gepubliceerd op 30 mei 2000
Wet tot bepaling van de criteria bedoeld in artikel 39, § 2, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten
23 MEI 2000. - Wet tot bepaling van de criteria bedoeld in artikel 39, § 2, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2.Vanaf het begrotingsjaar 2000 worden de criteria bedoeld in artikel 39, § 2, tweede lid, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, bepaald overeenkomstig de volgende leden.
Alleen het aantal leerlingen van 6 tot en met 17 jaar die regelmatig ingeschreven zijn in het lager en secundair onderwijs, met inbegrip van het onderwijs met beperkt leerplan, in een onderwijsinstelling die, naargelang van het geval, ingericht of gesubsidieerd wordt door de Vlaamse of de Franse Gemeenschap, worden geteld.
Voor de toepassing van het vorige lid moeten per schooljaar in aanmerking genomen worden, de leerlingen die de leeftijd van 6 jaar bereiken tijdens het kalenderjaar waarin het betrokken schooljaar aanvangt en de leerlingen die de leeftijd van 18 jaar bereiken tijdens het kalenderjaar waarin het betrokken schooljaar eindigt.
De leerlingen die het voorwerp uitmaakten van concurrentiële ophalingen op het grondgebied van een andere Gemeenschap en als dusdanig worden geïdentificeerd, zijn uitgesloten uit de telling.
De telling gebeurt elk jaar op basis van de gegevens bedoeld in de vorige leden, die worden vastgesteld op een datum bepaald tussen 15 januari en 1 februari, deze beide data inbegrepen.
Art. 3.§ 1. Ten laatste op 15 mei van elk jaar delen de betrokken Gemeenschappen de gegevens die voortvloeien uit de telling, bedoeld in artikel 2, mede aan het Rekenhof.
Deze gegevens worden opgenomen in elektronische bestanden die, voor elke leerling, bovendien de volgende vermeldingen bevatten : - de naam en de voornaam, - in voorkomend geval, het rijksregisternummer en de woonplaats, - de naam en de plaats van de onderwijsinstelling, - de nationaliteit, - en de geboortedatum. § 2. Overeenkomstig artikel 5 van de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof, wordt het Rekenhof ermee belast na te gaan : 1° of de in § 1 bedoelde bestanden geschikt zijn voor het nazicht en in overeenstemming zijn met de richtlijnen die het Rekenhof ten laatste tegen 15 januari van elk jaar aan de betrokken Gemeenschappen mededeelt;2° op basis van deze bestanden en, voor elke betrokken Gemeenschap, in voorkomend geval via ter plaatse verrichte controles, of de gegevens opgenomen in de bestanden correct zijn en in overeenstemming zijn met de in artikel 2 opgesomde criteria.
Art. 4.§ 1. Wanneer het Rekenhof vaststelt dat een Gemeenschap geen bestand heeft overgemaakt dat als geschikt wordt beschouwd overeenkomstig artikel 3, § 2, 1°, wordt het belast met de uitvoering van een dubbel nazicht, met als doel : 1° via ter plaatse verrichte controles, na te gaan of de in artikel 3, § 1, bedoelde gegevens in overeenstemming zijn met de criteria opgesomd in artikel 2;2° deze gegevens te vergelijken met de bevolkingscijfers die overeenstemmen met de in artikel 2 bedoelde leeftijdsgroep, aangepast op basis van de volgende gegevens : - het aantal kinderen van 6 jaar dat nog niet in het lager onderwijs zit en het aantal kinderen van 17 jaar dat reeds het secundair onderwijs beëindigd heeft; - het aantal kinderen dat ingeschreven is in een onderwijsinstelling ingericht of gesubsidieerd door de Duitstalige Gemeenschap; - het aantal ingezetenen dat ingeschreven is in onderwijsinstellingen buiten België; - het aantal kinderen ingeschreven in het niet-gesubsidieerd onderwijs, met inbegrip van het huisonderwijs; - het aantal kinderen dat ingeschreven is in het deeltijdse onderwijs dat buiten het secundair onderwijs wordt georganiseerd; - het aantal niet-ingezetenen dat regelmatig ingeschreven is in onderwijsinstellingen in België; - het aantal schoolgaande kinderen van vreemdelingen die illegaal in België verblijven; - de netto-migratie tussen de Gemeenschappen onderling van de schoolgaande kinderen in de leeftijdsgroep bedoeld in artikel 2, aangepast voor de geïdentificeerde weerslag van de concurrentiële ophalingen, in afwachting dat hierover een samenwerkingsakkoord wordt afgesloten, overeenkomstig artikel 92bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, ingevoegd bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988. § 2. De betrokken Gemeenschap of de betrokken Gemeenschappen delen de in § 1, 2°, bedoelde gegevens mede aan het Rekenhof.
Art. 5.§ 1. Wanneer het Rekenhof, op basis van het nazicht bedoeld in artikel 3, § 2, vaststelt dat de bestanden van de betrokken Gemeenschappen geschikt zijn en de erin opgenomen gegevens in overeenstemming zijn met de criteria bedoeld in artikel 2, gebeurt de verdeling zoals bedoeld in artikel 39, § 2, tweede lid, van hoger genoemde bijzondere wet van 16 januari 1989, op basis van deze gegevens. § 2. Wanneer het Rekenhof, op basis van hetzelfde nazicht, vaststelt dat de bestanden van de betrokken Gemeenschappen geschikt zijn, maar de erin opgenomen gegevens vergissingen bevatten, brengt het de nodige aanpassingen aan en gebeurt de in § 1 bedoelde verdeling op basis van de aangepaste gegevens. § 3. Wanneer het Rekenhof vaststelt dat één van de betrokken Gemeenschappen, op 15 mei, geen geschikt bestand heeft overgemaakt, terwijl de andere Gemeenschap dit wel deed, gaat het Rekenhof na, wat het overgemaakte en geschikte bestand betreft, of het geen vergissingen bevat, brengt het indien nodig de aanpassingen aan overeenkomstig § 2 en bepaalt het het aantal leerlingen dat voor de Gemeenschap die het geschikte bestand heeft overgemaakt, in aanmerking moet worden genomen.
Wat de in gebreke gebleven Gemeenschap betreft, voert het Rekenhof het dubbele nazicht uit zoals bedoeld in artikel 4. Als het vaststelt dat de gegevens bedoeld in artikel 3, § 1, overeenstemmen met de gegevens bedoeld in artikel 4, § 1, 2°, bepaalt het Rekenhof, nadat het, in voorkomend geval, de nodige aanpassingen heeft aangebracht overeenkomstig § 2, het aantal leerlingen dat in aanmerking moet worden genomen voor die Gemeenschap. De verdeling bedoeld in § 1 gebeurt op basis van de gegevens bedoeld in het eerste lid en in dit lid.
Als het Rekenhof vaststelt, op basis van het dubbele nazicht bedoeld in artikel 4, dat er een betekenisvolle en niet te verklaren in cijfers uitgedrukte afwijking bestaat tussen de gegevens bedoeld in het tweede lid, licht het de regering en de betrokken Gemeenschapsregeringen hierover in en deelt het hen de gegevens mede waarover het beschikt, die nuttig kunnen zijn om het aantal leerlingen van de in gebreke gebleven Gemeenschap te bepalen. In dat geval bepaalt de Koning, na overleg met de betrokken Gemeenschapsregeringen, bij in Ministerraad overlegd besluit, het aantal leerlingen dat in aanmerking moet worden genomen voor de in gebreke gebleven Gemeenschap. De verdeling bedoeld in § 1 gebeurt op basis van de gegevens bedoeld in het eerste lid en in dit lid. § 4. Wanneer het Rekenhof vaststelt dat geen van de betrokken Gemeenschappen, op 15 mei, een geschikt bestand heeft overgemaakt, gaat het over tot het dubbele nazicht bedoeld in artikel 4.
Als het vaststelt dat de gegevens bedoeld in artikel 3, § 1, overeenstemmen met de gegevens bedoeld in artikel 4, § 1, 2°, brengt het Rekenhof, in voorkomend geval, de nodige aanpassingen aan overeenkomstig § 2 en gebeurt de verdeling bedoeld in § 1 op basis van die gegevens.
Als het Rekenhof vaststelt, op basis van het dubbele nazicht bedoeld in artikel 4, dat er een betekenisvolle en niet te verklaren in cijfers uitgedrukte afwijking bestaat tussen de gegevens bedoeld in het tweede lid, licht het de regering en de betrokken Gemeenschapsregeringen hierover in en deelt het hen de gegevens mede waarover het beschikt, die nuttig kunnen zijn om het aantal leerlingen van elke Gemeenschap te bepalen. In dat geval bepaalt de Koning, na overleg met de betrokken Gemeenschapsregeringen, bij in Ministerraad overlegd besluit, het aantal leerlingen dat in aanmerking moet worden genomen voor elk van de in gebreke gebleven Gemeenschappen. De verdeling bedoeld in § 1 gebeurt op basis van die gegevens.
Art. 6.Deze wet treedt in werking op 1 januari 2000.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 23 mei 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, G. VERHOFSTADT De Vice-Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken, L. MICHEL De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie, J. VANDE LANOTTE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Gewone zitting 1999-2000. Senaat.
Parlementaire Stukken. - Wetsontwerp, nr. 2-262/1. - Amendementen, nrs. 2-262/2 en 3. - Verslag, nr. 2-262/4. - Tekst verbeterd door de commissie, nr. 2-262/5. - Amendementen, nr. 2-262/6.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 22 en 23 maart 2000.
Kamer van volksvertegenwoordigers.
Parlementaire Stukken. - Ontwerp overgezonden door de Senaat, nr. 50-540/1. - Amendementen, nr. 50-540/2. - Verslag, nr. 50-540/3.
Amendementen, nr. 50-540/4. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering, nr. 50-540/5.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 10 en 11 mei 2000.