedoeling om de veiligheid en de doeltreffendheid van de verkeersruimten van de actieve modi en de FietsGEN-routes die ze doorkruisen, te waarborgen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de aanleg van tweerichtingsfietspaden voorziet, die gescheiden zijn van de verkeersruimten voor het openbaar vervoer en het autoverkeer; dat ze ook de inrichting voorziet van meerdere beveiligde oversteekplaatsen op het kruispunt voor de actieve modi;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen om aan de noordelijke toegang tot het Herrmann-Debroux metrostation een lift voor PBM's te voorzien;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de herinrichting van de toegangen tot het Herrmann-Debroux-metrostation aanbeveelt, in overeenstemming met de herinrichting van het plein als openbare intermodaliteitsruimte; dat de toevoeging van een lift voor PBM's niet binnen de mate van detail van het plan valt en in het kader van de vergunningsaanvragen zal worden bestudeerd en bepaald;

Overwegende dat een aantal reclamanten de aanleg vragen van een toegang tot het Herrmann-Debroux-metrostation ter hoogte van de bestaande Delhaize-winkel en het gemeentehuis;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de aanleg aanbeveelt van een nieuwe toegang tot het Herrmann-Debroux-metrostation op de hoek van de Joseph Chaudronlaan en de Herrmann-Debrouxlaan; dat de mogelijkheid om een bijkomende toegang te creëren ter hoogte van de bestaande Delhaize-winkel en van het gemeentehuis in het kader van de vergunningsaanvragen betreffende de heraanleg van de weg zal worden bestudeerd en bepaald;

Overwegende dat de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie opmerken dat de verbinding tussen de stadsboulevard en het Senypark niet werd behandeld door het plan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de aanleg van een structurerende openbare ruimte voorziet waarin de stadsboulevard en het gebied van landschappelijke continuïteit zijn geïntegreerd; dat deze meer bepaald bedoeld is om de stadsboulevard te verbinden met de landschappelijke continuïteit van de Woluwevallei waartoe het Senypark behoort; 5.3. Voorplein van het Bergojepark (2.5.b) Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen de aanleg van een voetgangersesplanade;

Overwegende dat meerdere reclamanten bezwaar maken tegen de realisatie van een verbinding tussen de stadsboulevard en het Bergojepark om de reden dat dat park momenteel een rustige en beschermde plaats is en dit zo moet blijven; dat er op het einde van de winter een grote migratie amfibieën leeft (gewone padden, bruine kikkers en drie soorten watersalamanders), die moeten worden beschermd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de aanleg van een structurerende openbare ruimte voorziet waarin de stadsboulevard en het gebied van landschappelijke continuïteit zijn geïntegreerd, zodat ze op een kwalitatieve en landschappelijke manier worden aangesloten op het Bergojepark en de gebouwen ertussen; dat het plan er op die manier naar streeft om het groene en het blauwe netwerk tussen de Woluwevallei en de Jacques Bassemstraat te versterken en gelijktijdig het Bergojepark zichtbaarder te maken ter hoogte van de stadsboulevard;

Overwegende dat een aantal reclamanten en Leefmilieu Brussel (LB) bezwaar maken tegen de aanleg van een fietspad door het Bergojepark om de redenen dat dit de conflicten tussen de fietsers en de voetgangers zal vergroten; dat het park in zijn huidige configuratie al toegankelijk is voor fietsers; dat een drukke verkeersader voor fietsers niet op zijn plaats is in dit Natura 2000-gebied, dat een groene ruimte en stil gebied behoort te zijn;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het strategische luik van het plan werd gewijzigd met de bedoeling om te verduidelijken dat het gezamenlijke gebruik van de groene ruimten tussen fietsers en voetgangers het voorwerp zal uitmaken van een bijzondere aandacht teneinde conflicten tussen de verschillende activiteiten te voorkomen zonder dat dit ten koste gaat van de ontwikkeling van het Fiets Plus-net dat door het gewestelijke mobiliteitsplan Good Move wordt voorzien;

Dat het plan de inrichting voorziet van een as voor actieve modi over het voorplein van het Bergojepark (van het oosten naar het westen), overeenkomstig het gebied van landschappelijke continuïteit; dat die inrichtingen de toegankelijkheid van het park zullen verbeteren, zonder dat het plan de inrichting voorziet van een as voor actieve modi door dit laatste, dat niet in zijn perimeter is opgenomen;

Overwegende dat de Koninklijke Commissie voor Monumenten en landschappen (KCML) en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie opmerken dat er te weinig is nagedacht over de integratie, de inplanting en de volumetrie van de monofunctionele gebouwen voor het stuk langs het Bergojepark;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de bestaande gebouwen langs het Bergojepark geen deel uitmaken van de perimeter van het plan; dat de schema's van het strategische luik van het plan een illustratieve waarde hebben;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de Woluwe meer tot haar recht zou komen tussen het Bergojepark en het stadspark van de Demeysite;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan mikt op de opwaardering van de grote landschappelijke gehelen (Zoniënwoud, Woluwevallei) door het tracé van de landschappelijke continuïteiten; dat een gebied van landschappelijke continuïteit is voorzien tussen het landschappelijke voorplein van het Bergojepark en het stadspark Demey;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen dat de toegangswegen tot de Waversesteenweg vanaf de E411 behouden blijven; dat de Waversesteenweg kan worden gebruikt door de voertuigen die afkomstig zijn van Herrmann-Debroux;

Overwegende dat verschillende reclamanten de heraanleg van het kruispunt tussen de stadsboulevard en het begin van de Waversesteenweg vragen en vragen om er de rijsnelheid tot 30 km/u te beperken zodat men kan rekenen op een rustige mobiliteit aan de ingang van de wijk;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van de herinrichting van het verkeer op de Herrmann-Debrouxsite heeft onderzocht; dat het plan in de aanbevelingen van het MER past en ze heeft geïntegreerd, door de inrichting te voorzien van een lokale eenrichtingsweg in het verlengde van de Jacques Bassemstraat, die die straat verbindt met de Waversesteenweg; dat het plan zo bedoeld is om de mobiliteit van de wijk van de Waversesteenweg rustiger te maken;

Dat de bepaling van de verkeerssnelheid niet binnen het bestek van het plan valt; 6. Site 6: Stadion-Adeps (2.6.) 6.1. Algemene opmerking Overwegende dat een aantal reclamanten zich vragen stellen over de inrichting van de site Stadion-Adeps; dat ze vragen dat het plan hierover meer duidelijkheid verschaft;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voorziet om de bestaande infrastructuur van het gebied Stadion-Adeps, die een barrière vormt, radicaal te herkwalificeren en ze te integreren in het landschap om een landschappelijke continuïteit te vormen; dat de inrichting ervan grote ruimten omvat voor de actieve modi en eigen banen voor het openbaar vervoer, naast de mobiliteitshub die onder de wegbedding van de bestaande E411 wordt ingericht; 6.2. Balkon op het Rood Klooster Overwegende dat reclamanten het behoud van het Rood Klooster en zijn moestuingebied in hun huidige configuratie vragen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de site van het Rood Klooster en haar moestuingebied en de Massarttuin niet in de perimeter van het plan zijn opgenomen;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat de site van het Rood Klooster een van de grootste tien `spots' voor de migratie van amfibieën in België is; dat ze vragen dat het plan hulpmiddelen voorziet om deze soort en zijn habitat (bv. faunatunnels) te behouden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de invoering van hulpmiddelen voor het behoud van amfibieën en hun habitats niet binnen het bestek van het plan valt, maar wel van het beheerplan van het Zoniënwoud;

Overwegende dat de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vragen dat sterke plantaardige en landschappelijke verbindingen de noodzakelijke (vernieuwde) aansluiting tot stand brengen tussen het woud en de site van het Rood Klooster en verder van de Massarttuin;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het Zoniënwoud, Rood Klooster en de Woluwevallei niet in de perimeter van het plan zijn opgenomen; dat ze wel vallen onder het beheerplan van het Zoniënwoud dat de grote inrichtingsprincipes al verduidelijkt die ten doel hebben om de in dit bijzondere instandhoudingsgebied geïdentificeerde beschermde soorten en habitats te beschermen - en dan meer bepaald met betrekking tot de aanleg van linten; dat een van de belangrijkste doestellingen van het plan erin bestaat om de doorkruiste landschappen, waaronder het Zoniënwoud, te bevestigen, rekening houdend met zijn beheerplan en het Horizon +-plan;

Overwegende dat de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) bezwaar maakt tegen de aanleg van een belvedère met zicht op de beschermde site van het Rood Klooster omdat een dergelijke visuele band niet opportuun is, hoewel een betere toegankelijkheid van de site uiteraard wel moet worden bevorderd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik werd gewijzigd teneinde het concept van het uitzichtterras te vervangen door dat van een balkon; dat deze wijziging de mogelijkheid biedt om duidelijkheid te scheppen over het tijdelijke karakter van de inrichting, die ten doel heeft om de aanwezigheid van het Rood Klooster en het Zoniënwoud zichtbaar te maken voor de gebruikers van het openbaar vervoer die het gebied bereiken met tram 8 en vanaf de mobiliteitshub; dat die visuele band en de verduidelijking van de toegang tot de site van het Rood Klooster en het Zoniënwoud beantwoordt aan de doelstellingen van het Horizon +-plan voor de valorisatie van de toegangspoorten tot het Zoniënwoud; dat de details van de inrichtingen niet binnen de mate van detail van het plan vallen;

Overwegende dat de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie zich vragen stellen over de toegang tot de Massarttuin en het Zoniënwoud onder het viaduct van Drie Fonteinen; dat ze de noodzaak opmerken om de bestaande ruimten opnieuw met elkaar te verbinden voordat men een landschappelijke entiteit gaat creëren;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan onder het viaduct van Drie Fonteinen de ontwikkeling van een vernieuwd ecologisch verbindingsgebied aanbeveelt in plaats van de bestaande parkeerruimten;

Dat het voorplein erop gericht is om de toegang tot het park van het Rood Klooster, het stadion van Oudergem, de Massarttuin en het Adeps-complex in te richten; dat het plan de aanleg van beveiligde oversteekplaatsen over de stadsboulevard voorziet ter hoogte van het voorplein van het Rood Klooster en de Albert Meunierstraat;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het groene netwerk en de oversteekplaatsen van de site worden versterkt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het voorplein bedoeld is om de visuele relaties met het lagergelegen park van het Rood Klooster op een landschappelijke manier te verbinden en om de grote landschappelijke entiteit die het park vormt met het Zoniënwoud met een sterke groene basisstructuur te valoriseren; dat het op die manier bijdraagt aan de versterking van het groene netwerk;

Overwegende dat reclamanten gunstig staan tegenover de aanleg van een voorplein tot aan het stadion (gemeentelijke infrastructuren) en het Adeps-complex, omdat het een verbinding en een stedenbouwkundige samenhang mogelijk maakt die momenteel niet bestaat, in afwachting van een gemeenschappelijk en geïntegreerd beheer, dat op termijn noodzakelijk zal worden;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat de verkeersruimten van de actieve modi worden ingeplant in de continuïteit van dezelfde ruimten die op de andere sites van het plan worden voorzien;

Overwegende dat een aantal reclamanten de bouw van een brug voor fietsers en voetgangers vragen over de stadsboulevard, tussen het Rood Klooster en het Zoniënwoud;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het gebied van landschappelijke continuïteit de continuïteit en de verbinding verzekert van de verkeersruimten die over de volledige lengte van de stadsboulevard voor de actieve modi zijn voorbehouden;

Dat het plan de herkwalificatie van de bestaande wegeninfrastructuur voorziet tot een stadsboulevard omzoomd met bomen en de aanleg van twee beveiligde oversteekplaatsen ter hoogte van het Rood Klooster;

Overwegende dat reclamanten vragen om het Adeps-centrum en het Zoniënwoud beter bereikbaar te maken met het openbaar vervoer;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) zich vragen stelt over de manier waarop het plan de toegankelijkheid van het Rood Klooster verbetert; dat het zijn streven herhaalt om op middellange termijn geen autoverkeer meer toe te laten tot het Rood Klooster;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het plan de verlenging van tramlijn 8 voorziet tot aan de mobiliteitshub onder de stadsboulevard ter hoogte van het voorplein van het Rood Klooster;

Dat de voorziene mobiliteitshub een transitparking omvat waar de parkeerbehoeften van het Adeps en van het stadion van Oudergem zullen kunnen worden gedeeld;

Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen het feit dat de Hugo Van der Goeslaan wordt beschouwd als een verbindingsweg voor de actieve modi, aangezien deze weg al verzadigd is;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de beperking van de wegeninfrastructuur een beperking van het autoverkeer en van het transitverkeer zal impliceren tot voorbij de perimeter van het plan en dan meer bepaald ten gunste van de actieve modi; 6.3. Eindhalte van tram 8 en mobiliteitshub Overwegende dat reclamanten en de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) zich vragen stellen over de bestemming van de mobiliteitshub;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de functie van de mobiliteitshub te vergelijken is met die van een relaisparking, aangezien een grote infrastructuur wordt voorgesteld met een groot aantal parkeerplaatsen en een sterke aansluiting op het openbaarvervoersnet en de andere mobiliteitsalternatieven;

Overwegende dat het bestuur dat belast is met de territoriale planning (Perspective), vraagt om de aanduiding `P+R' op het plan op pagina 204 van het strategische luik van het plan te veranderen in `Mobiliteitshub';

Overwegende dat de regering aangeeft dat de illustratie op pagina 175 van het plan in die zin werd gewijzigd;

Overwegende dat verschillende reclamanten gunstig staan tegenover de aanleg van een multimodale mobiliteitspool;

Overwegende dat de gemeente Sint-Lambrechts-Woluwe opmerkt dat de toekomstige transitparking het enorme voordeel biedt dat het niet onderworpen is aan capaciteitsbeperkingen van de wegen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de mobiliteitshub past in de invoering van de doelstellingen van de mobiliteitsstrategie van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat de eindhalte van twee tramlijnen een niet te verwaarlozen oppervlakte zal innemen met twee opstapperrons en tegelijkertijd één afstapperron; dat de configuratie van de locatie niet de mogelijkheid zal bieden om een mooie intermodale ruimte met alle geplande inrichtingen aan te leggen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de haalbaarheid van de eindhalte van de twee tramlijnen 8 op de site Stadion-Adeps bevestigt; dat het plan voorziet om dit in de inrichting van de openbare ruimte te integreren teneinde de conflicten te beperken en gelijktijdig de oversteekplaatsen van hun actieve modi en hun aansluitingen te waarborgen; dat de nauwkeurige inrichting van de eindhalte door de MIVB zal worden bestudeerd en bepaald in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat verschillende reclamanten zich kritisch opstellen ten opzichte van de capaciteit van de mobiliteitshub om de reden dat ze te beperkt en ontoereikend is; dat het aanbod van 800 tot 1.500 parkeerplaatsen ruimschoots onvoldoende is gezien het aantal voertuigen dat elke dag via Oudergem Brussel binnenrijdt en het schrappen van de andere parkings in de perimeter van het plan;

Overwegende dat de gemeente Etterbeek vraagt dat de transitparking een voldoende grote capaciteit heeft om al wie er gebruik van wenst te maken, op te vangen;

Overwegende dat reclamanten vragen dat de parking een veel grotere capaciteit krijgt dan de 900 tot 1.500 plaatsen die momenteel zijn voorzien, waarbij rekening moet worden gehouden met de 2.140 bestaande plaatsen in de perimeter van het plan, de 5.000 binnenrijdende voertuigen die tijdens de ochtendspits zullen worden geschrapt en waarvoor een mobiliteitsoplossing zal moeten worden gevonden, de ontwikkeling van nieuwe sites (kantoren, woningen enz.) die door het plan worden voorzien, die het verkeer in het gebied des te meer zullen doen toenemen, het streven van het plan om het aantal parkeerplaatsen op het private domein te beperken en de toenemende behoefte aan mobiliteit ten gevolge van de bevolkingsgroei de komende 30 jaar;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de capaciteit van de transitparking wordt vergroot tot 1.500 plaatsen; tot 5.000 plaatsen; tot 6.000 plaatsen;

Overwegende dat reclamanten vragen dat de capaciteit van de transitparking tot 800 plaatsen wordt beperkt;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat de transitparking niet de omvang krijgt die in het plan wordt voorzien omdat het belangrijk is om het verkeer van private voertuigen zo vroeg mogelijk tegen te houden;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich vragen stellen over de mogelijkheden van uitbreiding van de geplande transitparking indien het alternatief een succes blijkt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de mobiliteitshub niet bedoeld is om plaats te bieden aan alle voertuigen die Brussel via de E411 binnenrijden;

Dat het plan voor de mobiliteitshub een capaciteit van 800 tot 1.500 parkeerplaatsen aanbeveelt, wat meer bepaald overeenstemt met de reorganisatie van de momenteel bestaande parkeerplaatsen ter hoogte van de Delta-transitparking, onder het Herrmann-Debroux-viaduct en het Viaduct van de Drie Fonteinen, waarvan het schrappen zo zou worden gecompenseerd; dat een bijkomend onderzoek zal moeten worden uitgevoerd om de exacte programmering en de capaciteit van de mobiliteitshub te bepalen in het kader van de vergunningsaanvragen;

Dat de verhoging van het aantal parkeerplaatsen op de mobiliteitshub een `aanzuigeffect' zal hebben op de gebruikers van personenauto's, wat indruist tegen de doelstellingen van de mobiliteitsstrategie van het plan;

Dat het plan niet de aanleg van parkeerplaatsen in de mobiliteitshub oplegt;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek formuleren op het MER omdat het schrappen van de parkeerplaatsen van de Carrefour en onder het viaduct van Watermaal nergens wordt vermeld in de dimensionering van de toekomstige transitparking;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER bij de evaluatie van de effecten van het plan rekening heeft gehouden met het schrappen van de parkeerplaatsen van de Carrefour (Demeysite) en onder het viaduct van Watermaal; dat daarmee rekening is gehouden bij de schatting van de capaciteit van de mobiliteitshub;

Overwegende dat het Vlaams Gewest kritiek formuleert op het MER omdat het impliciet veronderstelt dat de transitparking uitsluitend zal worden gebruikt door de pendelaars die het Brussels Hoofdstedelijk Gewest nu al binnenrijden via de E411, terwijl het mogelijk is dat de parking zal worden gebruikt door pendelaars die momenteel van een ander vervoermiddel gebruikmaken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER duidelijk heeft gemaakt dat de P+R-parking die door het plan wordt voorzien, beantwoordt aan de parkeerbehoeften van de pendelaars die nu al in het gebied parkeren, en aan de behoeften van nieuwe pendelaars die er zullen overstappen op het openbaar vervoer;

Dat het MER aantoont dat de P+R-parking ook een `omgekeerde' modale shift moet mogelijk maken van het openbaar vervoer of de fiets naar andere modi (deelauto's, huurauto's, fietsen, andere collectieve vervoermiddelen ...) voor de Brusselaars die de stad verlaten;

Overwegende dat de gemeente Sint-Lambrechts-Woluwe zich vragen stelt over het onderzoek door het MER van het alternatief van beperking van de capaciteit van de transitparking in het licht van de modale shift van de pendelaars naar het GEN en de bijbehorende verschillende stations die werden ontwerpen als knopen die de multimodaliteit moeten bevorderen;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) vraagt dat de reële capaciteit van de transitparking wordt geëvalueerd en verfijnd op het moment van de indiening van de vergunningsaanvraag, rekening houdend met de functies die er zullen worden aangeboden;

Overwegende dat de Economische en Sociale Raad en een aantal reclamanten vragen om een bijkomende studie uit te voeren die de capaciteit en de juiste programmering van de mobiliteitshub moet bepalen; dat die nieuwe dimensioneringsstudie rekening houdt met de verwachte verplaatsingsgewoonten en de transitparkings in Vlaanderen en Wallonië op het moment dat de transitparking wordt aangelegd, teneinde de verplaatsingen naar die andere gewesten te objectiveren en om een voldoende en evolutieve capaciteit van de toekomstige parking te bieden; Overwegende dat de gemeente Watermaal-Bosvoorde vraagt dat de studie van de nieuwe transitparking rekening houdt met het feit dat de Delta- en de Herrmann-Debrouxparkings zullen worden geschrapt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de evaluatie van de capaciteit van de transitparking zal worden uitgevoerd ten aanzien van de vastgestelde en de geplande vraag op het moment dat de parking zal worden aangelegd; dat die capaciteit momenteel op 1.500 plaatsen wordt geschat;

Overwegende dat reclamanten vragen dat de transitparking vóór het Adeps en niet ter hoogte van de woningen tegenover het stadion wordt aangelegd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de inplanting voorziet van de mobiliteitshub onder de wegbedding van de wegen en van het voorplein op een plaats die nog moet worden bepaald tussen het Adeps en de François-Elie Van Elderenlaan;

Overwegende dat verschillende reclamanten zich zorgen maken over de effecten van de aanleg van een ondergrondse parking op het waterstelsel van het gebied en de afvoer van het water;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de parking niet ondergronds, maar bovengronds aan te leggen, zodat er meer verdiepingen kunnen worden gebouwd en daardoor meer parkeerplaatsen kunnen worden aangeboden;

Overwegende dat de gemeente Etterbeek zich vragen stelt over de haalbaarheid van dergelijke werken onder de wegbedding van de snelweg op een plaats waar het verkeer moeilijk kan worden onderbroken of omgeleid;

Overwegende dat de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) zich vragen stelt over de haalbaarheid van de inplanting van een dergelijk platform (met parking), dat voldoende groot moet zijn om doeltreffend te zijn;

Overwegende dat de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) vraagt om in de eerste plaats na te denken over de locatie van de multimodale hub en de impact ervan op het Zoniënwoud; dat ze voorstelt om die hub op een discrete plaats in te planten, op het verbindingspunt van meerdere patrimonia, hetzij het kasteel van Drie Fonteinen, het huis van de boswachter, de site van het Rood Klooster, de toegang tot het Zoniënwoud, met respect voor de doelstelling om die gevoelige locatie ecologisch en patrimoniaal te verbinden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de site Stadion-Adeps niet voldoende bovengrondse oppervlakte biedt voor de inplanting van de mobiliteitshub, terwijl deze wel onder de wegen en het voorplein kan worden ingericht; dat de bouw van een bovengrondse parking met meerdere verdiepingen strijdig zou zijn met de doelstellingen op het vlak van de herinrichting van de site - en dan meer bepaald op het vlak van het landschap en de beperking van de wegeninfrastructuur;

Dat de inplanting van de ondergrondse parkeergarage door het MER werd bestudeerd en bevestigd; dat de bouw van de ondergrondse parkeergarage grondig zal worden bestudeerd - en dan meer bepaald met betrekking tot de bodem, de afvoer van water en mobiliteit - en zal worden bepaald in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vragen dat de geplande hub met zijn parking en de verlenging van de huidige tramlijn 8 wellicht een barrière-effect zal in stand houden op een plaats waar een landschappelijke verbinding van essentieel belang is;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan een landschappelijke herinrichting voorziet van de site Stadion-Adeps in verband met de open ruimten van het Rood Klooster, met integratie van de eindhalte van tramlijn 8 en de toegangen tot de mobiliteitshub ingericht onder de wegen en het voorplein; dat het plan aanbeveelt dat de eindhalte en de toegangen tot de mobiliteitshub de oversteekplaatsen van de actieve modi waarborgen zonder dat daarbij conflicten ontstaan;

Overwegende dat meerdere reclamanten bezwaar maken tegen de aanleg van de transitparking op de groene site van het Adeps-gebied en van het Rood Klooster om de redenen dat dit zal leiden tot de vernietiging van groene gebieden en de wijziging van de ondergrond vlakbij het Rood Klooster; dat dit de huidige groene ruimten en recreatie- en sportgebieden bedreigt; dat dit een effect zal hebben op de schoonheid van de locatie;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de ontwikkeling van de mobiliteitshub onder de bedding van de wegen en bestaande overheersende wegeninfrastructuur geen enkele wijziging met zich zal brengen van de naburige groene gebieden, aangezien deze zal worden uitgevoerd in de ondergrond van die reeds bebouwde en ondoorlaatbaar gemaakte gebieden;

Overwegende dat de gemeente Overijse kritiek formuleert op het MER omdat het de alternatieven voor de infrastructuur van de transitparking niet voldoende zou bestuderen;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het MER meerdere alternatieve locaties voor de transitparking heeft bestudeerd; dat meerdere van die alternatieve locaties zich buiten de perimeter van het RPA bevinden; dat het in dit verband naar de mobiliteitsstrategie van het plan verwijst;

Overwegende dat de gemeente Oudergem vraagt om strikt noodzakelijke wijzigingen aan te brengen aan de perimeter van het beschermde gebied van het Zoniënwoud, zoals de verwijdering van de randweg van de beschermde site, zodat de inrichtingen die door het plan worden voorzien, kunnen worden gerealiseerd - en dan meer bepaald de aanleg van de P+R-parking;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de wijziging van de perimeter van de beschermde site van het Zoniënwoud niet binnen het bestek van het plan valt;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de toegangen tot het sportcentrum van het Zoniënwoud worden behouden, vergemakkelijkt en beveiligd, en dan meer bepaald de parkings op de site zelf en alle leveringszones - ook voor zware vrachtwagens (met opleggers), voertuigen van de hulpdiensten, schoolbussen die elke dag leerlingen vervoeren om in het centrum sport te beoefenen; touringcars die heel regelmatig toeristen naar de jeugdherberg in het sportcentrum brengen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van de herinrichting van de site Stadion-Adeps heeft bestudeerd - en dan meer bepaald op het vlak van de mobiliteit; dat het plan past in de aanbevelingen van het MER en ze heeft geïntegreerd, behalve de aanbevelingen die niet binnen de mate van detail van het plan vallen; dat de effecten van de precieze inrichting van de stadsboulevard en van de wijzigingen van het verkeer in het kader van de vergunningsaanvragen zullen worden bestudeerd;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen dat vlak bij de ingang van het sportcentrum van het Zoniënwoud plaatsen voor PBM's en voor touringcars worden aangelegd;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat het plan inrichtingen voorziet om de transitparking aangenaam en veilig te maken;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan op de transitparking een zone voorziet waar carpoolgebruikers kunnen in- en uitstappen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de aanleg van voorbehouden parkeerplaatsen voor PBM's en touringcars, van een in- en uitstapzone voor carpoolgebruikers en inrichtingen om de transitparking aantrekkelijk en veilig te maken niet binnen de mate van detail van het plan vallen en in het kader van de vergunningsaanvragen zullen worden bestudeerd en bepaald; 6.4. Recypark Overwegende dat meerdere reclamanten zich vragen stellen over de toekomst van het recypark; over het vermogen van het recypark om ook aan de behoeften van de toekomstige bewoners van de perimeter te voldoen;

Overwegende dat verschillende reclamanten en de gemeente Watermaal-Bosvoorde gunstig staan ten opzichte van het behoud van het containerpark, aangezien dit deel uitmaakt van de aantrekkingskracht van Oudergem en het gemakkelijk bereikbaar is met het openbaar vervoer of via de E411;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan het behoud van het recypark voorziet en de landschappelijke integratie ervan aanbeveelt zodat de op de site ontwikkelde landschappelijke entiteit kan worden gevaloriseerd; dat de definitie van de capaciteit van het recypark niet binnen het bestek van het plan valt, maar wel binnen de bevoegdheid van Net Brussel en dat dit in het kader van de vergunningsaanvragen zal worden bestudeerd en bepaald;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het recypark geen belemmering vormt voor het verkeer;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan aanbeveelt om rekening te houden met het recypark in de inrichting van de eindhalte van tramlijn 8, teneinde zijn behoud en zijn integratie te waarborgen in de herinrichting van de site en van de verkeersruimten;

Overwegende dat de gemeente Watermaal-Bosvoorde vraagt dat de impact van de transitparking op het recypark minimaal is - ook tijdens de werken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de inrichting van de mobiliteitshub onder de weg en het voorplein geen wijzigingen van het recypark met zich zal brengen;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) vraagt dat de verenigbaarheid van het behoud van het recypark en van de oppervlakken die nodig zijn voor de implementatie van tram 8 wordt gecontroleerd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de precieze inrichting van de eindhalte van de tramlijnen 8 en van het bestaande recypark niet binnen de mate van detail van het plan valt en in het kader van de vergunningsaanvragen door de MIVB en Net Brussel grondig zal worden bestudeerd en bepaald;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het recypark wordt verplaatst en wordt vervangen door nieuwe sportinfrastructuren, om de reden dat het recypark talrijke problemen stelt voor het sportgebied met betrekking tot het parkeeraanbod, de toename van het verkeer, de veiligheid van de gebruikers van het sportcentrum; dat ze voorstellen om bijvoorbeeld een nieuw zeer groot sportcentrum en/of een zwembad aan te leggen;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het strategische luik van het plan werd gewijzigd teneinde de prioritair uit te voeren voorzieningen te preciseren in de perimeter van het plan, zoals sportinfrastructuren; dat deze kunnen worden gerealiseerd in alle gebieden van het plan waar het plan de inrichting van voorzieningen toestaat; dat het recypark ook als prioritaire voorziening wordt geïdentificeerd, waarvan het behoud op zijn huidige locatie door het MER wordt aanbevolen;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie meent dat de vragen in verband met de biomethanisering en het recypark bij de herziening van het GBP zouden moeten worden besproken zodat een gewestelijke en intergrootstedelijke strategie kan worden uitgewerkt om te bepalen waar deze zouden moeten worden gelokaliseerd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de ontwikkeling van een gewestelijke en intergrootstedelijke strategie over kwesties als biomethanisering en het recypark buiten het bestek van het plan vallen; dat het plan de invoering van een dergelijke strategie in het kader van de herziening van het GBP niet verhindert; dat het plan het behoud van het bestaande recypark in zijn perimeter voorziet; dat het de creatie aanmoedigt van voorzieningen die als prioritair worden bestempeld, zoals een recypark en openbare voorzieningen met plaatselijke uitstraling onder voorbehoud van een analyse van de context, de beschikbare terreinen en hun compatibiliteit met de andere aanwezige functies; 6.5. Bestaande gebouwen Overwegende dat een aantal reclamanten vrezen dat het plan het Adeps zal aanmoedigen om zijn uitbreiding voort te zetten zonder dat daarbij de effecten van zijn project worden geëvalueerd en zonder dat bijkomende parkeerplaatsen in de buurt worden voorzien;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de site van het Adeps niet in de perimeter van het plan is opgenomen; dat het MER van het plan de aanvragers van een vergunning niet ontslaat van hun verplichting om indien nodig een effectenrapport of een effectenstudie uit te voeren;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen dat de groene ruimten langs de stadsboulevard aan de kant van de woningen worden ingeplant teneinde ze te beschermen tegen de inkijk en de geluidsoverlast van de wegeninfrastructuur en niet aan de kant van het Rood Klooster;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de beperking van de bestaande wegeninfrastructuur voorziet via de aanleg van een landschappelijke en aan beide kanten met bomen omzoomde stadsboulevard;

Dat de toepassing van voorzieningen om de doorkijk en de geluidshinder van de wegeninfrastructuur op de naburige woningen echter niet binnen de mate van detail van het plan valt en dat dit in het kader van de vergunningsaanvragen zal worden onderzocht en bepaald;

Overwegende dat de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) vraagt om de aansluiting en de overgang met de Van Lindt-tuinwijk beter te verzorgen en de schaalgrootte van de bouwwerken in die wijk te behouden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het verordenende luik van het plan werd gewijzigd om de maximale hoogten van de toekomstige bouwwerken te schrappen, zodat de bepalingen van de GSV erop van toepassing zijn en het behoud van de schaalgrootte van de bouwwerken in die wijk mogelijk maken;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich zorgen maken over het feit dat het MER de gevolgen van het plan voor het gebied van het Prinsenpark niet bestudeert, hoewel dit gebied verbonden is met het Natura 2000-station en het Zoniënwoud - en dan meer bepaald door ecologische corridors;

Overwegende dat meerdere reclamanten zich zorgen maken over de talrijke bouwprojecten die worden toegelaten in het gebied van het Prinsenpark en de Transvaalwijk, hun impact op het vlak van mobiliteit en de impact van de uitvoering van het plan;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat het Prinsenpark wordt veranderd in een gebied waar alleen plaatselijk verkeer wordt toegelaten, met toegang tot de scholen en met gratis prioritaire parkeermogelijkheden voor de bewoners;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het gebied van het Prinsenpark en van de Transvaalwijk niet in de perimeter van het plan zijn opgenomen; dat ze opgenomen zijn in de studieperimeter van het MER, dat de effecten van het plan in dit verband heeft onderzocht;

Dat het MER de effecten van het plan heeft bestudeerd, en dan meer bepaald voor het gebied van het Prinsenpark; dat het besluit dat het noodzakelijk is om maatregelen te voorzien voor het beheer van het verkeer en de bescherming van de wijken; dat het plan in de aanbevelingen van het MER past en ze heeft geïntegreerd, behalve de aanbevelingen die niet binnen de mate van detail van het plan vallen; 7. Site 7: Zoniënwoud (2.7.) 7.1. Algemene opmerking Overwegende dat een aantal reclamanten wijzen op het belang om de biodiversiteit in het Zoniënwoud te behouden en te versterken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de ambitie van het plan naast de herinrichting van de bestaande infrastructuur bestaat uit de extra aandacht voor de doorkruiste natuurlijke site en de optimalisatie van de ervaring van de gebruikers van die omgeving; 7.2. Oversteekplaats van het Zoniënwoud Overwegende dat de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) gunstig staat tegenover de herinrichting van de oversteekplaats van het Zoniënwoud volgens het principe van de herkwalificatie door vergroening;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan ten doel heeft om de oversteekplaats van de E411 door het Zoniënwoud opnieuw aan te leggen door de bestaande wegeninfrastructuur te beperken, zodat het gebied meer kan worden vergroend en de oversteekplaats van die natuurlijke site kan worden gevaloriseerd en zodat verkeersruimten kunnen worden ingericht die voorbehouden zijn voor openbare en actieve mobiliteit;

Overwegende dat de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vragen dat de toekomstige rooilijnen ingedeeld en structurerend worden uitgevoerd met de bedoeling om de continuïteit en de band met het bos te verzekeren, maar ook om het opnieuw aan te leggen landschap te structureren als een nieuwe toegang tot de stad; dat in het bos aanwezige soorten worden gekozen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voorziet om het deel van de stadsboulevard dat het Zoniënwoud doorkruist, zo te behandelen dat deze doorgang van een groene en landschappelijke omgeving optimaal wordt gevaloriseerd; dat het de inrichting van doorlopende groene ruimten tussen de verschillende verkeersruimten aanbeveelt, die worden ingeplant in het grensgebied van de bestaande wegeninfrastructuur, zodat dit deel van de boulevard een groen karakter met bomen krijgt en zodat de overgang tussen de ring en de E411 en de stadswijken van Oudergem duidelijk worden gemarkeerd;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek formuleren op het plan om de redenen dat het geen rekening zou houden met de ligging van het Zoniënwoud in de nabijheid en de milieu-uitdagingen die daarmee gepaard gaan; dat de inrichtingen van het plan het Zoniënwoud niet respecteren, dat ze niet bijdragen aan het herstel van de aansluitingen tussen de verschillende delen van het Zoniënwoud; dat de essentiële rol van het Zoniënwoud niet voldoende naar voren wordt geschoven; dat bijkomende inrichtingen zouden moeten worden voorzien om het Zoniënwoud te beschermen tegen de effecten van het project;

Overwegende dat de regering aangeeft dat een van de belangrijkste doelstellingen van het plan erin bestaat om de doorkruiste landschappen en de bestaande landschappelijke structuren te versterken; in dit kader voorziet het ook de opwaardering van de grote landschappelijke gehelen (Zoniënwoud, Woluwevallei) door het tracé van de landschappelijke continuïteiten en door het potentieel om ecologische verbindingen tot stand te brengen die later het voorwerp zullen moeten uitmaken van specifieke projecten voor de bevoegde instanties;

Dat het MER de effecten van het plan heeft bestudeerd - en dan meer bepaald met betrekking tot het Zoniënwoud en zijn Natura 2000-gebied; dat het plan past in de aanbevelingen van het MER en deze heeft geïntegreerd, behalve de aanbevelingen die niet binnen de mate van detail van het plan vallen; dat het verordenende luik van het plan meer bepaald werd gewijzigd om er een AV 00.13 aan toe te voegen, dat voorziet dat elk project rekening moet houden met de betreffende beperkingsmaatregelen teneinde de integriteit van de beschermde soorten en habitats te waarborgen;

Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen het kappen van bomen in het Zoniënwoud in het kader van de werken die moeten worden uitgevoerd om het plan te realiseren;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen om het Zoniënwoud in stand te houden en om de oppervlakte ervan niet te verkleinen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het Zoniënwoud en het Natura 2000-gebied zullen behouden blijven, voor zover het plan zijn inrichtingen beperkt tot de grondinname van de bestaande wegeninfrastructuur en de ontwikkeling van een ecologisch heraansluitingsgebied voorziet;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen om de stadsboulevard beter in het Zoniënwoud te integreren, door de geluidshinder ervan te beperken of door de wegeninfrastructuur volledig of gedeeltelijk ondergronds te leggen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voorziet om de doorgang door het Zoniënwoud bovengronds te houden, door zijn landschappelijke herinrichting te verzekeren om hem meer in de doorkruiste natuurlijke site te integreren, door meer bepaald de rijsnelheid te verlagen en aangepaste verlichting te voorzien;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de geplande middenberm met bomen te schrappen en gelijktijdig de weg minder breed te maken om op die manier de ondoorlaatbare oppervlakken zoveel mogelijk te beperken; omdat deze strook geen verbetering is voor de biodiversiteit en het interessanter zou zijn om ze naar weerszijden van de verkeersruimten te verplaatsen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de groene ruimten die voorzien zijn tussen de verkeersruimten, zullen bijdragen aan de landschappelijke inrichting met bomen van de boulevard en nodig zijn voor de waardering van de doorkruiste natuurlijke site;

Overwegende dat meerdere reclamanten zich vragen stellen over de opportuniteit om voorzieningen in te richten om de geluidshinder van de wegeninfrastructuur in de richting van het Natura 2000-gebied te beperken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan een beperking van de breedte van de rijstroken voor het autoverkeer voorziet, wat een beperking van de verkeersstroom impliceert; dat ze de verlaging van de rijsnelheid aanbeveelt; dat die maatregelen zullen bijdragen aan de beperking van de geluidshinder van de aldus verkleinde wegeninfrastructuur;

Dat de toepassing van andere voorzieningen om de geluidsoverlast in de richting van het Natura 2000-gebied te beperken, niet binnen de mate van detail van het plan valt en in het kader van de vergunningsaanvragen zal kunnen worden bestudeerd en bepaald;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen om het deel van de E411 tussen het Adeps en het Leonard-kruispunt opnieuw aan te leggen teneinde transitverkeer te ontmoedigen en de overstap naar het openbaar vervoer te vergemakkelijken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan een beperking van de bestaande wegeninfrastructuur voorziet in overeenstemming met de doelstelling van de mobiliteitsstrategie van het plan om het autoverkeer te beperken;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen om de dienstverlening door het openbaar vervoer aan de site te verbeteren; om de bereikbaarheid van het Zoniënwoud te verbeteren - ook voor auto's;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de verlenging van tramlijn 8 voorziet tot aan de site Stadion-Adeps en de verbinding ervan met de mobiliteitshub en de assen voor de actieve modi die het Zoniënwoud doorkruisen;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich vragen stellen over het nut om langs het Zoniënwoud en ter hoogte van het Leonard-kruispunt verkeersruimten voor de actieve modi te creëren;

Overwegende dat meerdere reclamanten voorstellen om ten zuiden van de stadsboulevard verkeersruimten aan te leggen die voorbehouden zijn voor de actieve modi;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen om een toegang voor fietsers aan te leggen in de richting van het zuiden, zodat Terhulpen via het viaduct van Drie Fonteinen kan worden bereikt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de aanleg van verkeersruimten die voorbehouden zijn voor actieve modi aan weerszijden van de doorgang door het Zoniënwoud past in de uitvoering van het FietsGEN en een aansluiting voor actieve modi met de mobiliteitshub en tramlijn 8 zal verzekeren;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de oversteekmogelijkheden van het Leonard-kruispunt voor fietsers te verbeteren en de bestaande tunnel onder het kruispunt opnieuw aan te leggen en aan het toekomstige fietspad aan te passen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het Leonard-kruispunt niet in de perimeter van het plan is opgenomen; dat de heraanleg ervan in het kader van het project `oostelijke Ring' wordt gepland;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen om een alternatieve route voor de fietsers in het Zoniënwoud aan te leggen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het alternatief om een alternatief fietspad aan te leggen in het Zoniënwoud een impact zou hebben op het Zoniënwoud en het Natura 2000-gebied en daarom niet werd geselecteerd;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om meerdere oversteekplaatsen voor fietsers en voetgangers te voorzien over de stadsboulevard tussen het Leonard-kruispunt en het Adeps, teneinde de bosdreven te verbinden, de snelheid van het verkeer op de boulevard te verlagen en beide delen van het Zoniënwoud opnieuw met elkaar te verbinden;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen om naast het ecoduct ook oversteekplaatsen voor voetgangers te voorzien;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan een beveiligde oversteekplaats voor de actieve modi voorziet ter hoogte van het voorplein van het Rood Klooster, tussen het Adeps en de eindhalte van lijn 8;

Dat het plan de aanleg van bijkomende oversteekplaatsen voor fietsers en voetgangers niet verhindert naast de oversteekplaatsen die in het strategische luik worden aanbevolen; dat de inrichting ervan niet binnen de mate van detail van het plan vallen, maar in het kader van de vergunningsaanvragen zal kunnen worden bestudeerd en bepaald;

Dat het plan de aanleg van ecologische aansluitingsgebieden voorziet van het Zoniënwoud, dat door de bestaande wegeninfrastructuur wordt doorkruist;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen om een sterk signaal te geven bij het binnenrijden van de hoofdstad;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voorziet om de doorgang van de groene en landschappelijke omgeving op te waarderen, door een overgang te verzekeren tussen de ring en de E411 en de eerste stadswijken via een ononderbroken landschappelijke inrichting met bomen; dat het plan evenwel de inplanting van een kunstwerk of een bouwwerk dat de toegang tot de stad markeert, niet belet;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstellen dat het plan de mogelijkheid voorziet om gemengde gebouwen op de site te bouwen; dat anderen voorstellen om de toegang tot de stad mooi en aantrekkelijk te maken door er gebouwen met veel groen langs het Zoniënwoud te bouwen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat geen enkel bouwwerk is voorzien buiten de grondinname van de bestaande infrastructuur, rekening houdend met het statuut van het Natura 2000-gebied van het aangrenzende Zoniënwoud; 7.3. Ecologische verbindingsgebieden Overwegende dat meerdere reclamanten gunstig staan tegenover de heraanleg van het viaduct van Drie Fonteinen en de aanleg van een ecoduct;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de aanleg voorziet van twee ecologische verbindingsgebieden; dat het eerste onder het viaduct van Drie Fonteinen is gelegen en ook de aanleg omvat van een bufferbekken waar het afvloeiingswater kan worden behandeld; dat het tweede tussen het viaduct van Drie Fonteinen en het Leonard-kruispunt is gelegen; dat die doorgang bedoeld is voor grote dieren en ook ten doel heeft om de doorgang van het bos te markeren;

Overwegende dat verschillende reclamanten betreuren dat de heraanleg van het viaduct van Drie Fonteinen ten koste van de bestaande parkeerruimten gaat;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het schrappen van de bestaande parkeerplaatsen onder het viaduct van Drie Fonteinen zal worden gecompenseerd door de aanleg van de mobiliteitshub met een transitparking;

Overwegende dat de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) zich vragen stelt over de toegang tot het Zoniënwoud onder het viaduct van Drie Fonteinen; dat ze wijst op de noodzaak om de bestaande ruimten opnieuw met elkaar te verbinden voordat men een landschappelijke entiteit gaat creëren;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het verbindingsgebied dat voorzien is onder het viaduct van Drie Fonteinen ten doel heeft om het bos opnieuw te laten aansluiten onder de wegeninfrastructuur die erdoor loopt; dat het gebied een landschappelijke behandeling zal krijgen waarmee de landschappelijke entiteit van het Zoniënwoud zal worden versterkt;

Dat de toegangen tot het bos niet binnen de mate van detail van het plan vallen en in het kader van de vergunningsaanvragen zullen worden bestudeerd en bepaald, ten aanzien van het beheer van het Zoniënwoud;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel gunstig staat tegenover de aanleg van een oversteekplaats voor grote dieren tussen het viaduct van Drie Fonteinen en het Leonard-kruispunt, omdat dit ecoduct een eerste stap zal zijn in de defragmentatie van het bos, die werd veroorzaakt door de aanleg van het Leonard-kruispunt;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie akte neemt van het feit dat er gesprekken hebben plaatsgevonden met het Vlaams Gewest om de best mogelijke locaties te bepalen voor de ecologische verbindingen; dat ze opmerkt dat het ontwerp van het ecoduct nog aan het evolueren is en voortdurend moet worden aangepast; dat ze de aanleg vraagt van een ecoduct dat die naam waard is en dat breed genoeg is en dat niet zomaar aan de minimumvoorwaarden beantwoordt;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het ecoduct binnen een redelijke termijn wordt gerealiseerd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de aanleg voorziet van een oversteekplaats voor grote dieren boven de wegeninfrastructuur teneinde een ecologisch verbindingsgebied te midden van het bos te creëren;

Dat de precieze aanleg van het ecoduct niet binnen de mate van detail van het plan valt, maar in het kader van de vergunningsaanvragen zal worden bestudeerd en bepaald;

Dat de termijn voor de uitvoering van het ecoduct een operationaliseringsmaatregelen van het plan vormt en niet binnen het bestek van het plan valt;

Overwegende dat meerdere reclamanten kritiek uiten op de aanleg van een oversteekplaats voor grote dieren om de redenen dat op die plaats nooit grote dieren zijn aangetroffen; dat die inrichting overbodig is als de bescherming van de soorten, de ecologische corridors en de half-natuurlijke gebieden vooraf niet wordt verzekerd; dat die inrichting duur is en niet in verhouding staat tot de verhoopte voordelen; dat die inrichting wijzigingen van reliëfs en grondwerken in het Zoniënwoud zal impliceren; dat het een voorziening van dubbel gebruik is met de doorgang die onder het viaduct wordt ingericht;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van het plan en van de aanleg van het ecoduct heeft bestudeerd; dat dit beantwoordt aan een behoefte om het Zoniënwoud aan weerszijden van de wegeninfrastructuur opnieuw te laten aansluiten;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat de aanleg van een klaarbassin en een koolwaterstoffenscheider die in het strategische luik zijn voorzien, door het verordenende luik van het plan wordt opgelegd;

Overwegende dat de gemeente Oudergem de dringende realisatie vraagt van een bufferbekken (met slibafscheider/olieafscheider en pompsysteem) voor het water dat afkomstig is van de verkeersader E411, zoals dit wordt opgelegd door de stedenbouwkundige vergunning voor de herstelling van het viaduct van Drie Fonteinen, teneinde de vijvers van het Rood Klooster te beschermen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik onder het viaduct van Drie Fonteinen de realisatie van een bufferbekken aanbeveelt dat het afvloeiingswater van het viaduct op een duurzame en natuurlijke manier behandelt; dat het verordenende luik van het plan alleen bestaat uit de grafische en geschreven voorschriften die op een relevante schaal de invariabele elementen beschrijft waarmee het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een verplicht karakter wil opleggen teneinde de samenhang van de nagestreefde ontwikkeling te waarborgen;

Dat de uitvoering van het bufferbekken die in de stedenbouwkundige vergunning voor de herstelling van het viaduct van Drie Fonteinen wordt opgelegd, niet binnen het bestek van het plan valt;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich vragen stellen over de inhoud van het plan dat van toepassing is op het deel van de perimeter tussen het Leonard-kruispunt en Jezus-Eik;

Overwegende dat meerdere reclamanten zich vragen stellen over de heraanleg van het Leonard-kruispunt;

Overwegende dat verschillende reclamanten de aanleg vragen van een ecoduct tussen het Leonard-kruispunt en Jezus-Eik met de bedoeling om beide delen van het Zoniënwoud, die door de E411 van elkaar zijn gescheiden, opnieuw met elkaar te verbinden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het Leonard-kruispunt en het deel van de E411 tussen het kruispunt en Jezus-Eik niet in de perimeter van het plan zijn opgenomen;

D. VERORDENEND LUIK Algemene opmerkingen Overwegende dat een aantal reclamanten het verordenende luik van het plan bekritiseren om de redenen dat de aanpak ervan minimalistisch is ten aanzien van de weginfrastructuur; dat de bepalingen ervan vaag en vatbaar voor interpretatie zijn; dat het volkomen onrealistisch is;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat het plan een zo flexibel mogelijk planningsinstrument moet blijven om de ontwikkeling van gebieden van strategisch belang te vergemakkelijken en te versnellen; dat het strategische luik van het plan niet louter facultatief is, aangezien er alleen van kan worden afgeweken indien nieuwe of bijzondere omstandigheden dit vereisen, mits een gedetailleerde formele verantwoording; dat van de reglementaire bepalingen van het plan niet kan worden afgeweken, tenzij het plan zelf in deze mogelijkheid voorziet;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het verordenende luik van het plan gericht is op de uitvoering van de strategische doelstellingen van het Gewest door ze te formaliseren in geschreven en grafische voorschriften; dat het is samengesteld uit voorschriften die, op de relevante schaal, de enige onveranderlijke elementen specificeren die het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voornemens is verplicht te stellen om de samenhang van de nagestreefde ontwikkeling te garanderen, terwijl een zekere flexibiliteit wordt gelaten in de uitvoering ervan met betrekking tot de door het strategische luik aanbevolen uitvoeringsdoelstellingen en -maatregelen;

Dat de mobiliteitsstrategie van het plan wordt opgenomen in het strategische luik om flexibiliteit in de uitvoering te verzekeren; dat het MER de effecten van deze mobiliteitsstrategie heeft bestudeerd; dat het plan aansluit bij de aanbevelingen van het MER en deze heeft geïntegreerd, met uitzondering van de aspecten die niet binnen de mate van detail van het ontwerpplan vallen en die bij vergunningsaanvragen zullen moeten worden onderzocht; dat het verordenende luik van het plan bindende kracht verleent aan de verschillende elementen die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de mobiliteitsstrategie van het plan, zoals de ligging van de transitparking en de inrichting van gebieden van structurerende ruimten;

Overwegende dat een aantal reclamanten erop wijzen dat het indicatieve luik van het plan effectief van toepassing is en dat de overheid er alleen van kan afwijken op voorwaarde dat dit wordt verantwoord in een relevante motivering ten aanzien van de goede ruimtelijke ordening op basis van bijzondere omstandigheden van de zaak en afhankelijk van de strengheid van de vereisten van het plan;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie eraan herinnert dat wat niet noodzakelijk is, moet worden opgenomen in het strategische luik dat bindend blijft voor de vergunnende overheden, gelet op de starheid van de reglementaire voorschriften waarvan niet kan worden afgeweken tijdens het onderzoek van concrete projecten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik van het plan een indicatieve waarde heeft en derhalve bakens bevat om de ontwerpers te begeleiden, zonder evenwel de verwezenlijking van een project dat er niet precies mee overeenkomt te verhinderen, aangezien het desgevallend mogelijk is om ervan af te wijken mits motivering en mits naleving van de kern van de vastgestelde strategische opties;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat de meeste stedenbouwkundige vergunningen die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn afgeleverd, afwijkingen bevatten van de toepasselijke instrumenten met een reglementaire waarde;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat volgens de Raad van State het verordenende luik van het plan alleen bepalingen mag bevatten die strikt noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het plan en waarvan de vermelding in het indicatieve luik onvoldoende is (bijvoorbeeld de bepalingen die afwijken van bestaande reglementaire instrumenten) en waarvan de inhoud een werkelijke rechtsregel kan zijn, hetgeen inhoudt dat de regel voldoende nauwkeurig en duidelijk is en onder meer niet afhankelijk is van subjectieve beoordelingen;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich ertegen verzetten dat de meeste doelstellingen van het strategische luik van het plan worden vertaald in het strategische luik uit angst voor een mogelijke afwijking van het strategische luik om de reden dat het strategische luik van het plan indicatief doch niet facultatief is; dat het daarom niet nodig is om alle doelstellingen van het plan in zijn verordenende luik te vertalen;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het verordenende luik van het plan is samengesteld uit voorschriften die, op de relevante schaal, de enige onveranderlijke elementen specificeren die het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voornemens is verplicht te stellen om de samenhang van de nagestreefde ontwikkeling te garanderen;

Dat in dit kader bepaalde door het strategische luik aanbevolen uitvoeringsdoelstellingen en -maatregelen zijn vertaald naar voorschriften met reglementaire waarde in het verordenende luik van het plan;

Dat het verordenende luik zo is opgesteld dat er een grote flexibiliteit wordt gelaten in de mogelijke ordening; dat er rekening mee moet worden gehouden dat geen afwijking kan worden toegestaan; dat het doel is om een visie voor een samenhangend stedelijk project te definiëren en te omkaderen;

Dat geen enkel voorschrift van het verordenende luik van het plan een draagwijdte heeft die op zichzelf onbegrijpelijk of vaag zou zijn;

Dat de voorschriften van het verordenende luik van het plan diverse begrippen bevatten waarvan de toepassing op een bepaald geval een beoordelingsmarge inhoudt; dat sommige voorschriften gebruikelijk en voor iedereen gemakkelijk te begrijpen zijn; dat andere voorschriften verwijzen naar bekende stedenbouwkundige begrippen; terwijl andere voorschriften een ruimere beoordeling door de overheden vereisen in het kader van de aflevering van vergunningen; dat de in de voorschriften vervatte regels niettemin voorzienbaar blijven, waarbij eraan wordt herinnerd dat de overheden een wettelijk aanvaardbare interpretatie van de uitgevaardigde regels zullen moeten geven;

Overwegende dat reclamanten verzoeken dat de bepalingen van het verordenende luik die niet voldoen aan de hierboven uiteengezette voorwaarden, met name die welke niet voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn, worden geschrapt en overgezet naar het strategische luik van het plan, om de redenen dat het plan niet aanvaardbaar is; dat het opstellen van het plan een langdurig proces is dat veel studie vergt; dat het plan gedurende een lange periode van toepassing zal zijn; dat het risico bestaat dat de maatschappelijke evolutie, de tijdgeest en de gewenste ontwikkelingen niet meer overeenstemmen met bepaalde delen van het plan; dat de mogelijkheid tot afwijking van de bepalingen van het strategische luik wordt omkaderd en onderworpen is aan de controle van de overheid die toekomstige vergunningen zal afleveren; dat deze overheveling van bepalingen van het strategische luik naar het verordenende luik van het plan overeenstemt met de gewestelijke doelstelling om een optimaal, duidelijk en rechtszeker planningsinstrument te creëren dat tegelijkertijd voldoende flexibel is om te beantwoorden aan maatschappelijke evoluties;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het verordenende luik de bakens bepaalt die nodig zijn voor de ontwikkeling van het project dat door het plan wordt gedragen, met name wat betreft de bestemming en stedelijke vorm; dat dit luik wordt aangevuld met het strategische luik dat bijkomende aanwijzingen geeft, met name inzake de ideaal gewenste vorm, onder meer door middel van indicatieve illustraties;

Dat het plan, indien nodig, achteraf kan worden gewijzigd om het aan te passen aan eventuele nieuwe omstandigheden;

Overwegende dat een aantal reclamanten het verordenende luik bekritiseren omdat het regels bepaalt die te nauwkeurig zijn, met een mate van detail die vergelijkbaar is met een BBP; dat de uitvoering ervan onmogelijk is zonder afwijking, hetgeen alleen mogelijk is door middel van een afwijkend BBP;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het verordenende luik zo is opgesteld dat er een zo groot mogelijke flexibiliteit wordt gelaten in de ordening, rekening houdend met het feit dat er geen afwijking kan worden toegestaan; dat het doel is om een visie voor een samenhangend stedelijk project te definiëren en te omkaderen, waarvan de uitvoering moet worden verzekerd door bepaalde reglementaire bepalingen inzake afmetingen en inplanting, naast de bestemmingen;

Overwegende dat een aantal reclamanten van oordeel zijn dat de actoren in het veld geen behoefte hebben aan rigide reglementaire bepalingen die na verloop van tijd alleen maar onnodige verplichtingen, verschillen in interpretatie tussen besturen of zelfs binnen hetzelfde bestuur en rechtsonzekerheid voor zowel publieke als private projectdragers zullen veroorzaken; dat de actoren in het veld behoefte hebben aan samenhang in de toepassing van het plan voor de komende 10, 20 of 30 jaar, die steunt op de naleving door alle betrokken administratieve overheden van een duidelijke gedragslijn op basis van specifieke instructies die zijn meegedeeld voor de uitvoering van het plan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de voorschriften van het verordenende luik de reglementaire vertaling vormen van bepaalde onveranderlijke elementen van het project dat wordt beschreven door het strategische luik waaraan de regering voornemens is bindende kracht te verlenen; dat het strategische luik de nagestreefde doelstellingen en de context waarin elk van de voorschriften van het verordenende luik is ingebed, uiteenzet en specificeert;

Overwegende dat een aantal reclamanten van oordeel zijn dat het plan verder gaat dan de vaststelling van de "hoofdbeginselen van ruimtelijke ordening of herordening waartoe het strekt" en bijgevolg de grenzen van het toepassingsgebied dat het BWRO eraan heeft willen geven overschrijdt; dat de wettigheid ervan aldus wordt aangetast;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstellen om de bijzondere voorschriften te verlichten door alleen de thema's te ontwikkelen die vallen onder een GBP en door de voorschriften uit te sluiten die behoren tot de actievelden van andere instrumenten (zoals de GSV, het BBP en verkavelingsvergunningen) die zouden moeten worden opgenomen in de aanbevelingen in het strategische luik;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het verordenende luik zich beperkt tot de onveranderlijke elementen die het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voornemens is verplicht te stellen om de samenhang van de nagestreefde ontwikkeling te garanderen, zowel wat betreft het bestemmingsprogramma ervan als wat betreft de geplande stedelijke vorm van het grondgebied waarvan het de ordening bepaalt;

Dat het de aanbevelingen van het MER die vallen binnen de mate van detail ervan heeft geïntegreerd;

Dat het verordenende luik zo is opgesteld dat er een grote flexibiliteit wordt gelaten in de mogelijke ordening; dat er rekening mee moet worden gehouden dat geen afwijking kan worden toegestaan; dat het doel is om een visie voor een samenhangend stedelijk project te definiëren en te omkaderen; dat de reglementaire verplichtingen de bakens bepalen die nodig zijn voor de uitvoering van de ideaal gewenste vorm zoals uitgewerkt in het strategische luik, evenals voor de uitvoering van de algemene doelstellingen van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat de algemene functionaliteit van het reglementaire instrument en de structuur van het document niet optimaal zijn omdat de bijzondere voorschriften in willekeurige volgorde verschijnen; dat zij voorstellen om eerst de voorschriften van de gebieden te behandelen en ze, zoals bij het GBP, per thema te verzamelen, namelijk: woongebied, gemengd gebied, industriegebieden, andere activiteitsgebieden, groengebieden, gebieden in overdruk en tenslotte wegenruimte; dat zij van oordeel zijn dat het behoud van de systematiek van de reeds bestaande teksten het mogelijk zal maken om de samenhang tussen de instrumenten te verzekeren en de functionaliteit van het plan zal vergemakkelijken;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vaststelt dat het reglementaire kader moet worden aangepast om de voorschriften begrijpelijk en samenhangend te maken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de structuur van het verordenende luik is gereorganiseerd op een manier die vergelijkbaar is met die van het GBP, door de voorschriften te groeperen per type bestemmingsgebied;

Dat de voorschriften van het verordenende luik zijn hernummerd om de leesbaarheid en het gebruik ervan te vergemakkelijken;

D.I. Grafische voorschriften Bestemmingsplan Overwegende dat een aantal reclamanten de bestemmingsgebieden van het plan bekritiseren ten opzichte van de bestemmingsgebieden zoals bepaald door het GBP; omdat deze gebieden niet perfect overeenkomen en het plan deels de kleuren van de bestemmingsgebieden van het GBP overneemt, hetgeen leidt tot verwarring;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan een nieuw ordeningsinstrument vormt dat verschilt van het GBP en dat kan voorzien in nieuwe bestemmingsgebieden die eraan eigen zijn; dat het plan zich niettemin laat inspireren door het bestaande GBP, de gebiedsbestemming en voorschriften ervan, om het begrip en het gebruik van het plan te vergemakkelijken en het werk van de mensen op het terrein te vereenvoudigen en te beveiligen; dat het gebruik van een uniforme woordenlijst bijdraagt tot deze vereenvoudiging;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie akte neemt van de redactionele keuze van het plan; dat ze van oordeel is dat er een probleem is van samenhang en begrip ten opzichte van het GBP, met name op het niveau van de kaarten; dat ze opmerkt dat er problemen van begrip en rechtszekerheid optreden, zelfs wanneer de wijzigingen marginaal of dubbelzinnig zijn;

Overwegende dat de regering aangeeft dat twee beginselen bij het opstellen van de voorschriften van het plan hebben vooropgestaan: de bijzondere bestemmingsvoorschriften van het RPA zijn zo opgesteld dat ze een samenhangend geheel vormen dat op een specifieke wijze de bestemming van de verschillende gebieden van het plan regelt, de lezer hoeft niet langer de bijzondere voorschriften van het GBP te raadplegen. Voor alle overige thema's die het RPA behandelt (afmetingen, inplantingsregels) bevat het RPA alleen de regels die afwijken van de reglementen. Dat wat de kaarten betreft, de bestemmingen van het RPA zijn opgenomen in een kaart met reglementaire waarde.

Dat het overlappen van de voorschriften van het RPA en het plan tot totale verwarring zou leiden enerzijds omdat de gebiedsbestemming van het RPA en die van het plan elkaar niet dekken, en anderzijds omdat bepaalde algemene voorschriften van het GBP op een verschillende manier van toepassing zijn afhankelijk van de gebiedsbestemming van het GBP; dat het plan er juist toe strekt die gebiedsbestemming te hertekenen;

Overwegende dat een aantal reclamanten verzoeken dat de wijk Michiels die als sterk gemengd gebied gepland wordt, wordt bestemd als woongebied om een overgang te creëren tussen het sterk gemengd gebied van de Deltasite en de aangrenzende woongebieden van het GBP, om de goede plaatselijke ordening en de referentiehoogten na te leven;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de toekomstige "wijk Michiels" integraal deel uitmaakt van de nieuwe woon- en activiteitenwijk die is opgenomen in het sterk gemengd gebied, om een samenhangende algemene ordening te verzekeren; dat het verordenende luik van het plan de hoogte van de bouwwerken aan de Michielslaan beperkt tot maximaal 3 bouwlagen om een harmonieuze overgang te verzekeren met de bestaande aangrenzende bebouwing die bestemd is als woongebied in het GBP; dat deze overgang ook zal worden verzekerd door de landschapsvoorzieningen waarin het gebied van landschappelijke continuïteit tussen de stadsboulevard en het groengebied Michiels voorziet;

Overwegende dat het bestuur belast met territoriale planning (Perspective) voorstelt om de invloed van de Driehoeksite in het noordelijke deel ervan te verminderen om het gebruik van het plan te vergemakkelijken, de overeenstemming ervan met het BBP "Delta Partim 13" te verduidelijken en de perimeter ervan perfect te doen afstemmen op die van het BBP; anders stelt ze voor om het volgende algemene voorschrift toe te voegen: "Deze voorschriften heffen de geschreven en grafische voorschriften van het BBP Delta op die van toepassing zijn binnen de perimeter van het plan";

Overwegende dat de regering aangeeft dat de perimeter van het plan zeer licht is gewijzigd ten noorden van de Driehoeksite om deze perfect te doen afstemmen op de perimeter van het BBP "Delta Partim 13", en om het lezen en het gebruik van deze twee instrumenten te vereenvoudigen;

Overwegende dat het bestuur belast met territoriale planning (Perspective) voorstelt om, in de grafische voorschriften van het verordenende luik, het ondernemingsgebied in de stedelijke omgeving en het gebied voor stedelijke industrieën uit te breiden om het weggebied te bestrijken;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat de toegangsweg naar het Delta Ziekenhuis vastloopt ter hoogte van de Parkway; dat zij verzoeken dat de uitweg en de toegankelijkheid van de productieve activiteiten van het OGSO door het plan worden verzekerd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het ondernemingsgebied in de stedelijke omgeving van het plan is uitgebreid tot het westelijke uiteinde van de perimeter van het plan en tot het oostelijke uiteinde van de site om het kleine ongerepte gebied te bestrijken dat is voorbehouden voor de aanleg van een weg; dat tegelijkertijd het plan voorziet in een nieuw voorschrift in overdruk 24.08 dat voorziet in de aanleg van een weg op de Driehoeksite om de geplande weg op de plaat van het Delta Ziekenhuis te verbinden met de doorgang op de schacht tegenover het verlengde van de Charles d'Orjo de Marchovelettelaan doorheen het ondernemingsgebied in de stedelijke omgeving en het gebied voor stedelijke industrieën van het plan, zonder de uitvoering ervan te belemmeren; dat dit geschreven voorschrift is gelinkt aan een grafisch voorschrift dat het potentiële tracé van deze weg ter informatie aangeeft; dat deze weg het mogelijk zal maken om de activiteiten van deze zones te verzekeren;

Dat de toevoeging van dit voorschrift en de bijbehorende grafische wijziging meer flexibiliteit bieden op de locatie van de circulaire weg, maar met behoud van de uitvoeringsdoelstellingen van de plaat; dat deze wijziging gering is en niet wordt geacht een grote impact te hebben op het milieu, die losstaat van die welke in het MER werd geanalyseerd, aangezien het bestaan van deze weg in het MER werd geanalyseerd en dat het plan de uitvoering ervan oplegt, met een zekere flexibiliteit wat betreft de uitvoering ervan;

Inplantingsplan en kenmerken van de bouwwerken Overwegende dat de regering verwijst naar het strategische luik van het plan met betrekking tot de bouwzones en de inplantingsregels van toekomstige bouwwerken, met uitzondering van die bepaald door de aanvullende voorschriften van het verordenende luik;

Overwegende dat de gemeente Oudergem verzoekt om bepaalde buitensporige profielen te beperken door middel van aangepaste reglementaire voorschriften;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het verordenende luik is gewijzigd om bepaalde maximaal toegestane profielen te herzien, met name op de Demeysite en de Deltasite, conform de aanbevelingen van het MER;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel ontwerpers uitnodigt om over projecten na te denken, niet in termen van het maximale bouwprofiel dat het RPA toelaat, maar veeleer volgens de goede plaatselijke ordening; dat de geboden mogelijkheden worden beschouwd als eventuele architecturale opportuniteiten en niet als absoluut te bereiken hoogten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de maximale hoogten van de door het plan toegestane bouwwerken, zijn bepaald ten opzichte van de door het MER aanbevolen stedelijke vorm; in voorkomend geval zijn de limieten uitgedrukt als een gemiddelde hoogte;

Overwegende dat een aantal reclamanten en Leefmilieu Brussel (LB) het plan bekritiseren omdat het de maximale hoogte van bouwwerken in bouwlagen uitdrukt en niet in aantal meter ten opzichte van het huidige grondniveau, om de redenen dat het de leesbaarheid van het plan bemoeilijkt; dat het begrip bouwlaag vaag is, zoals het MER opmerkt; dat dit begrip vatbaar is voor interpretatie en kan worden gemanipuleerd in het kader van projecten om hogere gebouwen te bouwen;

Overwegende dat een aantal reclamanten het begrip "bouwlaag" bekritiseren om de redenen dat een bouwlaag een variabele hoogte kan hebben naargelang de functie die het inneemt; dat dit begrip geen rekening houdt met niveauverschillen op de grond, eventuele gekartelde vloeren, duplex;

Overwegende dat een aantal reclamanten vraagtekens zetten bij de gebruikte begrippen van hoogte, bij het aantal bouwlagen die zullen kunnen worden gebouwd in het geval van een maximale hoogte "G+4", met of zonder dak, technische verdieping, enz.;

Overwegende dat een aantal reclamanten verzoeken dat het plan de hoogten van de bouwwerken in meter uitdrukt ten opzichte van het bestaande grondniveau;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het begrip "bouwlaag" waarnaar het plan verwijst, het mogelijk maakt om meer flexibiliteit te bieden in de uitvoering van het plan dan een regel van hoogte uitgedrukt in meter, temeer daar bepaalde sites soms aanzienlijke hoogteverschillen hebben waarvoor het begrip bouwlaag geschikter is; dat dit begrip bouwlaag het bovendien mogelijk maakt om te voldoen aan soms bijzondere behoeften die de inrichting van een bepaalde hoogte onder het plafond, die een regel van absolute hoogte niet zou kunnen bevatten, rechtvaardigen;

Dat het verordenende luik van het plan echter is gewijzigd teneinde de maximale hoogte van de gangbare verdiepingen vast te leggen op 3,5 m van plaat tot plaat in het geval van een bestemming als huisvesting;

Dat de hoogtelimiet die is bepaald ten opzichte van een maximumaantal bouwlagen het gelijkvloers omvat en het dak niet omvat; dat een limiet van maximaal 4 bouwlagen het mogelijk maakt om een bouwwerk toe te staan dat bestaat uit een begane grond en drie verdiepingen boven het grondniveau, met daarboven een plat dak of een hellend dak;

Overwegende dat een aantal reclamanten het begrip "gemiddelde hoogte" bekritiseren omdat de berekeningsmethode niet gedefinieerd is; dat ze verzoeken dat het plan dat begrip specificeert;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het begrip "gemiddelde hoogte", opgelegd per vergunning, niet in het plan is gedefinieerd met dezelfde doelstelling om een zekere flexibiliteit te bieden in de uitvoering van het plan, met name voor de sites waarvoor het plan voorziet in herverstedelijkingsprojecten en waarvan de ontwikkeling zal plaatsvinden door middel van vergunningsaanvragen met betrekking tot één of meer delen van het gebied die een samenhangend geheel vormen;

Dat de regel van de gemiddelde hoogte per vergunning perfect verstaanbaar is, aangezien de voorschriften minimum- en maximumhoogten bepalen rond de gemiddelde toegestane hoogte; dat op gebruikelijke wijze gebruik wordt gemaakt van de regel van de berekening van het gemiddelde in de stedenbouw; dat deze regel geen bijzondere problemen oplevert met betrekking tot de toepassing ervan, hetgeen zou rechtvaardigen dat de regel nader wordt gespecificeerd;

D.II. Geschreven voorschriften 1. Algemene opmerkingen Overwegende dat een aantal reclamanten het plan bekritiseren omdat het de bestemmingskaart en bepaalde algemene en bijzondere voorschriften van het GBP opneemt, en er soms minimale en soms aanzienlijke wijzigingen aan aanbrengt om de redenen dat dat verwarrend is en zorgt voor onzekerheid;dat het plan geen herzieningsinstrument is van het GBP dat blijft bestaan en van toepassing blijft binnen de perimeter van het plan, behalve wanneer het ermee in strijd is; dat de redactionele keuze van het plan verplicht om het plan en het GBP te vergelijken om hun verschillen te identificeren en te bepalen wat in strijd is met het plan, hetgeen grote rechtsonzekerheid met zich meebrengt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het RPA een nieuw ordeningsinstrument vormt dat verschilt van het GBP, dat kan voorzien in geschreven en grafische reglementaire bepalingen met betrekking tot de bestemmingen die het voorziet, om een samenhangend geheel te vormen, door expliciet de elementen uiteen te zetten die de regering wil mogelijk maken in elk nieuw gecreëerd gebied;

Dat het plan zich niettemin laat inspireren door het bestaande GBP, de gebiedsbestemming en voorschriften ervan, om het begrip en het gebruik van het plan te vergemakkelijken en het werk van de mensen op het terrein te vereenvoudigen en te beveiligen; dat het gebruik van een uniforme woordenlijst bijdraagt tot deze vereenvoudiging;

Overwegende dat een aantal reclamanten vraagtekens zetten bij de keuze om de algemene en bijzondere voorschriften van het GBP te herschrijven, om de reden dat dat moeilijkheden kan opleveren voor de waarneming van de tegenstrijdigheden tussen het plan en het GBP; dat bepaalde wijzigingen ten opzichte van de voorschriften van het GBP niet fundamenteel lijken om de herschrijving ervan te rechtvaardigen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het van belang is gebleken om de afstemming van de algemene voorschriften van het GBP met het plan expliciet te regelen; dat een algemeen voorschrift van het plan de algemene voorschriften van het GBP opsomt die niet van toepassing zijn in de perimeter van het plan, hetzij om opportuniteitsredenen, hetzij omdat ze zonder voorwerp zijn, terwijl bepaalde algemene voorschriften soms in het plan worden overgenomen, wanneer het nodig is ze aan te passen aan de realiteit van het plan, hetgeen noodzakelijk is voor de meeste algemene voorschriften van het GBP die verwijzen naar de gebiedsbestemming van het GBP, wanneer deze gebiedsbestemming afwijkt van die van het plan; dat in een dergelijk geval wordt bepaald dat het overeenkomstige algemene voorschrift van het GBP niet van toepassing is;

Dat door deze aanpak de noodzaak om de voorschriften van de plannen en algemene verordeningen te verhinderen is gewaarborgd;

Dat bij gebrek aan een planspecifieke gebiedsbestemming of voorschriften die de toepassing van andere regelingen verhinderen, deze aanpak niet in de weg staat aan de cumulatieve toepassing wanneer deze niet tot enige tegenstrijdigheid leidt;

Overwegende dat een aantal reclamanten van oordeel zijn dat het behoud van de thema's die worden behandeld door de algemene voorschriften van het GBP, maar die zijn opgesomd volgens een andere nummering, onmiskenbaar het lezen en de waarneming van de tegenstrijdigheden tussen de instrumenten bemoeilijkt;

Overwegende dat een aantal reclamanten een systematiek in de instrumenten voorstellen; dat ze opmerken dat een gemakkelijke manier om dit te bereiken is om de nummering van het GBP te behouden;

Overwegende dat de gemeente Oudergem verzoekt om een samenhangend werk bij het opstellen van de algemene voorschriften; dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie verzoekt om een vereenvoudiging bij het opstellen van de voorschriften die de volgorde van het GBP moeten volgen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de regering met het oog op samenhang van oordeel is geweest dat het de voorkeur verdient te kiezen voor een doorlopende nummering van de algemene voorschriften van het plan en, met het oog op de leesbaarheid van de samenhang van de algemene voorschriften, in het algemene voorschrift 00.14, de algemene voorschriften van het GBP die niet van toepassing zijn binnen de perimeter van het plan, te specificeren; dat de structuur van het verordenende luik is gereorganiseerd op een manier die vergelijkbaar is met die van het GBP, door de voorschriften te groeperen per type bestemmingsgebied; dat de voorschriften van het verordenende luik zijn hernummerd om de leesbaarheid en het gebruik ervan te vergemakkelijken;

Dat deze opsomming het beginsel van de impliciete opheffing van de voorschriften van het GBP die onverenigbaar zijn met het RPA niet verhindert (art. 30/9, § 2 BWRO), waarvan het nuttig werd geacht het in herinnering te brengen; 12. Algemene voorschriften (A) AV 00.01 Overwegende dat de gemeente Oudergem een herschrijving van het algemene voorschrift 1 verzoekt; dat uit de lezing ervan blijkt dat de voorschriften van het AV 10, 3° tot 6° van toepassing zijn, zelfs indien de bijzondere voorschriften dit verbieden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het AV 00.01 van het plan erin voorziet dat de gevallen bedoeld in 3°, 4°, 5° en 6° van het AV 00.10 van het plan, waarin het schrappen van woningen in bepaalde gebieden van het plan kan worden aanvaard, niet cumulatief van toepassing zijn op de bijzondere voorschriften van het plan; en dit op een gelijkaardige manier als de afstemming van het AV 12 van het GBP met de bijzondere voorschriften ervan voorzien door het AV 0.1 van het GBP;

AV 00.02 Overwegende dat de gemeente Oudergem verzoekt de verordeningen waarnaar het algemene voorschrift 2 verwijst op te sommen, om het begrip ervan te vergemakkelijken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de verwijzing naar de "verordeningen die van kracht waren op het moment van inwerkingtreding van het RPA" voldoende nauwkeurig en duidelijk is zonder dat een opsomming van deze verordeningen nodig is, omdat dan het risico bestaat dat het een onvolledige opsomming wordt;

AV 00.03 Overwegende dat de gemeente Oudergem verzoekt te specificeren welk voorschrift prevaleert in geval van een conflict tussen de grafische en de geschreven voorschriften;

Overwegende dat een aantal reclamanten van oordeel zijn dat het algemene voorschrift 3 van het plan niet nodig is, aangezien de reglementaire waarde van de voorschriften van het verordenende luik van het plan voortvloeit uit hun opname in het plan en uit artikel 30/9, § 1, eerste lid, van het BWRO; dat zij verzoeken dat dit voorschrift wordt geschrapt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het AV 00.03 is gehandhaafd en gewijzigd en daarbij specificeert dat "in geval van tegenstrijdigheid de geschreven voorschriften prevaleren boven de grafische voorschriften";

AV 00.04 Overwegende dat de gemeente Oudergem het verkieslijk acht te specificeren dat het niveau van het trottoir gemeten in het midden van de straatgevel waarmee rekening moet worden gehouden voor de bepaling van de profielen in plaats van het gemiddelde niveau van het trottoir tegenover het gebouw;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan specificeert dat het referentieniveau voor de bepaling van de profielen overeenkomt met het gemiddelde niveau van het trottoir bij het gebouw;

Dat het gemiddelde niveau van het trottoir bij het gebouw het mogelijk maakt om rekening te houden met alle niveaus van het trottoir bij een gebouw om het gemiddelde niveau te bepalen;

Dat het gemiddelde niveau van het trottoir bij het gebouw derhalve wordt bepaald door het gemiddelde te berekenen van de niveaus van het trottoir langs de gehele straatgevel van het gebouw: Dat deze berekeningsmethode minder willekeurig is dan het niveau van het trottoir gemeten in het midden van de straatgevel, aangezien de niveaus van het trottoir aan weerszijden van het midden van de gevel van een gebouw aanzienlijk kunnen veranderen;

Overwegende dat de gemeente Oudergem vraagtekens zet bij de manier waarop het gemiddelde van het niveau van het trottoir tegenover het gebouw zou worden berekend;

Overwegende dat de regering aangeeft dat dit niveau zal worden berekend volgens de regel van de berekening van het gemiddelde waarvan op gebruikelijke wijze gebruik wordt gemaakt in de stedenbouw en waarvan de toepassing geen bijzondere moeilijkheden oplevert die een nadere specificering ervan zouden rechtvaardigen;

AV 00.05 Overwegende dat een aantal reclamanten de begrippen "nieuwbouw" en "draagt bij tot het creëren van een ruimtelijk evenwichtige stedelijke compositie, met inachtneming van de bestaande bebouwing binnen de perimeter van het plan en zijn omgeving" bekritiseren omdat ze onnauwkeurig en ongedefinieerd zijn;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het verordenende luik is gewijzigd om de term "gebouwen" te vervangen door die van "bouwwerken" in het AV 00.05, die reeds wordt gebruikt in de aanvullende voorschriften; dat het begrip nieuwbouw voldoende verstaanbaar is zodat het niet moet worden gedefinieerd; dat het betrekking heeft op alle bouwwerken die zijn opgericht na de inwerkingtreding van het plan;

Dat de begrippen "ruimtelijk evenwichtige stedelijke compositie" en "inachtneming van de bestaande bebouwing binnen de perimeter van het plan en zijn omgeving" voldoende nauwkeurig zijn om de punten te bepalen waarop de overheden die toekomstige vergunningen zullen afleveren hun beoordelingsbevoegdheid zullen uitoefenen ten opzichte van de toe te laten hoogten, zonder deze vast te leggen;

Overwegende dat een aantal reclamanten de begrippen "verenigbaarheid met de doelstellingen van het strategische luik van het RPA in termen van compositie, distributie en ruimtelijke perspectieven" en "beperkte impact op het microklimaat" bekritiseren omdat ze onnauwkeurig en ongedefinieerd zijn;

Overwegende dat het bestuur belast met territoriale planning (Perspective) opmerkt dat de begrippen "verenigbaarheid van de doelstellingen van het strategische luik" en "beperkte impact op het microklimaat" vatbaar zijn voor interpretatie; dat het algemene voorschrift 5 het risico van het in moeilijkheden brengen van de doelstellingen van beperking van de dichtheid van bebouwing niet volledig wegneemt; dat het voorstelt om de omkadering van de mogelijkheid die door dit voorschrift wordt geboden verder te regelen;

Overwegende dat een aantal reclamanten, Leefmilieu Brussel (LB) en de gemeente Oudergem verzoeken om de mogelijkheid om af te wijken van de maximale hoogten die door het plan zijn vastgelegd te schrappen om de reden dat dit voorschrift alle door het verordenende luik vastgestelde maximumhoogten annuleert; dat dit voorschrift onaanvaardbaar is;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de regering het nodig acht om een zekere flexibiliteit te laten in de reglementaire voorschriften, met name in termen van hoogte, aangezien de wetgever geen enkele mogelijkheid tot afwijking van de RPA's toestaat; dat de stedelijke vorm voor het overige ter informatie wordt geschetst in het strategische luik en dat de beoordeling van de effecten van de aanbevolen hoogten geen aanzienlijke impact op het microklimaat aan het licht brengt; dat de afwijkende hoogten echter beperkt moeten blijven tot de gevallen waarin ze geen belangrijke impact hebben op het microklimaat en niet onverenigbaar blijken te zijn met de doelstellingen van het strategische luik van het plan in termen van compositie, distributie en ruimtelijke perspectieven;

Dat het begrip "microklimaat" niet mag worden vastgelegd in een definitie die de factoren en elementen waarmee rekening moet worden gehouden zou kunnen beperken of, integendeel, zou kunnen uitbreiden buiten redelijke grenzen, ten aanzien van de specifieke situatie van het project waarmee rekening moet worden gehouden; dat hoge gebouwen meestal zijn onderworpen aan een effectenbeoordeling, waarbij de impact op het microklimaat wordt onderzocht en dat het daarentegen niet nodig is om, buiten projecten die onderworpen zijn aan een effectenbeoordeling of het gebruik van de in het voorschrift voorziene mogelijkheid tot afwijking, het opleggen, in het kader van het plan, van een dergelijk onderzoek te veralgemenen, met dien verstande dat de beoordeling van de effecten van de aanbevolen hoogten geen aanzienlijke impact op het microklimaat aan het licht brengt;

Dat het begrip "verenigbaarheid met de doelstellingen van het strategische luik van het RPA in termen van compositie, distributie en ruimtelijke perspectieven" ook niet in een definitie moet worden vastgelegd, aangezien deze doelstellingen duidelijk zijn gedefinieerd en verder worden uiteengezet in het strategische luik van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten verzoeken het algemene voorschrift 5 en de bijzondere voorschriften in termen van hoogte en hoogteaccent te schrappen uit het verordenende luik en over te zetten naar het strategische luik van het plan om de reden dat al deze voorschriften onnauwkeurig zijn en vatbaar zijn voor interpretatie; dat de indicatieve voorschriften punctuele hoogteoverschrijdingen zullen toestaan met dezelfde waarborgen en dezelfde flexibiliteit, maar ook met meer rechtszekerheid;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de gemiddelde en maximale hoogten die worden bepaald door de aanvullende voorschriften van het verordenende luik van het plan onveranderlijke elementen vormen van het project dat door het plan wordt gedragen, waaraan bindende kracht is verleend om de samenhang van de uitvoering ervan, met name in termen van stedelijke vorm en dichtheid, te verzekeren; dat deze voorschriften in duidelijke bewoordingen zijn opgesteld en voldoende verstaanbaar zijn zodat ze niet nader moeten worden gespecificeerd;

Dat de bepalingen van het strategische luik desgevallend de aanbevolen stedelijke vorm en de behandeling van bepaalde hoge gebouwen specificeren;

Dat ze eraan herinnert dat de mogelijkheid tot afwijking waarin het AV 00.05 voorziet, bedoeld is om een zekere flexibiliteit te verzekeren in de toepassing van de reglementaire bepalingen die de toegestane hoogten bepalen, voor zover de hierboven vermelde voorwaarden worden nageleefd;

Dat het plan daardoor meer rechtszekerheid biedt dan door indicatieve waarde te geven aan alle bepalingen met betrekking tot de hoogten van de bouwwerken;

Overwegende dat de gemeente Oudergem verzoekt dat het algemene voorschrift 5 specificeert dat de hoogtelimiet geldt voor herbouwde of uitgestrekte gebouwen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het niet nodig is om de mogelijkheid tot afwijking waarin het AV 00.05 voorziet toe te passen op niet-nieuwe gebouwen, aangezien deze werden gebouwd in een andere context, verschillend aan het door het plan aanbevolen project; dat de mogelijkheid tot afwijking waarin het AV 00.05 voorziet is bedoeld om van toepassing te zijn op toekomstige bouwwerken, namelijk die welke kaderen binnen de nieuwe context zoals gedefinieerd door het plan;

AV 00.06 Overwegende dat een aantal reclamanten het algemene voorschrift 6 van het plan bekritiseren om de redenen dat het gaat om een geschreven weergave van het voorschrift 0.2 van het GBP met enkele wijzigingen, terwijl het algemene voorschrift 14 van het plan het voorschrift 0.2 van het GBP opneemt onder de voorschriften die niet van toepassing zijn in de perimeter van het plan; dat deze situatie tegenstrijdig is; dat het de voorkeur verdient om het algemene voorschrift 6 te schrappen en in het algemene voorschrift 14 te specificeren dat het voorschrift 0.2, lid 2, van het GBP niet van toepassing of opgeheven is in het gebied voor stedelijke industrieën, het ondernemingsgebied in de stedelijke omgeving en het sterk gemengd gebied van het "bewoond en commercieel stedelijk centrum Demey";

Overwegende dat de regering aangeeft dat het AV 0.2 van het GBP verwijst naar de gebiedsbestemming van het GBP, die verschilt van die van het plan; dat het dus noodzakelijk is om de inhoud van het AV 0.2 van het GBP aan te passen aan de realiteit van het plan, door in het AV 00.14 van het plan expliciet te voorzien dat het niet van toepassing is binnen de perimeter van het plan en door de inhoud ervan weer te geven in het AV 00.06 van het plan dat op de gebiedsbestemming van het plan van toepassing is;

Dat de inhoud van het AV 0.2 van het GBP is aangepast aan de realiteit van het plan door middel van het AV 00.06 van het plan, door de verwijzing naar de geplande programma's voor gebieden van gewestelijk belang te schrappen, voor zover deze niet van toepassing zijn binnen de perimeter van het plan; dat er bovendien een uitzondering is voorzien op de regel van aanleg of behoud van 10% groene ruimten voor het gebied voor stedelijke industrieën en het ondernemingsgebied in de stedelijke omgeving van de Driehoeksite, en het sterk gemengd gebied van de Demeysite, rekening houdend met hun configuratie en het herordeningsproject dat door het plan wordt gedragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat het algemene voorschrift 6 van het plan van toepassing is op de Triomfsite; dat zij verzoeken dat het plan specificeert dat het algemene voorschrift 6 en het voorschrift 0.2 van het GBP daar niet van toepassing zijn, vanwege de bijzondere configuratie van het terrein dat aan drie zijden wordt begrensd door openbare ruimten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan erin voorziet dat het AV 00.06 van het plan van toepassing is in alle bestemmingsgebieden van het plan, met uitzondering van het gebied voor stedelijke industrieën en het ondernemingsgebied in de stedelijke omgeving van de Driehoeksite, en het sterk gemengd gebied van het "bewoond en commercieel stedelijk centrum Demey"; dat de uitzondering voorzien voor de gebieden van de Driehoeksite gerechtvaardigd is in het licht van de bestemmingen opgelegd voor de dakplaat van de toekomstige bouwwerken van het gebied voor stedelijke industrieën, evenals van de parkway; dat de uitzondering voorzien voor het sterk gemengd gebied van de Demeysite gerechtvaardigd is in het licht van de aanleg van het aangrenzende parkgebied en de verplichting om een openbare groene ruimte aan te leggen met een minimale oppervlakte van 2,4 ha die zich over het parkgebied en een deel van het sterk gemengd gebied van de Demeysite uitstrekt;

AV 00.07 Overwegende dat een aantal reclamanten het algemene voorschrift 7 van het plan bekritiseren om de reden dat het een geschreven weergave is van het algemene voorschrift 0.3 van het GBP, terwijl dat voorschrift door het algemene voorschrift 14 van het plan niet meer van toepassing is binnen de perimeter van het plan; dat ze verzoeken dat het algemene voorschrift 7 van het plan wordt geschrapt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het AV 0.3 van het GBP verwijst naar de gebiedsbestemming van het GBP, die verschilt van die van het plan; dat het dus noodzakelijk is om de inhoud van het AV 0.3 van het GBP aan te passen aan de realiteit van het plan, door in het AV 00.14 van het plan expliciet te voorzien dat het niet van toepassing is binnen de perimeter van het plan en door de inhoud ervan weer te geven in het AV 00.07 van het plan dat op de parkgebieden van het plan van toepassing is; dat deze door het plan gecreëerde parkgebieden niet voorkomen in het GBP en dus geen gebruik kunnen maken van de toepassing van het AV 0.3, waarvan de inhoud derhalve werd overgenomen in het AV 00.07 van het plan dat van toepassing is op de parkgebieden ervan;

AV 00.08 Overwegende dat een aantal reclamanten het algemene voorschrift 8 van het plan bekritiseren omdat het het algemene voorschrift 0.9 van het GBP overneemt, met uitzondering van het lid 4, terwijl dat voorschrift door het algemene voorschrift 14 van het plan niet meer van toepassing is binnen de perimeter van het plan; dat ze verzoeken dat het algemene voorschrift 8 van het plan wordt geschrapt en dat het algemene voorschrift 14 van het plan specificeert dat alleen lid 4 van het algemene voorschrift 0.9 van het GBP niet van toepassing is binnen de perimeter van het plan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het AV 0.9 van het GBP verwijst naar de gebiedsbestemming van het GBP, die verschilt van die van het plan; dat het dus noodzakelijk is om de inhoud van het AV 0.9 van het GBP aan te passen aan de realiteit van het plan, door in het AV 00.14 van het plan expliciet te voorzien dat het niet van toepassing is binnen de perimeter van het plan en door de inhoud ervan weer te geven in het AV 00.08 van het plan dat op de gebiedsbestemming van het plan van toepassing is; dat het AV 00.08 van het plan het aldus mogelijk maakt om de vrijwaringsclausule toe te passen op gebouwen waarvan de bestemming niet voldoet aan de voorschriften van het plan, ongeacht of ze voldoen aan de voorschriften van het GBP;

Overwegende dat een aantal reclamanten het algemene voorschrift 8 van het plan bekritiseren omdat het het algemene voorschrift 0.9 van het GBP overneemt, terwijl het had moeten worden aangepast aan de inhoud van het plan, die niet beperkt is tot de kwestie van de bestemmingen, maar ook - onder meer - betrekking heeft op de inplanting en de profielen van de bouwwerken;

Overwegende dat een aantal reclamanten verzoeken het eerste lid van het algemene voorschrift 8 van het plan als volgt te wijzigen: "Bestaande gebouwen waarvan de huidige rechtstoestand (gebruik, ligging, profiel, enz.) niet voldoet aan de voorschriften van dit plan kunnen het voorwerp uitmaken van verbouwings-, grondige renovatie- of afbraakwerkzaamheden", om rekening te houden met het gebruik, de ligging en het profiel van bestaande gebouwen, in aanvulling op hun bestemming;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het AV 0.08 van het plan een vrijwaringsclausule vormt die vergelijkbaar is met die van het AV 0.9 van het GBP, dat alleen betrekking heeft op bestemmingen;

Dat krachtens het AV 00.01 van het plan de algemene voorschriften van het plan, waaronder het AV 00.08, voorrang hebben op de bijzondere voorschriften ervan, en derhalve voorrang hebben op de voorschriften met betrekking tot de limieten van oppervlakten, inplanting en profielen van de bouwwerken; dat dit voorschrift bij gebreke daarvan een groot deel van zijn nuttig effect zou verliezen; dat eraan moet worden herinnerd dat dit een afwijkende bepaling is die derhalve strikt moet worden geïnterpreteerd, hetgeen betekent dat deze bepaling geen enkel recht verleent aan diegene die zich erop beroept en dat de toepassing ervan naar behoren moet worden gerechtvaardigd, met name wat betreft de inachtneming van de stedenbouwkundige kenmerken van het huizenblok en de verenigbaarheid met de hoofdbestemming van het gebied;

Dat het verordenende luik van het plan is gewijzigd om uit het AV 00.08 de afbraak- en wederopbouwhandelingen en -werkzaamheden, waarop de vrijwaringsclausule niet zal kunnen worden toegepast, te schrappen; dat de toepassing van de vrijwaringsclausule op dit soort werkzaamheden tot gevolg zou hebben dat de afbraak en wederopbouw van gebouwen tot in het oneindige kan plaatsvinden zonder ooit rekening te houden met de reglementaire voorschriften van het plan met betrekking tot de opgelegde limieten van oppervlakten, inplanting en profielen van de bouwwerken, om de enige reden dat hun bestemming of rechtmatig gebruik niet in overeenstemming is met de reglementaire voorschriften van het plan met betrekking tot de bestemmingen, hetgeen de uitvoering van het plan op middellange of lange termijn in het gedrang zou brengen; dat het verordenende luik van het plan werd gewijzigd om uit het AV 00.08 het lid te schrappen dat ertoe strekt de toepassing van de vrijwaringsclausule te beperken tot alleen wederopbouwhandelingen en -werkzaamheden in de gebieden van het park; dat dat lid zonder voorwerp is voor zover de afbraak- en wederopbouwhandelingen en -werkzaamheden niet langer onder de vrijwaringsclausule vallen;

Dat deze wijziging betrekking heeft op een voorschrift dat in beginsel afwijkt van het plan en dus marginaal is; dat deze wijziging, vanwege het doel ervan (voorkomen dat de ambities van het plan door afwijking worden ondermijnd), gering is en niet wordt geacht een grote impact te hebben op het milieu, rekening houdend met het feit dat deze wijziging voor het overige geen verbouwingen en ingrijpende renovaties van de betrokken bestaande gebouwen verhindert;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat de bepaling van het GBP: "deze gebouwen ook het voorwerp kunnen zijn van een vergunning voor wijziging van gebruik of van bestemming, toegestaan in de voorafgaande vergunning, indien ze geen wijziging van de bestemming van het gebied van het plan inhouden" is vatbaar voor uiteenlopende interpretaties, met name met betrekking tot de gevolgen van een wijziging van de bestemming van het betrokken gebied; dat zij verzoeken dat het plan de betekenis van deze bepaling verduidelijkt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het tweede lid van het AV 00.08 voortvloeit uit het AV 0.9 van het GBP en dezelfde betekenis heeft; het AV 0.9 van het GBP staat de wijziging toe van het gebruik (bestaande situatie) of van de (door de stedenbouwkundige vergunning toegelaten) bestemming, maar niet de wijziging van de (in het gebied van het plan bepaalde) bestemming van het gebouw;

Overwegende dat een aantal reclamanten verzoeken het derde lid van het algemene voorschrift 8 van het plan als volgt te wijzigen: "Het gebruik van een bestaand niet-conform gebouw kan worden gewijzigd indien/wanneer het slechts betrekking heeft op een klein deel van het gebied van het plan, zodat het het gebruik van het gebied van het plan niet wijzigt om zich aan te passen aan het GBP";

Overwegende dat de regering aangeeft dat er geen aanleiding toe bestaat om de mogelijkheid tot het verkrijgen van een vergunning voor wijziging van gebruik of van bestemming, toegestaan in de voorafgaande vergunning, te beperken ten opzichte van die welke wordt aangeboden door de vrijwaringsclausule van het GBP; dat het de bedoeling is om een zekere evolutie mogelijk te maken in de ingebruikneming van de lokalen voor de betrokken gebouwen binnen de limieten van de bestemming van het gebied van het plan, namelijk dat deze evolutie niet kan leiden tot een wijziging van de kwalificatie van de activiteit ten opzichte van de voorschriften van het gebied van het plan;

AV 00.09 Overwegende dat een aantal reclamanten het algemene voorschrift 9 van het plan bekritiseren om de reden dat het een geschreven weergave is van het algemene voorschrift 0.11 van het GBP, terwijl dat voorschrift door het algemene voorschrift 14 van het plan niet meer van toepassing is binnen de perimeter van het plan; dat ze verzoeken dat het algemene voorschrift 9 van het plan wordt geschrapt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het AV 0.11 van het GBP verwijst naar de gebiedsbestemming van het GBP, die verschilt van die van het plan; dat het dus noodzakelijk is om de inhoud van het AV 0.11 van het GBP aan te passen aan de realiteit van het plan, door in het AV 00.14 van het plan expliciet te voorzien dat het niet van toepassing is binnen de perimeter van het plan en door de inhoud ervan weer te geven in het AV 00.09 van het plan dat op de gebiedsbestemming van het plan van toepassing is; dat het AV 00.09 van het plan het aldus mogelijk maakt om de voortzetting toe te staan van de uitbating van installaties die onderworpen zijn aan een milieuvergunning en die nodig zijn voor een bestemming die niet voldoet aan de voorschriften van het plan, ongeacht of deze overeenkomt met de voorschriften van het GBP;

AV 00.10 Overwegende dat de gemeente Oudergem verzoekt om verduidelijking van het verschil tussen het AV 00.10 van het plan en het algemene voorschrift 0.12 van het GBP;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de gevallen van wijziging van gebruik of bestemming van een woning in het plan zijn verminderd ten aanzien van die voorzien in het AV 0.12 van het GBP om de woonfunctie te behouden en te ontwikkelen, in overeenstemming met de doelstellingen van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten het AV 00.10 van het plan bekritiseren om de redenen dat het een geschreven weergave is van het algemene voorschrift 0.12 van het GBP met enkele wijzigingen, terwijl dat voorschrift door het AV 00.14 van het plan niet meer van toepassing is binnen de perimeter van het plan; dat ze verzoeken dat het AV 00.10 van het plan wordt geschrapt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het AV 0.12 van het GBP verwijst naar de gebiedsbestemming van het GBP, die verschilt van die van het plan; dat het dus noodzakelijk is om de inhoud van het AV 0.12 van het GBP aan te passen aan de realiteit van het plan, door in het AV 00.14 van het plan expliciet te voorzien dat het niet van toepassing is binnen de perimeter van het plan, door de inhoud ervan weer te geven in het AV 00.11 van het plan dat op de gebiedsbestemming van het plan van toepassing is en door de inhoud ervan daaraan aan te passen;

Dat de inhoud van het AV 0.12 van het GBP is aangepast aan de realiteit van het plan door middel van het AV 00.10 van het plan, om de inhoud ervan toe te passen op het woongebied, het gemengd gebied, het sterk gemengd gebied, het ondernemingsgebied in de stedelijke omgeving en het administratiegebied waarin het plan voorziet;

Dat de uitzondering waarin het 7° van het AV 0.12 van het GBP voorziet om "de oprichting of de uitbreiding van een handelszaak binnen een lint voor handelskernen [toe te laten] op de gelijkvloerse of op de eerste verdieping", niet is overgenomen voor zover het plan niet voorziet in een lint voor handelskernen;

Dat de uitzondering waarin het 9° van het AV 0.12 van het GBP voorziet om "buiten een lint voor handelskernen de oprichting of de uitbreiding van een handelszaak [toe te laten] voor zover zij gevestigd is op een gelijkvloerse verdieping die daarvoor is ontworpen" is aangepast aan de inhoud van het plan door de verwijzing naar het lint voor handelskernen te schrappen;

AV 00.11 Overwegende dat een aantal reclamanten het algemene voorschrift 11 van het plan bekritiseren om de redenen dat het een geschreven weergave is van het algemene voorschrift 0.15 van het GBP met enkele wijzigingen, terwijl dat voorschrift door het algemene voorschrift 14 van het plan niet meer van toepassing is binnen de perimeter van het plan; dat ze verzoeken dat het algemene voorschrift 11 van het plan wordt geschrapt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het AV 0.15 van het GBP verwijst naar de gebiedsbestemming van het GBP, die verschilt van die van het plan; dat het dus noodzakelijk is om de inhoud van het AV 0.15 van het GBP aan te passen aan de realiteit van het plan, door in het AV 00.14 van het plan expliciet te voorzien dat het niet van toepassing is binnen de perimeter van het plan, door de inhoud ervan weer te geven in het AV 00.11 van het plan dat op de gebiedsbestemming van het plan van toepassing is en door de inhoud ervan daaraan aan te passen; dat het AV 00.11 van het plan het aldus mogelijk maakt om de inhoud van het AV 0.15 van het GBP toe te passen op de kaart van de bestemmingen van het plan;

AV 00.12 Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat het algemene voorschrift 12 van het plan verwijst naar een samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 dat niet meer van kracht is sinds de vervanging ervan door het samenwerkingsakkoord van 16 februari 2016 tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn; dat zij verzoeken om een wijziging in die zin van dat voorschrift;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het verordenende luik van het plan werd gewijzigd met het oog op de actualisering van de verwijzing van het AV 00.12 naar het samenwerkingsakkoord van 16 februari 2016 tussen de federale staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn, dat het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 heeft opgeheven;

Overwegende dat een aantal reclamanten vraagtekens zetten bij de redenen die het verschil in regelgeving rechtvaardigen tussen het algemene voorschrift 0.16 van het GBP en het algemene voorschrift 12 van het plan, in die zin dat dit laatste de vestiging verbiedt over de hele perimeter van het plan van een inrichting waar gevaarlijke stoffen zich bevinden, terwijl er zich een gebied voor stedelijke industrieën bevindt, dat juist een van de enige twee gebieden is waarin het GBP deze inrichtingen toestaat; dat ze verzoeken dat dit verbod naar behoren wordt gemotiveerd, omdat het veel verder gaat dan de verplichtingen opgelegd door de "Seveso"-richtlijn, die het samenwerkingsakkoord van 2016 en het voorschrift 0.16 van het GBP willen omzetten in het Brusselse recht;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de regering specificeert dat het AV 00.12 het equivalent van het algemene voorschrift 0.16 van het GBP overneemt, dat alleen de SEVESO-inrichtingen toestaat in gebieden voor stedelijke industrieën en in gebieden voor havenactiviteiten en vervoer van het GBP, die onbestaande zijn binnen de perimeter van het plan; dat dit verbod onafhankelijk moet worden gehandhaafd bij de oprichting van een voor het plan specifiek gebied voor stedelijke industrieën, waarin het niet opportuun is om SEVESO-inrichtingen toe te staan gelet op de bebouwde context en de ontwikkelingsdoelstellingen van de Driehoeksite;

AV 00.13 Overwegende dat de gemeente Oudergem verzoekt om vermelding in het algemene voorschrift 13 van de wettelijke verwijzingen die het speciale beschermingsgebied van "Het Zoniënwoud met linten en aangrenzende beboste domeinen en de Woluwevallei - complex Zoniënwoud - Woluwevallei" en de bescherming ervan definiëren;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de verwijzing naar het Van speciale beschermingsgebied van "Het Zoniënwoud met linten en aangrenzende beboste domeinen en de Woluwevallei - complex Zoniënwoud - Woluwevallei" aangewezen door het besluit van 14 april 2016 tot aanwijzing van het Natura 2000-gebied - BE1000001, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 13 mei 2016 op pagina 31.557, volstaat om het te identificeren; dat het niet aan de inhoud van het plan is om te herinneren aan de gehele bescherming die erop van toepassing is, temeer daar informatie in het MER en in de adequate milieubeoordeling is opgenomen;

Overwegende dat een aantal reclamanten het algemene voorschrift 13 van het plan bekritiseren om de redenen dat de verzachtende maatregelen niet gedetailleerd zijn per gebied of per site en dat het dus onmogelijk is om te weten op welke projecten ze van toepassing zijn; dat zulks erop neerkomt dat reglementaire waarde wordt verleend aan alle verzachtende maatregelen waarin het milieueffectenrapport voorziet, die een uiterst rigide kader vormen; dat dat afwijkt van de inhoud van het door het BWRO bepaalde plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten verzoeken het algemene voorschrift 13 uit het plan te halen, rekening houdend met het te restrictieve karakter ervan; dat zij, bij gebreke daarvan, verzoeken een minder rigide kader te voorzien en daarbij een zekere speelruimte te laten bij de uitvoering van verzachtende maatregelen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het verordenende luik is gewijzigd om de bewoordingen van het AV 00.13 nader te omschrijven; dat het AV 00.13 van het plan ertoe strekt de ontwerpers te verplichten rekening te houden met de door het MER aanbevolen verzachtende maatregelen; dat de integratie van deze maatregelen in de projecten tot uitvoering van het plan niet vereist is, voor zover andere in de projecten geïntegreerde maatregelen met gelijkwaardige effecten de integriteit van de beschermde habitats en soorten kunnen waarborgen in het speciale beschermingsgebied van "Het Zoniënwoud met linten en aangrenzende beboste domeinen en de Woluwevallei - complex Zoniënwoud - Woluwevallei";

AV 00.14 Overwegende dat de gemeente Oudergem het algemene voorschrift 14 onduidelijk acht;

Overwegende dat de gemeente Oudergem verzoekt om in het plan te specificeren of de algemene voorschriften voorzien in het verordenende luik de algemene voorschriften van het GBP vervangen;

Overwegende dat een aantal reclamanten van oordeel zijn dat de algemene voorschriften van het GBP die worden opgesomd in het algemene voorschrift 14 van het plan moeten kunnen worden toegepast wanneer ze niet in strijd zijn met het plan; dat zij verzoeken dat het algemene voorschrift 14 van het plan in die zin wordt gewijzigd;

Overwegende dat de gemeente Oudergem voorstelt om alle algemene voorschriften van het GBP te schrappen en de voorschriften die moeten worden behouden letterlijk te kopiëren, om de leesbaarheid van het plan te verbeteren;

Overwegende dat een aantal reclamanten verzoeken om het algemene voorschrift 14 van het plan te schrappen ten gunste van een of meer voorschriften die alleen de door het plan aangebrachte wijzigingen zouden benadrukken ten opzichte van de algemene voorschriften van het GBP;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstellen om de draagwijdte van de door het plan aangebrachte wijziging van de voorschriften van het GBP duidelijk aan te geven, en te verzekeren dat het voorschrift "tegenstrijdig" is en niet alleen niet-conform;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het van belang is gebleken om de afstemming van de algemene voorschriften van het GBP met het plan expliciet te regelen; dat het AV 00.14 van het plan de algemene voorschriften van het GBP opsomt die niet van toepassing zijn in de perimeter van het plan, hetzij om opportuniteitsredenen, hetzij omdat ze zonder voorwerp zijn, hetzij om redenen van onverenigbaarheid, terwijl bepaalde algemene voorschriften soms in het plan worden overgenomen, wanneer het nodig is ze aan te passen aan de realiteit van het plan, hetgeen noodzakelijk is voor de meeste algemene voorschriften van het GBP die verwijzen naar de gebiedsbestemming van het GBP, wanneer deze gebiedsbestemming afwijkt van die van het plan; dat in een dergelijk geval wordt bepaald dat het overeenkomstige algemene voorschrift van het GBP niet van toepassing is;

Dat door deze aanpak de mensen op het terrein gemakkelijk een onderscheid kunnen maken tussen de algemene voorschriften van het GBP die niet van toepassing zijn binnen de perimeter van het plan en die welke er wel van toepassing zijn;

Overwegende dat de gemeente Oudergem verzoekt om toevoeging van het algemene voorschrift 0.1 van het GBP en om schrapping van het voorschrift 0.6 van het GBP van de lijst van niet-toepasselijke voorschriften;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het AV 0.1 van het GBP de voorrang van de algemene voorschriften van het GBP regelt op de algemene voorschriften van het GBP, ten opzichte van de gebiedsbestemming van het GBP, en niet die van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten verzoeken dat de niet-toepassing van het bijzondere voorschrift 0.6 van het GBP binnen de perimeter van het plan wordt gerechtvaardigd om de reden dat deze optie moeilijk te begrijpen is in het licht van de doelstelling van het voorschrift die voorziet dat de handelingen en werkzaamheden de plantaardige en daarna de minerale, esthetische en landschappelijke kwaliteiten van de binnenterreinen van huizenblokken verbeteren en er het behoud of de aanleg van oppervlakten in volle grond bevorderen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het AV 0.6 van het GBP betrekking heeft op de bescherming van de binnenterreinen van huizenblokken; dat de door het plan voorgestelde stedelijke vorm geen binnenterrein omvat, maar verschillende kwalitatieve groene ruimten en een gebied van landschapskwaliteit langs de stadsboulevard voorziet ter compensatie; dat het AV 00.06 van het plan ook de aanleg van groene ruimten oplegt voor projecten met een grondoppervlakte van minimaal 5.000 m2; dat het strategische luik voor het overige groene ambities bevat, samen met verschillende doelstellingen die erop gericht zijn deze uit te voeren, zoals de ontwikkeling van transversale maatregelen ter bevordering van de natuur en biodiversiteit en de maximalisatie van de doordringbaarheid en de vergroening van openbare ruimten;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat de inhoud van het voorschrift 0.7 van het GBP niet in het plan is opgenomen; dat bepaalde voorzieningen die op basis van het voorschrift 0.7. van het GBP kunnen worden geweigerd indien ze niet voldoen aan de reglementaire voorschriften van het plan, bij gebrek aan verduidelijking in die zin; dat het onevenredig is om het scheppen van voorzieningen van collectief belang op zo'n rigide manier te verhinderen, terwijl deze per definitie een doelstelling van algemeen belang nastreven;

Overwegende dat de gemeente Oudergem verzoekt om in het plan te specificeren of het bijzondere voorschrift 7.3 van het GBP, dat niet is opgenomen in de bijzondere voorschriften van het RPA, al dan niet wordt geannuleerd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de toepassing van het AV 0.7 van het GBP binnen de perimeter van het plan door het AV 00.14 van het plan niet werd uitgesloten om de reden dat de toepassing van dit algemene voorschrift niet onverenigbaar werd geacht met de voorschriften van het plan; dat bijgevolg het AV 0.7 van het GBP het mogelijk maakt om voorzieningen van collectief belang of van openbare dienst te scheppen in alle gebieden van het GBP die zijn opgenomen binnen de perimeter van het plan, met inachtneming van de voorwaarden waarin dit AV van het GBP voorziet en de gebiedsbestemming waarnaar het verwijst;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich verzetten tegen de niet-toepassing van het algemene voorschrift 0.9 van het GBP binnen de perimeter van het plan;

Overwegende dat de regering in dat verband verwijst naar de motivatie met betrekking tot het AV 00.08;

Overwegende dat een aantal reclamanten verzoeken dat het plan verwijst naar de KaTKS van het GBP;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het AV 0.14 van het GBP betrekking heeft op de gebiedsbestemming van het GBP; dat de toepassing ervan door het AV 00.14 wordt uitgesloten van de perimeter van het plan om de doelstellingen van het plan niet te ondermijnen; dat het AV 00.14 van het plan niettemin bepaalt dat de vloeroppervlakte toegewezen aan kantoren en activiteiten voor de vervaardiging van immateriële goederen in de woongebieden en gemengde gebieden van het GBP evenwel in aanmerking moet worden genomen overeenkomstig voorschrift 0.14 voor het bijwerken van het saldo van de toelaatbare kantoren en activiteiten voor de vervaardiging van immateriële goederen in het netwerk.

Overwegende dat een aantal reclamanten vraagtekens zetten bij het lot van de bijzondere voorschriften van het GBP; dat zij van oordeel zijn dat indien alle bijzondere voorschriften van het GBP niet van toepassing zijn en worden vervangen door de bijzondere voorschriften van het plan, het plan duidelijk het kader zou overschrijden dat het BWRO ervoor stelt, aangezien dat vrijwel het geheel van het GBP binnen zijn perimeter zou opheffen; dat indien de bijzondere voorschriften van het GBP van toepassing zijn, behalve in geval van tegenstrijdigheid met het plan, telkens een vergelijking zal moeten worden gemaakt tussen het GBP en het plan en zal moeten worden bepaald of sommige van de betrokken voorschriften al dan niet onverenigbaar zijn, rekening houdend met de gekende toepassingsmoeilijkheden en de rechtsonzekerheid die deze met zich meebrengen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de regering van oordeel is dat het overlappen van de voorschriften van het GBP en het RPA tot totale verwarring zou leiden enerzijds omdat de gebiedsbestemming van het GBP en die van het RPA elkaar niet dekken, en anderzijds omdat bepaalde algemene voorschriften van het GBP op een verschillende manier van toepassing zijn afhankelijk van de gebiedsbestemming van het GBP; dat het RPA er juist toe strekt die gebiedsbestemming te hertekenen;

Dat het plan derhalve voorziet in een nieuwe gebiedsbestemming en nieuwe bestemmingsgebieden die er specifiek voor zijn, en die niettemin gebaseerd zijn op die van het GBP om het werk van mensen op het terrein te vereenvoudigen en te beveiligen;

Bijkomende algemene voorschriften Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) verzoekt om de toevoeging van het volgende algemene voorschrift met betrekking tot de akoestische kwaliteit van de gebouwen, overeenkomstig maatregel 35 van het Plan Quiet Brussels: "Elk project moet rekening houden met zijn geluids- en trillingsomgeving en desgevallend verzachtende maatregelen voorstellen (isolatie, rustige gevel) om kwalitatieve omstandigheden van bewoning voor deze gebouwen te waarborgen";

Overwegende dat de regering aangeeft dat de akoestische kwaliteit van de gebouwen niet binnen de mate van detail van het plan valt;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel verzoekt om de toevoeging van het volgende algemene voorschrift met betrekking tot het geïntegreerde regenwaterbeheer, in overeenstemming met het Waterbeheerplan: "Elk project zal zorgen voor een geïntegreerd regenwaterbeheer, wanneer een waterloop of een schacht aanwezig is, zal deze in de eerste plaats gebruikt worden als afvoer voor de overstorten van de gebouwde (lucht-)retentiestructuren. Wanneer meerdere projecten gelijktijdig worden uitgevoerd en dit technisch haalbaar is, dient ervoor te worden gezorgd dat er slechts één lozingspunt is voor die regenwateroverstorten.";

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan in zijn strategische luik de aanbevelingen van het MER inzake fauna en flora, water- en bodembeheer heeft geïntegreerd, met uitzondering van de aspecten die niet binnen de mate van detail van het ontwerpplan vallen en die bij vergunningsaanvragen zullen moeten worden onderzocht;

Dat het verordenende luik van het plan is gewijzigd om er het AV 00.16 in op te nemen, dat bepaalt dat "de handelingen en werkzaamheden een geïntegreerd regenwaterbeheer ( infiltratie of retentie) mogelijk maken en/of het gebruik van doordringbare materialen bevorderen" om de groene ambitie van het plan te versterken, met name inzake regenwaterbeheer; dat dit voorschrift op reglementaire manier de gelijkaardige wijziging weergeeft die werd aangebracht aan het strategische luik van het plan, om de doelstellingen ervan te specificeren inzake de maximalisatie van de doordringbaarheid van de sites met het oog op een goed regenwaterbeheer in overeenstemming met de aanbevelingen van het MER; dat deze wijziging niet wordt geacht een grote impact te hebben op het milieu en bovendien gering is, aangezien deze ertoe strekt te verzekeren dat in het kader van de projecten tot uitvoering van het plan rekening wordt gehouden met de doelstellingen inzake geïntegreerd regenwaterbeheer zoals toegelicht in het strategische luik van het plan;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel verzoekt om de toevoeging van het volgende algemene voorschrift met betrekking tot het waterbeheer: "bij elke vergunningaanvraag zal de BAF+ moeten worden berekend";

Overwegende dat de regering aangeeft dat de berekening van de BAF+ niet binnen de mate van detail van het plan valt, maar zal worden onderzocht in het kader van de vergunningsaanvragen; dat deze berekening trouwens wordt opgenomen in de indicatoren voor de opvolging van het plan;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel verzoekt om de toevoeging van het volgende algemene voorschrift met betrekking tot het hergebruik van materialen bij renovatie en/of afbraak-wederopbouw, om te voldoen aan de doelstellingen van het GPCE: "Elk reconversie- of afbraak-wederopbouwproject zal het potentieel voor reconversie van het gebouw, voor het hergebruik van materialen en voor circulariteit moeten analyseren, een architecturale analyse van het goed moeten verschaffen en moeten bewijzen dat de afbraak de meest duurzame optie is.";

Overwegende dat de regering aangeeft dat de duurzaamheid van de gebouwen impliciet is en wordt beheerd door andere reglementaire instrumenten in het kader van de toelatingsprocedures; dat het verordenende luik van het plan is gewijzigd om er het AV 00.15 in op te nemen, waarin wordt bepaald dat de handelingen en werkzaamheden "bijdragen tot de vermindering van afval, de aanpasbaarheid en opschaalbaarheid van ruimten en programma's mogelijk maken en het hergebruik van bestaande hulpbronnen op of nabij de site bevorderen" om de groene ambitie van het plan te versterken; dat dit voorschrift op reglementaire manier de gelijkaardige wijziging weergeeft die werd aangebracht aan het strategische luik van het plan om de doelstellingen ervan te versterken inzake circulaire economie en duurzaamheid; dat deze aanbeveling inhaakt op de aanbevelingen geformuleerd in het MER van het ontwerpplan op het gebied van afval; dat de toevoeging van dit aspect in het verordenende luik het verplicht maakt om rekening te houden met deze problematiek, maar niets verandert aan de effecten die op dit gebied in het MER zijn geïdentificeerd; dat deze wijziging gering is aangezien deze ertoe strekt te verzekeren dat in het kader van de projecten tot uitvoering van het plan rekening wordt gehouden met de doelstellingen inzake circulaire economie en duurzaamheid zoals toegelicht in het strategische luik van het plan;

Overwegende dat het bestuur belast met territoriale planning (Perspective) de toevoeging van een algemeen voorschrift voorstelt om een sterke en samenhangende visie voor te stellen in verband met actieve mobiliteit, zoals ontwikkeld in het gewestelijk mobiliteitsplan (GoodMove): "De inrichting van de gebouwen integreert parkeerplaatsen die aan het gebruik van actieve vervoermiddelen zijn aangepast.";

Overwegende dat de regering aangeeft dat het ontwerpplan is gewijzigd om er het AV 00.18 in op te nemen, dat bepaalt dat in het kader van een effectenbeoordeling in verband met een project, de aanvrager ervoor zal aantonen dat zijn project verenigbaar is met de mobiliteitsambities van het plan; dat dit reglementaire voorschrift op reglementaire manier, voor projecten die onderworpen zijn aan een milieueffectenbeoordeling, de gelijkaardige wijziging weergeeft die werd aangebracht aan het strategische luik, zodat aanvragers van een vergunning in een aan hun aanvraag toegevoegde nota moeten aantonen in hoeverre hun projecten verenigbaar zijn met of bijdragen tot de mobiliteitsambities van het plan; dat dit reglementaire voorschrift ertoe strekt te verzekeren dat bij projecten van een bepaalde omvang, die met name gevolgen hebben op het gebied van mobiliteit, wordt rekening gehouden met de in het plan aanbevolen mobiliteitsstrategie;

Dat deze wijziging gering is en niet wordt geacht een grote impact te hebben op het milieu, aangezien deze betrekking heeft op een element dat aan het vergunningsaanvraagdossier moet worden toegevoegd om de effectiviteit van de mobiliteitsambities van het plan te waarborgen;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat de bepalingen van de GSV van toepassing zijn binnen de perimeter van het plan voor zover ze niet in strijd zijn met het plan; dat dat inhoudt dat bepaalde mogelijkheden van het plan mogelijk niet kunnen worden benut indien blijkt dat de bepalingen van de GSV restrictiever zijn zonder in strijd te zijn met het plan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de voorschriften van het verordenende luik van het plan zijn opgesteld in de vorm van positieve regels, op basis waarvan de mensen op het terrein de tegenstrijdigheid van de bestaande planologische en reglementaire bepalingen kunnen beoordelen, overeenkomstig de rechtspraak van de Raad van State;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie verzoekt in het plan een lijst op te nemen van voorschriften die afwijken van de huidige regels;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie verzoekt het verordenende luik van het plan aan te vullen met een lijst van voorschriften die afwijken van de huidige regels en een verklarend luik;

Overwegende dat een aantal reclamanten verzoeken dat het plan specificeert welke bepalingen van de andere plannen en verordeningen het opheft volgens het beginsel van impliciete opheffing, om; de toepassing ervan te verduidelijken; een omslachtige methodiek en discussies over het bestaan van tegenstrijdigheden tussen de bepalingen van het plan en andere plannen en verordeningen te vermijden om hun impliciete opheffing te beoordelen; zich te richten tot de aanbeveling tot expliciete opheffing van de wetgeving van de afdeling wetgeving van de Raad van State; te zorgen voor een minimum aan rechtszekerheid;

Overwegende dat een aantal reclamanten verzoeken dat het plan in het verordenende luik de enige bepalingen opneemt die verschillen van het GBP en de GSV en deze opheffen; dat andere bepalingen die gelijkwaardig zijn aan die van het GBP en de GSV worden geïdentificeerd in het strategische luik van het plan; om de reden dat dit de nodige duidelijkheid zal verschaffen voor de uitvoering van het plan en voor het werk van de actoren in het veld; dat dit de rechtszekerheid en uniformiteit van regelgeving zal vergroten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het niet nodig is de voorschriften van het plan die afwijken van de huidige regels te vermelden, voor zover deze voorschriften de bepalingen van de plannen en verordeningen opheffen die daarmee in strijd zijn krachtens artikel 30/9, § 2 van het BWRO; dat dergelijk werk onverteerbaar en mogelijk onvolledig zou zijn, temeer daar de thans geldende regels ook kunnen evolueren;

Dat het evenmin nodig is om de bepalingen van de plannen en verordeningen waarvan wordt afgeweken te vermelden, aangezien krachtens artikel 30/9, § 2 van het BWRO de bepalingen van de plannen en verordeningen die in strijd zijn met de reglementaire normen van het plan worden opgeheven; dat bovendien dergelijk werk ook snel onverteerbaar zou zijn, aangezien het voor elk gebied afzonderlijk zou moeten worden uitgevoerd en voor elk voorschrift de omvang van de tegenstrijdigheid zou moeten specificeren; dat het raadzamer werd geacht om positieve regels vast te leggen, op basis waarvan de mensen op het terrein de tegenstrijdigheid van de bestaande planologische en reglementaire bepalingen kunnen beoordelen, overeenkomstig de rechtspraak van de Raad van State;

Dat ze eraan herinnert dat het doel van het verordenende luik is om een visie voor een samenhangend stedelijk project te definiëren en te omkaderen door de onveranderlijke elementen ervan te definiëren, waarvan de uitvoering moet worden verzekerd door bepaalde reglementaire bepalingen inzake afmetingen en inplanting, naast de bestemmingen; dat de bepalingen van het BBP, de GSV en de GemSV van toepassing blijven binnen de perimeter van het plan, tenzij ze in strijd zijn met de reglementaire bepalingen van het plan waardoor ze worden opgeheven;

Dat ze eraan herinnert dat het overlappen van de voorschriften van het GBP en het RPA tot totale verwarring zou leiden enerzijds omdat de gebiedsbestemming van het GBP en die van het RPA elkaar niet dekken, en anderzijds omdat bepaalde algemene voorschriften van het GBP op een verschillende manier van toepassing zijn afhankelijk van de gebiedsbestemming van het GBP; dat het RPA er juist toe strekt die gebiedsbestemming te hertekenen; dat het plan derhalve voorziet in een nieuwe gebiedsbestemming en nieuwe bestemmingsgebieden die er specifiek voor zijn, en die niettemin gebaseerd zijn op die van het GBP om het werk van de mensen op het terrein te vereenvoudigen en te beveiligen;

Overwegende dat een aantal reclamanten het gebrek aan mogelijkheid voor publiekrechtelijke personen om af te wijken van de bepalingen van het verordenende luik van het plan bekritiseren, terwijl laatstgenoemden, zoals de Commissie en de andere Europese instellingen, per definitie een doelstelling van algemeen belang nastreven, die onder bepaalde voorwaarden een afwijking van de vereisten van het plan kan rechtvaardigen, om redenen in verband met de veiligheid van hun personeel en/of hun bezoekers of in het geval dat een van de vereisten de Commissie of een instelling zou verplichten de bevoegdheden die hen door de verdragen zijn toegekend te overschrijden;

Overwegende dat een aantal reclamanten verzoeken dat het plan voorziet in een mogelijkheid voor publiekrechtelijke personen om onder bepaalde gerechtvaardigde voorwaarden af te wijken van het RPA; dat zij de toevoeging voorstellen van het volgende voorschrift: "Een vergunning kan in afwijking van dit plan worden verleend wanneer deze wordt aangevraagd door een publiekrechtelijk persoon in de zin van artikel 175 van het BWRO, op voorwaarde dat de handelingen en werkzaamheden rechtstreeks verband houden met de uitoefening van haar opdrachten en voor zover deze afwijkingen: 1° gerechtvaardigd zijn rekening houdend met de specifieke kenmerken van het project ten aanzien van de precieze locatie waar het is gepland;2° de coherente uitvoering van dit plan in de rest van zijn toepassingsgebied niet in het gedrang brengen"; Overwegende dat de regering eraan herinnert dat er geen mogelijkheid tot afwijking bestaat ten aanzien van de reglementaire voorschriften van het plan, in tegenstelling tot die van het BBP;

Dat er, gelet op de inrichtingsopties van het plan die zijn opgenomen in het verordenende luik ervan, geen bijzondere reden is om te voorzien in afwijkende voorschriften voor overheden; 3. Bijzondere voorschriften - algemene opmerkingen Dichtheid en programmatische gemengdheid Overwegende dat verscheidene reclamanten kritiek uiten op de geplande dichtheden van de aanpalende sites en daarbij aanvoeren dat ze te groot zijn;dat ze zullen leiden tot geluidshinder, ongemakken, een gevoel van onderdrukking, een stijging van de verplaatsingen, wat in strijd is met het algemene doel van het RPA "de levenskwaliteit te verbeteren";

Overwegende dat de regering aangeeft dat de gevolgen van het plan onderzocht werden in het MER; dat de aanbevelingen van het MER, met name op het gebied van programmering en dichtheid, verwerkt zijn in het plan; dat de dichtheid van de aanpalende sites derhalve niet als problematisch beschouwd wordt en dat de regering van mening is dat het plan beantwoordt aan het algemene doel de levenskwaliteit te verbeteren door te zorgen voor een beheerste dichtheid overeenkomstig het GPDO;

Overwegende dat verscheidene reclamanten vragen dat de verdichting de woonoppervlakte verbetert en met name zorgt voor "betaalbare" huisvesting; dat de handels- en kantoorfunctie slechts een aanvulling vormen op de huisvestingsfunctie;

Overwegende dat verscheidene reclamanten bezwaar maken tegen de creatie van nieuwe woon- en kantooroppervlakte;

Overwegende dat verscheidene reclamanten bezwaar maken tegen de creatie van nieuwe handelsoppervlakte en daarbij aanvoeren dat er al veel handelszaken gevestigd zijn en in het Brussels Gewest;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de verbetering van de levenskwaliteit voor de inwoners beoogt; dat de perimeter van het plan overeenstemt met de prioritaire ontwikkelingspool van de Delta-Herrmann-Debroux-site, zoals geïdentificeerd in het GPDO dat werd goedgekeurd op 12 juli 2018;

Dat het plan, in het kader van de programmatische gemengdheid dat het wil ontwikkelen overeenkomstig de doelstellingen van het GPDO, huisvesting integreert in de economische ontwikkeling alsmede een coherente visie op mobiliteit en economische ontwikkeling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; dat hierboven al werd uiteengezet dat het absoluut noodzakelijk is de beschikbare ruimte optimaal te benutten om te beantwoorden aan de actuele en toekomstige behoeften op het gebied van huisvesting, voorzieningen en verwante diensten;

Dat het plan het eveneens mogelijk zal maken voorzieningen, handelszaken, nuttige diensten voor de bevolking en een nabijheidseconomie te creëren;

Dat de regering eraan herinnert dat het strategische luik van het plan werd gewijzigd om erin op te nemen dat de huisvesting die gecreëerd wordt op de terreinen die eigendom zijn van het Gewest, voor minimaal 50 % uit sociale woningen moet bestaan, overeenkomstig de Gewestelijke Beleidsverklaring 2019-2024 die voorziet in de creatie van betaalbare huisvesting;

Overwegende dat verscheidene reclamanten kritiek uiten op het MER wat betreft het programma van de bestemmingen van het plan en daarbij aanvoeren dat de in dit hoofdstuk genoemde totalen per programma niet overeenstemmen met de waarden die men verkrijgt als men de tabellen van 1 (Triomf), 2 (Delta), (Driehoek), (Beaulieu), 9 (Demey) optelt; dat de titel van de totalen per programma niet gedefinieerd is en ook niet overeenstemt met die van de tabellen 1 (Triomf), 2 (Delta), 5 (Driehoek), 7 (Beaulieu), 9 (Demey); dat het derhalve niet mogelijk is op basis van deze cijfers de inhoud van het algemene programma van het plan en per site op correcte en gedetailleerde wijze te vergelijken en te analyseren;

Overwegende dat verscheidene reclamanten vragen dat het MER wordt aangevuld met een gedetailleerde berekening teneinde een nauwgezette controle en analyse van het programma van bestemmingen van het plan mogelijk te maken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de in het MER genoemde cijfers afkomstig zijn van de verschillende hypothesen op basis waarvan de effecten van het ontwerp en de alternatieven daarvoor onderzocht werden om na te gaan welk scenario de voorkeur geniet en aanbevelingen te formuleren; die aanbevelingen werden verwerkt in het plan met uitzondering van degene die niet binnen de mate van detail van het plan vallen;

Dat de programma's van de aanpalende sites werden voorgesteld in deel 3 - Methodologie en voorstelling van de alternatieven;

Dat er een gedetailleerde tabel voor iedere site werd opgesteld; dat punt 2.3 van deel 3 een samenvattende tabel bevat; dat de tabellen een totaal voor elk alternatief en voor iedere site vermelden;

Aanvullende voorschriften met betrekking tot de bouwhoogtes Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek uiten op de voorschriften betreffende de bouwhoogte aangezien de hoogtes worden vastgelegd in bouwlagen en gemiddeld aantal bouwlagen, waarbij ze aanvoeren dat het begrip "bouwlaag" niet precies is en niet gedefinieerd wordt; dat de berekeningsmethode en het begrip "gemiddelde hoogte" niet nader omschreven worden; dat de gebieden met verschillende hoogtes niet precies afgebakend zijn;

Overwegende dat verscheidene reclamanten vragen dat de methode voor de berekening van de gemiddelde hoogte wordt vastgelegd met voldoende wiskundige nauwkeurigheid, in meter in plaats van in bouwlagen, en daarbij precies vast te leggen vanaf welke bouwlaag begonnen de meting begint;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstellen het bijzondere voorschrift 4.4.6 van het plan als volgt te wijzigen: "Als de opgegeven hoogte verwijst naar een gemiddelde hoogte (GH) in een bepaald gebied, zijn volumeverschillen in dat gebied toegelaten op voorwaarde dat de som van de volumes van de verschillende bouwwerken (V1 tot Vn) niet hoger is dan het maximale volume (Vmax.) dat als volgt wordt berekend: (V1+...+Vn) < Vmax, waarbij: 1. Vmax = GH*GO;2. GH= gemiddelde hoogte van de bouwwerken opgelegd door het PVA van het gebied (x, y of z m);3. GO = de grondoppervlakte van het deel van het project dat gelegen is in een "gebied met gemiddelde hoogte = x, y of z m";4. V1 tot Vn = volume van elk deel van het bouwwerk, berekend als volgt: projectie op de grond van het bouwwerk, vermenigvuldigd met de hoogte van het bouwwerk op elk punt.Als de hoogte van het bouwwerk te onregelmatig is, kan de aanvrager het volume van het bouwwerk berekenen door de projectie op de grond te vermenigvuldigen met de maximale hoogte;

Wetende dat de hoogte van bouwwerken nooit meer mag bedragen dan u m in gebieden met een gemiddelde hoogte = x m, v m in gebieden met een gemiddelde hoogte = y m en w m in gebieden met een gemiddelde hoogte = z m, behalve op plaatsen waar zich een landschappelijk herkenningspunt bevindt";

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat er geen enkele afwijking van de voorschriften van het verordenende luik kan worden toegestaan en dat bij de aanleg van gebieden waarin verschillende functies ontwikkeld kunnen worden, een zekere flexibiliteit toch wenselijk is, met name wat betreft de hoogte, aangezien er een verscheidenheid aan types projecten ontwikkeld kunnen worden al naargelang de gekozen bestemming en de beperkingen die eigen zijn aan elke bestemming; dat het begrip bouwlaag" deze flexibiliteit biedt met inachtneming van de voorschriften van het strategische luik, waarin de stedelijke vorm en de verwachte bouwhoogtes zijn vastgelegd; dat de bouwhoogtes en met name hun verhouding tot de andere bouwwerken in deze of de aangrenzende gebieden overigens nauwkeuriger geanalyseerd zullen worden wanneer de vergunningsaanvragen onderzocht worden;

Dat het begrip "bouwlaag", dat gebruikt wordt in het plan, meer flexibiliteit biedt bij de uitvoering van het plan dan een hoogteregel uitgedrukt in meter, temeer daar de verschillen in het grondniveau van bepaalde sites soms groot zijn en het begrip "bouwlaag" dan beter gepast is; dat het begrip "bouwlaag" het bovendien mogelijk maakt te voorzien in soms specifieke behoeften die een bijzondere plafondhoogte rechtvaardigen, wat niet mogelijk zou zijn met een regel die een absolute hoogte vastlegt;

Dat het verordenende luik van het plan echter is gewijzigd teneinde de maximale hoogte van de gangbare verdiepingen vast te leggen op 3,5 m van plaat tot plaat in het geval van een bestemming als huisvesting;

Dat het begrip "gemiddelde hoogte" niet gedefinieerd is in het plan met hetzelfde doel een zekere flexibiliteit te bieden bij de uitvoering van het plan; dat de gemiddelde hoogte die wordt opgelegd door de aanvullende voorschriften van het verordenende luik van het plan, wordt berekend volgens de gangbare definities van "hoogte" en "gemiddelde";

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de precieze grenzen van gebieden met verschillende hoogtes exact vastgelegd worden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de verschillende hoogtes worden opgelegd in geschreven voorschriften, die de hoogtes bepalen door te verwijzen naar bestaande of geplande wegen of publieke ruimtes, zonder dat ze het voorwerp uitmaken van een grafisch voorschrift dat de hoogtegebieden aangeeft waarvan niet kan worden afgeweken, teneinde een minimum aan flexibiliteit te bieden bij de realisatie van de stedelijke vorm van het gebied;

Overwegende dat verscheidene reclamanten zich vragen stellen bij het gemiddelde trottoirniveau ter hoogte van een gebouw waarmee rekening moet worden gehouden om de bouwhoogte te berekenen, aangezien het gebied wordt omgeven door verschillende publieke ruimtes;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat in het plan is bepaald dat het referentieniveau voor de bepaling van de bouwhoogte overeenstemt met het gemiddelde trottoirniveau ter hoogte van het gebouw;

Dat er rekening kan worden gehouden met alle trottoirniveaus ter hoogte van het gebouw om op basis daarvan het gemiddelde niveau van het trottoir ter hoogte van het gebouw te bepalen;

Dat het gemiddelde niveau van het trottoir ter hoogte van het gebouw derhalve wordt bepaald door het gemiddelde trottoirniveau langs heel de straatgevel van het gebouw te berekenen: Dat deze berekeningsmethode minder arbitrair is dan het trottoirniveau te meten in het midden van de straatgevel, aangezien het trottoirniveau aanzienlijk kan verschillen aan weerszijden van het midden van de gevel; 4. Bijzondere voorschriften betreffende de typische woongebieden van Herrmann-Debroux (B) BV 02.Typische woongebieden Overwegende dat verscheidene reclamanten kritiek uiten op het bijzondere voorschrift 02.03. van het plan, dat bepaalt dat de voorziening niet meer dan 250 m2 mag beslaan, terwijl de oppervlakte voor handelszaken wordt uitgebreid tot 300 m2;

Overwegende dat de regering aangeeft dat voorschrift 02.03 van het plan geïnspireerd is op de maximumgrenzen voor voorzieningen en handelszaken toegestaan in typisch woongebied van het GBP; dat het doel een programmatische gemengdheid te ontwikkelen, met buurtwinkels en -diensten die nuttig zijn voor inwoners, de limiet van 300 m2 handelszaken in de typische woongebieden van het plan rechtvaardigt;

Dat de grens van 250 m2 ook betrekking heeft op de productieactiviteiten;

Dat voorschrift 02.06.01, dat van toepassing is op het typisch woongebied van de site Stadion-Adeps, toelaat de vloeroppervlakte bestemd voor voorzieningen van collectief belang te vergroten tot 1.000 m2 per gebouw voor school-, culturele, sport-, sociale en gezondheidsvoorzieningen;

Dat bijzonder voorschrift 02.03 betreft een relatief klein deel van het plan; dat de toepassing van het AV 0.7 van het GBP binnen de perimeter van het plan door het AV 00.14 van het plan niet werd uitgesloten.

Dat het voorschrift 02.03 ongewijzigd is gebleven wat betreft de van de locatie van handeszaken, om hun ontwikkeling te beperken tot de gelijkvloerse en de eerste verdieping van de gebouwen, met de bedoeling om de activering van de benedenverdiepingen en de aangrenzende publieke ruimte te verzekeren en om te voorkomen dat deze functie wordt uitgebreid naar de andere verdiepingen van de gebouwen;

Dat deze regel wordt gerechtvaardigd door het residentiële karakter van de woonwijk; Dat de mogelijkheid om handeslzaken op de bovenverdiepingen te installeren de levenskwaliteit in de wijk kan verminderen, met name de installatie van een handelszaak op het dak in een woonwijk;

BV 02.06. Typisch woongebied Stadion-Adeps (site Stadion-Adeps) Overwegende dat de gemeente Oudergem vraagt het typisch woongebied op de site Stadion-Adeps uit de perimeter van het plan te halen; dat anders de bouwhoogtes moeten worden beperkt tot twee verdiepingen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het verordenende luik van het plan werd gewijzigd teneinde voorschrift 7.6, opgenomen in het ontwerp van plan, te schrappen en geen maximale bouwhoogte meer op te leggen; dat deze wijziging tot doel heeft de schaal van de bestaande bouwwerken in deze wijk te behouden;

Dat, als er geen maximumhoogte is vastgelegd in het plan, de bouwhoogtes worden bepaald door de GSV; dat aangezien de bouwhoogte van de bestaande gebouwen doorgaans varieert tussen G+1+D en G+2+D, de maximumhoogtes van de projecten op deze site lager zullen zijn dan hetgeen werd voorzien in het ontwerpplan; dat deze verlaging van de maximale bouwhoogtes van gering belang is op de schaal van het plan en geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu zal hebben, aangezien de bouwhoogtes binnen de grenzen van de GSV blijven, gelet op de reeds aanwezige bebouwing, zonder nieuwe effecten te veroorzaken waarmee geen rekening zou zijn gehouden in het MER met betrekking tot het ontwerpplan;

Overwegende dat verscheidene reclamanten bezwaar maken tegen het creëren van een woningdichtheid in het typisch woongebied Stadion-Adeps die hoger is dan de huidige normen voor woningdichtheid per hectare in het gebied, en daarbij aanvoeren dat de omliggende wegen niet voorzien zijn op een dergelijke woningdichtheid, dat de gemeentelijke financiën niet volstaan om de wegen te vernieuwen en te onderhouden;

Overwegende dat verscheidene reclamanten suggereren dat het plan voorziet in de mogelijkheid gemengde gebouwen op te richten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het woongebied van de site Stadion-Adeps momenteel als woongebied is opgenomen in het GBP; dat het typisch woongebied van het plan daarop geïnspireerd is en niet leidt tot een verhoging van de woningdichtheid in het gebied, maar wel aanzet tot de ontwikkeling van een programmatische gemengdheid in de toekomstige nieuwe gebouwen;

Overwegende dat verscheidene reclamanten bezwaar maken tegen de verhoging van de toegelaten bouwhoogte in het typisch woongebied Stadion-Adeps;

Overwegende dat verscheidene reclamanten vragen de maximumhoogte te beperken tot 3 verdiepingen en daarbij aanvoeren dat de aangrenzende bouwwerken 2 verdiepingen hoog zijn; dat het gaat om een woonwijk;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat voorschrift 7.6 in het ontwerpplan geen van beperking oplegt aan de bouwhoogte;

Dat de bouwhoogtes in het gebied zullen worden bepaald in overeenstemming met de GSV;

Typisch woongebied Demey (Demey-site) Overwegende dat verscheidene reclamanten bezwaar maken tegen het creëren van een typisch woongebied op de plaats waar zich nu de gemeenschappelijke tuinen Les Jardins de la Vignette bevindt;

Overwegende dat de gemeente Oudergem vraagt om het typisch woongebied Herrmann-Debroux tussen Kleine Wijngaardstraat nr. 70 en 78 te schrappen;

Overwegende dat verscheidene reclamanten vragen de gemeenschappelijke tuin Les Jardins de la Vignette te behouden, gezien diens goede ligging, goede zichtbaarheid, toegankelijkheid voor personen met beperkte mobiliteit, sociale functie als ontmoetingsplaats voor de wijkbewoners, rol in het groene netwerk en de onmogelijkheid de tuin te verplaatsen naar een andere plaats op de site;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen het voortbestaan van de gemeenschappelijke tuin te verzekeren en hem op zijn huidige plaats op te nemen in het plan;

Overwegende dat verscheidene reclamanten vragen het typisch woongebied op te nemen in het aangrenzende parkgebied;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het typisch woongebied van de Demeysite momenteel als typisch woongebied is opgenomen in het GBP; dat dit gebied werd gehandhaafd als typisch woongebied in het plan, teneinde er de toegang tot het park en de continuïteit van de bebouwing van de Kleine Wijngaardstraat te benadrukken en te kwalificeren, zoals aanbevolen in het strategische luik van het plan;

Dat het plan de vernietiging van de gemeenschappelijke tuin Les Jardins de la Vignette niet voorschrijft; dat het strategische luik aanbeveelt de tuin in de mate van het mogelijke te behouden of te verplaatsen; dat de voorschriften van het typisch woongebied van het plan gelden voor elke potentiële toekomstige bouw in het gebied; 5. Bijzondere voorschriften betreffende de sterk gemengde gebieden Herrmann-Debroux (C) - Gemengd gebied Herrmann-Debroux Overwegende dat verscheidene reclamanten van mening zijn dat het verplicht stellen van een gemiddelde hoogte van 7 bouwlagen veel te strikt is;dat zij vragen in plaats daarvan een maximale gemiddelde bouwhoogte op te leggen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan een gemiddelde hoogte van 5 bouwlagen oplegt voor de bouwwerken in het gemengd gebied van de Beaulieusite; dat dit gemiddelde uitgerekend tot doel heeft te zorgen voor enige flexibiliteit bij de inrichting van het gebied; Dat het verordenende luik van het plan werd gewijzigd om de toegestane maximumhoogte te verlagen tot 6 bouwlagen om een aansluiting met de bouwwerken van verschillende hoogtes te verzekeren;

Overwegende dat verscheidene reclamanten kritiek uiten op de zinsnede "Er wordt een aansluiting gemaakt tussen de bestaande gebouwen van verschillende hoogte" in zoverre dat dit streven juridisch aanvechtbaar is en zich zou moeten beperken tot het strategische luik;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de integratie in hun bebouwde omgeving van de toekomstige bouwwerken die gepland worden in het kader van de verschillende sites in de perimeter van het plan, aansluit bij het hoofddoel van het plan de stad te vervolledigen door de breuken en de fragmentering van het bebouwde landschap weg te werken; dat de regering van plan regelgevende kracht te geven aan dit beginsel van aansluiting tussen de gebouwen van verschillende hoogte, teneinde de verwezenlijking van het voornoemde doel te garanderen; dat het aan de uitreikende overheid is om te beoordelen, in het kader van de afgifte van de vergunningen, of het project voorziet in een aansluiting die een goede stedenbouwkundige integratie verzekert; dat het voorschrift 03.02 ongewijzigd is gebleven wat betreft de van de locatie van handeszaken, om hun ontwikkeling te beperken tot de gelijkvloerse en de eerste verdieping van de gebouwen, met de bedoeling om de activering van de benedenverdiepingen en de aangrenzende publieke ruimte te verzekeren en om te voorkomen dat deze functie wordt uitgebreid naar de andere verdiepingen van de gebouwen;

Dat deze regel wordt gerechtvaardigd door het residentiële karakter van de gemengd gebied; Dat de mogelijkheid om handeslzaken op de bovenverdiepingen te installeren de levenskwaliteit in de wijk kan verminderen, met name de installatie van een handelszaak op het dak in een woonwijk; 6. Bijzondere voorschriften betreffende de sterk gemengde gebieden Herrmann-Debroux (C) - Sterk gemengde gebieden Herrmann-Debroux Overwegende dat verscheidene reclamanten opmerken dat de invoering van een maximumquotum per gebied vereist dat er een geactualiseerde overzichtsstaat wordt bijgehouden, vergelijkbaar met de KaSTK van het GBP;dat ze zich afvragen welk instrument ter beschikking gesteld zal worden van de uitreikende overheden om deze opvolging te verzekeren;

Overwegende dat de regering aangeeft dat AV 00.14 van het plan bepaalt dat de vloeroppervlakte bestemd voor kantoren en activiteiten voor de vervaardiging van immateriële goederen in de woongebieden en de gebieden met gemengd karakter van het GBP moet in aanmerking genomen worden overeenkomstig AV 00.14 van het GBP voor het bijwerken van het saldo van de toelaatbare kantoren en activiteiten voor de vervaardiging van immateriële goederen in het netwerk;

Overwegende dat verscheidene reclamanten opmerken dat het bijzondere voorschrift 04.02. van het plan identiek is aan het voorschrift van het GBP; dat zij vragen dat voorschrift te schrappen om de reden dat het geen nut heeft; dat zij vragen om anders te preciseren dat het plan alle voorschriften van het GBP opheft die identiek zijn aan de voorschriften van het plan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat voorschrift 04. van het plan betrekking heeft op de sterk gemengde gebieden Herrmann-Debroux, die verschillen van de sterk gemengde gebieden van het GBP; dat de regering eraan herinnert dat het plan een eigen indeling in gebieden heeft en eigen voorschriften, teneinde te voorkomen dat de bepalingen ervan overlappen met die van het GBP, waarop het echter wel geïnspireerd is, om het werk in de praktijk te vereenvoudigen en meer zekerheid te bieden;

BV 04.03. Jules Cockxwijk Nieuwe gebouwen (Deltasite) Overwegende dat verscheidene reclamanten kritiek uiten op de vestiging van handelszaken op de benedenverdieping van de geplande gebouwen en daarbij aanvoeren dat dat niet functioneert; dat de bestaande handelszaken op de benedenverdiepingen niet behouden zijn gebleven;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de voorrang van het lokaliseren van handelszaken op de gelijkvloerse en eerst verdieping als doel heeft de publieke ruimtes waarop ze uitgeven, te activeren, overeenkomstig de doelstellingen van een gemengde ontwikkeling van de nieuwe Jules Cockxwijk, die tot doel heeft de stad te vervolledigen met bouwprofielen die voldoen aan een open ruimte van het type boulevard; dat dit doel ook wordt nagestreefd met het lint van actieve gevels voor de gebouwen langs de stadsboulevard, die om hun benedenverdieping te activeren, plaats kunnen bieden aan handelszaken, om de bebouwing te doen passen bij de publieke ruimte, die een belangrijke verbinding vormt tussen twee stations van het openbaar vervoer;

Dat het voorschrift 04.03.01. is gewijzigd om deze prioritering op de gelijkvloerse en de eerste verdieping te specificeren ten opzichte van de eventuele inplanting van handelszaken op de andere verdiepingen, hetgeen volgens het plan is toegestaan;

Dat het plan is gewijzigd om de vestiging van handelszaken op de bovenverdiepingen mogelijk te maken, wanneer de aard van de geplande handelszaken daartoe opportuun blijkt in functie van de aard van de voorgestelde handelszaken, zoals een HORECA "rooftop" op het dak van een gebouw; dat deze mogelijkheden niet moeten worden uitgesloten in zoverre de activering van het gelijkvloers en de aangrenzende publieke ruimte gewaarborgd is;

Omwille van het bestaan van een maximale oppervlakte aan toelaatbare handelsruimte in de zone volgens hetzelfde voorschrift, de mogelijkheid om deze handelsruimte op andere verdiepingen in te planten, met behoud van de voorrang voor inplanting op de gelijkvloerse en de eerste verdieping, betreft een geringe wijziging, waarvan niet verwacht wordt dat deze significante milieueffecten zal veroorzaken;

Overwegende dat verscheidene reclamanten kritiek uiten op de geplande kantooroppervlakte, omdat die te groot zou zijn voor de site en zijn toegangswegen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan een programmatische gemengdheid in het gebied wil ontwikkelen, waaronder een kantoorfunctie in een nieuw pilootwijk met een sterke aansluiting op het openbaarvervoernet; dat de kantoorfunctie echter beperkt is tot 3.500 m2 per gebouw;

Overwegende dat verscheidene reclamanten bezwaar maken tegen het creëren van een hotel in deze woonwijk;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van het plan en de creatie van een nieuwe wijk in het gebied onderzocht heeft; dat de aanbevelingen van het MER verwerkt zijn in het plan, met name wat betreft de mogelijkheid tot het creëren van een hotelinrichting, waarvan de capaciteit echter beperkt is per gebouw;

Overwegende dat verscheidene reclamanten bezwaar maken tegen de creatie van woningen op de site en daarbij aanvoeren dat deze huisvesting niet kwaliteitsvol is; dat de komst van nieuwe bewoners zal leiden tot meer verkeer en overbelasting van de site; dat de geplande oppervlakten te groot zijn voor de site en haar toegangswegen; dat er al te veel woningen zijn in het gebied; dat de bestaande kantooroppervlakte zorgt voor gemengde bestemmingen in de woonwijk;

Overwegende dat verscheidene reclamanten voorstander zijn van gemengdheid voor de site;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de site beschikt over een zeer sterke aansluiting op het openbaarvervoernet, door zijn ligging tussen de multimodale Delta-esplanade en het metrostation Beaulieu; dat het plan de ontwikkeling van een pilootwijk wat betreft de afhankelijkheid van de personenauto beoogt; dat de kantoorfunctie behouden zal blijven in het kader van de geplande programmatische gemengdheid; dat de ontwikkeling van de huisvestingsfunctie beantwoordt aan de doelstellingen van het plan en het GPDO;

Overwegende dat verscheidene reclamanten vragen om de vestiging van een bejaardentehuis op de site;

Overwegende dat de regering aangeeft dat voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten toegelaten zijn als hoofdbestemming in een sterk gemengd gebied; dat de creatie van een bejaardentehuis dus kan worden toegelaten in het gebied; dat een dergelijke voorziening overigens vermeld wordt in de lijst van prioritaire voorzieningen in het strategische luik van het plan;

Maximale bouwhoogtes Overwegende dat verscheidene reclamanten bezwaar maken tegen een maximumhoogte van 11 verdiepingen en daarbij aanvoeren dat die hoogte buitenproportioneel is, met name in vergelijking met bestaande gebouwen van 5 en 2 verdiepingen die gevestigd zijn langs de Jules Cockxstraat en de Charles Michielslaan; dat de toekomstige gebouwen het landschap zullen verpesten; dat hoge gebouwen meer risico's inhouden op het vlak van brandveiligheid; dat hoge gebouwen hoge beheerkosten met zich brengen, die de sociale gemengdheid zullen beperken;

Overwegende dat verscheidene reclamanten vragen de bouwhoogte te beperken tot die van de gebouwen die zich reeds aan de overzijde van de laan bevinden, zijnde maximaal 7 verdiepingen, zodat deze niet nog meer licht en uitzicht verliezen; de bouwhoogte te beperken tot 4 of 5 bouwlagen;

Overwegende dat de gemeente Oudergem vraagt om de bouwhoogte te beperken tot maximaal 8 bouwlagen voor de gebouwen in de Jules Cockxstraat en maximaal 3 bouwlagen voor de gebouwen in de Charles Michielslaan; om de formulering van het voorschrift 4.3.7. te vereenvoudigen zoals voorgesteld voor het voorschrift 3.5.4;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van het plan en de creatie van een nieuwe wijk in het gebied onderzocht heeft; dat de aanbevelingen van het MER, met name wat betreft de hoogte, in het plan zijn verwerkt;

Dat het verordenende luik van het plan werd gewijzigd om de toegestane maximumhoogte voor de geplande bouwwerken in de Jules Cockxstraat te verminderen tot 9 bouwlagen; dat het plan verplicht een gemiddelde hoogte van 7 bouwlagen en een minimumhoogte van 3 bouwlagen aan te houden; dat deze gemiddelde hoogte overeenstemt met de maximumhoogte van de bestaande gebouwen aan de overzijde van de laan; dat deze maximale, gemiddelde en minimale hoogtes moeten zorgen voor een variatie in de hoogte van de gebouwen; dat deze variatie moet uitmonden in een meer gediversifieerde en minder monotone bebouwde omgeving, die wel in verhouding blijft staan tot de bestaande bouwwerken;

Dat het verordenende luik van het plan werd gewijzigd om de maximumhoogte aan de Charles Michielslaan vast te leggen op 3 bouwlagen; dat de regering eraan herinnert dat AV 00.05. bepaalt dat de hoogte van de nieuwe gebouwen bijdraagt tot een ruimtelijk evenwichtige stedelijke compositie, die de voorhanden bebouwing in de perimeter van het plan en de naaste omgeving ervan respecteert;

Overwegende dat verscheidene reclamanten van mening zijn dat het verplicht stellen van een gemiddelde hoogte van 7 bouwlagen veel te strikt is; dat zij vragen in plaats daarvan een maximale gemiddelde bouwhoogte op te leggen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de formulering van de hoogteregels in de vorm van gemiddelden en maximum- en minimumaantal bouwlagen het mogelijk maakt een zekere flexibiliteit te brengen in de uitvoering van het plan en de geplande stedelijke vorm; dat dit laatste overigens wordt gepreciseerd en geïllustreerd in het strategische luik van het plan;

Overwegende dat de gemeente Oudergem vraagt om in voorschrift 04.03.09. de geldigheid te beperken van de bepaling betreffende de wegen die nodig zijn voor het goede beheer van het verkeer die kunnen worden aangelegd of gewijzigd tijdens heel de periode die voorafgaat aan de verwezenlijking van voorschriften 04.01. en 04.03., om te voorkomen dat deze tijdelijke situaties een permanent karakter krijgen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de mogelijkheid om tijdelijke wegen aan te leggen in afwachting van de voltooiing van de definitieve wegen in het gebied van landschappelijke continuïteit, bedoeld is om een minimum aan flexibiliteit en aanpassingsvermogen te bieden bij de uitvoering van het plan, waarvan niet kan worden afgeweken; dat het niet aangewezen is deze mogelijkheid aan een specifieke datum te binden en zo het risico te lopen dat het goede beheer van het verkeer in het gedrang komt;

BV 04.04. Stadscentrum met woningen en handelszaken Demey (Demeysite) Handelszaken Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen het verdwijnen van de winkels Brico en Carrefour op de Demeysite omdat deze winkels echte economische longen van de gemeente Oudergem zijn;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan niet bepaalt dat de in het gebied aanwezige handelszaken moeten verdwijnen; dat de regering de handelsfunctie behoudt ten belope van 36.000 m2 voor het geval dat er een stedenbouwkundige vergunning wordt aangevraagd voor heel het gebied;

Overwegende dat verscheidene reclamanten opmerken dat het plan tot 36.000 m2 handelsruimte toestaat, terwijl er momenteel 30.000 m2 handelsruimte is; dat ze kritiek hebben op de mogelijkheid 6.000 m2 extra handelsruimte te bouwen en daarbij aanvoeren dat dit niet te rechtvaardigen is gezien het huidige overaanbod aan handelszaken op gewestelijk niveau; dat winkelcentra niet meer beantwoorden aan de vraag van de klanten en de ketens; dat een minimumquotum van 50 % woningen kan worden gerespecteerd als de handelsoppervlakte wordt beperkt, wat het mogelijk maakt te hoge bouwprofielen te beperken;

Overwegende dat verscheidene reclamanten kritiek uiten op het bijzondere voorschrift 4.4.1. omdat het de oppervlakte van de handelsbestemming beperkt en daarbij aanvoeren dat het niet aangeraden is de handelsoppervlakte te beperken tot een absoluut aantal m2; dat het beter zou zijn te bepalen welke bezettingsgraad de handelsruimte van één project of één commerciële vestiging mag innemen in een gebouw; dat de beperking van de totale oppervlakte van de handelszaken tot 36.000 m2 te restrictief is omdat er geen rekening wordt gehouden met de reeds aanwezige 30.000 m2 handelsruimte, in zoverre dat het begrip handelszaak te ruim is; dat de bestaande 30.000 m2 handelsruimte behouden kan blijven en kan worden uitgebreid met 20 %, ofwel tot 36.000 m2, en dat onafhankelijk van de verwezenlijking van het plan; dat het plan zou moeten voorzien in een werkelijke vergroting van de handelsbestemming, evenredig aan de totale oppervlakte van de gebouwen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen de grens van de totale handelsoppervlakte te wijzigen van 36.000 m2 in een percentage van 40 % van de grondoppervlakte van het project, wat overeenstemt met het programma dat het MER aanbeveelt; dat ze voorstellen de grens van de totale handelsoppervlakte van 36.000 m2 te schrappen teneinde de doeltreffendheid van het handelspotentieel van het plan te garanderen; dat ze vragen het bijzondere voorschrift 4.4.1. als volgt te wijzigen: "de handelszaken worden beperkt tot maximaal 40 % van de vloeroppervlakte per project";

Overwegende dat de regering aangeeft dat de mogelijkheid de handelsoppervlakte te vergroten met 20 % ten opzichte van de actuele handelsoppervlakte gerechtvaardigd is gelet op de bereikbaarheid van de site en zijn verbinding met het openbaarvervoernet; dat de aanbevelingen van het MER hieromtrent verwerkt zijn in het plan;

Dat de beperkte ontwikkeling van de handelsfunctie toegestaan is in het kader van een programmatische gemengdheid die gericht is op het creëren van een nieuw stadscentrum met woningen en handelszaken in het gebied, waarvan de andere dan huisvestingsfuncties beperkt zijn tot 50 % en verenigbaar moeten zijn met de woonfunctie;

Dat het begrip "handelszaak" verklaard wordt in het GBP, waarnaar het plan verwijst;

Dat het MER aanbeveelt de handelsfunctie te beperken tot 1.000 m2 per gebouw en 36.000 m2 voor heel het gebied; dat de projecten nog niet bekend zijn, laat staan hun oppervlakte; dat de oppervlakte die wordt toegewezen aan handelszaken, een minimale grootte moet hebben om exploiteerbaar te zijn en dat bij sommige projecten de handelsoppervlakte meer dan 40 % zal moeten bedragen; dat bepaalde projecten dus niet gerealiseerd zouden kunnen worden als de grondinname beperkt wordt tot maximaal 40 %;

Overwegende dat verscheidene reclamanten vragen in het plan te specificeren dat voorschrift 4 van het GBP niet van toepassing is, teneinde de mogelijkheden die het plan biedt op het gebied van handelszaken daadwerkelijk te kunnen benutten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat voorschrift 4 van het GBP opgeheven is in de perimeter van het plan aangezien het in strijd is met regelgevende bepalingen van het plan;

Overwegende dat verscheidene reclamanten kritiek uiten op het bijzondere voorschrift 04.04.01., dat bepaalt dat handelszaken op de benedenverdieping moeten worden gevestigd, met mogelijkheid tot uitbreiding naar de verdiepingen en daarbij aanvoeren dat de regel dat handelszaken zich op de benedenverdieping moeten bevinden, de vestiging belet van vele handelszaken die beter op verdiepingen gevestigd zijn, zoals restaurants, sportfaciliteiten, wellnessfaciliteiten enzovoort;; dat de regel dat handelszaken zich op de benedenverdieping moeten bevinden, ook de ondergrondse vestiging verhindert, terwijl dat voor een bioscoop of een sportzaal wenselijk zou zijn;

Overwegende dat verscheidene reclamanten vragen de regel dat handelszaken zich op de benedenverdieping moeten bevinden met mogelijkheid tot uitbreiding naar de verdiepingen, wordt geschrapt in het verordenende luik en verplaatst naar het strategische luik, om zo de flexibiliteit te vergroten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de voorrang van het lokaliseren van handelszaken op de gelijkvloerse en eerst verdieping als doel heeft de publieke ruimtes waarop ze uitgeven, te activeren, overeenkomstig de doelstelling een nieuwe stadswijk te creëren die gemengd is en gericht op voetgangers, door de relaties tot de omringende structurerende assen en publieke ruimtes te kwalificeren; dat dit doel ook wordt nagestreefd door het lint van actieve gevels dat geldt voor de gebouwen die gevestigd zijn de langs de stadsboulevard, het park en de porositeiten voor fietsers en voetgangers, om de benedenverdiepingen te activeren waar handelszaken gevestigd kunnen worden die deze nieuwe publieke ruimtes, die dienen voor doorgang en ontspanning, tot leven brengen;

Dat dit een onveranderlijk element is waaraan de regering regelgevende kracht wil geven om de coherentie en de uitvoering van de ontwikkeling van het gebied te waarborgen;

Dat het voorschrift 04.04.01. is gewijzigd om deze prioritering op de gelijkvloerse en de eerste verdieping te specificeren ten opzichte van de eventuele inplanting van handelszaken op de andere verdiepingen, hetgeen volgens het plan is toegestaan;

Dat het plan is gewijzigd om de vestiging van handelszaken op de bovenverdiepingen mogelijk te maken, wanneer de aard van de geplande handelszaken daartoe opportuun blijkt in functie van de aard van de voorgestelde handelszaken, zoals een HORECA "rooftop" op het dak van een gebouw; dat deze mogelijkheden niet moeten worden uitgesloten in zoverre de activering van het gelijkvloers en de aangrenzende publieke ruimte gewaarborgd is;

Dat voorschrift 04.04.01. werd gewijzigd om de ontwikkeling van ondergrondse handelszaken mogelijk te maken als er een stedenbouwkundige vergunning wordt aangevraagd voor het hele gebied;

Dat het maximum van 36.000 m2 voor handelsoppervlakten ook de eventuele ondergrondse commerciële oppervlakten bevat;

Omwille van het bestaan van een maximale oppervlakte aan toelaatbare handelsruimte in de zone volgens hetzelfde voorschrift, de mogelijkheid om deze handelsruimte op andere verdiepingen in te planten ook ondergrondse, met behoud van de voorrang voor inplanting op de gelijkvloerse en de eerste verdieping, betreft een geringe wijziging, waarvan niet verwacht wordt dat deze significante milieueffecten zal veroorzaken;

Beperking van de andere dan huisvestingsfuncties Overwegende dat verscheidene reclamanten bezwaar maken tegen de creatie van meer dan 500 woningen op de Demeysite;

Overwegende dat verscheidene reclamanten kritiek uiten op de programmatische gemengdheid van het gebied;

Overwegende dat verscheidene reclamanten voorstander zijn van de verplichting 50 % van het gebied te bestemmen als huisvesting, teneinde tegemoet te komen aan de nagestreefde gemengdheid van het plan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het scheppen van nieuwe woningen in het gebied past in de doelstellingen van het GPDO teneinde te beantwoorden aan de actuele en toekomstige huisvestingsbehoefte;

Dat het plan voorziet in de creatie van een nieuwe woonwijk in het kader van de programmatische gemengdheid waarvan de ontwikkeling wordt nagestreefd in het gebied en op de Demeysite, met voorzieningen en diensten voor het dagelijkse leven, handelszaken en groene ruimtes die voor alle inwoners bereikbaar zijn met de actieve modi, overeenkomstig de doelstellingen "de stad te maken" en "de stad te vervolledigen";

Overwegende dat verscheidene reclamanten opmerken dat de bouw van 50.000 m2 woningen zonder tuin en 36.000 m2 handelszaken op de Demeysite zal leiden tot een grote instroom in het toekomstige publieke park;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voorziet in de creatie van een publieke groene ruimte die aansluit op het parkgebied waaraan het grenst, zodanig dat de totale oppervlakte van de groene ruimte en parkgebied samen 2,4 ha bedraagt;

Dat de aanbevelingen van het MER, met name op het vlak van dichtheid en het programma van het aangrenzende parkgebied verwerkt zijn in het plan; dat het plan de creatie beoogt van een belangrijke landschappelijke publieke ruimte die een ontspanningsruimte biedt aan de omliggende wijken;

Inplanting van de bouwwerken Overwegende dat verscheidene reclamanten kritiek uiten op de inplanting van de gebouwen in open bebouwing;

Overwegende dat verscheidene reclamanten van mening zijn dat het bijzondere voorschrift 4.4.4. van het plan zeer vaag en juridisch aanvechtbaar is; dat ze vragen dat voorschrift te verplaatsen naar het strategische luik;

Overwegende dat verscheidene reclamanten zich afvragen hoe het ontbreken van een bouwlijn en verplicht bouwfront verenigd kan worden met linten van actieve gevels in het gebied; hoe het lint moet worden toegepast bij dieper gelegen gebouwen;

Overwegende dat verscheidene reclamanten vragen dat de regel van de vrije inplanting van bijzonder voorschrift 04.04.04. wordt aangepast aan de linten van actieve gevels die gelden in het gebied, in de veronderstelling dat dat voorschrift wordt gehandhaafd in het verordenende luik;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan een vrije inplanting van de bouwwerken in het gebied mogelijk maakt teneinde een zekere flexibiliteit te bieden bij de ontwikkeling van deze nieuwe wijk; dat het strategische luik de voorkeur geeft aan een inplanting van het hoofdgevelvlak van de eerste twee bouwlagen op de bouwlijn langs het park Demey en rondom het openbare plein, waarbij afwijkingen zijn toegestaan;

Dat het lint van actieve gevels dat van toepassing is op gebouwen die uitgeven op de stadsboulevard, het aangrenzende parkgebied en de porositeiten voor fietsers en voetgangers, niet rechtvaardigt dat er een bouwlijn wordt opgelegd in het verordenende luik;

Dat het strategische luik van het plan de bouwstrook preciseert ten opzichte van de perceelsgrenzen en aanbeveelt minimaal vier bouwblokken te realiseren die worden afgebakend door de stadsboulevard, het park, het openbare plein en de porositeiten voor fietsers en voetgangers;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat er geen regelgevend voorschrift is met betrekking tot de grondinname en de doorlaatbare oppervlakte voor het gebied; dat er moet gelet worden op de bepalingen van de GSV, die niet bedoeld zijn voor dermate complexe sites; dat dat waarschijnlijk zal leiden tot verplichtingen die niet relevant zijn voor deze site en moeilijk in de praktijk te brengen zijn;

Overwegende dat verscheidene reclamanten vragen dat in het plan wordt verduidelijkt dat artikel 13 van titel I van de GSV niet geldt voor dit gebied;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het verordenende luik van het plan werd gewijzigd om er AV 0.16 aan toe te voegen, om aan te moedigen tot een geïntegreerd beheer van het regenwater (infiltratie of retentie) en/of gebruik van doorlatende materialen, om de doorlaatbaarheid van de bodem te verbeteren; dat artikel 13 van titel I van de GSV bovendien de doorlaatbaarheid voor gebieden voor koeren en tuinen regelt; dat het niet opportuun geacht werd om op het niveau van het gebied extra percentages voor de grondinname en de doorlaatbare oppervlakte vast te leggen, teneinde een zekere flexibiliteit bij de inrichting van het gebied toe te laten; dat niet vergeten mag worden dat de site een aangrenzend, doorlatend, parkgebied omvat;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel opmerkt dat het lint van actieve gevels naast het park het niet mogelijk maakt op bepaalde plaatsen grotere pockets te creëren, verbredingen die nodig zijn voor de recreatieve functie van het parkgebied;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het lint van actieve gevels geldt voor de gebouwen die erop uitgeven; dat zij geen norm oplegt aan de inplanting van deze gebouwen en zich niet verzet tegen het creëren van pockets of bredere zones tussen het park en de gebouwen;

Openbaar plein Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen het creëren van een openbaar plein en daarbij aanvoeren dat het gaat om een nutteloze uitgave; dat er al andere openbare pleinen zijn die niet gebruikt worden;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat het openbare plein dat wordt voorgesteld in het strategische luik een oppervlakte heeft van 2.400 m2 in plaats van 5000 m2, zoals opgelegd in het verordenende luik;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstander zijn van de creatie van een openbaar plein op de plaats van de parking van de Carrefourwinkel;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voorziet in de creatie van een openbaar plein met een oppervlakte van minimaal 5.000 m2; dat de aanleg van dit openbare plein wordt gepreciseerd in het strategische luik, dat eveneens de minimumoppervlakte van 5.000 m2 vermeldt; dat de projecties van het strategische luik dienen ter illustratie;

Dat de aanbevelingen van het MER met betrekking tot de ontwikkeling van het gebied, de aanleg van een openbaar plein en de inplanting ervan in het plan verwerkt zijn;

Dat het openbare plein rechtstreeks zal aansluiten op het park, de boulevard en het openbaarvervoernet door de porositeiten voor fietsers en voetgangers die door het gebied lopen;

Overwegende dat verscheidene reclamanten bezwaar maken tegen de inplanting van het openbare plein langs de Vorstlaan en daarbij aanvoeren dat deze weg niet kan worden overgestoken; dat het plein omgeven zal zijn door hoge gebouwen en weinig gezellig zal zijn;

Overwegende dat verscheidene reclamanten vragen het openbare plein aan te leggen langs het geplande park; dat andere vragen dat het openbare plein wordt aangelegd in het midden van het gebied, op een rustigere en zonnigere plaats, dat het een verbinding vormt tussen de geplande bouwwerken, dat het een nieuwe plaats van bestemming vormt waar porositeiten voor fietsers en voetgangers elkaar kruisen, en een kwaliteitsvolle plaats om te wonen, dat het nieuwe gemeentehuis er gevestigd wordt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER aanbeveelt het plein onder te brengen in het westen van de site, op de Vorstlaan, in plaats van langs het park of in het midden van het gebied; dat deze aanbeveling werd verwerkt in het plan om te zorgen voor een betere oriëntatie van het plein, en de rust in het park te bewaren, waarvan het plein gescheiden is door bouwwerken maar toch verbonden is door porositeiten voor fietsers en voetgangers;

Overwegende dat verscheidene reclamanten vragen om een kwaliteitsvolle inrichting van het openbare plein; dat het plein voorzien wordt van aanplantingen en bomen om de temperatuur te regelen in de zomer; dat het plein tot leven wordt gebracht met kleine winkeltjes, horecazaken en kunstenaarsateliers op de benedenverdiepingen van de gebouwen rond het plein; dat de visuele verbinding met het park wordt verbeterd; dat de gevels van de bouwwerken die eraan grenzen, op coherente wijze worden behandeld; dat het plein wordt aangelegd met doorlaatbare materialen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat AV 00.16 bepaalt dat er bij voorkeur doorlaatbare materialen gebruikt moeten worden; dat het strategische luik van het plan de ontwikkeling van buurtvoorzieningen en -winkels rond het plein, aansluitend op de inrichting van porositeiten voor fietsers en voetgangers en de andere gebouwen, omgeven door een lint van actieve gevels, aanbeveelt; dat het ook aanbeveelt dat het plein landschappelijk behandeld wordt in het verlengde van het bestaande park en uitgerust wordt met voorzieningen zoals straatmeubilair;

Dat de precieze inrichting van het openbare plein en de functies van de bouwwerken errond niet binnen de mate van detail van het plan vallen, maar zullen worden bepaald in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat verscheidene reclamanten voorstellen dat het plan voorziet in de begroening van een deel van de openbare ruimtes en groene daken op de gebouwen met een handelszaak op de benedenverdieping;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de begroening en de landschappelijke behandeling van de publieke ruimtes aanmoedigt;

Overwegende dat verscheidene reclamanten vragen dat het openbare plein wordt gefinancierd door de openbare overheden in plaats van aangelegd door particuliere projectontwikkelaars als stedenbouwkundige last in ruil voor afwijkingen van de bestaande regelgeving;

Overwegende dat de gemeente Oudergem wil dat het openbare plein eigendom is van een overheid;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de financiering, de bouw en de eigendom van het openbare plein geen deel uitmaken van de inhoud van het plan;

Overwegende dat verscheidene reclamanten erom verzoeken voorschrift 04.04.05. te schrappen uit het verordenende luik en te verhuizen naar het strategische luik van het plan en daarbij aanvoeren dat het ontwerp van het plein nog onvoldoende bestudeerd en gedefinieerd is; dat het niet nodig is te voorzien in een dermate strikt regelgevend voorschrift met betrekking tot de realisatie; dat de bepalingen van het strategische luik volstaan om de realisatie van een voldoende groot plein te garanderen; dat het zal worden ondergebracht in het strategische luik van het plan teneinde een grotere flexibiliteit bij de uitvoering mogelijk te maken en de rechtszekerheid te vergroten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de realisatie van het openbare plein, de inplanting en de minimale oppervlakte onveranderlijke elementen vormen in het project ter ontwikkeling van de site zoals het uitdrukkelijk uiteengezet is in het strategische luik van het plan, dat de regering van plan is regelgevende kracht te geven aan minimaal de regels in verband met de ontwikkeling, teneinde de uitvoering en coherentie te verzekeren, overeenkomstig het hoofddoel van het plan om verbindende publieke ruimtes te creëren;

Maximale hoogten van de bouwwerken Overwegende dat een aantal reclamanten menen dat de voorschriften betreffende de toegelaten hoogten op de Demeysite niet duidelijk zijn;

Overwegende dat meerdere reclamanten wijzen op een incoherentie tussen het strategische en het verordenende luik met betrekking tot de gebouwen in de Kleine Wijngaardstraat, aangezien het strategische luik voorziet dat de GSV-bouwprofielen van toepassing zijn, terwijl het verordenende luik in dit verband geen gedifferentieerd voorschrift voorziet;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het verordenende luik geen voorschrift voorziet met betrekking tot de hoogte van de bouwwerken in de Kleine Wijngaardstraat, zodat geen impliciete afwijking wordt geïmpliceerd van de bepalingen van de GSV met betrekking tot de hoogte die van toepassing zijn;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat het plan verduidelijkt dat de GSV niet van toepassing is op het gebied, met uitzondering eventueel van de bestaande bouwwerken in de Kleine Wijngaardstraat, teneinde haar constructieve potentieel in de hoogte te waarborgen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de bepalingen van de GSV nog altijd van toepassing zijn, behalve voor de bijzondere aspecten die het plan reglementeert (bv. met betrekking tot de maximale hoogte van de bouwwerken), in welk geval de bepalingen van de GSV die niet verenigbaar zijn met de reglementaire voorschriften van het plan, als tegenstrijdig moeten worden beschouwd en moet er impliciet worden van afgeweken;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritisch uiten op de toegelaten bouwprofielen en daarbij aanvoeren dat ze afwijken van de GSV en de maximale hoogten van de bouwprofielen in de wijk; dat ze andersluidend zijn dan het strategische luik van het plan dat een meer landschappelijke verstedelijking van de vallei van de Watermaalbeek aanbeveelt; dat ze niet overeenstemmen met het project dat door het MER werd bestudeerd, en dan meer bepaald met betrekking tot de impact van de bezonning op een 50 m breed parkgebied; dat ze de eigenschappen van de Kleine Wijngaardstraat aantasten; dat ze het welzijn van de buurtbewoners negatief beïnvloeden; dat ze zullen vermijden dat het park zijn sociale rol zal spelen; dat ze een toename van de vloeroppervlakte, van het aantal gebruikers van de site en van het autoverkeer met zich zullen brengen; dat de Kleine Wijngaardstraat haar bijzondere ligging "op de flank van de vallei van de Watermaalbeek" zal verliezen wegens de bouwprofielen die de topografie van de locatie niet respecteren;

Overwegende dat meerdere reclamanten menen dat de verplichting van een gemiddelde hoogte van 7 bouwlagen veel te streng is; dat ze vragen dat die bouwprofielen worden opgelegd als maximale gemiddelde hoogten die niet mogen worden overschreden;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat de bouwprofielen worden verlaagd, zodat de bezonning van de nieuwe openbare ruimte behouden blijft;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de hoogte van de bouwwerken met 2 of 3 verdiepingen wordt verlaagd met de mogelijkheid om in uitzonderlijke omstandigheden die maximale hoogte met 1 of 2 verdiepingen te overschrijden; op 12 m; op 15 m; op gemiddeld 4 verdiepingen in de continuïteit van de bestaande bebouwing, zoals door het MER wordt aanbevolen teneinde de site op een redelijke manier te verdichten; zonder mogelijkheid van afwijking;

Overwegende dat meerdere reclamanten voorstellen om de hoogte van de toekomstige bouwwerken af te stemmen op die van de bestaande woningen in de Kleine Wijngaardstraat, waardoor de maximale hoogte tot 5 of 6 verdiepingen zou worden teruggebracht, rekening houdend met het hoogteverschil, zodat geen licht en bezonning verloren zouden gaan en een uitzicht van bovenaf op de bestaande woningen vermeden wordt;

Overwegende dat de gemeente Oudergem vraagt om de hoogten van de gebouwen op de site aansluitend op Demey vast te leggen afhankelijk van de wijk waarin de site zal moeten worden geïntegreerd; om de bouwprofielen van de bouwwerken tot maximaal 7 in plaats van 9 verdiepingen te beperken, rekening houdend met het feit dat er een hoogteverschil van ongeveer 9 m bestaat tussen de huidige site (hoogte van 56 m) en de Kleine Wijngaardstraat (65 m), waardoor de maximale toegelaten hoogte 12 m hoger zou zijn (77 m) ter hoogte van de Kleine Wijngaardstraat; om de opstelling van het voorschrift te vereenvoudigen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de hoogte van de geplande bouwwerken rond het openbare plein tot 7 bouwlagen wordt opgetrokken; dat de hoogte van de bouwwerken wordt afgestemd op de breedte van de openbare ruimten waarlangs ze worden opgesteld;

Overwegende dat de gemeente Oudergem vraagt dat het ontwerp variaties van bouwprofielen voorziet en dat de hoogste bouwprofielen zo goed mogelijk in de nabijheid van de Vorstlaan worden ingeplant;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie net als de gemeente Oudergem vraagt om de bouwprofielen op de site te herzien - en dan meer bepaald van de gebouwen langs het nieuwe park, die een bouwprofiel moeten hebben dat meer verenigbaar is met de noodzakelijke bezonning van die groene ruimte;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen dat het plan voorziet om een getrapt en open uitzicht te behouden, met lagere gebouwen ter hoogte van de uitgang van de metro en hogere gebouwen aan de achterkant van de site langs de Vorstlaan;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de hoogten van de bouwwerken van het `Carrefour'-blok worden verfijnd; dat de hoogten in verhouding staan ten opzichte van de openbare ruimten waarlangs ze zijn opgesteld, zoals de porositeit voor fietsers en voetgangers, zoals dit door het MER wordt aanbevolen;

Overwegende dat verschillende reclamanten kritiek formuleren op het plan omdat de volgende aanbeveling van het MER niet zou zijn nageleefd: "Hogere gebouwen inplanten langs de as van de Vorstlaan om deze te structureren en de impact van de schaduw op het park te beperken; Op de Demeysite ofwel de profielen beperken tot G+3 langs de 12 m brede wegen, ofwel de profielen G+4 behouden en de weg verbreden tot 14 m, ofwel diverse en uiteenlopende achteruitbouwzones creëren" en daarbij aanvoeren dat het, als het nodig is om een aansluiting tot stand te brengen met de bestaande bebouwing (G+3), veel te restrictief is om een zo laag bouwprofiel op te leggen in het volledige betreffende gebied, met inbegrip van het stuk langs het toekomstige openbare plein en langs de hoofdas van de site; dat dit een grote monotonie in de bouwprofielen en een maximale benutting van de grondinname zal impliceren, waar men ruimte had kunnen vrijmaken door de openbare ruimten beter in te richten;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan de aanbevelingen van het MER integreert met betrekking tot de bouwprofielen van de Demeysite; dat het hoogteaccent langs de Vorstlaan wordt ingeplant teneinde deze laatste te structureren en de impact van de schaduw op het park te verkleinen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de volgende aanbevelingen heeft geformuleerd met betrekking tot de Demeysite en de inrichting van het gebied: - De hogere gebouwen langs de as van de Vorstlaan inplanten teneinde deze laatste te structureren en de impact van de schaduw op het park te verkleinen; - Op de Demeysite de bouwprofielen tot G+3 beperken langs de 12 m brede wegen of de bouwprofielen van G+4 behouden en de weg tot 14 m te verbreden of diverse en gevarieerde achteruitbouwzones creëren;

Dat het verordenende luik van het plan werd gewijzigd, rekening houdend met deze aanbevelingen; dat de toegelaten hoogten in voorschrift 04.04.06 werden gewijzigd;

Dat de gemiddelde hoogte van 7 bouwlagen en de minimale en de maximale hoogten van 2 en 9 bouwlagen in het noordwesten van het gebied, recht tegenover het Demeypark, werden teruggebracht tot een maximale hoogte van 4 verdiepingen, teneinde de schaduw op het parkgebied te beperken; dat de verplichting van een gemiddelde hoogte van 3 verdiepingen en een maximale en een minimale hoogte van +/- 1 verdieping op deze schaal weinig belang heeft en geen variatie van bouwprofielen zal waarborgen; dat daarom werd beslist dat het te verkiezen is om slechts één maximale hoogte op te leggen, met de mogelijkheid om een variatie van bouwprofielen onder die maximale hoogte toe te passen, waardoor de impact van de schaduw op het park kan worden beperkt en de bezonning ervan kan worden verbeterd;

Dat de hoogten in het noordoosten van het gebied, recht tegenover het openbare plein, werden verduidelijkt door een gemiddelde hoogte van 6 verdiepingen per vergunning en minimale en maximale hoogten van 2 en 7 verdiepingen op te leggen, teneinde de as van de stadsboulevard beter te structureren en de hoogste gebouwen in dat deel van de site en langs deze as te verplaatsen, in overeenstemming met de aanbeveling van het MER;

Dat de hoogten die rond het door het plan voorziene openbare plein verenigbaar zijn met zijn roeping als plein waarrond voorzieningen en buurtwinkels kunnen worden samengebracht; dat de toegelaten hoogten de mogelijkheid bieden om de `leesbaarheid' van de stads- en landschappelijke structuren te bevorderen die de wijk zullen vormen en de oriëntatie naar de nieuwe centraliteit die het openbare plein is, toe te laten;

Dat de gemiddelde hoogte van 4 verdiepingen per vergunning en de minimale en de maximale hoogte van 3 en 5 verdiepingen in de rest van het gebied behouden bleven teneinde de continuïteit met de bestaande bebouwing te verzekeren;

Dat de gemiddelde hoogte van 4 verdiepingen beantwoordt aan de aanbeveling van het MER om de bouwprofielen langs de porositeiten voor fietsers en voetgangers tot G+3 te beperken; dat het plan ernaar streeft om variaties van bouwprofielen in de bouwwerken te bevorderen en daarom minimale en maximale hoogten voorstelt; dat de breedte van 12 m van de porositeiten voor fietsers en voetgangers de minimale breedte is, zodat gebruikers van actieve modi van comfortabele en veilige verkeersruimten kunnen gebruikmaken, die in het kader van de vergunningsaanvragen zullen worden bepaald; dat het plan niet belet om de breedte van de porositeiten te vergroten, wat in het kader van de vergunningsaanvragen zal worden bestudeerd;

Dat het voorschrift overigens de verplichting oplegt om een verbinding tot stand te brengen tussen de toekomstige bouwwerken van de nieuwe wijk en de bestaande bouwwerken met andere hoogten buiten het gebied, teneinde de integratie ervan in de bestaande bebouwde context te verzekeren;

Dat die wijzigingen van de minimale, gemiddelde en maximale hoogten binnen een beperkt bereik blijven en dat ze de stadsvorm van de site niet ingrijpend wijzigen; dat ze zowel op het niveau van het plan als van de site niet belangrijk zijn;

Dat die wijzigingen, die plaatselijk en in bepaalde delen van het gebied de maximale en de gemiddelde hoogten wijzigen, zonder de maximale toegelaten oppervlakken in het gebied te wijzigen, geen vermeldenswaardige andere effecten hebben dan wat in het kader van het MER werd bestudeerd met betrekking tot het ontwerp van plan (dat maximale hoogten voorzag, die op sommige plaatsen werden verlaagd) en voor het overige beantwoorden aan de aanbeveling van het MER om te proberen om de impact van de schaduw op het park te beperken;

Dat het voorkeurscenario dat door het MER werd geselecteerd, gebaseerd is op een bebouwbare oppervlakte van 100.000 m2; dat die wijzigingen geen impact hebben op de dichtheid van het gebied, die dus behouden blijft; dat het plan de aanbevelingen van het MER heeft geïntegreerd, en dan meer bepaald op het vlak van de dichtheid; dat verschillende dichtheden door het MER werden geanalyseerd; dat die analyses hebben bevestigd dat de oppervlakte van 100.000 m2 aanvaardbaar was rekening houdend met de effecten voortgebracht door de bouw van die oppervlakken;

Dat het MER de effecten van de ontwikkeling van het gebied en van de aanbevolen hoogten van de bouwwerken heeft bestudeerd, en dan meer bepaald ten opzichte van het park, het openbare plein, de porositeiten voor fietsers en voetgangers en de wegen langs de toekomstige bouwwerken;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek uiten op het MER omdat het de schaduw van de geplande bouwwerken op het park bestudeert in de veronderstelling dat dit park 50 m breed is, terwijl het plan slechts een minimale breedte van 27 m waarborgt; dat de schaduw die op het park en de naaste omgeving ervan valt, met andere woorden is onderschat; en dat het MER besluit dat de woningen in de Kleine Wijngaardstraat en hun tuinen niet in de schaduw zullen liggen, terwijl dat gedurende drie maanden in de winter wel zo zal zijn;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het parkgebied dat op de Demeysite is voorzien, minstens 27 m breed is; dat het naburige sterk gemengde gebied de realisatie van een openbare groene ruimte in zijn verlengde oplegt, zodat de totale gecumuleerde oppervlakte van die ruimte en van het parkgebied 2,4 ha bedraagt;

Dat het MER de effecten van het inrichtingsplan van de site heeft bestudeerd, en dan meer bepaald ten opzichte van de inplanting van het park en zijn breedte, evenals de schaduwen van de bouwwerken op dit laatste afhankelijk van hun hoogte; dat het plan de aanbevelingen van het MER in dat opzicht heeft geïntegreerd; dat het verordenende luik van het plan werd gewijzigd om de hoogten van de bouwwerken langs het park tot maximaal 4 bouwlagen te beperken, zodat zo weinig mogelijk schaduw op het parkgebied valt;

Overwegende dat de Koninklijk Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vragen om de impact te meten van het plan om het opmerkelijke beschermde geheel van de tuinwijken Le Logis en Floréal en op de uitzichten naar en vanaf dat geheel;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de impact van het plan en van de ontwikkeling van het gebied zal worden verduidelijkt en bestudeerd ten opzichte van de projecten voor de uitvoering van de site in het kader van de vergunningsaanvragen en de evaluaties van hun effecten;

Landschappelijk herkenningspunt Overwegende dat bepaalde reclamanten bezwaar maken tegen de inplanting van een landschappelijk herkenningspunt op de Demeysite;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen om dat landschappelijke herkenningspunt te schrappen;

Overwegende dat meerdere reclamanten kritisch staan tegenover het geplande landschappelijke herkenningspunt op de Demeysite en daarbij aanvoeren dat zijn grondinname niet wordt gedefinieerd noch afgebakend; dat de hoogte ervan totaal niet in verhouding is tot de naburige gebouwen in de Kleine Wijngaardstraat en de Vorstlaan; dat de GSV niet wordt nageleefd; dat zijn inplanting in het zuidwesten van de site een beklemmend gevoel zal opwekken bij de reizigers die uit het metrostation komen; dat het hinder zal veroorzaken op het vlak van het beschikbare licht, de bezonning en inkijken in de naburige gebouwen en het parkgebied; dat het meer bepaald een schaduw zal werpen op alle nieuwe bouwwerken langs het toekomstige park in het noordoosten en de bestaande woningen in de Kleine Wijngaardstraat; dat het zal beletten dat het parkgebied zijn sociale rol zal spelen; terwijl het MER een positionering van de hoogste gebouwen aan de kant van de Vorstlaan aanbeval; dat het herkenningspunt buiten verhouding is en uit de toon valt ten opzichte van de groene en ruim gebouwde gemeente Oudergem; dat het onaangename wervelwinden zal veroorzaken; dat het de intimiteit van de naburige privétuinen zal aantasten; dat het zal bijdragen aan de vorming van getto's;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstellen om het landschappelijke herkenningspunt naar de centrale as van het gebied te verplaatsen om zo zijn impact op het vlak van schaduw en hinder voor de Kleine Wijngaardstraat te beperken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de inplanting aanbeveelt van een landschappelijk herkenningspunt op de Demeysite; dat het plan die aanbeveling heeft geïntegreerd;

Dat voorschrift 04.04.06 werd gewijzigd teneinde de maximale hoogte van het landschappelijke herkenningspunt van 11 tot 9 bouwlagen te verlagen; dat die maximale hoogte zal aansluiten op de toegelaten maximale hoogte voor de bouwwerken die in het noordoosten van het gebied recht tegenover het openbare plein zullen worden ingeplant;

Dat het plan aanraadt om een landschappelijk herkenningspunt te creëren om de reden dat de creatie van landschappelijke herkenningspunten bedoeld is om de structuren en de stedelijke identiteiten en de landschappen die het grondgebied indelen, te bevorderen; dat het plan de toepassing aanbeveelt van landschappelijke herkenningspunten in de nabijheid van de metrostations en van de structurerende openbare ruimten en op de verbindingspunten met de structurerende landschappen; dat de ligging van het landschappelijke herkenningspunt in het zuidwesten van de site beantwoordt aan die doelstellingen, aangezien het gelegen is aan de verbinding van het stadspark Demey, dat de vallei van de Watermaalbeek valoriseert, van het Demeyvoorplein dat toegang biedt tot het metrostation en de as van de stadsboulevard; dat die ligging dus relevant is ten aanzien van de nieuwe stadsstructuren die het plan op het grondgebied wil bevorderen;

Dat het MER de effecten van het plan en van de inplanting van het landschappelijke herkenningspunt heeft bestudeerd; dat daaruit bleek dat de grootste impact op het vlak van de schaduw worden vastgesteld op de equinoxen van het aan te leggen park; dat er geen impact is voor de gebouwen in de Kleine Wijngaardstraat; dat het MER met betrekking tot de wind de eventuele risico's van windeffecten identificeert; dat het niet de bedoeling is dat het plan de windeffecten op een nauwkeurige manier bestudeert; dat die nauwkeurige studies afhankelijk zijn van de architectuur van de gebouwen en dat ze daarom zullen worden bestudeerd tijdens de ontwerpfase van de projecten en de vergunningsaanvragen;

Dat de regering herhaalt dat het plan een zekere flexibiliteit biedt met betrekking tot de juiste inplanting van het landschappelijke herkenningspunt, dat kan worden gelokaliseerd `ter hoogte of in de onmiddellijke nabijheid van het landschappelijke herkenningssymbool', zoals voorschrift 24.05 van het plan oplegt, met dien verstande dat geen enkele mogelijkheid tot afwijking is voorzien; dat de exacte lokalisatie van het landschappelijke herkenningspunt zal worden bepaald door de evaluatie van de effecten dat zal worden uitgevoerd naast het bouwproject, ten opzichte van het symbool dat wordt aangeduid op het plan dat overeenstemt met het inplantingsgebied dat door het MER wordt aanbevolen;

Overwegende dat de gemeente Oudergem vraagt dat het bouwwerk dat door een landschappelijk herkenningspunt wordt gemarkeerd, maximaal 9 bouwlagen telt in plaats van 11, hetzij maximaal 7 m meer (hoogte 84) dan het toegelaten maximale niveau voor de andere bouwwerken op de site;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de hoogte van het landschappelijke herkenningspunt tot 20 verdiepingen wordt verhoogd, zodat het zijn omschrijving `landschappelijk herkenningspunt' eer aandoet en zodat het duidelijk uitsteekt boven de andere bouwprofielen van 9 verdiepingen;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het verordenende luik van het plan werd gewijzigd teneinde de toegelaten maximale hoogte van het landschappelijke herkenningspunt door voorschrift 04.04.06 te verlagen;

Dat de toegelaten maximale hoogte van 9 verdiepingen voor het hoogteaccent er een herkenningspunt van zal maken in de stedelijke vorm van de site ten opzichte van de naburige bouwwerken in het gebied, waarvan de maximale hoogte werd verlaagd en gestandaardiseerd op 4 verdiepingen; dat het geplande hoogteaccent zo zijn rol als landschappelijk herkenningspunt op de stadsboulevard zal spelen;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) de verplaatsing van het grafische markeringspunt dat het hoogteaccent aan de andere kant van de gele pijl of langs de Vorstlaan aanduidt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de exacte inplanting van de porositeiten voor fietsers en voetgangers niet wordt gedefinieerd door het plan en dus niet als inplantingscriterium kan dienen voor het landschappelijke herkenningspunt; dat ze voor het overige verwijst naar de overwegingen die hierboven werden uiteengezet met betrekking tot de inplanting van het landschappelijke herkenningspunt;

Porositeit voor fietsers en voetgangers Overwegende dat een aantal reclamanten gunstig staan tegenover de aanleg van porositeiten voor fietsers en voetgangers op de Demeysite;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen om de geplande porositeit voor fietsers en voetgangers tussen Pinoy en Kleine Wijngaard te wijzigen, om een kleinere breedte te voorzien, om de porositeit te beperken tot een voet- en een fietspad, waar geen voertuigen gebruik kunnen van maken;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen om de breedte van de porositeit voor fietsers en voetgangers te vergroten tot 18 m, zodat er een echte winkelstraat kan van worden gemaakt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de aanleg voorziet van een porositeit voor fietsers en voetgangers die de Kleine Wijngaardstraat via het woongebied met de Pinoydoorgang via het park en het sterk gemengd gebied verbindt; dat het tracé van die porositeit echter niet wordt gedefinieerd door het plan;

Dat het plan bepaalt dat de porositeiten voor fietsers en voetgangers die het sterk gemengde gebied doorkruisen, minimaal 12 m breed zijn, zodat gebruikers van de actieve modi kunnen gebruikmaken van comfortabele en beveiligde verkeersruimten, die in het kader van de vergunningsaanvragen zullen worden bepaald; dat het plan niet belet om de breedte van de porositeiten tot 18 m te vergroten, wat in het kader van de vergunningsaanvragen zal worden bestudeerd;

Openbare groene ruimte Overwegende dat een aantal reclamanten gunstig staan tegenover de aanleg van een openbare groene ruimte op de Demeysite;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de aanleg oplegt van een openbare groene ruimte als aanvulling op en in het verlengde van het naburige parkgebied; dat de gecumuleerde oppervlakte van die ruimte en van het parkgebied 2,4 ha moet bedragen;

Overwegende dat meerdere reclamanten zich vragen stellen over de mogelijkheden om het voorschrift in de praktijk om te zetten gegeven de oppervlakte van het gebied;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de inrichting van de site, van het parkgebied en van de openbare groene ruimte heeft bestudeerd; dat het plan de aanbevelingen van het MER heeft geïntegreerd - en dan meer bepaald met betrekking tot de totale oppervlakte van die groene ruimte;

Overwegende dat de gemeente Oudergem vraagt dat de ligging van het Demeypark in voorschrift 4.4.6 wordt verduidelijkt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de inplanting van het Demeypark wordt afgebakend door het naburige parkgebied; dat voorschrift 04.04.08 de aanleg oplegt van een publieke groene ruimte in het sterk gemengd gebied en meer bepaald een groene ruimte die aansluit op het parkgebied waaraan het grenst;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat bijzonder voorschrift 4.4.8. als volgt wordt opgesteld: "het gebied omvat een openbare groene ruimte die in het verlengde van het aangrenzende parkgebied is aangelegd, dat volledig en ononderbroken gelegen is in het noorden van het bebouwde gebied op de Demeysite";

Overwegende dat de regering aangeeft dat de exacte grondinname van de openbare groene ruimte niet wordt bepaald door het plan, dat alleen oplegt dat het wordt ingericht in het verlengde van het naburige parkgebied; dat het plan zo een zekere flexibiliteit biedt voor de inrichting van die ruimte, die bijvoorbeeld zou kunnen worden ingeplant langs de noordelijke grens van het gebied of tussen het centrum van dit laatste en het parkgebied, volgens het ontwerp van inrichting van het gebied dat in het kader van de vergunningsaanvragen zal worden voorgesteld en onderzocht; dat het strategische luik van het plan de inrichting van de openbare ruimte in het noordwesten van het gebied aanbeveelt, met breedtevariaties die de mogelijkheid bieden om het park te verbreden in de richting van het bewoonde en commerciële stadscentrum, zodat een kwalitatieve behandeling kan worden voorgesteld van de verhoudingen tussen het park en de nieuwe wijk;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat bijzonder voorschrift 4.4.8. verduidelijkt dat het gebied van het Demeyvoorplein dat in het strategische luik wordt geïdentificeerd, geen deel uitmaakt van het Demey-parkgebied;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het Demeyvoorplein opgenomen is in een structurerend ruimtegebied en een gebied van landschappelijke continuïteit en niet in het parkgebied noch in het sterk gemengde gebied waarover het 2,4 ha grote Demeypark zich zal moeten uitstrekken;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen dat bijzonder voorschrift 4.4.8. nauwkeuriger is over de concretisering van de FietsGEN-tracés en hun kenmerken; dat het voorschrift de aanleg waarborgt van een verkeersruimte voor fietsers, die gescheiden is van de verkeersruimte voor voetgangers en die minstens 4 m breed is;

Overwegende dat verschillende reclamanten zich vragen stellen over de verplichting om de porositeit voor fietsers en voetgangers en de dienstweg in het deel van de groene ruimte in een sterk gemengd gebied in te planten; over de mogelijkheid om ze in het naburige parkgebied in te planten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan werd gewijzigd om de porositeit voor fietsers en voetgangers en de dienstweg te mutualiseren; dat de mobiliteitsweg maximaal 6 m breed mag zijn; dat het zal gaan om een lokale weg die voorbehouden is voor de actieve mobiliteit en de onontbeerlijke gemotoriseerde verplaatsingen; dat de voorschriften 12.03 en 04.04.08 in die zin zijn gespecificeerd; dat deze weg aangelegd kan worden in het parkgebied Demey en/of in de groene ruimte die is gelegen in het sterk gemengde gebied van het bewoonde en commerciële stedelijke centrum Demey;

Dat deze weg wordt verantwoord om de toegankelijkheid van het noordelijke gedeelte van de site te waarborgen, voor onder meer de voertuigen van de hulpdiensten tot de toekomstige bouwwerken;

Dat het ontwerp en de kenmerken van de verkeersruimten voor de actieve modi niet binnen de mate van detail van het plan vallen, maar in het kader van de vergunningsaanvragen zullen worden bepaald;

Dat andere paden voor de actieve vervoerswijzen kunnen worden aangelegd in het kader van de inrichting van het toekomstige park;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) vraagt dat voorschrift 4.4.8. als volgt wordt aangevuld: "in deze groene ruimte worden de overlopen ondergebracht van de geïntegreerde regenwaterbeheervoorzieningen van alle gebouwen die op de site moeten worden ontwikkeld"; dat de 4 m brede dienstweg wordt geschrapt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik van het plan werd gewijzigd om te verduidelijken dat de groene ruimte de overlopen omvat van de geïntegreerde regenwaterbeheervoorzieningen van alle te ontwikkelen gebouwen op de site; dat die verduidelijking geen invariabel element van de herinrichting van de site vormt, die verantwoordt dat er een reglementaire kracht is, temeer daar AV 00.16 bepaalt dat de handelingen en werken het geïntegreerde regenwaterbeheer mogelijk maken door infiltratie of retentie; 7. Bijzondere voorschriften met betrekking tot het gebied voor stedelijke industrie Herrmann-Debroux (D) Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek formuleren op bijzonder voorschrift 10 van het plan omdat het niet van de orde van een grote oriëntatie is, maar veeleer een fijne beschrijving op de schaal van een project;dat ze vragen dat dit naar het strategische luik van het plan wordt verplaatst;

Overwegende dat de regering aangeeft dat voorschrift 05. van het plan de invariabele elementen preciseert waaraan de regering een bindend karakter wil geven teneinde de ontwikkeling van de Driehoeksite en haar gebied voor stedelijke industrie te verzekeren;

Overwegende dat meerdere reclamanten opmerken dat dit gebied overeenstemt met het voorschrift `gebied voor sport- en ontspanningsactiviteiten in de open lucht' van het GBP;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de Driehoeksite momenteel in een spoorweggebied in het GBP is opgenomen; dat het plan ten doel heeft om de gebiedsbestemming van het GBP te hertekenen door er een eigen gebiedsbestemming in te voorzien met eigen reglementaire voorschriften die er betrekking op hebben;

Overwegende dat verschillende reclamanten bezwaar maken tegen de bestemming van stadslandbouw omdat het kweken van dieren een verontreinigende activiteit is;

Overwegende dat een aantal reclamanten gunstig staan tegenover de aanleg van een stadsboerderij;

Overwegende dat de regering aangeeft dat voorschrift 05.05 de mogelijkheid biedt om de plaat op het dak van de toekomstige bouwwerken van het gebied te bestemmen voor stadslandbouwactiviteiten, sport- en ontspanningsactiviteiten in de open lucht of duurzame en beplante groene ruimten; dat voorschrift 05.03 verduidelijkt dat de aard van de in het gebied uitgeoefende activiteiten verenigbaar moeten zijn met de andere activiteiten of bestemmingen van het huizenblok waarop het ontwerp betrekking heeft en van de naburige huizenblokken;

Dat het strategische luik de ontwikkeling aanbeveelt van een beplante landschappelijke ruimte voor stadslandbouw, die ruimten zou kunnen omvatten voor landbouwproductie, collectieve moestuinen, serres enz.; dat het kweken van dieren niet wordt aanbevolen; dat het plan past in een logica om de verontreiniging terug te dringen in overeenstemming met zijn doelstelling om de levenskwaliteit van de bewoners te verbeteren;

Overwegende dat het bestuur dat belast is met de territoriale planning (Perspective), voorstelt om het volgende voorschrift toe te voegen teneinde de juiste realisatie van de ringweg te garanderen, ondanks de verkleining van de perimeter van het plan ten noorden van de Driehoeksite: "10.07 De verharde tweerichtingsweg die in voorschrift 11.6 is voorzien, kan het volledige gebied of een deel van het gebied doorkruisen, zonder dat de uitvoering ervan wordt belemmerd.";

Overwegende dat de regering aangeeft dat het verordenende luik van het plan werd gewijzigd en dat er in overdruk over 24.08 een nieuw voorschrift werd toegevoegd dat de inrichting voorziet van een weg op de Driehoeksite, waarmee de verwachte weg op de plaat van het Delta Ziekenhuis aan de doorgang aan de vernauwing ter hoogte van de verlenging van de Charles d'Orjo de Marchovelettelaan doorheen het ondernemingsgebied in een stedelijke omgeving en het gebied voor stedelijke industrie wordt verbonden zonder dat de realisatie ervan wordt belemmerd; dat dit geschreven voorschrift verbonden is met een grafisch voorschrift dat ter informatie het potentiële tracé van die weg weergeeft; 8. Bijzondere voorschriften betreffende de andere activiteitengebieden Herrmann-Debroux (E) - administratiegebieden Herrmann-Debroux BV 7.Administratiegebieden Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat bijzonder voorschrift 7 van het plan identiek is aan het voorschrift van het GBP; dat ze vragen om dat voorschrift te schrappen om de reden dat het nutteloos is; dat ze daarom ook vragen om te verduidelijken dat het plan afwijkt van de voorschriften van het GBP die identiek zijn aan de eigen voorschriften;

Overwegende dat de regering aangeeft dat BV 7 van het plan betrekking heeft op de administratiegebieden Herrmann-Debroux, die verschillen van de administratiegebieden van het GBP;

Overwegende dat meerdere reclamanten kritiek formuleren op voorschrift 07.01. omdat het het begrip `administratiegebied' overneemt zoals dat al door het GBP werd gedefinieerd, behalve dat de oppervlakte van een handelszaak er niet wordt beperkt tot 1.000 m2; dat ze vragen dat het plan zich beperkt tot het onderstrepen van de bestaande verschillen tussen het huidige stelsel dat door het GBP is vastgelegd en het stelsel dat het wil invoeren;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de regering eraan herinnert dat het plan over een eigen gebiedsbestemming en eigen voorschriften beschikt, teneinde te voorkomen dat zijn bepalingen bovenop die van het GBP komen te liggen, waarop het niettemin is geïnspireerd, teneinde het werk van de mensen op het terrein te vereenvoudigen en te beveiligen;

Overwegende dat verschillende reclamanten zich vragen stellen over de impact van het schrappen van de term `ook' in voorschrift 07.01. van het plan ten opzichte van het overeenstemmende voorschrift van het GBP;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het schrappen van de term `ook' in BV 07.01. van het plan ten opzichte van het vergelijkbare voorschrift van het GBP geen effecten heeft op de hoofd- en de secundaire bestemmingen die in het gebied kunnen worden toegelaten;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat voor de voorzieningen een percentage wordt opgelegd teneinde de kwaliteit van de geplande woningen te kunnen waarborgen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten toegelaten zijn bij wijze van secundaire bestemming in het administratiegebied op maximaal 50 % van de oppervlakte van de site met afzonderlijke gemengde gebouwen in Triomf (Deltasite) en maximaal 20 % op de site kantoren- en woongebied (Beaulieusite); dat de ontwikkeling van voorzieningen wordt aangemoedigd door de aanwezigheid van linten van actieve gevels die gedeeltelijk van toepassing zijn op de gebouwen die in die gebieden langs de stadsboulevard zijn ingeplant;

Dat het strategische luik van het plan de ontwikkeling aanmoedigt van een programmatische gemengdheid in die gebieden, met inbegrip van de voorzieningen;

BV 07.04. Gemengde afzonderlijke gebouwen Triomf (Deltasite) Overwegende dat een aantal reclamanten en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie opmerken dat het verordenende luik geen indicaties bevat met betrekking tot de inplanting, waardoor de indruk ontstaat dat die vrij is; dat het administratiegebied lijkt te hebben gesnoeid in het bestemmingsplan, waardoor het bebouwbare gebied kleiner is geworden; dat ze kritiek formuleren op het feit dat die wijzigingen in het bebouwbare gebied niet duidelijk worden geïdentificeerd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik de bouwzone op de site verduidelijkt; dat deze wordt verduidelijkt rekening houdend met de bestaande perceelgrenzen; dat het strategische luik verduidelijkt dat de inplantingen van de gebouwen afwijken van de perceelgrens aan de kant van de Jules Cockxstraat, zodat de openbare ruimte daar kan worden uitgebreid;

Dat de regering eraan herinnert dat de ontwikkeling van een site gelegen in de perimeter van dit ontwerp-RPA moet worden beschouwd ten aanzien van het strikte naleving van het verordenende luik en van de conformiteit van zijn ontwikkelingen met de strategische oriëntaties die op de verschillende niveaus zijn voorzien; dat alleen een gecombineerde lezing van het strategische en het verordenende luik een globaal zicht biedt op de opties van dit ontwerp-RPA;

Overwegende dat meerdere reclamanten en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vragen dat het verordenende luik van het plan verduidelijkt dat titel I van de GSV niet van toepassing is op de site omdat de toepassing ervan problematisch zou kunnen blijken rekening houdend met de configuratie van de locatie en het feit dat het terrein aan drie kanten door openbare ruimten wordt afgezoomd;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat het plan verduidelijkt dat titel I van de GSV niet van toepassing is, zodat dit de uitvoering van de potentialiteiten van het plan niet kan beletten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de bepalingen van de GSV nog altijd van toepassing zijn, behalve voor de bijzondere aspecten die het plan reglementeert (bv. met betrekking tot de maximale hoogte van de bouwwerken), in welk geval de bepalingen van de GSV die niet verenigbaar zijn met de reglementaire voorschriften van het plan, als tegenstrijdig moeten worden beschouwd en er impliciet moet worden van afgeweken;

Handelszaken Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen de invoering van handelsfuncties naast de bestaande kantoorfunctie en de creatie van huisvesting in het gebied;

Overwegende dat meerdere reclamanten bezwaar maken tegen de aanleg van een winkelcentrum op de Deltasite en daarbij aanvoeren dat dit dodelijk zou zijn voor de bestaande handelszaken, en dan meer bepaald rond de begraafplaatsen van Elsene; dat die bestemming niet ecologisch is; dat de bewoners liever boodschappen doen in kleine buurtwinkels;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het GPDO de aanleg van een plaatselijke identiteitskern voorziet ter hoogte van de site van de gemengde afzonderlijke gebouwen Triomf (Deltasite), waar de bevolking toegang zal krijgen tot meer bepaald buurtwinkels, en die bijdraagt aan de ontwikkeling van een economisch en sociaal leven: dat het plan in dat perspectief de hernieuwde ontwikkeling van die site voorziet, die momenteel door monofunctionele kantoorgebouwen wordt ingenomen, door de ontwikkeling van een opvallend en gemengd bebouwd geheel;

Dat het plan de ontwikkeling van handelszaken beperkt tot een oppervlakte van 1.000 m2 per gebouw en van 7.500 m2 voor het volledige gebied; dat die maximale oppervlakte van 7.500 m2 niet de mogelijkheid biedt om een winkelcentrum aan te leggen op de Deltasite, maar wel om handelszaken in te richten met een oppervlakte die verenigbaar is met de creatie van de plaatselijke identiteitskern die door het GPDO wordt voorzien;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritisch staan tegenover de verplichting om handelszaken in te planten op de benedenverdiepingen met een mogelijkheid tot uitbreiding naar de eerste verdieping en daarbij aanvoeren dat dit de realisatie verhindert van talrijke handelszaken die beter op de verdiepingen worden ingericht, zoals een horecazaak (bv. `rooftop'), een spa of een fitness, een kunstengalerij enz.; dat dit ook de realisatie van handelszaken verhindert die beter in de kelderverdieping worden ingericht, zoals een fitness of een bowling;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen dat bijzonder voorschrift 3.5.1. in het verordenende luik wordt geschrapt en in het strategische luik wordt overgenomen, met de nodige nuancering met betrekking tot de ligging van de handelszaken op de verdiepingen en de kelderverdiepingen omdat het niet verantwoord is dat de bestemming van handelszaken op die manier wordt beperkt ten opzichte van het GBP, temeer daar de gemengdheid wordt gewaarborgd door het feit dat andere functies van woningen en kantoren niet meer dan 50 % van de beschikbare oppervlakte mogen innemen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de mogelijkheid biedt om in de kelderverdiepingen handelszaken te ontwikkelen in het kader van een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning voor het volledige gebied en voor een oppervlakte van maximaal 7.500 m2; dat de voorrang van het lokaliseren van handelszaken op de gelijkvloerse en eerst verdieping ten doel heeft om de benedenverdiepingen en de openbare ruimten waarop ze uitzien te animeren, in overeenstemming met de doelstelling om een actief stadsleven te ontwikkelen op de site; dat die doelstelling ook wordt nagestreefd door het lint van actieve gevels van de gebouwen langs de stadsboulevard en de Delta-esplanade, teneinde hun benedenverdiepingen te activeren, waar ook handelszaken kunnen worden in ondergebracht;

Dat het voorschrift 07.04.01. is gewijzigd om deze prioritering op de gelijkvloerse en de eerste verdieping te specificeren ten opzichte van de eventuele inplanting van handelszaken op de andere verdiepingen, hetgeen volgens het plan is toegestaan;

Dat het plan is gewijzigd om de vestiging van handelszaken op de bovenverdiepingen mogelijk te maken, wanneer de aard van de geplande handelszaken daartoe opportuun blijkt in functie van de aard van de voorgestelde handelszaken, zoals een HORECA "rooftop" op het dak van een gebouw; dat deze mogelijkheden niet moeten worden uitgesloten in zoverre de activering van het gelijkvloers en de aangrenzende publieke ruimte gewaarborgd is;

Omwille van het bestaan van een maximale oppervlakte aan toelaatbare handelsruimte in de zone volgens hetzelfde voorschrift, de mogelijkheid om deze handelsruimte op andere verdiepingen in te planten, met behoud van de voorrang voor inplanting op de gelijkvloerse en de eerste verdieping, betreft een geringe wijziging, waarvan niet verwacht wordt dat deze significante milieueffecten zal veroorzaken;

Maximale hoogten van de bouwwerken Overwegende dat een aantal reclamanten gunstig staan tegenover de inplanting van hoge bouwwerken op de Deltasite om de redenen dat de site een unieke mogelijkheid tot verdichting biedt; dat de impact op de andere wijken beperkt zal zijn; dat de site over een uitstekend aanbod op het vlak van het openbaar vervoer beschikt; dat het project een meer stedelijk karakter aan de wijk zal bezorgen zonder dat dit ten koste gaat van het gezellige karakter van de andere naburige wijken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de ambitie heeft om de aansluiting van de Triomflaan en de Jules Cockxstraat te benadrukken door een landschappelijk herkenningspunt te integreren in de ontwikkeling van een opvallend en gemengd bebouwd geheel;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen dat voorschrift 07.04.03 verduidelijkt dat de hoogte van 40 m mag worden overschreden om een harmonieuze aansluiting met het landschappelijke herkenningspunt mogelijk te maken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de verplichting oplegt om een harmonieuze aansluiting tot stand te brengen tussen de laagste en de hoogste bouwprofielen in het geval van de bouw van een hoogteaccent dat tot 80 m hoog kan reiken; dat dit hoogteaccent in voorkomend geval wordt aangesloten op andere bouwwerken waarvan de maximale hoogte tot 40 m is beperkt;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat de hoogte van 40 m wordt verlaagd, zodat ze aan de bestaande bouwwerken kan worden aangepast;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de aanbevelingen van het MER integreert, en dan meer bepaald met betrekking tot de hoogte van de bouwwerken; dat de toegelaten maximale hoogte voor de bouwwerken in het gebied vergelijkbaar is met de toegelaten maximale hoogte van de bestaande naburige bouwwerken;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie opmerkt dat voor de Triomfsite een wedstrijd werd georganiseerd met de bedoeling om een schets van het ontwerp te definiëren en dat de winnaar van de wedstrijd een torengebouw heeft voorgesteld dat in het plan werd opgenomen; dat de commissie het delicaat vindt dat het Gewest een wedstrijd uitschrijft zonder vooraf de stedenbouwkundige regels vast te leggen die op het plan van toepassing zijn; dat ze zich vragen stelt over de invloed van het plan door de wedstrijd; dat ze eraan herinnert dat wedstrijden moeten worden georganiseerd in overeenstemming met de bestaande wetgeving en de procedures, en dit zelfs wanneer het mogelijk is dat alle projecten kunnen worden stilgelegd in afwachting van het einde van de procedure voor de uitwerking van het plan; dat daarbij ook de vraag kan worden gesteld over het nut van openbare onderzoeken die plaatsvinden wanneer alles al is beslist en vastgelegd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de aanbevelingen van het MER, en dan meer bepaald met betrekking tot de hoogte van het op de site geplande hoogteaccent heeft geïntegreerd;

Dat de wedstrijd die voor de Triomfsite werd georganiseerd, parallel liep met de uitwerking van het plan; dat het project dat daarbij zal worden geselecteerd en het voorwerp zal uitmaken van een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning, in het ontwerp van het plan zal moeten passen met naleving van de strategische en reglementaire bepalingen;

Overwegende dat een aantal reclamanten gunstig staan tegenover de bouw van een hoogteaccent op de site om de redenen dat de topografie bijzonder gunstig is voor de inplanting van torengebouwen, aangezien het gebied op een van de hoogste plaatsen van Brussel ligt (102 m hoogte); dat voor de site geen beschermde uitzichten of belangrijke panorama's gelden, maar dat talrijke assen naar de site zijn gericht, waardoor de kans ontstaat om een nieuw uitzichtpunt te creëren; dat naast de aanwezigheid van een uitgebreid openbaarvervoersnet en de toegankelijkheid met de auto de wijk nog meerdere troeven biedt, zoals belangrijke voorzieningen van algemeen belang (ziekenhuis universiteit enz.); dat de aanwezigheid van de sporen langs de spoorweg impliceert dat de woningen op een voldoende grote afstand zullen kunnen worden voorzien;

Overwegende dat meerdere reclamanten wijzen op de grote architecturale kwaliteit van het ontwerp die de eigenaars van de site verder willen ontwikkelen dankzij de wedstrijd die door het Gewest werd georganiseerd, waardoor een volwaardig stadssignaal kan worden gecreëerd; dat het ontwerp rekening houdt met de aanbevelingen met betrekking tot de integratie van de hoge gebouwen, met betrekking tot de kwaliteit van de `sokkel', paden voor zachte vervoerswijzen, openbare ruimten, windbeheer, de gemengdheid van de functies enz.;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie meent dat het principe van een torengebouw in dit gebied niet mag worden uitgesloten, gezien de ligging van het gebied aan de toegang tot de stad, het metrostation en de spoorweg;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan ten doel heeft om duidelijke stedelijke identiteiten te creëren in het gebied, die bijdragen aan het inzicht van de structuren en de schaal van het grondgebied en punten van stedelijke intensiteit door de toepassing van specifieke bouwprofielen die dienstdoen als landschappelijke herkenningspunten of markers; dat het hoogteaccent dat in het gebied wordt toegelaten, de ambitie heeft om een stedelijke marker te zijn voor de indeling van de stadsboulevard en van de Triomflaan;

Overwegende dat verschillende reclamanten kritiek formuleren op het MER omdat het het alternatief behoudt van een hoogteaccent van 80 m naast dat van 135 m ten opzichte van hun effecten op het vlak van de schaduw op de woningen om de redenen dat de schaduw van het alternatief van 135 m op de naburige woningen in de tijd beperkt zijn; dat de woningen van het Universalis Park-project en de tuinen in de Liévin Verstraetenstraat waarop om 10.00 u een schaduw valt, niet dezelfde zijn als deze die om 11.00 u in de schaduw liggen en dat ze telkens slechts één uur in de schaduw liggen; dat de woningen in de Driebruggenstraat allemaal minder dan een uur in de schaduw zullen liggen; dat het verschil tussen 135 m en 80 m 55 m bedraagt; dat een hoogteaccent van 120 m niet noodzakelijkerwijs even problematisch is als een hoogteaccent van 135 m; dat een hoogteaccent van 120 of 100 m een minder grote impact zou hebben - en dan meer bepaald voor de woning gelegen aan nr. 271 van de Invalidenlaan en de voornoemde tuinen en woningen;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek formuleren op een hoogte van 80 m en daarbij aanvoeren dat deze buiten verhouding is, aangezien de schaduw die door het MER wordt geïdentificeerd, van korte duur is en aanzienlijk kan worden verminderd met een hoogte van 100 of 120 m; dat ze voortijdig is, in die zin dat de effecten van het hoogteaccent op het vlak van de schaduw het voorwerp zullen moeten uitmaken van een studie in het kader van de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning, die veel genuanceerder zal zijn omdat ze rekening zal houden met de exacte hoogte van het gebouw en ook met de vorm ervan; dat ze indruist tegen de doelstellingen van het plan in die zin dat ze het gebouw definitief zal verhinderen om zijn rol als visuele markering volop te spelen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van het plan en van het geplande hoogteaccent in het gebied heeft bestudeerd - en dan meer bepaald met betrekking tot de schaduw; dat het plan de aanbevelingen van het MER integreert, behalve de aanbevelingen die niet binnen de mate van detail van het plan vallen; Dat het MER heeft aangetoond dat de alternatieven van hogere bouwprofielen een grotere impact hadden, met name op het vlak van schaduw en wind;

Dat een hoogteaccent met een hoogte van 80 m daarentegen aanvaardbare effecten had; dat het MER ervan uitgaat dat het effect van hoogbouw tot 80 m niet problematisch is omdat er tijdens de zomer geen schaduw valt op de bebouwde omgeving; dat het effect bij nachtevening 's ochtends beperkt is tot het brandweerkazernegebouw en gebouw A van het Universalis-park (site van de Pleinlaan). Dat deze effecten als onbeduidend beschouwd worden. Dat gebouwen met een hoogte van meer dan 80 m meer impact veroorzaken;

Overwegende dat meerdere reclamanten zich vragen stellen over de toegelaten hoogte van 80 m op de Deltasite, terwijl de toegelaten hoogte op de Driehoeksite slechts 45 m bedraagt;

Overwegende dat verschillende reclamanten en de gemeente Oudergem vragen dat de maximale hoogte van het hoogteaccent wordt beperkt tot 60 m, teneinde te beantwoorden aan de klimaatdoelstellingen van het Gewest; dat de hoogte overeenstemt met die van de onlangs opgetrokken gebouwen op de campus Pleinlaan van de ULB;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de hoogte van de naburige bouwwerken van de Deltasite vergelijkbaar is met de toegelaten maximale hoogte in de rest van het gebied en met de hoogte van de bestaande naburige bouwwerken; dat de maximale hoogte van 80 m voor het hoogteaccent ten doel heeft om er een landschappelijk herkenningspunt van te maken;

Dat het MER heeft aangetoond dat de hoogte van 80 m aanvaardbare effecten had en dat de hoogte van 80 m daarom wordt bevestigd;

Dat de hoogte van de gebouwen geen invloed heeft op de klimaatdoelstellingen van het Gewest;

Dat het plan de maximale hoogte van de het hoogteaccent beperkt tot 80 m, zonder verplicht te stellen dat het gebouwde hoogteaccent een lagere hoogte heeft; dat de hoogte van het hoogteaccent zal worden onderzocht in een evaluatie van de effecten van het project en zal worden bepaald in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen de bouw van een 80 m hoog torengebouw op de Deltasite en daarbij aanvoeren dat dit de groene gemeente Oudergem in een bos van gebouwen zou omvormen; dat dit het landschap zal verminken; dat dit hoogteaccent nergens toe dient; dat het lelijk is; dat het niet op mensenmaat is; dat het torenhoog boven de andere bouwwerken uitsteekt; dat het bijdraagt aan de vorming van getto's; dat het de intimiteit van de tuinen in de nabijheid zal aantasten; dat het hinder zal veroorzaken op het vlak van de wind; dat het de structuur van het landschap overhoop zal gooien en een zeer massieve verticaliteit toevoegen aan de omliggende stedelijke context; dat er geen enkel ander gebouw met deze hoogte in de wijk bestaat;

Overwegende dat meerdere reclamanten opmerken dat andere projecten met vergelijkbare torengebouwen een mislukking zijn gebleken;

Overwegende dat verschillende reclamanten kritiek formuleren op het MER omdat het de effecten van een dergelijk hoogteaccent niet voldoende bestudeert - en dan meer bepaald met betrekking tot de wind;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het MER alle effecten van het plan en van het geplande hoogteaccent in het gebied heeft bestudeerd en het in het plan geselecteerde alternatief heeft gevalideerd;

Dat het MER heeft aangetoond dat een hoogteaccent met een hoogte van 80 m aanvaardbare effecten had; dat de vorming van getto's niet wordt bepaald door de bouwwerken, maar wel door de sociale mix van de bewoners; dat de intimiteit van de tuinen zal worden gewaarborgd, net als voor elk ander bouwwerk; dat de aerodynamische hinder niet wordt bepaald door het plan, maar wel door de architectuur van de projecten; dat de windeffecten dan ook op een gedetailleerde manier zullen worden bestudeerd in het kader van de vergunningsaanvragen;

Dat het plan een toegelaten maximale hoogte vastlegt; dat het hoogteaccent het voorwerp zal uitmaken van een evaluatie van de effecten ervan in het kader van zijn uitvoeringsproject tijdens de fase van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het hoogteaccent wordt omgevormd tot een gebouw dat een bouwfront vormt langs de Triomflaan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan geen regels voorziet voor de inplanting van de bouwwerken, maar wel dat een harmonieuze aansluiting tot stand wordt gebracht tussen de hoogste bouwprofielen van het hoogteaccent en de laagste bouwprofielen;

Porositeit voor fietsers en voetgangers Overwegende dat verschillende reclamanten en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie opmerken dat de gearceerde gebieden op het plan er lijken op te wijzen dat de wegbedding van de porositeit voor fietsers en voetgangers niet bebouwbaar is; dat ze vragen om te verduidelijken of het feit dat de porositeit minstens 12 m breed moet zijn, impliceert dat er zich bouwwerken boven mogen bevinden;

Overwegende dat het plan verduidelijkt dat de geplande porositeit voor fietsers en voetgangers in het gebied een doorgang vormt door bouwwerken met een vrije hoogte van minstens 12 m;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie opmerkt dat de verbreding van de brug in de continuïteit van de porositeit voor fietsers en voetgangers mogelijkerwijs niet zal kunnen worden gerealiseerd - of toch zeker niet op korte termijn - rekening houdend met de complexiteit van die ingreep (bij die verbreding zouden niet alleen de MIVB, maar ook de NMBS, Infrabel, het Gewest enz. worden betrokken) en de hoge kostprijs; dat het plan een hulpmiddel voor de lange termijn is en dat het absoluut noodzakelijk is dat de voorschriften ervan de realisatie van de projecten mogelijk maken zonder dat ze van elkaar afhankelijk zijn, opdat er in de opeenvolging van de verschillende fasen geen blokkeringen verschijnen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de inrichting van de porositeit voor fietsers en voetgangers oplegt ongeacht het antwoord op de vraag of de Deltabrug al dan niet zal worden verbreed; dat het plan de inplanting van de porositeit in het verlengde van de eventuele toekomstige verbrede Deltabrug voorziet, teneinde een bijkomende verbinding met de Delta-esplanade tot stand te brengen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan de ontwikkeling van de site mogelijk maakt in de veronderstelling van een niet-uitvoering of een laattijdige uitvoering van de verbreding van de brug, door te voorzien dat een dergelijke verbinding met de geplande porositeit voor fietsers en voetgangers later mogelijk blijft, zonder op te leggen om een doodlopende porositeit voor fietsers en voetgangers en actieve gevels te bouwen die in afwachting daarvan nergens op uitkijken;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen dat de voorschriften met betrekking tot de actieve gevels en de porositeiten voor fietsers en voetgangers daarom naar het strategische luik worden verplaatst;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik van het plan werd gewijzigd teneinde de verschillende alternatieven te verduidelijken op het vlak van de aansluitingen tussen het gebied en de Delta-esplanade, afhankelijk van de maximalistische verbreding van de Deltabrug, de tijdelijk of definitief beperkte verbreding of de aanleg van een brug voor fietsers en voetgangers; dat in elk geval het plan de aanleg voorziet van een aansluiting met de Delta-esplanade in de continuïteit van de porositeit voor fietsers en voetgangers en de toepassing van een lint met actieve gevels in de gebouwen langs de doorgang via bouwwerken en de volledige porositeit voor fietsers en voetgangers;

Dat die elementen invariabele elementen van het project vormen waaraan de regering een verplicht karakter wil geven teneinde de toepassing van het herinrichtingsproject van het gebied te waarborgen;

BV 07.05. Kantoor- en woonwijk (Beaulieuwijk) Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie gunstig staat tegenover de invoering van een mix op de site - en dan in het bijzonder met betrekking tot de woningen; dat ze evenwel twijfelt over de relevantie van de geselecteerde programmering;

Overwegende dat een aantal reclamanten menen dat bijzonder voorschrift 07.05.01. de bestemmingen van het gebied op een strenge en disproportionele manier en zonder echte motivering beperkt, terwijl het streven naar gemengdheid even goed zou worden gewaarborgd door het strategische luik; dat ze vragen dat het voorschrift naar het strategische luik wordt verplaatst;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan ernaar streeft om een betere stadsintegratie en meer programmatische gemengdheid in het gebied in te voeren in overeenstemming met de doelstellingen van het GPDO; dat ze in dat kader de ontwikkeling van woningen oplegt op 20 % van de vloeroppervlakte per gebouw, teneinde meer bepaald het monofunctionele karakter van de bestaande kantoorgebouwen te doorbreken en een overgang te verzekeren met de naburige woonwijken;

Dat de verplichting van 20 % van de vloeroppervlakte per gebouw erop gericht is om een programmatische gemengdheid te waarborgen die over het volledige gebied wordt gespreid dat momenteel door een geheel van kantoorgebouwen wordt ingenomen;

Dat deze programmatische gemengdheid de mogelijkheid moet bieden om het gebied tot buiten de kantooruren te activeren, zodat het gebied in de omliggende woonwijken wordt geïntegreerd;

Handelszaken Overwegende dat een aantal reclamanten kritisch staan tegenover de verplichting om handelszaken in te planten op de benedenverdiepingen met een mogelijkheid tot uitbreiding naar de eerste verdieping en daarbij aanvoeren dat dit de realisatie verhindert van talrijke handelszaken die beter op de verdiepingen worden ingericht, zoals een horecazaak (bv. `rooftop'), een spa of een fitness, een kunstengalerij enz.; dat dit ook de realisatie van handelszaken verhindert die beter in de kelderverdieping worden ingericht, zoals een fitness of een bowling;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen dat bijzonder voorschrift 07.05.01. wordt genuanceerd met betrekking tot de lokalisatie van de handelszaken op de verdiepingen en in de kelderverdiepingen;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat de ontwikkeling van een programmatische gemengdheid een van de belangrijkste doelstellingen van het plan is, waaraan de regering een bindend karakter wil geven teneinde de uitvoering ervan te verzekeren en de coherentie van het project te waarborgen;

Dat het verordenende luik van het plan werd gewijzigd teneinde de mogelijkheid te bieden om in de kelderverdiepingen handelszaken te ontwikkelen in het kader van een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning voor het volledige gebied en voor een oppervlakte van maximaal 75.000 m2;

Dat de verplichting om de handelszaken op de benedenverdieping te lokaliseren met mogelijkheid tot uitbreiding naar de eerste verdieping ten doel heeft om de benedenverdiepingen en de openbare ruimten waarop ze uitzien te activeren, in overeenstemming met de doelstellingen om een betere stedelijke integratie te verzekeren en een programmatische gemengdheid te ontwikkelen in de strook bestaande monofunctionele kantoorgebouwen; dat deze doelstelling ook wordt nagestreefd door het lint van actieve gevels in een deel van de gebouwen langs de stadsboulevard en het voorplein, teneinde hun benedenverdiepingen te activeren, waarin handelszaken kunnen worden ondergebracht en om de verhouding tussen de geplande gebouwen, de stadsboulevard en de bijbehorende dienstweg te verbeteren;

Dat het voorschrift 07.05.01 in zijn huidige vorm gehandhaafd werd om de ontwikkeling van handelszaken te beperken tot de gelijkvloerse en de eerste verdieping van de gebouwen, om enerzijds de activering van de begane grond en de aangrenzende openbare ruimte te verzekeren, en anderzijds om de functie van handelszaken te beperken, overeenkomstig het voor de bestemmingszone gedefinieerde programma, dat niet voorziet in een maximale oppervlakte voor handelszaken in de zone;

Overwegende dat het bestuur dat belast is met de territoriale planning (Perspective), voorstelt om het lint van de actieve gevels voor het Beaulieugebied te verlengen tot de volledige bebouwing, tot het bouwfront van de stadsboulevard, die niet op het gebied van landschappelijke continuïteit zou aansluiten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het verordenende luik van het plan werd gewijzigd teneinde het lint van actieve gevels te verlengen tot de gebouwen langs het voorplein tot aan de grens van het gebied van landschappelijke continuïteit, teneinde een materiële fout in het ontwerpplan te corrigeren;

Kantoren Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat voorschrift 07.05.01. een gemengdheid van functies oplegt in elk gebouw zonder mogelijkheid tot afwijking, terwijl de gebouwen waarop het voorschrift van toepassing is, momenteel worden ingenomen door de Europese Commissie, waarvoor bijzondere controle- en veiligheidsvoorzieningen moeten worden toegepast, die het `naast elkaar bestaan' van kantoorfuncties met andere functies zoals woonfuncties om veiligheidsredenen zeer moeilijk maakt; dat ze vragen dat de doelstelling voor gemengdheid op het niveau van het gebied en niet per gebouw wordt opgelegd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan ten doel heeft om een betere stedelijke integratie te verzekeren via een programmatische gemengdheid van het gebied die de mogelijkheid biedt om een `stad te maken' en om de verhoudingen tussen de woonwijken ten zuiden van en langs het Beaulieuplein te verbeteren, dat bedoeld is als openbare ruimte van convergentie en intermodaliteit;

Dat de regering eraan herinnert dat het plan ten doel heeft om een programmatische gemengdheid te ontwikkelen op het niveau van het gebied, in overeenstemming met de doelstellingen van het GPDO, teneinde het gebied buiten de kantooruren te activeren en zodat deze wijk in de omliggende woonwijken wordt geïntegreerd; dat er architecturale oplossingen bestaan waarmee beveiligde activiteiten en woningen naast elkaar kunnen bestaan, die in het kader van de vergunningsaanvragen zullen moeten worden bestudeerd; dat het begrip gebouw meer bepaald de mogelijkheid biedt van afzonderlijke toegangen voor de verschillende functies;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen dat het begrip `gebouw' duidelijk wordt omschreven, gezien meer bepaald de bijzondere configuratie van de bestaande gebouwen gelegen aan de Beaulieulaan nr. 1 tot 11 en de interpretatiekwesties die daaruit zouden kunnen voortvloeien;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat minstens 20 % van de oppervlakte voor woningen moet worden voorbehouden per project en niet per gebouw, teneinde discussies over het begrip `gebouw' te vermijden en meer manoeuvreerruimte te laten bij de uitvoering van het voorschrift;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het begrip gebouw wordt gedefinieerd in de woordenlijst van het GBP waarnaar het plan verwijst;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek formuleren op voorschrift 07.05.01. omdat het voorziet dat de vloeroppervlakte bestemd voor kantoren "op 75.000 m2 kan worden gebracht in geval van aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning die betrekking heeft op het volledige gebied" om de redenen dat dit op het tegengestelde lijkt te wijzen, dat als een vergunningsaanvraag geen betrekking heeft op het volledige gebied, het impliciet beperkt is tot een oppervlakte van minder dan die 75.000 m2, terwijl het plan geen enkel plafond voorziet voor deze hoofdbestemming in het gebied; dat het opleggen van een plafondwaarde voor een van beide hoofdbestemmingen in het gebied een probleem stelt ten opzichte van de andere bestemmingen en leidt tot een niet-verantwoord verschil in behandeling, wat op een discriminatie lijkt; dat de grenswaarde van 75.000 m2 alleen van toepassing lijkt te zijn bij projecten die betrekking hebben op het volledige gebied, maar niet op projecten die slechts betrekking zouden hebben op een deel van het gebied, zonder dat daarvoor een verantwoording wordt gegeven; dat het gebruik van het woord "gebracht" ongelukkig is; dat de grenswaarde van 75.000 m2 onredelijk laag is ten opzichte van de grootte van het gebied; dat de grenswaarde van 75.000 m2 al wordt bereikt of zelfs overschreden en dat het plan bijgevolg leidt tot een verlaging van de toelaatbare oppervlakte ten opzichte van de bestaande oppervlakte, wat niet aanvaardbaar is en tegenstrijdig is met de omschrijving van het voorschrift dat een mogelijkheid tot vergroting impliceert; dat dit voorschrift wordt aangetast door een duidelijke inschattingsfout;

Overwegende dat de regering aangeeft dat in het geval van een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning die geen betrekking heeft op het volledige gebied, de kantoorfunctie wordt beperkt tot 80 % van de vloeroppervlakte per gebouw;

Dat voorschrift 07.05.01 het gebied betreft dat als administratiegebied is bestemd; dat de Europese Commissie momenteel ook het gemengde gebied inneemt dat door voorschrift 03. wordt beoogd;

Dat de grenswaarde van 75.000 m2 niet wordt bereikt in het administratiegebied dat door voorschrift 07.05.01 wordt beoogd; dat het plan bijgevolg niet leidt tot een verkleining van de toelaatbare oppervlakte ten opzichte van de bestaande oppervlakte;

Dat het behoud van de kantoorfunctie relevant is gezien de zeer goede bereikbaarheid van het gebied met het openbaar vervoer; dat dit niettemin de mogelijkheid moet bieden om een programmatische gemengdheid te ontwikkelen, en de ontwikkeling van woningen, om zo het administratiegebied in de omliggende wijken te integreren; dat het plan dan ook de beperking van de vloeroppervlakte voor de kantoren tot 75.000 m2 beperkt en de ontwikkeling van 15.000 m2 bijkomende vloeroppervlakte voor woningen mogelijk maakt; Dat het plan de ontwikkeling mogelijk maakt van andere functies dan kantoren en woningen, die niet meer dan 20 % van de vloeroppervlakte van het gebied mogen innemen;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat de grenswaarde van 75.000 m2 restrictief is, met dien verstande dat het gebied een oppervlakte heeft van ongeveer 3,2 ha; dat de maximale grondinname van 60 % dus 19.731 m2 bedraagt; dat als men die grenswaarde van 75.000 m2 kantoren verdeelt, waar men de 15.000 m2 oppervlakte woning aan toevoegt - hetzij een totaal van 90.000 m2 - door die grondinname, men aan een gemiddelde komt van 4,5 verdiepingen; dat - wetende dat het plan een gemiddelde bouwhoogte van 3 verdiepingen voor ogen heeft voor de Beaulieulaan en de Watermaalse Steenweg, maar een gemiddelde hoogte van 9 verdiepingen aan de kant van de stadsboulevard, men gemiddeld hoger zou uitkomen dan 4,5 verdiepingen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan gemiddelde, minimale en maximale hoogten definieert voor de bouwwerken; dat die verschillende gedefinieerde hoogten beogen om een variatie van de bouwhoogten mogelijk te maken, teneinde monotone bouwfronten te vermijden;

Dat het plan een grondinname van maximaal 60 % oplegt met zijdelingse vrije ruimten en porositeiten voor voetgangers tussen de gebouwen waarvan de hoogte en de minimale breedte op het plan zijn gedefinieerd; dat de grondinname kan worden beperkt en de zijdelingse vrije ruimten en de porositeiten voor voetgangers verbreed;

Dat het strategische luik het streven van het plan verduidelijkt om een deel van de bouwwerken in de morfologische structuur te integreren die momenteel rond de vijvers van de Visserij aanwezig is; dat dit de gebouwen in open bebouwing binnen een landschappelijk geheel impliceert;

Dat voorschrift 07.05.03 het streven van het plan verduidelijkt om de bouwwerken afgezoomd met een lint van actieve gevels in het verlengde van dat lint te integreren; dat de verschillende bouwhoogten die door het plan worden gedefinieerd, erop gericht zijn om flexibiliteit te bieden voor de realisatie van die elementen;

Overwegende dat een aantal reclamanten en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie opmerken dat de site meer dan 90.000 m2 vloeroppervlakte zou kunnen tellen als de maximale oppervlakte voor kantoren 75.000 m2 zou bedragen en het minimum van 15.000 m2 woningen zou worden gebouwd; dat in de bestaande toestand al 80.000 m2 kantoorruimte is ingericht die door de Europese Commissie wordt ingenomen; dat ze zich vragen stellen over de geschiktheid om een limiet voor de kantooroppervlakten op 75.000 m2 te houden; dat ze ook opmerken dat de Europese Commissie er een ondoorzichtig vastgoedbeleid op nahoudt en dat haar strategie - hoewel er een streven naar rationalisatie uit blijkt (hetzij minder ruimte in totaal innemen en zich opnieuw te richten op de Europese Wijk) - geheim en betwistbaar blijft;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de dichtheid die door het plan wordt beoogd, 90.000 m2 bedraagt voor de gecombineerde woon- en kantoorfuncties;

Dat ze eraan herinnert dat die geplande dichtheid is verantwoord ten opzichte van de huidige dichtheid van de site en verwijst naar de overwegingen die hierboven in dit verband werden uitgewerkt;

Dat de geplande dichtheid overigens verantwoord is gezien de toegankelijkheid van de site en haar goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer; dat het plan overigens een programmatische gemengdheid oplegt teneinde de stedelijke integratie van het momenteel monofunctionele gebied te verbeteren; dat het plan overigens de aanleg van twee nieuwe parkgebieden op de site voorziet, waarvan de ene rechtstreeks toegankelijk is vanaf de site, en een kwalitatieve en landschappelijke behandeling van de bebouwing van het gebied, het voorplein en de aansluitingen met de vijvers van de Visserij;

Overwegende dat meerdere reclamanten bezwaar maken tegen de inrichting van nieuwe kantoorruimten op de Beaulieusite;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan het behoud van de bestaande kantoorruimten in het gebied beoogt, door een limiet van 75.000 m2 op te leggen, die vergelijkbaar is met de bestaande kantooroppervlakten;

Woningen Overwegende dat verschillende reclamanten bezwaar maken tegen de bouw van nieuwe woningen op de Beaulieusite;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de administratieve Beaulieusite een lineair front van 600 m kantoren zonder porositeit vormt; dat conform de doelstellingen van het GPDO en van het plan dit laatste van plan is er om er een programmatische gemengdheid te ontwikkelen door een transitie te verzekeren met de naburige woonwijken; dat het plan in dit perspectief de ontwikkeling van woningen voor 20 % van de vloeroppervlakte per gebouw oplegt, wat met een oppervlakte van 15.000 m2 moet overeenstemmen bij een vergunningsaanvraag voor het volledige gebied;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek formuleren op voorschrift 07.05.02 omdat het in elk gebouw een functionele gemengdheid oplegt zonder het begrip gebouw te omschrijven en dit om dezelfde redenen als de redenen die werden uiteengezet in de kritiek op voorschrift 3.5.1.;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat minstens 20 % van de oppervlakte voor woningen moet worden voorbehouden per project en niet per gebouw, teneinde discussies over het begrip `gebouw' te vermijden en meer manoeuvreerruimte te laten bij de uitvoering van het voorschrift;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het begrip gebouw wordt gedefinieerd in de woordenlijst van het GBP waarnaar het plan verwijst;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vraagt dat het plan - in de veronderstelling dat woningen worden gecreëerd op de plaats van een deel van de kantoren en niet ter aanvulling ervan - een meer stedelijke vorm en bouwprofielen kan voorschrijven;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik de bouwprofielen en de stadsvorm aanbeveelt die in het gebied moeten worden ontwikkeld; dat ze meer bepaald de behandeling van de benedenverdiepingen en de ontwikkeling van de aansluitingen voor fietsers en voetgangers verduidelijkt; dat ze de ontwikkeling aanbeveelt van een landschappelijkere open bebouwing aan de kant van de Watermaalse Steenweg en de positionering van de woningen aan de achterkant van het gebied op de Beaulieulaan in de richting van de naburige woonwijken;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vraagt dat het evenwicht in geval van afbraak en wederopbouw verschilt, zodat de dichtheid behouden kan blijven en de gemengdheid kan worden vergroot;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan het behoud van een vergelijkbare dichtheid op de site beoogt; dat ze overigens de ontwikkeling van andere bijkomende functies naast de kantoren en de woningen mogelijk maakt, zoals voorzieningen en handelszaken; dat die andere functies beperkt zijn tot 20 % van de vloeroppervlakte van het gebied;

Inplanting van de bouwwerken Overwegende dat meerdere reclamanten zich vragen stellen over het begrip `open bebouwing'; over een eventuele rooilijn langs de linten van actieve gevels;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de inplanting oplegt van de bouwwerken afgezoomd door het lint van actieve gevels, door het hoofdvlak dat door de gevel van die bouwwerken op dat lint uit te lijnen; dat de gebouwen die niet worden afgezoomd door een lint van actieve gevels, vrij in het gebied kunnen worden ingeplant, zolang hun grondinname niet meer dan 60 % van de oppervlakte van het gebied bedraagt en waarbij zijdelingse vrije ruimten van minstens 18 m tussen de gebouwen worden gerespecteerd; dat op 40 % van de oppervlakte van het gebied geen enkel bouwwerk mag worden ingeplant;

Dat het begrip open bebouwing aanleunt bij het begrip vrijstaand bouwwerk, zoals dat door de GSV is gedefinieerd; dat het begrip open bebouwing bouwwerken beoogt waarvan geen enkele gevelmuur op of tegen een mandelige grens is gebouwd;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek formuleren op voorschrift 07.05.03. omdat het de grondinname van de bouwwerken binnen het gebied tot maximaal 60 % beperkt om de redenen dat de toepassing van de grenswaarde van 60 % niet wordt verduidelijkt per gebouw, per project of per gebied; dat het begrip `grondinname' niet wordt gedefinieerd - en dan meer bepaald ten opzichte van de gebieden in volle grond en de ondergronds bebouwde gebieden;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen dat de berekening van de grondinname per gebouw of per project gebeurt en dat daarbij rekening wordt gehouden met de volledige betreffende eigendom, met inbegrip van het deel van het terrein dat het RPA als parkgebied wil bestemmen; dat anderen vragen dat de berekening van de grondinname per terrein gebeurt, zodat een eigenaar niet gehouden is door de andere eigenaars van de site;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van het plan en van het ontwikkelingsproject van het gebied heeft onderzocht; dat het plan de aanbevelingen van het MER heeft geïntegreerd, en dan meer bepaald met betrekking tot de grondinname en de inplanting van de bijbehorende bouwwerken; dat het plan die aanbevelingen op een dwingende manier omzet om een coherente en complete toepassing van het herontwikkelingsproject van het gebied te verzekeren;

Dat het begrip grondinname voldoende begrijpelijk is zodat het niet hoeft te worden gedefinieerd; dat het strategische luik de door het plan beoogde morfologie verduidelijkt;

Dat het de bedoeling is dat in het aangrenzende parkgebied geen enkel bouwwerk wordt opgetrokken; dat er met zijn oppervlakte geen rekening mag worden gehouden in de berekening van de grondinname van het administratiegebied van de Beaulieusite;

Overwegende dat verschillende reclamanten kritiek formuleren op voorschrift 07.05.03. omdat het minimale zijdelingse vrije ruimten oplegt tussen de gebouwen; omdat het begrip `gebouw' niet wordt gedefinieerd en dan meer bepaald met betrekking tot bouwwerken die een gemeenschappelijke ondergrond hebben, maar die bovengronds los van elkaar staan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het GBP het begrip gebouw (onroerend goed) als volgt definieert: "Op een of meer kadastrale percelen gelegen geheel van bouwwerken en installaties en de naaste omgeving, beschouwd als één geheel voor het stedenbouwkundig attest of de stedenbouwkundige vergunning en waarvan de hoofdingang doorgaans door één enkel huisnummer is aangeduid";

Maximale hoogten van de bouwwerken Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek uiten op voorschrift 07.05.04. omdat dit de hoogten nu eens in meter en dan weer in bouwlagen uitdrukt om de redenen dat de hoogten niet kunnen worden bepaald; dat de berekeningsmethode en het begrip `gemiddelde hoogte' niet worden verduidelijkt; dat de verplichting om een gemiddelde hoogte van 34 m te respecteren, te streng is; dat het begrip `bouwlaag onduidelijk en niet gedefinieerd is; dat de berekeningsmethode van het gemiddelde niveau van het trottoir niet wordt gedefinieerd; dat de bouwprofielen op een coherente manier moeten worden bepaald, waarbij voor alle bouwprofielen dezelfde meeteenheid wordt gekozen; dat moet worden verduidelijkt of de regels die door dit voorschrift worden vastgelegd, worden gecumuleerd met de regels die werden vastgelegd met betrekking tot de bouwprofielen door Titel I van de GSV of indien die bepalingen daarentegen verschillen;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat geen enkele afwijking mag worden toegestaan met betrekking tot de voorschriften van het verordenende luik en dat er een zekere flexibiliteit moet worden toegelaten - en dan meer bepaald met betrekking tot de hoogten - in de inrichting van het gebied gezien de diversiteit van de soorten projecten die er zich zouden kunnen ontwikkelen afhankelijk van de geselecteerde bestemming en de specifieke beperkingen van elke bestemming; dat het begrip bouwlaag die flexibiliteit kan bieden, zonder dat daarbij de voorschriften van het strategische luik worden overtreden die de verwachte bouwprofielen en de stedelijke vorm verduidelijken; dat de bouwprofielen en meer bepaald hun verhoudingen met de andere bouwwerken van het gebied overigens het voorwerp zullen uitmaken van een nauwkeurigere analyse met betrekking tot de instructies voor de vergunningsaanvragen;

Dat op de grootstedelijke weg (E411) maximale hoogten in meter werden bepaald rekening houdend met de bestaande bouwwerken en de veranderingen van niveau waarmee men op de stadsboulevard rekening zal moeten houden;

Dat de bepalingen van de GSV nog altijd van toepassing zijn, behalve voor de bijzondere aspecten die het plan reglementeert (bv. met betrekking tot de maximale hoogte van de bouwwerken), in welk geval de bepalingen van de GSV die niet verenigbaar zijn met de reglementaire voorschriften van het plan als tegenstrijdig moeten worden beschouwd en er impliciet moet worden van afgeweken;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek formuleren op het bouwprofiel en de hoogten van de geplande bouwwerken en daarbij aanvoeren dat ze de ruimte zullen verzadigen en een verstikkend gevoel zullen opwekken; dat ze de bestaande beplanting zullen vervangen; dat ze een toename van de geluidshinder met zich zullen brengen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de stedelijke vorm die door het plan wordt voorzien, globaal genomen vergelijkbaar zal zijn met de bestaande, maar dan beter in evenwicht dankzij de inplanting van de bouwwerken in open bebouwing; Dat het verordenende luik van het plan werd gewijzigd om de toegestane maximumhoogte voor de bouwwerken langs de toekomstige stadsboulevard te verlagen tot 37 m om de overschrijding van de ongewijzigde gemiddelde hoogte van 34 m te beperken tot ongeveer 1 bouwlaag; dat de verlaging van de maximumhoogte het mogelijk maakt om aan te sluiten bij de huidige hoogtes;

Overwegende dat meerdere reclamanten zich kritisch uitlaten over de beperking van de bouwprofielen omdat deze de mogelijkheden van ontwikkeling van de site op het vlak van de kantooroppervlakte beperkt;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het plan ernaar streeft om een vergelijkbare dichtheid op de site te behouden en het bestaande aanbod kantoren te behouden in het kader van de ontwikkeling van een programmatische gemengdheid;

Overwegende dat de gemeente Oudergem vraagt dat voorschrift 07.05.04. opnieuw wordt geformuleerd; dat de maximale bouwprofielen worden vastgelegd door maten met een hoger niveau (bouwlaag) in een duidelijk omschreven referentiesysteem, zoals het niveau van het Nationaal Geografisch Instituut; dat de verwijzing naar een bouwlaaggemiddelde wordt geschrapt om de reden dat de berekeningsmethode ervan niet wordt verduidelijkt; dat de verwijzingen naar een minimaal aantal bouwlagen of een minimale waarde worden geschrapt;

Overwegende dat de regering verwijst naar de overwegingen die hierboven werden uitgewerkt over de begrippen bouwlagen en gemiddelde hoogte;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen dat de hoogte van de geplande bouwwerken aan de bestaande bebouwing wordt aangepast;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van het plan en van het ontwikkelingsproject van het gebied heeft onderzocht; dat het plan de aanbevelingen van het MER heeft geïntegreerd - en dan meer bepaald met betrekking tot de hoogte van de bouwwerken;

Dat AV 00.05. bepaalt dat de nieuwe bouwwerken moeten bijdragen aan de vorming van een ruimtelijk evenwichtige stedelijke samenstelling, met naleving van de bestaande bebouwing in de perimeter van het plan en de naaste omgeving ervan; Dat in die zin het verordenende luik van het plan werd gewijzigd om de toegestane maximumhoogte voor de bouwwerken langs de toekomstige stadsboulevard te verlagen tot 37 m;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de drie verschillende hoogtegebieden geschreven en grafisch duidelijk worden afgebakend, zodat op een nauwkeurige manier kan worden bepaald met welk(e) gebied(en) de verschillende bouwwerken moeten worden verbonden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de verschillende opgelegde hoogten worden beschreven in geschreven voorschrift 07.05.04 zonder het voorwerp uit te maken van een grafisch voorschrift dat de hoogtegebieden aanduidt waarvan niet zou mogen worden afgeweken, teneinde een minimum aan flexibiliteit bij te brengen in de toepassing van de stedelijke vorm van het gebied;

Overwegende dat meerdere reclamanten zich vragen stellen over het lot van de bouwwerken die over meerdere gebieden met verschillende hoogten verspreid zijn;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de hoogtenormen die van toepassing zijn op een bouwwerk dat schrijlings gebouwd is over de lanen die in voorschrift 07.05.04 worden vermeld, zullen worden bepaald afhankelijk van de adressering van de bouwwerken;

Porositeiten voor fietsers en voetgangers Overwegende dat verschillende reclamanten opmerken dat voorschrift 07.05.05. van het plan een porositeit voor fietsers en voetgangers behandelt, terwijl de site er vier telt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat voorschrift 07.05.05. de normen vastlegt die gelden voor de porositeiten voor voetgangers en fietsers van het administratiegebied van de Beaulieusite die er drie telt;

Overwegende dat meerdere reclamanten kritiek formuleren op voorschrift 07.05.05. van het plan omdat de breedten die worden opgelegd voor de porositeit voor fietsers en voetgangers te nauwkeurig zijn, zonder een mogelijkheid tot afwijking;

Overwegende dat de regering aangeeft dat, terwijl het plan bepaalt dat de porositeiten voor fietsers en voetgangers een toenemende breedte van 9 m aan de westkant tot 18 m aan de oostkant hebben, hun inplanting niet nauwkeurig wordt gedefinieerd, wat een zekere flexibiliteit in hun toepassing biedt; 9. Bijzondere voorschriften met betrekking tot de andere activiteitengebieden Herrmann-Debroux (E) - gebieden voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten Herrmann-Debroux BV 08.04. MIVB-stelplaats (Deltasite) Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan de aanleg van een school in het gebied voorziet;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het gebied voor voorzieningen van de Deltasite de aanleg van een school mogelijk maakt; dat het strategische luik de realisatie van een voorziening van het schooltype op de Deltasite aanbeveelt in het zuidelijke gedeelte van het naburige sterk gemengde gebied, zoals het MER aanbeveelt;

Overwegende dat reclamanten vragen dat de nieuwe Michielswijk als woongebied behouden blijft;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de site van de nieuwe Michielswijk momenteel is opgenomen in een gebied voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten in het GBP; 10. Bijzondere voorschriften betreffende de andere activiteitengebieden Herrmann-Debroux (E) - spoorweggebieden Herrmann-Debroux Overwegende dat geen enkel bezwaar of advies werd geformuleerd over de spoorweggebieden van het plan; 11. Bijzondere voorschriften betreffende de andere activiteitengebieden Herrmann-Debroux (E) - ondernemingsgebied in een stedelijke omgeving Herrmann-Debroux Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat de bijzondere voorschriften 11.1. en 11.2. van het plan verwijzen naar een geometrisch niveau teneinde de inhoud te verduidelijken, verwijzend naar de verschillende lagen van de esplanade van het Delta-ziekenhuiscentrum;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de hoogten van de onderste en de bovenste verdiepingen van de bouwwerken die in het gebied zijn toegelaten, worden bepaald ten opzichte van het niveau van de plaat en van de bestaande bouwwerken van het naburige ziekenhuiscentrum;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan een percentage oplegt voor sociale woningen, die worden voorbehouden voor de mensen die in de buurt werken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik van het plan werd gewijzigd en aangevuld teneinde de ontwikkeling aan te bevelen van minstens 50 % woningen met sociale doelstellingen (sociale huurwoningen, huurwoningen met een middelhoge huur, sociale koopwoningen) bij de woningen die voor de terreinen worden gecreëerd waarvan het Gewest eigenaar is, overeenkomstig de Gewestelijke Beleidsverklaring 2019-2024;

Dat het plan de specifieke verdeling van de woningtypologieën verduidelijkt, maar dat de verschillende vormen van bebouwbare gebieden en de toegelaten bouwprofielen de mogelijkheid zullen bieden om een mix van typologieën uit te voeren, met inbegrip van het ondernemingsgebied in een stedelijke omgeving van de Driehoeksite die eigendom is van het Gewest;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de site plaats biedt aan de geplande school in de Michielsruimte van de Deltasite in plaats van de geplande woningen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de bouw van een school op de Driehoeksite door het plan wordt toegelaten, waardoor het mogelijk is om voorzieningen te ontwikkelen in het ondernemingsgebied in een stedelijke omgeving, en dit zowel op de onderste als op de bovenste verdiepingen van de toekomstige bouwwerken in het gebied;

Overwegende dat meerdere reclamanten bezwaar maken tegen de bouw van woningen op de Driehoeksite en daarbij aanvoeren dat de geplande woningen in de torengebouwen geklemd tussen de spoorwegen niet kwalitatief zullen zijn; dat er al voldoende woningen zijn in Oudergem; dat die bestemming niet naast de vestiging van Net Brussel op de site kan bestaan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de aanbevelingen van het MER heeft geïntegreerd - en dan meer bepaald met betrekking tot de ontwikkeling van de Driehoeksite en de inrichting van woningen op de bovenste verdiepingen van de gebouwen in het ondernemingsgebied in een stedelijke omgeving; dat de ontwikkeling van de woonfunctie in het gebied past in de doelstellingen van het plan en de gewestelijke doelstellingen en inspeelt op de huidige en de toekomstige behoeften op het vlak van de huisvesting; dat de woningen rechtstreeks toegankelijk zullen zijn en een vrij zicht zullen bieden op de groene parkwayruimte en/of de stadslandbouwpool op het dak van de plaat;

Dat voorschrift 09bis.03 bepaalt dat de aard van de activiteiten die in het gebied worden uitgeoefend, verenigbaar zijn met de andere activiteiten of bestemmingen van het huizenblok waarop het ontwerp betrekking heeft en de naburige huizenblokken; dat voorschrift 09bis.05 de aanleg van gemakkelijke toegangen tot de plaat oplegt voor voetgangers en de ligging van de toegangen tot de woningen aan de gevel van de benedenverdiepingen die uitzien op de parkway;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstellen dat het geplande hoogteaccent ten westen van de site meer naar voren wordt gebracht dan de andere bouwwerken die op de plaat zijn gepland, in de as van de esplanade van het Delta Ziekenhuis omdat dit een positieve impact zou hebben op het microklimaat van de site, meer bepaald omdat het bouwwerk een hindernis zou vormen voor de wind;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie meent dat de inplanting van de bovenste verdiepingen van de toekomstige bouwwerken en de hoogteaccenten nog het voorwerp moet uitmaken van studies;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de lokalisatie van de bouwwerken op de plaat niet wordt bepaald door het verordenende luik van het plan, dat alleen bepaalt dat deze laatste zijdelingse vrije ruimten moeten bieden opdat de parkway voldoende in de zon ligt; dat het strategische luik ter informatie gebieden en bouwfronten aanbeveelt, in overeenstemming met de aanbevelingen van het MER;

Dat de exacte inplanting van de bouwwerken op de plaat in het kader van de vergunningsaanvragen zal worden bestudeerd en bepaald;

Overwegende dat meerdere reclamanten zich vragen stellen over de methode waarmee de hoogte van de geplande bouwwerken wordt vergeleken met de hoogte van het Delta Ziekenhuiscentrum, over de uitlijning van de hoogte van het Delta Ziekenhuiscentrum berekend vanaf het grondniveau en over de uitlijning van de hoogte ten opzichte van de nok van het dak van het ziekenhuiscentrum;

Overwegende dat de regering aangeeft dat voorschrift 09bis.06 de maximale hoogte van de bouwwerken definieert, die gelijkwaardig is met die van het ziekenhuiscentrum; dat het strategische luik van het plan werd gewijzigd om de referentiehoogten en de maximale toegelaten hoogten (in meter) te verduidelijken;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstellen om de hoogte van de bovenste verdiepingen van de bouwwerken in toenemende mate van het oosten naar het westen te vergroten om op die manier de visuele impact te beperken van die instructies, die groter zal zijn in het oosten;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het plan de maximale hoogte van de bouwwerken op de plaat tot die van het ziekenhuiscentrum beperkt; dat dit niet belet om lagere bouwwerken te bouwen, met een oplopende hoogte van het oosten naar het westen;

Overwegende dat meerdere reclamanten zich kritisch uitlaten over de hoogte van de geplande bouwwerken en daarbij aanvoeren dat die constructies een schaduw zullen werpen over het parkwaygebied en een corridoreffect zullen creëren voor de wind, wat een nadelige invloed zal hebben op de fauna, de flora en de recreatieactiviteiten; dat die bouwwerken het landschap en de verlichting van de naburige wijken zullen wijzigen; dat de toegelaten hoogte buiten de normen valt;

Overwegende dat verschillende reclamanten, de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML), de gemeente Watermaal-Bosvoorde en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie bezwaar maken tegen de bouw van torengebouwen met een dergelijke hoogte op de Driehoeksite en daarbij aanvoeren dat hun architecturale impact ongunstig is; dat ze zowel vanaf de toegangsboulevard van de stad als vanaf het bestaande naburige stadsweefsel zichtbaar zullen zijn;

Overwegende dat de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vragen om de landschappelijke impact van de geplande bebouwing ten opzichte van de omliggende wijken, zoals Elsene en Watermaal-Bosvoorde, aandachtig te beoordelen en dan in het bijzonder het verre uitzicht in de as van de stadsboulevard;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de ontwikkeling van de Driehoeksite kadert in de doelstellingen van het GPDO, dat op die plaats de ontwikkeling van een nieuwe gemengde wijk aanbeveelt;

Dat het MER de effecten van de ontwikkeling van het gebied en van de realisatie van bouwwerken op de plaat heeft bestudeerd - en dan meer bepaald met betrekking tot de wind, de fauna, de flora enz.; dat het plan de aanbevelingen van het MER in dat opzicht heeft geïntegreerd;

Dat het MER bevestigt dat de visuele impact van die alleenstaande gebouwen beperkt zal zijn; dat de toegelaten hoogten streven naar een betere leesbaarheid van de structuren en de stads- en landschappelijke identiteiten die het grondgebied zullen vormen; dat het plan aanbeveelt om de visuele uitzichten te markeren om op de verbindingspunten en/of langs de hoofdpaden (afhankelijk van de manier van verplaatsing) oriëntatie mogelijk te maken; dat de ontwikkeling van een nieuwe gemengde wijk en van nieuwe aansluitingen voor fietsers en voetgangers deel uitmaakt van de elementen die moeten worden gevaloriseerd en in het grootstedelijke landschap zichtbaar moeten worden gemaakt;

Dat voorschrift 09bis. 04 zijdelingse vrije ruimten oplegt tussen de geplande bouwwerken op de plaat teneinde te waarborgen dat de parkway voldoende in de zon komt te liggen;

Overwegende dat een aantal reclamanten menen dat de hoogte van de geplande bouwwerken op de Driehoeksite zou kunnen worden vergroot;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de maximale hoogte van de bouwwerken beperkt tot de hoogte van het naburige ziekenhuiscentrum, behalve in het geval van het hoogteaccent, teneinde de ontwikkeling te verzekeren van bouwwerken met vergelijkbare bouwprofielen met de bestaande in hun naaste omgeving;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie meent dat de spoorwegdriehoek geen probleem vormt voor de installatie van torengebouwen;

Overwegende dat meerdere reclamanten bezwaar maken tegen de bouw van een hoogteaccent dat meer dan 20 m hoger is dan het CHIREC-ziekenhuis en daarbij aanvoeren dat dit zeer massief en te verhard zal zijn in zijn ontwerp; dat het de lagergelegen Briljantwijk zal overschaduwen;

Overwegende dat verschillende reclamanten zich zorgen maken over de impact van het geplande hoogteaccent op de Driehoeksite met betrekking tot de wind, zijn effecten op het voetgangers- en het fietsverkeer en zijn hoogte die ervoor zal zorgen dat dit een zeer zichtbare constructie zal worden gezien vanaf de omgeving;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het MER de effecten van de ontwikkeling van het gebied en van een hoogteaccent op de plaat heeft bestudeerd, en dan meer bepaald met betrekking tot de wind, de fauna, de flora enz.; dat het plan de aanbevelingen van het MER in dat opzicht heeft geïntegreerd;

Dat de aerodynamische hinder niet wordt bepaald door het plan, maar wel door de architectuur van de projecten; dat de windeffecten daarom in het kader van de vergunningsaanvragen gedetailleerd zullen worden bestudeerd;

Dat het tracé van de porositeiten voor fietsers en voetgangers niet door het plan wordt gedefinieerd; dat de inrichting van de verkeersruimten die voorbehouden zijn voor de actieve modi, in het kader van de vergunningsaanvragen zal worden bestudeerd en bepaald;

Dat de grondinname, de hoogte en de architecturale stijl van het hoogteaccent niet binnen de mate van detail van het plan vallen, maar in het kader van de vergunningsaanvragen zullen worden bestudeerd en bepaald;

Overwegende dat de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) bezwaar maakte tegen de bouw van een hoogteaccent op de Driehoeksite; dat ze vraagt om de landschappelijke impact van de geplande bebouwing ten opzichte van de omliggende wijken, zoals Elsene en Watermaal-Bosvoorde, aandachtig te beoordelen en dan in het bijzonder het verre uitzicht in de as van de stadsboulevard;

Overwegende dat de gemeente Oudergem vraagt om de maximale hoogte van het voorziene hoogteaccent te beperken tot een overschrijding van maximaal 15 m in voorschrift 11.5.;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de bouw van een hoogteaccent op de Driehoeksite aanbeveelt en de inplanting ervan in het noordoosten van de plaat adviseert; dat het MER de effecten van dat hoogteaccent heeft bestudeerd - en dan meer bepaald met betrekking tot de impact ervan op het landschap;

Dat het plan die aanbeveling heeft geïntegreerd door de bouw toe te laten van een hoogteaccent met een hoogte van maximaal 20 m boven de hoogte van het naburige ziekenhuiscentrum; dat het herhaalt dat de toegelaten hoogten bedoeld zijn om de structuren en de stads- en landschappelijke identiteiten waaruit het grondgebied zal bestaan, duidelijker leesbaar te maken; dat het plan aanbeveelt om visuele uitzichten te markeren om op de verbindingspunten en/of de belangrijkste paden, afhankelijk van de verplaatsingswijzen, oriëntatie mogelijk te maken; dat de ontwikkeling van een nieuwe gemengde wijk en nieuwe aansluitingen voor fietsers en voetgangers deel uitmaakt van de elementen die in het grootstedelijke landschap moeten worden gevaloriseerd en zichtbaar gemaakt; dat het landschappelijke herkenningspunt dat voorzien is in de as van de esplanade van de CHIREC-ziekenhuisgroep de mogelijkheid biedt om aan die doelstellingen te beantwoorden; dat deze om zijn rol als landschappelijk herkenningspunt te vervullen, een zekere hoogte moet hebben, die zich onderscheidt van de naburige hoogten; dat een maximale hoogte die de hoogte van het naburige ziekenhuiscentrum met meer dan 20 m overstijgt, de mogelijkheid biedt om dat doel te bereiken dan een overschrijding van 15 m; dat het plan de mogelijkheid biedt om een hoogteaccent met een lagere hoogte, met 15 m, te bouwen;

Overwegende dat het bestuur dat belast is met de territoriale planning (Perspective), voorstelt om het volgende voorschrift toe te voegen teneinde de juiste realisatie van de ringweg te garanderen, ondanks de verkleining van de perimeter van het plan ten noorden van de Driehoeksite: "11.6. Een verharde tweerichtingsweg moet de doorgang onder de vernauwing ter hoogte van het verlengde van de Charles d'Orjo de Marchovelettelaan verbinden met de weg in aanleg op de plaat van het Delta Ziekenhuis; deze weg mag de realisatie van het gebied niet verhinderen en zal voornamelijk op de grens van het gebied worden gelokaliseerd, aangezien ze in voorkomend geval het aangrenzende gebied voor stedelijke industrie geheel of gedeeltelijk kan doorkruisen. "; "11.7. De verharde tweerichtingsweg die in voorschrift 11.6 is voorzien, kan het volledige gebied of een deel van het gebied doorkruisen, zonder dat de uitvoering ervan wordt belemmerd.";

Overwegende dat de regering aangeeft dat het verordenende luik van het plan werd gewijzigd en dat er in overdruk over 24.08 een nieuw voorschrift werd toegevoegd dat de inrichting voorziet van een weg op de Driehoeksite, waarmee de verwachte weg op de plaat van het Delta Ziekenhuis aan de doorgang aan de vernauwing ter hoogte van de verlenging van de Charles d'Orjo de Marchovelettelaan doorheen het ondernemingsgebied in een stedelijke omgeving en het gebied voor stedelijke industrie wordt verbonden zonder dat de realisatie ervan wordt belemmerd; dat dit geschreven voorschrift verbonden is met een grafisch voorschrift dat ter informatie het potentiële tracé van die weg weergeeft; 12. Bijzondere voorschriften met betrekking tot de andere parkgebieden Herrmann-Debroux (F) Overwegende dat een aantal reclamanten zich vragen stellen over de overname van voorschrift 12 van het GBP in het plan middels enkele wijzigingen, zoals het schrappen van de verwijzing naar het `watervlak'; Overwegende dat meerdere reclamanten wijzen op het schrappen van de verwijzing naar de watervlakken ten opzichte van voorschrift 12 van het GBP, terwijl het parkgebied van de Beaulieusite een vijver bevat, waarvan het strategische luik verduidelijkt dat "het zuidoostelijke gedeelte van de site in parkgebied wordt omgevormd om de bestaande vijver te verduurzamen en tot zijn recht te laten komen"; dat dit een duidelijke tegenspraak is tussen de luiken van het plan; dat ze vragen dat bijzonder voorschrift 8.1. voorschrift 12, 1e lid van het GBP betreffende de parkgebieden van toepassing maakt of minstens de watervlakken beoogt in de bestemmingen die in het parkgebied van het plan toegelaten zijn;

Overwegende dat de regering aangeeft dat voorschrift 12 van het plan werd gewijzigd om er de watervlakken in op te nemen in de bestemming van de parkgebieden van het plan, zoals dit in voorschrift 12 van het GBP is voorzien;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich kritisch uitlaten over het schrappen van de mogelijkheid om er handelszaken, waarvan de meeste klein zijn ten opzichte van voorschrift 12 van het GBP, in te richten, terwijl ze wel bijdragen aan een actieve en kwalitatieve stadservaring, wat een van de doelstellingen van het plan is;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan ten doel heeft om van de parken stiltegebieden te maken, wat verklaart waarom handelszaken in die gebieden niet toegelaten zijn; dat de inrichting van handelszaken echter wel toegelaten is in de andere gebieden van het plan, waaronder de gebieden aan de rand van de parkgebieden; dat het strategische luik de aanbevolen activiteiten in elk van de parkgebieden van het plan verduidelijkt;

Overwegende dat meerdere reclamanten menen dat het feit dat alleen "strikt noodzakelijke werken voor de bestemming van die gebieden" door bijzonder voorschrift 8.1. van het plan worden toegelaten, in tegenstrijd is met de porositeiten voor fietsers en voetgangers die in de parkgebieden gepland zijn;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de porositeiten voor fietsers en voetgangers die in de verschillende parkgebieden zijn gepland, kaderen in de doelstelling om een aanbod van comfortabele en veilige verkeersruimten voor de actieve modi te ontwikkelen, parallel met de versterking van het groene netwerk in de perimeter van het plan; dat die porositeiten voor fietsers en voetgangers de toegankelijkheid van de parkgebieden zullen versterken en ervoor zullen zorgen dat ze hun rol - en dan meer bepaald op sociaal, recreatief en pedagogisch vlak - kunnen vervullen;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat bijzonder voorschrift 8.1. beperkt blijft tot een eenvoudige verwijzing naar voorschrift 12 van het GBP teneinde de leesbaarheid van het plan en de rechtszekerheid te verzekeren;

Overwegende dat de regering aangeeft dat voorschrift 12 van het GBP betrekking heeft op de parkgebieden van het GBP, terwijl voorschrift 12 van het plan betrekking heeft op de parkgebieden van het plan waarvan zij eigenaar is;

BV 12.02 Beaulieu-parkgebied (Beaulieusite) Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan verduidelijkt dat bij elke berekening in verband met de V/T-verhouding, de grondinname, de oppervlakte volle grond enz., met de als parkgebied bestemde percelen rekening wordt gehouden;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan regels op het vlak van de inplanting en de grondinname oplegt die eigen zijn aan het administratiegebied van de Beaulieusite, zonder dat rekening kan worden gehouden met de oppervlakte van het aangrenzende parkgebied; dat het parkgebied van de Beaulieusite bestemd is om het bestaande watervlak te behouden en om de landschappelijke aansluitingen te verbeteren met de vijvers van de Visserij in het landschappelijke geheel dat wordt gevormd door de vallei van de Watermaalbeek, zoals dit door het strategische luik wordt aanbevolen;

Dat het verordenende luik van het plan voor het overige geen bijzonder voorschrift voorziet op het vlak van de oppervlakte in volle grond naast wat door AV 00.16 is voorzien;

Overwegende dat meerdere reclamanten zich kritisch opstellen tegenover bijzonder voorschrift 8.2. van het plan en daarbij aanvoeren dat het begrip van een weg "noodzakelijk voor het goede beheer van het verkeer" niet wordt gedefinieerd; dat het begrip "periode voorafgaand aan de uitvoering van voorschrift 8.1. " niet wordt gedefinieerd; dat het lot van de wegen die niet kunnen worden "gecreëerd of gewijzigd" tijdens de "periode voorafgaand aan de uitvoering van voorschrift 8.1. " niet wordt bepaald zodra die (niet gedefinieerde) periode is afgelopen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan in afwachting van de realisatie van het parkgebied van de Beaulieusite de mogelijkheid biedt om er tijdelijke wegen aan te leggen of te wijzigen met het oog op het goede beheer van het verkeer in het gebied en op de site; dat die tijdelijke wegen zullen moeten worden geschrapt zodra het parkgebied zal zijn aangelegd conform voorschrift 12.01; dat de aanleg van die wegen zal moeten worden vergund, in het kader waarvan hun "noodzaak voor het goede beheer van het verkeer" door de bevoegde autoriteiten zal worden beoordeeld;

Parkgebied Demey (Demeysite) Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan de afmetingen van het park verduidelijkt;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen dat het verordenende luik voor het parkgebied Demey een breedte van 50 m oplegt;

Overwegende dat de gemeente Oudergem vraagt om voor het Demeypark een minimale breedte van 30 m en een minimale oppervlakte van 2,4 ha te voorzien buiten het terrein gelegen aan de rand van de Kleine Wijngaardstraat 70 tot 78 (collectieve moestuin); dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vraagt dat het plan een groene ruimte van 50 m breed voorziet, zoals voorzien door het MER;

Overwegende dat de regering aangeeft dat voorschrift 04.04.08 van het plan bepaalt dat het park dat is aangelegd in het parkgebied en in een deel van het sterk gemengd gebied naast de Demeysite, een totale oppervlakte van 2,4 ha moet hebben; dat dit impliceert dat het park een gemiddelde breedte van 50 meter en op bepaalde plaatsen een minimale breedte van 27 meter heeft; dat het plan op die manier de aanbevelingen van het MER heeft geïntegreerd - en dan meer bepaald met betrekking tot de gemiddelde breedte van 50 m die voor het park wordt aanbevolen;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat het plan het project van de inrichting van het park verduidelijkt en aantoont hoe dit zijn sociale rol zal kunnen spelen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het verordenende luik van het plan de verplichting oplegt om het parkgebied van de Demeysite zo in te richten dat het zijn sociale, recreatieve, pedagogische, landschappelijke of ecologische rol speelt; dat het strategische luik van het plan aanbeveelt om een deel van het park als vochtige groene ruimte in te richten teneinde het beekje van de Watermaalbeek op te waarderen en een programmering van activiteiten te ontwikkelen die zich richten tot de bestaande wijken en de nieuwe geplande commerciële en bewoonde wijk, door er speel- en recreatievoorzieningen te integreren;

Dat de precieze aanleg van het park niet binnen de mate van detail van het plan valt, maar in het kader van de vergunningsaanvragen zal worden bestudeerd en bepaald;

Overwegende dat het bestuur dat belast is met de territoriale planning (Perspective), voorstelt om een pijl naar de porositeit voor fietsers en voetgangers toe te voegen ter hoogte van het nieuwe Demeypark, met de bedoeling om de geschreven voorschriften in verband met die site te versterken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het verordenende luik werd gewijzigd om er een grafisch symbool van porositeit voor fietsers en voetgangers aan toe te voegen in het gebied van de groene ruimte om op die manier de porositeit voor fietsers en voetgangers te versterken die door voorschrift 04.04.08 wordt voorzien;

Overwegende dat de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen (KCML) en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie kritiek uiten op het lint van actieve gevels tegenover het stadspark en daarbij aanvoeren dat het park integendeel een plaats van rust moet zijn, temeer daar het lineaire tracé ervan slechts weinig bewegingsruimte laat om er een rustige ruimte van te maken waar planten en water worden opgewaardeerd; dat er een risico bestaat op conflicten van doeleinden en spanningen (terrassen, wandelingen enz.);

Overwegende dat de regering aangeeft dat het lint van actieve gevels dat van toepassing is op de gebouwen in het sterk gemengde gebied van de Demeysite die uitzien op het park en/of de openbare groene ruimte, ten doel heeft om de benedenverdiepingen van die gebouwen te animeren en om een zekere sociale controle op het park te behouden; dat het strategische luik aanbeveelt om dat deel van de groene ruimte in te richten op basis van de ontwikkelingen die in de rand ervan worden voorzien, zodat dit aansluit op het programma van openbare centraliteit van de aangrenzende wijk; dat het strategische luik ook de inrichting aanbeveelt van een vochtig gebied dat geniet van een landschappelijke behandeling van de vallei langs de volledige noordwestelijke grens van het park; dat het plan de aanbevelingen van het MER heeft geïntegreerd, en dan meer bepaald met betrekking tot de compatibiliteit van die gebruiken;

Overwegende dat een aantal reclamanten bezwaar maken tegen de aanleg van een zo uitgestrekt park met recreatievoorzieningen om de redenen dat de noodzaak en de relevantie daarvan niet zijn aangetoond; dat zo'n park niet nuttig is gezien de bestaande groene omgeving van de site en het al te uitgebreide aanbod van kwalitatieve groene ruimte in de onmiddellijke nabijheid van de site en in alle richtingen errond; dat de gevolgen voor de eigenaars van de site aanzienlijk zijn; dat het parkgebied het bouw- en het ontwikkelingspotentieel van het naburige sterk gemengde gebied aantast, terwijl het MER aanbeveelt om de site te verdichten; dat het geplande sterk gemengde gebied onvoldoende is om de ontwikkeling van de site volgens de voorschriften van het plan te verzekeren; dat de beperkte oppervlakte van het sterk gemengde gebied moeilijk op een gestructureerde manier kan worden ontwikkeld; dat de vergroening van de site de prioritaire doelstellingen voor de verdichting van de sites die zeer vlot toegankelijk zijn met het openbaar vervoer, schaadt;

Overwegende dat meerdere reclamanten kritiek uiten op de oppervlakte van het park (2,4 ha) en daarbij aanvoeren dat deze niet gerechtvaardigd is; dat de doelstellingen die worden nagestreefd door het plan met betrekking tot het groene netwerk, de herkwalificatie van de bodem van de vallei, het verkeer van fietsers en voetgangers, de doorlaatbaarheid enz. perfect haalbaar zijn met een groene oppervlakte die 1 tot 1,5 ha kleiner is; dat de openbare groene ruimte, het stadspark en het openbare plein 41 % van de oppervlakte van de Demeysite zullen innemen; dat ze samen met de porositeiten voor fietsers en voetgangers meer dan 50 % van de oppervlakte van de site in beslag zullen nemen; dat die openbare oppervlakten volledig buiten verhouding zijn;

Overwegende dat verschillende reclamanten zich afvragen of bij de berekening van de 2,4 ha groene ruimten rekening werd gehouden met de groene ruimten tussen de gebouwen die werden ingericht in overeenstemming met voorschrift 8 van het plan; met de groene ruimten die zouden worden ingericht naast de gebouwen die kunnen worden ingeplant tot de minimale breedte van 27 m van het park;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan voorstelt om een ondoorlaatbaar gemaakte site om te vormen tot een monofunctioneel commercieel gebied en een openluchtparking tot een nieuwe gemengde wijk met een openbare groene ruimte, die de bestemming van openbare centraliteit van de site versterkt en die gericht is op de actieve modi en het openbaar vervoer;

Dat de Demeysite past in de doelstelling van het plan om het groene netwerk in zijn perimeter te versterken en hoogwaardige openbare ruimten te bieden op grootstedelijk niveau en nieuwe buurten op plaatselijk niveau; dat dit park ook kadert in de doelstelling van het plan om het bijzondere landschap van de vallei van de Watermaalbeek, die door de stadsboulevard wordt doorkruist, en gelijktijdig het blauwe netwerk te versterken in de perimeter van het plan door het beekje van de Watermaalbeek op te waarderen en zichtbaar te maken;

Dat het MER de effecten van het plan en van de heraanleg van de site heeft onderzocht; dat het plan de aanbevelingen heeft geïntegreerd en dan meer bepaald met betrekking tot de grondinname van de groene ruimte, het parkgebied en het sterk gemengde gebied, de dichtheid van de geplande nieuwe wijk in het sterk gemengde gebied;

Dat het park van de Demeysite bedoeld is om te worden gebruikt door de bewoners van de bestaande wijken en de geplande bewoonde en commerciële wijk; Dat het plan de versterking beoogt van de sociale, recreatieve, pedagogische, landschappelijke en ecologische rol van de openbare groene ruimten; Dat de door het plan voorziene parkoppervlakte rekening houdt met de valorisatie van het beekje van de Watermaalbeek, de porositeit voor de fietsers en de voetgangers en een dienstweg voor de gebouwen erlangs; Dat die elementen een groot deel innemen van de minimale breedte van 27 m van het park, dat zelf bijna 50 % van de oppervlakte van het Demeypark inneemt; Dat die 27 m brede parkstrook niet voldoende kwalitatieve ruimte biedt voor de bovenvermelde programma's of voor de kwalitatieve ontwikkeling van een groene ruimte, gezien het deel dat wordt ingenomen door de ruimten die voor de mobiliteit zijn voorzien; Dat een smalle indeling in de lengte niet de mogelijkheid biedt om de verschillende programma's van het park op een kwalitatieve manier onder te brengen en dat die minimale breedte op sommige plaatsen dus zal moeten worden vergroot; Dat de aanleg van comfortruimten, van kwalitatieve groene ruimten en van geplande groene ruimten (speel- en ontspanningsvoorzieningen) alleen mogelijk zijn op grote oppervlakten van één stuk om een gunstig effect te hebben op de biodiversiteit, het waterbeheer, het comfort van de gebruikers en het comfort van de bewoners van de bestaande wijken en de geplande bewoonde en commerciële wijk; Dat de nabijheid van de gebouwen in het sterk gemengde gebied voldoende grote afstanden impliceert tussen de geplande ruimten van het park en de gebouwen om conflicten of spanningen tussen de verschillende gebruikers en activiteiten en met de rustige ruimten in het park te voorkomen; dat die afstandszones dus niet programmeerbaar zijn; Dat de oppervlakte van 2,4 ha nodig is om met al die elementen rekening te houden;

Dat een dergelijke oppervlakte ook verantwoord is om de impact van de bouwwerken van het naburige gebied met betrekking tot de schaduw te beperken;

Dat het park niet dezelfde bestemming heeft en niet aan dezelfde behoeften beantwoordt als de andere openbare ruimten, zoals het plein of de porositeiten voor fietsers en voetgangers en dat ze daardoor niet kunnen worden gecombineerd;

Dat de opgelegde oppervlakte van 2,4 ha moet worden bereikt door de combinatie van de oppervlakte van het park in het parkgebied en de openbare groene ruimte in het aangrenzende sterk gemengde gebied, overeenkomstig voorschrift 04.04.08; dat het strategische luik van het plan de inrichting aanbeveelt van de openbare groene ruimte met breedtevariaties waarmee het park kan worden uitgebreid naar het bewoonde en commerciële stadscentrum; dat die variaties, die de vorm kunnen aannemen van zijdelingse ontwikkelingen tussen de gebouwen, zullen worden meegenomen bij de berekening van de voormelde oppervlakte;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek formuleren op de reglementaire afbakening van het parkgebied om de redenen dat het GBP de aanleg van groene ruimten in alle gebieden van het GBP toelaat; dat het strategische luik van het plan duidelijk genoeg is om de aanleg van het park te waarborgen en gelijktijdig meer flexibiliteit te bieden voor een toekomstig project; dat de dichotomische visie van `parkgebied of sterk gemengd gebied' met al haar rigiditeit dreigt bepaalde concepten onmogelijk te maken zoals dat van een bewoond park;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de aanleg van een park op de Demeysite een van de invariabele elementen van het plan vormt waaraan de regering een bindend karakter wil geven;

Dat de reglementaire voorschriften van het plan ten doel hebben om de realisatie van een hoogwaardige openbare groene ruimte met een minimale oppervlakte van 2,4 ha te waarborgen op de plaats van de site die door het MER wordt aanbevolen, ten aanzien van meer bepaalde bestaande bebouwing en de bestaande woningen in de Kleine Wijngaardstraat, de mogelijkheden voor de opwaardering van de Watermaalbeek, de toegangen en de aansluitingen van de site;

Dat de optie om de site aan te leggen als een bewoond park niet formeel wordt verboden door de reglementaire voorschriften van het plan, ten aanzien van de opgelegde groene ruimte en zijn AV 0.6, dat de onbeperkte realisatie van groene ruimten in alle gebieden mogelijk maakt; dat die stadsvorm evenwel niet wenselijk werd geacht in het kader van een zuinig gebruik van het terrein, noch om de doelstellingen van het plan te halen - en dan meer bepaald met betrekking tot de verdichting van de Demeysite;

Overwegende dat reclamanten vragen dat de minimale oppervlakte van de volledige openbare groene ruimte, met inbegrip van het parkgebied en de openbare groene ruimte, wordt teruggebracht tot een redelijkere verhouding van 23 % van de site, hetzij 1,65 ha, zodat meer plaats beschikbaar wordt voor de inrichting van hoogwaardige openbare ruimten op de rest van de site zonder dat de gebouwen daardoor meer ruimte innemen;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat de minimale breedte van de openbare groene ruimte wordt beperkt tot 18 m, berekend vanaf de hoofdlijn die wordt gevormd door de achterkant van de terrastuinen van de woningen in de Kleine Wijngaardstraat om de reden dat die oppervlakte de mogelijkheid biedt om alle nodige elementen in te richten, namelijk een 4 m brede greppel, een achteruitbouwzone van 4 m, een voet-/fietspad van 4 m en een dienstweg/weg voor de brandweer van 6 m breed; dat de breedte van het parkgebied wordt teruggebracht tot de breedte van het huidige groene gebied van het GBP, of ten minste tot 18 m, zodat meer flexibiliteit wordt geboden voor de inrichtingen; om de reden dat dit voorstel, in tegenstelling tot dat van het ontwerpplan, een inrichting mogelijk maakt rekening houdend met de huidige situatie, een openbaar plein van 5.000 m2, waarbij voldoende ruimte wordt overgelaten voor kwalitatieve gebouwen langs de groene ruimte;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de alternatieven voor de aanleg van de groene ruimte met en oppervlakte van 1,65 ha of een minimale breedte van 18 m niet werden geselecteerd, omdat ze niet de mogelijkheid bieden om een hoogwaardig park aan te leggen met een voldoende grote oppervlakte en een voldoende grote breedte voor de aanleg van een porositeit voor fietsers en voetgangers, om het beekje van de Watermaalbeek op te waarderen en om de andere hierboven vermelde doelstellingen op het vlak van de inrichting te halen;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich vragen stellen over de mogelijkheid om een deel van de voornoemde groene ruimten ondergronds aan te leggen; dat ze vragen dat het plan verduidelijkt dat het gebied van groene ruimten bij een breedte van de openbare groene ruimte van meer dan de minimumbreedte van 18 m ondergronds kan worden aangelegd; door eventueel een minimumpercentage aan te geven dat in volle grond moet zijn, bv. 12,5 % - wat met de bepalingen van de GSV overeenstemt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat ondergrondse bouwwerken niet worden verboden door het plan, maar slechts mogen worden toegelaten als ze in overeenstemming zijn met de bestemming van het parkgebied en de openbare groene ruimte die in het sterk gemengde gebied wordt opgelegd;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen dat het plan verduidelijkt dat artikel 13 van titel I van de GSV niet op de site wordt toegepast; dat de berekeningen van de V/T- en de "P/L"-verhouding worden gebaseerd op de volledige huidige oppervlakte van de site, namelijk 7 ha, voordat eventuele oppervlakten van park en/of pleinen en/of ruimten die naar het openbare domein zijn overgebracht, daarvan worden afgetrokken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de bepalingen van de GSV van toepassing blijven, behalve voor de bijzondere aspecten die het plan reglementeert, in welk geval de bepalingen van de GSV die niet verenigbaar zijn met de reglementaire voorschriften van het plan, als tegenstrijdig moeten worden beschouwd en er impliciet moet worden van afgeweken; dat de toepassing van artikel 13 van Titel I van de GSV in de perimeter van het plan en van het parkgebied behouden blijft, aangezien dit artikel niet in strijd is met de reglementaire voorschriften;

Dat het verordenende luik van het plan geen bijzonder voorschrift voorziet met betrekking tot de oppervlakte in volle grond, of een bijzonder voorschrift met betrekking tot de grondinname van de bouwwerken in het parkgebied of in het sterk gemengde gebied van de Demeysite, zodat een zekere flexibiliteit behouden blijft voor de inrichting van de site, zonder dat daarbij de verplichting om een 2,4 ha groot park aan te leggen, uit het oog wordt verloren;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat de porositeit voor fietsers en voetgangers die het parkgebied Demey doorkruist, beperkt blijft tot de aanleg van een voet- en een fietspad van maximaal 4 m breed;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het ontwerp en de precieze inrichting van de porositeiten voor fietsers en voetgangers niet binnen de mate van detail van het plan vallen, maar in het kader van de vergunningsaanvragen zullen worden bepaald;

Dat ze eraan herinnert dat het plan is gewijzigd om de porositeit voor fietsers en voetgangers en de dienstweg te mutualiseren; dat de mobiliteitsweg maximaal 6 m breed mag zijn; dat het zal gaan om een lokale weg die voorbehouden is voor de actieve mobiliteit en onontbeerlijke gemotoriseerde verplaatsingen; dat de voorschriften 12.03 en 04.04.08 in die zin zijn gespecificeerd; dat deze weg aangelegd kan worden in het parkgebied Demey en/of in de groene ruimte die is gelegen in het sterk gemengde gebied van het bewoonde en commerciële stedelijke centrum Demey;

Dat het ontwerp en de kenmerken van de verkeersruimten voor de actieve modi niet binnen de mate van detail van het plan vallen, maar in het kader van de vergunningsaanvragen zullen worden bepaald;

Dat andere paden voor de actieve vervoerswijzen kunnen worden aangelegd in het kader van de inrichting van het toekomstige park; 1. Bijzondere voorschriften met betrekking tot de gebieden in overdruk Herrmann-Debroux (G) 21.01. Gebieden van culturele, historische, esthetische waarde of voor stadsverfraaiing Herrmann-Debroux Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat voorschrift 2.3. niet langer verwijst naar de wetgeving betreffende het behoud van het onroerend erfgoed; dat dit impliceert dat het begrip inventaris, art. 207/333 BWRO en de raadpleging van de Overlegcommissie zou worden vervangen door een eenvoudige verklarende nota van de aanvrager; dat ze zich vragen stellen over het nut van die wijziging gezien de g.c.h.e.w.s. van het plan; dat ze vragen dat het voorschrift van het GBP behouden blijft;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het verordenende luik van het plan werd gewijzigd teneinde de inhoud van voorschrift 21.01 over te nemen in voorschrift 21 van het GBP, waarbij wordt verduidelijkt dat de bijzondere voorwaarden beoogd in het lid van BV 21.01 door de uitreikende autoriteit na advies van de Overlegcommissie zullen worden vastgelegd;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen om voorschrift 3.1. van het plan te schrappen om de reden dat het identiek is aan dat van het GBP, teneinde de rechtszekerheid van het plan te verzekeren; of dat het plan verduidelijkt dat in de perimeter van het plan van het overeenstemmende voorschrift van het GBP wordt afgeweken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat voorschrift 21 van het GBP betrekking heeft op het g.c.h.e.w.s. van het GBP, terwijl BV 21.01 betrekking heeft op het g.c.h.e.w.s. van het plan; 24.01. Structurerende ruimten Herrmann-Debroux Overwegende dat verschillende reclamanten zich vragen stellen over de reden van de gedeeltelijke overname van voorschrift 24 van het GBP in voorschrift 2.1. van het plan, temeer daar voorschrift 24 van het GBP, behoudens andersluidende bepalingen, geldig blijft binnen de perimeter van het plan;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen om voorschrift 2.1. van het plan te schrappen om de reden dat het identiek is aan dat van het GBP, teneinde de rechtszekerheid van het plan te verzekeren; of dat het plan verduidelijkt dat in de perimeter van het plan van het overeenstemmende voorschrift van het GBP wordt afgeweken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat voorschrift 24 van het GBP betrekking heeft op de structurerende ruimten van het GBP, terwijl BV 24.01 van het plan betrekking heeft op de structurerende ruimten van het plan, die verschillen van die van het GBP; dat voorschrift BV 24.01 van het plan in dat opzicht wel degelijk verwijst naar de structurerende ruimten Herrmann-Debroux;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat de laatste paragraaf van voorschrift 24 van het GBP niet in het plan werd overgenomen; dat ze vragen of de ambitie van voorschrift 24 van het GBP wordt versterkt om de reden dat de herkenningselementen niet alleen architecturale elementen omvatten, maar ook landschappelijke elementen; dat ze vragen om voorschrift 24 van het GBP in zijn geheel te behouden;

Overwegende dat de gemeente Oudergem vraagt dat in plaats van "behouden en verbeteren" de formulering "behouden of verbeteren" wordt gebruikt in voorschrift 2.1.;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het verordenende luik van het plan werd gewijzigd teneinde BV 24.01 aan te vullen en de inhoud ervan over te nemen in voorschrift 24 van het GBP; dat er geen aanleiding is om de regel te versoepelen die voorzien is door voorschrift 24 van het GBP, die moet behouden blijven door te bepalen dat de handelingen en de werken de kwaliteit van het stadslandschap behouden en verbeteren; 24.01.01 Structurerende ruimte aan de stadstoegang Herrmann-Debroux Overwegende dat het bestuur dat belast is met de territoriale planning (Perspective), opmerkt dat BBP nr. 42 dat betrekking heeft op de huizenblokken tussen de Waversesteenweg, de Hugo Van der Goes- en de Schallerlaan en de grens van het Zoniënwoud, de aanleg beoogt van parkeerplaatsen bij het containerpark/de eindhalte van de tramlijn en vóór de esplanade van het Adeps-centrum; dat het voorstelt om in het plan een gedifferentieerde structurerende ruimte te voorzien met bijkomende voorschriften, die cartografisch moeten worden gedifferentieerd door een specifieke overdruk die `structurerende ruimte aan de stadstoegang' wordt genoemd, teneinde de hoofdbestemmingen en de secundaire bestemmingen om te keren die voorzien zijn door respectievelijk het BBP en het plan om een incompatibiliteit te creëren en op die manier een impliciete afwijking van het BBP te waarborgen en om de aanleg van de ecologische corridor mogelijk te maken die in het strategische luik is voorzien;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het ontwerp van plan werd gewijzigd met de bedoeling om er BV 24.01.01 `structurerende ruimte stadstoegang' in op te nemen, dat voorziet dat "het deel van de structurerende ruimte `stadstoegang' langs de bestaande hoofdverbindingsweg (A4 - oprit naar E411) bestemd is voor het gebruik van voorzieningen van collectief belang of openbare dienstverlening en plaatselijke openbare weg;

Dat de vrije ruimte onder die verbindingsweg bestemd is voor gebruik als plaatselijke weg en ook dienst kan doen als ecologische corridor die de groene ruimten erlangs met elkaar verbindt;

Dat de autoparkings alleen in het gebied mogen worden toegelaten als ze de realisatie van de bestemming van die ruimte niet in gevaar brengen";

Dat het programma van BBP nr. 42 dat de aanleg van parkeerplaatsen in dat gebied beoogt, strijdig is met dit voorschrift van het plan en dat er bijgevolg impliciet wordt van afgeweken in de perimeter van het plan;

Dat de bestemming van dat gebied als structurerende ruimte bovendien het behoud en de verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied waarborgt, evenals de continue en regelmatige aanplanting van bomen in de bestaande toestand; dat ze ook de mogelijkheid biedt om de op die plaats gewenste functies zonder problemen naast elkaar te laten bestaan en de goede realisatie van een van de belangrijkste in het plan voorziene mobiliteitsinfrastructuren mogelijk maakt: de eindhalte van de tramlijn in rechtstreekse aansluiting op de transitparking ter hoogte van het stadion van Oudergem;

Dat de toevoeging van dat voorschrift en de grafische wijziging ten doel hebben om de opties van het strategische luik te versterken, waarvan de effecten elders werden bestudeerd, zodat die wijzigingen geen andere belangrijke effecten kunnen hebben dan de effecten die in het MER werden bestudeerd betreffende het ontwerpplan; 24.02. Lint van actieve gevels Herrmann-Debroux Overwegende dat de gemeente Oudergem vraagt dat de vermelding "woningen" op de verdiepingen in voorschrift 2.4. wordt geschrapt, zodat op de verdiepingen ook voorzieningen zouden kunnen worden toegelaten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de verwijzing naar "woningen op de verdiepingen" van BV 24.02 ten doel heeft om vanaf de benedenverdieping en de gevel afgezoomd door het lint van actieve gevels een rechtstreekse toegang te verzekeren tot de woningen die op de verdiepingen zouden worden ingericht; dat dit de ontwikkeling van andere functies op de verdiepingen verhindert;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat het 1e lid van voorschrift 24.02. van het plan de inhoud overneemt van het 3e lid van artikel 9 van titel I van de GSV met betrekking tot de toegang tot de woningen; dat ze zich vragen stellen over de interacties tussen beide bepalingen ten opzichte van de begrippen "rechtstreekse toegang" en "afzonderlijke en gemakkelijke toegang"; dat ze vragen dat voorschrift 24.02. van het plan wordt geschrapt als de normatieve inhoud ervan identiek is aan die van artikel 9 van titel I van de GSV;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het 1e lid van BV 24.02 een breder normatief toepassingsgebied heeft dan de regel in het 3e lid van artikel 9 van Titel I van de GSV, die er niet mee in tegenspraak is; dat BV 24.02 dan ook ten doel heeft om het begrip toegankelijkheid in de perimeter van het plan te beveiligen;

Overwegende dat meerdere reclamanten opmerken dat het 2e lid van voorschrift 24.02 van het plan betrekking heeft op de "toegangen tot de verschillende functies van de gebouwen"; dat ze zich vragen stellen over de impliciete verplichting dat de gebouwen waarop het lint van actieve gevels betrekking heeft, verschillende functies omvatten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het 2e lid van BV 24.02 ten doel heeft om de animatie van de openbare ruimte te materialiseren door toegangen te voorzien tot de eventuele andere functies van het gebouw vanaf de benedenverdieping en zijn gevel die door het lint van actieve gevels wordt afgezoomd; dat dit voorschrift niet leidt tot een verplichting van een programmatische gemengdheid in de gebouwen waarop ze van toepassing is;

Overwegende dat verschillende reclamanten kritiek formuleren op het 2e lid van voorschrift 24.02 van het plan omdat het een algemene verplichting zou opleggen met betrekking tot de aanwezigheid van wandopeningen of etalages op de benedenverdieping, waarbij geen enkele tempering of uitzondering is voorzien en omdat het niet geschikt is wegens de onmogelijkheid om af te wijken van het plan;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de animatie van de openbare ruimte kan worden gematerialiseerd door de aanwezigheid van wandopeningen of etalages, maar ook door de aanwezigheid van toegangen tot de functies van de verdiepingen van het betreffende gebouw; dat dit voorschrift op een reglementaire manier een van de belangrijkste doelstellingen van het plan vertaalt dat erin bestaat om een "stad te maken" en om de openbare ruimten te animeren, zodat een sociale controle wordt verzekerd van die ruimten en zodat een gevoel van veiligheid en van welzijn in de stad wordt gecreëerd;

Dat ook BV 24.02 een verscheidenheid van oplossingen toelaat om die doelstelling te realiseren;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritisch staan tegenover het 3e lid van voorschrift 24.02 van het plan om de reden dat het begrip "opslagruimten" niet wordt gedefinieerd en moet worden verduidelijkt; dat groothandelszaken slechts worden toegelaten in het gebied voor stedelijke industrie van het plan, dat geen lint van actieve gevels bevat, waardoor een dergelijk verbod irrelevant is; dat het begrip "fabricage" niet wordt gedefinieerd en dus moet worden verduidelijkt; dat de fabricage van bepaalde producten in de handelszaken (atelier van een chocolatier, van een horlogemaker, naaiatelier enz.) op een nuttige manier via de etalage kan worden getoond, wat door het plan onmogelijk wordt gemaakt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de begrippen opslagruimte en fabricage voldoende begrijpelijk zijn zonder dat ze moeten worden gedefinieerd; dat dit gebruikelijke termen zijn en voor iedereen begrijpelijk zijn en dat ze bovendien gewoonlijk worden gebruikt op het vlak van stedenbouw;

Overwegende dat meerdere reclamanten kritiek uiten op voorschrift 24.02 en daarbij aanvoeren dat het te beperkend is; dat het vatbaar is voor interpretatie, en dan meer bepaald wat de begrippen "animatie van de openbare ruimten" en "aanwezigheid van wandopeningen of etalages" en benedenverdieping in het geval van een hellende straat betreft; dat de bestemmingen van handelszaken, kantoren en voorzieningen te restrictief zijn omdat ze de vestiging van ambachtelijke of productieactiviteiten voor immateriële goederen (hotellobby's) op de benedenverdieping niet toelaten; dat het niet mogelijk is om ervan af te wijken; dat het zich er niet toe leent om een volwaardige rechtsregel te zijn;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het lint van actieve gevels er meer bepaald naar streeft om het commerciële aanbod en de aantrekkelijkheid van de gebouwen en de sites waarop het van toepassing is, te versterken en om de animatie en de kwaliteit van de openbare ruimten erlangs te verzekeren;

Dat het lint van actieve gevels niet ten doel heeft om de bestemmingen van alle benedenverdiepingen van de gebouwen in een gebied te definiëren, maar alleen van de gebouwen waarvan minstens één gevel uitgeeft op het lint van actieve gevels; dat het lint niet van toepassing is op de andere gevels van een gebouw die niet rechtstreeks op het lint van actieve gevels uitzien;

Dat voorschrift 24.02 leidt tot een beperking van de activiteiten die zich kunnen vestigen op de benedenverdiepingen die rechtstreeks zichtbaar zijn vanaf de gevel die uitkijkt op een lint van actieve gevels; dat het echter niet de ontwikkeling belet van andere activiteiten die verenigbaar zijn met de bestemmingen van de betreffende gebieden, zoals ambachtelijke of productieactiviteiten van immateriële goederen op de benedenverdiepingen, zolang deze niet rechtstreeks zichtbaar zijn vanaf de gevel die uitziet op een lint van actieve gevels;

Dat het 2e lid van BV 24.02 de toegang tot de verschillende functies van de gebouwen mogelijk maakt; dat de ambachtelijke of de productieactiviteiten van immateriële goederen een toegang kunnen hebben vanaf de gevel die op een lint van actieve gevels uitziet;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om voorschrift 24.02 van het verordenende luik van het plan te schrappen en om dit toe te voegen aan het strategische luik, rekening houdend met zijn te restrictieve karakter; dat ze voorstellen dat dit als een van de belangrijkste doelstellingen van het plan wordt gedefinieerd, zodat de afwijkingen ervan worden onderworpen aan een bijzondere verplichting tot motivering, zonder dat dit ten koste gaat van de flexibiliteit bij de beoordeling;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de doelstellingen die door het lint van actieve gevels worden nagestreefd, er een van de invariabele elementen van het project maakt, dat wordt gedragen door het plan waaraan de regering een bindend karakter wil geven om de coherentie en de realisatie ervan te verzekeren;

Dat de opstelling ervan ruim genoeg lijkt om een verscheidenheid aan oplossingen en een nauwkeurige aanpassing aan de projecten toe te laten;

Overwegende dat reclamanten vragen dat voorschrift 24.02 alleen wordt toegepast op de benedenverdiepingen van de bouwwerken met een straatgevel, zodat aan de achterkant nog altijd een opslagruimte kan worden ingericht;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het lint van actieve gevels alleen geldt voor de "benedenverdiepingen van de gebouwen die uitzien op een lint van actieve gevels", die moeten bijdragen aan de animatie van de openbare ruimte waarop ze uitkijken; dat het lint met andere woorden niet geldt voor de achtergevels van een gebouw dat niet uitkijkt op een openbare ruimte; 24.03. Landschappelijk continuïteitsgebied Herrmann-Debroux Overwegende dat verschillende reclamanten gunstig staan tegenover de aanleg van groene ruimten en verkeersruimten die voorbehouden zijn voor de actieve modi langs de stadsboulevard;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het landschappelijke continuïteitsgebied past in de doelstellingen van het strategische luik van het plan met betrekking tot de territoriale verankering, de waardering van de doorkruiste landschappen, het groene netwerk en de transversaliteit;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat het geplande tweerichtingsfietspad langs de stadsboulevard minstens 4 meter breed is; dat de verkeersruimten voor de fietsers gescheiden zijn van de verkeersruimten voor de voetgangers;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik van het plan werd gewijzigd teneinde er de inrichting te voorzien van kwalitatieve infrastructuren voor voetgangers en fietsers, die meer bepaald beantwoorden aan de vademecums die Brussel Mobiliteit hierover heeft gepubliceerd; dat de precieze aanleg van die infrastructuren en verkeersruimten die in het landschappelijke continuïteitsgebied toegelaten zijn, in het kader van de vergunningsaanvragen zal worden bestudeerd en bepaald: Overwegende dat de gemeente Oudergem vraagt dat een limiet wordt vastgelegd voor de geldigheidstermijn van de bepaling met betrekking tot de wegen die nodig zijn voor het goede beheer van het verkeer die kunnen worden aangelegd of gewijzigd tijdens elke periode voorafgaand aan de realisatie van voorschrift 24.03 al.2, in voorschrift 24.03., om te voorkomen dat die tijdelijke toestanden blijven duren;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de mogelijkheid om tijdelijke wegen aan te leggen in afwachting van de uitvoering van de definitieve wegen in het landschappelijke continuïteitsgebied ten doel heeft om een minimale flexibiliteit te bieden bij de uitvoering aan het plan, waarvan niet kan worden afgeweken; dat het niet nodig is om die mogelijkheid te beperken ten opzichte van een bepaalde datum, met het risico dat een goed beheer van het verkeer onmogelijk wordt;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat voorschrift 24.03 van het plan de gedeeltelijke overname van voorschrift 24 van het GBP niet vervangt, omdat ze de aanplanting van hoogstambomen op een continue en regelmatige manier niet voorziet, maar dat ze alleen een landschappelijke behandeling met plantaardige overheersing voorziet, wat de structurering van het landschap niet waarborgt, noch een getrapt lint als overgangsgebied met het Zoniënwoud en indruist tegen de huidige trend van aanplantingen van bomen in de stad;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het verordenende luik van het plan werd gewijzigd om de inhoud van voorschrift 24.01 van het plan van voorschrift 24 van het GBP over te nemen;

Dat de regering, gezien het specifieke karakter van de reglementaire bepalingen van het RPA, BV 24.03 heeft opgesteld met de bedoeling om de vrijheid en de aanpasbaarheid van de projecten voor de inrichting van de beschouwde openbare ruimten te versterken;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen dat voorschrift 24.03. van het plan wordt aangevuld met een vermelding over de doorlaatbaarheid van de bodem teneinde een volwaardig groen netwerk te verzekeren;

Overwegende dat de regering het bezwaar erkent en AV 0.16 aan het plan heeft toegevoegd om het geïntegreerde waterbeheer (infiltratie of retentie) aan te moedigen en/of doorlaatbare materialen te gebruiken teneinde de doorlaatbaarheid van de bodem te verbeteren;

Dat BV 26.01 ook werd gewijzigd door toe te voegen dat de inrichting van de wegen de doorlaatbaarheid en de beplanting maximaliseert; dat de verduidelijkingen die aan dit voorschrift werden aangebracht, enerzijds de mogelijkheid bieden om het gebruik van doorlaatbare materialen te bevorderen en anderzijds de wegen maximaal te vergroenen; dat die ambities, die al in het strategische luik van het plan werden gewenst, verplicht zijn geworden door hun invoering in de geschreven voorschriften; dat die wijziging het strategische luik slechts versterkt over kwesties van water- en landschapsbeheer en voor de fauna en de flora, maar als dusdanig wellicht geen heel verschillende effecten zal hebben dan de effecten die in het kader van het MER over het ontwerpplan werden bestudeerd; dat voor het overige artikel 13 van Titel I van de GSV de doorlaatbaarheid van de gebieden van koeren en tuinen in de perimeter van het plan reglementeert; 24.04. Porositeiten voor fietsers en voetgangers Herrmann-Debroux Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek uiten op de porositeiten voor fietsers en voetgangers omdat de geprivilegieerde verkeersassen voor fietsers om redenen van doeltreffendheid en veiligheid absoluut moeten worden gescheiden van de voetgangersstromen;

Overwegende dat de regering van plan is om de doelstellingen op het vlak van duurzame mobiliteit te bereiken en in het plan talrijke maatregelen integreert ten gunste van de actieve mobiliteit en de verkeersveiligheid;

Dat BV 24.04 de principes invoert voor de ruimten van "porositeit voor fietsers en voetgangers" en daarbij naar de bijkomende voorschriften verwijst;

Dat het plan aangeeft dat het ontwerp van de porositeiten voor fietsers en voetgangers indicatief is voor de manier waarop men zich zo goed mogelijk aan de zuiver lokale beperkingen kan aanpassen;

Dat de behandeling van de stromen op zich niet binnen de mate van detail van het plan valt, maar in het kader van elke vergunningsaanvraag zal worden bepaald met de bedoeling om de doeltreffendheid en de veiligheid te maximaliseren;

Overwegende dat meerdere reclamanten kritiek uiten op voorschrift 24.04. om de redenen dat het zelf naar zijn indicatieve karakter verwijst; dat het niet in het verordenende luik thuishoort; dat het te restrictief is; dat het niet mogelijk is om ervan af te wijken; dat het begrip "actieve modi" niet duidelijk is;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat het begrip "actieve modi" wordt verduidelijkt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het creëren van een porositeit voor fietsers en voetgangers volgens de door het plan voorziene modaliteiten wordt opgelegd door BV 24.04. en de bijbehorende grafische voorschriften;

Dat alleen het tracé ter informatie op de kaarten van het plan wordt vermeld, maar niet de andere bepalingen;

Dat die bepalingen overigens worden aangevuld door de bijkomende voorschriften van elk gebied, zodat de doeltreffendheid en de overeenstemming met de precieze behoeften kunnen worden gemaximaliseerd;

Dat het begrip actieve modi verwijst naar de niet-verontreinigende verplaatsingswijzen die voornamelijk een beroep doen op spierenergie, zoals wandelen en fietsen, maar ook rijden met een step, rolschaatsen, elektrisch ondersteunde fietsen enz.; Dat een definitie van dit begrip aan het verordenende luik van het plan is toegevoegd in de marge van het algemene voorschrift 00.17;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om voorschrift 24.04 van het verordenende luik van het plan te schrappen en om dit toe te voegen aan het strategische luik, om de redenen dat het veel te restrictief is; dat de voorschriften van het strategische luik volstaan en een zekere flexibiliteit in hun toepassing bieden;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat dit voorschrift geen aanbevelingen bevat, maar veeleer op een definitie lijkt; dat het daarom naar de woordenlijst van het plan zou kunnen worden verplaatst;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de porositeiten voor fietsers en voetgangers bijdragen aan de realisatie van de doelstellingen van transversaliteit en heraansluiting van de wijken van het strategische luik en de mobiliteitsstrategie van het plan dat ten doel heeft om comfortabele en veilige paden beschikbaar te stellen voor de actieve modi; dat het invariabele elementen van het project betreft waaraan een bindend karakter moet worden gegeven om de realisatie te verzekeren, temeer daar het percentage fietsers in het totale aantal verkeersdeelnemers in het Brussels Gewest aan het stijgen is; dat het past om eraan te herinneren dat het exacte tracé van de porositeiten voor fietsers en voetgangers niet door het plan wordt gedefinieerd, maar ter informatie wordt afgebeeld;

Dat die bepalingen overigens worden aangevuld door de bijkomende voorschriften van elk gebied, zodat de doeltreffendheid en de overeenstemming met de precieze behoeften kunnen worden gemaximaliseerd;

Dat het bovendien verwijst naar de instructie van de aanvragen voor stedenbouwkundige toelatingen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat wordt verduidelijkt dat de porositeiten ook toegankelijk zullen kunnen zijn voor voertuigen, verhuizingen, leveringen enz. en of ze ter beschikking van het publiek moeten worden gesteld;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het verordenende luik van het plan werd gewijzigd om het BV 24.04 te verduidelijken door aan te geven dat de porositeiten voor fietsers en voetgangers worden bestemd voor openbare verkeersruimten voor de actieve modi;

Dat de voorwaarden voor de toegang en het gebruik van deze open ruimten voor verkeersdoeleinden niet binnen het bestek van het plan vallen en door hun beheerders zullen worden bepaald; 24.05. Landschappelijke herkenningspunten Herrmann-Debroux Overwegende dat meerdere reclamanten vragen om voorschrift 24.05 betreffende de landschappelijke herkenningspunten te schrappen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de landschappelijke herkenningspunten invariabele elementen van de door het plan voorgestelde stedelijke vorm zijn, waaraan de regering een bindend karakter wil geven om de coherentie en de realisatie ervan te verzekeren;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen om de inplantingsmogelijkheden van de landschappelijke herkenningspunten door een gearceerd gebied in plaats van door een symbool te lokaliseren;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om voorschrift 24.05. van het verordenende luik van het plan te schrappen om de redenen dat dit niets bijbrengt aan de bijzondere voorschriften van de bestemmingsgebieden; dat het begrip "ter hoogte van of in de onmiddellijke nabijheid van het symbool" te algemeen en onvoldoende duidelijk is om een volwaardige rechtsregel te vormen; dat zijn normatieve karakter gelijk is aan nul; dat het onvoldoende duidelijk noch compleet is;

Overwegende dat de regering aangeeft dat zij ernaar streeft om een zekere flexibiliteit te bieden met betrekking tot de exacte inplanting van het landschappelijke herkenningspunt, dat kan worden gelokaliseerd "ter hoogte van of in de onmiddellijke nabijheid van het landschappelijke herkenningssymbool", zonder daarbij uit het oog te verliezen dat er geen enkele mogelijkheid tot afwijking is voorzien; dat dat begrip voldoende duidelijk en begrijpelijk is om niet meer te moeten worden verduidelijkt; dat de exacte lokalisatie van het landschappelijke herkenningspunt zal worden bepaald door de evaluatie van de effecten die gepaard zullen gaan met het bouwproject, ten opzichte van het symbool dat op het plan wordt aangeduid overeenkomstig het inplantingsgebied dat door het MER wordt aanbevolen;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat dit voorschrift geen aanbevelingen bevat, maar veeleer op een definitie lijkt; dat het daarom naar de woordenlijst van het plan zou kunnen worden verplaatst;

Overwegende dat de regering aangeeft dat BV 24.05a onder meer ten doel heeft om de inplanting van landschappelijke herkenningspunten op te leggen ten opzichte van het grafische voorschrift van het landschappelijke herkenningssymbool van het plan;

Dat het overigens belangrijk is om er het algemene bereik van te verduidelijken op het niveau van het plan en daarbij te verwijzen naar de bijkomende voorschriften die er cumulatief op van toepassing zijn; 24.06. Transitparking Herrmann-Debroux Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) vraagt dat bij het grafische opschrift `P' het bijschrift `Mobiliteitshub' wordt geplaatst in plaats van transitparking;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het bijschrift van het grafische voorschrift `P' werd behouden met verwijzing naar het GBP; dat het grafische voorschrift `P' dat wordt vermeld op de site Stadion-Adeps overeenstemt met de transitparking die in de mobiliteitshub is ingesloten, waarvan de inrichtingsmodaliteiten in het strategische luik worden verduidelijkt;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) vraagt om voorschrift 24.06. te wijzigen en daarbij de transitparking te kwalificeren als `Mobiliteitshub', door de realisatie op te leggen van een ruimte die wordt voorbehouden voor autodelen, door een laadcapaciteit voor elektrische voertuigen op te leggen, door het volgende toe te voegen: "De parking wordt zo ontworpen dat ze zo aantrekkelijk mogelijk is en dat ze volop haar rol als mobiliteitshub kan spelen";

Overwegende dat de regering aangeeft dat de ligging van de transitparking grafisch wordt opgelegd door het verordenende luik van het plan; dat zijn BV 24.06 de aanleg van fietsenstallingen op de transitparking oplegt; dat het de mogelijkheid voorziet om er een ruimte in te richten voor autodelen; dat voor het overige de verplichting van een laadcapaciteit voor elektrische voertuigen niet binnen de mate van detail van het plan valt; dat de regering in dit verband naar de geschikte voorschriften verwijst; dat de inrichtingsmodaliteiten en de dimensionering van de parking in het kader van de vergunningsaanvragen zullen worden bestudeerd en bepaald;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek formuleren op voorschrift 24.06 van het plan omdat het de aanleg van een ondergrondse parking oplegt om de redenen dat het minder flexibiliteit en minder evolutiemogelijkheden biedt; dat die keuze opnieuw in vraag zou kunnen worden gesteld afhankelijk van de evoluties op mobiliteitsvlak, zodat misschien een bescheidener gebouw zou kunnen worden gerealiseerd dan het gebouw met de 1.500 parkeerplaatsen die werden becijferd en zodat de modi operandi zouden kunnen worden herzien zonder dat daarbij het Adeps-gebied moet worden verlaten, zoals in de grafische voorschriften is vermeld;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan de aanbevelingen van het MER integreert - en dan meer bepaald met betrekking tot de aanleg van de ondergrondse transitparking, ongeacht de capaciteit ervan, die zal worden bepaald door een bijkomende studie vanaf een aantal van 800 tot 1.500 parkeerplaatsen, zoals die door het MER wordt aanbevolen; 24.07. Parkway Herrmann-Debroux Overwegende dat meerdere reclamanten gunstig staan tegenover het principe van de parkway op het einde van de E411;

Overwegende dat de regering daarbij verwijst naar de motivatie met betrekking tot het deel van het strategische luik dat daarop betrekking heeft; 2. Bijzondere voorschriften met betrekking tot de wegen Herrmann-Debroux (H) Overwegende dat verschillende reclamanten kritiek formuleren op voorschrift 26.01 van het plan omdat "openbare ruimte" noch "verkeer van alle aard" bestemmingen zijn; omdat dit voorschrift een overlapping vormt met de definitie van een weg in het GBP;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het plan over zijn eigen gebiedsbestemming en zijn eigen voorschriften beschikt, teneinde een overlapping te vermijden van zijn bepalingen met die van het GBP, waarop het niettemin geïnspireerd is om het werk van de mensen op het terrein te vereenvoudigen en veiliger te laten verlopen; dat in dat kader BV 26.01 de bestemming van de wegen op het plan verduidelijkt, zonder daarbij afbreuk te doen aan de voorschriften van het GBP op het vlak van de wegen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om het principe van bestemming van de wegen van het plan te schrappen en om geschreven voorschrift 26.01 te schrappen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat BV 26.01 ten doel heeft om de definitie van de wegen aan te vullen die al door het GBP werd gegeven, door te verduidelijken dat de wegen worden bestemd als openbare ruimte en ruimte voor verkeer van alle aard, evenals hun natuurlijke en gebruikelijke aanvullingen, waaronder de groene ruimten die met de wegen verbonden zijn; dat ze eraan herinnert dat die verduidelijking geldt zonder afbreuk te doen aan de voorschriften van het GBP op het vlak van de wegen; 3. Vragen om toevoeging van voorschriften aan het verordenende luik Overwegende dat Leefmilieu Brussel vraagt om het volgende voorschrift toe te voegen, omdat het de beperkingsmaatregelen verduidelijkt van de potentiële impact van de geschikte evaluatie van de effecten van Natura 2000: "Een brede ecologische aansluiting die grote dieren uit het Zoniënwoud de mogelijkheid biedt om de verkeersaders over te steken moet worden voorzien tussen het Leonard-kruispunt en Rood Klooster", waarbij deze aansluiting zowel boven als onder het viaduct kan worden gerealiseerd; Overwegende dat de regering aangeeft dat de door het MER aanbevolen ecologische verbinding tussen het Leonard-kruispunt en Rood Klooster schrijlings over het grondgebied van het Vlaams Gewest en dat van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt ingeplant; dat deze aanbeveling in het strategische luik van het plan werd geïntegreerd; dat de regering niet over de macht beschikt om de realisatie van die verbinding op het grondgebied van het Vlaams Gewest op te leggen;

Dat ze niettemin alles in het werk stelt om dit in het kader van haar bevoegdheden te realiseren;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan aanspoort om passieve gebouwen met groene gevels en daken te realiseren;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het verordenende luik van het plan werd gewijzigd en aangevuld met AV 00.15, dat bepaalt dat de handelingen en de werken erop gericht zijn om de milieukwaliteit van de site te verbeteren, en met AV 00.16, dat bepaalt dat de handelingen en de werken erop gericht zijn om het geïntegreerde regenwaterbeheer meer bepaald door retentie mogelijk te maken; dat die voorschriften de bouw van passieve gebouwen en de aanleg van groene gevels en daken aanmoedigen;

Dat die precieze maatregelen evenwel niet binnen de mate van detail van het plan vallen;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen dat het plan de realisatie van groendaken oplegt voor elke oppervlakte van platte daken of daken met een helling van minder dan 15 % van meer dan 50 m2 te beplanten met een verscheidenheid van soorten en hoogten; dat voor de nieuwe gebouwen de aanleg van intensieve groendaken wordt opgelegd; dat voor de te renoveren gebouwen semi-intensieve groendaken worden opgelegd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de verplichting van een percentage van groendaken, een type groendak en te gebruiken soorten niet binnen de mate van detail van het plan valt; dat artikel 13 van Titel I van de GSV overigens bepaalt dat ontoegankelijke platte daken met een oppervlakte van meer dan 100 m2 als groendaken moeten worden ingericht;

Dat ook die precieze maatregelen evenwel niet binnen de mate van detail van het plan vallen;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat het plan de problematiek van de ondoordringbaarheid van de bodem behandelt en maatregelen voorstelt om het risico op overstromingen zoveel mogelijk te beperken;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om een voorschrift toe te voegen betreffende de ondoorlaatbaarheid van de bodem teneinde af te wijken van artikel 13 van titel I van de GSV, waarvan de toepassing in de praktijk talrijke moeilijkheden met zich zal brengen bij complexe projecten waarvan de gebieden van koeren en tuinen niet worden gedefinieerd; dat ze vragen dat het plan verduidelijkt dat artikel 13 van titel I van de GSV niet geldt in zijn perimeter;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het verordenende luik van het plan werd gewijzigd en aangevuld met AV 00.16 om het geïntegreerde regenwaterbeheer (infiltratie of retentie) en/of het gebruik van doorlaatbare materialen aan te moedigen, teneinde de doorlaatbaarheid van de bodem te verbeteren; dat BV 26.01 ook werd gewijzigd door toe te voegen dat de aanleg van de wegen de doorlaatbaarheid en de vergroening maximaliseert; dat voor het overige artikel 13 van Titel I van de GSV nog steeds van toepassing is op elk project dat gebieden van koeren en tuinen voorziet;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen dat het plan afbraak-wederopbouwwerken verbiedt en voorrang geeft aan renovaties, teneinde de CO2-emissies te verminderen die verband houden met afbraakwerken en nieuwe bouwwerken van beton;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het verordenende luik van het plan werd gewijzigd en aangevuld met AV 00.15, dat bepaalt dat de handelingen en werken streven naar de verbetering van de ecologische kwaliteit van de site, en dan meer bepaald door de aanpasbaarheid en de evolutiviteit van de ruimten en de programma's mogelijk te maken en door voorrang te verlenen aan het hergebruik van de ter plaatse of in de nabijheid bestaande resources;

Dat ze een algemeen verbod op afbraak- en wederopbouwwerken irrealistisch acht en potentieel van dien aard dat het de volledige uitvoering van het plan, de herinrichting van bepaalde sites en de herkwalificatie van de wegeninfrastructuur zou onmogelijk maken;

Dat de volledige ecologische balans van een relevant project van afbraak-wederopbouw (bouwplaats, materialen, nieuwe gebruiken) bovendien gunstig kan uitvallen;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat het plan een residentieel terrein omvat voor rondtrekkende groepen die in een caravan wonen, om de redenen dat dat type reizend habitat wordt erkend als een behoorlijke vorm van huisvesting door de Brusselse Huisvestingscode; dat er geen enkel openbaar terrein meer bestaat voor dit doelpubliek in het Brussels Gewest; dat de bestaande private locaties niet veilig zijn en niet volstaan om de vraag te beantwoorden van de rondtrekkende families die historisch in het Brussels Gewest zijn verankerd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de aanleg van een residentieel terrein voor rondtrekkende groepen die in een caravan wonen, niet binnen de programmering van het RPA valt;

Dat de BHR niet meent dat die inplanting in de perimeter relevant is; dat over een dergelijke inplanting grondig moet worden nagedacht met betrekking tot de voorzieningen, de toegankelijkheid en de stedelijke integratie; Dat ze tijdig de inplanting van geschikte zones zal bestuderen;

Overwegende dat een aantal reclamanten en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie kritiek uiten op het verordenende luik van het plan omdat het geen enkel voorschrift bevat met betrekking tot quota voor sociale of middelgrote woningen, terwijl het plan streeft naar de ontwikkeling van een programmatische en sociale mix door de bouw van betaalbare en aangepaste woningen;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen dat de bestemming van huisvesting een aandeel sociale woningen oplegt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik van het plan werd gewijzigd en aangevuld teneinde de ontwikkeling aan te bevelen van minstens 50 % woningen met sociale doelstellingen (sociale huurwoningen, huurwoningen met een middelhoge huur, sociale koopwoningen) bij de woningen die voor de terreinen worden gecreëerd waarvan het Gewest eigenaar is, overeenkomstig de Gewestelijke Beleidsverklaring 2019-2024;

Dat het plan de specifieke verdeling van de woningtypologieën verduidelijkt, maar dat de verschillende vormen van bebouwbare gebieden en de toegelaten bouwprofielen de mogelijkheid zullen bieden om een mix van typologieën uit te voeren, en dan meer bepaald op de sites waarvan het Gewest eigenaar is;

Dat de definitie van de verhouding en de verdeling van de woningen met sociale doelstelling per site en/of per gebouw niet binnen de mate van detail van het plan valt; dat deze waarden in het kader van de vergunningsaanvragen zullen worden bestudeerd en bepaald;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat het plan de verplichting voorziet om de sociale en andere woningen in Brussel te renoveren voordat ze de bouw van nieuwe sociale woningen toelaat;

Overwegende dat de regering beschouwt dat de bouw van woningen met sociale doeleinden en het onderhoud en het beheer van het bestaande park twee onafhankelijke, zij het onderling verbonden beleidsdomeinen vormen;

Dat de wetgeving in deze materie de modaliteiten en de verantwoordelijke operatoren van die opdrachten verduidelijkt;

Dat de bouw van woningen met sociale doeleinden een politiek engagement vormt dat in de Algemene Beleidsverklaring 2019-2024 wordt verduidelijkt;

Dat er een groot tekort is aan betaalbare woningen en dat daarvoor een sterke actie van de overheid wordt verwacht;

Dat bovendien de renovatie van betaalbare woningen vereist dat de bewoners elders worden ondergebracht en dat daarvoor dus een voldoende groot woningenpark beschikbaar is;

Dat de verplichting om de bestaande sociale woningen elders in Brussel te renoveren buiten het bestek van het plan valt;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het verordenende luik SMART-indicatoren vastlegt, die vooraf in het strategische luik werden bepaald, en de naleving van de vastgelegde drempelwaarden in zijn voorschriften waarborgt - en dan meer bepaald met betrekking tot de verbetering van de levenskwaliteit en de mobiliteit;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER een reeks opvolgingsindicatoren voorstelt die verbonden zijn met doelwaarden en een tijdshorizon; dat de opvolging van de milieu-indicatoren buiten het bestek van het plan valt, maar overeenkomstig artikel 30/11 van het BWRO zal worden ingevoerd; dat het verwijst naar de beschouwingen betreffende de opvolging van het plan;

Overwegende dat meerdere reclamanten vragen dat het plan de bepalingen van de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening naleeft;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van het plan en van meerdere alternatieven heeft bestudeerd, waarvan sommige waren geformuleerd in overeenstemming met de bepalingen van het GBP en de GSV; dat het plan de aanbevelingen van het MER heeft geïntegreerd, en dan meer bepaald met betrekking tot de hoogten, de inplanting, de bouwprofielen van de bouwwerken enz.;

Dat de bepalingen van de GSV nog altijd van toepassing zijn, behalve voor de bijzondere aspecten die het plan reglementeert, in welk geval de bepalingen van de GSV die niet verenigbaar zijn met de reglementaire voorschriften van het plan, als tegenstrijdig moeten worden beschouwd en er impliciet moet worden van afgeweken;

Dat de regering zich dankzij de eindbepalingen van het RPA vergewist van de samenhang en de optimale integratie van de toekomstige bouwwerken en op die manier van de goede inrichting van de locatie;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat het plan het afbreken van woningen van vóór 1950 verbiedt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan - overeenkomstig de doelstellingen van het GPDO - ten doel heeft om bepaalde sites opnieuw in te richten, waarvan het mogelijk is dat de bestaande voor huisvesting bestemde bouwwerken van vóór 1950 zijn; dat dat kenmerk niet voldoende reden is om de afbraak te verbieden;

Dat de gebouwen en de gehelen van vóór 1932 van ambtswege in de inventaris van het bouwkundig erfgoed zijn opgenomen; dat elk afbraakproject in het kader van de vergunningsaanvragen zal moeten worden bestudeerd en toegelaten;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan verbiedt om te bouwen op terreinen die nooit eerder werden bebouwd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan ten doel heeft om nieuwe wijken te ontwikkelen, en dan meer bepaald op het huidige braakliggende spoorwegterrein van de Driehoeksite, overeenkomstig de doelstellingen van het GPDO;

Dat de meeste van de percelen momenteel bestemd zijn als bebouwbare gebieden in het GBP;

Dat het plan de grote principes vastlegt voor de inrichting en de regels met bindend karakter die de milieukwaliteiten van de perimeter versterken;

Dat het er meer bepaald om gaat om het doorlaatbare karakter van de bodem, het juiste beheer van de resources en van het regenwater te versterken;

Overwegende dat verschillende reclamanten vragen dat het plan veel hogere strafrechtelijke en financiële sancties voorziet voor personen die inbreuken plegen op het vlak van stedenbouw en milieubescherming en de volksgezondheid van de bewoners van Brussel;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de bepaling van inbreuken en de bijbehorende strafrechtelijke sancties niet tot de bevoegdheden van het plan behoort;

Overwegende dat de gemeente Overijse kritiek uit op het plan omdat de bepalingen van zijn verordenende luik met betrekking tot de structurerende ruimten, het gebied van landschappelijke continuïteit, de transitparking enz. geen garantie vormen voor de uitvoering van de mobiliteitsstrategie van het plan, terwijl dit een conditio sine qua non is voor de realisatie; dat de gemeente vraagt dat de essentiële elementen van de mobiliteitsstrategie van het strategische luik van het plan in zijn verordenende luik wordt vertaald, temeer daar die elementen al door de Gewest werden beslist gezien de uiteenzetting van de motieven van zijn vorige besluiten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het verordenende luik van het plan een bindend karakter geeft aan de verschillende elementen die onmisbaar zijn voor de realisatie van de mobiliteitsstrategie van het plan, zoals de plaats van de transitparking en van de structurerende ruimtegebieden; dat voor het overige de mobiliteitsstrategie wordt beschreven in het strategische luik van het plan, teneinde een flexibiliteit te verzekeren in de toepassing ervan;

Dat de bepalingen van het strategische luik overigens het ontwikkelingskader van de projecten vormen;

Dat elk project dat volledig ingaat tegen de bepalingen, op die manier wordt geweigerd;

Dat bepaalde maatregelen die door het strategische luik van het plan worden aanbevolen, het voorwerp zullen uitmaken van aanvullende studies zodat ze kunnen worden verduidelijkt;

Overwegende dat de gemeente Overijse vraagt dat het plan de inrichting van het gebied van landschappelijke continuïteit in termen van verkeerswegen, verkeerssnelheid enz. preciseert; dat het plan de inrichting van de stadsboulevard verduidelijkt in termen van rijstroken, verkeerssnelheid enz.; dat het plan akte neemt van de sloop van het Herrmann-Debroux-viaduct;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het strategische luik aanbevelingen formuleert over de aanleg van de stadsboulevard - en dan meer bepaald met betrekking tot de beperking van de verkeerssnelheid en de verkeersstromen; dat het ook aanbevelingen formuleert met betrekking tot de inrichting van het gebied van landschappelijke continuïteit; dat het ontwerp en de precieze modaliteiten van de aanleg van de boulevard en van het gebied van landschappelijke continuïteit niet binnen de mate van detail van het plan vallen, maar in het kader van de vergunningsaanvragen zullen worden bestudeerd en bepaald;

Dat de maatregelen voor het beheer van het verkeer (verkeerssnelheid enz.) onder het toepassingsgebied van andere voorschriften vallen;

Overwegende dat reclamanten vragen om reglementaire voorschriften toe te voegen die de mogelijkheid bieden om de sportinfrastructuren van het sportcentrum in het Zoniënwoud te ontwikkelen; dat ze vragen dat het gebied van BBP 42 in het plan wordt geïntegreerd en dat de voorschriften ervan als volgt worden gewijzigd: ? Het hele gebied moet sterk worden verdicht; ? Het hele gebied moet de bouw mogelijk maken van overdekte of openluchtinfrastructuren zonder beperkingen voor het ene of het andere type; ? De aanleg van een zwembekken of een watercentrum moet worden voorzien; ? Er moeten gecombineerde infrastructuren met meerdere verdiepingen mogelijk zijn; ? Op de daken moeten outdoor sportinfrastructuren worden voorzien; ? Alle outdoorinfrastructuren moeten elke dag tot 22.00 u kunnen worden verlicht;

Omdat de ontwikkeling van het bestaande sportgebied rendabeler is en daardoor een betere benutting van overheidsgeld vormt dan kleine infrastructuren te versnipperen die minder zullen worden gebruikt en duurder zullen zijn;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het sportcentrum van het Zoniënwoud niet in de perimeter van het plan is opgenomen; dat ze in dat verband verwijst naar overwegingen in verband met de perimeter van het plan;

Dat het verordenende luik van het plan werd gewijzigd en vervolledigd met voorschrift 24.01.01 met betrekking tot het gebied in overdruk van de "structurerende ruimte aan de stadstoegang", waarvan het deel dat buiten de bestaande verbindingsweg valt, bestemd is voor het gebruik van voorzieningen en lokale wegen, terwijl de vrije ruimte onder die verbindingsweg bestemd is voor het gebruik van plaatselijke wegen en ook dienst kan doen als ecologische corridor die de omliggende groene ruimten met elkaar verbinden; dat dit voorschrift de mogelijkheid biedt om de aanleg van autoparkings in het gebied alleen toe te laten als ze de realisatie van de bestemming van die ruimte niet in gevaar brengt; dat dit voorschrift afwijkt van de bepalingen van BBP 42, die ermee in strijd zijn in de perimeter van het plan, waaronder voorschrift XII met betrekking tot de parkings;

Dat voorschrift 24.01 werd gewijzigd en vervolledigd teneinde te verduidelijken dat de structurerende ruimten met bomen van het plan op een continue en regelmatige manier moeten worden geplant, op een vergelijkbare manier van wat voorschrift 24 van het GBP voorziet voor de structurerende ruimten van het GBP;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het deel van het Natura 2000-gebied ter hoogte van het viaduct van Drie Fonteinen wordt gedeklasseerd om de redenen dat dit gebied een nieuwe bestemming kan krijgen voor de ontwikkeling van het sportcentrum van het Zoniënwoud, in een gebied dat verafgelegen is van de woongebieden en daardoor een zeer beperkte hinder veroorzaakt; dat de ecologische impact van die deklassering ruimschoots zou worden gecompenseerd door de nieuwe parken die in het RPA worden voorzien; dat in de klasseringsprocedure procedurefouten zitten;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het niet tot de bevoegdheid van het plan behoort om de Natura 2000-klassering van het structurerende ruimtegebied ter hoogte van het viaduct van Drie Fonteinen te schrappen, noch van de rest van het Natura 2000-gebied dat niet in zijn perimeter is opgenomen;

Het valt buiten het bestek van het plan om hypothetische procedurefouten betreffende die indeling te regelen, noch van opportuniteiten om hinder te groeperen of voort te brengen. Deze laatste moeten het voorwerp uitmaken van een geschikte studie;

Dat het plan overigens de ontwikkeling van een ecologisch verbindingsgebied op de site van het Zoniënwoud aanmoedigt - en dan meer bepaald onder het viaduct van Drie Fonteinen;

Overwegende dat een aantal reclamanten en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vragen dat het plan bepaalt dat de toekomstige parkings moeten beschikken over een afzonderlijke toegang voor de externe gebruikers; zodat ze de parking kunnen gebruiken zonder dat er interactie is met de privatieve gedeelten van de toekomstige gebouwen, om de reden dat die toegangen het gezamenlijke gebruik voor verschillende modi vergemakkelijken; dat die maatregel in de mate van het mogelijke op de bestaande parkings wordt opgelegd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de toegangen van de toekomstige parkings en van de bestaande parkings niet binnen de mate van detail noch de inhoud van het plan vallen maar wel die van andere regelgevingen;

Dat die toegangen in het kader van de vergunningsaanvragen zullen worden bestudeerd en bepaald;

Overwegende dat meerdere reclamanten en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie menen dat het nuttig zou zijn om het verordenende luik in stappen uit te voeren, te beginnen met de regels voor een deelgebied, waar de werken in een nabije toekomst zullen worden opgestart en pas later voor de andere gebieden, omdat dit de opvolging, de evaluatie en de doeltreffende aanpassingen zal vergemakkelijken en gelijktijdig speculatieve beweegredenen zal voorkomen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de maatregelen voor de uitvoering van het plan niet binnen het bestek van het plan vallen;

Dat de uitvoering van het plan in een operationeel luik zal worden bestudeerd en bepaald, zonder rekening te houden met juridische effecten;

Dat de regering eraan herinnert dat de operationele nota's een belangrijk element zijn voor de uitvoering van de RPA's, maar dat ze geen deel uitmaken van het dossier van de RPA's;

Dat het bovendien evolutieve documenten betreft die meer bepaald afhankelijk zijn van de uitkomst van bepaalde eigendomsoverdrachten waarover momenteel wordt onderhandeld en die ten doel hebben om de openbare controle over een deel van de terreinen en/of afhankelijk van de openbare financieringen te verzekeren;

Dat het overigens niet verantwoord is om de uitvoering van het plan te bemoeilijken door het opleggen van een fase-indeling, die afhankelijk is van meerdere factoren, die in deze fase nog niet volledig vastliggen;

Dat de uitvoering van het plan wordt toevertrouwd aan een openbare operator (Citydev), die over heel wat ervaring beschikt met deze materie;

Dat de regering zich ten slotte alle vrijheid voorbehoudt om tijdig de nodige maatregelen te treffen om de uitvoering van het plan te bevorderen;

E. Milieueffectenrapport van het plan Overwegende dat een aantal reclamanten het MER bekritiseren omdat het zeer vaag en onvolledig en niet erg geloofwaardig en realistisch is;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie van mening is dat de kwestie van de gecumuleerde effecten niet opgaat voor dit plan omdat de perimeter vrij breed is en er geen grootschalige projecten zijn voorzien in de omgeving, wat in de andere richtplannen van aanleg wel het geval is;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van het plan heeft onderzocht zowel op schaal van zijn perimeter als op schaal van de verschillende sites; dat het MER in dit kader de effecten heeft onderzocht van verschillende alternatieven voor de locatie, de infrastructuur en de realisatie, de programmatie en de ruimtelijke plaatsing; dat bij de uitvoering van het plan de verschillende projecten die effecten kunnen hebben op het leefmilieu het voorwerp zullen uitmaken van aanvullende evaluaties;

Overwegende dat een aantal reclamanten, de gemeente Hoeilaart en het Vlaams Gewest de perimeter van het MER bekritiseren omdat hij te klein is en beperkt tot het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Overwegende dat de gemeente Hoeilaart en het Vlaams Gewest vragen dat het MER de effecten van het project op de mobiliteit onderzoekt in een ruimere perimeter, tijdens de ochtend- en de avondspits aangezien uit de verkeersmodelleringen en de differentiële grafieken (bijvoorbeeld op p. 848 van het MER) duidelijk blijkt dat de impact een groter gebied betreft dan de onderzochte perimeter;

Overwegende dat de regering herhaalt dat de studieperimeter van het MER bepaald is met betrekking tot de perimeter van het plan en de effecten ervan; dat in het MER de gevolgen van het ontwerpplan voor een groter gebied dan dat van het ontwerpplan geanalyseerd zijn, ook buiten de grenzen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Dat het MER bij het onderzoek van de effecten van het plan op de mobiliteit ook de grondgebieden van de aangrenzende gewesten en hun mobiliteitsassen in aanmerking heeft genomen;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie het MER bekritiseert omdat het in zijn plannen niet de natuurlijke habitats van het Vlaams Gewest (fauna en flora) heeft opgenomen, terwijl het hele Zoniënwoud is aangeduid als Natura 2000-gebied en de habitats er in kaart zijn gebracht;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) opmerkt dat de effecten behoorlijk werden geëvalueerd volgens de eisen van de Natuurordonnantie; dat deze evaluatie werd opgenomen in het hoofdstuk fauna en flora van het milieueffectenrapport;

Overwegende dat de regering aangeeft dat bij de evaluatie van de milieueffecten van het plan rekening werd gehouden met de aanwezigheid van het Natura 2000-gebied; dat in dit kader rekening werd gehouden met de soorten en de beschermde habitats van de betrokken site; dat de impact op het Zoniënwoud werd bestudeerd; dat hoewel de directe impact van het plan betrekking heeft op het Brusselse grondgebied, ze evenwel op het hele Zoniënwoud werd beschouwd en dus ook op Waals en Vlaams grondgebied; dat de impact globaal gezien positief is gezien de vermindering van het verkeer en de daaraan verbonden effecten (luchtvervuiling, geluidshinder);

Overwegende dat een aantal reclamanten het MER bekritiseren omdat het de impact van het project op de natuur en de biodiversiteit, op het waterbeheer en de doorlatendheid van de bodem en op de omliggende wijken onvoldoende heeft onderzocht;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van het plan op deze domeinen van het leefmilieu heeft onderzocht, zowel op schaal van de hele perimeter van het plan als op schaal van elk van de aanpalende sites, en ook buiten de interventieperimeter van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten het MER bekritiseren omdat het de effecten van het plan en van de uitvoering ervan op het leefmilieu en de mobiliteit, op de buurtbewoners en hun levenskwaliteit onvoldoende onderzoekt;

Overwegende dat de regering herhaalt dat het MER de effecten van het plan op deze domeinen van het leefmilieu heeft onderzocht;

Dat alleen de in het plan weerhouden opties en de alternatieven ervoor werden bestudeerd bij de effectenbeoordeling; dat de effecten van de werken voor de uitvoering van het plan niet werden onderzocht omdat die werken in dit stadium nog niet zijn gedefinieerd; dat deze werken het voorwerp zullen uitmaken van aanvullende studies in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich zorgen maken over de impact van het project op de luchtkwaliteit en de luchtvervuiling; dat ze het plan bekritiseren omdat het voorziet in een grootschalige verstedelijking die nog meer vervuiling zal veroorzaken; omdat de aangekondigde doelstellingen inzake decarbonisatie niet worden nagestreefd; dat ze het MER bekritiseren omdat het bij de analyse van de effecten van het ontwerp op de luchtkwaliteit enkel rekening houdt met de CO2-uitstoot en niet met fijn stof, stikstofdioxide of ozon;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om het MER aan te vullen aangaande de effecten van het project op de broeikasgasemissie en het rationeel middelengebruik; dat ze menen dat dit aspect van het project onvoldoende werd bestudeerd aangezien met name een park zal worden aangelegd waarvoor het grondniveau over een oppervlakte van enkele duizenden vierkante meter met 10m moet worden verhoogd en de afbraak/wederopbouw wordt toegelaten van tienduizenden m2 bestaande oppervlakte;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de impact van het plan op het leefmilieu heeft bestudeerd, waaronder ook de klimaataspecten, de levenskwaliteit en de luchtvervuiling; dat de verschillende luchtvervuilende stoffen afkomstig van de uitlaatgassen werden bestudeerd (NO2, PM10 en PM2,5); dat ozon een secundaire vervuilende stof is en niet rechtstreeks wordt uitgestoten door het verkeer; dat het MER een aantal aanbevelingen heeft geformuleerd die bij de projectontwikkeling moeten worden gevolgd om de milieueffecten te beperken;

Dat ze herhaalt dat het plan de verbetering van de levenskwaliteit voor de bewoners beoogt en aansluit bij de doelstellingen van het GPDO dat het gebied identificeert als prioritaire ontwikkelingspool en de ontwikkeling aanmoedigt van een "beheerste verdichting" van de wijken;

Overwegende dat een aantal reclamanten het MER bekritiseren omdat de bezonningsstudies beperkt blijven tot de dag-en-nachtevening en tot de impact van slagschaduw op de gevels van de bestaande bouwwerken en niet binnenin deze bouwwerken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van het plan volledig heeft onderzocht, met name op het vlak van licht en bezonning, binnen de grenzen van zijn mate van detail; dat de slagschaduw op de gevels een idee geven van de impact van deze schaduw binnenin de gebouwen; dat de schaduwstudie op schaal van het plan rekening heeft gehouden met het verdwijnen van het viaduct; dat de schaduwstudie op schaal van de aanpalende sites de dag-en-nachtevening en de zonnewendes bestudeert;

Overwegende dat een aantal reclamanten het MER bekritiseren omdat het het beheer van de ondergrondse infrastructuren van openbaar nut niet bestudeert, terwijl de nieuwe Europese aanbevelingen ook de realisatie van ingegraven, inspecteerbare bouwwerken in de nieuwe openbare ruimten includeren om te vermijden dat achteraf bijkomende werken en interventies moeten worden uitgevoerd die de kwaliteit van de aangelegde ruimten in het gedrang brengen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de inrichting van de ondergrondse infrastructuren van openbaar nut niet binnen de mate van detail van het plan valt, noch onder die van het MER;

Overwegende dat een aantal reclamanten het MER bekritiseren omdat het steunt op de veronderstelling dat het autoverkeer zal worden gehalveerd;

Overwegende dat een aantal reclamanten de statistieken bekritiseren die werden gebruikt om de effecten van de mobiliteitsstrategie te evalueren, omdat ze verouderd zijn en verschillen van andere beschikbare gegevens;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de impact van het RPA onder meer werd onderzocht aan de hand van het gewestelijke multimodale model MUSTI; dat dit model is geijkt op basis van reële verkeers- en sociaaleconomische gegevens; dat deze gegevens kunnen worden gebruikt om de prospectieve scenario's te modelleren;

Dat het MER heeft gekozen voor een raming van de effecten op korte termijn (2025), op basis van realistische hypothesen van de modale verdeling; dat het dus gaat om een bindende situatie inzake het autoverkeer; dat in het model rekening werd gehouden met de aangegane projecten inzake vervoersinfrastructuur;

Dat op basis van het model de verschuiving naar het openbaar vervoer (trein, tram, bus), naar de fiets en de trajectwijzigingen voor de auto's konden worden geraamd;

Overwegende dat het Vlaams Gewest het MER bekritiseert omdat het tegenstrijdigheden en fouten bevat aangaande het aantal rijstroken op de huidige E411 en de extrapolatie van het verwachte verkeer;

Overwegende dat de regering zegt dat het Vlaams Gewest niet wijst op mogelijke fouten of tegenstrijdigheden in het MER wat het aantal bestaande rijstroken op de E411 betreft, noch melding maakt van de impact ervan op de extrapolatie van het geplande verkeer; dat er, na controle, in het MER geen enkele fout werd vastgesteld die het resultaat van de analyse zou kunnen vertekenen;

Overwegende dat het Vlaams Gewest het MER en het verkeersmodel MUSTI dat werd gebruikt voor de berekening van de effecten op het verkeer bekritiseert en daarbij aanvoeren dat uit de grafiek van de verschillen van Musti (p. 848) blijkt dat het verkeer zal toenemen op een aantal aangrenzende verkeersaders (N3, N275) en op de R0 zelf en dat het niet zeker is dat deze toename problemen (bijkomende files) zal veroorzaken op de betrokken wegdelen en de aangrenzende stadstoegangen en -uitgangen (kruising aan Vierarmen, complex van Groenendaal); dat het niet zeker is dat de huidige studies (De Werkvennootschap) in aanmerking werden genomen om de capaciteit op de N3 tussen het Vierarmenkruispunt in Tervuren en het Brussels Gewest te deklasseren, terwijl de versmalling van de N3 tussen het Vierarmenkruispunt in Tervuren en Oudergem van 2x2 tot 2x1 rijstroken wordt onderzocht en de N3 een logisch alternatief is voor de deklassering van de E411 en omgekeerd;

Dat de effecten tijdens de avondspits niet werden gemodelleerd (p. 116) terwijl een raming van de effecten op de filegevoelige wegen in het Vlaams Gewest op dat moment van de dag noodzakelijk is; Dat het niet zeker is dat bij de modellering en de hele planning rekening werd gehouden met de plannen die het Vlaams Gewest heeft uitgewerkt om het verkeer in de zuidoostelijke rand (R0) te optimaliseren, aangezien het MER enkel verwijst naar de '"optimalisering (sic) van de rand" (p. 569), wat misschien betekent dat alleen de noordoostelijke R0 werd onderzocht;

Dat het MER niet grondig onderzoekt of de capaciteitsdaling op de E411 files zal veroorzaken van Herrmann-Debroux tot het Leonardkruispunt, op de Ring en de E411, op de snelwegen van het Vlaams Gewest in de zuidoostelijke rand rond Brussel, terwijl verschillende passages in het MER files voorspellen tot aan het Leonardkruispunt of nog verder, met name voor wat de vermindering van de bestaande rijstroken, het huidige verkeer, het verwachte verkeer betreft;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie opmerkt dat de modellering conform de wetgeving is gebeurd, op basis van de meest recente beschikbare modellen en tools; dat het MUSTI-model goed functioneert op macroschaal maar minder efficiënt is op lokaal niveau; dat het MER verwijst naar een problematische absorptie van het uitgaande verkeer tijdens de avondspits;

Overwegende dat de regering aangeeft dat elke projectie gepaard gaat met onzekerheden; dat dat zeker geldt voor mobiliteit; dat de effecten van het plan werden gemodelleerd; dat de gegenereerde files werden geraamd voor de spitsuren; dat daar de grootste effecten zich zullen voordoen; dat de impact van de capaciteitsdaling op de E411 tussen het Leonardkruispunt en het Vierarmenkruispunt in Tervuren werd bestudeerd; dat het MER files voorspelt op deze verkeersaders; dat de regering echter het verkeer aan de stadstoegang wil verminderen, conform de doelstellingen van het plan;

Overwegende dat het Vlaams Gewest het MER bekritiseert omdat het stelt dat het op lange termijn zeer waarschijnlijk is dat het openbaar vervoer de Ring zal gebruiken voor de tangentiële trajecten en om de toegangswegen tot het openbaar vervoer te verdelen. Dat er in die zin verschillende projecten lopen aan verschillende toegangspunten tot de stad (E40 (Evere), A12, Ninoofsesteenweg, E40 (Berchem), Industrielaan, A201, brug van Groenendaal, enz.) Dat het Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die visie ondersteunt en het Vlaams Gewest de nadere regels voor het toelaten van busverkeer op de rand bestudeert; terwijl de mogelijkheid om een rijstrook voor te behouden voor het openbaar vervoer en/of gedeeld vervoer enkel wordt onderzocht op de R0 Noord in Sterrenbeek en niet op het zuidoostelijke deel van de R0; dat er geen enkel project is om bussen te laten rijden op de R0 en dat de tram in de rand een tangentieel traject volgt maar niet het traject van de R0;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie van mening is dat het MER de alternatieven voor het vervoer heeft bestudeerd en dat de beperkingen op het autogebruik moeten worden gecompenseerd door een nieuw openbaarvervoersaanbod;

Overwegende dat de regering aangeeft dat busverkeer op de Ring wordt bestudeerd op een deel van de Ring, dat de ambities op het vlak van vermindering van de CO2-uitstoot die de drie gewesten nastreven drastische maatregelen impliceren; dat deze maatregelen onvermijdelijk een impact zullen hebben op het gebruik van de personenauto en dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest investeert in het openbaarvervoersnet op zijn grondgebied; dat het wil anticiperen op de nieuwe behoeften die een impact zullen hebben op zijn grondgebied en op de aangrenzende grondgebieden; dat het voorzien van busverkeer op de Ring een efficiënte en realistische maatregel is; dat het Vlaams Gewest die maatregel zelf moet uitvoeren en dat het niet aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is om ze voorop te stellen en erop te anticiperen;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat de enige conclusies van het MER luiden dat de verlenging van de metrolijn te duur zou zijn en dat de omliggende verkeeraders volledig verzadigd zullen worden als het project er komt;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van het plan in de verschillende domeinen van het leefmilieu volledig heeft onderzocht; dat het aanbevelingen formuleert die werden opgenomen in het plan, met uitzondering van deze die niet binnen de mate van detail van het plan vallen en moeten worden onderzocht in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten het MER bekritiseren omdat een aantal concrete en objectiverende elementen ontbreken: gebrek aan onderliggende gegevens, geen beschrijving van de hypotheses die werden gebruikt voor de projecties op basis waarvan de voorgestelde capaciteiten en de opvatting van de nieuwe kruispunten moesten worden gebaseerd, geen vergelijking met de huidige toestand, onvolledige beschrijving van de gebruikte methodes en geen budgettaire dimensie;

Overwegende dat een aantal reclamanten het MER bekritiseren omdat de aangehaalde effecten niet grondig worden beschreven en niet duidelijk en nauwkeurig worden becijferd;

Overwegende dat de regering aangeeft dat aan de methodiek een specifiek hoofdstuk werd gewijd (deel 2); dat de gebruikte hypothesen en de modelleringsparameters er worden voorgesteld; dat de effecten van de mobiliteit zijn gekwantificeerd en duidelijk zijn aangegeven;

Overwegende dat een aantal reclamanten het MER bekritiseren omdat het geen rekening houdt met de laatste technologische evoluties, de evolutie van het autogebruik, de sociale evolutie en de evolutie van de arbeid;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER alle informatie bevat die redelijkerwijs is vereist, rekening houdend met de bestaande kennis en de bestaande evaluatiemethodes; dat bij de modelleringen voor de beoordeling van de effecten van het plan rekening werd gehouden met de verwachte technologische evoluties, met name op het vlak van mobiliteit;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben omdat het ontbreekt aan conclusies over de adequatie tussen het plan en de inachtname van de behoeften van de toekomstige inwoners van Oudergem, en aan conclusies over het coherente en/of geïntegreerde karakter van het project;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het plan een inleidend rapport bevat met daarin de diagnose, de uitdagingen en de beschrijving van de bestaande toestand; dat de doelstellingen van het plan werden bepaald in het licht van de behoeften die werden geïdentificeerd binnen zijn perimeter en aansluiten bij de doelstellingen van het GPDO; dat de verschillende maatregelen die zijn voorzien in het plan helpen om die doelstellingen te bereiken;

Dat het MER de effecten van het plan moest onderzoeken; dat het aanbevelingen heeft geformuleerd die werden opgenomen in het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op het gebrek aan duidelijkheid in de presentatie van de aanbevelingen van het MER omdat de aanbevelingen over de belangrijkste elementen van het plan verloren gaan in een lijst van verschillende aanbevelingen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat deel 4 van het MER de aanbevelingen bevat op schaal van de perimeter van het plan en op schaal van elk van de sites; dat de aanbevelingen die binnen de mate van detail van het plan vallen werden opgenomen; dat de andere aanbevelingen die niet binnen de mate van detail van het plan vallen moeten worden onderzocht in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om alle aanbevelingen van het MER op te nemen in het plan;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie opmerkt dat het plan aansluit bij de aanbevelingen van het MER en ze heeft opgenomen, met uitzondering van de aspecten die niet binnen de mate van detail van het plan vallen en die zullen worden onderzocht in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat de regering herhaalt dat het MER gelijktijdig en iteratief met het ontwerpplan werd uitgewerkt om de impact van de ruimtelijke en programmatorische voorstellen op het leefmilieu te evalueren; dat het plan van aanleg aansluit bij de aanbevelingen van het MER en ze heeft opgenomen, met uitzondering van de aspecten die niet binnen de mate van detail van het ontwerpplan vallen en die moeten worden onderzocht in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het plan uitlegt waarom de aanbevelingen van het MER niet zouden worden gevolgd;

Overwegende dat de regering verwijst naar de voormelde redenen waarom bepaalde aanbevelingen van het MER niet in het plan werden opgenomen; dat ze herhaalt dat het plan de realisatie van deze aanbevelingen niet verhindert, maar ze niet aanbeveelt;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om het MER op te stellen op basis van de SMART-indicatoren die zijn bepaald voor het plan;

Overwegende dat de regering herhaalt dat het MER de effecten van het plan op de verschillende domeinen van het leefmilieu heeft onderzocht; dat het een aantal opvolgingsindicatoren voorstelt waaraan streefwaarden een tijdshorizon zijn geassocieerd;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om een nieuwe evaluatie van de impact van het plan op het klimaat, de biodiversiteit, de mobiliteit, de levenskwaliteit van de bewoners op te maken voordat het project wordt uitgevoerd;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het MER de effecten van de verwachte kantooroppervlakten en woningen op de mobiliteit onderzoekt voordat ze worden vergund en gebouwd, met bijkomende maatregelen indien nodig;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het MER de moeilijke impact van een weerkaatsing van het lawaai onderzoekt, met name op de sites Beaulieu en Delta;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van het plan op deze domeinen van het leefmilieu heeft onderzocht; dat de uitvoeringsprojecten het voorwerp zullen uitmaken van aanvullende studies en dat hun effecten zullen worden beoordeeld in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het MER de impact van gelijkaardige projecten onderzoekt en conclusies trekt voor de beoordeling van de effecten van het project;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER de effecten van het plan moest onderzoeken op basis van de bestaande en beschikbare betrouwbare gegevens, en niet in het licht van de impact van andere projecten;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de milieueffectenstudies worden toevertrouwd aan onafhankelijke studiebureaus;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER werd uitgewerkt door een erkend en onafhankelijk studiebureau;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de studie van het plan wordt gepubliceerd en wordt onderworpen aan het openbaar onderzoek;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het MER samen met het ontwerpplan werd gepubliceerd en werd onderworpen aan het openbaar onderzoek;

E. Uitvoering van het plan Opvolging van het plan Overwegende dat Leefmilieu Brussel (LB) zich afvraagt hoe de uitvoering van het plan zal worden opgevolgd; dat het voorstelt om de aanbevelingen en opvolgingsmaatregelen van het MER in het plan op te nemen in de vorm van een nieuw luik om te voldoen aan de Europese richtlijn ter zake;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie meent dat het goed zou zijn om het plan na een opvolgingsmonitoring aan te passen, vooral de doelstellingen op het vlak van duurzaamheid;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vraagt dat de studieperimeter het voorwerp uitmaakt van een nauwkeurige opvolging, op dezelfde manier als de operationele perimeter; dat ze een zeer volledig opvolgingsproces aanbeveelt in de hele perimeter van het plan, om de redenen dat er van de logica van de verkeersader moet worden afgestapt om de omliggende wijken en de vele projecten in de omgeving van deze invalsweg, zoals de projecten in de Vorstlaan en op het gemeenteplein, correct te integreren; dat er ook moet worden toegezien op de coherentie van de inrichting via private en openbare stedenbouwkundige vergunningen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de noemenswaardige effecten van het plan op het leefmilieu zullen worden opgevolgd, in overeenstemming met artikel 30/11 van het BWRO; dat ze zullen worden opgevolgd in het licht van de indicatoren die zijn geïdentificeerd in het MER;

Dat om de vijf jaar vanaf de goedkeuring van het plan een rapport over de opvolging van de noemenswaardige effecten van de uitvoering van het plan op het leefmilieu zal worden opgemaakt om de ontwikkeling van het plan te meten en te beschikken over een globale en transversale visie op de evolutie;

Overwegende dat de gemeente Watermaal-Bosvoorde vraagt om het plan op te volgen zoals is voorzien in artikel 30/11 van het BWRO en om de gemeenten die bij het plan betrokken zijn op de hoogte te houden van de vorderingsstaat en van het resultaat van deze opvolging;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de ambtenaren van het bestuur belast met territoriale planning zullen worden aangeduid om het plan op te volgen; dat de gemeenten waarvan het grondgebied bij het plan betrokken is op de hoogte zullen worden gehouden van de vorderingsstaat en van het resultaat van de opvolging; dat het rapport over de opvolging van de noemenswaardige effecten van de uitvoering van het plan op het leefmilieu om de vijf jaar zal worden opgemaakt en toegankelijk zal zijn voor het publiek, met name via de website van het Gewest;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de uitwerkingsprocedure van het plan op te schorten in afwachting van de evaluatie van de uitwerking en uitvoering van de andere richtplannen van aanleg, zodat in dit plan de nodige inrichtingen worden opgenomen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat dit plan losstaat van de uitwerking en uitvoering van de andere richtplannen van aanleg op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; dat dit plan kan worden goedgekeurd zonder de opvolging van deze andere richtplannen van aanleg af te wachten;

Uitvoeringswerken Overwegende dat een aantal reclamanten zich zorgen maken over de timing van de uitvoering van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich zorgen maken over de begindatum van de werken voor de uitvoering van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten de uitvoeringsduur van het plan bekritiseren; dat ze menen dat de aangekondigde duur van 12 jaar waarschijnlijk zal worden verlengd vanwege vertraging of opschorting om budgettaire redenen; dat ze te lang is en de leefbaarheid van de handelszaken zal aantasten;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de uitvoeringstermijn van het plan zo kort mogelijk te houden om de hinder die eruit voortvloeit te beperken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de uitvoering van het plan niet onder de inhoud van het plan valt;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich zorgen maken over de hinder die zal worden veroorzaakt door de werken voor de uitvoering van het plan; dat ze zich zorgen maken over de beoogde oplossingen om de rust van de omliggende wijken te garanderen;

Overwegende dat een aantal reclamanten opmerken dat vanwege de lange periode van de werken de grote handelszaken minder toegankelijk zullen zijn, wat in het voordeel speelt van de detailhandels en buurtwinkels;

Overwegende dat een aantal reclamanten zich zorgen maken over schade aan de bestaande bouwwerken tijdens de werken voor de uitvoering van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de mobiliteit tijdens de werken voor de uitvoering van het plan te garanderen; dat de mobiliteit met name moet worden gegarandeerd voor de scholen, het Delta Ziekenhuis; dat het plan de mobiliteitsalternatieven preciseert die werden bestudeerd en die tijdens de werken zullen worden ingevoerd;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat alle huidige parkeerplaatsen op de openbare weg toegankelijk zijn en blijven tot de transitparking wordt opengesteld voor het publiek;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat het sportcomplex van het Zoniënwoud, de interne parkings en leveringszones, de veilige toegangen en de parkings op de openbare weg tijdens de werken voor de uitvoering van de transitparking toegankelijk blijven;

Overwegende dat het Vlaams Gewest vraagt dat het MER de hinder van de werken voor de uitvoering van het plan bestudeert, met name op het vlak van mobiliteit;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de effecten van de werken voor de uitvoering van het plan niet binnen de mate van detail van het MER vallen en zullen worden onderzocht in het kader van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om de werken met zoveel mogelijk overleg en planning uit te voeren, door met name te werken in prioritaire en sequentiële delen en de hinder van de werken voor de aangrenzende wijken zoveel mogelijk te beperken;

Overwegende dat de regering herhaalt dat het plan een gefaseerde uitvoering in een operationeel luik zal voorstellen; dat dit document geen juridische waarde heeft; dat de diensten belast met de werken dienen toe te zien op de goede coördinatie van de werken;

Dat ze een operationeel beheersorgaan wil oprichten dat belast is met de uitvoering van het plan; dat de nadere regels van dit beheer geen deel uitmaken van het plan;

Overwegende dat de gemeente Watermaal-Bosvoorde en de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie vragen om tijdens de uitvoering van het plan, en met name tijdens de afbraak van het viaduct, de aanleg van de stadsboulevards en van de aanpalende sites, toe te zien op een geïntegreerd regenwaterbeheer; om te voorzien in geschikte inrichtingen voor de afvoer van het regenwater; om dimensioneringsstudies uit te voeren van de inrichtingen waarmee het hoofd kan worden geboden aan de steeds frequentere hevige regenval;

Overwegende dat de regering herhaalt dat het strategische luik al werd gewijzigd om de doelstelling van geïntegreerd regenwaterbeheer te versterken; dat deze doelstelling ook werd opgenomen in het verordenende luik van het plan; dat dit laatste werd gewijzigd om er AV.00.16 in op te nemen dat voorziet dat de handelingen en werken een geïntegreerd regenwaterbeheer (infiltratie of opvang) mogelijk maken en/of voorrang geven aan het gebruik van doorlatende materialen; dat ook voorschrift 26.01 werd gepreciseerd door op te leggen dat bij de aanleg van de wegen de doorlatendheid en aanplantingen moeten worden gemaximaliseerd;

Dat de bepalingen betreffende het geïntegreerd regenwaterbeheer zullen worden bestudeerd en vastgelegd in het kader van de vergunningsaanvragen;

G. Uitwerkingsproces van het plan Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op het gebrek aan overleg met de buurtbewoners en de bevolking;

Overwegende dat een aantal reclamanten de gerealiseerde burgerraadpleging bekritiseren; dat ze vinden dat de burgerparticipatie nep is en dat geen enkele echte dialoog werd gestart om deze raadpleging zo efficiënt en zo representatief mogelijk te maken; dat de voorstellen, opmerkingen, bezwaren die tijdens de sessies werden geformuleerd niet werden gehoord;

Overwegende dat de regering aangeeft dat een informatie- en participatieproces werd georganiseerd voordat het ontwerpplan wordt goedgekeurd, in overeenstemming met artikel 30/3, § 1, tweede lid van het BWRO en het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 mei 2018Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 08/05/2018 pub. 14/05/2018 numac 2018031017 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van het Richtplan van Aanleg voor de zone "Delta-Herrmann-Debroux" sluiten0 houdende het informatie- en participatieproces voor het publiek voorafgaand aan de uitwerking van de ontwerpen van richtplan van aanleg;

Dat ze herhaalt dat het publiek op 4 en 5 juni 2018 werd geïnformeerd en geraadpleegd tijdens vergaderingen in de kantoren van het met territoriale planning belaste bestuur en op 20 juni tijdens een vergadering in het cultureel centrum van Oudergem;

Dat het publiek tot 30 dagen na de laatste informatievergadering zijn opmerkingen kon formuleren;

Overwegende dat een aantal reclamanten het plan bekritiseren omdat bijna geen enkele aanbeveling die de burgers hebben geformuleerd tijdens het informatie- en participatieproces voor het publiek erin werd opgenomen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat na deze informatie- en participatiefase een samenvattend rapport werd opgemaakt; dat het met name de samenvatting bevat van de belangrijkste opmerkingen en vragen die door het betrokken publiek werden geformuleerd over het beoogde ontwerp-RPA; dat het besluit tot goedkeuring van het ontwerpplan deze opmerkingen bevat, evenals de antwoorden die werden gegeven in dit stadium van de procedure;

Overwegende dat een aantal reclamanten het overleg bekritiseren omdat het te beperkt was en de betrokken actoren geen middelen geeft om een volledige denkoefening over het plan uit te werken;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het overleg wordt omkaderd door het BWRO en niet onder de bevoegdheid van het plan valt;

Dat het informatie- en participatieproces voor het publiek een nieuwe maatregel is om het betrokken publiek te raadplegen die eigen is aan richtplannen van aanleg; dat het betrokken publiek wordt geïnformeerd over het beoogde ontwerpplan en vooraf zijn opmerkingen en vragen kan formuleren;

Dat het ontwerpplan en zijn MER na de goedkeuring ervan werden onderworpen aan het openbaar onderzoek tijdens welk het betrokken publiek opnieuw wordt geraadpleegd en de mogelijkheid krijgt om bezwaren te formuleren;

Dat het ontwerpplan en het MER ook werden voorgelegd aan het advies van verschillende instanties die verschillende belangen verdedigen;

Dat de antwoorden op de verschillende adviezen en bezwaren al werden gegeven;

Overwegende dat een aantal reclamanten het abnormaal vinden dat de eigenaars van de aanpalende sites voorrang kregen op de bewoners, dat slechts enkele comités/verenigingen werden geraadpleegd en dat de vergaderingen met de projectontwikkelaars niet transparant zijn omdat de verslagen ervan niet worden gepubliceerd, zoals wel gebeurt voor de vergaderingen met de bewoners;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op het feit dat de vergaderingen die werden gehouden in het kader van de uitwerking van het plan, met name met de projectontwikkelaars en de eigenaars van de aanpalende sites, niet transparant zijn; dat ze vragen om de verslagen van deze vergaderingen te publiceren, zoals dat gebeurt voor de informatie- en participatievergaderingen voor het publiek;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie voorstander is van volledige transparantie van het proces die ze in de mate van het mogelijke gerechtvaardigd acht;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de uitwerkingsprocedure van het plan en de raadplegingsprocessen strikt werden opgevolgd; dat het betrokken publiek, zowel de buurtbewoners als de bedrijven die belangen hebben binnen de perimeter van het plan, de gelegenheid kregen om hun mening te geven en om hun opmerkingen en bezwaren te formuleren, zonder dat de ene voorrang kreeg op de andere; dat ze herhaalt dat het betrokken publiek meermaals werd geraadpleegd in het kader van het informatie- en participatieproces, tijdens het openbaar onderzoek of via het advies van een raadgevend orgaan;

Overwegende dat het Vlaams Gewest opmerkt dat bij het uitwerkingsproces van het plan geen enkele Vlaamse speler was betrokken, met uitzondering van De Lijn; dat het vraagt om over de uitwerking van het plan duidelijker en efficiënter te overleggen tussen de gewesten;

Overwegende dat een aantal reclamanten het feit bekritiseren dat de gemeenten en de aangrenzende gewesten niet werden geraadpleegd;

Overwegende dat een aantal reclamanten menen dat het gebrek aan overleg met het Waalse en het Vlaamse Gewest onwettig is;

Overwegende dat de regering herhaalt dat de adviezen van het Waals en het Vlaams Gewest werden gevraagd in overeenstemming met artikel 30/5, § 3 van het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 16 december 2010Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 16/12/2010 pub. 10/01/2011 numac 2010031610 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende goedkeuring van de beslissing van de gemeente Evere tot totale opheffing van het bijzonder bestemmingsplan nr. 8 « Van Ruusbroeck », goedgekeurd bij koninklijk besluit van 18 december 1961 type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 16/12/2010 pub. 31/12/2010 numac 2010031607 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 24 januari 2002 betreffende de kwaliteit van het leidingwater type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 16/12/2010 pub. 10/01/2011 numac 2010031611 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende goedkeuring van de beslissing van de gemeente Evere tot totale opheffing van het bijzonder bestemmingsplan nr. 14 « Hauwaerts », goedgekeurd bij koninklijk besluit van 28 februari 1963 sluiten betreffende de tenuitvoerlegging van de grensoverschrijdende raadplegingsprocedure die van toepassing is op het richtplan van aanleg dat in artikel 2 bepaalt dat het ontwerpplan en het MER aan de betrokken gewesten moeten worden voorgelegd tegelijk met het openbaar onderzoek; dat deze adviezen werden gevraagd in overeenstemming met de bepalingen van het samenwerkingsakkoord van 26 november 2012 tot instelling van een Informatieforum Ruimtelijke Ordening; dat deze adviezen werden gevraagd in overeenstemming met de overlegplicht die is voorzien in artikel 5 van het samenwerkingsakkoord van 17 juni 1991;

Dat de adviezen van de betrokken gewesten geen deel uitmaken van de documenten die werden onderworpen aan het openbaar onderzoek;

Dat de bezwaren en opmerkingen van verschillende gemeenten van buiten het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de besturen van het Vlaams Gewest bovendien werden verzameld tijdens het openbaar onderzoek;

Dat het plan overleg aanbeveelt en aanbevelingen formuleert in het kader van de mobiliteitsstrategie op grootstedelijke schaal, om met name de modal shift te bevorderen;

Dat de invoering van dit grootstedelijke overleg niet onder de bevoegdheid van het plan valt;

Overwegende dat een aantal reclamanten het gebrek aan informatie van de burgers over het plan en het openbaar onderzoek bekritiseren;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de aankondiging van het openbaar onderzoek over het plan is gebeurd in overeenstemming met het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 25 april 2019Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 08/05/2018 pub. 14/05/2018 numac 2018031017 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van het Richtplan van Aanleg voor de zone "Delta-Herrmann-Debroux" sluiten2 betreffende de openbare onderzoeken op het gebied van ruimtelijke ordening, stedenbouw en leefmilieu;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op de wettelijke termijn voor het openbaar onderzoek van het plan; dat ze die te kort vinden om echt kennis te nemen van het plan en een advies uit te brengen;

Overwegende dat de regering aangeeft dat het openbaar onderzoek over het ontwerp-RPA plaatsvond van 10 oktober tot 9 december 2019 in de gemeenten Oudergem, Watermaal-Bosvoorde, Elsene, Sint-Pieters-Woluwe, Sint-Lambrechts-Woluwe, Ukkel, Etterbeek en de stad Brussel, in overeenstemming met artikel 30/5 § 1 van het BWRO; dat de duur van het openbaar onderzoek wordt bepaald door het BWRO en niet door het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten kritiek hebben op het feit dat het plan aan het openbaar onderzoek werd onderworpen tegelijk met drie andere richtplannen van aanleg; dat al deze plannen grootschalige projecten vertegenwoordigen en dat ze duizenden zeer technische pagina's bevatten die moeten worden uitgeplozen, wat het voor de gewone burger onmogelijk maakt en voor de organisaties en instanties bijzonder moeilijk om een antwoord te formuleren;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de andere richtplannen van aanleg die tegelijk met dit plan aan het openbaar onderzoek werden onderworpen betrekking hebben op andere delen van het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die onafhankelijk zijn van de perimeter van het plan;

Overwegende dat een aantal reclamanten het vereenvoudigd formulier bekritiseren dat de gemeente Oudergem voorstelde bij het openbaar onderzoek van het plan, om de redenen dat de burgers er niet vrij hun advies op kunnen noteren; dat bepaalde vragen en antwoorden gestuurd zijn; dat de gemeente haar positie van overheid gebruikt om bezwaren te induceren die in de richting gaan die zij wil, terwijl zij bevoegd is om een eigen advies uit te brengen in het kader van de uitwerkingsprocedure van het plan; dat de rol van de gemeente er enkel in bestaat om de burgers te informeren over de nadere regels van het onderzoek en om het plan en het MER ter beschikking te stellen van de burgers; dat de gemeente te veel macht heeft willen uitoefenen of zelfs haar macht misbruikt;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen dat de regering in het kader van de goedkeuring van het plan geen rekening houdt met de bezwaren die werden ingediend via het 'vereenvoudigd formulier' van de gemeente Oudergem;

Overwegende dat de regering aangeeft dat dit formulier werd opgesteld door de gemeente Oudergem, die de ingevulde formulieren bij haar advies heeft gevoegd; dat deze bezwaren op dezelfde manier werden behandeld als alle andere die werden verzameld in het kader van het openbaar onderzoek;

Overwegende dat een aantal reclamanten menen dat een advies van Elia en/of Sibelga moet worden gevraagd aangezien ondergrondse hoogspanningskabels lopen of zullen lopen binnen de perimeter van het plan en er tal van elektrische laag- en middenspanningscabines zullen worden voorzien; dat het belangrijk is om na te gaan of het elektrisch of elektromagnetisch veld kleiner is dan 0, 1 uT (microTesla) op 1 m afstand van de mensen om zich te wapenen tegen de gezondheidsrisico's;

Overwegende dat de regering aangeeft dat de inrichting en de door te voeren wijzigingen aan het elektriciteitsnet niet binnen de mate van detail van het plan vallen, maar in het kader van de vergunningsaanvragen zullen worden bestudeerd en bepaald;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie meent dat het planningsproces moet worden verbeterd, vooral op het vlak van participatie;

Overwegende dat een aantal reclamanten vragen om het participatieproces te herzien zodat het meer ten goede kan komen aan het project;

Overwegende dat een aantal reclamanten meer burgerparticipatie vragen door de verschillende actoren en de verschillende wijkcomités meer te betrekken;

Overwegende dat een aantal reclamanten voorstellen om het planningsproces als volgt te herzien: 1. Lancering van een nieuw participatieproces om de visie te versterken met een duur van 6 maanden;2. Organisatie van een nieuw openbaar onderzoek over het ontwerpplan, over de effecten die verder moeten worden toegelicht en over de alternatieven;3. Wijziging van het ontwerpplan door het bureau belast met de ontwikkeling van het project en het bureau belast met de beoordeling van de effecten;4. Voorstelling aan het publiek van de meer uitgewerkte en finale visie van het plan en organisatie van een nieuw openbaar onderzoek;5. Motivatie van het bestuur wanneer bezwaren van burgers niet in aanmerking werden genomen;6. Geleidelijke uitvoering van het RPA met op termijn een evaluatie van de eerste stappen; Overwegende dat de regering aangeeft dat de verbetering van het plannings- en participatieproces geen deel uitmaakt van het plan;

IX. Samenvatting van de manier waarop de milieuoverwegingen in het plan werden geïntegreerd Overwegende dat dit plan van aanleg voldoet aan de aanbevelingen van het MER die er, soms in een verordenende vorm, in verwerkt zijn, met uitzondering van de aspecten die buiten de mate van detail van het plan vallen en die bij de indiening van de vergunningsaanvragen onderzocht zullen moeten worden;

Dat de uitwerking van het MER namelijk een iteratief proces was dat gelijktijdig met de opmaak van het RPA plaatsvond, waardoor met de aanbevelingen van het MER dus rekening werd gehouden en zij in het RPA werden opgenomen naarmate de studies vorderden.

Dat het MER bijvoorbeeld aanbeveelt om: - voor de mobiliteitshub een nieuwe geactualiseerde dimensioneringsstudie te plannen die rekening houdt met de geschatte verplaatsingsgewoonten eens de parking er zal zijn; - af te zien van de verlenging van de metro om reden van de kostprijs in verhouding tot het aantal te vervoeren personen; - te zorgen voor een voldoende gedifferentieerd aanbod van woningen voor ouderen (niet alle ouderen hebben immers dezelfde behoeften): woonzorgcentra, rolstoeltoegankelijke appartementen in de nabijheid van de diensten, enz.;

Dat in het RPA bepaald is dat: - Er met het oog op de uitvoering van het plan een aanvullende studie nodig is om de capaciteit en de exacte programmatie van de mobiliteitshub te bepalen; het nauwkeurig bepalen van die capaciteit valt buiten de detailleringsgraad van het plan, dat enkel een geschat bereik geeft. Dat bereik zal nader worden bepaald rekening houdend met de geschatte verplaatsingsgewoonten eens de parking er zal zijn; - het tramnet moet worden verlengd om de mobiliteitshub te bedienen; de optie tram is de optie met de beste prijs-kwaliteitverhouding; de werken in verband met de bouw van een tram zijn minder duur dan die in verband met de bouw van een metro; de tram biedt voldoende capaciteit om de pendelaars te vervoeren vanaf de P+R, in tegenstelling tot een bus of een pendeldienst; - De opvangvoorzieningen en aangepaste woningen voor ouderen als prioritair worden beoordeeld;

Overwegende dat na afloop van het volledige analyseproces, de volgende aanbevelingen van het MER echter niet of slechts gedeeltelijk werden opgenomen in dit ontwerpplan: a) Een eigen baan voor bussen behouden naast die voor de trams; Overwegende dat het strategische luik van het plan de inrichting aanbeveelt van een aparte site voor de tram- en buslijnen die de stad binnenrijden, tussen de terminus van tramlijn 8 en het intermodale plein Herrmann-Debroux; dat deze aparte site minstens 7 meter breed moet zijn en de potentiële conflicten met de andere gebruikers van de openbare ruimte tot het strikte minimum moet beperken;

Dat het ter hoogte van de site Stadion-Adeps in het noorden een rijweg voorziet voor voertuigen van de hulpdiensten en leveringen, die gedeeld wordt met de actieve vervoerswijzen;

Dat de opportuniteit van de inrichting van een aparte site voor bussen en een afzonderlijke aparte site voor trams bestudeerd zal worden door de MIVB en Brussel Mobiliteit; Dat het erom gaat de bus de mogelijkheid te bieden het eindstation van de tramlijn te omzeilen; dat dit inrichtingsdetail geen deel uitmaakt van het plan. b) Een verbinding maken: o Tussen de Ooienstraat ten westen van de spoorweg en de weg rondom de sokkel, ten zuiden van de site; o Tussen het park L26 en de Briljantstraat (verbinding met Hof ter Coigne en het Reigerbospark (Ijsvogellaan); o Tussen het noordoosten van de site en de brug over de spoorweg, langs de sporen om het traject tot het metrostation Delta te verkorten;

Een passerelle inrichten tussen de vloerplaat van het CHIREC en het dak van de sokkel, over de parkway om te zorgen voor een directe en gemakkelijke verbinding tussen die ruimtes;

Ter hoogte van de Beaulieusite minstens één noord-zuidverbinding voor zachte vervoerswijzen aanleggen;

Minstens één opening in de bouwlijn creëren naast het park in het noorden, in de as met de loodrechte wegen, bijvoorbeeld de Louis Clesselaan, gelegen in het midden van de Mulderslaan;

Overwegende dat het ontwerp-RPA niet belet om de aanbevelingen in verband met de openbare ruimte, de verbindingen en de openingen uit te voeren, maar het deze niet vooropstelt omwille van de overwegingen die uiteengezet zijn in het onderzoek van de bezwaren met betrekking tot die aanbevelingen; c) De hogere gebouwen langs de as van de Vorstlaan vestigen om die laan te structureren en de impact van de beschaduwing op het park te beperken; Overwegende dat het RPA echter is aangepast om met deze aanbeveling rekening te houden; dat de bouwprofielen langs het park verlaagd werden om de beschaduwing daarop te beperken; Dat in het noordoosten van het gebied, tegenover het openbare plein, bouwhoogtes van gemiddeld zes bouwlagen per vergunning zijn opgelegd, met een minimum van twee en een maximum van zeven bouwlagen Dat het RPA de flexibiliteit biedt om in het project een verdeling van de verschillende bouwprofielen op de site voor te stellen; d) Op de Demeysite, ofwel de bouwprofielen beperken tot G+3 langs de 12 m brede wegen, ofwel de G+4-bouwprofielen behouden en de rijbaan verbreden tot 14 m, ofwel diverse en gevarieerde achteruitbouwstroken creëren; Overwegende dat het RPA echter is aangepast om met deze aanbeveling rekening te houden; dat het ontwerp-RPA ten zuiden van de Demeysite lagere bouwprofielen voorstelt, die afgestemd zijn op de bestaande bouwprofielen;

Dat de hogere bouwprofielen zich op een afstand van de bestaande gebouwen bevinden;

Dat het RPA geen beperkingen oplegt voor de maximale breedte van de wegen; dat in het ontwikkelde project interne wegen van meer dan 12 meter kunnen worden voorgesteld; Dat het plan een vrije inplanting toelaat van de gebouwen in de zone, op voorwaarde dat de gebouwen langs het stadspark Demey en rondom het openbaar park, op de eerste twee bouwlagen, hun voorgevel op de rooilijn hebben, met dien verstande dat afwijkingen toegelaten zijn; e) Een ligging voor het recypark zoeken in het geval dat het niet op de huidige plaats kan blijven; Overwegende dat het RPA de prioritaire voorzieningen in het gebied opnoemt; dat het recypark deel uitmaakt van die voorzieningen; dat het plan aanbeveelt om het recypark op zijn huidige plaats te behouden;

X. Redenen die hebben geleid tot de keuze van het plan zoals het werd goedgekeurd, rekening houdend met de overwogen andere redelijke oplossingen Gelet op artikel 30/6 van het BWRO waarin bepaald is dat het besluit houdende definitieve goedkeuring van het RPA in zijn motivering de redenen samenvat die hebben geleid tot de keuze van het plan zoals het werd goedgekeurd, rekening houdend met de overwogen andere redelijke oplossingen;

Overwegende dat de opmaak van het MER een iteratieve oefening was, die niet enkel tot doel had om de programmering van het RPA te omschrijven en de noemenswaardige voorzienbare effecten op het leefmilieu ervan te bepalen en te beoordelen, maar ook om bij te dragen tot de verbetering van het RPA terwijl het werd uitgewerkt;

Overwegende dat verschillende redelijke alternatieve liggingen voor de P+R en de productieactiviteiten binnen de perimeter van het plan in het MER zijn onderzocht;

Overwegende dat de verschillende infrastructuuralternatieven voor de aanleg van een tunnel, voor de inrichting van een stadsboulevard en voor de aanleg van de P+R en de aansluiting ervan op de metro in het MER zijn onderzocht;

Dat na die vergelijkende analyses het ontwerpplan zoals het voorligt, werd gekozen om de redenen: - dat de ligging van de P+R de meest geschikte is, rekening houdend met de technische beperkingen, de milieugevoeligheden (biodiversiteit, waterbeheer, enz.) en de onmogelijkheid om op basis van het RPA ergens anders dan in het gebied waarop het betrekking heeft, een P+R aan te leggen; - dat de productieactiviteiten gepaard gaan met beperkingen op het vlak van inplanting en inpassing in de buurt die onverenigbaar zijn met de door de regering nagestreefde mix; die er vier sites zijn onderzocht als alternatieve ligging voor het programma van productieactiviteiten dat in het RPA wordt vooropgesteld: Delta P+R, Demey, Pleinlaan (zuiden) en Driehoek; dat de site van de Driehoek uit het onderzoek van de alternatieve liggingen als beste oplossing naar voor komt. - dat de aanleg van een tunnel te grote gevolgen inhoudt voor de afstroming van het grondwater; - dat het technisch gezien zeer moeilijk of zelfs onmogelijk is om de metro tussen Demey en Beaulieu ondergronds aan te leggen, omdat zich op die plaats een collector bevindt; - dat van de drie onderzochte versies van de stadsboulevard de weg aan de zuidkant de meest geschikte is omwille van de voordelen die deze biedt voor de kwaliteit van de openbare ruimtes; - dat de herbestemming van het viaduct geen significant voordeel biedt ten opzichte van de nadelen van het behoud van deze infrastructuur (beschaduwing, mobiliteit, stedenbouw);

Overwegende dat de P+R een begeleidende oplossing biedt voor de afbraak van het viaduct;

Dat de P+R-functie kan worden uitgebreid tot andere vormen van mobiliteit om op die manier een volwaardige HUB te vormen, Dat die HUB een doeltreffende oplossing is voor de verplaatsingen van de pendelaars, maar ook en vooral voor de Brusselaars die op een andere manier dan met hun eigen wagen buiten Brussel willen gaan;

Overwegende dat het MER met het oog op de programmeringsfase voor de aanpalende sites van het plan de te verwachten effecten van drie RPA-alternatieven heeft bepaald en onderzocht; dat voor die alternatieven de geplande bestemmingen en oppervlaktes bepaald zijn;

Dat daarbij drie alternatieven werden onderzocht: alternatief 0, alternatief 1 en alternatief RPA;

Dat er varianten voor de sites Delta en Demey werden overwogen;

Dat op basis van die analyse de kansen en bedreigingen die met elke grote strategische uitdaging gepaard gaan, bepaald konden worden;

Dat de regering die analyses onderschrijft;

Dat in het MER op basis daarvan enerzijds uiteindelijke aanbevelingen voor de projectdragers zijn geformuleerd en anderzijds opvolgingsmaatregelen voor de overheid zijn voorgesteld;

XI. Opvolging van het RPA Overwegende dat de regering de ambtenaren van het bestuur belast met territoriale planning benoemt die haar om de vijf jaar na de goedkeuring van het plan een verslag voorleggen over de follow-up van de noemenswaardige gevolgen van de uitvoering van het RPA op het leefmilieu, teneinde met name in een vroegtijdig stadium de onvoorziene negatieve gevolgen en de eventuele corrigerende maatregelen te identificeren (art. 30/11 van het BWRO);

Overwegende dat een besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende die benoeming gelijktijdig met dit RPA van kracht zal worden;

Overwegende dat de identificatie van indicatoren en de opvolging ervan het mogelijk maken de ontwikkeling van het RPA te meten en te beschikken over een globale en transversale visie op de evolutie ervan;

Dat de ambtenaren belast met de milieutechnische follow-up alle redelijke, beschikbare en best passende maatregelen zullen treffen om te zorgen voor de milieutechnische follow-up van het plan;

Overwegende dat de regering de keuze van de in het milieueffectenrapport voorgestelde indicatoren onderschrijft, onverminderd het eventuele gebruik van andere indicatoren door de ambtenaren die belast zijn met de opvolging van het RPA; Dat zij zich evenwel de mogelijkheid voorbehoudt om die later, indien nodig, te verfijnen;

Overwegende dat het gaat om de volgende indicatoren: - Oppervlakte per bestemming in de zin van het GBP, - V/T-verhouding (op privéperceel), - Bouwprofielen en architecturale kwaliteit van de nieuwe bouwwerken in woongebied, - Integratie van de nieuwe bouwwerken in het gemengde gebied, - Aantal gecreëerde plaatsen in scholen en crèches, - Gecreëerde en ingenomen oppervlaktes voor openbare voorzieningen, - Aantal sociale woningen, - Aantal gecreëerde woningen, - Commercieel aanbod, - Typologie van de productieactiviteiten, - Opvolging van de verzadiging van de alternatieve vervoermiddelen voor de auto (bus, tram, trein, fietsenstalling, deelfiets en -auto, enz.), - Aantal parkeerplaatsen voor motorvoertuigen, - Aantal parkeerplaatsen voor fietsen, - Doorlatendheid voor de actieve vervoerswijzen, - Beperkte toegankelijkheid voor motorvoertuigen, - De klachten van de bewoners verzamelen (bij Leefmilieu Brussel is er al een structuur voor de verzameling van klachten), - Biotoop-oppervlaktefactor (BAF), - Oppervlakte groendaken toegankelijk voor het publiek, - Ondoorlatendheid van de site, - Regenwaterbeheer, - Circulaire economie;

Dat het op basis van die indicatoren mogelijk moet zijn om: * de belangrijkste uitdagingen/effecten en de efficiëntie van de aanbevelingen in het MER op te volgen; * eventuele "onvoorziene" gebeurtenissen te detecteren; * het RPA gedurende zijn volledige levensduur te "monitoren" om het aan te passen aan veranderingen in of rond het RPA;

Dat de wijken van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest nu al regelmatig worden opgevolgd op basis van indicatoren die betrekking hebben op de sociaal-economische ontwikkeling van de stad, de natuurlijke omgeving en de leefomgeving;

Dat deze opvolgingsmaatregelen betrekking hebben op een zeer breed spectrum van interventies en tal van actoren en dat zij ook het Waals en het Vlaams Gewest, die op verschillende momenten bij het proces betrokken zullen worden, onrechtstreeks aanbelangen;

Dat de eerste stap er in dat verband in bestaat een orgaan op te richten dat verantwoordelijk zal zijn voor de organisatie van de uitvoering van het plan, de milieumonitoring, het overleg en de communicatie;

Dat de eerste taak erin zal bestaan een fasering te specificeren om coherente projectgebieden te identificeren en een logische volgorde voor de uitvoering ervan te bepalen;

Overwegende dat de regering de in het milieueffectenrapport voorgestelde methodiek onderschrijft, onverminderd de toepassing van een aanvullende methodiek door de ambtenaren die belast zijn met de opvolging van het RPA; Dat de opvolging van het RPA dus in drie delen zal worden georganiseerd: * De analyse van de uitgereikte stedenbouwkundige en milieuvergunningen; * De beoordeling van de evolutie van de betrokken site in overeenstemming met de doelstellingen van het strategische luik van het RPA; * Een actualisering van de bestaande situatie om de milieueffecten met betrekking tot de meest relevante thema's te beoordelen, met vermelding van de eventuele te nemen corrigerende maatregelen;

Overwegende dat de regering ook de in het milieueffectenrapport voorgestelde bestaande gegevensbronnen en -soorten onderschrijft, onverminderd aanvullende gegevensbronnen en -soorten die kunnen worden verstrekt door de ambtenaren die belast zijn met de opvolging van het RPA;

Dat die bestaande gegevensbronnen en -soorten de volgende zijn: de overzichten van de handel, het kantorenpark, de productieactiviteiten en de huisvestingsvergunningen, de staat van het leefmilieu in Brussel, de statistische gegevens die gekoppeld zijn aan verschillende nationale enquêtes, de wijkmonitoring, de gegevens waarover de gemeentelijke overheden beschikken, de verkavelings-, stedenbouwkundige en milieuvergunningen en de andere overheidsbronnen (of semi-overheidsbronnen) die verband houden met openbare diensten en instellingen die actief zijn in de perimeter van het betreffende gebied;

XII. Evaluatieverslag gelijkekansentest Gelet op de gelijkekansentest die verplicht is krachtens de ordonnantie van 4 oktober 2018, aangevuld door een uitvoeringsbesluit van 22 november 2018, opgesteld op 1 juni 2021;

Op voordracht van de minister-president van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, bevoegd voor Ruimtelijke Ordening;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Het richtplan van aanleg "Herrmann-Debroux" wordt goedgekeurd.

Het omvat: 1° Een informatief luik ter informatie;2° Een strategisch luik ter informatie, waarin de grote principes en de belangrijkste gedragslijnen voor de inrichting van de betreffende perimeter worden aangeduid;3° Een reglementair luik, met dwingende kracht, bestaande uit schriftelijke en grafische voorschriften;4° Kaarten met de feitelijk bestaande situatie en rechtssituatie: ; Deze elementen zijn als bijlage bij dit besluit;

Art. 2.Het richtplan van aanleg "Delta-Herrmann-Debroux" wordt van kracht 15 dagen nadat het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

Art. 3.Het regeringslid dat bevoegd is voor territoriale ontwikkeling, wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

Bijlagen.

Bijlage 1. Het richtplan van aanleg "Delta-Herrmann-Debroux", bestaand uit de volgende onderdelen: 1° Het informatieve luik ter informatie;2° Het strategische luik ter informatie;3° Het reglementaire luik met dwingende kracht, bestaande uit schriftelijke en grafische voorschriften;4° Bijlagen. Bijlage 2 - Advies van de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie van 9 juli 2020 Brussel, 28 april 2022.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering: De minister-president van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor lokale besturen, territoriale ontwikkeling, stadsbeleid, monumenten en landschappen, studentenzaken, toerisme en de haven van Brussel, R. VERVOORT

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^