gepubliceerd op 01 juni 2004
Ordonnantie inzake hulpverlening aan jongeren
29 APRIL 2004. - Ordonnantie inzake hulpverlening aan jongeren (1)
De Verenigde Vergadering heeft aangenomen en Wij, Verenigd College, bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepalingen Definities en toepassingsgebied
Artikel 1.Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 135 van de Grondwet.
Art. 2.Voor de toepassing.van deze ordonnantie wordt verstaan onder : 1° jongere : de persoon jonger dan achttien jaar of jonger dan twintigjaar voor wie hulpverlening vóór de leeftijd van achttienjaar wordt aangevraagd;2° familie : de personen met wie de jongere een verwantschapsband heeft, alsook de voogd en provoogd;3° naasten : de personen die de familiale levensomgeving van de jongere vormen, met inbegrip van de pleegouders;4° pleegouder : de persoon aan wie een jongere tijdelijk wordt toevertrouwd, ofwel door de ouders van de jongere, ofwel door eed plaatsingsinstantie of door een overheidsbesuur, ofwel door een adoptiedienst;5° hulp : de gespecialiseerde hulp georganiseerd in het kader van deze ordonnantie;6° provoogd : de persoon die door de jeugdrechtbank wordt aangewezen om de rechten uit te oefenen waaruit de ouders of één van hen ontzet worden en om de uit deze rechten voortvloeiende verplichtingen na te komen;7° gezinsverblijfplaats : de verblijfplaats van de ouders, voogden of personen die de jongere onder hun bewaring hebben, waar hij met ten minste een van hen verblijft of, bij gebreke aan gezinsverblijfplaats, de plaats waar de jongere wordt opgevoed en waar in zijn behoeften wordt voorzien.
Art. 3.Deze ordonnantie is van toepassing op : 1° de jongeren wier gezinsverblijfplaats in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gevestigd is en die zich in één van de situaties bevinden als bedoeld in de artikelen 8 en 9;2° subsidiair, de jongeren die geen gekende verblijfplaats in België hebben, maar die zich bevinden op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en die zich bevinden in één van de situaties als bedoeld in de artikelen 8 en 9;3° de personen die deel uitmaken van de familie of naasten van de jongeren;4° de natuurlijke personen of rechtspersonen die hun medewerking verlenen aan de uitvoering van de individuele beslissingen die op basis van deze ordonnantie werden genomen door de rechterlijke overheden inzake jeugdbijstand en -bescherming. TITEL II. - De rechten van de jongeren
Art. 4.Elke jongere bedoeld in artikel 3 heeft recht op de hulp die wordt georganiseerd in het kader van deze ordonnantie. Deze hulp strekt ertoe hem toe te laten zich te ontwikkelen met gelijke kansen en met het vooruitzicht om een menswaardig bestaan te kunnen leiden.
Art. 5.De personen die aan de uitvoering van deze ordonnantie meewerken, zijn gehouden zoveel mogelijk te handelen in het belang van de jongere.
Art. 6.De natuurlijke personen of de rechtspersonen die belast worden om hun medewerking te verlenen aan de toepassing van deze ordonnantie zijn gehouden de filosofische, godsdienstige en politieke overtuigingen, de seksuele geaardheid van de jongere te respecteren, alsook de taal van de familie waartoe de jongere behoort.
Art. 7.Elke persoon die, in welke hoedanigheid ook, zijn medewerking verleent aan de toepassing van deze ordonnantie, staat derhalve in voor de geheimhouding van de feiten die hem in de uitoefening van.zijn opdracht worden toevertrouwd.
Artikel 458 van het Strafwetboek is op hem van toepassing.
TITEL III. - De voorwaarden van tussenkomst van de jeugdrechtbank
Art. 8.Nadat de jeugdrechtbank heeft vastgesteld dat de gezondheid of de veiligheid van de jongere onmiddellijk en ernstig in het gedrang is en dat de vrijwillige hulpverlening, die eerder in aanmerking moest worden genomen, hetzij op basis van het decreet van de Franse Gemeenschap van 4 maart 1991 « relatif à l'aide à la jeunesse », hetzij op basis van de decreten van de Vlaamse Gemeenschap inzake bijzondere jeugdbijstand, gecoördineerd op 4 april 1990, geweigerd werd of mislukt is, kan zij ten aanzien van deze jongere, van zijn familie of van zijn naasten een maatregel nemen waarin voorzien in artikel 10.
De gezondheid of de veiligheid van een jongere wordt geacht onmiddellijk en ernstig in het gedrang te zijn wanneer zijn fysieke of psychische integriteit bedreigd is, hetzij omdat hij/zij gewoonlijk of herhaaldelijk gedragingen stelt die op reële en rechtstreekse wijze zijn mogelijkheden tot affectieve, sociale of intellectuele ontplooiing belemmeren, hetzij omdat hij/zij het slachtoffer is van ernstige nalatigheden, van mishandelingen, van misbruik van gezag of van seksueel misbruik die hem/haar op rechtstreekse en reële wijze bedreigen.
Art. 9.In geval van hoogdringendheid wanneer de fysieke of psychische integriteit van de jongere onmiddellijk en rechtstreeks blootgesteld is aan een ernstig gevaar, en wanneer is aangetoond dat het belang van de jongere niet toelaat de organisatie en het concreet verlenen van vrijwillige hulp af te wachten, kan de jeugdrechtbank ten aanzien van deze jongere een voorlopige maatregel treffen waarvan de aard en de nadere regels bepaald zijn in artikel 12.
TITEL IV. - De maatregelen
Art. 10.§ 1. Indien de voorwaarden waarin voorzien in artikel 8 vervuld zijn, kan de jeugdrechtbank één of meerdere van de volgende afdwingbare pedagogische maatregelen treffen : 1° een pedagogische richtlijn verstrekken aan de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen ten aanzien van de jongere of die de jongere onder hun bewaring hebben;2° de jongere onder toezicht van de bevoegde sociale dienst stellen en hem desgevallend onderwerpen aan volgende voorwaarden : a) geregeld een school voor gewoon of bijzonder onderwijs bezoeken;b) de pedagogische en medische richtlijnen opvolgen van een centrum voor opvoedkundige voorlichting of geestelijke hygiëne;c) geregeld een onderhoud hebben met de bevoegde maatschappelijk werker;3° een familiale, psychosociale, opvoedende en/of therapeutische begeleiding bevelen ten aanzien van de jongere, zijn familie en/of zijn naasten;4° de jongere, zijn familie of zijn naasten een opvoedend project opleggen;5° de jongere een semi-residentiële voorziening doen bezoeken;6° de jongere, die ouder is dan zestien jaar, toelaten om zelfstandig of onder permanent toezicht te wonen, en om zich op deze verblijfplaats te laten inschrijven in de bevolkingsregisters;7° bij hoogdringendheid, de jongere toevertrouwen aan een onthaalcentrum;8° de jongere plaatsen in een observatie- en/of oriëntatiecentrum;9° de jongere toevertrouwen aan een gezin of aan een betrouwbaar persoon;10° in uitzonderlijke omstandigheden, bevelen dat de jongere tijdelijk zal verblijven in een gepaste open instelling, met het oog op zijn behandeling, opvoeding, zijn onderrichting of zijn beroepsopleiding. § 2. De toepassing van de maatregelen waarin voorzien in dit artikel moet steeds gericht zijn op het herstel van de goede relaties in het gezin en te dien einde zal de afstand tussen de plaats van uitvoering van de maatregel en de verblijfplaats van de familie van de jongere in de mate van het mogelijke beperkt worden, tenzij, in bepaalde uitzonderlijke gevallen, wordt aangetoond dat het persoonlijk welzijn van de jongere een andere oplossing vereist.
Art. 11.§ 1. De maatregelen bedoeld in artikel 10, § 1, kunnen zowel tijdens de voorbereidende fase van de rechtspleging als tijdens de rechtspleging ten gronde worden genomen. De maatregelen die tijdens de voorbereidende fase van de rechtspleging worden genomen, zijn evenwel samen beperkt tot zes maanden tenzij, op verzoek van de jongere, van zijn familie of van zijn naasten, ze vooraf bij vonnis worden verlengd voor een of meerdere periodes die de dag van rechtspleging ten gronde niet overschrijden. § 2. De maatregelen bedoeld in artikel 10, § 1, kunnen te allen tijde, op verzoek van de jongere, van zijn familie of zijn naasten, of van het openbaar ministerie, worden ingetrokken of vervangen door een andere maatregel waarin voorzien in dit artikel. § 3. De duur van de maatregelen bedoeld in artikel 10, § 1, is beperkt tot maximum één jaar, te rekenen vanaf de dag dat de maatregel door de jeugdrechtbank wordt getroffen.
Behalve de in artikel 10, § 1, 4°, 7° en 8° bedoelde maatregelen, kunnen de andere maatregelen worden verlengd voor een of meerdere periodes van maximaal één jaar. § 4. De maatregelen bedoeld in artikel 10, § 1, worden geschorst wanneer de jongere onder de wapens is of wanneer hij in een psychiatrische inrichting moet verblijven krachtens de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke. § 5. De maatregelen bedoeld in artikel 10, § 1, eindigen van rechtswege op de dag dat de jongere de leeftijd van achttien jaar bereikt tenzij, op verzoek van het openbaar ministerie, van de jongere, van zijn familie of van zijn naasten, ze vooraf bij vonnis worden verlengd voor een of meerdere periodes die de dag waarop de jongere de leeftijd van twintig jaar bereikt, niet overschrijden.
Art. 12.§ 1. In het geval bedoeld in artikel 9, kan de jeugdrechtbank één van de maatregelen bedoeld in artikel 10, § 1, 7°, 8°, 9° of 10° treffen. § 2. De maatregel die de jeugdrechtbank bij hoogdringendheid neemt, is geldig voor een termijn van dertig dagen, die één maal kan worden verlengd. § 3. Wanneer de jeugdrechtbank een maatregel bij hoogdringendheid heeft genomen, wordt hetzij de « ConseilIer de l'Aide à la Jeunesse de Bruxelles » hetzij het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg te Brussel hiervan ogenblikkelijk verwittigd, volgens de taal van de voor de jeugdrechtbank gevoerde rechtspleging, zodat deze eventueel een vrijwillige hulpverlening kunnen organiseren.
Indien de jongere de taal van de rechtspleging niet begrijpt, kan de jeugdrechtbank een dienst of een instelling ressorterend onder een andere overheid aanwijzen. § 4. Indien de vrijwillige hulpverlening kon worden georganiseerd binnen de eerste termijn van dertig dagen, wordt de jeugdrechtbank, alsook het openbaar ministerie, hiervan minstens vierentwintig uur vóór het verstrijken van deze termijn verwittigd door de bevoegde instantie.
De door de jeugdrechtbank bevolen maatregel wordt onmiddellijk ingetrokken. De maatregel van vrijwillige hulpverlening wordt uitgevoerd hetzij door de « Conseiller de l'Aide à la Jeunesse de Bruxelles » hetzij door het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg te Brussel, zodra hij door de jeugdrechtbank is gehomologeerd.
De rechtbank kan de homologatie slechts weigeren indien de maatregel strijdig is met de openbare orde.
Indien de vrijwillige hulpverlening niet kon worden georganiseerd binnen de eerste termijn van dertig dagen, zal de jeugdrechtbank, alsook het openbaar ministerie, hiervan eveneens minstens vierentwintig uur vóór het verstrijken van deze termijn door de bevoegde instantie worden verwittigd.
De jeugdrechtbank kan dan, mits de voorwaarden bedoeld in artikel 9 nog steeds vervuld zijn, de maatregel verlengen voor een nieuwe termijn van dertig dagen. Wanneer de jeugdrechtbank echter meent dat de verlenging van de maatregel inopportuun is, wordt het openbaar ministerie hiervan meteen op de hoogte gebracht, dat daarna, overeenkomstig artikel 8, de zaak aanhangig kan maken bij de rechtbank.
Indien de vrijwillige hulpverlening niet kon worden georganiseerd binnen de tweede termijn van dertig dagen, wordt de jeugdrechtbank hiervan vóór het verstrijken van deze termijn door de bevoegde instantie verwittigd. De jeugdrechtbank verwittigt hiervan dan het openbaar ministerie, dat daarna, overeenkomstig artikel 8, de zaak aanhangig kan maken bij de jeugdrechtbank.
Art. 13.De medewerking van instellingen en diensten die onder de bevoegdheid vallen van de Franse en de Vlaamse Gemeenschap aan de uitvoering van de maatregelen bedoeld in de artikelen 10 en 12, maakt het voorwerp uit van een samenwerkingsakkoord dat de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie met de Franse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschap sluit.
De uitvoering van de bedoelde maatregelen kan slechts geschieden door diensten die door de bevoegde overheid zijn erkend.
TITEL V. - Financiële bepalingen
Art. 14.De jeugdrechtbank bepaalt, na een onderzoek van de financiële draagkracht van de betrokkenen, de bijdrage van de minderjarigen en van de onderhoudsplichtige personen in de onderhouds-, opvoedings- en behandelingskosten die voortvloeien uit de maatregelen genomen met toepassing van de artikelen 8 tot 12. De onderhoudsplichtigen die niet bij de zaak werden betrokken worden opgeroepen.
Deze beslissing is vatbaar voor hoger beroep en voor herziening.
Overtreding van de verplichtingen door die beslissingen opgelegd, wordt bestraft overeenkomstig de bepalingen van artikel 391bis van het Strafwetboek.
De invordering door de subsidiërende overheden van de Rosten die ten laste van de betrokkenen komen, geschiedt door het bestuur der registratie en domeinen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van de domaniale wet van 22 december 1949. De vordering verjaart door verloop van vijfjaren, overeenkomstig het bepaalde in artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek.
Art. 15.De bevoegde regering wordt in kennis gesteld van elke beslissing genomen op basis van deze ordonnantie wanneer zij uitgaven met zich brengt lastens de begroting van de Franse of Vlaamse Gemeenschap.
TITEL VI. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen
Art. 16.De volgende artikelen van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming worden opgeheven of gewijzigd : 1° de artikelen 1 en 2, artikel 3 zoals gewijzigd door de wet van 9 mei 1972, de artikelen 4 tot 6, artikel 29, tweede lid, de artikelen 30 en 31, artikel 36, eerste lid, 1° tot 3°, de artikelen 39 en 41, artikel 64, zoals gewijzigd door de wet van 25 juni 1969, de artikelen 66 tot 71, artikel 74, met uitzondering van de eerste zin van het tweede lid, artikel 79, eerste lid, en artikel 98 worden opgeheven;2° in artikel 29, derde lid, van dezelfde wet, vervallen de woorden « of aan het jeugdbeschermingscomité »;3° in artikel 34, eerste lid, zoals gewijzigd, door de wet van 31 maart 1987, worden de woorden « aan het jeugdbeschermingscomité » vervangen door de woorden « aan de betrokken instanties »;4° in artikel 63, eerste lid, van dezelfde wet, vervallen de woorden « 1°, 3° en »;5° in artikel 72, eerste lid, vervallen de woorden « door het jeugdbeschenningscomité »;6° in artikel 86, eerste lid, c, vervallen de woorden « of het jeugdbeschermingscomité ». TITEL VII. - Slotbepaling
Art. 17.Artikel 13 treedt in werking op de dag dat deze ordonnantie wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
De andere artikelen treden in werking nadat het samenwerkingsakkoord waarin voorzien in artikel 13 goedgekeurd is zoals vereist, op de dag vastgesteld door het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.
Kondigen deze ordonnantie af, bevelen dat ze in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 29 april 2004.
Het Lid van het Verenigd College bevoegd voor het Gezondheidsbeleid, J. CHABERT Het Lid van het Verenigd College bevoegd voor het Gezondheidsbeleid, D. GOSUIN Het Lid van het Verenigd College bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, E. TOMAS Het Lid van het Verenigd College bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, G. HENGEL _______ Nota (1) Gewone zitting 2003-2004. Documenten van de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. - Ontwerp van ordonnantie, B-133/1. - Verslag, B-133/2. - Amendementen na verslag, B-133/3.
Volledig verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van vrijdag 23 april 2004.