gepubliceerd op 10 mei 2006
Wet betreffende de agenten van politie, hun bevoegdheden en de voorwaarden waaronder hun opdrachten worden vervuld
1 APRIL 2006. - Wet betreffende de agenten van politie, hun bevoegdheden en de voorwaarden waaronder hun opdrachten worden vervuld (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Politie over het wegverkeer
Art. 2.Artikel 29, § 2, van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, gewijzigd bij de wet van 20 juli 2005, wordt aangevuld met het volgende lid : « Het niet meer strafrechtelijk bestrafte parkeren bedoeld in het tweede lid kan, tot een datum bepaald door de Koning, door de agenten van politie worden vastgesteld met het oog op de vestiging van een parkeerretributie of -belasting, verschuldigd krachtens de wet van 22 februari 1965 waarbij aan de gemeenten wordt toegestaan parkeergeld op motorrijtuigen in te voeren. »
Art. 3.In artikel 4 van de wet van 18 februari 1969 betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over de weg, de spoorweg of de waterweg, worden de woorden « op de leden van de rijkswacht en van de politie » vervangen door de woorden « op de leden van het operationeel kader van de federale politie en van de lokale politie ». HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van de wet op het politieambt
Art. 4.In artikel 7, eerste lid, van de wet op het politieambt, gewijzigd bij de wet van 7 december 1998, worden de woorden « de politieambtenaren » en « deze politieambtenaren » respectievelijk vervangen door de woorden « de leden van het operationeel kader van de politiediensten » en « deze leden van het operationeel kader ».
Art. 5.In artikel 25, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 7 december 1998, worden de woorden « De politieambtenaren » vervangen door de woorden « De leden van het operationeel kader van de politiediensten ».
Art. 6.In Hoofdstuk IV, Afdeling 1, van dezelfde wet wordt een Onderafdeling 4 ingevoegd, die de artikelen 44/12 tot 44/17 omvat, luidende : « Onderafdeling 4 : De vorm waarin en de voorwaarden waaronder de opdrachten door de agenten van politie worden vervuld
Art. 44/12.In geval van noodzaak, verlenen de agenten van politie bijstand aan de politieambtenaren, wanneer zij daartoe worden verzocht.
Art. 44/13.Op bevel van, naar gelang van het geval, een officier van bestuurlijke politie of een officier van gerechtelijke politie : 1° verlenen de agenten van politie bijstand aan de politieambtenaren in de uitvoering van doorzoekingen van gebouwen en vervoermiddelen bedoeld in artikel 27 en van veiligheids- en gerechtelijke fouilleringen bedoeld in artikel 28;2° staan zij in, onder zijn verantwoordelijkheid, voor de bewaking van personen die van hun vrijheid zijn beroofd in uitvoering van de artikelen 15, 1° en 2°, 31 en 34.
Art. 44/14.De in de artikelen 44/12 en 44/13, 1°, bedoelde bijstand wordt, onder de verantwoordelijkheid van de politieambtenaar aan wie de bijstand wordt verleend of van de officier van bestuurlijke of gerechtelijke politie die er het bevel toe heeft gegeven, door de agenten van politie verleend met naleving van de voorwaarden waaraan deze wet de uitvoering van de opdrachten van een politieambtenaar onderwerpt, in het bijzonder die welke bepaald zijn in de artikelen 1 en 37 wanneer de verleende bijstand een beroep op dwang noodzaakt.
Art. 44/15.De agenten van politie kunnen, tot de tussenkomst van een politieambtenaar die zij onmiddelijk op de hoogte brengen, de persoon die een misdaad of een wanbedrijf pleegt of zopas heeft gepleegd, ophouden. Zij kunnen, in dezelfde omstandigheden, een persoon ophouden die wordt vervolgd door het openbaar geroep.
In dezelfde gevallen kunnen de agenten van politie overgaan tot een veiligheidsfouillering overeenkomstig de nadere regels bedoeld in artikel 28, § 1, tweede lid, wanneer er, omwille van zijn gedraging, van materiële aanwijzingen of van de omstandigheden, redelijke gronden zijn om te geloven dat de opgehouden persoon wapens of voorwerpen bij zich heeft die gevaarlijk zijn voor de openbare orde.
In dezelfde gevallen kunnen zij het voertuig of het transportmiddel waarvan de in het eerste lid bedoelde persoon vermoedelijk gebruik heeft gemaakt, ophouden tot de tussenkomst van een politieambtenaar die het vervolgens, onder de voorwaarden van artikel 29, kan doorzoeken wanneer zij, op grond van materiële aanwijzingen, redelijke grond hebben om te geloven dat dit voertuig of dit vervoermiddel gediend heeft om de inbreuk te plegen of om er voor de openbare orde gevaarlijke voorwerpen, bewijsmateriaal of bewijsstukken van de inbreuk in onder te brengen.
De agenten van politie mogen, indien de politiemaatregelen bedoeld in de leden 1 tot 3 het vereisen, beroep doen op dwang onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 1 en 37.
Art. 44/16.De agenten van politie die zich aan de woning van een persoon aanbieden, doen van hun hoedanigheid blijken door middel van het legitimatiebewijs waarvan zij houder zijn.
Art. 44/17.De agenten van politie worden gelijkgesteld met politieambtenaren voor de toepassing van de artikelen 30, 35, 36, 42, 43, 44/7 en 44/11. »
Art. 7.In artikel 45 van dezelfde wet wordt het woord « politieambtenaren » vervangen door de woorden « leden van het operationeel kader ». HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus
Art. 8.Artikel 58 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, wordt vervangen als volgt : «
Art. 58.Onverminderd de bepalingen van de wet op het politieambt en behalve de bevoegdheden die hen zijn toegekend inzake de politie over het wegverkeer en die om toe te zien op de naleving van gemeentelijke politieverordeningen, mogen de agenten van politie geen opdrachten van bestuurlijke of gerechtelijke politie uitvoeren.
Zij zijn bevoegd om een verkeersongeval en de gevolgen ervan vast te stellen en er proces-verbaal van op te stellen.
Binnen de bevoegdheden bedoeld in het eerste en het tweede lid kunnen zij de identiteit controleren van iedere persoon die een misdrijf heeft begaan. »
Art. 9.Artikel 117 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «
Art. 117.Het operationeel kader bestaat uit politieambtenaren die in drie kaders zijn verdeeld : het basiskader, het middenkader en het officierskader. Het operationeel kader kan bovendien een kader van agenten van politie omvatten.
De politieambtenaren zijn bevoegd voor de uitoefening van opdrachten van gerechtelijke en bestuurlijke politie.
De agenten van politie zijn geen politieambtenaren, maar hebben een beperkte politiebevoegdheid.
De agenten van politie worden in vast verband benoemd. Zij worden evenwel in dienst genomen met een arbeidsovereenkomst wanneer hun betrekking gefinancierd wordt door tijdelijke of wisselende middelen, of wanneer de te vervullen opdrachten van tijdelijke, bijzondere of deeltijdse aard zijn. »
Art. 10.De Koning wordt ermee belast de terminologie van de vigerende wettelijke bepalingen in overeenstemming te brengen met die van deze wet.
Art. 11.Deze wet treedt in werking de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Kondigen deze wet af, bevelen dat ze met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 1 april 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Vice-eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's (1) Kamer van volksvertegenwoordigers : Zitting 2005-2006. Parlementaire stukken. - Wetsontwerp nr. 51-1880/1. - Amendementen nrs. 51-1880/2 en 3. - Verslag nr. 51-1880/4. - Tekst aangenomen door de commissie nr. 51-1880/5. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat nr. 51-1880/6.
Integraal verslag : 9 februari 2006.