Etaamb.openjustice.be
Wet van 19 april 2014
gepubliceerd op 19 mei 2014

Wet houdende instemming met het Samenwerkingsakkoord van 27 februari 2014 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest betreffende de oprichting van een vergunningscoördinerend en -faciliterend comité voor trans-Europese energie-infrastructuurprojecten, ter uitvoering van Verordening nr. 347/2013 (1)

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2014011331
pub.
19/05/2014
prom.
19/04/2014
ELI
eli/wet/2014/04/19/2014011331/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

19 APRIL 2014. - Wet houdende instemming met het Samenwerkingsakkoord van 27 februari 2014Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/02/2014 pub. 19/05/2014 numac 2014203119 bron waalse overheidsdienst Kaderakkoord tot samenwerking tussen de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende het inter-Franstalig overleg inzake gezondheid en bijstand aan personen en betreffende gemeenschappelijke principes die op deze laatsten van toepassing zijn sluiten tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest betreffende de oprichting van een vergunningscoördinerend en -faciliterend comité voor trans-Europese energie-infrastructuurprojecten, ter uitvoering van Verordening (EU) nr. 347/2013 (1)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.Instemming wordt betuigd met het Samenwerkingsakkoord van 27 februari 2014Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 27/02/2014 pub. 19/05/2014 numac 2014203119 bron waalse overheidsdienst Kaderakkoord tot samenwerking tussen de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende het inter-Franstalig overleg inzake gezondheid en bijstand aan personen en betreffende gemeenschappelijke principes die op deze laatsten van toepassing zijn sluiten tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest betreffende de oprichting van een vergunningscoördinerend en -faciliterend comité voor trans-Europese energie-infrastructuurprojecten, ter uitvoering van Verordening (EU) nr. 347/2013.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 19 april 2014.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Noordzee, J. VANDE LANOTTE De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Energie, M. WATHELET Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM _______ Nota Kamer van volksvertegenwoordigers : (www.dekamer.be) Stukken : 53-3482 - 2013/2014.

Integraal Verslag : 27 maart 2014.

Senaat : (www.senate.be) Stukken : 5-2823 - 2013/2014.

Handelingen van de Senaat : 3 april 2014.

Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest betreffende de oprichting van een vergunningscoördinerend en -faciliterend comité voor trans-Europese energie-infrastructuurprojecten, ter uitvoering van Verordening (EU) nr. 347/2013 Gelet op de Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en tot intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 713/2009, (EG) nr. 714/2009 en (EG) nr. 715/2009;

Gelet op de Grondwet, de artikelen 134, 135 en 136;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, artikel 92bis, § 1, ingevoegd bij de wet van 8 augustus 1988 en gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;

Gelet op de beslissing van het Overlegcomité van 6 november 2013;

Overwegende dat het wenselijk is om, met het oog op het vereenvoudigen en versnellen van de vergunningsprocedures voor energieprojecten van nationaal en Europees belang en in overeenstemming met de doelstellingen van de bepalingen van de Verordening (EU) nr. 347/2013, te komen tot een betere coördinatie en informatie-uitwisseling tussen de vergunningverlenende overheden en tot een stroomlijning van de procedures op federaal en gewestelijk niveau;

Overwegende dat de tenuitvoerlegging van de bepalingen onder hoofdstuk III van de Verordening (EU) nr. 347/2013 betrekking heeft op aangelegenheden waarvoor zowel de Federale Staat als de gewesten bevoegd zijn;

Overwegende dat, om aan deze uitdagingen het hoofd te bieden, het derhalve nodig is dat de Federale Staat en de gewesten een samenwerkingsakkoord sluiten voor de oprichting van een vergunningscoördinerend en -faciliterend comité voor energieprojecten;

Overwegende dat de in artikel 8, lid 3, c) van de Verordening (EU) nr. 347/2013 vermelde samenwerkingsregeling de enige voorgestelde regeling is die aansluit bij het Belgische constitutionele en institutionele kader;

Overwegende dat deze samenwerking geen afbreuk doet aan de autonomie van de Federale Staat en de gewesten inzake hun respectieve vergunningsverleningsprocedures;

Overwegende dat de toepassing van de algemene beginselen en de wetgeving inzake burgerlijke aansprakelijkheid onverlet blijft door dit akkoord;

Overwegende dat de federale en gewestelijke wetgeving inzake openbaarheid van bestuur en uitzonderingen betreffende het ter beschikking stellen van informatie met betrekking tot het leefmilieu aan het publiek in het kader van het informeren van het publiek inzake leefmilieu onverlet blijven door dit akkoord;

De Federale Staat, vertegenwoordigd door de federale Regering, in de persoon van de minister bevoegd voor de het Marien Milieu en de staatssecretaris bevoegd voor Energie en Leefmilieu;

Het Vlaamse Gewest, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, in de persoon van haar minister-president en van de ministers bevoegd voor Energie, Leefmilieu en Ruimtelijke Ordening;

Het Waalse Gewest, vertegenwoordigd door de Waalse Regering, in de persoon van de ministers bevoegd voor intra-Belgische relaties, Energie, Leefmilieu en Ruimtelijke Ordening;

Het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, vertegenwoordigd door de Regering van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest in de persoon van de ministers bevoegd voor Energie, Leefmilieu en Ruimtelijke Ordening;

Komen het volgende overeen : HOOFDSTUK 1. - Beginselen

Artikel 1.Dit samenwerkingsakkoord regelt de samenwerking tussen de Federale Staat en de gewesten(hierna "de partijen" genoemd) met het oog op het coördineren en stroomlijnen van hun respectieve vergunningsverleningsprocedures, zoals bedoeld in hoofdstuk III van de Verordening (EU) nr. 347/2013.

Art. 2.§ 1. Deze samenwerking verloopt in het kader van een structuur, "vergunningscoördinerend en -faciliterend comité" genaamd.

Het vergunningscoördinerend en -faciliterend comité vervult de rol van nationale bevoegde instantie, zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, van de Verordening (EU) nr. 347/2013. § 2. De opdrachten van het vergunningscoördinerend en -faciliterend comité zijn: 1° het coördineren van de vergunningsverleningsprocedures voor de in artikel 2.3, van de Verordening (EU) nr. 347/2013 vermelde projecten; en 2° het toezien op de tijdige en correcte uitvoering van de in de verordening vermelde bepalingen.

Art. 3.Voor de toepassing van dit samenwerkingsakkoord wordt verstaan onder: 1° `verordening': de Verordening (EU) nr.347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en tot intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 713/2009, (EG) nr. 714/2009 en (EG) nr. 715/2009; 2° 'raambesluit': de verzameling van de door de betrokken federale en gewestelijke overheden -met uitzondering van rechterlijke instanties- genomen besluiten die bepalen of een projectpromotor een vergunning voor de bouw van de energie-infrastructuur met betrekking tot een project krijgt, onverminderd alle besluiten die worden genomen in de context van procedures van administratief beroep;3° 'project': één of verscheidene hoogspanningslijnen, pijpleidingen, faciliteiten, uitrustingen of installaties die volgens de in het tweede hoofdstuk van de verordening bepaalde procedure in de Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang werden opgenomen;4° 'projectpromotor': a) een transmissiesysteembeheerder, een distributiesysteembeheerder of een andere exploitant of investeerder die een project ontwikkelt, zoals gedefinieerd in artikel 3, 3° ;of b) als er verscheidene transmissiesysteembeheerders, distributiesysteembeheerders, andere exploitanten, investeerders, of groeperingen daarvan zijn, de entiteit met rechtspersoonlijkheid overeenkomstig het geldende nationale recht die bij contract onder hen is gekozen en die de capaciteit heeft om namens de partijen bij de contractuele overeenkomst wettelijke verplichtingen en financiële aansprakelijkheid aan te gaan;5° `vergunning': elke vergunning, verklaring of toelating die bepaalt of een projectpromotor de toelating voor de bouw van de energie-infrastructuur met betrekking tot een project krijgt, met name deze met betrekking tot leefmilieu, ruimtelijke ordening, het verklaren van een project als zijnde van algemeen belang en het verlenen van toegang tot publieke en private terreinen.

Art. 4.§ 1. De regeling in dit samenwerkingsakkoord is van toepassing op de projecten bedoeld in artikel 3, 3° ter uitvoering van hoofdstuk III van de verordening. § 2. Voor projecten die zich in het vergunningsverleningsproces bevinden en waarvoor een projectontwikkelaar vóór 16 november 2013 een aanvraagdossier heeft ingediend, zijn de bepalingen in dit samenwerkingsakkoord niet van toepassing. § 3. Overeenkomstig artikel 5, lid 9, tweede alinea van de verordening, behoudt een project dat niet meer op de Unielijst staat, overeenkomstig artikel 3 van de verordening, maar waarvoor een aanvraagdossier voor behandeling door het vergunningscoördinerend en -faciliterend comité is aanvaard, de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit hoofdstuk III van de verordening, behalve indien het project niet meer op de lijst staat om de redenen die vermeld zijn in artikel 5, lid 8, van de verordening. HOOFDSTUK 2. - De structuur vergunningscoördinerend en -faciliterend comité Afdeling 1. - Algemeen

Art. 5.Het vergunningscoördinerend en -faciliterend comité bestaat uit een coördinatieorgaan, opvolgingsorganen en een secretariaat. Afdeling 2. - Het Coördinatieorgaan

Onderafdeling 1. - Opdrachten

Art. 6.De opdrachten van het coördinatieorgaan zijn: 1° het toezicht houden op de algemene werking van het vergunningscoördinerend en -faciliterend comité en het waken over de efficiënte behandeling van de vergunningsverleningsprocedures;2° het bespreken en goedkeuren van de begroting en de overige kosten, zoals vermeld in artikel 22.3° het coördineren van de uitvoering van de bepalingen van hoofdstuk III van de verordening;4° het uitwerken, publiceren en, wanneer nodig, actualiseren van de handleiding, vastgesteld in artikel 9, lid 1, van de verordening;5° het aanvaarden of, wanneer zij van oordeel is dat het project onvoldoende gerijpt is om het vergunningverleningsproces op te starten, weigeren in schriftelijke vorm van de kennisgeving van een project, overeenkomstig artikel 10, lid 1, a), van de verordening, niet later dan drie maanden volgend op de ontvangst van de schriftelijke kennisgeving. De datum van de ondertekening van de aanvaarding van de kennisgeving door het coördinatieorgaan dient als startdatum van het vergunningsverleningsproces zoals vastgesteld in artikel 10, lid 1, a), van de verordening. Wanneer twee of meer lidstaten betrokken zijn, dient de datum van de aanvaarding van de laatste kennisgeving van de bevoegde instantie, zoals vastgesteld in artikel 10, lid 1, a), van de verordening, als startdatum van het vergunningsverleningsproces; 6° het onverwijld oprichten en bepalen van de samenstelling van een project-specifiek opvolgingsorgaan, indien het coördinatieorgaan overeenkomstig artikel 6, 5°, beslist een schriftelijke kennisgeving te bevestigen;7° het toezicht houden op de goede werking van de opvolgingsorganen;8° het coördineren van het verweer wanneer een geding bij een rechtscollege aanhangig wordt gemaakt waarin beslissingen van het vergunningscoördinerend en -faciliterend comité worden betwist;9° het aangeven aan de bevoegde instantie van de desbetreffende lidstaat, in overeenstemming met artikel 9, lid 6, van de verordening, wanneer het wil deelnemen aan de procedures van openbare raadpleging van projecten die waarschijnlijk aanzienlijke grensoverschrijdende effecten zullen hebben op het Belgische grondgebied, waarbij artikel 7 van Richtlijn 2011/92/EU van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten en het Verdrag van Espoo inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband, van toepassing zijn;10° het uitwisselen, op vraag van één van de vertegenwoordigers, van informatie over het vergunningsverleningsproces van andere energie-gerelateerde infrastructuurprojecten, zowel netwerken als productie-eenheden, dan deze gedefinieerd in artikel 3, 3° ;11° het, binnen de schoot van het orgaan, uitwisselen van informatie met betrekking tot veranderingen aan het respectieve vergunningverlenend kader en het uitwisselen van goede praktijken;12° het formuleren van voorstellen en adviezen aan de bevoegde ministers, op eigen initiatief of op hun vraag;13° het formuleren van voorstellen en adviezen, op eigen initiatief of op hun vraag, aan de federale of gewestelijke regering, met het oog op het onderling afstemmen van hun respectievelijke beleid inzake vergunningsverlening aan energieprojecten. Onderafdeling 2. - Samenstelling

Art. 7.§ 1. Het coördinatieorgaan is samengesteld uit drie stemgerechtigde vertegenwoordigers voor de Federale Staat en drie stemgerechtigde vertegenwoordigers per gewest. § 2. Elk van de vertegenwoordigers heeft een plaatsvervanger.

Deze plaatsvervanger vervangt de vertegenwoordiger wanneer hij verhinderd is. § 3. De vertegenwoordigers en plaatsvervangers worden benoemd voor een mandaat van maximaal acht jaar.

De vertegenwoordigers en plaatsvervangers mogen meerdere opeenvolgende mandaten uitoefenen. § 4. De vertegenwoordigers en plaatsvervangers worden als volgt benoemd: 1° De vertegenwoordigers en plaatsvervangers van de Federale Staat worden respectievelijk benoemd door de federale minister bevoegd voor Energie, de federale minister bevoegd voor het Marien Milieu en de federale minister bevoegd voor Leefmilieu;2° De vertegenwoordigers en plaatsvervangers van het Vlaamse Gewest worden benoemd door de Vlaamse Regering;3° De vertegenwoordigers en plaatsvervangers van het Waalse Gewest worden benoemd door de Waalse Regering;4° De vertegenwoordigers en plaatsvervangers van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest worden benoemd door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering. § 5. Het coördinatieorgaan kan projectpromotoren of andere belanghebbenden op ad hoc basis uitnodigen met het oog op niet-bindend advies.

Art. 8.§ 1. Het Coördinatieorgaan wordt afwisselend voorgezeten door een vertegenwoordiger van de federale Staat en door een vertegenwoordiger van de Gewesten.

Het voorzitterschap wordt afwisselend als volgt waargenomen : 1. een vertegenwoordiger van de Federale Staat;2. een vertegenwoordiger van het Waalse Gewest;3. een vertegenwoordiger van de Vlaamse Gewest;4. een vertegenwoordiger van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest. Een overheid kan echter afstand doen van het aan haar toevertrouwde voorzitterschapsmandaat. Zij stelt de leden van het coördinatieorgaan hier minstens 6 maanden voor de aanvang van het desbetreffende voorzitterschap van op de hoogte.

Het voorzitterschap geldt voor een periode van 24 maanden van 1 januari tot 31 december.

Bij wijze van uitzondering zal het eerste voorzitterschap aanvangen op de datum van inwerkingtreding van dit samenwerkingsakkoord en zal worden waargenomen tot 31 december van het daaropvolgende kalenderjaar. § 2. De taken van de voorzitter zijn : 1° het bepalen van plaats, dag, uur en agenda van de zittingen;2° het openen en sluiten van de zittingen;3° het leiden van de besprekingen;4° het delegeren, in voorkomend geval, van administratieve taken aan het secretariaat. Onderafdeling 3. - Werking

Art. 9.§ 1. Het coördinatieorgaan vergadert op verzoek van de voorzitter of van een van haar leden. § 2. De vergaderingen worden bijgewoond door het secretariaat, in het kader van de uitvoering van zijn taken vermeld in artikel 20.

Art. 10.Elk lid van het coördinatieorgaan beschikt over één stem. Bij verhindering kan elk lid, na de voorzitter daarvan in kennis te hebben gesteld, zijn stemrecht delegeren aan een ander lid of plaatsvervangend lid. Elk lid kan evenwel over niet meer dan drie stemmen beschikken.

De delegatie van het stemrecht geldt alleen voor de vergadering waarvoor zij is toegestaan.

Art. 11.Om op een geldige manier te beraadslagen moet minstens twee derde van de vertegenwoordigers van de Federale Staat en van elk gewest aanwezig zijn of vertegenwoordigd zijn middels delegatie.

Beslissingen van het coördinatieorgaan worden genomen bij unanimiteit.

Indien geen unanimiteit kan worden bereikt, wordt in het verslag vermeld op welke punten de meningen uiteen lopen.

In geval van een aanhoudende onenigheid, wordt de aangelegenheid voorgelegd aan het Overlegcomité.

Indien in de schoot van het Overlegcomité tot een akkoord wordt gekomen, wordt dit akkoord op de eerstvolgende vergadering van het coördinatieorgaan formeel bekrachtigd.

Art. 12.Het coördinatieorgaan stelt tijdens haar eerste vergadering een huishoudelijk reglement op voor alle organen van de structuur vergunningscoördinerend en -faciliterend comité, dat onder meer het volgende bepaalt: 1° de locatie van de vergaderingen;2° de nadere regels betreffende de bijeenroeping van de vergaderingen;3° de regels voor de agendering van de te bespreken punten;4° de basisregels voor de werking en de leiding van het coördinatieorgaan en de opvolgingsorganen;5° de voorwaarden waaronder extra vergaderingen van het coördinatieorgaan en de opvolgingsorganen kunnen worden bijeengeroepen;6° de modaliteiten voor de schriftelijke kennisgeving van beslissingen van de organen van vergunningscoördinerend en -faciliterend comité voor energieprojecten. Afdeling 3. - De Opvolgingsorganen

Onderafdeling 1. - Opdrachten

Art. 13.De opdrachten van elk opvolgingsorgaan zijn : 1° het omschrijven, in overeenstemming met artikel 10, lid 4, a), van de verordening, en op basis van een voorstel van de projectpromotor, van de inhoud en het niveau van detail van de informatie die als onderdeel van het aanvraagdossier door de projectpromotor moet worden ingediend om het raambesluit te bekomen. Een schriftelijke kennisgeving van deze beslissing wordt onverwijld aan de projectpromotor gecommuniceerd; 2° het vaststellen, in nauwe samenwerking met de projectpromotor en rekening houdend met artikel 10, lid 4, b) van de verordening;van een gedetailleerd schema voor het milieueffectrapportageproces en het vergunningsverleningsproces. Binnen dit schema worden, zonder afbreuk te doen aan de overeenkomstig artikel 10 van de verordening vastgestelde termijnen, redelijke termijnen vastgesteld waarbinnen de afzonderlijke vergunningen moeten worden uitgereikt.

Een schriftelijke kennisgeving van deze beslissing wordt onverwijld aan de projectpromotor gecommuniceerd.

Een vergunningverlenende overheid kan ervoor kiezen om een dossier pas ontvankelijk te verklaren op de datum die in het schema wordt vastgelegd, wanneer zij voor het behandelen van een dossier nood heeft aan de resultaten van een vergunning die wordt afgegeven door een andere vergunningverlenende overheid; 3° het toezien op de naleving van de termijnen door de vergunningverlenende overheden. Indien de door een vergunningverlenende overheid vast te stellen afzonderlijke vergunning naar verwachting niet binnen de vastgelegde termijn zal worden toegekend, stelt deze overheid het opvolgingsorgaan daarvan onverwijld in kennis, alsook van de redenen voor de vertraging. Vervolgens stelt het opvolgingsorgaan een nieuwe termijn vast waarbinnen die afzonderlijke vergunning moet worden getroffen, waarbij de overeenkomstig artikel 10 van de verordening vastgestelde algemene termijnen worden nageleefd.

Een schriftelijke kennisgeving van deze beslissing wordt onverwijld aan de projectpromotor gecommuniceerd; 4° overeenkomstig artikel 10, lid 2, van de verordening, kan het opvolgingsorgaan vóór het verstrijken van de termijnen als bedoeld in artikel 10, lid 1, van de verordening, één of beide termijnen verlengen met de in de verordening bepaalde termijnen, wanneer zij van oordeel is dat één of beide procedures van het vergunningsverleningsproces niet kunnen worden afgerond voordat deze termijnen zijn verstreken. In dit geval verzoekt zij het secretariaat om de betrokken regionale groep, zoals bedoeld in artikel 3, lid 1 van de verordening, daarvan op de hoogte te brengen en in kennis te stellen van de genomen of te nemen maatregelen om het vergunningsverleningsproces met zo weinig mogelijk vertraging te kunnen afronden.

Bovendien wordt een schriftelijke kennisgeving van deze beslissing onverwijld aan de projectpromotor gecommuniceerd; 5° overeenkomstig artikel 7, lid 8, van de verordening, wanneer het advies van de Commissie overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG vereist is, ziet het opvolgingsorgaan erop toe dat het besluit betreffende de dwingende redenen van groot openbaar belang inzake het project wordt genomen binnen de in artikel 10, lid 1, van de verordening genoemde termijn;6° het verzoeken om wijziging van het ontwerp van publieke inspraak of het aanvaarden hiervan binnen een termijn van drie maanden, overeenkomstig artikel 9, lid 3, van de verordening.Daarbij houdt het opvolgingsorgaan rekening met elke vorm van inspraak van het publiek of raadpleging die plaatsvond vóór het begin van het vergunningverleningsproces, voor zover die inspraak of raadpleging voldeed aan de eisen van artikel 9, lid 3, van de verordening.

Het opvolgingsorgaan kan om wijzigingen verzoeken van het ontwerp van publieke participatie, wanneer de projectpromotor het opvolgingsorgaan in kennis heeft gesteld voornemens te zijn in een goedgekeurd ontwerp ingrijpende wijzigingen aan te brengen; 7° het beschikbaar stellen, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van de verordening, van relevante informatie aan de bevoegde instanties van aangrenzende lidstaten, bij projecten die waarschijnlijk aanzienlijke grensoverschrijdende effecten hebben op één of meerdere aangrenzende lidstaten, waarbij artikel 7 van Richtlijn 2011/92/EU van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten en het Verdrag van Espoo inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband, van toepassing zijn;8° wanneer nodig, het verzoeken om toezending van eventueel ontbrekende informatie in het ontwerp aanvraagdossier, overeenkomstig artikel 10, lid 4, c), van de verordening.Binnen drie maand na de indiening van de ontbrekende informatie, gaat het opvolgingsorgaan over tot aanvaarding van de ingediende aanvraag voor behandeling.

Een schriftelijke kennisgeving van deze beslissing wordt onverwijld aan de projectpromotor gecommuniceerd; 9° het coördineren van de individuele vergunningen binnen het raambesluit.Een schriftelijke kennisgeving van dit besluit wordt onverwijld aan de projectpromotor gecommuniceerd; 10° het uitwisselen van informatie inzake hangende administratieve en jurisdictionele beroepsprocedures. Onderafdeling 2. - Samenstelling

Art. 14.§ 1. De samenstelling van het opvolgingsorgaan wordt bepaald door het coördinatieorgaan, overeenkomstig artikel 6, 6°. De vertegenwoordiging van gewestelijke vergunningverlenende overheden wordt evenwel beperkt tot deze op wiens grondgebied het project zich bevindt.

Bovendien wordt het aantal stemgerechtigde leden beperkt tot maximaal drie voor de Federale Staat en drie per vertegenwoordigd gewest. § 2. Elk lid heeft een plaatsvervanger, aangewezen door het coördinatieorgaan.

Deze plaatsvervanger vervangt de vertegenwoordiger wanneer deze verhinderd is. § 3. Het opvolgingsorgaan kan projectpromotoren of andere belanghebbenden op ad hoc basis uitnodigen met het oog op niet-bindend advies.

Art. 15.§ 1. Het voorzitterschap van het opvolgingsorgaan wordt als volgt waargenomen: 1° door een vergunningverlenende overheid van het Vlaamse Gewest wanneer het project zich bevindt op Vlaams grondgebied;2° door een vergunningverlenende overheid van het Waalse Gewest wanneer het project zich bevindt op Waals grondgebied;3° door een vergunningverlenende overheid van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest wanneer het project zich bevindt op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest;4° door een vergunningverlenende overheid van de Federale Staat wanneer het project het grondgebied van meerdere gewesten doorkruist of het zich bevindt op zeegebieden die onder de Belgische rechtsbevoegdheid vallen. § 2. De taken van de voorzitter zijn: 1° het bepalen van plaats, dag, uur en agenda van de zittingen;2° het openen en sluiten van de zittingen;3° het leiden van de besprekingen;4° het delegeren, in voorkomend geval, van administratieve taken aan het secretariaat. Onderafdeling 3. - Werking

Art. 16.§ 1. Elk opvolgingsorgaan vergadert hetzij op verzoek van de voorzitter of van een lid van het opvolgingsorgaan. § 2. De vergaderingen worden bijgewoond door het secretariaat, in het kader van de uitvoering van hun taken vermeld in artikel 20.

Art. 17.Elk stemgerechtigd lid van het opvolgingsorgaan beschikt over één stem. Bij verhindering kan elk stemgerechtigd lid, na de voorzitter daarvan in kennis te hebben gesteld, zijn stemrecht delegeren aan een ander lid of plaatsvervangend lid. Elk lid kan evenwel over niet meer dan drie stemmen beschikken.

De delegatie van het stemrecht geldt alleen voor de vergadering waarvoor zij is toegestaan.

Art. 18.Om op een geldige manier te beraadslagen moet minstens een derde van de stemgerechtigde vertegenwoordigers van de Federale Staat en van elk vertegenwoordigd gewest en minstens de helft van alle stemgerechtigde vertegenwoordigers aanwezig zijn of vertegenwoordigd zijn middels delegatie.

Beslissingen van de opvolgingsorganen worden genomen bij unanimiteit.

Indien geen unanimiteit kan worden bereikt, wordt in het verslag vermeld op welke punten de meningen uiteen lopen.

De onenigheid wordt gerapporteerd aan het coördinatieorgaan.

Indien in de schoot van het coördinatieorgaan tot een akkoord wordt gekomen, wordt dit akkoord op de eerstvolgende vergadering van het opvolgingsorgaan formeel bekrachtigd.

Art. 19.Elk opvolgingsorgaan blijft actief tot alle administratieve beroepstermijnen zijn verstreken of alle administratieve beroepsprocedures werden afgerond en alle vergunningen definitief zijn en werden gecoördineerd binnen het raambesluit, tenzij het coördinatieorgaan beslist om het project niet meer in de context van dit samenwerkingsakkoord te behandelen, onverminderd de bepalingen onder artikel 4, § 3.

Nadat al de bovenvermelde procedures werden afgerond, wordt het opvolgingsorgaan ontbonden.

De voorzitter van het opvolgingsorgaan stelt de voorzitter van het coördinatieorgaan hiervan op de hoogte. Afdeling 4. - Het Secretariaat

Art. 20.De opdrachten van het secretariaat zijn : 1° het bieden van ondersteuning bij de werking van : a) het coördinatieorgaan;b) de opvolgingsorganen. Deze ondersteuning houdt onder meer in : het versturen van de uitnodigingen, de agenda en de nodige documenten; het opstellen van het verslag van de vergaderingen en het bijhouden van het archief; 2° het uitoefenen, in het kader van dit samenwerkingsakkoord en in overeenstemming met de bepalingen van de verordening, van de loketfunctie voor: a) de projectpromotoren, overeenkomstig artikel 8, lid 2, b), van de verordening;b) de relevante Regionale Groep, overeenkomstig artikel 5, lid 6 van de verordening;c) andere lidstaten, overeenkomstig artikel 8, lid 5, artikel 9, lid 6, en artikel 10, lid 4, b), van de verordening;d) de relevante Europese Coördinatoren, overeenkomstig artikel 6 van de verordening;e) de Europese Commissie;f) andere belanghebbende partijen;3° het bezorgen van de documenten, ontvangen binnen de context van de loketfunctie, aan de relevante vergunningverlenende overheden;4° het openen van een website, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 9, lid 7, van de verordening, om onder andere relevante informatie over de projecten die in het kader van dit samenwerkingsakkoord worden behandeld te publiceren en op gezette tijden te actualiseren. De projectpromotoren leveren de nodige relevante informatie aan het secretariaat.

Art. 21.De Algemene Directie Energie van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie neemt het secretariaat waar.

Art. 22.§ 1. De werkingskosten van het secretariaat zijn voor de helft ten laste van de Federale Staat.

De andere helft van de werkingskosten wordt als volgt verdeeld tussen de gewesten : 1. 60 % voor het Vlaamse Gewest;2. 30 % voor het Waalse Gewest;3. 10 % voor het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest. Het secretariaat stelt de jaarlijkse begroting van de werkingskosten op en legt deze ter goedkeuring aan het coördinatieorgaan voor. § 2. Overige kosten, die betrekking hebben op alle partijen tot dit samenwerkingsakkoord, worden in voorkomend geval gelijk verdeeld tussen alle partijen. § 3. Overige kosten, die enkel betrekking hebben op een deel van de partijen tot dit samenwerkingsakkoord, worden in voorkomend geval evenredig verdeeld tussen de betrokken partijen. HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen

Art. 23.Het akkoord wordt tegelijkertijd met de verschillende instemmingsakten gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad door de Federale Overheidsdienst Kanselarij van de Eerste Minister, op aanvraag van de partij waarvan de wetgever als laatste zijn instemming met het akkoord heeft gegeven.

Art. 24.Dit samenwerkingsakkoord is afgesloten voor onbepaalde duur.

Opzegging van dit akkoord dient te gebeuren met inachtneming van een opzeggingsperiode van één jaar; deze termijn gaat in de dag dat de opzeggende partij hiertoe haar intentie heeft bekendgemaakt aan de andere partijen.

Ondertekenende partijen verbinden zich ertoe om al over de wijziging van het akkoord te onderhandelen tijdens de duur van de opzeggingsperiode.

Indien een dossier werd aanvaard en het onderwerp heeft uitgemaakt van een schriftelijke kennisgeving door het coördinatieorgaan, voor en tijdens de periode van opzegging, verloopt de vergunningsverleningsprocedure volgens de bepalingen zoals vastgelegd in dit akkoord.

Art. 25.Onverminderd de van toepassing zijnde bepalingen aangaande openbaarheid van bestuur, wordt het vertrouwelijke karakter, de integriteit en de bescherming van de commercieel gevoelige informatie die op grond van dit samenwerkingsakkoord wordt ontvangen, gewaarborgd door het vergunningscoördinerend en -faciliterend comité voor energieprojecten en zijn leden.

Gedaan te Brussel, 27 februari 2014, in 4 originele exemplaren (Nederlands en/of Frans).

Voor de Federale Staat : De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie, Consumenten en Noordzee, J. VANDE LANOTTE De Staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, toegevoegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, en Staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de Eerste Minister, M. WATHELET Voor het Vlaamse Gewest : De Minister-President van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, Mevr. J. SCHAUVLIEGE De Minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, Ph. MUYTERS Voor het Waalse Gewest: De Minister-President van de Waalse Regering, R. DEMOTTE De Vice-President en Minister van Duurzame Ontwikkeling, Ambtenarenzaken, Energie, Huisvesting en Wetenschappelijk Onderzoek, J.-M. NOLLET De Minister van Ruimtelijke ordening, Milieu en Mobiliteit, Ph. HENRY Voor het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest: De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Openbare Netheid, Ontwikkelingssamenwerking en Gewestelijke Statistiek, R. VERVOORT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Leefmilieu, Energie, Waterbeleid, Stadsvernieuwing, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp en Huisvesting, Mevr. E. HUYTEBROECK

^