Etaamb.openjustice.be
Wet van 18 februari 2018
gepubliceerd op 30 maart 2018

Wet houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen en tot instelling van een aanvullend pensioen voor de zelfstandigen actief als natuurlijk persoon, voor de meewerkende echtgenoten en voor de zelfstandige helpers

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2018011529
pub.
30/03/2018
prom.
18/02/2018
ELI
eli/wet/2018/02/18/2018011529/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)
Document Qrcode

18 FEBRUARI 2018. - Wet houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen en tot instelling van een aanvullend pensioen voor de zelfstandigen actief als natuurlijk persoon, voor de meewerkende echtgenoten en voor de zelfstandige helpers (1)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

TITEL II. - Aanvullend pensioen voor de zelfstandigen actief als natuurlijke persoon, voor de meewerkende echtgenoten en voor de zelfstandige helpers HOOFDSTUK 1 - Definities

Art. 2.Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder : 1° aanvullend pensioen : het rust- en/of overlevingspensioen bij overlijden van de aangeslotene vóór of na de pensioenleeftijd, of de ermee overeenstemmende kapitaalswaarde, die op basis van de overeenkomstig een pensioenovereenkomst bepaalde gedane stortingen worden opgebouwd ter aanvulling van een krachtens een wettelijke socialezekerheidsregeling vastgesteld pensioen;2° zelfstandige : - de verzekeringsplichtige zelfstandige bedoeld in artikel 12, § 1 of § 1bis, van het koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen; - de verzekeringsplichtige zelfstandige bedoeld in artikel 12, § 2, van hetzelfde besluit, die sociale bijdragen verschuldigd is, die minstens gelijk zijn aan de bijdragen, bedoeld in artikel 12, § 1, van hetzelfde besluit; - de verzekeringsplichtige zelfstandige bedoeld in artikel 13bis, § 2, 1° of 1° bis, van hetzelfde besluit; - de verzekeringsplichtige zelfstandige bedoeld in artikel 13, § 1, van hetzelfde besluit die geen effectieve uitkering van een rust- of overlevingspensioen geniet, vervroegd of niet, krachtens de pensioenregeling voor zelfstandigen of een andere pensioenregeling en die sociale bijdragen verschuldigd is, die minstens gelijk zijn aan de bijdragen bedoeld in artikel 12, § 1, van hetzelfde besluit; 3° meewerkende echtgenoot : de persoon bedoeld in artikel 7bis, § 1, van het koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen die de in de artikelen 12, § 1, en 13bis, § 2, 2°, bedoelde bijdragen of de overeenkomstig artikel 12, § 1ter, berekende bijdragen van voormeld koninklijk besluit nr. 38 verschuldigd is; 4° helper : de verzekeringsplichtige helper die de voor een hoofdberoep voorziene bijdragen verschuldigd is overeenkomstig de artikelen 12, § 1, of 1° bis en 13bis, § 2, 1°, of 1° bis, van het koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen; 5° zelfstandige actief als natuurlijke persoon : de zelfstandige uit wiens beroepsactiviteit winsten of baten kunnen voortkomen zoals bedoeld in artikel 23, § 1, 1° of 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;6° aangeslotene : de zelfstandige actief als natuurlijke persoon, de meewerkende echtgenoot en de helper die een pensioenovereenkomst hebben aangegaan en de voormalige zelfstandige actief als natuurlijke persoon, meewerkende echtgenoot en helper die nog steeds actuele of uitgestelde rechten geniet overeenkomstig de pensioenovereenkomst;7° pensioenovereenkomst : de overeenkomst inzake aanvullend pensioen waarin de rechten en de verplichtingen van de aangeslotene, van zijn rechthebbenden en van de pensioeninstelling, en de regels inzake de opbouw van het aanvullend pensioen en de uitkering van de prestaties worden bepaald;8° verworven reserves : de reserves waarop de aangeslotene op een bepaald ogenblik recht heeft overeenkomstig de pensioenovereenkomst;9° verworven prestaties : de prestaties waarop de aangeslotene op de pensioenleeftijd aanspraak kan maken overeenkomstig de pensioenovereenkomst, indien hij zijn verworven reserves bij de pensioeninstelling laat zonder verdere bijdragebetaling;10° pensioeninstelling : een onderneming of instelling bedoeld in de Boeken II en III van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen, of in artikel 2, 1°, van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, die wordt belast met de opbouw van het aanvullend pensioen en/of de uitkering van de prestaties;11° pensioenleeftijd : de pensioenleeftijd die wordt vermeld in de pensioenovereenkomst;12° wettelijke pensioenleeftijd : de pensioenleeftijd volgens artikel 3 van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie;13° pensionering : de effectieve ingang van het rustpensioen met betrekking tot de beroepsactiviteit die aanleiding gaf tot de opbouw van de prestaties;14° de wet van 27 oktober 2006 : de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening;15° de wetgeving inzake prudentieel toezicht : de wet van 13 maart 2016 betreffende het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen en de wet van 27 oktober 2006, en hun uitvoeringsbesluiten;16° de FSMA : de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten, ingesteld door artikel 44 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. HOOFDSTUK 2 Algemene bepalingen met betrekking tot de pensioenovereenkomst

Art. 3.§ 1. Met het oog op de opbouw van een aanvullend pensioen kan een zelfstandige actief als natuurlijke persoon, een meewerkende echtgenoot of een helper een pensioenovereenkomst afsluiten bij een pensioeninstelling. § 2. Onverminderd de vermeldingen die er krachtens andere wettelijke of regelgevende bepalingen in moeten opgenomen worden, moet de pensioenovereenkomst de pensioenleeftijd vastleggen.

De door de pensioenovereenkomst voorziene pensioenleeftijd kan niet lager zijn dan de op het ogenblik van de afsluiting in voege zijnde wettelijke pensioenleeftijd. § 3. De tekst van de pensioenovereenkomst wordt aan de aangeslotene verstrekt.

Art. 4.De Koning bepaalt, bij in Ministerraad overlegd besluit op gezamenlijk voorstel van de minister van Pensioenen, de minister van Zelfstandigen en de minister van Economie, alsook op advies van de FSMA, de regels en hun modaliteiten die het mogelijk maken om de aangeslotenen en hun begunstigden een gepaste bescherming te verzekeren wat betreft de producten waarmee de pensioenovereenkomst rechtstreeks of onrechtstreeks verbonden kan zijn, met name door de toegelaten onderliggende activa te bepalen en/of bepaalde van deze activa te verbieden.

De Koning bepaalt in dit besluit eveneens de specifieke regels inzake informatieverstrekking en hun modaliteiten die nageleefd moeten worden bij het aanbieden of het afsluiten van een pensioenovereenkomst. In dit opzicht kan de Koning ook begeleidingsmaatregelen nemen om een waarschuwing te voorzien van de aangeslotenen in het kader van de precontractuele informatie. HOOFDSTUK 3. - Verworven reserves, verworven prestaties, informatie aan de aangeslotene en uitbetaling van de prestaties

Art. 5.De aangeslotene heeft recht op de verworven reserves en prestaties overeenkomstig de pensioenovereenkomst.

Art. 6.§ 1. De pensioeninstelling deelt ieder jaar aan de aangeslotenen die het voorgaande jaar een bijdrage hebben betaald, een pensioenfiche mee waarop wordt vermeld : 1° in een eerste deel uitsluitend : 1.Het bedrag van de verworven reserves op 1 januari van het betrokken jaar, berekend op basis van de persoonlijke gegevens en de parameters van het aanvullend pensioen die in aanmerking werden genomen bij de laatste herberekeningsdatum bepaald in de pensioenovereenkomst. De herberekeningsdatum wordt eveneens vermeld. 2. Als de verworven prestaties berekenbaar zijn, het bedrag ervan op 1 januari van het betrokken jaar, berekend op basis van de persoonlijke gegevens en de parameters van het aanvullend pensioen die in aanmerking werden genomen bij de laatste herberekeningsdatum bepaald in de pensioenovereenkomst.De herberekeningsdatum wordt eveneens vermeld, alsook de datum waarop de verworven prestaties opeisbaar zijn. 3. Het bedrag van de prestatie op de pensioenleeftijd op 1 januari van het betrokken jaar, berekend op basis van de volgende veronderstellingen : a.dat de aangeslotene bijdragen betaalt tot aan de pensioenleeftijd en deze bijdragen gelijk zijn aan die betaald in het vorige jaar; b. de persoonlijke gegevens en de parameters van het aanvullend pensioen die beschikbaar zijn op de laatste herberekeningsdatum bepaald in de pensioenovereenkomst.De herberekeningsdatum wordt vermeld, alsook in voorkomend geval het rendement.

Er wordt bepaald dat het gaat om een raming die geen kennisgeving van een recht op een aanvullend pensioen inhoudt. 4. Het bedrag van de prestatie bij overlijden vóór de pensioenleeftijd op 1 januari van het betrokken jaar, berekend op basis van de persoonlijke gegevens en parameters van het aanvullend pensioen die in aanmerking werden genomen bij de laatste herberekeningsdatum bepaald in de pensioenovereenkomst.De herberekeningsdatum wordt vermeld.

Er wordt eveneens vermeld of er een wezenrente bestaat en of er een bijkomende prestatie wordt toegekend in geval van overlijden door een ongeval. 2° in een tweede deel, minstens de volgende gegevens : 1.het actuele financieringsniveau van de verworven reserves op 1 januari van het betrokken jaar; 2. de in 1°, eerste punt, bedoelde bedragen die betrekking hebben op het voorgaande jaar;3. de variabele elementen waarmee bij de berekening van de bedragen onder 1°, punten 1 en 2, rekening wordt gehouden;4. het bedrag van de bijdragen die in de loop van het voorgaande jaar gestort zijn. Ter gelegenheid van de in deze paragraaf bedoelde informatieverstrekking brengt de pensioeninstelling de aangeslotene ervan op de hoogte dat hij de gegevens betreffende zijn aanvullend(e) pensioen(en) kan raadplegen in de gegevensbank betreffende de aanvullende pensioenen opgericht door artikel 306 van de programmawet (I) van 27 december 2006.

De informatieverstrekking kan onder de volgende voorwaarden op elektronische wijze gebeuren : - de op elektronische wijze consulteerbare pensioenfiche moet kunnen worden afgedrukt op papier; - de op elektronische wijze consulteerbare pensioenfiche moet door de pensioeninstelling op een duurzame drager worden bewaard.

Als de pensioenfiche elektronisch wordt bezorgd, dan behoudt de in deze paragraaf bedoelde aangeslotene het recht de vraag te stellen om de pensioenfiche voortaan op papier te ontvangen. § 2. Bij de pensionering of wanneer er andere prestaties verschuldigd zijn, licht de pensioeninstelling de begunstigde of zijn rechthebbenden in over de prestaties die verschuldigd zijn, over de mogelijke uitbetalingswijzen en over de noodzakelijke gegevens voor de uitbetaling. § 3. De mededelingen bedoeld in de paragrafen 1 en 2 vermelden eveneens de volgende gegevens : 1° de identificatie van de aangeslotene of de betrokkene, met inbegrip van het INSZ-nummer behalve voor de begunstigden van een prestatie bij overlijden;2° de identificatie van de pensioeninstelling, met inbegrip van het KBO-nummer;3° de identificatie van de pensioenovereenkomst. De Koning kan de lijst met gegevens vermeld in het eerste lid aanvullen.

Indien de pensioeninstelling bijkomende informatie wenst mee te delen aan de aangeslotene of de betrokkene, dient dit te gebeuren in een duidelijk onderscheiden gedeelte. § 4. De FSMA kan een gestandaardiseerde presentatiewijze bepalen die voor mededelingen bedoeld in dit artikel dient gebruikt te worden. § 5. De pensioeninstelling kan geheel of gedeeltelijk worden ontheven van de verplichtingen opgelegd in dit artikel voor zover de vzw SIGeDIS, opgericht overeenkomstig artikel 12 van het koninklijk besluit van 12 juni 2006 tot uitvoering van Titel III, hoofdstuk II van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, zich er op grond van een overeenkomst met de pensioeninstelling toe verbindt om die verplichtingen over te nemen. § 6. De pensioeninstelling deelt aan de voornoemde vzw SIGeDIS de gegevens mee die noodzakelijk zijn voor de in artikel 306, § 2, 5°, van de programmawet (I) van 27 december 2006 bedoelde informatieverstrekking.

Art. 7.§ 1. Onverminderd de bepalingen in § 2 en het recht op overdracht van de reserves zoals bedoeld in artikel 8 worden de aanvullende pensioenprestatie en de verworven reserves vereffend bij de pensionering van de aangeslotene. De prestaties worden berekend op de datum van de pensionering van de aangeslotene en uitbetaald ten laatste binnen de dertig dagen die volgen op de communicatie van de voor de uitbetaling noodzakelijke gegevens aan de pensioeninstelling door de aangeslotene.

De pensioenovereenkomst blijft van kracht tot aan de pensionering.

De vzw SIGeDIS, opgericht overeenkomstig artikel 12 van het koninklijk besluit van 12 juni 2006 tot uitvoering van Titel III, Hoofdstuk II, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, licht de pensioeninstelling over de pensionering van de aangeslotene in. De Koning kan de inhoud en de modaliteiten van deze mededeling bepalen.

In afwijking van het eerste lid, indien de pensionering later is dan de datum waarop de aangeslotene de wettelijke pensioenleeftijd van kracht bereikt of de datum waarop hij voldoet aan de voorwaarden om zijn vervroegd rustpensioen als zelfstandige te verkrijgen, mogen de prestatie en de reserves bedoeld in het eerste lid, op verzoek van de aangeslotene, uitbetaald worden vanaf één van deze data op voorwaarde dat de pensioenovereenkomst dit uitdrukkelijk voorziet. § 2. Voorschotten op prestaties, inpandgevingen van pensioenrechten voor het waarborgen van een lening en de toewijzing van de afkoopwaarde aan de wedersamenstelling van een hypothecair krediet mogen enkel worden toegestaan om de aangeslotene in staat te stellen op het grondgebied van de Europese Economische Ruimte onroerende goederen die belastbare inkomsten opbrengen te verwerven, te bouwen, te verbeteren, te herstellen of te verbouwen. Die voorschotten en leningen moeten worden terugbetaald zodra die goederen uit het vermogen van de aangeslotene verdwijnen.

Indien de pensioenovereenkomst in voorschotten op prestaties of inpandgevingen van pensioenrechten of in de mogelijkheid tot toewijzing van de afkoopwaarde aan de wedersamenstelling van een hypothecair krediet voorziet, dienen de beperkingen vermeld in het eerste lid uitdrukkelijk in de pensioenovereenkomst te worden vermeld.

In het geval van voorschotten op prestaties, inpandgevingen van pensioenrechten of van toewijzing van de afkoopwaarde aan de wedersamenstelling van een hypothecair krediet, kunnen deze geen termijn voorzien korter dan het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd.

Art. 8.De aangeslotene kan ten allen tijde de pensioenovereenkomst stopzetten en een nieuwe pensioenovereenkomst sluiten bij een andere pensioeninstelling.

De aangeslotene heeft het recht om de verworven reserve over te dragen naar een andere pensioeninstelling die de reserves beheert overeenkomstig huidige titel. Op het ogenblik van de overdracht mag geen verlies van winstdelingen ten laste worden gelegd van de aangeslotene, of van de verworven reserves worden afgetrokken. De nieuwe pensioeninstelling mag geen acquisitiekosten aanrekenen op de overgedragen reserves.

De overdracht bedoeld in het tweede lid is beperkt tot het deel van de reserves dat niet het voorwerp uitmaakt van een voorschot of in pandgeving of dat niet werd toegewezen aan de wedersamenstelling van een hypothecair krediet.

De pensioeninstelling deelt uiterlijk binnen dertig dagen na de vraag tot overdracht van de reserves schriftelijk of langs elektronische weg het bedrag van de verworven reserves mee. HOOFDSTUK 4. - Transparantie

Art. 9.De pensioeninstelling stelt een schriftelijke verklaring op met de beginselen van haar beleggingsbeleid. Zij herziet deze verklaring ten minste om de drie jaar en onverwijld na elke belangrijke wijziging van het beleggingsbeleid.

Deze verklaring bevat ten minste de toegepaste wegingsmethoden voor beleggingsrisico's, de risicobeheersprocedures en de strategische spreiding van de activa in het licht van de aard en de duur van de aanvullende pensioenverplichtingen.

De pensioeninstelling stelt de FSMA binnen de maand in kennis van elke wijziging van de verklaring inzake de beginselen van het beleggingsbeleid.

De FSMA kan bij reglement nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud en de vorm van deze verklaring.

Art. 10.§ 1. De pensioeninstelling stelt elk jaar een verslag op over het beheer van de pensioenovereenkomst. Dit verslag wordt op eenvoudig verzoek aan de aangeslotenen meegedeeld.

Het verslag moet informatie bevatten over de volgende elementen : 1° de beleggingsstrategie op lange en korte termijn en de mate waarin daarbij rekening wordt gehouden met sociale, ethische en leefmilieuaspecten;2° het rendement van de beleggingen;3° de kostenstructuur;4° in voorkomend geval de winstdeling onder de aangeslotenen. § 2. De pensioeninstelling verstrekt aan de aangeslotene, zijn rechthebbenden of zijn vertegenwoordigers op eenvoudig verzoek : 1° de verklaring inzake de beginselen van het beleggingsbeleid bedoeld in artikel 9;2° de jaarrekening en het jaarverslag van de pensioeninstelling;3° wanneer de aangeslotene het beleggingsrisico draagt, alle eventueel beschikbare beleggingsmogelijkheden en de feitelijke beleggingsportefeuille, met een beschrijving van de risico's en de kosten die met de beleggingen verbonden zijn. De FSMA kan bij reglement de inhoud en de vorm bepalen van de inlichtingen bedoeld in deze paragraaf. HOOFDSTUK 5. - Toezicht

Art. 11.Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze titel en zijn uitvoeringsbesluiten wordt toevertrouwd aan de FSMA.

Art. 12.Met het oog op het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze titel en zijn uitvoeringsbesluiten bezorgen de pensioeninstellingen aan de FSMA de lijst van de pensioenovereenkomsten die zij beheren.

De FSMA bepaalt de frequentie, de inhoud en de drager van de in het eerste lid bedoelde mededeling.

Voor zover de in het eerste lid bedoeld inlichtingen door de pensioeninstellingen in overeenstemming met de door de vzw SIGeDIS vastgelegde aangifte-instructies meegedeeld worden aan de gegevensbank betreffende de aanvullende pensioenen opgericht door artikel 306 van de programmawet (I) van 27 december 2006, wordt er geacht aan de in het eerste lid bedoelde communicatieverplichting voldaan te zijn.

Art. 13.Op verzoek van de FSMA verstrekken de pensioeninstellingen alle inlichtingen en documenten met het oog op het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze titel en zijn uitvoeringsbesluiten.

Met hetzelfde doel kan de FSMA op de Belgische zetel van de pensioeninstellingen inspecties verrichten of een kopie maken van alle gegevens waarover de pensioeninstelling beschikt, in voorkomend geval nadat zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst hiervan verwittigd heeft.

Met hetzelfde doel zijn de agenten, makelaars of tussenpersonen ertoe gehouden op eenvoudig verzoek alle nodige inlichtingen te verstrekken aan de FSMA over de pensioenovereenkomsten die aan de bepalingen van deze titel zijn onderworpen.

Voor de uitvoering van de drie voorgaande leden kan de FSMA leden van haar personeel of zelfstandige hiertoe gemachtigde deskundigen afvaardigen, die haar verslag uitbrengen.

Art. 14.§ 1. Indien de FSMA vaststelt dat de pensioeninstellingen of de personen bedoeld in artikel 13, derde lid, zich niet schikken naar de bepalingen van deze titel of zijn uitvoeringsbesluiten, bepaalt zij de termijn binnen dewelke die toestand dient te worden verholpen.

Indien de toestand niet is verholpen na deze termijn kan de FSMA, ongeacht de andere maatregelen waarin door of krachtens de wet is voorzien, de aangeslotenen en de begunstigden van de pensioenovereenkomsten of hun vertegenwoordigers in kennis stellen van haar aanmaningen.

Onder de voorwaarden bepaald in dit artikel kan de FSMA haar aanmaningen bekendmaken in het Belgisch Staatsblad of in de pers.

De kosten van de kennisgeving en de bekendmaking zijn ten laste van de bestemmeling van de aanmaningen. § 2. Indien de pensioeninstellingen of de personen bedoeld in artikel 13, derde lid, in gebreke blijven bij het verstrijken van de termijn bedoeld in § 1, kan de FSMA, nadat de instelling of persoon zijn middelen heeft kunnen laten gelden, een dwangsom opleggen die per kalenderdag vertraging niet meer mag bedragen dan 50 000 euro, noch meer dan 2 500 000 euro voor de miskenning van eenzelfde aanmaning. § 3. Onverminderd andere maatregelen bepaald door deze titel of andere wetten en reglementen, kan de FSMA, indien zij een inbreuk vaststelt op de bepalingen van deze titel of van de besluiten of reglementen genomen ter uitvoering ervan, aan de daarvoor verantwoordelijke persoon een administratieve geldboete opleggen, die niet meer mag bedragen dan 2 500 000 euro voor hetzelfde feit of voor hetzelfde geheel van feiten. § 4. De dwangsommen en boetes die met toepassing van dit artikel worden opgelegd, worden ten voordele van de Schatkist geïnd door de administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen.

Art. 15.De FSMA stelt een tweejaarlijks verslag op over de materies bedoeld in deze titel en zijn uitvoeringsbesluiten.

Dit tweejaarlijks verslag wordt gebundeld samen met de verslagen bedoeld in artikel 44, § 4, van de programmawet (I) van 24 december 2002 en in artikel 47 van de wet van 15 mei 2014 houdende diverse bepalingen.

Art. 16.De erkende commissarissen en de aangeduide actuarissen of de personen die de verantwoordelijkheid hebben voor de taken van de actuariële functie aangeduid overeenkomstig de wetgeving inzake het prudentieel toezicht brengen de FSMA op de hoogte van elk feit of elke beslissing waarvan zij bij de uitvoering van hun opdracht kennis hebben gekregen en die een inbreuk op de bepalingen van deze titel en zijn uitvoeringsbesluiten uitmaken.

Melding te goeder trouw aan de FSMA door de erkende commissarissen en de aangeduide actuarissen of de personen die de verantwoordelijkheid hebben voor de taken van de actuariële functie van de in het eerste lid bedoelde feiten of beslissingen vormt geen inbreuk op ongeacht welke beperking inzake de openbaarmaking van informatie, opgelegd op grond van een contract of van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling, en leidt voor de betrokken personen tot geen enkele vorm van aansprakelijkheid met betrekking tot de inhoud van die melding.

Art. 17.De in artikel 61 van de programmawet (I) van 24 december 2002 bedoelde Commissie voor de Aanvullende Pensioenen voor Zelfstandigen heeft als opdracht advies te verstrekken over de besluiten die in uitvoering van deze titel worden genomen en overleg te plegen omtrent alle vragen inzake de toepassing van deze titel en zijn uitvoeringsbesluiten die haar door de bevoegde ministers of door de FSMA worden voorgelegd.

Zij kan uit eigen beweging adviezen geven over alle problemen inzake de toepassing van deze titel en zijn uitvoeringsbesluiten. HOOFDSTUK 6. - Strafbepalingen

Art. 18.Met een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met een geldboete van 25 tot 250 euro, of met één van die straffen alleen worden gestraft, de beheerders, zaakvoerders of lasthebbers van pensioeninstellingen die over de toepassing van deze titel wetens en willens onjuiste verklaringen hebben afgelegd aan de FSMA of aan de door haar gevolmachtigde persoon, of die hebben geweigerd de ter uitvoering van deze titel of zijn uitvoeringsbesluiten gevraagde inlichtingen te verstrekken.

Dezelfde straffen zijn van toepassing op de beheerders, commissarissen, aangeduide actuarissen of de personen die de verantwoordelijkheid hebben voor de taken van de actuariële functie, directeurs, zaakvoerders of lasthebbers van pensioeninstellingen die niet hebben voldaan aan de verplichtingen hun opgelegd door deze titel of zijn uitvoeringsbesluiten of die hebben meegewerkt aan de uitvoering pensioenovereenkomsten die in strijd zijn met deze titel of zijn uitvoeringsbesluiten.

Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn toepasselijk op de misdrijven in deze titel omschreven, zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van de in dit hoofdstuk bepaalde minimumbedragen. HOOFDSTUK 7. - Verjaring

Art. 19.Alle rechtsvorderingen tussen een zelfstandige actief als natuurlijke persoon, een meewerkende echtgenoot, een helper en/of een aangeslotene, enerzijds, en een pensioeninstelling, anderzijds, die voortvloeien uit of verband houden met een aanvullend pensioen of het beheer ervan, verjaren door verloop van vijf jaar vanaf de dag volgend op die waarop de benadeelde zelfstandige actief als natuurlijke persoon, de meewerkende echtgenoot, de helper of de aangeslotene kennis heeft gekregen of redelijkerwijze kennis had moeten krijgen, hetzij van het voorval dat het vorderingsrecht doet ontstaan, hetzij van de schade en van de identiteit van de daarvoor aansprakelijke persoon.

Alle rechtsvorderingen tussen een begunstigde, enerzijds, en een pensioeninstelling, anderzijds, die voortvloeien uit of verband houden met een aanvullend pensioen of het beheer ervan, verjaren door verloop van vijf jaar vanaf de dag volgend op die waarop de begunstigde kennis heeft gekregen of redelijkerwijze kennis had moeten krijgen, hetzij tegelijk van het bestaan van het aanvullend pensioen, van zijn hoedanigheid van begunstigde en van het voorval dat de prestaties opeisbaar doet worden, hetzij van de schade en van de identiteit van de daarvoor aansprakelijke persoon.

De verjaring loopt niet tegen minderjarigen, onbekwaamverklaarden en andere onbekwamen.

De verjaring loopt evenmin tegen de zelfstandige actief als natuurlijke persoon, de meewerkende echtgenoot, de helper, de aangeslotene of de begunstigde die zich door overmacht in de onmogelijkheid bevindt om binnen de hierboven vermelde verjaringstermijn op te treden.

De bepalingen van dit artikel zijn van dwingend recht. HOOFDSTUK 8. - Diverse bepalingen

Art. 20.In afwachting van de publicatie van het eerste gebundelde tweejaarlijkse verslag zoals bedoeld in artikel 15, worden de tweejaarlijks verslagen bedoeld in artikel 44, § 4, van de programmawet (I) van 24 december 2002 en in artikel 47 van de wet van 15 mei 2014 houdende diverse bepalingen gebundeld. HOOFDSTUK 9. - Wijzigingsbepalingen

Art. 21.In artikel 104, zevende lid, van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 30 juni 1971 en de wet van 19 oktober 2015, worden de woorden "in artikel 581" vervangen door de woorden "in de artikelen 578bis en 581".

Art. 22.Artikel 578bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 8 mei 2014, wordt aangevuld met de bepaling onder 6°, luidende : "6° van de geschillen tussen een zelfstandige actief als natuurlijke persoon, een meewerkende echtgenote, een helper, een aangeslotene of een begunstigde, enerzijds, en een pensioeninstelling, anderzijds, inzake aanvullende pensioenen bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet van 18 februari 2018 houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen en tot instelling van een aanvullend pensioen voor de zelfstandigen actief als natuurlijke persoon, voor de meewerkende echtgenoten en voor de zelfstandige helpers.".

Art. 23.In artikel 68, § 1, c), van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij de wet van 13 maart 2013, worden de woorden "evenals het aanvullend pensioen bepaald in artikel 42, 1°, van de programmawet van 24 december 2002" vervangen door de woorden "evenals de aanvullende pensioenen bepaald in artikel 42, 1°, van de programmawet (I) van 24 december 2002 en in artikel 2, 1°, van de wet van 18 februari 2018 houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen en tot instelling van een aanvullend pensioen voor de zelfstandigen actief als natuurlijke persoon, voor de meewerkende echtgenoten en voor de zelfstandige helpers of elk gelijkaardig voordeel dat een wettelijk pensioen aanvult".

Art. 24.In artikel 191, eerste lid, 7°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, vervangen bij de wet van 13 maart 2013 en gewijzigd bij de wetten van 5 mei 2014 en 18 maart 2016, worden de woorden "alsmede op het aanvullend pensioen bepaald in artikel 42, 1°, van de programmawet van 24 december 2002" vervangen door de woorden "alsmede op de aanvullende pensioenen bepaald in artikel 42, 1°, van de programmawet (I) van 24 december 2002 en in artikel 2, 1°, van de wet van 18 februari 2018 houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen en tot instelling van een aanvullend pensioen voor de zelfstandigen actief als natuurlijke persoon, voor de meewerkende echtgenoten en voor de zelfstandige helpers of op elk gelijkaardig voordeel dat een pensioen aanvult".

Art. 25.Artikel 45, § 1, 4°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, vervangen bij de wet van 3 maart 2011, wordt aangevuld met de bepalingen onder c) en d), luidende : "c. titel 4 van de wet van 15 mei 2014 houdende diverse bepalingen; d. titel 2 van de wet van 18 februari 2018 houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen en tot instelling van een aanvullend pensioen voor de zelfstandigen actief als natuurlijke persoon, voor de meewerkende echtgenoten en voor de zelfstandige helpers.".

Art. 26.In artikel 121, § 1, eerste lid, 4°, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 augustus 2002 en laatst gewijzigd bij de wet van 18 december 2016, worden de woorden ", artikel 46, § 2, van de wet van 15 mei 2014 houdende diverse bepalingen, artikel 14, § 2, van de wet van 18 februari 2018 houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen en tot instelling van een aanvullend pensioen voor de zelfstandigen actief als natuurlijke persoon, voor de meewerkende echtgenoten en voor de zelfstandige helpers" ingevoegd tussen de woorden "houdende diverse bepalingen inzake financiën" en het woord "alsook".

Art. 27.Artikel 122 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 2 augustus 2002 en laatst gewijzigd bij de wet van 18 april 2017, wordt aangevuld met de bepalingen onder 53° en 54°, luidende : "53° door de instelling en de inrichter bedoeld in artikel 46, § 1, van de wet van 15 mei 2014 houdende diverse bepalingen, tegen de maatregelen die de FSMA heeft genomen krachtens ditzelfde artikel; 54° door de pensioeninstelling en de personen bedoeld in artikel 13, derde lid, van de wet van 18 februari 2018 houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen en tot instelling van een aanvullend pensioen voor de zelfstandigen actief als natuurlijke persoon, voor de meewerkende echtgenoten en voor de zelfstandige helpers, tegen de maatregelen die de FSMA heeft genomen krachtens artikel 14 van voormelde wet.".

Art. 28.In artikel 74, § 1, 2°, van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen wordt een punt c) ingevoegd : "c) inzake pensioen, overlijden, invaliditeit en arbeidsongeschiktheid voor de zelfstandigen actief als natuurlijke persoon, de meewerkende echtgenoten en de helpers, zoals bedoeld in titel 2 van de wet van 18 februari 2018 houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen en tot instelling van een aanvullend pensioen voor de zelfstandigen actief als natuurlijke persoon, voor de meewerkende echtgenoten en voor de zelfstandige helpers."

Art. 29.In artikel 305 van de programmawet (I) van 27 december 2006, vervangen bij de wet van 15 mei 2014 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen de punten 4° en 5°, wordt een punt 4° /1 ingevoegd luidende : "4° /1 WAP zelfstandige natuurlijke persoon : titel 2 van de wet van 18 februari 2018 houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen en tot instelling van een aanvullend pensioen voor de zelfstandigen actief als natuurlijke persoon, voor de meewerkende echtgenoten en voor de zelfstandige helpers;"; 2° in punt 5°, worden de woorden "of in artikel 35, 1°, van de WAP bedrijfsleider" vervangen door de woorden ", in artikel 35, 1°, van de WAP bedrijfsleider of in artikel 2, 1°, van de WAP zelfstandige natuurlijke persoon" en worden de woorden "of de WAP bedrijfsleider" vervangen door de woorden ", de WAP bedrijfsleider of de WAP zelfstandige natuurlijke persoon";3° in punt 7°, worden de woorden "of van de WAP zelfstandige natuurlijke persoon" ingevoegd tussen de woorden "van de WAPZ" en "evenals" en worden de woorden "of de WAP bedrijfsleider" vervangen door de woorden ", de WAP bedrijfsleider of de WAP zelfstandige natuurlijke persoon";4° in punt 8°, worden de woorden "of in artikel 35, 12°, van de WAP bedrijfsleider" vervangen door de woorden ", in artikel 35, 12°, van de WAP bedrijfsleider of in artikel 2, 10°, van de WAP zelfstandige natuurlijke persoon" en worden de woorden "of de WAP bedrijfsleider" vervangen door de woorden ", de WAP bedrijfsleider of de WAP zelfstandige natuurlijke persoon";5° in punt 10°, worden de woorden ", de verworven reserves bedoeld in artikel 2, 8°, van de WAP zelfstandige natuurlijke persoon" ingevoegd tussen het woord "bedrijfsleider" en het woord "evenals";6° in punt 11°, worden de woorden "of in artikel 35, 11°, van de WAP bedrijfsleider" vervangen door de woorden ", in artikel 35, 11°, van de WAP bedrijfsleider of in artikel 2, 9°, van de WAP zelfstandige natuurlijke persoon".

Art. 30.In paragraaf 2 van artikel 306 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 15 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt tussen de punten 3° en 4°, een punt 3° /1 ingevoegd luidende : "3° /1 de toepassing, door de FSMA of andere daartoe gemachtigde instellingen, van de bepalingen met betrekking tot de aanvullende pensioenen voor de zelfstandigen actief als natuurlijke persoon, de meewerkende echtgenoten en de zelfstandige helpers, vervat in de WAP zelfstandige natuurlijke persoon en haar uitvoeringsbesluiten;"; 2° in de bepaling onder 4° worden de woorden "artikelen 59 et 60" vervangen door de woorden "artikelen 59, 60 en 1453/1";3° in het eerste lid, punt 6°, worden de woorden "en artikel 39, § 5, van de WAP bedrijfsleider" vervangen door de woorden ", artikel 39, § 5, van de WAP bedrijfsleider en artikel 6, § 5, van de WAP zelfstandige natuurlijke persoon";4° in het tweede lid worden de woorden ", 3° /1" ingevoegd tussen de woorden "3° " en ", 4° ".

Art. 31.In artikel 306/6, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 mei 2014, worden in punt 3 de woorden "of in artikel 39, § 1, 1°, punt 3, van de WAP bedrijfsleider" vervangen door de woorden ", in artikel 39, § 1, 1°, punt 3, van de WAP bedrijfsleider en in artikel 6, § 1, 1°, punt 3, van de WAP zelfstandige natuurlijke persoon".

Art. 32.Artikel 30 van de programmawet van 22 juni 2012, vervangen bij de wet van 27 december 2012, opgeheven door en hersteld bij de wet van 30 september 2017, wordt vervangen als volgt : "

Art. 30.§ 1. Wanneer op 1 januari van het jaar dat aan een bijdragejaar voorafgaat de som van het wettelijk pensioen en van de verworven reserves, of bij gebrek aan verworven reserves, van de reserves betreffende het aanvullend rust- en/of overlevingspensioen gedeeld door de in het derde lid bedoelde omzettingscoëfficiënt de pensioendoelstelling voor een zelfstandige, helper of meewerkende echtgenoot, zoals bedoeld in het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen overschrijdt, is de rechtspersoon of de natuurlijke persoon in het vierde kwartaal van elk bijdragejaar een bijzondere bijdrage verschuldigd. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder natuurlijke persoon, de zelfstandige actief als natuurlijke persoon in de zin van artikel 2, 5°, van de wet van 18 februari 2018 houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen en tot instelling van een aanvullend pensioen voor de zelfstandigen actief als natuurlijke persoon, voor de meewerkende echtgenoten en voor de zelfstandige helpers, hierna natuurlijke persoon genoemd.

Het in het eerste lid bedoelde aanvullend rust- en/of overlevingspensioen omvat elk aanvullend rust- en/of overlevingspensioen ongeacht het statuut van de betrokken persoon wanneer dit werd opgebouwd.

De in het eerste lid bedoelde verworven reserves of reserves worden vooraf gedeeld door een coëfficiënt die voor een maandelijkse rente in hoofde van een 65-jarige wordt vastgesteld door de Directie-Generaal Sociaal Beleid van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid op grond van prospectieve, geslachtsneutrale sterftetafels die worden vastgesteld op basis van de laatste demografische studies uitgevoerd door de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en het Federaal Planbureau, op grond van een interestvoet die overeenstemt met de gemiddelde interestvoet over de laatste 6 jaar van de OLO's op 10 jaar, op grond van een jaarlijkse indexering van de maandelijkse rente met 2 % per jaar en op grond van een overdraagbaarheid van die maandelijkse rente ten belope van 80 % ten gunste van een andere persoon met dezelfde leeftijd. Telkens nieuwe prospectieve sterftetafels worden opgesteld, wordt de omzettingscoëfficiënt herberekend, rekening houdend met de op dat ogenblik geldende hiervoor vermelde gemiddelde interestvoet.

De bijzondere bijdrage die door de rechtspersoon of natuurlijke persoon is verschuldigd bedraagt 3 % van het bedrag overeenstemmend met het aandeel van de rechtspersoon of natuurlijke persoon in de als volgt bepaalde verandering van de verworven reserves of, bij gebrek aan verworven reserves, van de reserves betreffende het aanvullend rust- en/of overlevingspensioen tijdens het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat.

Het bedrag van deze verandering stemt overeen met het verschil, wanneer dit positief is, tussen de verworven reserves of, bij gebrek aan verworven reserves, de reserves op 1 januari van het bijdragejaar en de verworven reserves of, bij gebrek aan verworven reserves, de reserves op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar. De verworven reserves of de reserves van het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat worden vooraf gekapitaliseerd tegen de rentevoet die overeenstemt met de gemiddelde interestvoet over de laatste 6 kalenderjaren, voorafgaand aan het bijdragejaar, van de OLO's op 10 jaar.

Als de verworven reserves of de reserves niet kunnen worden berekend op 1 januari van het bijdragejaar en/of op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het bijdragejaar door een gebeurtenis die in de loop van de opbouw van het aanvullend rust- en/of overlevingspensioen plaatsvond, dan worden deze als volgt berekend : - de verworven reserves of de reserves die normaal gezien moeten worden berekend op 1 januari van het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat, moeten worden berekend op het eerste tijdstip dat ze kunnen worden berekend na 1 januari van het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat. - de verworven reserves of de reserves die normaal gezien moeten worden berekend op 1 januari van het bijdragejaar, moeten worden berekend op het laatste tijdstip dat ze kunnen worden berekend vóór 1 januari van het bijdragejaar;

Voor de toepassing van deze paragraaf dient te worden verstaan onder : 1° wettelijk pensioen : 50 % van het plafond bedoeld in artikel 7, derde lid, van het koninklijk besluit nr.50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, voor het betrokken jaar, vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk van toepassing voor de werknemers, en desgevallend vermeerderd met 25 % van het plafond bedoeld in artikel 5, § 2 tweede lid, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie, in de loop van het betrokken jaar, vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk van toepassing voor zelfstandigen; 2° aanvullend rust- en/of overlevingspensioen : zowel datgene dat op het niveau van een onderneming als datgene dat desgevallend op het niveau van een bedrijfstak wordt opgebouwd. Bedoeld worden zowel aanvullende rust- en/of overlevingspensioenen waarvan de uitvoering wordt toevertrouwd aan een pensioeninstelling als diegenen die door provisies op de passiefzijde van de balans van de onderneming of door een bedrijfsleidersverzekering worden gefinancierd.

Voor aanvullende rust- en/of overlevingspensioenen die door provisies op de passiefzijde van de balans van de onderneming of door een bedrijfsleidersverzekering worden gefinancierd, worden met verworven reserves de bedragen bedoeld die aan de vzw SIGeDIS moeten worden meegedeeld overeenkomstig de instructies die voortvloeien uit artikel 5 van het koninklijk besluit van 25 april 2007 tot uitvoering van artikel 306 van de programmawet (I) van 27 december 2006; 3° basisbedrag : het bedrag bedoeld in artikel 39, tweede lid, van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen;4° loopbaanbreuk voor werknemers : het aantal reeds gepresteerde loopbaanjaren in het stelsel van de werknemers, gedeeld door 45;5° loopbaanbreuk voor zelfstandigen : het aantal reeds gepresteerde loopbaanjaren in het stelsel van de zelfstandigen, gedeeld door 45;6° pensioendoelstelling : het basisbedrag vermenigvuldigd met de loopbaanbreuk die rekening houdt met de loopbaan als werknemer en zelfstandige. De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de term "loopbaanjaar" definiëren.

De pensioeninstellingen delen aan de vzw SIGeDIS de gegevens mee op basis waarvan de inningsgrondslag voor de bijzondere bijdrage kan worden vastgesteld, overeenkomstig de richtlijnen gegeven krachtens artikel 5 van het koninklijk besluit van 25 april 2007 tot uitvoering van artikel 306 van de programmawet (I) van 27 december 2006, uiterlijk op 30 juni van elk bijdragejaar.

Opdat de pensioeninstellingen de hiervoor vermelde gegevens aan de vzw SIGeDIS zouden kunnen meedelen, bezorgen de rechtspersonen aan de pensioeninstellingen de lijst met de zelfstandigen die waren aangesloten bij de pensioentoezegging tijdens het jaar dat aan het bijdragejaar voorafgaat, de identificatienummers van de sociale zekerheid (INSZ) van de zelfstandigen evenals het ondernemingsnummer van de Kruispuntbank van ondernemingen (KBO) van de rechtspersoon uiterlijk op 28 februari van elk bijdragejaar.

De referentiebedragen voor de bepaling van het basisbedrag en van het wettelijk pensioen worden voor elk bijdragejaar vastgesteld door de bevoegde pensioendiensten en door hen ten laatste op 31 augustus van elk bijdragejaar meegedeeld aan de vzw SIGeDIS. De gegevens betreffende het aantal reeds gepresteerde loopbaanjaren en de verworven reserves of de reserves worden voor elk bijdragejaar vastgesteld door de vzw SIGeDIS. De vzw SIGeDIS deelt aan de rechtspersonen en natuurlijke personen de nodige gegevens mee voor de berekening en betaling van de bijzondere bijdrage uiterlijk op 30 september van elk bijdragejaar.

De vzw SIGeDIS stelt de gegevens die ze ontvangt ter beschikking van het RSVZ op basis van de instructies die deze laatste haar geeft. § 2. Iedere rechtspersoon en natuurlijke persoon die voor een bepaald bijdragejaar een bijzondere bijdrage bedoeld in § 1 verschuldigd is, moet deze bijdrage ten laatste op 31 december van dat jaar betalen. De bijdrage moet worden betaald aan het RSVZ. De bijdrage moet gestort worden op een door het RSVZ daartoe specifiek geopende rekening.

Op het gedeelte van de bijdrage dat niet tijdig betaald werd, wordt een verhoging toegepast van 1 pct. per maand vertraging in de betaling van de bijdrage en dit te rekenen vanaf de eerste kalendermaand vertraging volgend op de uiterste betalingsdatum voorzien in het eerste lid. Deze verhoging wordt toegepast tot en met de maand waarin de rechtspersoon en natuurlijke persoon de verschuldigde bijdrage betaald hebben, of waarin een gerechtelijke procedure werd ingeleid, of waarin een dwangbevel met bevel tot betaling van de verschuldigde bijdragen aan de rechtspersoon en natuurlijke persoon werd betekend. § 3. Het RSVZ is belast met de invordering van de bijdragen, de verhogingen en de kosten, desgevallend langs gerechtelijke weg.

Onverminderd zijn recht om voor de rechter te dagvaarden, kan het RSVZ als inninginstelling van de bijdrage de bedragen die hem verschuldigd zijn eveneens bij wijze van dwangbevel invorderen.

Het RSVZ kan de terugbetaling vorderen van de kosten die veroorzaakt zijn door de herinneringsbrieven die het, eventueel via gerechtsdeurwaarder, heeft moeten versturen in geval van vertraging in bijdragebetaling.

De invordering van de in deze afdeling bedoelde bijdrage verjaart na vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarvoor ze verschuldigd is.

De verjaring wordt gestuit : 1° op de in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek bepaalde wijze;2° met een aangetekende brief of een deurwaardersaanmaning waarbij het RSVZ de verschuldigde bijdrage opeist. De vordering tot terugbetaling van een ten onrechte betaalde bijdrage verjaart na vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op dat waarin de onverschuldigde bijdrage werd betaald.

De verjaring bedoeld in het vorige lid wordt gestuit : 1° op de in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek bepaalde wijze;2° met een aangetekende brief die door de rechtspersoon of natuurlijke persoon gericht wordt aan het RSVZ, en waarbij de terugbetaling van de ten onrechte betaalde bijdrage wordt opgeëist. § 4. De in dit artikel bedoelde bijdrage is, wat de inkomstenbelastingen betreft, van dezelfde aard als de bijdragen die verschuldigd zijn ter uitvoering van de sociale wetgeving. § 5. De krachtens de bepalingen van deze afdeling geïnde bedragen worden, na aftrek van de beheerskosten van het RSVZ betreffende de bijdrage, toegewezen aan het globaal financieel beheer van het sociaal statuut der zelfstandigen bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk 1 van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels. De beheerskosten met betrekking tot deze bijdrage worden door het RSVZ jaarlijks berekend in het kader van de afsluiting van de rekeningen. § 6. De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad : 1° de gegevens die de rechtspersoon en natuurlijke persoon aan het RSVZ moeten meedelen, evenals de wijze waarop deze gegevens moeten worden meegedeeld;2° de wijze van betaling;3° de gevallen waarin kan afgezien worden van de toepassing van de verhogingen;4° de gevallen waarin het RSVZ kan afzien van de invordering van de bijdragen en het toebehoren ervan wanneer deze invordering al te onzeker of te bezwarend blijkt in verhouding tot het bedrag van de in te vorderen sommen;5° de nadere modaliteiten voor de inning van deze bijzondere bijdrage;6° de nadere regels voor de terugbetaling van betaalde onverschuldigde bijdragen.Hij kan in dit kader voorzien in moratoriumintresten; 7° de nadere regels voor het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze afdeling § 7.Het RSVZ is belast met de controle van de verplichtingen die voortvloeien uit de bepalingen van dit artikel. Hiertoe gebruikt het een geïnformatiseerde gegevensbank die de identiteitsgegevens van de rechtspersonen en natuurlijke personen, de gegevens die de rechtspersonen en natuurlijke personen aan het RSVZ moeten meedelen, de persoonlijke identificatiegegevens - zoals bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen - van de zelfstandigen en de gegevens overgemaakt door de vzw SIGeDIS, en de pensioeninstellingen bevat.". HOOFDSTUK 1 0. - Inwerkingtreding

Art. 33.Met uitzondering van artikel 21, dat in werking treedt op de dag van de publicatie van deze wet in het Belgisch Staatsblad, treedt deze titel in werking 3 maanden na de publicatie ervan in het Belgisch Staatsblad.

TITRE III. - Wijzigingen van de programmawet (I) van 24 december 2002, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, van het Sociaal Strafwetboek en van titel 4 van de wet van 15 mei 2014 houdende diverse bepalingen HOOFDSTUK 1. - Afschaffing van de Raad voor het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen en hervorming van de Commissie voor het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen

Art. 34.Artikel 60 van de Programmawet (I) van 24 december 2002 wordt opgeheven.

Art. 35.In artikel 61 van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 15 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° De woorden "Commissie voor het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen" worden telkens vervangen door de woorden "Commissie voor de Aanvullende Pensioenen voor Zelfstandigen";2° In § 1, worden de woorden ", de Raad voor het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen" opgeheven.

Art. 36.In artikel 80 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 27 oktober 2006 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "Commissie voor het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen" vervangen door de woorden "Commissie voor de aanvullende pensioenen voor Zelfstandigen";2° de woorden ", de Raad voor het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen" en de woorden ", de Raad" worden geschrapt.

Art. 37.Artikel 49 van de wet van 15 mei 2014 houdende diverse bepalingen wordt opgeheven.

Art. 38.In artikel 50 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "Commissie voor het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen" telkens vervangen door de woorden "Commissie voor de aanvullende pensioenen voor zelfstandigen";2° de woorden ", de Raad voor het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen" worden opgeheven.

Art. 39.Telkens wanneer een wettelijke of reglementaire bepaling de Commissie voor het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen vermeldt of bedoelt, moet deze worden gelezen alsof zij de Commissie voor de Aanvullende Pensioenen voor Zelfstandigen vermeldt of bedoelt. HOOFDSTUK 2. - Overgangsbepaling bij de maatregelen ter versterking van het aanvullende karakter van de aanvullende pensioenen ten opzichte van de rustpensioenen

Art. 40.In de Programmawet (I) van 24 december 2002 wordt een artikel 65/4 ingevoegd, luidende : "

Art. 65/4.In afwijking van artikel 49, § 1, voor de aangeslotenen die in 2016 de leeftijd van 55 jaar of meer bereiken, mogen de aanvullende pensioenprestatie en de verworven reserves eveneens uitbetaald worden vanaf het ogenblik waarop de aangeslotene de leeftijd van 60 jaar bereikt, voor zover de pensioenovereenkomst zoals van kracht voor de datum van inwerkingtreding van de wet van 18 december 2015 tot waarborging van de duurzaamheid en het sociale karakter van de aanvullende pensioenen en tot versterking van het aanvullende karakter ten opzichte van de rustpensioenen het toelaat, op voorwaarde dat de aangeslotene aan één van de volgende criteria voldoet : 1° De aangeslotene verkreeg na 30 september 2010 en voor 1 oktober 2015 de uitkering bedoeld in artikel 7 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen;2° De aangeslotene verkreeg na 30 september 2010 en voor 1 oktober 2015 een gehele of gedeeltelijke vrijstelling van sociale bijdragen van de Commissie voor vrijstelling van bijdragen bedoeld in artikel 22 van het koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen; 3° De aangeslotene die sociale bijdragen verschuldigd was overeenkomstig artikel 12, § 1, of artikel 13bis, § 2, 1°, van het voornoemd koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967 verkeerde op een gegeven moment na 30 september 2010 en voor 1 oktober 2015 in een toestand van gerechtelijke reorganisatie; 4° De vennootschap waarvan de aangeslotene, die sociale bijdragen verschuldigd was overeenkomstig artikel 12, § 1, of artikel 13bis, § 2, 1°, van het voornoemd koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967, tijdens de referteperiode bedrijfsleider was in de zin van artikel 32, eerste lid, 1° en 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 verkeerde op een gegeven moment tijdens de referteperiode na 30 september 2010 en voor 1 oktober 2015 in een toestand van gerechtelijke reorganisatie; 5° Ten eerste overschrijden de beroepsinkomsten van de aangeslotene die geen beroepsinkomsten aangeeft zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1° en 2°, Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vastgesteld overeenkomstig artikel 11, § 2, eerste, derde en zevende lid van het voornoemd koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967, van minstens één aanslagjaar gelegen tussen 1 januari 2012 en 31 december 2016, 1, 5 keer het bedrag bedoeld in artikel 12, § 1, tweede lid, van hetzelfde koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 niet.

Ten tweede zijn deze beroepsinkomsten lager dan de beroepsinkomsten uit de twee voorgaande aanslagjaren.

Enkel de beroepsinkomsten van aanslagjaren waarin de aangeslotene sociale bijdragen verschuldigd was overeenkomstig artikel 12, § 1, of § 1ter, of artikel 13bis, § 2, 1°, van hetzelfde koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 komen in aanmerking.

Het bewijs van de situaties bedoeld in punten 1°, 2° en 5° wordt geleverd aan de hand van een attest van de vrije sociale verzekeringskas voor zelfstandigen, opgericht overeenkomstig artikel 20, § 1, van het voornoemd koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, of van de Nationale Hulpkas bedoeld in artikel 20, § 3, van hetzelfde koninklijk besluit nr. 38 waarbij de aangeslotene zich aansloot.

Art. 41.In de wet van 15 mei 2014 houdende diverse bepalingen wordt een artikel 55/7 ingevoegd, luidende : "

Art. 55/7.§ 1. In afwijking van artikel 40, § 1, voor de aangeslotenen die in 2016 de leeftijd van 55 jaar of meer bereiken, mogen de aanvullende pensioenprestatie en de verworven reserves eveneens uitbetaald worden vanaf het ogenblik waarop de aangeslotene de leeftijd van 60 jaar bereikt, voor zover de pensioenovereenkomst zoals van kracht voor de datum van inwerkingtreding van de wet van 18 december 2015 tot waarborging van de duurzaamheid en het sociale karakter van de aanvullende pensioenen en tot versterking van het aanvullende karakter ten opzichte van de rustpensioenen het toelaat, op voorwaarde dat de aangeslotene aan één van de volgende criteria voldoet : 1° De aangeslotene verkreeg na 30 september 2010 en voor 1 oktober 2015 de uitkering bedoeld in artikel 7 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen;2° De vennootschap waarvan de aangeslotene die sociale bijdragen verschuldigd was overeenkomstig artikel 12, § 1, of artikel 13bis, § 2, 1°, van het koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, tijdens de referteperiode bedrijfsleider was in de zin van artikel 32, eerste lid, 1° en 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 verkeerde op een gegeven moment tijdens de referteperiode na 30 september 2010 en voor 1 oktober 2015 in een toestand van gerechtelijke reorganisatie.

Het bewijs van de situatie bedoeld in punt 1 wordt geleverd aan de hand van een attest van de vrije sociale verzekeringskas voor zelfstandigen, opgericht overeenkomstig artikel 20, § 1, van het voornoemde koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, of van de Nationale Hulpkas bedoeld in artikel 20, § 3, van hetzelfde koninklijk besluit nr. 38 waarbij de aangeslotene zich aansloot. § 2. Aan de aangeslotene die de toepassing bekomt van artikel 65/4 van de Programmawet (I) van 24 december 2002 mogen de aanvullende pensioenprestatie en de verworven reserves eveneens uitbetaald worden vanaf het ogenblik waarop de aangeslotene de leeftijd van 60 jaar bereikt, voor zover de pensioenovereenkomst zoals van kracht voor de datum van inwerkingtreding van de voornoemde wet van 18 december 2015 het toelaat.". HOOFDSTUK 3. - Diverse bepalingen

Art. 42.In artikel 44 van de programmawet (I) van 24 december 2002 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, vervangen bij de wet van 25 april 2014, worden de woorden "artikel 11, § 2, eerste, tweede, vierde, vijfde, zesde en zevende lid" vervangen door de woorden "artikel 11, § 2, eerste, derde, vijfde, zesde, zevende en achtste lid";2° paragraaf 2/2, ingevoegd bij de wet van 25 april 2014, wordt vervangen als volgt : " § 2/2.De beroepsinkomsten, bedoeld in §§ 2 en 2/1 worden vermenigvuldigd met de breuk, die in het begin van elk kalenderjaar door de Koning wordt vastgesteld, in uitvoering van artikel 11, § 3, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.".

Art. 43.In artikel 48, § 4, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 15 mei 2014, worden telkens de woorden "de uitvoering van" geschrapt.

Art. 44.In artikel 26, § 6, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid worden telkens de woorden "de uitvoering van" geschrapt.

Art. 45.Artikel 52 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 46.Artikel 54 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 29 februari 2016, wordt vervangen als volgt : "

Art. 54.Met een gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met een geldboete van 25 tot 250 EUR, of met één van die straffen alleen worden gestraft, de beheerders, zaakvoerders of lasthebbers van pensioeninstellingen en van andere rechtspersonen belast met de uitvoering van de solidariteitstoezegging en de inrichters en werkgevers of hun lasthebbers die over de toepassing van deze titel wetens en willens onjuiste verklaringen hebben afgelegd aan de FSMA of aan de door hem gevolmachtigde persoon, of die hebben geweigerd de ter uitvoering van deze titel of haar uitvoeringsbesluiten gevraagde inlichtingen te verstrekken.

Dezelfde straffen zijn van toepassing op de beheerders, commissarissen, aangeduide actuarissen of de personen die de verantwoordelijkheid hebben voor de taken van de actuariële functie, directeurs, zaakvoerders of lasthebbers van pensioeninstellingen en van andere rechtspersonen belast met de uitvoering van de solidariteitstoezegging en de inrichters en werkgevers of hun lasthebbers die niet hebben voldaan aan de verplichtingen die hun opgelegd door deze titel of zijn uitvoeringsbesluiten of die hebben meegewerkt aan de uitvoering van pensioentoezeggingen die in strijd zijn met deze titel of zijn uitvoeringsbesluiten.

Dezelfde straffen zijn van toepassing indien inbreuken op de discriminatieverboden bedoeld in de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, in de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen en in de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, leiden tot een inbreuk op het in artikel 14, § 1, bedoelde discriminatieverbod.

Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn van toepassing op de misdrijven in deze titel omschreven, zonder dat het bedrag van de geldboete lager mag zijn dan 40 % van de in dit hoofdstuk bepaalde minimumbedragen."

Art. 47.Artikel 54bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 29 februari 2016, wordt opgeheven.

Art. 48.In boek 2, hoofdstuk 9, van het Sociaal Strafwetboek, wordt de afdeling 9/1 luidende "De verplichtingen van de werkgevers, de inrichters, de pensioeninstellingen en de rechtspersoon belast met de uitvoering van de solidariteitstoezegging inzake aanvullende pensioenen" en bestaande uit de artikelen 225/1 tot 225/9, ingevoegd bij de wet van 29 februari 2016, opgeheven.

Art. 49.In artikel 35 van de wet van 15 mei 2014 houdende diverse bepalingen, gewijzigd bij de wet van 18 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In punt 1° wordt in de Nederlandstalige tekst het woord "verplichte" vervangen door het woord "gedane"; 2. Punt 12° wordt als volgt vervangen : "12° pensioeninstelling : een onderneming of instelling bedoeld in de Boeken II en III van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen, of in artikel 2, 1°, van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, die wordt belast met de uitvoering van de pensioentoezegging;"; 3° In punt 15° worden de woorden "de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen" vervangen door "de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen";4° Het punt 17° wordt opgeheven.

Art. 50.In artikel 39, § 5, van dezelfde wet worden telkens de woorden "de uitvoering van" geschrapt.

Art. 51.Artikel 46, § 5, van dezelfde wet wordt opgeheven.

TITEL IV. - Wijzigingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992

Art. 52.In artikel 17, § 1, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de wet van 22 december 1998 en gewijzigd bij de wetten van 28 april 2003 en 27 december 2005, worden de woorden "artikel 34, § 1, 2° bis," vervangen door de woorden "artikel 34, § 1, 2° bis en 2° ter,".

Art. 53.In artikel 34, § 1, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 28 december 1992, 17 mei 2000, 19 juli 2000, 24 december 2002, 28 april 2003, 27 december 2004, 8 mei 2014 en 25 december 2017, wordt een bepaling onder 2° ter ingevoegd, luidende : "2° ter aanvullende pensioenen van zelfstandigen als bedoeld in titel II van de wet van 18 februari 2018 houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen en tot instelling van een aanvullend pensioen voor de zelfstandigen actief als natuurlijke persoon, voor de meewerkende echtgenoten en voor de zelfstandige helpers;".

Art. 54.In artikel 39, § 2, 2°, d, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 27 december 2005, worden de woorden "van het artikel 1451, 1° ;" vervangen door de woorden "van artikel 1451, 1° of 1° bis;".

Art. 55.In artikel 59, § 4, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 april 2003, worden in de bepaling onder het eerste streepje de woorden "of artikel 1453" vervangen door de woorden ", artikel 1453 of artikel 1453/1".

Art. 56.In artikel 1451 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de wetten van 17 november 1998, 25 januari 1999, 17 mei 2000, 24 december 2002, 28 april 2003, 27 december 2004, 27 december 2005, 27 december 2006 en 8 mei 2014, wordt een bepaling onder 1° bis ingevoegd, luidende : "1° bis als bijdragen en premies voor een aanvullend pensioen als bedoeld in artikel 34, § 1, 2° ter;".

Art. 57.In titel II, hoofdstuk III, afdeling 1, onderafdeling IIbis, van hetzelfde Wetboek, wordt een onderdeel B/1 ingevoegd met als opschrift : "B/1.- Bijdragen en premies betaald voor een aanvullend pensioen voor zelfstandigen".

Art. 58.In titel II, hoofdstuk III, afdeling 1, onderafdeling IIbis, onderdeel B/1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 57, wordt een artikel 1453/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 1453/1.§ 1. De in artikel 1451, 1° bis bedoelde bijdragen en premies komen voor een belastingvermindering in aanmerking onder de volgende voorwaarden en binnen de volgende grenzen : 1° de bijdragen en premies zijn definitief gestort aan een in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigde verzekeringsonderneming of instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen;2° de wettelijke en extra-wettelijke uitkeringen naar aanleiding van de pensionering, uitgedrukt in jaarlijkse renten en berekend op basis van een normale duur van de beroepswerkzaamheid van 40 jaar, bedragen niet meer dan 80 pct.van het referentie-inkomen. Een indexering van de renten is toegelaten; 3° de belastingplichtige houdt de bewijsstukken ter beschikking van de administratie die de vaststelling mogelijk maken van de echtheid en het bedrag van de betalingen en het naleven van de in het 1° en 2° vermelde voorwaarden en grenzen. Voor de toepassing van het eerste lid, 2° : 1° is het referentie-inkomen gelijk aan het gemiddelde van de in de artikelen 23, § 1, 1° en 2°, en 30, 3°, bedoelde inkomsten van de belastingplichtige van de drie vorige belastbare tijdperken, met uitzondering van de meerwaarden, na aftrek van de andere dan de in artikel 52, 7°, et 7° bis, bedoelde beroepskosten.De in artikel 23, § 1, 2°, bedoelde inkomsten die geen betrekking hebben op een activiteit als zelfstandige als bedoeld in artikel 2, 2° tot 5°, van de wet van 18 februari 2018 houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen en tot instelling van een aanvullend pensioen voor de zelfstandigen actief als natuurlijke persoon, voor de meewerkende echtgenoten en voor de zelfstandige helpers, worden hierbij buiten beschouwing gelaten; 2° worden, om na te gaan of aldaar bedoelde begrenzing in acht wordt genomen voor uitkeringen in kapitaal, die uitkeringen omgezet in een rente op basis van de gegevens in een door de Koning vastgestelde tabel die, zonder rekening te houden met de overdraagbaarheid of de indexering van de uitgestelde rente binnen de grens van 2 pct.per jaar te rekenen vanaf de aanvang ervan, voor onderscheiden leeftijden van de rente, het nodig geachte kapitaal, inclusief winstdeelnemingen, vermeldt voor een per twaalfden na vervallen termijn betaalbare rente van 1 euro. Zo nodig, mogen de gegevens van de tabel worden aangepast om rekening te houden met de overdraagbaarheid of de indexering van de uitgestelde rente binnen de grens van 2 pct. per jaar te rekenen vanaf de aanvang van de rente; 3° wordt de begrenzing tot 80 pct.beoordeeld ten opzichte van het totale bedrag van de wettelijke pensioenen en van de op jaarbasis berekende extra-wettelijke pensioenen, waaronder het extrawettelijk pensioen gevormd met bijdragen als bedoeld in artikel 52, 7° bis, betaald voor de jaren van beroepswerkzaamheid die overeenkomstig de bepaling onder 4° in de teller van de loopbaanbreuk in aanmerking worden genomen. De uitkeringen op grond van pensioensparen en van andere individuele levensverzekeringen dan die welke worden gesloten ter uitvoering van een individuele aanvullende pensioentoezegging inzake een rust- en/of overlevingspensioen worden niet in aanmerking genomen; 4° wordt om de rente te berekenen op basis van de duur van de beroepswerkzaamheid, 80 pct.van het referentie-inkomen vermenigvuldigd met een breuk met als teller het aantal werkelijk gepresteerde jaren waarin een beroepswerkzaamheid werd uitgeoefend als zelfstandige als bedoeld in artikel 2, 2° tot 5°, van de wet van 18 februari 2018 houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen en tot instelling van een aanvullend pensioen voor de zelfstandigen actief als natuurlijke persoon, voor de meewerkende echtgenoten en voor de zelfstandige helpers vanaf het kwartaal van het sluiten van de pensioenovereenkomst, desgevallend verhoogd met maximaal 10 vanaf 1 januari 2018 daadwerkelijk gepresteerde jaren van beroepswerkzaamheid voorafgaand aan het sluiten van de pensioenovereenkomst, en het nog te presteren aantal jaren van de beroepswerkzaamheid tot de pensioenleeftijd en als noemer 40 jaar; 5° kunnen de uitkeringen die overeenkomen met vanaf 1 januari 2018 reeds gepresteerde jaren van beroepsactiviteit voorafgaand aan het kwartaal van het sluiten van de pensioenovereenkomst die in de teller van de loopbaanbreuk in aanmerking worden genomen, worden gefinancierd onder de vorm van één of meerdere bijdragen of premies; 6° mag de overdraagbaarheidscoëfficiënt van de toekenningen ten voordele van de langstlevende echtgenoot waarin de pensioenovereenkomst voorziet, niet meer bedragen dan 80 pct.; 7° komen de bijdragen en premies slechts voor de belastingvermindering in aanmerking in zover ze jaarlijks niet hoger zijn dan de bedragen die verschuldigd zijn krachtens de pensioenovereenkomst. Wanneer de belastingplichtige slechts in één van de drie vorige belastbare tijdperken inkomsten als bedoeld in het tweede lid, 1°, heeft behaald, is het referentie-inkomen gelijk aan de in dat belastbare tijdperk behaalde in aanmerking te nemen inkomsten. Wanneer de belastingplichtige slechts in twee van de drie vorige belastbare tijdperken inkomsten als bedoeld in het tweede lid, 1°, heeft behaald, is het referentie-inkomen gelijk aan het gemiddelde van de in die twee belastbare tijdperken behaalde in aanmerking te nemen inkomsten.

Wanneer de belastingplichtige in geen van de drie vorige belastbare tijdperken inkomsten als bedoeld in het tweede lid, 1°, heeft behaald, wordt het referentie-inkomen bepaald op basis van de in het belastbare tijdperk zelf behaalde in aanmerking te nemen inkomsten. § 2. Voorschotten op prestaties, inpandgevingen van pensioenrechten voor het waarborgen van een lening en de toewijzing van de afkoopwaarde aan de wedersamenstelling van een hypothecair krediet vormen geen beletsel voor de definitieve storting van de bijdragen en premies vereist door paragraaf 1, eerste lid, 1°, wanneer ze worden toegestaan om het de belastingplichtige mogelijk te maken in de Europese Economische Ruimte gelegen onroerende goederen die in België of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte belastbare inkomsten opbrengen, te verwerven, te bouwen, te verbeteren, te herstellen of te verbouwen en op voorwaarde dat de voorschotten en leningen terugbetaald worden zodra de voormelde goederen uit het vermogen van de zelfstandige verdwijnen.

De in het eerste lid bedoelde beperking moet ingeschreven zijn in de pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 2, 7°, van de wet van 18 februari 2018 houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen en tot instelling van een aanvullend pensioen voor de zelfstandigen actief als natuurlijke persoon, voor de meewerkende echtgenoten en voor de zelfstandige helpers. § 3. De Koning kan de inhoud en vorm van de bewijsstukken vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°, en de toepassingsmodaliteiten van de belastingvermindering verder bepalen.".

Art. 59.Artikel 1454, 3°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 december 2002, wordt aangevuld met de woorden "of van artikel 1451, 1° bis".

Art. 60.In artikel 169, § 1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 8 mei 2014, worden de woorden "en 2° ter," ingevoegd tussen de woorden "artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a tot c, "en de woorden "waarop voorschotten".

Art. 61.In artikel 171 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 december 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 1° wordt aangevuld met een bepaling onder j, luidende : "j) kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 2°, c), indien anders uitgekeerd;"; 2° in de bepaling onder 2° wordt de bepaling onder c) hersteld als volgt : "c) de kapitalen en afkoopwaarden die inkomsten vormen als bedoeld in artikel 34, § 1, 2° ter, die niet belastbaar zijn overeenkomstig artikel 169, § 1, wanneer ze aan de rechthebbende worden uitgekeerd bij leven vanaf de leeftijd waarop hij voldoet aan de voorwaarden om zijn al dan niet vervroegd rustpensioen op te nemen of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is;".

Art. 62.In artikel 243, derde lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de programmawet van 25 december 2017 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de inleidende zin worden de woorden "artikelen 126 tot 129, 1451, 1° en 4°, 1452 tot 1453" vervangen door de woorden "artikelen 126 tot 129, 1451, 1°, 1° bis en 4°, 1452 tot 1453/1";b) in de bepaling onder 1° worden de woorden "in artikel 1451, 1° " vervangen door de woorden "in artikel 1451, 1° en 1° bis".

Art. 63.In artikel 243/1, 1° bis, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 25 december 2016 en vervangen bij de programmawet van 25 december 2017, worden de woorden "in artikel 1451, 1° " vervangen door de woorden "in artikel 1451, 1° en 1° bis".

Art. 64.In artikel 244, 1° bis, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de programmawet van 25 december 2017, worden de woorden "in artikel 1451, 1° " vervangen door de woorden "in artikel 1451, 1° en 1° bis".

Art. 65.In artikel 364ter, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, worden de woorden "of in artikel 1451, 1°, " vervangen door de woorden "of in artikel 1451, 1° of 1° bis,".

Art. 66.Deze titel is van toepassing vanaf aanslagjaar 2019.

TITEL V. - Wijzigingen van het Wetboek van diverse rechten en taksen

Art. 67.Artikel 1751, § 2, van het Wetboek van diverse rechten en taksen, vervangen bij de wet van 28 april 2003 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2005 en 27 december 2006, wordt aangevuld met een bepaling onder 7°, luidende : "7° de pensioenovereenkomsten als bedoeld in artikel 2, 7°, van de wet van 18 februari 2018 houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen en tot instelling van een aanvullend pensioen voor de zelfstandigen actief als natuurlijke persoon, voor de meewerkende echtgenoten en voor de zelfstandige helpers.".

Art. 68.In artikel 1762, 8°, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden "artikel 34, § 1, 2° en 2° bis" vervangen door de woorden "artikel 34, § 1, 2°, 2° bis en 2° ter".

Art. 69.Deze titel treedt in werking drie maanden na de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad.

TITEL VI. - Inwerkingtreding

Art. 70.Deze wet treedt in werking op de dag van zijn publicatie in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van de bepalingen waarvan de datum van inwerkingtreding bepaald wordt bij de artikelen 33, 66, 69, 71 en 72.

Art. 71.Artikel 42, 1°, heeft uitwerking met ingang van 2 oktober 2015.

Art. 72.Artikel 49 heeft uitwerking met ingang van 23 maart 2016, met uitzondering van punt 1° dat uitwerking heeft met ingang van 29 juni 2014.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met `s Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 18 februari 2018.

FILIP Van Koningswege : De minister van Economie, K. PEETERS De minister van Zelfstandigen, D. DUCARME De minister van Pensioenen, D. BACQUELAINE De minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT Met `s Lands zegel gezeld : De minister van Justitie, K. GEENS _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) Stukken : 54 2891 Integraal Verslag : 8 februari 2018

^