gepubliceerd op 16 juni 2020
Bijzonder machtsbesluit van het verenigd college van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie nr. 2020/004 tot verlenging van de in toepassing van de ordonnantie van 29 april 2004 inzake hulpverlening aan jongeren genomen maatregelen in het kader van de COVID-19-gezondheidscrisis
GEMEENSCHAPPELIJKE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE VAN BRUSSEL-HOOFDSTAD
20 MEI 2020. - Bijzonder machtsbesluit van het verenigd college van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie nr. 2020/004 tot verlenging van de in toepassing van de ordonnantie van 29 april 2004 inzake hulpverlening aan jongeren genomen maatregelen in het kader van de COVID-19-gezondheidscrisis
Verslag aan het Verenigd College Het bijzonder machtsbesluit strekt tot de verlenging van de in toepassing van de ordonnantie van 29 april 2004 inzake hulpverlening aan jongeren genomen maatregelen.
Ingevolge de door de Belgische overheden genomen maatregelen ter indamming van de verspreiding van COVID-19 die een beperking van de verplaatsingen van personen op de openbare weg en op openbare plaatsen alsook de naleving van social-distancingmaatregelen met zich mee hebben gebracht, is de werking van de rechtbanken, waaronder de jeugdrechtbanken, immers in gedrang gekomen;
Het College van Hoven en Rechtbanken heeft op 16 maart 2020 immers richtlijnen uitgevaardigd waarin de Hoven en Rechtbanken ertoe werden verplicht enkel nog dringende zaken te behandelen;
Het aantal terechtzittingen van de jeugdrechtbanken is dus aanzienlijk verminderd;
De jeugdrechtbanken moeten in deze gezondheidscrisisperiode echter passende maatregelen kunnen nemen in het belang van de ten laste genomen kinderen en jongeren;
De situaties die aanleiding geven tot een vonnis waarin op grond van de artikelen 8 en 10 van de ordonnantie van 29 april 2004 een beschermingsmaatregel wordt opgelegd, zijn gevaarssituaties en niet louter moeilijkheden voor een kind, zijn familie of zijn naasten;
Deze gevaarssituatie heeft betrekking heeft op "de gezondheid of de veiligheid" waarvoor de rechtbank heeft vastgesteld dat deze "ernstig in het gedrang" is, i.e. dat de "fysieke of psychische integriteit bedreigd is, hetzij omdat hij/zij [de jongere] gewoonlijk of herhaaldelijk gedragingen stelt die op reële en rechtstreekse wijze zijn/haar mogelijkheden tot affectieve, sociale of intellectuele ontplooiing belemmeren, hetzij omdat hij/zij [de jongere] het slachtoffer is van ernstige nalatigheden, van mishandelingen, van misbruik van gezag of van seksueel misbruik die hem/haar op rechtstreekse en reële wijze bedreigen";
Derhalve strekt het besluit ertoe te voorzien in de mogelijkheid tot verlenging van de maatregelen zodat zij hun uitwerking niet verliezen ingevolge de moeilijkheden in verband met de pandemie en de opgelegde lock-down-maatregelen;
Artikel 1 voorziet in de verlenging van de maximumduur van de in artikel 10, § 1 van de ordonnantie van 29 april 2004 inzake hulpverlening aan jongeren bedoelde maatregelen. De in artikel 11, § 3 van de ordonnantie op één jaar vastgestelde maximumduur, kan bij beschikking met zes maanden worden verlengd tot achttien maanden voor de maatregelen die in de periode van 16 maart tot 30 juni 2020 verstrijken.
Deze verlenging kan noodzakelijk worden doordat de door de federale regering genomen lock-down-maatregelen de jeugdrechtbanken verhinderen om onder normale omstandigheden alle zaken te behandelen die een procedure tot verlenging van de maatregelen vereisen. De jeugdrechtbanken moeten ook ernstige gevaarssituaties behandelen die het nemen van een plaatsingsmaatregel op grond van artikel 9 van de ordonnantie rechtvaardigen, alsook situaties waarin jongeren worden voorgeleid wegens een als misdrijf omschreven feit.
De datum van 16 maart 2020 komt overeen met het begin van de lock-down-maatregel.
Gezien de situatie en de vandaag gekende elementen, is het onmogelijk om de exacte duur van deze lock-down-maatregel vast te stellen.
Het is echter noodzakelijk om een einddatum vast te stellen zodat de verschillende tussenkomende partijen hun voorzieningen kunnen treffen.
Indien de lock-down-maatregel tot na 30 juni 2020 zou worden verlengd, zullen er nieuwe maatregelen worden genomen in functie van de situatie, waarbij de rechten van de bij de hulpverlening betrokken personen, i.e. de jongere, zijn familie en zijn naasten, zo goed mogelijk moeten worden gevrijwaard.
De betrokken partijen, i.e. de jongere, zijn familie en zijn naasten, alsook het openbaar ministerie, behouden het in artikel 11, § 2 van de ordonnantie bedoelde recht om de rechter te verzoeken de aldus verlengde maatregelen in te trekken of te vervangen. Dit verzoek zal het voorwerp kunnen uitmaken van een kabinetsbeschikking, waarbij er uiterlijk na het verstrijken van de termijn van achttien maanden bij vonnis tot de verlenging van de maatregel moet worden beslist.
Artikel 2 heeft betrekking op de duur van de voorlopige maatregel die door de jeugdrechter tijdens de voorbereidende fase van de rechtspleging kan worden genomen. Artikel 11, § 1 van de ordonnantie bepaalt dat de maatregelen die tijdens de voorbereidende fase worden genomen, evenwel samen beperkt zijn tot een periode van zes maanden die niet ambtshalve door de rechtbank kan worden verlengd. Een verlenging is enkel mogelijk bij een in openbare terechtzitting gewezen vonnis op verzoek van de jongere, zijn familie of zijn naasten. Tot deze verlenging kan niet worden verzocht door het openbaar ministerie, noch ambtshalve worden beslist door de jeugdrechter. Dit impliceert dat de voorlopige maatregel geen uitwerking meer heeft, indien er vóór het verstrijken van de termijn van zes maanden geen uitspraak ten gronde is tussengekomen.
Gezien de reeds aangehaalde bijzondere lock-down-situatie, is het noodzakelijk te voorzien in de mogelijkheid om de duur van de voorlopige maatregelen die tijdens de voornoemde periode verstrijken (artikel 2, § 1 van het ontwerp) ambtshalve te verlengen tot maximum negen maanden en te voorzien in de mogelijkheid om de maatregel na het verstrijken van deze termijn van negen maanden met een periode van drie maanden te verlengen. Tot deze verlenging kan worden beslist op verzoek van de jongere, zijn familie en zijn naasten, maar ook op verzoek van het openbaar ministerie of zelfs ambtshalve. De beslissing tot verlenging kan bij beschikking - en moet dus niet meer noodzakelijkerwijs bij vonnis - worden genomen.
Artikel 3 heeft betrekking op de verlenging van de maatregelen voor jongeren bij het bereiken van de meerderjarigheid. Artikel 11, § 5 van de ordonnantie bepaalt immers dat de maatregelen van rechtswege eindigen op de dag dat de jongere de leeftijd van achttien jaar bereikt, tenzij, op verzoek van het openbaar ministerie, van de jongere, van zijn familie of van zijn naasten, ze vooraf bij vonnis worden verlengd voor een of meerdere periodes die de dag waarop de jongere de leeftijd van twintig jaar bereikt, niet overschrijden.
Deze bepaling heeft tot doel dat bijna meerderjarige jongeren die in ernstige moeilijkheden verkeren, aanspraak kunnen blijven maken op een beschermingsmaatregel. Deze beslissing tot verlenging moet bij vonnis worden genomen. Het ontwerp bepaalt dat tot de verlenging kan worden beslist bij een vóór de achttiende verjaardag van de jongere door de jeugdrechter gewezen beschikking, maar dat deze moet worden bevestigd bij een binnen de vier maanden na de beschikking gewezen vonnis. Bij gebrek aan een beschikking vóór de achttiende verjaardag van de jongere, is er geen verlenging mogelijk.
Brussel, 20 mei 2020.
Voor het Verenigd College : De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Gezondheid en Welzijn, E. VAN DEN BRANDT
20 MEI 2020. - Bijzonder machtsbesluit van het verenigd college van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie nr. 2020/004 tot verlenging van de in toepassing van de ordonnantie van 29 april 2004 inzake hulpverlening aan jongeren genomen maatregelen in het kader van de COVID-19-gezondheidscrisis Het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, Gelet op de ordonnantie van 29 april 2004 van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie inzake hulpverlening aan jongeren, inzonderheid de artikelen 11 en 12;
Gelet op de ordonnantie van 19 maart 2020 van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie om bijzondere machten toe te kennen aan het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie in het kader van de gezondheidscrisis COVID-19;
Gelet op advies 67.268/1 van de Raad van State, gegeven op 23 april 2020 in toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 3° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Gelet op de gezondheidsmaatregelen die de Belgische overheden hebben genomen om te proberen het aantal acute besmettingen te verminderen, en meer bepaald de aanbevelingen om de verplaatsingen van personen op de openbare weg en op openbare plaatsen zoveel mogelijk te beperken, behalve in gevallen van dringende noodzaak zoals vastgesteld door de voornoemde overheden, en de social-distancingmaatregelen na te leven;
Overwegende dat overeenkomstig artikel 2 van de ordonnantie van 19 maart 2020 om bijzondere machten toe te kennen aan het Verenigd College in het kader van de gezondheidscrisis COVID-19, het Verenigd College bevoegd is om alle passende maatregelen te nemen om, onder bedreiging van ernstig gevaar, elke situatie die een probleem vormt te voorkomen en met spoed aan te pakken binnen het strikte kader van de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan;
Overwegende dat het gepast voorkomt de jeugdrechtbanken in staat te stellen om tijdens deze gezondheidscrisis passende maatregelen te nemen in het belang van de ten laste genomen kinderen en jongeren;
Overwegende dat het in deze uitzonderlijke omstandigheden en zolang de maatregelen ter indamming van de pandemie van toepassing zullen zijn, gepast voorkomt de bij de ordonnantie van 29 april 2004 inzake hulpverlening aan jongeren ingevoerde voorzieningen aan te passen;
Overwegende dat de situaties die aanleiding geven tot een vonnis waarin op grond van de artikelen 8 en 10 van de ordonnantie van 29 april 2004 een beschermingsmaatregel wordt opgelegd, gevaarssituaties zijn en niet louter moeilijkheden voor een kind, zijn familie of zijn naasten; dat deze gevaarssituatie betrekking heeft op "de gezondheid of de veiligheid" waarvoor de rechtbank heeft vastgesteld dat deze "ernstig in het gedrang" is, i.e. dat de "fysieke of psychische integriteit bedreigd is, hetzij omdat hij/zij [de jongere] gewoonlijk of herhaaldelijk gedragingen stelt die op reële en rechtstreekse wijze zijn/haar mogelijkheden tot affectieve, sociale of intellectuele ontplooiing belemmeren, hetzij omdat hij/zij [de jongere] het slachtoffer is van ernstige nalatigheden, van mishandelingen, van misbruik van gezag of van seksueel misbruik die hem/haar op rechtstreekse en reële wijze bedreigen" (zie art. 8, lid 2 van de ordonnantie) en dat het derhalve belangrijk is dat de genomen maatregelen hun uitwerking niet verliezen ingevolge de moeilijkheden in verband met de pandemie en de opgelegde lock-down-maatregelen;
Op voorstel van de Leden van het Verenigd College belast met Gezondheid en Welzijn, Alain MARON en Elke VAN DEN BRANDT;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.De maximumduur van één jaar van elke in artikel 10 van de ordonnantie van 29 april 2004 inzake hulpverlening aan jongeren bedoelde maatregel die door de jeugdrechtbank werd genomen, die, overeenkomstig artikel 11, § 3 van de ordonnantie, verstrijkt tussen 16 maart 2020 en 30 juni 2020, kan bij beschikking worden verlengd met een maximumduur van zes maanden.
Art. 2.§ 1. De duur van zes maanden van de in artikel 11, § 1 van de ordonnantie bedoelde maatregelen die tijdens de voorbereidende fase van de rechtspleging werden genomen, die verstrijkt tussen 16 maart 2020 en 30 juni 2020, kan bij beschikking worden verlengd met een maximumduur van drie maanden. § 2. De in toepassing van paragraaf 1 verlengde voorlopige maatregelen kunnen bij vonnis of beschikking ambtshalve worden verlengd op verzoek van de jongere, zijn familie of zijn naasten, of van het openbaar ministerie, met een nieuwe periode van drie maanden die de dag van de rechtspleging ten gronde niet overschrijdt.
Art. 3.Wanneer de jongere, die het voorwerp uitmaakt van een in artikel 10, § 1 van de ordonnantie bedoelde maatregel, tussen 16 maart 2020 en 30 juni 2020 de leeftijd van achttien jaar bereikt, kan er tot de in artikel 11, § 5 van de ordonnantie voorziene verlenging van de maatregelen tot na de leeftijd van achttien jaar, worden beslist bij een vóór de achttiende verjaardag van de betrokkene gewezen beschikking. De rechtbank dient uiterlijk vier maanden na de beschikking uitspraak te doen over de zaak.
Art. 4.Dit besluit treedt in werking op 16 maart 2020.
Brussel, 20 mei 2020.
Voor het Verenigd College : De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het Gezondheid en Welzijn, E. VAN DEN BRANDT