gepubliceerd op 12 november 2013
Besluit tot wijziging van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1999 betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van centra voor opvoedkundige voorlichting
10 OKTOBER 2013. - Besluit tot wijziging van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1999Relevante gevonden documenten type besluit van de regering van de franse gemeenschap prom. 15/03/1999 pub. 01/06/1999 numac 1999029250 bron ministerie van de franse gemeenschap Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de centra voor opvoedkundige voorlichting sluiten betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van centra voor opvoedkundige voorlichting
De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, artikel 47, vervangen bij het decreet van de Franse Gemeenschap van 29 november 2012;
Gelet op het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1999Relevante gevonden documenten type besluit van de regering van de franse gemeenschap prom. 15/03/1999 pub. 01/06/1999 numac 1999029250 bron ministerie van de franse gemeenschap Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de centra voor opvoedkundige voorlichting sluiten betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van centra voor opvoedkundige voorlichting;
Gelet op het advies nr. 121 van de Gemeenschapsraad voor Hulpverlening aan de Jeugd, gegeven op 11 maart 2013;
Gelet op de adviezen van de Inspectie van Financiën, gegeven op 3 en 9 juli 2013;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 11 juli 2013;
Gelet op het advies 53.811/2/V van de Raad van State, gegeven op 11 september 2013, met toepassing van artikel 84, lid 1, 1° van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Jeugd;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.Artikel 2 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1999Relevante gevonden documenten type besluit van de regering van de franse gemeenschap prom. 15/03/1999 pub. 01/06/1999 numac 1999029250 bron ministerie van de franse gemeenschap Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de centra voor opvoedkundige voorlichting sluiten betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van centra voor opvoedkundige voorlichting, wordt door de volgende bepaling vervangen: « Het centrum voor opvoedkundige voorlichting, hierna het centrum genoemd, heeft tot opdracht aan de jongere, zijn ouders of zijn leefgenoten een sociale, educatieve en psychologische begeleiding te bezorgen in de socio-familiale omgeving. Ten gevolge van deze begeleiding kan het centrum, desgevallend, specifieke hulp verlenen aan de jongere inzake autonome huisvesting.
De opdracht impliceert dat het centrum in kan staan voor het overnemen van een wederinschakeling in het gezin door een andere erkende dienst. ».
Art. 2.Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen: « § 1. Het centrum werkt op mandaat van een beslissingsinstantie, namelijk de adviseur voor de hulpverlening aan de jeugd of de directeur voor de hulpverlening aan de jeugd of de jeugdrechtbank, in het kader van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, de ordonnantie van 29 april 2004 of de wet van 8 april 1965.
Het mandaat vermeldt de nagestreefde doeleinden, de redenen en de duur ervan, die ten hoogste een jaar bedraagt, dat hernieuwbaar is. Het mandaat mag op niet meer dan een jongere betrekking hebben. Het centrum mag geen mandaat ten uitvoer brengen dat als doel zou hebben investigaties, sociale enquêtes of medico-psychologisch onderzoek in te stellen om de beslissingsinstantie voor te lichten over de te nemen beslissing.
In het kader van een opdracht van overneming van een wederinschakeling in het gezin kan de beslissingsinstantie een mandaat van een duur van maximum één maand aan beide betrokken diensten toevertrouwen.
Het centrum stuurt een eerste verslag naar de beslissingsinstantie binnen de eerste drie maanden die volgen op de datum van het begin van de opvang. In dit verslag worden de verzoeken van de beslissingsinstantie en die van de gerechtigden vermeld, waarbij een analyse van de situatie en het programma van de overwogen hulpverlening worden gevoegd.
Een tweede verslag, opgestuurd aan de beslissingsinstantie, volgt binnen ten hoogste zes maanden na de datum van het begin van de opvang. Daarna zendt het centrum bijkomende verslagen ten hoogste om de vier maanden tot het einde van het mandaat.
Het maakt een syntheseverslag op, op het einde van het mandaat.
Wanneer het centrum door de jeugdrechtbank gemachtigd werd in het kader van de wet van 9 april 1965 en de dienst voor gerechtelijke bescherming een toezichtsopdracht krijgt, zendt het centrum een afschrift van de verslagen aan de dienst voor gerechtelijke bescherming. § 2. Voor de toepassing van dit besluit moet verstaan worden onder aantal situaties bedoeld bij het opvoedingsproject het gemiddeld aantal situaties die simultaan behandeld worden. Het aantal effectieve situaties wordt bepaald door het aantal mandaten toevertrouwd aan de dienst. De aanvang van de opvang stemt overeen met de datum van het mandaat. ».
Art. 3.Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen: «
Artikel 4.De provisionele jaarlijkse toelage voor personeelskosten bedoeld bij de artikelen 31 tot 33 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1999Relevante gevonden documenten type besluit van de regering van de franse gemeenschap prom. 15/03/1999 pub. 01/06/1999 numac 1999029250 bron ministerie van de franse gemeenschap Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de centra voor opvoedkundige voorlichting sluiten betreffende de algemene voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de diensten bedoeld bij artikel 43 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, wordt aan het centrum toegekend op basis van de volgende normen : voor een opvoedingsproject betreffende : a) 18 situaties : 3 voltijdse ambten, waaronder : 1 directeur; 1 opsteller; 1 houder van een master of een licentiaat of 1 opvoeder 1e klasse of 1 maatschappelijk assistent of assistent in de psychologie. Er moet ten minste een halftijdse betrekking worden toegekend aan een master of licentiaat toegepaste psychologie of psychologische wetenschappen. b) 30 situaties : 4 voltijdse ambten, waaronder : 1 directeur; 1 opsteller; 1 houder van een master of licentiaat. Er moet ten minste een halftijdse betrekking worden toegekend aan een master of licentiaat toegepaste psychologie of psychologische wetenschappen; 1 opvoeder 1e klasse of maatschappelijk assistent of assistent in de psychologie; c) 40 situaties : 5 voltijdse ambten, waaronder : 1 directeur; 1 opsteller; 1 houder van een master of licentiaat. Er moet ten minste een halftijdse betrekking worden toegekend aan een master of licentiaat toegepaste psychologie of psychologische wetenschappen; 2 opvoeders 1e klasse of maatschappelijk assistenten of assistenten in de psychologie; d) 52 situaties : 6 voltijdse ambten, waaronder : 1 directeur; 1 opsteller; 1,5 houder van een master of licentiaat. Er moet ten minste een halftijdse betrekking worden toegekend aan een master of licentiaat toegepaste psychologie of psychologische wetenschappen; 2,5 opvoeders 1e klasse of maatschappelijke assistenten of assistenten in de psychologie of ten hoogste 1 opvoeder klasse 2 A die ten minste vijf jaar opvoedingsambt in een erkende dienst telt in het kader van de hulpverlening aan de jeugd; e) 66 situaties : 7 voltijdse ambten, waaronder : 1 directeur; 1 opsteller; 1,5 houder van een master of licentiaat. Er moet ten minste een halftijdse betrekking worden toegekend aan een master of licentiaat toegepaste psychologie of psychologische wetenschappen; 3,5 opvoeders 1e klasse of maatschappelijke assistenten of assistenten in de psychologie of ten hoogste 2 opvoeders klasse 2 A die ten minste vijf jaar opvoedingsambt in een erkende dienst telt in het kader van de hulpverlening aan de jeugd; ».
Art. 4.In artikel 5 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het punt B wordt door het volgende punt vervangen: « B. Psycho-sociaal personeel : maatschappelijk assistent of maatschappelijk assistent in de strafinrichtingen of assistent in de psychologie of ermee gelijkgesteld; de titularissen van een master of (een licentiaat) houder van een van de vijf masters (licenties) vermeld in de voormelde bijlage 3, behoudens de master (of licentie) in de rechten »; 2° het punt C wordt vervangen door het volgende punt C : « C. Administratief personeel : alle administratieve ambten; »; 3° artikel 5 wordt aangevuld met een punt E., luidend als volgt: « E. Technisch personeel: technisch personeel. ».
Art. 5.Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen: «
Artikel 6.De provisionele jaarlijkse toelage om werkingskosten bedoeld bij de artikelen 35 en 36 van het besluit bedoeld bij artikel 4 wordt toegekend aan het centrum op basis van de volgende verwijzingsnormen : voor een opvoedingsproject betreffende : a) 18 situaties : 15.661,37 euro, indexeerbaar. b) 30 situaties : 16.800,49 euro, indexeerbaar. c) 40 situaties : 21.356,20 euro, indexeerbaar. d) 52 situaties : 26.697,64 euro, indexeerbaar. e) 66 situaties : 32.295,01 euro, indexeerbaar. ».
Art. 6.De op de datum van inwerkingtreding van dit artikel erkende en gesubsidieerde diensten worden van rechtswege erkend op basis van de bepalingen bedoeld bij dit besluit. Het aantal situaties bepaald in het pedagogische project van de erkende dienst wordt bepaald op basis van het aantal gesubsidieerde betrekkingen de dag waarop dit besluit in werking treedt.
De subsidie bedoeld bij artikel 4 voor de diensten beoogd bij het eerste lid wordt vastgelegd in functie van het aantal gesubsidieerde betrekkingen binnen de dienst de dag die voorafgaat aan de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 7.Artikel 8 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 8.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2014.
Art. 9.De minister bevoegd voor de Hulpverlening aan de Jeugd, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 10 oktober 2013.
De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Jeugd, Mevr. E. HUYTEBROECK