gepubliceerd op 14 oktober 2004
Ministerieel besluit houdende vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen in uitvoering van artikel 1.1.2 en artikel 5.9.2.1bis van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne
19 MAART 2004. - Ministerieel besluit houdende vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen in uitvoering van artikel 1.1.2 en artikel 5.9.2.1bis van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne
De Vlaamse minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking, Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, gewijzigd bij de decreten van 7 februari 1990, 12 december 1990, 21 december 1990, 22 december 1993, 21 december 1994, 8 juli 1996, 21 oktober 1997, 11 mei 1999, 18 mei 1999, 9 maart 2001, 21 december 2001, 18 december 2002, 16 januari 2004 en 6 februari 2004;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 februari 1992, 28 oktober 1992, 27 april 1994, 1 juni 1995, 26 juni 1996, 22 oktober 1996, 12 januari 1999, 15 juni 1999, bij het decreet van het Vlaams Parlement van 18 mei 1999 en bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 29 september 2000, 20 april 2001, 13 juli 2001, 7 september 2001, 5 oktober 2001, 31 mei 2002, 19 september 2003, 28 november 2003, 5 december 2003, 12 december 2003, 9 januari 2004 en 6 februari 2004;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 6 september 1995, 26 juni 1996, 3 juni 1997, 17 december 1997, 24 maart 1998, 6 oktober 1998, 19 januari 1999, 15 juni 1999, 3 maart 2000, 17 maart 2000, 17 juli 2000, 19 januari 2001, 20 april 2001, 13 juli 2001, 18 januari 2002, 25 januari 2002, 31 mei 2002, 19 september 2003, 28 november 2003, 5 december 2003, 12 december 2003, 9 januari 2004 en 6 februari 2004;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juni 2003 tot bepaling van de bevoegdheden van de Vlaamse Regering, gewijzigd bij besluiten van 29 augustus 2003, 24 oktober 2003 en 18 februari 2004;
Overwegende dat in uitvoering van artikel 1.1.2 van titel II van het VLAREM, zoals het werd gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2003, door de Vlaamse minister bevoegd voor het Leefmilieu een lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen moet worden vastgesteld, teneinde uitvoering te kunnen geven aan artikel 5.9.2.1bis van titel II van het VLAREM;
Overwegende dat de 'Lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie' een dynamische lijst is, en dus regelmatig zal moeten aangepast worden aan de stand van de techniek; dat om de ontwikkeling van nieuwe ammoniakemissiearme stalsystemen te stimuleren, een procedure voor de beoordeling van emissiearme stalsystemen werd ontwikkeld en vastgesteld wordt met dit besluit, Besluit :
Artikel 1.Overeenkomstig artikel 1.1.2 van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, geldt als Lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen', de lijst die als bijlage I is gevoegd bij dit besluit.
Art. 2.Opname van nieuwe systemen in deze lijst kan gebeuren volgens de Procedure voor de beoordeling van emissiearme stalsystemen' zoals beschreven in bijlage II van dit besluit.
Brussel, 19 maart 2004.
J. TAVERNIER
Bijlage I Lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie Hierna wordt een overzicht gegeven van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie uit varkensstallen (V-lijst) en pluimveestallen (P-lijst). Er worden tevens twee systemen die uitgaande stallucht zuiveren opgenomen (S-lijst). Elk systeem wordt aangeduid met een unieke letter-cijfer combinatie en een korte omschrijving. Van elk systeem wordt vervolgens een beschrijving gegeven van de werking, de eisen aan de uitvoering, de eisen aan het gebruik, de nadere bijzonderheden en de beoordeling.
In een laatste punt worden de varkens- en pluimveecategorieën waarvoor (nog) geen of onvoldoende aan de praktijk getoetste emissiearme stalsystemen bestaan opgelijst (O-lijst).
Inhoudsopgave : 1. V-lijst : Lijst van reductietechnieken voor varkens......................................................................................................... 2 2. P-lijst : Lijst van reductietechnieken voor pluimvee..................................................................................................... 31 3. S-lijst : Lijst van technieken die de uitgaande stallucht zuiveren.............................................................................. 47 4. O-lijst : diercategorieën waarvoor nog geen emissiearme systemen bestaan.......................................................... 56 Definities : Voor zover in de specifieke beschrijving per systeem geen andere definities of omschrijvingen worden gehanteerd, wordt begrepen onder : - emitterend (mest)oppervlak : contactoppervlak van de mest in de mestkelder met de stallucht; - leefruimte : voor de dieren vrij toegankelijk, vrij vloeroppervlak; - mestafvoersysteem : systeem om de mest uit de mestkanalen of andere (voorlopige) recipiënten af te voeren naar andere, van voornoemde kanalen of recipiënten afgesloten, externe of dieper gelegen mestopslag; - waar emissiearme systemen grenzen aan niet-emissiearme stalsystemen, wordt ervan uitgegaan dat de respectievelijke mestopslagen niet met elkaar in verbinding staan; - waar opsommingen worden gegeven zijn deze informatief maar niet limitatief (bv. « niet mestaanhechtend materiaal, bijvoorbeeld ... »). 1. V-lijst : Lijst van reductietechnieken voor varkens Maximale emissiefactor (EF) voor emissiearme stalsystemen voor varkens Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 1.1. Biggenopfok (spenen tot 10 weken) Systeem V-1.1. Mestkanaal met schuine wand, mestverdunning en mestafvoersysteem Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door verkleining van het emitterend mestoppervlak (één wand van het mestkanaal geplaatst onder een hoek van 45° tot 55° t.o.v. de putvloer), verdunning van de mest (door extra watertoevoeging) en door regelmatige mestafvoer (na afloop van elke biggenopfokronde).
Eisen aan de uitvoering : 1. Mestkanaal a) het mestkanaal is onder de roosters gelegen en is minimaal 0,50 m en maximaal 1,00 m diep (gemeten tussen onderzijde roosters en bovenzijde putvloer);b) het mestkanaal heeft één schuine wand;c) de schuine wand wordt onder de voorzijde van de hokken geplaatst;d) de schuine wand heeft een helling die ligt in de range van 45° tot en met 55° ten opzichte van de putvloer; e) de schuine wand dient gemaakt te zijn van een niet mestaanhechtend materiaal (zoals b.v. polyester, polyethyleen, roestvast staal, beton voorzien van coating of geglazuurde tegels). 2. Watervulsysteem a) voor het vullen van de mestkanalen met water wordt gebruik gemaakt van een vlottersysteem of van een waterdoseercomputer;b) bij het gebruik van een vlottersysteem dient in de wateraanvoerleiding een geijkte waterpulsmeter te worden gemonteerd. Vervolgens komt op deze leiding een aansluiting voor de hogedrukreiniger en een aftap naar het mestkanaal. In het mestkanaal is de aftap voorzien van een kunststof vlotter met een doorlaatcapaciteit van circa 2 à 3 liter per minuut. Mestophoping op de vlotter moet worden voorkomen. Dit kan door boven de vlotter een plaat, gemaakt van niet mest aanhechtend materiaal, te monteren. Deze plaat moet zodanig zijn geconstrueerd dat hierop geen mest kan blijven liggen; c) de hierboven beschreven uitvoering van het vlottersysteem geldt bij toepassing van All In -All Out per afdeling.Indien All In -All Out per afdeling niet wordt toegepast, moet bij de aanwezigheid van meerdere mestkanalen per afdeling, een geijkte waterpulsmeter in de wateraanvoerleiding worden gemonteerd; d) bij het gebruik van een waterdoseercomputer kan worden volstaan met een centraal opgestelde geijkte waterpulsmeter.Na de waterpulsmeter komt de wateraanvoerleiding naar de afdelingen. Per mestkanaal wordt een aftakking van de wateraanvoerleiding aangebracht. Deze aftakking is achtereenvolgens voorzien van een door de waterdoseercomputer aangestuurde afsluiter, een aansluiting voor de hogedrukreiniger en een aftap naar het mestkanaal. De aftap is in het mestkanaal voorzien van een niveauschakelaar of sensor; e) de hierboven beschreven uitvoering van het systeem met een waterdoseercomputer geldt bij de aanwezigheid van één mestkanaal per afdeling.Bij de aanwezigheid van meerdere mestkanalen per afdeling en de toepassing van All In -AIl Out per afdeling kan worden volstaan met één aansluiting voor de hogedrukreiniger per afdeling; f) de vlotter bij het vlottersysteem of de niveauschakelaar of sensor bij het systeem met een waterdoseercomputer moet ingesteld zijn op een vloeistofniveau van minimaal 0,12 en maximaal 0,15 m.3. Mestafvoersysteem a) in de vloer van het mestkanaal moet tenminste één afvoeropening worden aangebracht met een diameter van minimaal 200 mm;b) in het afvoersysteem van elk mestkanaal moet een vloeistofdichte en mestbestendige afsluiter worden aangebracht.Bij gesloten afsluiter moet de vloeistof in het mestkanaal worden vastgehouden. De afsluiter mag niet door de mestdruk worden geopend. c) Controle op vloeistofdichtheid dient te gebeuren voor het betonstorten d.m.v. het vullen van de mestafvoerleiding met water.
Eisen aan het gebruik : 1. Na afloop van elke biggenopfokronde, maar voor het schoonmaken van de afdeling, moet de mest uit het mestkanaal worden afgelaten door de centrale afsluiter te openen.Het aflaten van mest na het vullen van de goot met water en voor het einde van de biggenopfokronde is niet toegestaan. 2. Na afvoer van de mest dient het mestkanaal te worden gevuld met water.Het vloeistofniveau dient minimaal 0,12 en maximaal 0,15 m te bedragen. De hoeveelheid water die hiermee overeenkomt is afhankelijk van de maatvoering van het mestkanaal. Het water bestaat uit opgevangen reinigingswater, eventueel aangevuld met schoon water. 3. Ten behoeve van de controle van de watervulling en het aflaten van de mest moeten de volgende gegevens worden geregistreerd : a) de opleg- en afleverdata van de gespeende biggen per afdeling;b) het tijdstip van aflaten van de mest;c) het totaal waterverbruik inclusief reinigingswater. Van deze gegevens moet een overzicht van de laatste 7 à 8 weken op het bedrijf aanwezig zijn. Een logboek vormt een hulpmiddel voor het registreren van deze gegevens.
Nadere bijzonderheden : 1. Met behulp van de onder 'eisen aan het gebruik' geregistreerde gegevens is een voldoende watervulling en het voldoende vaak aflaten van de mest te controleren.2. Tijdens een bedrijfscontrole kan de werking van het volautomatisch vullen van de mestkelder met water worden getest.3. Het systeem mag ook toegepast worden voor grote groepen gespeende biggen (groepsgrootte > 30 biggen). Beoordeling Praktijk : weinig toegepast, afvoersystemen moeten aanwezig zijn, mestvolume neemt toe Dierenwelzijn : neutraal Globale technische haalbaarheid : matig Water : waterverbruik neemt toe Ammoniak - EF : * 0,13 kg NH3 per dierplaats per jaar bij huisvesting met maximaal 0,35 m2 leefruimte per dierplaats * 0,16 kg NH3 per dierplaats per jaar bij huisvesting met meer dan 0,35 m2 leefruimte per dierplaats Geur : neutraal Energie : neutraal Extra mestopslag : hoog waterverbruik Systeem V-1.2. Ondiepe mestkelders met water- en mestkanaal Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door verkleining van het mestoppervlak. Aan de voorkant bevindt zich een smal kanaal, gevuld met water en aan de achterkant wordt de mest opgevangen in een breed mestkanaal, beide voorzien van een metalen driekant roostervloer.
Eisen aan de uitvoering : 1. Mestkanaal Het emitterend mestkelderoppervlak van het mestkanaal mag maximaal 0,13 m2 per dierplaats bedragen.2. Waterkanaal Het waterkanaal dient een breedte te hebben van minimaal 0,30 m.3. Hokuitvoering en roostervloer a) van het totale vloeroppervlak in de biggenopfokhokken dient 45 % -55 % dicht en bol te zijn;b) het mest- en waterkanaal dienen voorzien te zijn van een metalen driekant roostervloer;c) onder de brij-/droogvoerbakken mag boven het waterkanaal over maximaal 0,50 m lengte een geplastificeerd metalen driekantrooster of kunststofrooster worden toegepast;d) de hokbreedte dient maximaal 1,30 m te zijn en de diepte/breedte verhouding van het hok dient groter of gelijk te zijn dan 2,1;e) de tussenhokafscheiding dient dicht te worden uitgevoerd met uitzondering van het gedeelte boven het achterste mestkanaal.De hokafscheiding aldaar is een open hekwerk, waarvan de onderste 0,30 m dicht mag worden uitgevoerd; f) het water- en mestkanaal dient maximaal 0,50 m diep te zijn;g) het waterkanaal mag niet in verbinding staan met het mestkanaal.4. Mestafvoer Verschillende varianten voor de uitvoering van de afvoer van de mest en het water zijn mogelijk.De doorsnede van de afvoeropening dient in alle gevallen minimaal 150 mm te zijn.
Eisen aan het gebruik : Na elke biggenopfokronde dienen het water- en mestkanaal afgelaten te worden, waarna het biggenopfokhok kan worden gereinigd. De afsluiters van het mestkanaal dienen beurtelings te worden geopend. Na reiniging dient het waterniveau in het waterkanaal minimaal 0,05 m te bedragen.
Nadere bijzonderheden : Controle op een voldoende watervulling in het waterkanaal is mogelijk door een visuele inspectie, het minimale vloeistofniveau is 0,05 m.
Beoordeling Praktijk : heel veel toegepast Dierenwelzijn : neutraal Globale technische haalbaarheid : goed Water : (beperkte) toename van waterverbruik Ammoniak - EF : de emissie bedraagt * 0,26 kg NH3 per dierplaats per jaar bij huisvesting met maximaal 0,35 m2 leefruimte per dierplaats Geur : gunstig Energie : neutraal Extra mestopslag : (beperkte) toename van waterverbruik Systeem V-1.3. Gescheiden afvoer van mest en urine door middel van hellende mestband Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door de mest en urine op te vangen op een mestband die zich onder de roostervloer bevindt. Omdat de mestband zowel in dwarsrichting als in lengterichting schuin is opgesteld, wordt de urine continu uit de stal afgevoerd. De mest wordt uit de stal verwijderd doordat de mestband 10 keer per etmaal wordt afgedraaid.
Eisen aan de uitvoering : 1. Het mestkanaal dient voorzien te zijn van een metalen driekant roostervloer.2. Onder het roosteroppervlak bevindt zich een mestband waarop alle mest en urine terecht dient te komen.3. De mestband dient van kunststof te zijn en een afschot te hebben van minimaal 3 % in de dwarsrichting en van 1 % in de lengterichting.4. De mestband kan in lengterichting naar voren dan wel naar achteren aflopend geplaatst worden.5. De zijkanten van de mestband worden met speciale kunststof platen, die tegen de putmuren zijn bevestigd, beschermd.Voorts worden voor de ondersteuning van de band platen of rollen onder de band in het mestkanaal gemonteerd. 6. De mestband wordt regelmatig afgedraaid waarbij de mest door middel van een roestvast stalen- of kunststofschraper wordt verwijderd. Vanwege het afschot van de mestband wordt de urine continu afgevoerd. 7. Via een transportsysteem dienen faeces en urine buiten de stal te worden opgeslagen in een afgesloten mestopslag.Via het transportsysteem mag geen transport van lucht tussen afdelingen en tussen mestopslag en afdelingen plaatsvinden.
Eisen aan het gebruik : 1. De mestband moet 10 keer per dag worden afgedraaid.Het afdraaien vindt eenmaal per twee uur plaats in de periode tussen 04.00 en 22.00 uur. In de periode tussen 22.00 en 4.00 uur is het afdraaien van de band niet nodig omdat in die periode weinig of geen mest wordt geproduceerd. 2. Een automatische tijdklok met terugleesmogelijkheid dient een overzicht te kunnen geven van het aantal malen afdraaien van de mestband gedurende de afgelopen 7 dagen.Tevens dient de afdraaitijd te worden geregistreerd. 3. Na afloop van elke biggenopfokronde dient de mestband met water te worden schoongespoten.4. De eigenaar van de stal dient een onderhoudscontract te hebben waarbij eenmaal per jaar controle en onderhoud van het systeem plaatsvindt. Nadere bijzonderheden : Middels visuele inspectie is vast te stellen of tijdens het afdraaien alle mest van de band wordt verwijderd.
Beoordeling Praktijk : weinig toegepast wegens hoge kosten, met dit systeem wordt ook de mest behandeld (mestscheiding) Dierenwelzijn : neutraal Ammoniak - EF : * 0,20 kg NH3 per dierplaats en per jaar bij huisvesting met maximaal 0,35 m2 leefruimte per dierplaats * 0,25 kg NH3 per dierplaats en per jaar bij huisvesting met meer dan 0,35 m2 leefruimte per dierplaats Systeem V-1.4. Koeldeksysteem (150 % koeloppervlak) Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door de mest boven in het mestkanaal te koelen met behulp van drijvende koelelementen. Als koelvloeistof wordt opgepompt grondwater gebruikt.
Eisen aan de uitvoering : 1. Het mestkanaal dient voorzien te zijn van kunststof of metalen driekantroosters.2. Bij huisvesting met een leefruimte van maximaal 0,35 m2 per dierplaats mag het emitterend oppervlak van het mestkanaal niet groter zijn dan 0,5 m2 per dierplaats;3. Bij huisvesting met een leefruimte van meer dan 0,35 m2 per dierplaats mag het emitterend oppervlak van het mestkanaal niet groter zijn dan 0,67 m2 per dierplaats.4. In de mestkanalen zijn koelelementen aangebracht, elk bestaande uit een aantal lamellen van 0,14 m breed en gemaakt van hoogwaardige kunststof.De lamellen zijn geplaatst onder een hoek van ongeveer 60° en opgehangen in een drijvend frame. Gevuld met water blijven de lamellen juist onder het mestoppervlak drijven. Het oppervlak van de koelelementen dient minimaal 150 % van het oppervlak van het mestkanaal te bedragen. 5. De oppervlakte van een lamel is gelijk aan de omtrek van de lamel (0,30 m) vermenigvuldigd met de lengte van de lamel.6. De koelelementen zijn per mestkanaal in serie verbonden en tussen de mestkanalen volgens het Tiggelmansysteem parallel aangesloten op de aan- en afvoerleiding van het water.Hierdoor stroomt door elk mestkanaal een gelijk waterdebiet. Een drukmeter zorgt ervoor dat als er ergens lekkage van water optreedt de watertoevoer direct wordt gestopt. 7. Als koelvloeistof wordt opgepompt grondwater gebruikt.Het door de koelelementen rondgepompte water wordt vervolgens weer teruggepompt in de grond.
Eisen aan het gebruik : 1. De temperatuur van het in de grond teruggepompte water mag maximaal 14 °C bedragen en maximaal 3 °C zijn opgewarmd.2. De mesttemperatuur bovenin het mestkanaal mag niet hoger zijn dan 15 °C.3. Er dient een onderhoudscontract te zijn afgesloten waarbij tweemaal per jaar controle en onderhoud van het systeem plaatsvindt. Nadere bijzonderheden : 1. Controle is mogelijk doordat de temperatuur van zowel de mest bovenin het mestkanaal, als van het opgepompte grondwater wordt geregistreerd.Bovendien kan de temperatuurregistratie van 7 voorafgaande dagen worden opgevraagd. Ook de hoeveelheid opgepompt grondwater dient te worden geregistreerd. 2. Voor het oppompen en terugpompen van grondwater dient een milieuvergunning aangevraagd te worden.3. Voor het principe "koeldeksysteem" is een octrooi verleend onder nummer : 9520094392313. Beoordeling Praktijk : grondwater mag slechts drie graden opwarmen; veel toegepast, gemakkelijk toepasbaar in bestaande stallen, palen in de mestkelder geven probleem om voldoende koeloppervlak te halen Ammoniak - EF : * 0,15 kg NH3 per dierplaats per jaar bij huisvesting met maximaal 0,35 m2 leefruimte per dierplaats * 0,19 kg NH3 per dierplaats per jaar bij huisvesting met meer dan 0,35 m2 leefruimte per dierplaats Geur : neutraal Energie : neutraal Commentaar : vooral toepasbaar in bestaande stallen - minder geschikt voor nieuwbouw Systeem V-1.5. Volledig rooster met water-en mestkanalen, eventueel voorzien van schuine putwand(en), emitterend mestoppervlak kleiner dan 0,1m2 Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door verkleining van het emitterend mestoppervlak per dierplaats door het toepassen van water- en mestkanalen.
Eisen aan de uitvoering : 1. Mestkanaal a) de breedte van het mestkanaal dient minimaal 0,90 m te zijn;b) het emitterend mestoppervlak in het mestkanaal mag maximaal 0,10 m2 per dierplaats bedragen;c) het roosteroppervlak boven het mestkanaal mag maximaal 0,12 m2 per dierplaats bedragen;d) het mestkanaal mag niet in open verbinding staan met andere kanalen (bijvoorbeeld met het waterkanaal of de ruimte onder de schuine putwand(en)); Indien het mestkanaal wordt uitgevoerd met schuine putwand(en), dan geldt : e) de omvang van het emitterend mestoppervlak in het mestkanaal moet worden gewaarborgd door een overloop;f) schuine putwanden dienen te zijn gemaakt van niet mest aanhechtend materiaal (bijvoorbeeld polyethyleen, polypropyleen, roestvast staal of materiaal voorzien van een coating);g) een schuine putwand dient te worden uitgevoerd onder een helling van minimaal 45° ten opzichte van de putvloer;h) schuine putwanden moeten tot op de putvloer worden gemonteerd;i) de montage van schuine putwanden dient vloeistofdicht te gebeuren.2. Waterkanaal a) het waterkanaal mag met rechte wand(en) of met schuine wand(en) worden uitgevoerd;b) het waterkanaal mag niet in open verbinding staan met mestkanalen. Voor eisen aan de uitvoering van schuine putwanden, zie onder mestkanaal. 3. Hokuitvoering en roostervloer a) het mestkanaal dient te zijn voorzien van een metalen driekantrooster;b) het waterkanaal dient te zijn voorzien van een kunststof rooster;c) de voederplaatsen mogen niet boven het mestkanaal van het hok zijn gesitueerd.4. Mestafvoer : a) voor de afvoer van de mest uit het mestkanaal moet een rioleringssysteem of ander van de lucht af te sluiten afvoersysteem worden aangebracht, zodat de mest frequent en restloos uit de mestkanalen kan worden afgevoerd;b) de doorsnede van de afvoeropening dient minimaal 150 mm te zijn, de afvoerbuisdiameter minimaal 200 mm; c) Controle op vloeistofdichtheid dient te gebeuren voor het betonstorten d.m.v. het vullen van de afdelingsleiding met water; d) het rioleringssysteem of ander van de lucht af te sluiten afvoersysteem heeft per mestkanaal een centrale afsluiter.Deze afsluiter moet vloeistofdicht en mestbestendig zijn. Voorts mag een gesloten afsluiter niet door de opwaartse druk van mest worden geopend; e) verder dient de afvoer van mest zodanig te zijn gewaarborgd dat het emitterend mestoppervlak nooit groter wordt dan 0,10 m2 per dierplaats.Dit moet worden gerealiseerd middels een overloop met een minimale doorlaat van 75 mm waarvan de instroomopening zichtbaar in het mestkanaal is aangebracht. Voorts moet de overloop zijn voorzien van een stankafsluiter. De overloop mag niet worden aangesloten op de hoofdleiding van het rioleringssysteem of ander van de lucht af te sluiten afvoersysteem; f) in het afvoersysteem van het waterkanaal moet een (centrale) afsluiter worden aangebracht die vloeistofdicht en mestbestendig is. Bij gesloten afsluiter moet het water in het waterkanaal worden vastgehouden. De afsluiter mag niet door de opwaartse druk van mest worden geopend.
Eisen aan het gebruik : 1. Na elke ronde dienen de water- en mestkanalen te worden afgelaten.2. De eventueel aanwezige schuine putwand(en) in de mestkanalen dient/dienen na elke ronde te worden gereinigd.3. Het waterniveau in het waterkanaal dient na reiniging en voor aanvang van een nieuwe ronde minimaal 0,05 m te bedragen. Beoordeling Praktijk : wel een goed systeem Dierenwelzijn : neutraal Ammoniak - EF : * 0,2 kg NH3 per dierplaats per jaar Commentaar : Het stalsysteem is alleen geschikt voor grote groepen gespeende biggen (koppelgrootte groter dan of gelijk aan 30) Systeem V-1.6. Gedeeltelijk rooster vloer met een (water- en) mestkanaal, eventueel voorzien van schuine putwand(en) Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door verkleining van het emitterend mestoppervlak per dierplaats door sturing van het mestgedrag en het eventueel toepassen van een waterkanaal en/of schuine putwand(en) in het mestkanaal.
Eisen aan de uitvoering : 2. Mestkanaal a) de breedte van het mestkanaal dient minimaal 0,60 m te zijn;b) het emitterend mestoppervlak in het mestkanaal mag maximaal 0,10 m2 per dierplaats bedragen;c) het roosteroppervlak boven het mestkanaal mag maximaal 0,15 m2 per dierplaats bedragen;d) het mestkanaal mag niet in open verbinding staan met andere kanalen (bijvoorbeeld met het waterkanaal, het kanaal onder de dichte vloer of de ruimte onder de schuine putwand(en). Indien het mestkanaal wordt uitgevoerd met schuine putwand(en), dan geldt : e) de omvang van het emitterend mestoppervlak in het mestkanaal moet worden gewaarborgd door een overloop;f) schuine putwanden dienen te zijn gemaakt van niet mest aanhechtend materiaal (bijvoorbeeld.polyethyleen, polypropyleen, roestvast staal of materiaal voorzien van een coating); g) een schuine putwand tegen de dichte vloer dient te worden uitgevoerd onder een helling van minimaal 45° ten opzichte van de putvloer;h) een schuine putwand tegen de achtermuur dient te worden uitgevoerd onder een helling van minimaal 60° ten opzichte van de putvloer;i) schuine putwanden moeten tot op de putvloer worden gemonteerd;j) de montage van schuine putwanden dient vloeistofdicht te gebeuren.3. Hokuitvoering en roostervloer Er zijn twee hokuitvoeringen mogelijk : a) het hok wordt uitgevoerd met gedeeltelijk rooster, waarbij het hok vooraan bestaat uit een hellend dicht vloergedeelte.Achterin het hok bevindt zich het roostergedeelte, waaronder zich het mestkanaal bevindt. b) het hok wordt uitgevoerd met in het midden een bolle vloer.Aan de voorzijde van het hok bevindt zich een waterkanaal en aan de achterzijde een mestkanaal, waarbij : * het roosteroppervlak boven het waterkanaal nooit groter mag zijn dan het roosteroppervlak boven het mestkanaal; * de breedte van het wateroppervlak max. 0,6 m is; * het waterkanaal met rechte wand(en) of met schuine wand(en) mag worden uitgevoerd; * het waterkanaal niet in open verbinding mag staan met mestkanalen Voor eisen aan de uitvoering van schuine wanden, zie onder mestkanaal. c) voor beide typen hokuitvoering geldt : * het mestkanaal dient te zijn voorzien van een metalen driekantrooster; * de voerplaatsen mogen niet boven het mestkanaal van het hok zijn gesitueerd; * per dierplaats dient een dicht vloeroppervlak van minimaal 0, 12 m2 aanwezig te zijn. 4. Mestafvoer a) voor de afvoer van de mest uit het mestkanaal moet een rioleringssysteem of ander van de lucht af te sluiten afvoersysteem worden aangebracht, zodat de mest frequent en restloos uit de mestkanalen kan worden afgevoerd;b) de doorsnede van de afvoeropening dient minimaal 150 mm te zijn, de afvoerbuisdiameter minimaal 200 mm; c) controle op vloeistofdichtheid dient te gebeuren voor het betonstorten d.m.v. het vullen van de afdelingsleiding met water; d) het rioleringssysteem of ander van de lucht af te sluiten afvoersysteem heeft per mestkanaal een centrale afsluiter.Deze afsluiter moet vloeistofdicht en mestbestendig zijn. Voorts mag een gesloten afsluiter niet door de opwaartse druk van mest worden geopend; e) verder dient de afvoer van mest zodanig te zijn gewaarborgd dat het emitterend mestoppervlak nooit groter wordt dan 0,10 m2 per dierplaats.Dit moet worden gerealiseerd middels een overloop met een minimale doorlaat van 75 mm waarvan de instroomopening zichtbaar in het mestkanaal is aangebracht. Voorts moet de overloop zijn voorzien van een stankafsluiter. De overloop mag niet worden aangesloten op de hoofdleiding van het rioleringssysteem of ander van de lucht af te sluiten afvoersysteem; f) in het afvoersysteem van het waterkanaal moet een (centrale) afsluiter worden aangebracht die vloeistofdicht en mestbestendig is. Bij gesloten afsluiter moet het water in het waterkanaal worden vastgehouden. De afsluiter mag niet door de opwaartse druk van mest worden geopend.
Eisen aan het gebruik : 1. Na elke ronde dienen de (water- en) mestkanalen te worden afgelaten.2. De eventuele schuine wand(en) in de mestkanalen dient/dienen na elke ronde te worden gereinigd.3. Indien een waterkanaal wordt toegepast, dient het waterniveau in het waterkanaal na reiniging en voor aanvang van een nieuwe ronde minimaal 0,05 m te bedragen. Beoordeling Praktijk : heel veel toegepast Ammoniak - EF : * 0,18 kg NH3 per dierplaats per jaar Commentaar : Het stalsysteem is alleen geschikt voor grote groepen gespeende biggen (koppelgrootte groter dan of gelijk aan 30). 1.2. Kraamhokken (zeugen met biggen tot spenen) Systeem V-2.1. Mestkanaal met mestafvoersysteem Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door de mest op te vangen in een mestkanaal onder de roosters en deze mest eens per twee dagen d.m.v. een rioleringssysteem of ander van de lucht af te sluiten afvoersysteem uit de stal te verwijderen.
Eisen aan de uitvoering : 1. Het mestkanaal dient : a) het gehele roosteroppervlak te omvatten zodat er vanuit de mestkelder geen ammoniak naar de stal ontwijkt;b) gemaakt te zijn van een glad en niet hechtend materiaal;c) een wandhelling te hebben van : achterwand min.60° en voorwand min. 45°. 2. In de vloer van het mestkanaal dienen, op een onderlinge afstand van maximaal 2 meter, afvoerpunten naar de onder de keldervloer gelegen riolering aanwezig te zijn.3. Per mestkanaal dient een centrale afsluiter aanwezig te zijn en de afgevoerde mest dient te worden opgeslagen in een afgesloten mestopslag. Eisen aan het gebruik : Eens per twee dagen dient de mest uit het mestkanaal via het rioleringssysteem of ander van de lucht af te sluiten afvoersysteem verwijderd te worden. Hierbij dient een laagje van circa 0,02 m mest achter te blijven om aankoeken van de vaste fractie te voorkomen.
Nadere bijzonderheden : Controle op het goed functioneren van het systeem is mogelijk door visuele inspectie van het mestkanaal. Deze mag maximaal 0,10 m mest bevatten.
Beoordeling Praktijk : veel toegepast, kosten zeer gunstig Dierenwelzijn : neutraal Ammoniak - EF : * 3,2 kg NH3 per dierplaats per jaar.
Geur : gunstig Systeem V-2.2. Ondiepe mestkelders met mest- en waterkanaal Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door verkleining van het mestoppervlak. Onder de roosters wordt de ondiepe mestkelder door middel van een muurtje gesplitst in een waterkanaal met minimaal 0,05 m water en een mestkanaal onder de achterzijde van de zeug.
Eisen aan de uitvoering : De uitvoering is in hoofdlijnen als volgt : 1. de ondiepe mestkelder (diepte maximaal 0,50 m) wordt door een mestdicht muurtje gescheiden in een breed waterkanaal onder de voorzijde van de zeug en een smal mestkanaal onder de achterzijde van de zeug;2. de afmetingen van beide keldergedeelten moeten vallen binnen de marges zoals beschreven in punt 3;3. de afmeting van het mestkanaal dient als volgt te zijn : a) voorkant van de zeugenbox tot uitsparing van het mestkanaal max. 1,60 m, bij diagonaal opstelling max. 1,70 m; b) diepte uitsparing van het mestkanaal min.0,60 en max. 0,70 m; c) breedte mestkanaal min.0,20 en max. 0,30 m; d) aflaatpunt max.0,5 m uit het hart van de box (loodrecht gemeten op de hokafscheiding) 4. de oppervlakte van het mestkanaal mag maximaal 0,80 m2 per dierplaats bedragen.5. van toepassing bij alle gangbare hoktypen met volledig of gedeeltelijk rooster. Eisen aan het gebruik : De vloeistof in het waterkanaal dient aan het einde van elke kraamperiode middels afsluiters afgelaten te worden in het mestkanaal, waarna het kraamhok gereinigd kan worden. Daarna dient het niveau van het opgevangen reinigingswater met water aangevuld te worden tot 0,05 m. Een gering deel van de biggenmest zal in het waterkanaal terechtkomen.Door de waterlaag zal deze mest niet aankoeken en na afloop van de kraamperiode ook gemakkelijk verwijderd kunnen worden Nadere bijzonderheden : Controle op een voldoende watervulling in het waterkanaal is mogelijk door een visuele inspectie, het minimale vloeistofniveau is 0,05 m.
Beoordeling Praktijk : veel toegepast, werkt goed Dierenwelzijn : neutraal Ammoniak - EF : * 4.0 kg NH3 per dierplaats per jaar.
Systeem V-2.3. Schuiven in mestgoot Werking : De ammoniakemissie wordt beperkt door verkleining van het emitterend mestoppervlak in het mestkanaal in combinatie met frequente mestafvoer en beperking van het contact tussen mest en urine. De mestkelder is voorzien van schuine wanden en een goot. Door meerdere schuiven wordt de mest van zowel de schuine wanden als in de goot frequent verwijderd.
Eisen aan de uitvoering : 1. De kraamhokken dienen voorzien te zijn van een dicht vloergedeelte en een roostervloer bestaande uit metalen driekantrooster.2. Het mestkanaal dient voorzien te zijn van schuine wanden met een hellingshoek van minimaal 40° ten opzichte van de werkvloer en onderin een ronde goot met een diameter van 250-300 mm.De schuine wanden dienen gemaakt te zijn van niet mestaanhechtend materiaal. Het geheel van schuine wanden en goot kan in een prefab kunststof vorm in de mestkelder worden aangebracht. 3. Mestschuif Het schuifsysteem bestaat uit een combinatie van zes schuiven, die bevestigd zijn aan een cilinder.De cilinder is 0,60 m lang en heeft aan beide uiteinden een roestvrij stalen ronde plaat, voorzien van een rubberen ring, die als schuif voor de goot fungeert. De schuine wanden zijn voorzien van elk twee rechte roestvrijstalen strips die gekoppeld zijn aan de cilinder. De strips schrapen de mest van de wand. De schuifcombinatie wordt voortbewogen met behulp van een staalkabel. Eén schuifbeweging bestaat uit een heengaande beweging : bij een volgende schuifbeweging gaat de schuif weer terug. 4. Mestafvoer Het grootste deel van de urine dient continu weg te stromen via afvoerpunten aan beide uiteinden van het mestkanaal.Bij elke schuifbeweging wordt de vaste mest en het resterende deel van de urine via dezelfde afvoerpunten afgevoerd naar een opslag. De afvoerpunten dienen voorzien te zijn van een klep die opengaat als er mest en/of urine op komt en weer dicht gaat als de mest en/of urine afgevoerd is.
Kieren van de klep (door bijvoorbeeld bevuiling met mest) mag niet optreden.
Eisen aan het gebruik : 1. De mest dient minimaal achtmaal per dag uit de afdeling geschoven te worden.2. Het besturingssysteem dient een overzicht te kunnen geven van het aantal schuifbewegingen gedurende de afgelopen zeven dagen. Nadere bijzonderheden : geen Beoordeling Praktijk : slechts in één praktijkbedrijf toegepast, werkt storingsvrij, stro toepasbaar Dierenwelzijn : neutraal Ammoniak - EF : * 2,5 kg NH3 per dierplaats per jaar Geur : gunstig Systeem V-2.4. Koeldeksysteem (150 % koeloppervlak) Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door de laag mest bovenin het mestkanaal te koelen met behulp van drijvende koelelementen. Als koelvloeistof wordt opgepompt grondwater gebruikt.
Eisen aan de uitvoering : 1. Het mestkanaal dient voorzien te zijn van kunststof- of metalen roosters en het emitterend mestkelder oppervlak per dierplaats mag maximaal 5.0 m2 bedragen. 2. In de mestkanalen zijn koelelementen aangebracht, elk bestaande uit een aantal lamellen van 14 cm breed en gemaakt van hoogwaardige kunststof.De lamellen zijn geplaatst onder een hoek van ongeveer 60° en opgehangen in een drijvend frame. Gevuld met water blijven de lamellen juist onder het mestoppervlak drijven. Het oppervlak van de koelelementen dient minimaal 150 % van het oppervlak van het mestkanaal te bedragen. 3. De koelelementen zijn per mestkanaal in serie verbonden en tussen de mestkanalen volgens het Tiggelmansysteem parallel aangesloten op de aan- en afvoerleiding van het water.Hierdoor stroomt door elk mestkanaal een gelijk waterdebiet. Een drukmeter zorgt ervoor dat als er ergens lekkage van water optreedt, de watertoevoer direct wordt gestopt. 4. Als koelvloeistof wordt opgepompt grondwater gebruikt.Het door de koelelementen rondgepompte water wordt vervolgens weer teruggepompt in de grond.
Eisen aan het gebruik : 1. De temperatuur van het in de grond teruggepompte water mag maximaal 14 °C bedragen en maximaal 3 °C zijn opgewarmd.2. De mesttemperatuur bovenin het mestkanaal mag niet hoger zijn dan 15 °C.3. De eigenaar van de stal dient een onderhoudscontract te hebben waarbij twee maal per jaar controle en onderhoud plaatsvindt. Nadere bijzonderheden : 1. Controle is mogelijk, doordat de temperatuur van zowel de mest bovenin het mestkanaal als van het opgepompte grondwater wordt geregistreerd.Bovendien kan de temperatuurregistratie van 7 voorafgaande dagen worden opgevraagd. Ook de hoeveelheid opgepompt grondwater dient te worden geregistreerd. 2. Voor het oppompen en terug pompen van grondwater dient een milieuvergunning aangevraagd te worden.3. Voor het principe "koeldeksysteem" is een octrooi verleend onder nummer : 9520094392313. Beoordeling Praktijk : veel toegepast Dierenwelzijn : neutraal Water : opwarming grondwater Ammoniak - EF : * 2,4 kg NH3 per dierplaats per jaar Geur : gunstig Commentaar : vooral toepasbaar in bestaande stallen - minder geschikt voor nieuwbouw Systeem V-2.5. Mestbak onder kraamhok Werking : De ammoniakemissie wordt beperkt door verkleining van het emitterend mestoppervlak tot maximaal 1,1 m2 per dierplaats en het aanbrengen van een mestpan.
Eisen aan de uitvoering : 1. Hokuitvoering a) het emitterend mestoppervlak mag niet groter zijn dan 1,1 m2 per dierplaats;b) onder elke kraamzeug wordt een mestpan aangebracht.Een mestpan is een ondiepe bak die onder de roosters wordt gehangen; c) het systeem is ook toepasbaar in kraamhokken in schuine opstelling, waarbij van belang is dat het achterwerk van de zeug is gesitueerd boven het diepste deel van de mestpan.2. Mestpan a) mestpannen kunnen prefab worden geproduceerd en zijn vervaardigd van glad en goed te reinigen materiaal;b) de diepte van de mestpan moet aan de voorzijde minimaal 0,05 m bedragen, gemeten vanaf de onderzijde van het rooster;c) de diepte van de mestpan aan de achterzijde bedraagt minimaal 0,20 m;d) de mestpan dient het gehele roosteroppervlak te omvatten;e) de hellingshoek van de mestpan naar het afvoerpunt dient minimaal 3° te zijn, door gebruik van een hellende bodemplaat.3. Aflaatmoment en aflaatfrequentie a) de mest moet worden afgelaten voor het moment dat het mestoppervlak groter wordt dan 1,1 m2 per dierplaats.Dit wordt gereguleerd door een overloopbeveiliging; b) minimaal elke drie dagen dient de mest automatisch te worden afgelaten.4. Mestafvoer a) voor de afvoer van de mest uit de mestpan moet een rioleringssysteem of ander van de lucht af te sluiten afvoersysteem worden aangebracht, zodat de mest frequent en restloos kan worden afgevoerd;b) de doorsnede van de afvoeropening moet minimaal 90 mm inwendig zijn, de afvoerbuisdiameter minimaal 110 mm tot maximaal 125 mm (tot aan de afsluiter); c) controle op vloeistofdichtheid dient te gebeuren d.m.v. het vullen van de afdelingsleiding met water.
Eisen aan het gebruik : 1. In het kader van de controle en handhaafbaarheid moet de frequentie van het aflaten van de mest automatisch worden geregeld.2. Er dient een terugkijkmogelijkheid te zijn van 7 dagen, waarbij de aflaatmomenten zichtbaar zijn. Beoordeling Praktijk : Veel toegepast, gemakkelijk om stal schoon te maken, werken met prefab-elementen, kosten zijn nog vrij hoog.
Mestpannen met water en mestkanaal (Systeem V-2.6. Mestpan met water- en mestkanaal onder kraamhok) geven minder praktijkproblemen : minder aanhechting mest, makkelijker te reinigen, makkelijker te ledigen.
Dierenwelzijn : neutraal Ammoniak - EF : * 2,9 kg NH3 per dierplaats per jaar Geur : gunstig Systeem V-2.6. Mestpan met water- en mestkanaal onder kraamhok Werking : De ammoniakemissie wordt beperkt door verkleining van het emitterend mestoppervlak tot maximaal 0,8 m2 per dierplaats en het aanbrengen van een mestpan met water- en mestkanaal onder het kraamhok.
Eisen aan de uitvoering : 1. Hok- en vloeruitvoering a) het emitterend mestoppervlak mag niet groter zijn dan 0,8 m2 per dierplaats;b) onder elk kraamhok wordt een mestpan aangebracht.Een mestpan is een ondiepe bak die onder de roosters wordt gehangen. De mestpan is verdeeld in een water- en mestkanaal; c) het systeem is toepasbaar in kraamhokken met rechte en schuine opstelling alsmede bij gedeeltelijk en volledig rooster, waarbij het van belang is dat het achterwerk van de kraamzeug is gesitueerd boven het mestkanaal.2. Mestpan a) mestpannen kunnen prefab worden geproduceerd en zijn vervaardigd van glad, corrosiebestendig, niet mestaanhechtend en goed te reinigen materiaal;b) de mestpan dient het gehele roosteroppervlak te omvatten;c) het mestkanaal moet minimaal de achterste 0,20 m van de mestpan omvatten, alsmede de mestplaats van de kraamzeug.De rest van de mestpan omvat het waterkanaal. 3. Afvoer mestkanaal a) de mest moet worden afgelaten voor het moment dat een mestniveau van 0,12 m is bereikt.Dit wordt gereguleerd door een overloopbeveiliging. De overloopbeveiliging dient goed bereikbaar en zichtbaar te zijn aangebracht; b) voor de afvoer van de mest uit de mestpan moet een rioleringssysteem of ander van de lucht af te sluiten afvoersysteem worden aangebracht, zodat de mest frequent en restloos kan worden afgevoerd;c) de doorsnede van de afvoeropening dient minimaal 90 mm inwendig te zijn, de afvoerbuisdiameter minimaal 110 mm (tot aan de afsluiter); d) controle op vloeistofdichtheid van het mestafvoersysteem dient te gebeuren voor het betonstorten d.m.v. het vullen van de mestafvoerleiding met water.
Eisen aan het gebruik : 1. Na elke ronde dienen de water- en mestkanalen te worden afgelaten, waarna het hok gereinigd kan worden.2. Het waterniveau in het waterkanaal dient na reiniging en voor aanvang van een nieuwe ronde minimaal 0,05 m te bedragen. Nadere bijzonderheden : Patent is verleend onder nummer 1004036.
Beoordeling Dierenwelzijn : neutraal Ammoniak - EF : * 2,9 kg NH3 per dierplaats per jaar.
Geur : gunstig 1.3. Guste en dragende zeugen Systeem V-3.1. Smalle mestkanalen met metalen driekantroostervloer (alleen toepasbaar bij individuele huisvesting) Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door uitsluitend het vloergedeelte te onderkelderen waar de zeugen mesten en dit mestkanaal te voorzien van metalen driekant rooster met een goede mestdoorlaat.
Eisen aan de uitvoering : 1. Mestkanaal Het mestkanaal heeft een breedte van minimaal 0,50 en maximaal 0,60 m en een maximaal emitterend mestkelderoppervlak van 0,40 m2 per zeugenplaats.2. Roostervloer en mestspleet Het mestkanaal dient voorzien te zijn van een metalen driekantrooster (balkbreedte 1,0 tot 1,2 cm en spleetbreedte minimaal 1,2 en maximaal 2,0 cm) die tevens voorzien is van een mestspleet van minimaal 10 en maximaal 12 cm.Enkel voor het verplaatsen van dieren kan de mestspleet tijdelijk worden afgesloten. 3. Mestafvoer Verschillende varianten zijn mogelijk Eisen aan het gebruik : Geen Nadere bijzonderheden : 1.Dit stalsysteem is ook inpasbaar voor bestaande stallen. 2. Dit systeem is alleen toegelaten voor het huisvesten van de zeugen in de periode van dekken tot 4 weken erna. Beoordeling Praktijk : niet voor groepshuisvesting, zeer veel toegepast Dierenwelzijn : Zeugen mogen niet in een individueel hok worden opgesloten gedurende een periode die start vanaf 4 weken na dekken tot 7 dagen voor de verwachte worpdatum. Uitzonderlijk mogen individuen die bijzonder agressief zijn, of die aangevallen zijn door andere zeugen, of die ziek of gekwetst zijn, tijdelijk in individuele hokken worden gehouden. Deze individuele hokken moeten toelaten dat de dieren zich gemakkelijk kunnen omdraaien.
Ammoniak - EF : * 2,4 kg NH3 per dierplaats per jaar Systeem V-3.2. Mestkanaal met combinatierooster en frequente mestafvoer (alleen toepasbaar bij individuele huisvesting) Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door de mest op te vangen in een mestgoot onder de roosters en deze mest door middel van een rioleringssysteem of ander van de lucht af te sluiten afvoersysteem frequent uit de stal te verwijderen.
Eisen aan de uitvoering : De uitvoering is in hoofdlijnen als volgt : 1. het mestkanaal dient het gehele roosteroppervlak te omvatten zodat er vanuit de mestkelder geen ammoniak naar de stal ontwijkt.Het mestkanaal dient gemaakt te zijn van een glad en niet hechtend materiaal zoals polyethyleen, polyester of geglazuurde tegels. De achterwand dient een helling te hebben van 80° - 90° en de voorwand een helling van 50° - 55° graden. Tussen de achterwand en de voorwand is de bodem van het mestkanaal maximaal 0,3 m breed. 2. in de vloer van het mestkanaal dienen, op een onderlinge afstand van maximaal 2,0 m, afvoerpunten naar de onder de keldervloer gelegen riolering aanwezig te zijn;3. per mestkanaal dient een centrale afsluiter aanwezig te zijn en de afgevoerde mest dient te worden opgeslagen in een afgesloten mestopslag;4. het combinatierooster dient, aansluitend op het deel dat bestaat uit metalen driekantrooster, een brede spleet (0,10 m) te bezitten om de mestdoorlaat te verbeteren.Onder combinatierooster wordt begrepen : Roostervloer met achteraan over minimaal 27 % van de breedte een metalen driekantrooster.
Eisen aan het gebruik : 1. Eenmaal per dag dient de mest uit het mestkanaal via het rioleringssysteem of ander van de lucht af te sluiten afvoersysteem verwijderd te worden.Hierbij dient een laagje van circa 0,02 m mest achter te blijven om aankoeken van de vaste fractie te voorkomen. 2. Het ontmestingssysteem dient voorzien te zijn van een waarborg dat het mestkanaal maximaal 0,10 m mest bevat. Nadere bijzonderheden : 1. Controle op het goed functioneren van het systeem is mogelijk door visuele inspectie van het mestkanaal : deze mag maximaal 0,10 m mest bevatten.2. Dit systeem is alleen toegelaten voor het huisvesten van de zeugen in de periode van dekken tot 4 weken erna. Beoordeling Praktijk : niet voor groepshuisvesting, zeer veel toegepast Dierenwelzijn : Zeugen mogen niet in een individueel hok worden opgesloten gedurende een periode die start vanaf 4 weken na dekken tot 7 dagen voor de verwachte worpdatum. Uitzonderlijk mogen individuen die bijzonder agressief zijn, of die aangevallen zijn door andere zeugen, of die ziek of gekwetst zijn, tijdelijk in individuele hokken worden gehouden. Deze individuele hokken moeten toelaten dat de dieren zich gemakkelijk kunnen omdraaien.
Ammoniak - EF : * 1,8 kg NH3 per dierplaats per jaar Systeem V-3.3. Koeldeksysteem 115 % koeloppervlak Werking : De ammoniakuitstoot uit de mest wordt beperkt door de laag mest bovenin het mestkanaal te koelen met behulp van drijvende koelelementen. Als koelvloeistof wordt opgepompt grondwater gebruikt.
Eisen aan de uitvoering : 1. Het mestkanaal dient voorzien te zijn van beton-, kunststof- of metalen roosters en het emitterend mestkelder oppervlak per dierplaats mag maximaal 1,0 m2 bedragen.2. In de mestkanalen zijn koelelementen aangebracht, elk bestaande uit een aantal lamellen van 0,14 breed en gemaakt van hoogwaardige kunststof.De lamellen zijn geplaatst onder een hoek van ongeveer 60° en opgehangen in een drijvend frame. Gevuld met water blijven de lamellen juist onder het mestoppervlak drijven. Het oppervlak van de koelelementen dient minimaal 115 % van het oppervlak van het mestkanaal te bedragen. 3. De koelelementen zijn per mestkanaal in serie verbonden en tussen de mestkanalen volgens het Tiggelmansysteem parallel aangesloten op de aan- en afvoerleiding van het water.Hierdoor stroomt door elk mestkanaal een gelijk waterdebiet. Een drukmeter zorgt ervoor dat als er ergens lekkage van water optreedt, de watertoevoer direct wordt gestopt. 4. Als koelvloeistof wordt opgepompt grondwater gebruikt.Het door de koelelementen rondgepompte water wordt vervolgens weer teruggepompt in de grond.
Eisen aan het gebruik : 1. De temperatuur van het in de grond teruggepompte water mag maximaal 14 °C bedragen, en maximaal 3 °C zijn opgewarmd.2. De mesttemperatuur bovenin het mestkanaal mag niet hoger zijn dan 15 °C.3. De eigenaar van de stal dient een onderhoudscontract te hebben waarbij twee maal per jaar controle en onderhoud plaatsvindt. Nadere bijzonderheden : 1. Controle is mogelijk doordat de temperatuur van zowel de mest bovenin het mestkanaal als van het opgepompte grondwater geregistreerd worden en op te vragen zijn van de 7 voorafgaande dagen.De hoeveelheid opgepompte grondwater dient geregistreerd te worden. 2. Voor het oppompen en terugpompen van grondwater dient een milieuvergunning aangevraagd te worden.3. Voor het principe 'koeldeksysteem' is een octrooi verleend onder nr.: 9520094392313.
Beoordeling Praktijk : veel toegepast Dierenwelzijn : neutraal Water : opwarming grondwater Ammoniak - EF : * 2,2 kg NH3 per dierplaats per jaar.
Geur : gunstig Commentaar : vooral toepasbaar in bestaande stallen - minder geschikt voor nieuwbouw Systeem V-3.4. Koeldeksysteem 135 % koeloppervlak Werking : De ammoniakuitstoot uit de mest wordt beperkt door de laag mest bovenin het mestkanaal te koelen met behulp van drijvende koelelementen. Als koelvloeistof wordt opgepompt grondwater gebruikt.
Eisen aan de uitvoering : 1. Mestkanaal a) het mestkanaal dient voorzien te zijn van beton-, kunststof- of metalen roosters en het emitterend mestkelderoppervlak mag maximaal 1,1 m2 per dierplaats bedragen;b) in de mestkanalen zijn koelelementen aangebracht, elk bestaande uit een aantal lamellen van 0,14 m breed en gemaakt van hoogwaardige kunststof.De oppervlakte per lamel is de omtrek van de lamel (0,30 m) vermenigvuldigd met de lengte van de lamel. De lamellen zijn geplaatst onder een hoek van 90° en opgehangen in een drijvend frame. Gevuld met water blijven de lamellen net onder het mestoppervlak drijven. Het oppervlak van de koelelementen dient minimaal 135 % van het oppervlak van het mestkanaal te bedragen. c) de koelelementen zijn per mestkanaal in serie verbonden en tussen de mestkanalen volgens het Tiggelmansysteem parallel aangesloten op de aan- en afvoerleiding van het water.Hierdoor stroomt door elk mestkanaal een gelijk waterde biet. Een drukmeter zorgt ervoor dat als er ergens lekkage van water optreedt, de watertoevoer direct wordt gestopt. 2. Koelvloeistof Als koelvloeistof wordt opgepompt grondwater gebruikt.Het door de koelelementen rondgepompte water wordt vervolgens weer teruggepompt in de grond.
Eisen aan het gebruik : 1. De temperatuur van het in de grond teruggepompte water mag maximaal 14 °C bedragen en maximaal 3 °C zijn opgewarmd.2. De mesttemperatuur bovenin het mestkanaal mag niet hoger zijn dan 15 °C.3. De eigenaar van de stal dient een onderhoudscontract te hebben waarbij twee maal per jaar controle en onderhoud plaatsvindt. Nadere bijzonderheden : 1. Controle is mogelijk doordat de temperatuur van zowel de mest bovenin het mestkanaal, als van het opgepompte grondwater wordt geregistreerd.Bovendien kan de temperatuurregistratie van 7 voorafgaande dagen worden opgevraagd. Ook de hoeveelheid opgepompt grondwater dient te worden geregistreerd. 2. Voor het oppompen en terug pompen van grondwater dient een milieuvergunning aangevraagd te worden.3. Voor het principe "koeldeksysteem" is een octrooi verleend onder nummer : 9520094392313. Beoordeling Praktijk : veel toegepast Dierenwelzijn : neutraal Water : opwarming grondwater Ammoniak - EF : * 2,2 kg NH3 per dierplaats per jaar Geur : gunstig Commentaar : vooral toepasbaar in bestaande stallen - minder geschikt voor nieuwbouw Systeem V-3.5. Groepshuisvestingsysteem, zonder strobed en met schuine putwanden in het mestkanaal Werking : De ammoniakemissie wordt beperkt door verkleining van het emitterend mestoppervlak Eisen aan de uitvoering : 1. Hokuitvoering en roostervloer : er zijn meerdere uitvoeringen mogelijk : * het stalsysteem wordt uitgevoerd met voer(lig)boxen.De ruimte achter de voer(lig)boxen wordt gebruikt als uitloop; * het stalsysteem wordt uitgevoerd met zeugenvoerstation(s) of andere voersystemen en ligplaatsen. 2. Mestkanalen a) het emitterend mestoppervlak mag maximaal 0,55 m2 per dierplaats bedragen indien een metalen driekantrooster voorzien wordt.Bij een betonrooster mag het emitterend oppervlak maximaal 0,5 m2 per dierplaats bedragen; b) het emitterend oppervlak van de mestkanalen moet worden beveiligd door een overloop;c) de mestkanalen mogen niet in verbinding staan met andere kanalen (bijvoorbeeld met het kanaal onder de dichte vloer of onder de schuine wanden);d) de schuine wanden dienen gemaakt te zijn van mestbestendig en niet mestaanhechtend materiaal (bijvoorbeeld polyethyleen/polypropyleen, roestvast staal of materiaal voorzien van een coating);e) de wanden dienen uitgevoerd te worden onder een hellingshoek van minimaal 45° ten opzichte van de putvloer;de montage van de schuine wanden dient vloeistofdicht te gebeuren. 3. Afvoer mestkanalen f) voor de afvoer van de mest uit de mestkanalen moet een rioleringssysteem of ander van de lucht af te sluiten afvoersysteem worden aangebracht, zodat de mest frequent en restloos uit de mestkanalen kan worden afgevoerd;g) de doorsnede van de afvoeropening dient minimaal 150 mm te zijn.De afvoerbuisdiameter is minimaal 200 mm; h) verder dient de afvoer van mest zodanig te zijn gewaarborgd dat het emitterend mestoppervlak nooit groter wordt dan 0,55 m2 per dierplaats indien metalen driekantroosters gebruikt worden of 0,5 m2 per dierplaats indien betonroosters gebruikt worden.Dit moet worden gerealiseerd middels een overloop met een minimale doorlaat van 75 mm waarvan de instroomopening zichtbaar in het mestkanaal is aangebracht.
Voorts moet de overloop zijn voorzien van een stankafsluiter. De overloop mag niet worden aangesloten op de hoofdleiding van het rioleringssysteem of ander van de lucht af te sluiten afvoersysteem i) het rioleringssysteem of ander van de lucht af te sluiten afvoersysteem heeft per mestkanaal een centrale afsluiter.Deze afsluiter moet vloeistofdicht en mestbestendig zijn. Voorts mag een gesloten afsluiter niet door de opwaartse druk van mest worden geopend; j) controle op vloeistofdichtheid van het rioleringssysteem of ander van de lucht af te sluiten afvoersysteem dient te gebeuren voor het betonstorten d.m.v. het vullen van de mestafvoerleiding met water; k) daar waar hulpstukken in de betonconstructie worden ingestort dienen deze vloeistofdicht aan de beton constructie aan te sluiten. Eisen aan het gebruik : Minimaal éénmaal per twee weken dienen de mestkanalen te worden afgelaten.
Nadere bijzonderheden : Controle op het goed functioneren van het systeem is mogelijk door visuele inspectie van de mestkanalen.
Beoordeling Praktijk : bevuiling voerligboxen en uitloop Dierenwelzijn : neutraal Ammoniak - EF : * 2,3 kg NH3 per dierplaats per jaar bij een emitterend mestoppervlak van 0,55 m2 (metalen driekantroosters) * 2,6 kg NH3 per dierplaats per jaar bij een emitterend mestoppervlak van 0,50 m2 (betonroosters) Systeem V-3.6. Rondloopstal met zeugenvoederstation en strobed Werking : De ammoniakemissie wordt beperkt door verkleining van het emitterend oppervlak door sturing van het mestgedrag en door het veranderen van de mestsamenstelling, doordat de zeugen stro opnemen. Dit wordt bereikt door een specifieke stalindeling die erop gericht is om de dagelijkse activiteiten van de zeugen zo ongestoord mogelijk te laten verlopen en door het toepassen van "mest- en stromanagement".
Eisen aan de uitvoering : 1. Hokuitvoering en roostervloer a) de stal bestaat uit één ruimte die is onderverdeeld in een ligruimte, voorzien van een strobed en in een activiteitsruimte.De ligruimte is volledig bedekt met een laag stro en wordt door de zeugen gebruikt als rustplaats. Onder de activiteitsruimte wordt de ruimte verstaan waarin de zeugen eten, drinken en mesten. De activiteitsruimte bestaat uit de volgende functionele ruimtes : loopgang, wachtruimte, voerstation(s) en drinkruimte : per groep zeugen dient een duidelijke scheiding tussen ligruimte en activiteitsruimte te worden aangebracht; b) het totaal beschikbaar hokoppervlak bedraagt maximaal 2,50 m2 per dierplaats.Ruimtes die niet direct beschikbaar zijn voor de zeugen, zoals bijvoorbeeld de separatieruimte, het berenhok, alsmede de ruimte tussen de voerstations, mogen hierbij niet worden meegerekend. 2. Ligruimte, inclusief strobed a) de vloer is dicht en is volledig ingestrooid met stro : strobed;b) het beschikbaar ligoppervlak bedraagt minimaal 1,3 m2 en maximaal 1,5 m2 per dierplaats;c) in de ligruimte mogen zeer beperkt mestplekken aanwezig zijn;d) het strobed heeft een dikte van minimaal 0,15 en maximaal 0,40 m;e) de ligruimte mag verdeeld zijn in meerdere vakken;ligbedden; f) elk strobed heeft een oppervlak van minimaal 25 m2;g) per strobed is één doorgang naar de activiteitsruimte aanwezig;h) de doorgang naar de activiteitsruimte is minimaal 2,0 m en maximaal 4,0 m breed;i) elk strobed is, behoudens de doorgang naar de activiteitsruimte, volledig omgeven door een dichte hokafscheiding met een hoogte van minimaal 1,0 m, gemeten vanaf de vloer;j) de afstand vanaf de rand van de doorgang naar de activiteitsruimte tot aan het verst gelegen punt van de hokafscheiding, gemeten over het strobed, mag niet groter zijn dan 16 m.3. Activiteitsruimte, inclusief loopgang a) mag worden voorzien van zowel een roostervloer als van een dichte vloer;b) de loopgang dient minimaal 2,0 m breed te zijn, zodat de zeugen elkaar ongehinderd kunnen passeren;c) bij de centrale drinkwatervoorziening (kan bestaan uit meerdere drinkbakken of uit drinknippels) is een vrije ruimte van minimaal 3,0 m bij 3,0 m aanwezig;d) het emitterend mestoppervlak in de mestkelder in geval van roostervloer mag maximaal 1,1 m2 per dierplaats bedragen.In geval van dichte vloer is de maximale oppervlakte van de dichte vloer 1,1 m2 per dierplaats. 4. Mestafvoer a) indien (een gedeelte van) de activiteitsruimte wordt voorzien van een roostervloer, dan dient zich hieronder een mestkelder te bevinden, eventueel voorzien van een mestafvoersysteem;b) de mestkelder, eventueel in combinatie met een mestafvoersysteem, dient zodanig te zijn aangelegd dat de mest snel en restloos uit de kelder kan worden afgevoerd. Eisen aan het gebruik : 1. Minimaal tweemaal per week dient het strobed in de ligruimte te worden aangevuld met vers stro.Minimaal één keer per jaar dient het gehele strobed in de ligruimte te worden vervangen. 2. Elke dag dient de mest verwijderd te worden die toch op het strobed of op de dichte vloer van de activiteitsruimte, inclusief de loopgang, terecht is gekomen. Nadere bijzonderheden : Controle op het goed functioneren van het systeem is mogelijk door visuele inspectie van de (dichte) vloer en van het strobed. Op het strobed mogen geen mestplekken aanwezig zijn.
Beoordeling Praktijk : veel toegepast Dierenwelzijn : gunstig Ammoniak - EF : * 2,6 kg NH3 per dierplaats per jaar Commentaar : lachgas (beperken door mest op stro te vermijden) Systeem V-3.7. Zeugen in voederligbox op strobed Werking : de verlaagde ammoniakemissie wordt bekomen door het opvangen van de mest in het stro en het regelmatig aanvullen en vervangen van het stro.
Eisen aan de uitvoering : 1. De zeugen zijn gehuisvest in compartimenten van 6 tot 12 zeugen. Ieder compartiment bestaat uit 2 delen : de voederligbox en het ligbed op stro. 2. Voor de voerligbox geldt : a) iedere zeug beschikt over een voerligbox geplaatst in volle vloer b) de voerligbox heeft een breedte tussen 0,50 cm en 0,65 m c) de minimale lengte van de volle vloer bedraagt 1,55 m 3.Voor het ligbed op stro geldt : a) het ligbed, gelegen achter de voerligboxen, heeft een minimale oppervlakte van 1,5 m2 per zeugplaats b) de (volle) vloer van het ligbed is 0,30 à 0,40 m gelegen onder het niveau van de vloer van de voederligboxen Eisen aan het gebruik : Stroverbruik : 1.bij de start van iedere ronde wordt het ligbed voldoende ingestrooid (0,30 m à 0,40 m stro). Er moet voldoende stro aanwezig zijn zodanig dat het niveauverschil tussen het strobed en de vloer van de ligboxen maximaal 0,10 m bedraagt 2. minimaal driemaal per week dient het strobed aangevuld te worden met vers stro, zodanig dat er geen vuile en vochtige mestplekken ontstaan in het strobed 3.het strobed in de ligruimte wordt om de 5 weken vervangen 4. het stroverbruik wordt geschat op 2 kg per zeug per dag Nadere bijzonderheden : 5.Controle op het goed functioneren van het systeem is mogelijk door visuele inspectie van de ligboxenvloer en het strobed. Op het strobed mogen geen mestplekken aanwezig zijn. Het strobed mag maximaal 0,50 m dik zijn. 6. De emissie wordt geschat op 1 kg NH3 per dierplaats per jaar (op basis van oriënterende metingen) 1.4. Vleesvarkens Systeem V-4.1. Mestopvang in en spoelen met beluchte mestvloeistof - hokoppervlak 0,65 - 0,8 m2 Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door de verse mest op te vangen in een vloeistoflaag van beluchte mest van circa 0,10 m. Het mengsel wordt minimaal 1 maal per drie dagen uit de stal verwijderd. Meteen daarna wordt opnieuw beluchte mest toegevoerd zodat continu een vloeistoflaag van circa 0,10 m aanwezig is.
Eisen aan de uitvoering : 1. Uitvoering van het mestkanaal : Het mestkanaal dient geschikt te zijn om spoelvloeistof (=beluchte mest) vast te houden en tijdens het spoelen het mengsel van beluchte mest en verse mest goed af te voeren en te vervangen door schone spoelvloeistof.2. Behandeling van het mengsel verse mest/beluchte mest : a) voorbehandeling met behulp van poly-electroliet en een trommelzeef, waardoor zand en organische bestanddelen uit het mengsel verwijderd worden;b) beluchting, waarbij het "actief slib" ammoniak omzet.Als gevolg daarvan daalt het ammoniakgehalte in de vloeistof; c) nabezinking, waarbij het "actief slib" bezinkt en de bovenstaande laag beluchte mest naar het mestkanaal terug wordt gepompt. Eisen aan het gebruik : 1. Er dient bij gesloten afvoer een laag van minimaal circa 0,10 m vloeistof aanwezig te zijn in het mestkanaal.2. Minimaal éénmaal per drie dagen dient de mest in het mestkanaal verwijderd te worden.Meteen daarna dient nieuwe beluchte mest te worden toegevoerd. 3. Alle processtappen dienen geheel geautomatiseerd te verlopen. Nadere bijzonderheden : 1. Het goed laten functioneren van de voorbehandeling met poly-electroliet en het beluchtingsproces (inclusief nabezinking) vraagt specifieke vakkennis.Bij de behandeling met poly-electroliet wordt organische stof gebonden waardoor het daarop volgende beluchtingsproces efficiënter verloopt. De voorbehandeling is nodig omdat hierdoor het ammoniakgehalte van de mest verlaagd wordt. 2. Controle op het goed functioneren van het systeem kan plaats vinden door het ammoniakgehalte te bepalen van zowel de beluchte mest in de nabezinking (eis : lager dan 100 mg N/l) als van het mengsel wat uit de stal terugkomt (eis : lager dan 200 mg N/I).Met zogenaamde sneltesten (strookjes of cuvetten) kunnen indicatieve metingen worden verricht. Eenmaal per kwartaal dient een laboratorium het ammoniakgehalte chemisch te analyseren. 3. Bij de voorbehandelingsunit en de beluchtingsinstallatie dienen aanwezig te zijn een handleiding voor gebruik en een overzicht van de dimensioneringsgrondslagen, beide te leveren door de leverancier.4. De eigenaar van de stal dient een onderhoudscontract te sluiten met de leverancier. Beoordeling Praktijk : weinig tot niet toegepast, hoge kosten (beluchting) Dierenwelzijn : neutraal Ammoniak - EF : * 1,4 kg NH3 per dierplaats per jaar Geur : gunstig Commentaar : Systeem biedt perspectieven voor bedrijven die mest moeten verwerken.
Systeem V-4.2. Mestopvang in beluchte mest en vervanging hiervan via een rioleringssysteem of ander van de lucht af te sluiten afvoersysteem - hokoppervlak 0,65- 0,8 m2 Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door de verse mest op te vangen in een vloeistoflaag van beluchte mest van circa 0,10 m. Het mengsel wordt dagelijks door middel van een rioleringssysteem of ander van de lucht af te sluiten afvoersysteem uit de stal verwijderd. Meteen daarna wordt opnieuw beluchte mest toegevoerd zodat continu een vloeistoflaag van circa 0,10 m aanwezig is.
Eisen aan de uitvoering : 1. Uitvoering van het mestkanaal In de vloer van het mestkanaal dienen, op een onderlinge afstand van maximaal 2 m, afvoerpunten naar de beneden de keldervloer gelegen riolering aanwezig te zijn.De vloer dient glad afgewerkt te zijn. 2. Behandeling van het mengsel verse mest/beluchte mest : a) voorscheiding, waardoor zand en zware organische bestanddelen uit het mengsel verwijderd worden;b) beluchting, waarbij het "actief slib" ammoniak omzet.Als gevolg daarvan daalt het ammoniakgehalte in de vloeistof; c) nabezinking, waarbij het "actief slib" bezinkt en de bovenstaande laag beluchte mest naar het mestkanaal terug wordt gepompt. Eisen aan het gebruik : 1. Er dient bij gesloten afvoer een laag van circa 0,10 m vloeistof aanwezig te zijn in het mestkanaal.2. Eénmaal per dag dient de mest in het mestkanaal via het rioleringssysteem of ander van de lucht af te sluiten afvoersysteem verwijderd te worden.Meteen daarna dient nieuwe beluchte mest te worden toegevoerd.
Nadere bijzonderheden : 1. Het goed laten functioneren van het beluchtingsproces (inclusief nabezinking) vraagt specifieke vakkennis.Het beluchtingsproces is een essentieel onderdeel omdat hierdoor het ammoniakgehalte van de beluchte mest verlaagd wordt. 2. Controle op het goed functioneren van het systeem kan plaatsvinden door het ammoniakgehalte van de beluchte mest in de nabezinking te bepalen : a) Het ammoniakgehalte dient lager te zijn dan 200 mg N per liter;een ammoniakgehalte hoger dan 500 mg N per liter duidt op een onvoldoende functionerend beluchtingsproces. Met zogenaamde sneltesten (strookjes) kunnen indicatieve metingen worden verricht. b) Eénmaal per kwartaal dient een laboratorium het ammoniakgehalte chemisch te analyseren.3. Bij de beluchtingsinstallatie dienen aanwezig te zijn een handleiding voor gebruik en een overzicht van de dimensioneringsgrondslagen, beide te leveren door de leverancier. Beoordeling Praktijk : weinig tot niet toegepast, hoge kosten (beluchting) Dierenwelzijn : neutraal Ammoniak - EF : * 1,4 kg NH3 per dierplaats per jaar Geur : gunstig Commentaar : Systeem biedt perspectieven voor bedrijven die mest moeten verwerken Systeem V-4.3. Koeldeksysteem met metalen driekantroostervloer (170 % koeldekoppervlak) Werking : De ammoniakuitstoot uit de mest wordt beperkt door de laag mest bovenin het mestkanaal te koelen met behulp van drijvende koelelementen. Als koelvloeistof wordt opgepompt grondwater gebruikt.
Eisen aan de uitvoering : 1. Het mestkanaal dient voorzien te zijn van driekant metalen roosters en het emitterend oppervlak per varkensplaats mag maximaal 0,5 m2 bedragen.2. De leefruimte bedraagt maximaal 0,8 m2 per varkensplaats.3. In de mestkanalen zijn koelelementen aangebracht, elk bestaande uit een aantal lamellen van 0,14 m breed en gemaakt van hoogwaardige kunststof.De lamellen zijn geplaatst onder een hoek van ongeveer 60° en opgehangen in een drijvend frame. Gevuld met water blijven de lamellen juist onder het mestoppervlak drijven. Het oppervlak van de koelelementen dient minimaal 170 % van het oppervlak van het mestkanaal te bedragen. 4. De koelelementen zijn per mestkanaal in serie verbonden en tussen de mestkanalen volgens het Tiggelmansysteem parallel aangesloten op de aan- en afvoerleiding van het water.Hierdoor stroomt door elk mestkanaal een gelijk waterdebiet. Een drukmeter zorgt ervoor dat als er ergens lekkage van water optreedt, de watertoevoer direct wordt gestopt. 5. Als koelvloeistof wordt opgepompt grondwater gebruikt.Het door de koelelementen rondgepompte water wordt vervolgens weer teruggepompt in de grond.
Eisen aan het gebruik : 1. De temperatuur van het in de grond teruggepompte water mag maximaal 14 °C bedragen en maximaal 3 °C zijn opgewarmd.2. De mesttemperatuur bovenin het mestkanaal mag niet hoger zijn dan 15 °C.3. De eigenaar van de stal dient een onderhoudscontract te hebben waarbij twee maal per jaar controle en onderhoud plaatsvindt. Nadere bijzonderheden : 1. Controle is mogelijk doordat de temperatuur van zowel de mest bovenin het mestkanaal als van het opgepompte grondwater geregistreerd worden en op te vragen zijn van de 7 voorafgaande dagen.De hoeveelheid opgepompte grondwater dient geregistreerd te worden. 2. Voor het oppompen en terugpompen van grondwater dient een milieuvergunning aangevraagd te worden.3. Voor het principe "koeldeksysteem" is een octrooi verleend onder nummer : 9520094392313. Beoordeling Praktijk : veel toegepast Ammoniak - EF : * 1,1 kg NH3 per dierplaats per jaar bij een maximaal hokoppervlak van 0,8 m2 Commentaar : vooral toepasbaar in bestaande stallen - minder geschikt voor nieuwbouw Systeem V-4.4. Koeldeksysteem (200 % koeloppervlak) met metalen roostervloer (maximaal 0,8 m2 emitterend mestoppervlak) Werking : De ammoniakuitstoot uit de mest wordt beperkt door de laag mest bovenin het mestkanaal te koelen met behulp van drijvende koelelementen. Als koelvloeistof wordt opgepompt grondwater gebruikt.
Eisen aan de uitvoering : 1. Het mestkanaal dient voorzien te zijn van metalen roosters en het emitterend mestkelder oppervlak per varkensplaats mag maximaal 0,80 m2 bedragen.2. In de mestkanalen zijn koelelementen aangebracht, elk bestaande uit een aantallamellen van 0,14 m breed en gemaakt van hoogwaardige kunststof.De lamellen zijn geplaatst onder een hoek van ongeveer 60° en opgehangen in een drijvend frame. Gevuld met water blijven de lamellen juist onder het mestoppervlak drijven. Het oppervlak van de koelelementen dient minimaal 200 % van het oppervlak van het mestkanaal te bedragen. 3. De koelelementen zijn per mestkanaal in serie verbonden en tussen de mestkanalen volgens het Tiggelmansysteem parallel aangesloten op de aan- en afvoerleiding van het water.Hierdoor stroomt door elk mestkanaal een gelijk waterdebiet. Een drukmeter zorgt ervoor dat als er ergens lekkage van water optreedt, de watertoevoer direct wordt gestopt. 4. Als koelvloeistof wordt opgepompt grondwater gebruikt.Het door de koelelementen rondgepompte water wordt vervolgens weer teruggepompt in de grond.
Eisen aan het gebruik : 1. De temperatuur van het in de grond teruggepompte water mag maximaal 14 °C bedragen, en maximaal 3 °C zijn opgewarmd.2. De mesttemperatuur bovenin het mestkanaal mag niet hoger zijn dan 15 °C.3. De eigenaar van de stal dient een onderhoudscontract te hebben waarbij twee maal per jaar controle en onderhoud plaatsvindt. Nadere bijzonderheden : 1. Controle is mogelijk doordat de temperatuur van zowel de mest bovenin het mestkanaal als van het opgepompte grondwater geregistreerd worden en op te vragen zijn van de 7 voorafgaande dagen.De hoeveelheid opgepompte grondwater dient geregistreerd te worden. 2. Voor het oppompen en terugpompen van grondwater dient een milieuvergunning aangevraagd te worden.3. Voor het principe "koeldeksysteem" is een octrooi verleend onder nummer : 9520094392313. Beoordeling Praktijk : veel toegepast Ammoniak - EF : * 1,2 kg NH3 per dierplaats per jaar Commentaar : vooral toepasbaar in bestaande stallen - minder geschikt voor nieuwbouw Systeem V-4.5. Koeldeksysteem (200 % koeloppervlak) met roostervloer anders dan metalen driekantroosters Werking : De ammoniakuitstoot uit de mest wordt beperkt door de laag mest bovenin het mestkanaal te koelen met behulp van drijvende koelelementen. Als koelvloeistof wordt opgepompt grondwater gebruikt.
Eisen aan de uitvoering : 1. Het mestkanaal dient voorzien te zijn van metalen roosters en het emitterend mestkelder oppervlak per varkensplaats mag maximaal 0,6 m2 bedragen.2. In de mestkanalen zijn koelelementen aangebracht, elk bestaande uit een aantallamellen van 0,14 m breed en gemaakt van hoogwaardige kunststof.De lamellen zijn geplaatst onder een hoek van ongeveer 60° en opgehangen in een drijvend frame. Gevuld met water blijven de lamellen juist onder het mestoppervlak drijven. Het oppervlak van de koelelementen dient minimaal 200 % van het oppervlak van het mestkanaal te bedragen. 3. De koelelementen zijn per mestkanaal in serie verbonden en tussen de mestkanalen volgens het Tiggelmansysteem parallel aangesloten op de aan- en afvoerleiding van het water.Hierdoor stroomt door elk mestkanaal een gelijk waterdebiet. Een drukmeter zorgt ervoor dat als er ergens lekkage van water optreedt, de watertoevoer direct wordt gestopt. 4. Als koelvloeistof wordt opgepompt grondwater gebruikt.Het door de koelelementen rondgepompte water wordt vervolgens weer teruggepompt in de grond.
Eisen aan het gebruik : 1. De temperatuur van het in de grond teruggepompte water mag maximaal 14 °C bedragen, en maximaal 3 °C zijn opgewarmd.2. De mesttemperatuur bovenin het mestkanaal mag niet hoger zijn dan 15 °C.3. De eigenaar van de stal dient een onderhoudscontract te hebben waarbij twee maal per jaar controle en onderhoud plaatsvindt. Nadere bijzonderheden : 1. Controle is mogelijk doordat de temperatuur van zowel de mest bovenin het mestkanaal als van het opgepompte grondwater geregistreerd worden en op te vragen zijn van de 7 voorafgaande dagen.De hoeveelheid opgepompte grondwater dient geregistreerd te worden. 2. Voor het oppompen en terugpompen van grondwater dient een milieuvergunning aangevraagd te worden.3. Voor het principe "koeldeksysteem" is een octrooi verleend onder nummer : 9520094392313. Beoordeling Praktijk : veel toegepast Dierenwelzijn : neutraal Ammoniak - EF : * 1,4 kg NH3 per dierplaats per jaar bij een emitterend mestoppervlak van maximaal 0,6m2 Commentaar : vooral toepasbaar in bestaande stallen - minder geschikt voor nieuwbouw Systeem V-4.6. Mestkelders met water- en mestkanaal, de laatste met een schuine putwand(en) en met metalen driekantroosters Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door verkleining van het mestoppervlak per dierplaats. Aan de achterkant wordt de mest opgevangen in een breed mestkanaal, voorzien van een metalen driekantrooster en schuine putwand(en).
Eisen aan de uitvoering : 1. Mestkanaal a) de breedte van het mestkanaal dient minimaal 1,10 m te zijn;b) het emitterend mestoppervlak moet kleiner zijn dan 0,27 m2 per dierplaats c) het emitterend oppervlak van het mestkanaal moet worden beveiligd door een overloop;d) het mestkanaal dient voorzien te zijn van een metalen driekantrooster;e) het roosteroppervlak boven het mestkanaal moet gelijk zijn aan of groter zijn dan het roosteroppervlak boven het waterkanaal;f) het mestkanaal mag niet in verbinding staan met het waterkanaal of andere kanalen (bijvoorbeeld met het kanaal onder de dichte bolle vloer of onder de schuine wand);g) de schuine wand dient gemaakt te zijn van niet mest aanhechtend materiaal (bijvoorbeeld polyethyleen/polypropyleen, roestvrij staal of materiaal voorzien van een coating);h) de wand tegen de bolle vloer dient uitgevoerd te worden onder een helling die ligt in de range van 45° tot en met 90° ten opzichte van de putvloer : i) de schuine wand tegen de achtermuur is niet vereist, indien wel toegepast dient de wand een helling van minimaal 60° ten opzichte van de putvloer te hebben;j) de montage van een schuine wand dient vloeistofdicht te gebeuren;k) ook is het mogelijk om een goot toe te passen.2. Hokuitvoering en roostervloer a) er zijn twee soorten hokuitvoering mogelijk : * het hok wordt uitgevoerd met gedeeltelijk rooster, waarbij het hok vooraan bestaat uit een dichte vloer.Achterin het hok bevindt zich het mestkanaal. Het mestkanaal moet worden voorzien van schuine putwand(en) en een metalen driekantrooster; * het hok wordt uitgevoerd met in het midden een bolle vloer. Aan de voorkant bevindt zich een kanaal voorzien van een rooster. Het is toegestaan om dit kanaal als een zogenaamd waterkanaal uit te voeren. * Aan de achterkant wordt de mest opgevangen in een mestkanaal, voorzien van een metalen driekantooster. b) indien het voorste kanaal als een zogenaamd waterkanaal wordt uitgevoerd, dan geldt voor het voorste kanaal : * het voorste kanaal mag zowel met als zonder goten of schuine putwand(en) worden uitgevoerd; * het roosteroppervlak boven het waterkanaal mag nooit groter zijn dan het roosteroppervlak boven het mestkanaal; * de breedte van het wateroppervlak mag niet meer bedragen dan 0,60 m. * Om dit te realiseren kan het waterkanaal worden uitgevoerd met een schuine wand tegen de bolle vloer. Deze dient uitgevoerd te worden onder een helling die ligt in de range van 45° tot en met 90° ten opzicht van de putvloer. Ook is het mogelijk om twee schuine wanden in het waterkanaal te gebruiken of een goot. * het waterkanaal mag niet in open verbinding staan met mestkanalen; * na elke mestronde dient het waterkanaal afgelaten te worden waarna het hok gereinigd kan worden; * na reiniging en voor aanvang van een nieuwe ronde moet het waterniveau in het waterkanaal minimaal 0,10 m zijn. c) voor beide type hokuitvoering geldt : * het hok mag worden uitgerust met een brij- of droogvoerbak of met een (dwars)trog; * de hokafscheiding kan open of dicht worden uitgevoerd; * per dierplaats dient een dicht vloeroppervlak van minimaal 0,3 m2 aanwezig te zijn. 3. Mestafvoer a) voor de afvoer van de mest uit het mestkanaal moet een rioleringssysteem of ander van de lucht af te sluiten afvoersysteem worden aangebracht, zodat de mest frequent en restloos uit de mestkanalen kan worden afgevoerd;b) de doorsnede van de afvoeropening dien minimaal 150 mm te zijn, de afvoerbuisdiameter minimaal 200 mm;c) verder dient de afvoer van mest zodanig te zijn gewaarborgd dat het emitterend mestoppervlak nooit groter wordt dan 0,27 m2 per dierplaats.Dit moet worden gerealiseerd middels een overloop met een minimale doorlaat van 75 mm waarvan de instroomopening zichtbaar in het mestkanaal is aangebracht. Voorts moet de overloop zijn voorzin van een stankafsluiter. De overloop mag niet worden aangesloten op de hoofdleiding van het rioleringssysteem of ander van de lucht af te sluiten afvoersysteem. d) in het afvoersysteem van het waterkanaal moet een (centrale) afsluiter worden aangebracht die vloeistofdicht en mestbestendig is. Bij gesloten afsluiter moet het water in het waterkanaal worden vastgehouden. De afsluiter mag niet door de opwaartse druk van mest worden geopend; e) het rioleringssysteem of ander van de lucht af te sluiten afvoersysteem heeft per mestkanaal een centrale afsluiter.Deze afsluiter moet vloeistofdicht afsluiten en mestbestendig zijn. Voorts mag een gesloten afsluiter niet door de opwaartse druk van mest worden geopend f) Controle op vloeistofdichtheid dient te gebeuren voor het betonstorten d.m.v. het vullen van de afdelingsleiding met water.
Eisen aan het gebruik : Na elke ronde dienen de kanalen afgelaten te worden, waarna het hok gereinigd kan worden. Na reiniging dient het waterniveau in het waterkanaal minimaal 0,10 m te bedragen. Verder dienen de schuine wand(en) in het mestkanaal na elke ronde schoongespoten te worden.
Nadere bijzonderheden : geen Beoordeling Praktijk : meest toegepast Dierenwelzijn : neutraal Ammoniak - EF : * 1,0 kg NH3 per dierplaats per jaar bij maximaal 0,18 m2 emitterend oppervlak van het mestkanaal per dierplaats * 1,4 kg NH3 per dierplaats per jaar bij meer dan 0,18 m2 maar minder dan 0,27 m2 emitterend oppervlak van het mestkanaal per dierplaats Geur : gunstig Commentaar : in functie van de putdiepte (2 versies : met en zonder spoelgoten) Systeem V-4.7. Mestkelders met water- en mestkanaal, de laatste met schuine putwand(en) en met andere dan metalen driekantroosters.
Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door verkleining van het mestoppervlak per dierplaats. Aan de achterkant wordt de mest opgevangen in een breed mestkanaal, voorzien van een roostervloer en schuine putwand(en).
Eisen aan de uitvoering : 1. Mestkanaal a) de breedte van het mestkanaal dient minimaal 1,10 m te zijn;b) het emitterend mestoppervlak mag maximaal 0,18 m2 bedragen;c) het emitterend oppervlak van het mestkanaal moet worden beveiligd door een overloop;d) het roosteroppervlak boven het mestkanaal moet gelijk zijn aan of groter zijn dan het roosteroppervlak boven het waterkanaal;e) het mestkanaal mag niet in verbinding staan met het waterkanaal of andere kanalen (bijvoorbeeld met het kanaal onder de dichte bolle vloer of onder de schuine wand);f) de schuine wand dient gemaakt te zijn van niet mest aanhechtend materiaal (bijvoorbeeld polyethyleen/polypropyleen, roestvast staal of materiaal voorzien van een coating);g) de wand tegen de bolle vloer dient uitgevoerd te worden onder een helling die ligt in de range van 45° tot en met 90° ten opzichte van de putvloer;h) de schuine wand tegen de achtermuur is niet vereist, indien wel toegepast dient de wand een helling van minimaal 60° ten opzichte van de putvloer te hebben;i) de montage van een schuine wand dient vloeistofdicht te gebeuren, j) ook is het mogelijk om een goot toe te passen.2. Hokuitvoering en roostervloer a) er zijn twee soorten hokuitvoeringen mogelijk : * het hok wordt uitgevoerd met gedeeltelijk rooster, waarbij het hok vooraan bestaat uit een dichte vloer.Achterin het hok bevindt zich het mestkanaal. Het mestkanaal moet worden voorzien van schuine putwand(en) en een rooster; * het hok wordt uitgevoerd met in het midden een bolle vloer. Aan de voorkant bevindt zich een kanaal voorzien van een rooster. Het is toegestaan om dit kanaal als een zogenaamd waterkanaal uit te voeren.
Aan de achterkant wordt de mest opgevangen in een mestkanaal, voorzien van een rooster; b) indien het voorste kanaal als een zogenaamd waterkanaal wordt uitgevoerd, dan geldt voor het voorste kanaal : * het voorste kanaal mag zowel met als zonder goten of schuine putwand(en) worden uitgevoerd; * het roosteroppervlak boven het waterkanaal mag nooit groter zijn dan het roosteroppervlak boven het mestkanaal; * de breedte van het wateroppervlak mag niet meer bedragen dan 0,60 m.
Om dit te realiseren kan het waterkanaal worden uitgevoerd met een schuine wand tegen de bolle vloer. Deze dient uitgevoerd te worden onder een helling die ligt in de range van 45° tot en met 90° ten opzichte van de putvloer. Ook is het mogelijk om twee schuine wanden in het waterkanaal te gebruiken of een goot; * het waterkanaal mag niet in open verbinding staan met mestkanalen; * na elke mestronde dient het waterkanaal afgelaten te worden waarna het hok gereinigd kan worden; * na reiniging en voor aanvang van een nieuwe ronde moet het waterniveau in het waterkanaal minimaal 0,10 m zijn. c) Voor beide type hokuitvoering geldt : * het hok mag worden uitgerust met een brij- of droogvoederbak of met een (dwars)trog; * de hokafscheiding kan open of dicht worden uitgevoerd; * per dierplaats dient een dicht vloeroppervlak van minimaal 0,3 m2 aanwezig te zijn. 3. Mestafvoer : a) voor de afvoer van de mest uit het mestkanaal moet een rioleringssysteem of ander van de lucht af te sluiten afvoersysteem worden aangebracht, zodat de mest frequent en restloos uit de mestkanalen kan worden afgevoerd.; b) de doorsnede van de afvoeropening dient minimaal 150 mm te zijn, de afvoerbuisdiameter minimaal 200 mm;c) verder dient de afvoer van mest zodanig te zijn gewaarborgd dat het emitterend mestoppervlak nooit groter wordt dan 0,18 m2 per dierplaats.Dit moet worden gerealiseerd middels een overloop met een minimale doorlaat van 75 mm waarvan de instroomopening zichtbaar in het mestkanaal is aangebracht Voorts moet de overloop zijn voorzien van een stankafsluiter. De overloop mag niet worden aangesloten op de hoofdleiding van het rioleringssysteem of ander van de lucht af te sluiten afvoersysteem; d) in het afvoersysteem van het waterkanaal moet een (centrale) afsluiter worden aangebracht die vloeistofdicht en mestbestendig is. Bij gesloten afsluiter moet het water in het waterkanaal worden vastgehouden. De afsluiter mag niet door de opwaartse druk van mest worden geopend; e) het rioleringssysteem of ander van de lucht af te sluiten afvoersysteem heeft per mestkanaal een centrale afsluiter.Deze afsluiter moet vloeistofdicht afsluiten en mestbestendig zijn. Voorts mag een gesloten afsluiter niet door de opwaartse druk van mest worden geopend; f) controle op vloeistofdichtheid dient te gebeuren voor het betonstorten d.m.v. het vullen van de afdelingsleiding met water.
Eisen aan het gebruik : Na elke ronde dienen de kanalen afgelaten te worden, waarna het hok gereinigd kan worden. Na reiniging dient het waterniveau in het waterkanaal minimaal 0,10 m te bedragen. Verder dienen de schuine wand(en) in het mestkanaal na elke ronde schoongespoten te worden.
Nadere bijzonderheden : geen Beoordeling Praktijk : veel toegepast Dierenwelzijn : neutraal Globale technische haalbaarheid : goed Ammoniak - EF : * 1,2 kg NH3 per dierplaats per jaar bij een emitterend oppervlak van maximaal 0,18 m2 P-lijst : Lijst van reductietechnieken voor pluimvee Maximale emissiefactor voor emissiearme pluimveestallen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2.1. Opfokpoeljen van legkippen - kooi- of batterijsystemen Systeem P-1.1. Mestbandbatterij voor natte mest met afvoer naar een gesloten opslag Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door tweemaal per week de mest, die op de mestbanden ligt, uit de stal te verwijderen.
Eisen aan de uitvoering : 1. Onder de batterijkooien waarin zich de legkippen of de opfokhennen bevinden, zijn mestbanden geplaatst.Op deze mestbanden wordt de door de dieren geproduceerde mest opgevangen. 2. De mest wordt met behulp van de mestbanden uit de stal verwijderd en vervolgens opgeslagen in een afgesloten mestopslag. Eisen aan het gebruik : De mest dient minimaal twee maal per week met behulp van de mestbanden uit de stal te worden verwijderd.
Nadere bijzonderheden : Het systeem geldt voor * opfokhennen en -hanen van legrassen, jonger dan ca 18 weken;
Beoordeling Praktijk : weinig toegepast, nadeel mestafzetmogelijkheid (natte mest) Dierenwelzijn : neutraal (conform Europese richtlijnen) Ammoniak - EF : * 0,020 kg NH3 per dierplaats per jaar Geur : ongunstig Systeem P-1.2. : Compactbatterij met afvoer naar een gesloten mestopslag (twee maal per dag afvoer) Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door tweemaal per dag de geproduceerde mest uit de stal te verwijderen.
Eisen aan de uitvoering : 1. Op de batterijen waarin de opfokhennen zich bevinden (uitgezonderd de bovenste batterij), liggen platen.De mest wordt twee maal per dag, tijdens het vullen van de voergoot, van deze platen geschoven met behulp van schuiven die aan de voerhopper zijn bevestigd. Deze platen dienen van een glad en niet hechtend materiaal vervaardigd te zijn. De mest valt tussen de batterijen door op een mestband onder de onderste batterij. De mest valt van de onderste batterij direct op deze mestband. 2. De mest wordt met behulp van de mestbanden uit de stal verwijderd en vervolgens opgeslagen in een afgesloten mestopslag Eisen aan het gebruik : De mest dient tweemaal per dag met behulp van mestbanden uit de stal te worden verwijderd.Een pulsteller op de mestbanden onder de batterijen dient een overzicht te kunnen geven van de afdraaifrequentie van de mestbanden gedurende de afgelopen zeven dagen.
Beoordeling Praktijk : weinig toegepast, nadeel mestafzetmogelijkheid (natte mest) Dierenwelzijn : neutraal (conform Europese richtlijnen) Ammoniak - EF : * 0,011 kg NH3 per dierplaats per jaar voor opfokhennen en -hanen van legrassen, jonger dan ca 18 weken.
Systeem P-1.3. Mestbandbatterij voor droge mest met geforceerde mestdroging Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door over de mest, die op mestbanden ligt, lucht te blazen. De mest wordt hierdoor droger en geeft minder ammoniakuitstoot.
Eisen aan de uitvoering : 1. Onder de batterijkooien waarin zich de opfokhennen bevinden, zijn mestbanden geplaatst.Deze zijn vervaardigd uit polypropyleen of een trevira doek. Op deze mestbanden wordt de door de dieren geproduceerde mest opgevangen. 2. Tussen of onder de batterijkooien zijn kokers geplaatst waarmee lucht van minimaal 15 °C over de mest op de mestbanden geblazen wordt. Een alternatief vormt het drogen van de mest met behulp van een waaiersysteem. Hiermee wordt met behulp van een waaier in een koker stallucht over de mest op de mestbanden geblazen.
Eisen aan het gebruik : 1. De hoeveelheid lucht die door de kokers over de mestbanden geblazen wordt, dient minimaal 0,2 m3 per opfokhen per uur te bedragen.2. De mest op de mestband dient in een week gedroogd te zijn tot minimaal 45 % droge stof en wekelijks uit de stal afgevoerd te worden. Nadere bijzonderheden : geen Beoordeling Praktijk : veel toegepast Dierenwelzijn : neutraal (conform Europese richtlijnen) Ammoniak - EF : * 0,020 kg NH3 per dierplaats per jaar Geur : gunstig Extra mestopslag : Droge mest Commentaar : droge stofgehalte van de gedroogde mest moet minimaal 45 % bedragen Systeem P-1.4. Mestbandbatterij met geforceerde mestdroging, belucht met 0,4 m3 lucht per opfokhen per uur; mestafdraaien per vijf dagen, de mest heeft dan een droge stofgehalte van minimaal 55 % Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door over de mest, die op mestbanden ligt, continu voorverwarmde lucht van minimaal 17 °C te blazen. De mest wordt éénmaal per 5 dagen uit de stal afgevoerd en bevat dan minimaal 55 % droge stof. Dit stalsysteem is een verdere ontwikkeling van Systeem P-1.3. Mestbandbatterij voor droge mest met geforceerde mestdroging en wordt gekenmerkt door een lagere ammoniakuitstoot. Het aantal etages kan variëren per mestbandbatterij.
Eisen aan de uitvoering : 1. Onder de batterijkooien waarin zich de de opfokhennen bevinden, zijn mestbanden geplaatst.Op deze mestbanden wordt de door de dieren geproduceerde mest opgevangen. 2. Tussen of onder de batterijkooien zijn kokers geplaatst waarmee continu lucht van minimaal 17 °C over de mest op de mestbanden wordt geblazen.De mest wordt gedroogd met voorverwarmde lucht uit b.v. een warmtewisselaar of uit een luchtmengkast al dan niet voorzien van een verwarmingseenheid. 3. De luchttoevoer naar de mestbanden en de temperatuur van deze lucht dienen volautomatisch te worden geregistreerd en gestuurd.Per stal dient in het hoofdtoevoerluchtkanaal een luchtsnelheidsmeter geplaatst te worden en de temperatuur van de lucht moet afleesbaar zijn, juist voordat deze lucht de koker boven de mestband ingaat. Verder dient een bedrijfsurenteller te worden geplaatst die het aantal draaiuren van de ventilator in de luchtmengkast weergeeft. Ook dient te worden geregistreerd op welke datum de verschillende koppels de hokken ingaan en uitgaan. Op deze wijze is controle op de vereiste minimale hoeveelheden lucht per dier per uur mogelijk.
Eisen aan het gebruik : 1. De hoeveelheid lucht die door de kokers over de mestbanden wordt geblazen, dient minimaal 0,4 m3 per opfokhen per uur te bedragen en een temperatuur van minimaal 17 °C te hebben.2. De mest op de mestband dient in 5 dagen gedroogd te zijn tot minimaal 55 % droge stof en éénmaal per vijf dagen uit de stal te worden afgevoerd.De afdraaifrequentie dient te worden geregistreerd. 3. Bovenstaande eisen aan het gebruik gelden niet voor de eerste 5 weken van de opfokfase van opfokhennen omdat de mestproductie dan te gering is. Nadere bijzonderheden : 1. De mest dient minimaal 55 % droge stof te bevatten.2. Dit stalsysteem kenmerkt zich door een toename van het energieverbruik per dierplaats. Beoordeling Praktijk : veel toegepast Dierenwelzijn : neutraal (conform Europese richtlijnen) Ammoniak - EF : * 0,006 kg NH3 per dierplaats per jaar.
Geur : gunstig Commentaar : Droge mest, hogere energiekost/verbruik in vergelijking met Systeem P-1.3. Mestbandbatterij voor droge mest met geforceerde mestdroging', droge stof gehalte van de gedroogde mest moet minimaal 55 % bedragen. Indien het niet halen van de 55 % droge stof te wijten is aan een aantoonbare ziektetoestand van de dieren, kan er afgeweken worden van deze eis.
Systeem P-1.5. Mestbandbatterij met geforceerde mestdroging in combinatie met een droogtunnel en/of droogvloer Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door de verse mest op de mestbanden, die zich onder elke etage bevinden, te drogen met stallucht en deze mest naar de bovenliggende droogtunnels en/of de droogvloer te transporteren, alwaar verdere droging plaatsvindt. De mest in de droogtunnels en/of droogvloer wordt gedroogd met stallucht.
Eisen aan de uitvoering : 1. Staluitvoering a) Onder iedere etage loopt een mestband, waarop alle mest van de dieren wordt opgevangen.b) De mest die op de mestbanden onder de kooien valt, wordt gedroogd met stallucht.2. Droogtunnels : a) Boven iedere kooi is een droogtunnel geplaatst, geïntegreerd in de stal of achter of naast de stal.b) De mest van de etages wordt per kooi naar de droogtunnel boven de kooien getransporteerd.Dit gebeurt aan het achtereinde van iedere kooi. c) De droogtunnels van de seperate kooien staan via een pijp met elkaar in verbinding.3. Ventilatie a) De ventilatie moet van 1,0 tot 3,2 m3/uur/hen via de droogtunnel lopen.b) De mest moet bij het verlaten van de droogtunnels 50 tot 60 % droge stof bevatten. Eisen aan het gebruik : 1. De mest op de mestbanden onder de etages wordt in maximaal 6 uur naar de droogtunnels getransporteerd.2. De mest in de droogtunnel wordt in maximaal 18 uur gedroogd met stallucht.3. Bij het verlaten van de droogtunnels heeft de mest een droge stofgehalte van minimaal 50 %. Nadere bijzonderheden : 1. De staleigenaar dient per stal eens per kwartaal een mestmonster te laten analyseren op droge stofgehalte van de mest die uit de stal wordt verwijderd.2. Controle op het goed functioneren van het systeem is mogelijk doordat een bedrijfscomputer aanwezig is, waarin de volgende gegevens worden vastgelegd, die door de veehouder niet kunnen worden veranderd : a) de verblijftijd van de mest op de mestbanden in de stal en de verblijftijd van de mest in de droogtunnel;b) de ventilatiecapaciteit van de droogtunnel : deze is ingesteld op minimaal 1m3/uur/hen.3. Daarnaast dient een verplaatsingsmeter op de mestbanden te worden geïnstalleerd, waarmee de draaisnelheid van de mestbanden wordt aangegeven. Beoordeling Dierenwelzijn : Richtlijn 1999/74/EG Ammoniak - EF : (indicatief, nog verder te bepalen) * 0,010 kg NH3 per dierplaats per jaar voor opfokpoeljen Commentaar : droge mest 2.2. Opfokpoeljen van legkippen - niet-kooiystemen Systeem P-2.1. Volièreopfokhuisvesting, minimaal 50 % van de leefruimte is rooster, met daaronder een mestband. Mestbanden minimaal eenmaal per week afdraaien. Roosters minimaal in twee etages Werking : De opfokleghennen worden gehouden in een stal met geheel of gedeeltelijke strooiselvloeren en etages met roostervloeren. De mest van de roostervloer valt op de daaronder gelegen mestband en wordt al of niet gedroogd met lucht.
Eisen aan de uitvoering : 1. Hokuitvoering en roostervloer a) per m2 bruikbare leefoppervlakte worden in de dierruimte maximaal 16 dieren opgezet;b) minimaal 50 % van de bruikbare leefoppervlakte bestaat uit roostervloeren met daaronder een mestband.De roostervloeren minimaal in twee etages. Van het bruikbare leefoppervlak is minimaal 1/3 deel grondoppervlak bedekt met strooisel. 2. Voer- en drinkwater De voer- en drinkwatervoorzieningen zijn boven een roostervloer aangebracht.3. Mestafvoer De afvoer van de op de roosters geproduceerde mest vindt plaats via de mestbanden. Eisen aan het gebruik : De mest op de mestbanden moet minimaal een keer per week uit de stal worden verwijderd. Deze mest wordt of direct van het bedrijf afgevoerd, of maximaal twee weken opgeslagen in een afgedekte container. Bij toepassing van een mestnadroogsysteem de mest minimaal twee keer per week uit de stal verwijderen.
Nadere bijzonderheden : 1. De eisen aan de uitvoering zijn mede gebaseerd op de volièrehuisvesting voor leghennen.2. Controle is mogelijk tijdens het inrichten en het gebruik van de stal.3. De emissie bedraagt 0,050 kg NH3 per dierplaats per jaar.Deze waarde is vastgesteld middels een verhoudingsgetal ten opzichte van hetzelfde huisvestingssysteem voor leghennen.
Beoordeling Praktijk : weinig toegepast Dierenwelzijn : hygiëne is hier een knelpunt, Globale technische haalbaarheid : hoge onderhoudskosten en hoge investeringskosten Ammoniak - EF : * 0,050 kg NH3 per dierplaats per jaar Commentaar : hoge stofconcentraties, hierdoor is het risico op geurhinder groter tenzij de mest snel uit de stal wordt verwijderd; droge mest 2.3. Legkippen incl. (groot)ouderdieren van legrassen - kooi- of batterijsystemen Systeem P-3.1. Kooi (indien voor leghennen : verrijkte kooi) voor natte mest met afvoer naar een gesloten mestopslag Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door twee maal per week de mest, die op de mestbanden ligt, uit de stal te verwijderen.
Eisen aan de uitvoering : De uitvoering is in hoofdlijnen als volgt : 1. Onder de kooien waarin zich de legkippen bevinden, zijn mestbanden geplaatst.Deze zijn vervaardigd uit polypropyleen of een trevira doek. Op deze mestbanden wordt de door de dieren geproduceerde mest opgevangen. 2. De mest wordt met behulp van de mestbanden uit de stal verwijderd en vervolgens opgeslagen in een afgesloten mestopslag Eisen aan het gebruik : De mest dient minimaal twee maal per week met behulp van de mestbanden uit de stal te worden verwijderd. Nadere bijzonderheden : Geen Beoordeling Dierenwelzijn : Richtlijn 1999/74/EG Ammoniak - EF : * 0,035 kg NH3 per dierplaats per jaar (indicatief, verder te bepalen) Systeem P-3.2. Kooi (indien voor leghennen : verrijkte kooi) waarvan de natte mest 2 maal daags door middel van mestschuiven en een centrale mestband afgevoerd wordt naar een gesloten opslag Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door twee maal per dag de geproduceerde mest uit de stal te verwijderen.
Eisen aan de uitvoering : De uitvoering is in hoofdlijnen als volgt : 1. Op de kooien waarin zich de legkippen bevinden (uitgezonderd de bovenste kooien), liggen platen.De mest wordt twee maal per dag, tijdens het vullen van de voergoot, van deze platen geschoven met behulp van schuiven die aan de voerhopper zijn bevestigd. Deze platen dienen van een glad en niet hechtend materiaal vervaardigd te zijn. De mest valt tussen de kooien door op een mestband onder de onderste etage. De mest valt van de onderste etage direct op deze mestband. 2. De mest wordt met behulp van de mestbanden uit de stal verwijderd en vervolgens opgeslagen in een afgesloten mestopslag. Eisen aan het gebruik : 1. De mest dient twee maal per dag met behulp van de mestbanden uit de stal te worden verwijderd.2. Een pulsteller op de mestbanden onder de kooien dient een overzicht te kunnen geven van de afdraaifrequentie van de mestbanden gedurende de afgelopen zeven dagen. Nadere bijzonderheden : Geen Beoordeling Dierenwelzijn : Richtlijn 1999/74/EG Ammoniak - EF : * 0,020 kg NH3 per dierplaats per jaar (indicatief, verder te bepalen) Systeem P-3.3. Kooi (indien voor leghennen verrijkte kooi) voor droge mest met geforceerde mestdroging Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door over de mest, die op mestbanden ligt, lucht te blazen. De mest wordt hierdoor droger en geeft minder ammoniakuitstoot.
Eisen aan de uitvoering : 1. Onder de kooien waarin zich de legkippen bevinden, zijn mestbanden geplaatst.Deze zijn vervaardigd uit polypropyleen of een trevira doek. Op deze mestbanden wordt de door de dieren geproduceerde mest opgevangen. 2. Tussen of onder de kooien zijn kokers geplaatst waarmee lucht van minimaal 15 °C over de mest op de mestbanden geblazen wordt. Een alternatief vormt het drogen van de mest met behulp van een waaiersysteem. Hiermee wordt met behulp van een waaier in een koker stallucht over de mest op de mestbanden geblazen.
Eisen aan het gebruik : 1. De hoeveelheid lucht die door de kokers over de mestbanden geblazen wordt, dient minimaal 0,4 m3 per legkip per uur te bedragen.2. De mest op de mestband dient in een week gedroogd te zijn tot minimaal 45 % droge stof en wekelijks uit de stal afgevoerd te worden. Nadere bijzonderheden : Geen Beoordeling Dierenwelzijn : Richtlijn 1999/74/EG Ammoniak - EF : * 0,035 kg NH3 per dierplaats per jaar (indicatief, verder te bepalen) Commentaar : droge mest Systeem P-3.4. Kooi (indien voor leghennen : verrijkte kooi) met geforceerde mestdroging, belucht met 0,7 m3 lucht per dier per uur.
Mest afdraaien per vijf dagen; de mest heeft dan een droge stofgehalte van minimaal 55 %.
Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door over de mest, die op mestbanden ligt, continu voorverwarmde lucht van minimaal 17 °C te blazen. De mest wordt éénmaal per 5 dagen uit de stal afgevoerd en bevat dan minimaal 55 % droge stof. Dit stalsysteem is een verdere ontwikkeling van Systeem P-3.3. Kooi (indien voor leghennen verrijkte kooi) voor droge mest met geforceerde mestdroging en wordt gekenmerkt door een lagere ammoniakuitstoot. Het aantal etages kan variëren.
Eisen aan de uitvoering : 1. Onder de kooien waarin zich de legkippen cq de opfokhennen bevinden, zijn mestbanden geplaatst.Op deze mestbanden wordt de door de dieren geproduceerde mest opgevangen. 2. Tussen of onder de kooien zijn kokers geplaatst waarmee continu lucht van minimaal 17 °C over de mest op de mestbanden wordt geblazen. De mest wordt gedroogd met voorverwarmde lucht uit b.v. een warmtewisselaar of uit een luchtmengkast al dan niet voorzien van een verwarmingseenheid. 3. De luchttoevoer naar de mestbanden en de temperatuur van deze lucht dienen volautomatisch te worden geregistreerd en gestuurd.Per stal dient in het hoofdtoevoerluchtkanaal een luchtsnelheidsmeter geplaatst te worden en de temperatuur van de lucht moet afleesbaar zijn, juist voordat deze lucht de koker boven de mestband ingaat. Verder dient een bedrijfsurenteller te worden geplaatst die het aantal draaiuren van de ventilator in de luchtmengkast weergeeft. Ook dient te worden geregistreerd op welke datum de verschillende koppels de hokken ingaan en uitgaan. Op deze wijze is controle op de vereiste minimale hoeveelheden lucht per dier per uur mogelijk.
Eisen aan het gebruik : 1. De hoeveelheid lucht die door de kokers over de mestbanden wordt geblazen, dient minimaal 0,7 m3 per legkip per uur te bedragen en een temperatuur van minimaal 17 °C te hebben.2. De mest op de mestband dient in 5 dagen gedroogd te zijn tot minimaal 55 % droge stof en éénmaal per vijf dagen uit de stal te worden afgevoerd.De afdraaifrequentie dient te worden geregistreerd.
Nadere bijzonderheden : 1. De mest dient minimaal 55 % droge stof te bevatten.2. Dit stalsysteem kenmerkt zich door een toename van het energieverbruik per dierplaats. Beoordeling Dierenwelzijn : Richtlijn 1999/74/EG Ammoniak - EF : * 0,010 kg NH3 per dierplaats per jaar (indicatief, verder te bepalen) Commentaar : droge mest, indien men niet voldoet aan een droge stof gehalte van minimaal 55 % valt men onder Systeem P-3.3. Kooi (indien voor leghennen verrijkte kooi) voor droge mest met geforceerde mestdroging' met een emissiefactor van 0,035 kg NH3 per dierplaats per jaar. Indien het niet halen van de 55 % droge stof te wijten is aan een aantoonbare ziektetoestand van de dieren, kan er afgeweken worden van deze eis.
Systeem P-3.5. Kooisysteem (indien voor leghennen : verrijkte kooi) met mestbandbeluchting en droogtunnel Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door de verse mest op de mestbanden, die zich onder elke etage bevinden, te drogen met stallucht en deze mest naar de bovenliggende droogtunnels te transporteren, alwaar verdere droging plaatsvindt. De mest in de droogtunnels wordt gedroogd met stallucht.
Eisen aan de uitvoering : 1. Staluitvoering c) Onder iedere etage loopt een mestband, waarop alle mest van de dieren wordt opgevangen.d) De mest die op de mestbanden onder de kooien valt, wordt gedroogd met stallucht.2. Droogtunnels : a) Boven iedere kooi is een droogtunnel geplaatst, geïntegreerd in de stal of achter of naast de stal.b) De mest van de etages wordt per kooi naar de droogtunnel boven de kooien getransporteerd.Dit gebeurt aan het achtereinde van iedere kooi. c) De droogtunnels van de seperate kooien staan via een pijp met elkaar in verbinding.3. Ventilatie c) De ventilatie moet van 1,0 tot 3,2 m3/uur/hen via de droogtunnel lopen.d) De mest moet bij het verlaten van de droogtunnels 50 tot 60 % droge stof bevatten. Eisen aan het gebruik : 1. De mest op de mestbanden onder de etages wordt in maximaal 6 uur naar de droogtunnels getransporteerd.2. De mest in de droogtunnel wordt in maximaal 18 uur gedroogd met stallucht.3. Bij het verlaten van de droogtunnels heeft de mest een droge stofgehalte van minimaal 50 %. Nadere bijzonderheden : 1. De staleigenaar dient per stal eens per kwartaal een mestmonster te laten analyseren op droge stofgehalte van de mest die uit de stal wordt verwijderd.2. Controle op het goed functioneren van het systeem is mogelijk doordat een bedrijfscomputer aanwezig is, waarin de volgende gegevens worden vastgelegd, die door de veehouder niet kunnen worden veranderd : c) de verblijftijd van de mest op de mestbanden in de stal en de verblijftijd van de mest in de droogtunnel;d) de ventilatiecapaciteit van de droogtunnel : deze is ingesteld op minimaal 1m3/uur/hen.3. Daarnaast dient een verplaatsingsmeter op de mestbanden te worden geïnstalleerd, waarmee de draaisnelheid van de mestbanden wordt aangegeven. Beoordeling Dierenwelzijn : Richtlijn 1999/74/EG Ammoniak - EF : (indicatief, nog verder te bepalen) * 0,015 (+) kg NH3 per dierplaats per jaar voor legkippen;
Commentaar : droge mest 2.4. Legkippen incl. (groot)ouderdieren van legrassen - niet-kooisystemen Systeem P-4.1. Grondhuisvesting met beluchting onder gedeeltelijk verhoogde roostervloer (perfosysteem) Werking : Onder het roostergedeelte ligt minimaal 10 cm boven de keldervloer een geperforeerde schijnvloer. De ammoniakuitstoot wordt beperkt door vanonder de schijnvloer continu lucht door de perforaties te blazen, waardoor de mest die bovenop het rooster wordt gedeponeerd en op de schijnvloer valt, wordt gedroogd.
Eisen aan de uitvoering : 1. De stal heeft een traditionele bovenbouw.2. Het strooiseloppervlak verhoudt zich tot het roosteroppervlak als 30 % staat tot 70 % van het bruto-oppervlak, waarbij de legnesten tot het roosteroppervlak worden gerekend.3. De geperforeerde schijnvloer a) de geperforeerde schijnvloer en de ondersteunende constructie kunnen uitgevoerd worden met verschillende soorten materialen (kunststof/hout/metaal of combinaties daarvan), waarbij de constructie belastbaar moet zijn tot 400 kg/m2 (gewicht droge mest + veiligheidsmarge);b) de beluchtingsruimte tussen de putbodem en de geperforeerde schijnvloer dient minimaal 0,10 m te bedragen;c) de schijnvloer moet gelijkmatig zijn geperforeerd met een totaal luchtdoorlatend vloeroppervlak van minimaal 20 %.De vorm van de perforaties is niet relevant. De doorsnede van de openingen mag aan de kortste zijde niet meer dan 5 mm bedragen; d) de geperforeerde vloer moet in segmenten worden opgebouwd, waarbij de grootte van de segmenten afhankelijk is van de methode van ontmesten;e) voor aanvang van de ronde moet de bovenzijde van de geperforeerde vloer worden ingestrooid met een laagje strooisel van minimaal 40 mm. Eventueel is op de laatste meter van de keldervloer ter hoogte van de buitenmuur geen geperforeerde vloer aanwezig (dit i.v.m. uitmesting). 4. Beluchting van de geperforeerde vloer a) voor de beluchting van de geperforeerde schijnvloer wordt stallucht gebruikt;b) er moeten minimaal twee beluchtingsventilatoren worden geïnstalleerd.In totaal moet een beluchtingscapaciteit met een debiet van minimaal 7m3/dier/uur bij 90 Pascal worden geïnstalleerd; c) de gekozen ventilatoren moeten hoge drukweerstanden kunnen overwinnen, minimaal 90 Pascal en moeten worden aangestuurd middels een frequentieregelaar;d) voor de positionering van de beluchtingsventilatoren zijn er verschillende uitvoeringsmogelijkheden : * plaatsing aan beide uiteinden op de roosters * plaatsing verspreid over de roostervloer aan beide zijden van de legnesten of juist in lijn met de legnesten, waarbij bij de laatste variant gekozen kan worden voor een centraal luchtkanaal onder de legnesten van waaruit de lucht onder de geperforeerde schijnvloer wordt geblazen.e) Putuitvoering onder roostergedeelte Onder het roostergedeelte dient een put aanwezig te zijn om de mest gedurende een gehele productieperiode op de daarin aanwezige geperforeerde vloer op te kunnen vangen en te drogen.De totale ruimte tussen de perfovloer en het rooster dient minimaal 0,8 m te zijn. f) Drinkvoorziening De drinkvoorzieningen (ronddrinkers of drinknippels) dienen boven de roosters gepositioneerd te zijn. Eisen aan het gebruik : Het drogestofgehalte van de mest moet minimaal 75 % bedragen.
Nadere bijzonderheden : 1. Ter controle op het goed functioneren van het stalsysteem dient : a) De vereiste minimale beluchtingscapaciteit/-debiet afleesbaar te zijn op de frequentieregelaar of klimaatcomputer waarmee de beluchting wordt gestuurd;b) Het cumulatief aantal bedrijfsuren vanaf de start van de ronde van de beluchting op ieder moment afleesbaar te zijn op de frequentieregelaar of klimaatcomputer waarmee de beluchting wordt gestuurd;c) Het cumulatieve energieverbruik of opgenomen vermogen van de beluchtingsventilatoren vanaf de start van de ronde op elk moment afleesbaar te zijn.2. De gebruiker is zelf gebaat bij een goed functioneren van het systeem, aangezien het een positieve invloed heeft op : de gezondheid van mens en dier, technische resultaten, de mestkwaliteit en de afzetkosten van de mest. Beoordeling Praktijk : nauwelijks toegepast Ammoniak - EF : * 0,110 kg NH3 per dierplaats per jaar Commentaar : de mest in niet overal gelijkmatig verdeeld in de stal. belangrijk is dat deze verdeling gelijkmatig is om een goede droging van de mest te bekomen, droge mest Systeem P-4.2. Grondhuisvesting met mestbeluchting via buizen onder de roosters Werking : Stal voorzien van betonvloer met daarop strooiselmateriaal waarin de dieren los worden gehouden. Een gedeelte van de vloer is verhoogd en voorzien van roosters (hout, kunststof of draadgaas) met daaronder een mestopslag. De ammoniakuitstoot wordt verminderd door het beluchten van de mest onder de roosters met lucht uit een warmtewisselaar of luchtmengkast.
Eisen aan de uitvoering : 1. Hokuitvoering en roostervloer Bij scharrelhennen worden per m2 in de dierruimte maximaal 9 dieren opgezet.Bij (groot)ouderdieren is dit 10 dieren/m2, inclusief de hanen. De totale bruikbare dieroppervlakte bestaat tot maximaal 2/3 deel uit roostervloer en minimaal 1/3 deel uit strooiselvloer.
Boven de roostervloer (beun) zijn zitstokken aanwezig. 2. Voer en drinkwater De voorzieningen voor voer en drinkwater zijn geplaatst boven de roostervloer.3. Beluchting Onder de roosters zijn buizen aangebracht waardoor lucht wordt aangevoerd.De buizen zijn evenwijdig aan de legnesten opgehangen en verticaal beweegbaar met het niveau van de mest mee (verticale afstand tot de mest circa 200 mm). Per dier wordt 0,9 m3 lucht/uur over de mest geblazen, met een minimale temperatuur van 17 °C. Eisen aan het gebruik : Er zijn geen specifieke eisen aan het gebruik.
Nadere bijzonderheden : 1. Controle is mogelijk tijdens de inrichting en het gebruik van de stal. De temperatuur van de lucht in de beluchtingsbuizen dient geregistreerd te worden en vastgelegd. Vastgelegde waarden van minimaal een week geleden moeten opvraagbaar zijn. De temperatuur meten in het hoofdtoevoerkanaal.
Voor controle op aanstaan van de beluchting dient hiervoor geschikte apparatuur (urenteller, kWhmeter, toerenteller of meetventilator) aanwezig te zijn, waarmee het in bedrijf zijn van de beluchting afdoende kan worden aangetoond. 2. De beschrijving is opgesteld op basis van een meetrapport.De emissie bedraagt 0,125 kg NH3 per dierplaats per jaar.
Beoordeling Praktijk : nauwelijks toegepast Ammoniak - EF : * 0,125 kg NH3 per dierplaats per jaar.
Commentaar : zeer arbeidsintensief systeem, droge mest, hoog energieverbruik om de mest te drogen. Systemen waarbij de buizen onder de nesten opgehangen worden, waardoor de lucht zijdelings over de mest blaast zijn eveneens toegelaten op voorwaarde dat de afstand tussen de buizen en de mest voldoende klein is (max. 20 cm).
Systeem P-4.3.Volièrehuisvesting, minimaal 50 % van de leefruimte is rooster met daaronder een mestband. Mestbanden minimaal eenmaal per week afdraaien. Roosters minimaal in twee etages (voor nageschakelde technieken) Werking : De leghennen worden gehouden in een stal met geheel of gedeeltelijke strooiselvloeren en etages met roostervloeren. De mest van de roostervloer valt op de daaronder gelegen mestband en wordt al of niet gedroogd met lucht.
Eisen aan de uitvoering : 1. Hokuitvoering en roostervloer a) Maximaal 10 (9 indien legkippen) dieren per m2 bruikbaar leefoppervlak.b) Minimaal 50 % van de bruikbare (leef)oppervlakte bestaat roostervloeren met daaronder een mestband.De roostervloeren minimaal in twee etages. Van het bruikbare leefoppervlak is minimaal 1/3 deel grondoppervlak, bedekt met strooisel. 2. Voer- en drinkwater De voer- en drinkwatervoorzieningen zijn boven een roostervloer aangebracht.3. Mestafvoer De afvoer van de op de roosters geproduceerde mest vindt plaats via de mestbanden. Eisen aan het gebruik : De mest op de mestbanden moet minimaal een keer per week uit de stal worden verwijderd. Deze mest wordt of direct van het bedrijf afgevoerd, of maximaal twee weken opgeslagen in een afgedekte container. Bij toepassing van een mestnadroogsysteem de mest minimaal twee keer per week uit de stal verwijderen.
Nadere bijzonderheden : 1. De metingen zijn gedaan op diverse locaties.De bezetting per m2 staloppervlak varieerde van 18 -25 dieren. 2. Controle is mogelijk tijdens het inrichten en het gebruik van de stal. Beoordeling Praktijk : steeds meer toegepast.
Dierenwelzijn : hygiëne is hier een knelpunt; belangrijk is dat dit systeem voor de hele leefperiode wordt toegepast en niet alleen in de opfokperiode of de legperiode.
Globale technische haalbaarheid : Water : Ammoniak - EF : * 0,09 kg NH3 per dierplaats per jaar Geur : gunstig Commentaar : droge mest 2.5. Slachtkuikenouderdieren Systeem P-5.1. Groepskooi voorzien van mestband en geforceerde mestdroging Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door de mest op de mestbanden te drogen met voorverwarmde lucht en de mest op de mestbanden éénmaal per week af te voeren uit de stal.
Eisen aan de uitvoering : De vleeskuikenouderdieren worden gehuisvest in kooien met een volledige roostervloer. De mest die op de mestbanden onder de kooien valt, wordt gedroogd met voorverwarmde lucht uit b.v. een luchtmengkast al dan niet voorzien van een verwarmingseenheid. De dimensionering hiervan dient zodanig te zijn dat de mest bij afdraaien van de mestbanden minimaal 50 % droge stof bevat.
Eisen aan het gebruik : De mest op de mestbanden dient éénmaal per week uit de stal verwijderd te worden en deze mest dient minimaal 50 % droge stof te hebben.
Nadere bijzonderheden : De staleigenaar dient per stal eens per kwartaal een mestmonster te laten analyseren op droge stofgehalte van de mest die uit de stal wordt verwijderd.
Beoordeling Praktijk : gunstig Dierenwelzijn : dieren kunnen niet scharrelen : dit geeft vooral problemen indien opfokpoeljen van een scharrelsysteem naar dit kooisyteem worden overgebracht als ze ouderdier zijn.
Ammoniak - EF : * 0,080 kg NH3 per dierplaats per jaar.
Commentaar : droge mest Systeem P-5.2. Volièrehuisvesting met mestbeluchting Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door de mest op de mestbanden te drogen met voorverwarmde lucht en de mest op de mestbanden minimaal eenmaal per week af te voeren uit de stal.
Eisen aan de uitvoering : De vleeskuikenouderdieren worden gehuisvest op etages met roostervloeren en een strooiselvloer. De mest op de roostervloer valt op de daaronder gelegen mestband en wordt gedroogd met lucht uit bijvoorbeeld een luchtmengkast of een een verwarmingseenheid. De dimensionering en bedrijfsvoering hiervan dient zodanig te zijn dat de mest bij afdraaien van de mestbanden na één week minimaal 50 % droge stof bevat.
Eisen aan het gebruik : De mest op de mestbanden dient éénmaal per week uit de stal verwijderd te worden en deze mest dient minimaal 50 % droge stof te hebben.
Nadere bijzonderheden : De staleigenaar dient per stal eens per kwartaal een mestmonster te laten analyseren op droge stofgehalte van de mest die uit de stal wordt verwijderd.
Beoordeling Praktijk : gunstig Dierenwelzijn : het is moeilijk om de plaatsen onder de mestbanden zuiver te houden Ammoniak - EF : * 0,17 kg NH3 per dierplaats per jaar Commentaar : droge mest Systeem P-5.3. Volièrehuisvesting met geforceerde mest- en strooiseldroging Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door de mest op de mestbanden en op de strooiselvloer te drogen met voorverwarmde lucht en de mest op de mestbanden minimaal eenmaal per week af te voeren uit de stal.
Eisen aan de uitvoering : De vleeskuikenouderdieren worden gehuisvest op etages met roostervloeren en een strooiselvloer. De mest op de roostervloer valt op de daaronder gelegen mestband en wordt evenals de mest op de strooiselvloer, gedroogd met lucht uit bijvoorbeeld een luchtmengkast of een verwarmingseenheid. De dimensionering en bedrijfsvoering hiervan dient zodanig te zijn dat de mest bij afdraaien van de mestbanden na één week minimaal 50 % droge stof bevat.
Eisen aan het gebruik : De mest op de mestbanden dient éénmaal per week uit de stal verwijderd te worden en deze mest dient minimaal 50 % droge stof te hebben.
Nadere bijzonderheden : De staleigenaar dient per stal eens per kwartaal een mestmonster te laten analyseren op droge stofgehalte van de mest die uit de stal wordt verwijderd.
Beoordeling Praktijk : gunstig Dierenwelzijn : het is moeilijk om de plaatsen onder de mestbanden zuiver te houden; stof vormt hier een bijkomend probleem Ammoniak - EF : * 0,13 kg NH3 per dierplaats per jaar Commentaar : droge mest Systeem P-5.4. Grondhuisvesting met mestbeluchting van bovenaf Werking : Stal voorzien van betonvloer met daarop strooiselmateriaal waarin de dieren los worden gehouden. Een gedeelte van de vloer is verhoogd en voorzien van roosters met daaronder mestopslag. De ammoniakuitstoot wordt verminderd door het beluchten van de mest onder de roosters met lucht uit een warmtewisselaar of luchtmengkast.
Eisen aan de uitvoering : 1. Hokuitvoering en roostervloer Er worden per m2 in de dierruimte 7 -8 dieren opgezet.Dit is inclusief de hanen. Van de totale bruikbare dieroppervlakte mag maximaal 2/3 bestaan uit roostervloer en is minimaal 1/3 strooiselvloer. 2. Voer- en drinkwater De drinkwatervoorziening is aangebracht boven de roostervloer.3. Beluchting Onder de roosters zijn buizen aangebracht waardoor lucht wordt aangevoerd.De buizen zijn evenwijdig aan de legnesten opgehangen en verticaal beweegbaar met het niveau van de mest mee (afstand tot de mest circa 200 mm). Per dier wordt 1,5 m3 lucht/uur over de mest geblazen, waarvan minimaal 50 % buitenlucht. De lucht heeft een minimale temperatuur van 20 °C. Eisen aan het gebruik : Er zijn geen specifieke eisen aan het gebruik.
Nadere bijzonderheden : Controle is mogelijk tijdens de inrichting en het gebruik van de stal.
De temperatuur van de lucht in de beluchtingsbuizen dient geregistreerd te worden en vastgelegd. Vastgelegde waarden van minimaal een week geleden moeten opvraagbaar zijn. De temperatuur meten in het hoofdtoevoerkanaal.
Voor controle op aanstaan van de beluchting dient hiervoor geschikte apparatuur (urenteller, kWhmeter, toerenteller of meetventilator) aanwezig te zijn, waarmee het in bedrijf zijn van de beluchting afdoende kan worden aangetoond.
Beoordeling Ammoniak - EF : * 0,250 kg NH3 per dierplaats per jaar Systeem P-5.5. Perfosysteem op gedeeltelijk verhoogde roostervloer Werking : Onder het roostergedeelte ligt minimaal 10 cm boven de keldervloer een geperforeerde schijnvloer. De ammoniakuitstoot wordt beperkt door vanonder de schijnvloer continu lucht door de perforaties te blazen, waardoor de mest die bovenop het rooster wordt gedeponeerd en op de schijnvloer valt, wordt gedroogd.
Eisen aan de uitvoering : 1. De vleeskuikenouderdierenstal heeft een traditionele bovenbouw.2. Het strooiseloppervlak verhoudt zich tot het roosteroppervlak als 30 % staat tot 70 % van het bruto-oppervlak, waarbij de legnesten tot het roosteroppervlak worden gerekend.3. De geperforeerde schijnvloer a) de geperforeerde schijnvloer en de ondersteunende constructie kunnen uitgevoerd worden met verschillende soorten materialen (kunststof/hout/metaal of combinaties daarvan), waarbij de constructie belastbaar moet zijn tot 400 kg/m2 (gewicht droge mest + veiligheidsmarge);b) de beluchtingsruimte tussen de putbodem en de geperforeerde schijnvloer dient minimaal 0,10 m te bedragen;c) de schijnvloer moet gelijkmatig zijn geperforeerd met een totaal luchtdoorlatend vloeroppervlak van minimaal 20 %.De vorm van de perforaties is niet relevant. De doorsnede van de openingen mag aan de kortste zijde niet meer dan 5 mm bedragen; d) de geperforeerde vloer moet in segmenten worden opgebouwd, waarbij de grootte van de segmenten afhankelijk is van de methode van ontmesten;e) voor aanvang van de ronde moet de bovenzijde van de geperforeerde vloer worden ingestrooid met een laagje strooisel van minimaal 40 mm. Eventueel is op de laatste meter van de keldervloer ter hoogte van de buitenmuur geen geperforeerde vloer aanwezig (dit i.v.m. uitmesting). 4. Beluchting van de geperforeerde vloer a) voor de beluchting van de geperforeerde schijnvloer wordt stallucht gebruikt;b) er moeten minimaal twee beluchtingsventilatoren worden geïnstalleerd.In totaal moet een beluchtingscapaciteit met een debiet van minimaal 7m3/dier/uur bij 90 Pascal worden geïnstalleerd; c) de gekozen ventilatoren moeten hoge drukweerstanden kunnen overwinnen, minimaal 90 Pascal en moeten worden aangestuurd middels een frequentieregelaar;d) voor de positionering van de beluchtingsventilatoren zijn er verschillende uitvoeringsmogelijkheden : * plaatsing aan beide uiteinden op de roosters * plaatsing verspreid over de roostervloer aan beide zijden van de legnesten of juist in lijn met de legnesten, waarbij bij de laatste variant gekozen kan worden voor een centraal luchtkanaal onder de legnesten van waaruit de lucht onder de geperforeerde schijnvloer wordt geblazen.e) Putuitvoering onder roostergedeelte Onder het roostergedeelte dient een put aanwezig te zijn om de mest gedurende een gehele productieperiode op de daarin aanwezige geperforeerde vloer op te kunnen vangen en te drogen.De totale ruimte tussen de perfovloer en het rooster dient minimaal 0,8 m te zijn. f) Drinkvoorziening De drinkvoorzieningen (ronddrinkers of drinknippels) dienen boven de roosters gepositioneerd te zijn. Eisen aan het gebruik : Het drogestofgehalte van de mest moet minimaal 75 % bedragen.
Nadere bijzonderheden : 1. Ter controle op het goed functioneren van het stalsysteem dient : a) De vereiste minimale beluchtingscapaciteit/-debiet afleesbaar te zijn op de frequentieregelaar of klimaatcomputer waarmee de beluchting wordt gestuurd;b) Het cumulatief aantal bedrijfsuren vanaf de start van de ronde van de beluchting op ieder moment afleesbaar te zijn op de frequentieregelaar of klimaatcomputer waarmee de beluchting wordt gestuurd;c) Het cumulatieve energieverbruik of opgenomen vermogen van de beluchtingsventilatoren vanaf de start van de ronde op elk moment afleesbaar te zijn.2. De gebruiker is zelf gebaat bij een goed functioneren van het systeem, aangezien het een positieve invloed heeft op : de gezondheid van mens en dier, technische resultaten, de mestkwaliteit en de afzetkosten van de mest. Beoordeling Praktijk : technisch goed systeem Ammoniak - EF : * 0,23 kg NH3 per dierplaats per jaar Commentaar : droge mest, lagere energiekost, maar hogere investeringskost dan voor grondhuisvesting met mestbeluchting van bovenaf S-lijst : Lijst van technieken die de uitgaande stallucht zuiveren Systeem S-1. Biologisch luchtwassysteem 70 % of hogere emissiereductie Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door de ventilatielucht te behandelen in een biologisch luchtwassysteem. Dit systeem bestaat uit een kolom met vulmateriaal, waarover continu wasvloeistof wordt gesproeid. Bij passage van de ventilatielucht door het luchtwassysteem wordt de ammoniak afgevangen in de wasvloeistof, waarna de gereinigde ventilatielucht het systeem verlaat. Middels bacteriën die zich op het vulmateriaal en in de wasvloeistof bevinden, wordt de ammoniak vervolgens omgezet in nitriet en/of nitraat.
Eisen aan de uitvoering : 1. Biologisch luchtwassysteem Een biologische luchtwasunit kan de ventilatielucht van één of meerdere afdelingen behandelen.Op de situatietekening van het totale bedrijf dient dit duidelijk te worden aangegeven. 2. Ventilatielucht a) van elke afdeling dient alle ventilatielucht via het biologisch luchtwassysteem uit de stal te worden afgevoerd.b) bij het gebruik van een centraal afzuigkanaal moet het doorstroomoppervlak van dit kanaal tenminste 1 cm2 per m3 maximale ventilatiecapaciteit bedragen.3. Verzegelde kast met registratie instrumenten Ten behoeve van de wekelijkse controle door de veehouder (zie 'B. Standaard onderhoudscontract'), moeten in een verzegelde kast een urenteller en een geijkte waterpulsmeter worden aangebracht. De urenteller is nodig voor het registreren van de draaiuren van de circulatiepomp. Door de watermeter wordt de hoeveelheid spuiwater geregistreerd. Deze waarden moeten continu worden geregistreerd.
Eisen aan het gebruik : 1. Conform het A.Monsternameprotocol' dient elk half jaar een monster van het waswater te worden genomen. De analyse resultaten dienen binnen de aangegeven grenzen te liggen. Indien deze buiten de grenzen liggen dient de gebruiker en/of leverancier actie te ondernemen.
Monstername, vervoer en analyse van het spuiwater en de rapportage daarvan dienen door een erkend laboratorium te worden uitgevoerd. 2. Door vervuiling van het filterpakket zal de ventilatielucht een hogere weerstand ondervinden.Om deze reden dient het biologisch luchtwassysteem minimaal elk jaar te worden gereinigd. 3. Er dient een logboek te worden bijgehouden met betrekking tot enerzijds metingen, onderhoud, analyse resultaten van het spuiwater en optredende storingen en anderzijds de wekelijkse controlewerkzaamheden (zie B.Standaard onderhoudscontract'). 4. De biologische luchtwasser moet een ammoniakverwijderingsrendement hebben van minimaal 70 %.5. Er dient een onderhoudscontract en een adviescontract te zijn afgesloten met de leverancier.In het onderhoudscontract moet een jaarlijkse controle en onderhoud van de luchtwasinstallatie zijn opgenomen. Voorts zijn in dit contract taken van de leverancier opgenomen. Punt B. Standaard onderhoudscontract' geeft informatie over de standaardinhoud van het onderhoudscontract. Het adviescontract biedt steun bij vragen over de procesvoering van het luchtwassysteem.
Nadere bijzonderheden : 1. Bij de vergunningaanvraag dient het dimensioneringsplan van het biologisch luchtwassysteem, (waaruit onder meer de relatie met het aantal dieren per diercategorie blijkt) en het monstername protocol te worden voorgelegd.2. Het monstername protocol en de bedieningshandleiding dienen op een centrale plaats bij de installatie te worden bewaard.3. De bestemming van het spuiwater van het biologisch luchtwassysteem moet duidelijk worden aangegeven 4.De vergunningverlener kan voorschrijven een rendementsmeting van het biologisch luchtwassysteem uit te voeren in de periode van 3 tot 9 maanden nadat het systeem is geïnstalleerd. Om op langere termijn het ammoniakverwijderingsrendement van de biologische lucht wasser aan te tonen kan de vergunningverlener voorschrijven tot het herhalen van de rendementsmeting eens in de drie jaar. In punt C. rendementsmeting' is een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de rendementsmeting moet worden uitgevoerd. 5. Biologische luchtwassystemen worden gekenmerkt door productie van spuiwater en extra energieverbruik van de ventilatoren. A. Monsternameprotocol Het is essentieel dat er een representatief monster van het in het luchtwassysteem aanwezige spuiwater wordt genomen. Tevens moet er voor worden gezorgd dat de bacterieactiviteit in het genomen spuiwatermonster stil wordt gelegd. Het spuiwater dient op de hieronder aangegeven parameters te worden geanalyseerd. En de analyseresultaten dienen binnen een bepaalde bandbreedte te liggen.
Monsternameplaats : In de leiding van de recirculatiepomp naar de sproeiers is een aftappunt aanwezig voor het bemonsteren van het waswater.
Monstername en conservering De monstername en conservering van het spuiwater kunnen op twee manieren plaatsvinden : 1. De monstername vindt plaats door in een emmer onder het aftappunt circa 2 liter spuiwater op te vangen.Hieruit wordt 100 ml in een spuit opgezogen en nadat een bacteriefilter op het spuitje is geplaatst, wordt hieruit minimaal 50 ml spuiwater in een monsterflesje gebracht. Het flesje dienst zo spoedig mogelijk koel bewaard te worden en de analyse dient binnen 48 uur te worden uitgevoerd. 2. De monstername en conservering vinden plaats volgens NEN6800 en NPR6601.Hierbij wordt de pH in situ gemeten en de bacterieactiviteit wordt stilgelegd door verlaging van de zuurtegraad tot pH=2 door zwavelzuur aan het monster toe te voegen. De monsteranalyse dient binnen 48 uur te worden uitgevoerd.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Onafhankelijke inspectie Degene die de monsters neemt controleert het spuidebiet en de werking van de recirculatiepomp. In dat kader worden de standen van de urenteller en de watermeter afgelezen en geregistreerd. Gecontroleerd moet worden of het spuiwaterdebiet overeenkomt met de door de leverancier opgegeven waarde. Indien blijkt dat de gemeten waarden niet liggen binnen de aangegeven range (zie punt B Standaard onderhoudscontract) moet de veehouder samen met de leverancier actie ondernemen om de werking van het biologisch luchtwassysteem te optimaliseren. Ten behoeve van deze controle moeten de volgende gegevens bij het luchtwassysteem beschikbaar zijn : a) staltype b) dierbezetting (gewicht,leeftijd en aantal) c) spuiwaterdebiet zoals door de leverancier is ingesteld. Rapportage Uitkomsten van de analyses moeten worden overgemaakt aan de veehouder en de leverancier. Bij de rapportage moeten in ieder geval de volgende gegevens worden vermeld : a) nummer van de luchtwasser b) datum van de monstername c) naam, adres en woonplaats van de inrichting waar de luchtwasser is geplaatst d) meterstanden van de urenteller en de spuiwater debietmeter e) eventuele opmerkingen Het controleorgaan beoordeelt de uitslagen van de spuiwatermonsters en meterstanden om vast te stellen of de biologische luchtwasser op goede wijze heeft gefunctioneerd.Over deze beoordeling dient jaarlijks te worden gerapporteerd. Een beoordeling van het jaarlijks technisch onderhoud en het logboek maken deel uit van deze jaarlijkse rapportage. Verzending van het rapport moet plaatsvinden aan de veehouder, de leverancier en de vergunning verlenende overheid.
B. Standaard onderhoudscontract Het standaard onderhoudscontract dient minimaal de volgende elementen te bevatten : 1. Minimaal eenmaal per jaar dient de leverancier een onderhoudsbeurt uit te voeren.2. Wekelijkse controle van de veehouder op de volgende punten : a) pH van het waswater (bijvoorbeeld met een lakmoespapier);b) spuiwaterdebiet en verdeling over het pakket (noteren meterstand urenteller, volgens voorschrift van de leverancier);c) spuiwaterdebiet (noteren meterstand watermeter, volgens voorschrift van de leverancier) d) ventilatie (volgens voorschrift van de leverancier). De bandbreedte van de waarnemingen en bijbehorende acties zijn in onderstaande tabel weergegeven. 3. Incidenteel reinigen van het luchtwassysteem (volgens voorschriften van de leverancier).4. Het mogelijk maken van controle door de veehouder ten behoeve van de leverancier.5. In geval de veehouder verplicht wordt om een rendementsmeting uit te laten voeren moet in het onderhoudscontract worden vastgelegd dat de leverancier voor het uitvoeren van deze meting verantwoordelijk is. Bandbreedte van de controlepunten Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld * goed : sproeibeeld is regelmatig en bestrijkt het gehele oppervlak suboptimaal : sproeibeeld is niet regelmatig of bestrijkt minder dan circa 80 % van het oppervlak slecht : sproeibeeld is niet regelmatig en bestrijkt minder dan circa 80 % van het oppervlak ** Minimaal en maximaal spuiwaterdiebiet, uitgedrukt in liter/uur/dierplaats, bedraagt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bovenstaande debieten zijn berekend op basis van de emissiefactoren die gelden voor traditionele stallen.
De resultaten van de wekelijkse controle moeten worden geregistreerd in het logboek. Afwijkingen ten opzichte van het monstername protocol of op ander wijze opgemerkt door de veehouder, bijvoorbeeld in de vorm van plotseling toenemende stankoverlast, die duiden op dreigende calamiteiten, moeten direct aan de leverancier worden gemeld. Alle afwijkingen dienen in het logboek te worden opgenomen. Ook de incidentele reiniging en controlebeurt door de leverancier dienen te worden vermeld in het logboek, met daarbij de bevindingen. Bij de verplichting tot het uitvoeren van een rendementsmeting mloet de datum waarop deze meting is verricht in het logboek worden geregistreerd.
C. Rendementsmeting De vergunning verlenende overheid kan voorschrijven een rendementsmeting van het biologisch luchtwassysteem uit te voeren.
Deze bestaat uit een natchemische bepaling van het ammoniakgehalte in zowel de ventilatielucht voor de wasser als de ventilatielucht na de wasser. Dit dient te gebeuren gedurende drie maal een meting van een half uur tijdens piekbelasting van de wasser (dit betekent voor de veehouderij overdag). Het verwijderingsrendement van ammoniak door het wassysteem dient hierbij minimaal 70 % te bedragen. Indien middels een referentielijst die de leverancier bijhoudt, blijkt dat deze rendementsmeting op vijf verschillende veehouderijen een goed resultaat heeft opgeleverd, dan kan deze rendementscontrole vervallen.
Systeem S-2. Chemisch luchtwassysteem 70 % of hogere emissiereductie Werking : De ammoniakuitstoot wordt beperkt door de ventilatielucht te behandelen in een chemisch luchtwassysteem. Dit systeem bestaat uit een kolom met vulmateriaal, waarover continu aangezuurde wasvloeistof wordt gesproeid Bij passage van de ventilatielucht door het luchtwassysteem wordt de ammoniak afgevangen in de wasvloeistof, waarna de gereinigde ventilatielucht het systeem verlaat. Middels toevoeging van zwavelzuur aan de wasvloeistof, wordt de ammoniak continu omgezet in een zout.
Eisen aan de uitvoering : 1. Chemisch luchtwassysteem Een chemische luchtwasunit kan de ventilatielucht van één of meerdere afdelingen behandelen.Op de situatietekening van het totale bedrijf dient dit duidelijk te worden aangegeven. 2. Ventilatielucht a) van elke afdeling dient alle ventilatielucht via het chemisch luchtwassysteem van uit de stal te worden afgevoerd.b) bij het gebruik van een centraal afzuigkanaal moet het doorstroomoppervlak van dit kanaal tenminste 1 cm2 per m3 maximale ventilatiecapaciteit bedragen.3. Registratie instrumenten Ten behoeve van de wekelijkse controle (zie punt B.Standaard onderhoudscontract') moeten een urenteller en een geijkte waterpulsmeter worden aangebracht. De urenteller is nodig voor het registreren van de draaiuren van de circulatiepomp. Door de watermeter wordt de hoeveelheid spuiwater geregistreerd. Deze waarden moeten continu worden geregistreerd en niet vrij toegankelijk worden opgeslagen. 4. Zuuropslag De inhoud van de opslag moet snel en accuraat kunnen worden afgelezen 5.Afvoer spuiwater Het spuiwater mag niet worden afgevoerd naar een mestkelder die in open verbinding staat met de dieren. Aanbevolen wordt om het spuiwater af te voeren naar een opslag waarin geen mest wordt opgeslagen.
Eisen aan het gebruik : 1. Conform punt A.Monsternameprotocol' dient elk half jaar een monster van het spuiwater te worden genomen. De analyseresultaten dienen binnen de aangegeven grenzen te liggen. Indien deze buiten de grenzen liggen dient de gebruiker en/of leverancier actie te ondernemen. Monstername, vervoer en analyse van het waswater en de rapportage daarvan dienen door een erkend laboratorium te worden uitgevoerd. 2. Door vervuiling van het filterpakket zal de ventilatie lucht een hogere weerstand ondervinden.Om deze reden dient het luchtwassysteem minimaal elk jaar te worden gereinigd. 3. Er dient een logboek te worden bijgehouden met betrekking tot enerzijds metingen, onderhoud, analyseresultaten van het waswater en optredende storingen en anderzijds de wekelijkse controlewerkzaamheden (zie punt B.Standaard onderhoudscontract'). 4. De chemische luchtwasser moet een ammoniakverwijderingsrendement hebben van minimaal 70 % 5.Er dient een onderhoudscontract en een adviescontract afgesloten te zijn met de leverancier. In het onderhoudscontract moet een jaarlijkse controle en onderhoud van de luchtwasinstallatie zijn opgenomen.
Voorts zijn in dit contract taken van de leverancier opgenomen. Punt B. Standaard onderhoudscontract' geeft informatie over de standaardinhoud van het onderhoudscontract. Het adviescontract biedt steun bij vragen over de procesvoering van het luchtwassysteem.
Nadere bijzonderheden : 1. Bij de vergunningaanvraag dient het dimensioneringsplan van het luchtwassysteem (waaruit onder meer de relatie met het aantal dieren per diercategorie blijkt) en het monstername protocol te worden overlegd.2. Het monstername protocol en de bedieningshandleiding dienen op een centrale plaats bij de installatie te worden bewaard.3. De bestemming van het spuiwater van het chemisch luchtwassysteem moet duidelijk worden aangegeven.Afvoer naar de mestkelder in de stal en daarmee in open verbinding met de dieren is niet toegestaan in verband met het gevaar van het vrijkomen van zwavelwaterstofgas. Lozen van het spuiwater is evenmin toegestaan 4. De vergunningverlener kan voorschrijven een rendementsmeting van het chemisch luchtwassysteem uit te voeren in de periode van 3 tot 9 maanden nadat het systeem is geïnstalleerd.Om op langere termijn het ammoniakverwijderingsrendement van de chemische luchtwasser aan te tonen kan de vergunningverlener voorschrijven tot het herhalen van de rendementsmeting eens in de drie jaar. In punt C. Rendementsmeting' is een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de rendementsmeting moet worden uitgevoerd. 5. Chemische luchtwassystemen worden gekenmerkt door een kleine spuiwaterhoeveelheid en extra energieverbruik van de ventilatoren.6. Patent is verleend onder nummer 1004135 A.Monsternameprotocol Het is essentieel dat er een representatief monster van het in het luchtwassysteem aanwezige spuiwater wordt genomen. Tevens moet er voor worden gezorgd dat de bacterieactiviteit in het genomen spuiwatermonster stil wordt gelegd. Het spuiwater dient op de hieronder aangegeven parameters te worden geanalyseerd. En de analyseresultaten dienen binnen een bepaalde bandbreedte te liggen.
Monsternameplaats : In de leiding van de recirculatiepomp naar de sproeiers is een aftappunt aanwezig voor het bemonsteren van het waswater.
Monstername De monstername vindt plaats door in een emmer onder het aftappunt circa 2 liter spuiwater op te vangen. Hieruit wordt 100 ml in een monsterflesje gebracht. De analyse dient binnen 48 uur te worden uitgevoerd.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Onafhankelijke inspectie Degene die de monsters neemt controleert het spuidebiet en de werking van de recirculatiepomp. In dat kader worden de standen van de urenteller en de watermeter afgelezen en geregistreerd. Gecontroleerd moet worden of het spuiwaterdebiet overeenkomt met de door de leverancier opgegeven waarde.
Voorts moet het zuurverbruik worden vastgesteld. Dit verbruik moet voor wat betreft de orde van grootte overeenkomen met de geschatte ammoniakemissie over de afgelopen periode Indien blijkt dat de gemeten waarden niet liggen binnen de aangegeven range (zie punt B Standaard onderhoudscontract') moet de veehouder samen met de leverancier actie ondernemen om de werking van het chemisch luchtwassysteem te optimaliseren.
Ten behoeve van deze controle moeten de volgende gegevens bij het luchtwassysteem beschikbaar zijn : a) staltype b) dierbezetting over de afgelopen periode, sinds de vorige inspectie (opleg- en afleverdata en aantal dieren) c) aanvullingen van de zuurvoorraad, sinds de vorige inspectie (opleg- en afleverdata en aantal dieren) d) spuiwaterdebiet zoals door de leverancier is ingesteld. Rapportage Uitkomsten van de analyses moeten worden overgemaakt aan de veehouder en de leverancier. Bij de rapportage moeten in ieder geval de volgende gegevens worden vermeld : a) nummer van de luchtwasser b) datum van de monstername c) naam, adres en woonplaats van de inrichting waar de luchtwasser is geplaatst d) meterstanden van de urenteller en de spuiwater debietmeter e) zuurverbruik f) eventuele opmerkingen Het laboratorium beoordeelt de uitslagen van de spuiwatermonsters en meterstanden om vast te stellen of de biologische luchtwasser op goede wijze heeft gefunctioneerd.Over deze beoordeling dient jaarlijks te worden gerapporteerd. Een beoordeling van het jaarlijks technisch onderhoud en het logboek maken deel uit van deze jaarlijkse rapportage. Verzending van het rapport moet plaatsvinden aan de veehouder, de leverancier en de vergunning verlenende overheid.
B. Standaard onderhoudscontract Het standaard onderhoudscontract dient minimaal de volgende elementen te bevatten : 1. Minimaal eenmaal per jaar dient de leverancier een onderhoudsbeurt uit te voeren.2. Wekelijkse controle van de veehouder op de volgende punten : a) pH van het waswater (bijvoorbeeld met een lakmoespapier);b) spuiwaterdebiet en verdeling over het pakket (noteren meterstand urenteller, volgens voorschrift van de leverancier);c) spuiwaterdebiet (noteren meterstand watermeter, volgens voorschrift van de leverancier) d) ventilatie (volgens voorschrift van de leverancier).e) zuurdosseerinstallatie (volgens voorschrift van de leverancier) f) zuurverbruik De bandbreedte van de waarnemingen en bijbehorende acties zijn in onderstaande tabel weergegeven.3. Incidenteel reinigen van het luchtwassysteem (volgens voorschriften van de leverancier).4. Het mogelijk maken van controle door de veehouder ten behoeve van de leverancier.5. In geval de veehouder verplicht wordt om een rendementsmeting uit te laten voeren moet in het onderhoudscontract worden vastgelegd dat de leverancier voor het uitvoeren van deze meting verantwoordelijk is. Bandbreedte van de controlepunten Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld * goed : sproeibeeld is regelmatig en bestrijkt het gehele oppervlak suboptimaal : sproeibeeld is niet regelmatig of bestrijkt minder dan circa 80 % van het oppervlak slecht : sproeibeeld is niet regelmatig en bestrijkt minder dan circa 80 % van het oppervlak ** Spuiwaterdiebiet, uitgedrukt in liter/uur/dierplaats, bedraagt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bovenstaande debieten zijn berekend op basis van de emissiefactoren die gelden voor traditionele stallen.
De resultaten van de wekelijkse controle moeten worden geregistreerd in het logboek. Afwijkingen ten opzichte van het monstername protocol of op ander wijze opgemerkt door de veehouder, bijvoorbeeld in de vorm van plotseling toenemende stankoverlast, die duiden op dreigende calamiteiten, moeten direct aan de leverancier worden gemeld. Alle afwijkingen dienen in het logboek te worden opgenomen. Ook de incidentele reiniging en controlebeurt door de leverancier dienen te worden vermeld in het logboek, met daarbij de bevindingen. Bij de verplichting tot het uitvoeren van een rendementsmeting moet de datum waarop deze meting is verricht in het logboek worden geregistreerd.
C. Rendementsmeting De vergunning verlenende overheid kan voorschrijven een rendementsmeting van het chemisch luchtwassysteem uit te voeren. Deze bestaat uit een natchemische bepaling van het ammoniakgehalte in zowel de ventilatielucht voor de wasser als de ventilatielucht na de wasser.
Dit dient te gebeuren gedurende drie maal een meting van een half uur tijdens piekbelasting van de wasser (dit betekent voor de veehouderij overdag). Het verwijderingsrendement van ammoniak door het wassysteem dient hierbij minimaal 70 % te bedragen. Indien middels een referentielijst die de leverancier bijhoudt, blijkt dat deze rendementsmeting op vijf verschillende veehouderijen een goed resultaat heeft opgeleverd, dan kan deze rendementscontrole vervallen. 4. O-lijst : diercategorieën waarvoor nog geen emissiearme systemen bestaan Voor sommige varkens- en pluimveecategorieën zijn (nog) geen of enkel onvoldoende aan de praktijk getoetste emissiearme stalsystemen op de markt.Voor deze categorieën is de traditionele stal momenteel nog steeds de beste techniek en dus toegestaan. Het spreekt natuurlijk voor zich dat deze stal geen 110 waarderingspunten toegekend krijgt in het kader van de bepaling van de VLAREM-afstandsregels.
Concreet gaat het hier om de volgende diercategorieën : Varkens : - beren Pluimvee : - slachtkuikens - opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren - kalkoenen - eenden - loopvogels - kwartels - parelhoenderen - ganzen - fazanten - vleesduiven - ander pluimvee dat niet in de P-lijst voorkomt Ook voor stallen voor de biologische dierlijke productie (zoals bepaald in het Ministerieel Besluit van 30 oktober 1998 tot vaststelling van de voorschriften betreffende de biologische dierlijke productie, gewijzigd door het Ministerieel Besluit van 19 augustus 2000) zijn momenteel nog geen volwaardige emissiearme alternatieven beschikbaar in de praktijk, zodat in deze gevallen ook niet voldaan kan worden aan de voorwaarde tot emissiearm bouwen.Hiervoor geldt dezelfde opmerking als hierboven (de traditionele stal is nog steeds de beste techniek en is dus toegestaan, maar deze stal krijgt geen 110 waarderingspunten toegekend).
De Vlaamse minister voor Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking, J. TAVERNIER
Bijlage II Algemene aanvraagprocedure voor opname in de 'Lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie' Inhoudsopgave : 1. Aanvraagprocedure voor opname in de Lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie......................... 1 2. Aanvraagdossier voor opname in de Lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie............................... 5 3. Meetprocedure voor de bepaling van ammoniakemissies van mechanisch geventileerde veestallen................... 17 1. Aanvraagprocedure voor opname in de Lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie Voor systemen die afwijken van de beschrijving in de huidige lijst of volledig nieuwe concepten kan een aanvraag voor opname in de lijst ingediend worden mits het volgen van de hieronder beschreven procedure. Aanvragen kunnen ingediend worden zowel voor natuurlijk als mechanisch geventileerde stallen. Het meten van de ammoniakemissie kan vanuit technisch-wetenschappelijk standpunt echter uitsluitend gebeuren in mechanisch geventileerde stallen. Dit betekent concreet dat emissiearme concepten voor natuurlijk geventileerde stallen voor de metingen in een mechanisch geventileerde stal dienen ingebouwd worden.
Indien uit de metingen blijkt dat het concept emissiearm is, dan kan het nadien in natuurlijk geventileerde stallen ingebouwd worden.
De aanvraag en de beoordeling van een dossier gebeurt in verschillende stappen (zie ook stroomdiagram, Figuur 1) : (I) De aanvrager (natuurlijke of rechtspersoon) stelt een aanvraagdossier samen conform de beschrijving in punt 2 « Aanvraagdossier voor opname in de Lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie ». Het dossier wordt ingediend bij de Vlaamse Landmaatschappij, Afdeling Mestbank, die instaat voor de administratieve opvolging van het dossier en de communicatie met de aanvrager.
Per aanvraagdossier wordt een dossiertaks van euro 250,00 aangerekend.
Deze dossiertaks wordt gestort op rekeningnummer 435-4528871-21. Een bewijs van betaling van deze dossiertaks moet bij het aanvraagdossier gevoegd worden. Het niet bijvoegen van het bewijs van volledige betaling van de verschuldigde dossiertaks bij het aanvraagdossier heeft van rechtswege de onvolledigheid van de aanvraag tot gevolg. In geval het bewijs van betaling van de verschuldigde dossiertaks niet bij het aanvraagdossier is gevoegd, wordt de indiener van het dossier hiervan in kennis gesteld per aangetekend schrijven. Indien de indiener van het dossier binnen een termijn van 14 kalenderdagen na verzending van bovenvermelde kennisgeving het vereiste bewijs van betaling van de verschuldigde dossiertaks niet heeft toegevoegd aan zijn eerder ingediende aanvraag, wordt deze aanvraag vanwege rechtswege onontvankelijk. (II) In de administratieve fase (AF) wordt het dossier ontvankelijk en volledig verklaard door de ontvangende administratie (VLM, afdeling Mestbank) indien alle noodzakelijke informatie beschikbaar is. Dit houdt in dat alle rubrieken in het aanvraagdossier ingevuld zijn (indien geen informatie beschikbaar is voor een bepaalde rubriek dient dit vermeld te worden) en dat het bewijs van betaling van de dossiertaks bij het aanvraagdossier gevoegd is. Ingeval van een onvolledige of onduidelijke aanvraag wordt het dossier terug naar de aanvrager gestuurd. De aanvrager wordt in beide gevallen binnen een termijn van 31 kalenderdagen op de hoogte gebracht. (III) Ontvankelijk en volledig verklaarde dossiers gaan door naar de Technische Fase (TF) waar een Administratief Team (AT) binnen een termijn van 60 kalenderdagen een eerste oordeel zal uitspreken, zich hierbij baserend op de huidige lijst van reductietechnieken. Systemen die slechts in beperkte mate afwijken van bestaande systemen in de lijst kunnen in deze fase direct beoordeeld worden. Indien het AT zich niet in staat acht het dossier te beoordelen, wordt het overgemaakt aan een Wetenschappelijk Team van deskundigen (WT), fase (IV). Het advies van het AT (opname in de lijst of niet, overgemaakt aan het WT) wordt steeds overgemaakt aan de VLM, afdeling Mestbank.
Indien het AT adviseert om de aanvraag door te verwijzen naar het WT, dan brengt de VLM, afdeling Mestbank, de aanvrager onverwijld op de hoogte van de doorverwijzing.
Indien het AT op basis van de administratieve screening een definitief advies uitbrengt over al dan niet opname in de lijst, dan legt de VLM, afdeling Mestbank het dossier met advies van het AT voor aan de Vlaamse minister bevoegd voor het Leefmilieu, die een beslissing neemt over de aanvraag. De VLM, afdeling Mestbank, betekent deze beslissing aan de aanvrager. (IV) Het Wetenschappelijk Team beoordeelt de haar voorgelegde dossiers en geeft binnen een termijn van 60 kalenderdagen zijn advies door aan het Administratief Team en aan de VLM, Mestbank.
Het advies van het Wetenschappelijk Team kan zijn : a) Mogelijke opname in de lijst afhankelijk van het resultaat van bijkomende metingen (zie (V) ).Na het bekomen van de nodige vergunningen voor het bouwen van één systeem (met mechanische ventilatie) op de locatie vermeld in het aanvraagdossier, dient op deze locatie een onafhankelijke door de overheid erkende meetploeg de nodige emissiemetingen uit te voeren.
De VLM, afdeling Mestbank brengt de aanvrager op de hoogte van het advies van het WT om metingen uit te voeren. b) Opname in de lijst zonder bijkomende metingen c) Geen opname in de lijst Indien het WT een eindadvies uitbrengt over het al dan niet opnemen in de lijst, dan legt de VLM, afdeling Mestbank het dossier met advies van het AT en van het WT voor aan de Vlaamse minister bevoegd voor het Leefmilieu, die een beslissing neemt over de aanvraag.De VLM, afdeling Mestbank, betekent deze beslissing aan de aanvrager. (V) In geval het WT metingen adviseert alvorens het WT een definitief advies wenst uit te brengen, dient de aanvrager binnen een termijn van 31 dagen nadat hij van deze beslissing van het WT op de hoogte gebracht werd, de VLM, afdeling Mestbank te laten weten of hij al dan niet de procedure wenst verder te doorlopen en dus metingen te laten uitvoeren. De aanvrager dient hiervoor binnen de 31 kalenderdagen na het in gebruik nemen van de stal een erkende meetploeg opdracht te geven tot het doormeten van de stal. De VLM, afdeling Mestbank wordt van deze opdracht op de hoogte gebracht door de aanvrager. De kosten van deze metingen worden volledig gedragen door de aanvrager van het dossier. (VI) De meetploeg dient de systemen te beoordelen op ammoniakemissies conform de procedure beschreven in punt 3 « Meetprocedure voor de bepaling van ammoniakemissies van mechanisch geventileerde veestallen ». De meetploeg rapporteert rechtstreeks aan het Wetenschappelijk Team dat de resultaten evalueert en vervolgens het Administratief Team en de VLM, Mestbank op de hoogte brengt van hun advies. De verdere procedure is reeds beschreven onder (IV).
De « werkgroep Stallen », die minstens 2 maal per jaar wordt samengeroepen, wordt geïnformeerd over de ingediende aanvragen en over de beslissingen die genomen zijn met betrekking tot deze aanvragen.
Het Administratief Team is samengesteld uit een beperkt aantal personen van overheidsinstanties (Vlaamse Landmaatschappij, Administratie Land- en Tuinbouw, Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer, Vlaamse Milieu Maatschappij, Administratie Landbouw, e.a., onder het voorzitterschap van de Vlaamse Landmaatschappij, afdeling Mestbank), die voor de eerste beoordeling een speciale opleiding genoten hebben.
Het Wetenschappelijk Team bestaat uit onafhankelijke deskundigen van universiteiten of andere onderzoeksinstellingen (Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek - Departement Mechanisatie, arbeid, gebouwen, dierenwelzijn en milieubeveiliging, Environmental Organic Chemistry & Technology Research Group (Universiteit Gent), Labo voor Agrarische Bouwkunde (Universiteit Leuven), Provinciale Dienst voor Land- en Tuinbouw, ...), aangevuld met minstens één vertegenwoordiger uit het Administratief Team, om een vlotte doorstroming van informatie te verzekeren.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2. Aanvraagdossier voor opname in de Lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie Aanvraagdossier voor opname in de Lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie 1.Gegevens Aanvrager : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2. Gegevens Systeem 1.1. Benaming systeem : . . . . . . . . . .
O Nieuw stalsysteem O Gebaseerd op bestaand systeem : Systeemnummer : . . . . .
Systeembenaming : . . . . .
Patentaanvraag : ja/nee Verschilpunten : . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Diercategorie : O varkens (zie ook bijlage A) O pluimvee (zie ook bijlage B) Beschrijving van het systeem - beschrijving van het stalsysteem met vermelding van de eigenschappen van het systeem die leiden tot de verlaging van de luchtemissies.
Ammoniak : . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Geur : . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Andere (N2O, methaan, e.a.) : . . . . . . . . . . . . . . . - Motivatie en principe van de emissiereductietechnieken bij het systeem Ammoniak : . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Geur : . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Andere (N2O, methaan, ...) . . . . . . . . . . . . . . . - Beschrijving van de werking van het systeem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . - Eisen aan de uitvoering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . - Eisen aan het gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.3. Tekeningen In bijlage van dit aanvraagdossier dienen de volgende uitvoeringsplannen aanwezig te zijn met duidelijke vermelding van de afmetingen : - Grondplan van de stal (schaal : 1/50) - Dwarsdoorsneden (schaal : 1/50) - Gedetailleerde plannen van het systeem (1/5 of 1/1) - Eventuele foto's of 3D-voorstellingen Potentiële klant waar de stal zal gebouwd en indien nodig doorgemeten zal worden : Naam : . . . . .
Adres : . . . . .
Postnummer :.................. Gemeente : . . . . . 1.4. Meetrapporten (indien metingen werden uitgevoerd) Indien metingen werden uitgevoerd (ammoniak, geur of andere luchtemissiemetingen) moeten de meetrapporten toegevoegd worden aan het aanvraagdossier. Daarbij dienen de volgende gegevens bijgevoegd te worden (max. 5 blz) : - Meetinstantie : Instituut : . . . . .
Adres : . . . . .
Postnummer :.................. Gemeente : . . . . . - beschrijving van het meetsysteem (enkel mechanisch geventileerde stallen) O Ammoniak : methode metingen ammoniakconcentraties : . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . methode metingen ventilatiedebiet + nauwkeurigheid : . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . data en periode van de metingen : . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . met welke frequentie werd er gemeten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
O Geur : methode metingen geurconcentraties : . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . methode metingen ventilatiedebiet + nauwkeurigheid : . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . data en periode van de metingen : : . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
O Andere luchtemissiemetingen : . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . - de gehanteerde meettechnische, landbouwkundige en overige randvoorwaarde tijdens de meting . . . . . . . . . . 1.5. Bijkomende gegevens (max. 4 blz) * Energieverbruik Algemeen : . . . . . . . . . . . . . . . beschrijving meetmethode + meetinstantie : . . . . . . . . . . . . . . . * Waterverbruik Algemeen : . . . . . . . . . . . . . . . beschrijving meetmethode + meetinstantie : . . . . . . . . . . . . . . . * Aspecten t.a.v. het welzijn van dieren (conformiteit dierenwelzijnsrichtlijnen + diervriendelijkheid) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . * Investeringskosten . . . . . . . . . . . . . . . * Gebruikskosten . . . . . . . . . . . . . . . * Duurzaamheid systeem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . * Arbeidskost . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Hierbij verklaart de aanvrager het dossier naar waarheid te hebben ingevuld.
Datum : . . . . . Naam : . . . . .
Plaats : . . . . . Handtekening 3. Bijlage A : Varkens Categorie : O Biggen gewicht van 7 tot 30 kg O Beren O Zeugen O Kraamzeugen O Guste en dragende zeugen O individuele huisvesting O groepshuisvesting O Vleesvarkens Technische specificaties : Indien de technische specificaties van het systeem niet in onderstaande tabel zijn opgenomen dient de aanvrager deze op een overzichtelijke manier weer te geven. Gegevens die niet van toepassing zijn voor het aangevraagde systeem dienen aangevuld te worden met « n.v.t. ».
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 4. Bijlage B : Pluimvee Categorie : O Opfokpoeljen van legkippen O Legkippen incl.(groot)ouderdieren van legrassen O Opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren O Slachtkuikenouderdieren O Slachtkuikens Technische specificaties : Indien de technische specificaties van het systeem niet in onderstaande tabel zijn opgenomen dient de aanvrager deze op een overzichtelijke manier weer te geven.
Gegevens die niet van toepassing zijn voor het aangevraagde systeem dienen aangevuld te worden met « n.v.t. ».
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3. Meetprocedure voor de bepaling van ammoniakemissies van mechanisch geventileerde veestallen 3.1. Inleiding De beoordelingsrichtlijn bestaat uit twee delen : de meettechnische en de landbouwkundige randvoorwaarden. De meettechnische randvoorwaarden geven een overzicht van de toepasbare meettechnieken en geven aan onder welke voorwaarden de meetresultaten aanvaard kunnen worden. De landbouwkundige randvoorwaarden beschrijven de standaard omstandigheden op het Vlaams veeteeltbedrijf. Deze omstandigheden gelden als een vergelijkingsbasis t.o.v. de nieuwe concepten. 3.2. Meten van ammoniakemissies Meten van ammoniakemissies in mechanisch geventileerde stallen Meting van het ventilatiedebiet In mechanisch verluchte stallen kan het ventilatiedebiet gemeten worden met een vrijdraaiende meetturbine van gelijke diameter als de meetkoker. Voor de meeste vrijdraaiende turbines hangt de nauwkeurigheid in hoge mate af van de drukverschillen over de koker waarin de ventilator en de meetturbine gemonteerd zijn. Voor een goede meting van het ventilatiedebiet moet een meetturbine gebruikt worden die quasi drukonafhankelijk functioneert en die nauwkeurigheden haalt van + 2 % van het maximale meetbereik. Deze nauwkeurigheid is gedefinieerd als de standaard fout van de lineaire regressie van het ventilatiedebiet in functie van de rotatiesnelheid met drukverschillen variërend van 0 tot 120 Pa.
De meetturbine moet jaarlijks geijkt worden op een ijkinstallatie voor ventilatoren. Deze installatie moet voldoen aan volgende normen : de Belgische Norm 722 :1967, de Duitse Norm DIN 24163 en de Britse Standaard BS 848.
Meten van ammoniakconcentratie : NOx-analyser in combinatie met NH3-converter Bij dit meetsysteem wordt de aanwezige ammoniak in het staal omgezet in NO. Vervolgens kan de NO-concentratie gemeten worden met de NOx-analyser.
De ammoniakconverter werkt bij een temperatuur van ongeveer 775 °C en zet via het katalytisch actieve materiaal alle oxideerbare N-verbindingen om in NO. In stallucht bestaat minstens 99 % van deze oxideerbare N-verbindingen uit ammoniakverbindingen.
De meting van de NOx-analyser is gebaseerd op de reactie tussen ozon en NO. Tijdens deze reactie wordt NO2 gevormd en komen er fotonen vrij. De ozon wordt in de analyser geproduceerd d.m.v. een ozongenerator. Doordat in de reactiekamer een overmaat aan ozon aanwezig is, is de reactiesnelheid proportioneel met de NO-concentratie in de reactiekamer. Verder is de fotonenstroom sterk afhankelijk van druk en temperatuur in de reactiekamer. Door een hoog vacuüm in de reactiekamer te handhaven en de temperatuur van de reactiekamers op ongeveer 50oC te houden is de fotonenstroom recht evenredig met de NO-concentratie in de aangezogen lucht. De fotonenstroom wordt versterkt m.b.v. een photo multi-plier tube'.
Beide elementen worden ingeschakeld in een ammoniakemissiemeetopstelling. De meetopstelling bestaat naast de NOx-analyser en de NH3-converter nog uit volgende elementen : verwarmde (verwarmingslint van 10-13 W/m) geïsoleerde teflon (FEP) monsternameslang (diameter euro »), een kleppensysteem als multiplexer tussen analyser en monsternameslang, een bypasspomp en een datalogger voor kleppensturing en registratie meetwaarden. Onderstaande Figuur 2 geeft een overzicht van een mogelijke meetopstelling. De NH3-converter wordt geplaatst op korte afstand van het meetpunt. Vanuit de converter wordt het staal getransporteerd naar de NOx-analyser. De bypasspomp zorgt voor een continue aanvoer van het staal. Door het kleppensysteem, op korte afstand van de analyser, wordt door de NOx-analyser afwisselend lucht aangezogen van de verschillende meetpunten. Bij de overschakeling naar een volgend meetpunt moet eerst de lucht aanwezig in de monsternameslangen tussen het kleppensysteem en de analyser verwijderd worden. Daartoe wordt de eerste 90 seconden van de metingen na de overschakeling naar het volgende meetpunt niet meegenomen in de meetresultaten. Na deze 90 seconden moet er gedurende minstens 30 seconden gemeten worden alvorens verder te schakelen naar het volgende meetpunt.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor een goede meting moet de installatie regelmatig onderhouden en gekalibreerd worden. Volgende werkzaamheden moeten wekelijks uitgevoerd worden : 1. Kalibratie van de NOx-analyser m.b.v. een kalibratiegas (tussen 25 en 40 ppm NO in N2); 2. Bepalen van de efficiëntie van de NH3-converters m.b.v. een kalibratiegas (tussen 30 en 40 ppm NH3 in N2, +/- 40 % RH).
De gegevens hiervan moeten bijgehouden worden in een logboek en verwerkt worden in de meetresultaten.
Meten van ammoniakconcentratie : Fotoakoestische gasanalyser Het meetprincipe van een fotoakoestische gasmonitor is gebaseerd op het gegeven dat gassen het vermogen hebben tot het absorberen van energie in de vorm van infrarode straling. Het infrarode licht passeert een optische filter wat resulteert in een smalbandige infrarood bron. Een mechanische chopper pulseert het licht met een frequentie van 25 Hz voordat het licht, het in de meetcel opgesloten gasmonster, bereikt. De drukvariatie veroorzaakt door de gepulseerde infrarode straling wordt gemeten door twee op de meetcel aanwezige microfoons. De gemeten intensiteit is een maat voor de aanwezige concentratie. Voor het meten van ammoniakconcentraties wordt gebruik gemaakt van volgende optische filter : UA0976 met een centrale golflengte van 10.6 mm en een bandbreedte van 7 %. Waterdamp, steeds aanwezig in stallucht, absorbeert infrarood licht van nagenoeg iedere golflengte zodat onafhankelijk van de gebruikte filter, er altijd een bijdrage van water zal zijn in het akoestisch signaal. Een speciale optische filter is permanent in de analyser geïnstalleerd zodat bij elke meting, apart de waterdampconcentratie gemeten wordt. Op deze manier is het mogelijk voor de invloed van waterdamp op de meting te compenseren.
Voor het meten van meerdere meetpunten kan de fotoakoestische gasmonitor ingebouwd worden in een meetinstallatie zoals beschreven voor de NOx-analyser. In deze meetinstallatie is er natuurlijk geen NH3-converter voorzien. Dit betekent echter wel dat in deze systemen de te meten NH3 getransporteerd moet worden van het meetpunt tot de gasmonitor.
Ammoniak heeft de eigenschap zeer gemakkelijk te kleven aan andere materialen en gemakkelijk op te lossen in water. Om dit te vermijden moet de nodige aandacht besteed worden aan de monsternameslangen. Deze slangen moeten van FEB-teflon gemaakt zijn. Condensatie moet absoluut vermeden worden en de afstand tussen de meetpunten en de gasmonitor moet zo klein mogelijk gehouden worden.
Voor een goede meting moet de installatie regelmatig onderhouden en gekalibreerd worden. Volgende werkzaamheden moeten wekelijks uitgevoerd worden : 1. Kalibratie van de gasmonitor m.b.v. een kalibratiegas (tussen 25 en 40 ppm NH3 in N2); 2. Bepalen van de efficiëntie van de NH3-converters m.b.v. een kalibratiegas (tussen 30 en 40 ppm NH3 in N2, + 40 % RH).
De gegevens hiervan moeten bijgehouden worden in een logboek en verwerkt worden in de meetresultaten.
Meetduur Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de klassieke meetduur en de verkorte meetduur.
Klassieke meetduur Onderstaande Tabel 1 geeft de vereiste meetduur voor de verschillende diersoorten en -categorieën.
Tabel 1. Klassieke meetduur voor de verschillende diersoorten en - categorieën Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Verkorte meetduur De methode is gebaseerd op de vaststelling dat de NH3-emissie sterk gerelateerd is met een aantal variabelen die « makkelijker meetbaar » zijn zoals : het ventilatiedebiet, het aantal dieren, het diergewicht, de binnentemperatuur, enz.
Om de methode te ontwikkelen wordt gestart met de data van NH3-emissie en de makkelijk meetbare variabelen, die gemeten werden gedurende 365 dagen, en dit elke 12 minuten.
Vervolgens worden een beperkt aantal dagen geselecteerd (bijvoorbeeld 12 dagen) uit 365 dagen en wordt voor deze dagen het verband gemodelleerd tussen NH3-emissie en de gemakkelijk meetbare variabelen.
Vermits de gemakkelijk meetbare variabelen voor elke dag beschikbaar zijn, wordt met dit model de NH3-emissie berekend voor de 365 dagen.
Er wordt nagegaan wat het verschil is tussen de aldus berekende NH3-emissie en de reëel gemeten NH3-emissie op 365 dagen. Indien dit verschil meer dan 5 % is worden meer dagen geselecteerd. Of wordt het beperkt aantal geselecteerd op een andere manier. Zo worden bijvoorbeeld dagen gekozen uit verschillende seizoenen of dagen over de groeicyclus van de dieren.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De methode van de verkorte meetduur werd ontwikkeld voor zowel varkens (guste en dragende zeugen, kraamhokken, biggen en vleesvarkens) als kippen (vleeskuikens en leghennen) Meetrapport Het meetrapport bevat alle meetresultaten (digitale vorm). De minimale frequentie van de metingen is 1 meetgegeven per uur (uitgezonderd N-balans). Naast de ammoniakconcentratie en ventilatiedebiet moet eveneens de binnentemperatuur gemeten worden. De gegevens van alle ventilatoren in het gebouw moeten bovendien continu geregistreerd worden. Verder moet het rapport voldoende gegevens bevatten om te kunnen oordelen of aan alle voorschriften in deze beoordelingsrichtlijn werd voldaan.
Op basis van de gerapporteerde meetresultaten zal een emissiefactor berekend worden. 3.3. Landbouwkundige randvoorwaarden 3.3.1. Inleiding De ammoniakemissie van agrarische constructies wordt door een veelheid van factoren beïnvloed die verband houden met het voeder (opname, samenstelling, systeem, wateropname), de dieren (bezetting, gezondheid, gedrag, geslacht en ras) de stalinrichting (oppervlakte en volume van de mestput, roostervloer, hokinrichting, groeps- vs. individuele huisvesting, ventilatiesysteem, afwerking vloer); stal-, buiten- en mesttemperatuur, ventilatiedebiet, luchtpatroon; N-inhoud, DS-gehalte en pH van de mest, voorkomen van anaërobe omstandigheden; management). Bij het beoordelen van de emissie van nieuwe stalsystemen moet rekening gehouden worden met al deze factoren. Iedere factor die afwijkt t.o.v de standaard omstandigheden moet beschouwd worden als deel uitmakend van het nieuwe emissie-arme concept. De standaard omstandigheden voor Vlaanderen worden verder besproken. 3.3.2. Standaardomstandigheden in Vlaanderen Voeder Volgende samenstelling van voeders kan beschouwd worden als de standaardsamenstelling voor voeders in Vlaanderen. Tijdens de meetperiode mag de samenstelling van het voeder niet fundamenteel afwijken van de standaardsamenstelling. Indien vermeld, moet het ruw eiwitgehalte binnen de onder- en bovengrens zitten.
Vleesvarkens Vleesvarkens worden ad-libitum gevoederd volgens een 3-fase systeem.
Onderstaande Tabel 2 geeft een overzicht van de standaardsamenstelling. Als bijkomende voorwaarde moet het gemiddelde ruw eiwitgehalte van het voeder over de gehele groeiperiode tussen 16 % en 17 % liggen.
Tabel 2. Standaardvoeder voor vleesvarkens Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Zeugen Het voederschema van zeugen is opgesplitst in 2 fasen : de dracht- en de lactatiefase. Onderstaande Tabel 3 geeft een overzicht van het ruw eiwitgehalte van beide voeders.
Tabel 3. Standaardvoeder voor zeugen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Leghennen Onderstaande Tabel 4 geeft een overzicht van de standaardvoedersamenstelling voor leghennen. De voederopname bedraagt tussen 39 en 43 kg voeder per jaar.
Tabel 4. Standaardvoeder voor leghennen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Tabel 5 geeft een overzicht van de standaardvoedersamenstelling voor leghennenouderdieren.
Tabel 5. Standaardvoeder voor leghennenouderdieren Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Slachtkuikens Onderstaande Tabel 6 geeft een overzicht van de standaardvoedersamenstelling voor slachtkuikens. De voederopname bedraagt ongeveer 3.6 kg voeder per kuiken.
Tabel 6. Standaardvoeder voor slachtkuikens Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Tabel 7 geeft een overzicht van de standaardvoedersamenstelling voor slachtkuikenouderdieren Tabel 7. Standaardvoeder voor slachtkuikenouderdieren Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Dierbezetting Onderstaande formule geeft weer hoe de bezettingsgraad tijdens de meetprocedure kan berekend worden. Met dierdag wordt bedoeld : 1 dier aanwezig gedurende 1 dag. De bezetting moet gedurende de meetperiode voor alle diersoorten meer dan 90 % bedragen en dit bij een minimaal aantal dierplaatsen. Bij de berekening van de emissiefactor moet gecorrigeerd worden voor de bezettingsgraad op jaarbasis. Onderstaande Tabel 8 geeft de standaard bezettingsgraad weer per diersoort.
Bezetting =Aant. dierdagen/Aant. dierenplaatsen x Aant. meetdagen Tabel 8. Standaardbezettingsgraad in Vlaanderen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezondheidstoestand De gezondheidstoestand van de dieren moet voldoende zijn opdat de groei- en/of productieresultaten voldoende hoog zijn. Onderstaande Tabel 9 geeft een overzicht van de groei- en/of productieresultaten die tijdens de meetperiode gehaald moeten worden. Minstens 80 % van de opgezette dieren moeten voldoen aan de eisen gesteld aan het groeitraject.
Tabel 9. Minimale eisen voor groei- en productieresultaten Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld n.v.t. : niet van toepassing Gedrag De dieren moeten gedurende de meetperiode een normaal gedrag vertonen.
Gezien het mestgedrag een grote invloed kan hebben op de ammoniakemissie (bij runderen en varkens) is een observatie van dit gedrag gedurende de meetperiode aangewezen. Dit gedrag kan eventueel gekwantificeerd worden als hokbevuiling. Als hokbevuiling kan best volgende definitie gebruikt worden : de verhouding van de met mest bevuilde vloeropppervlakte t.o.v. de totale beschikbare vloeroppervlakte.
Geslacht Bij (vlees)varkens kan het geslacht een invloed hebben op de emissie.
Bijgevolg moet een normale verdeling mannelijke/vrouwelijke dieren nagestreefd worden.
Stalklimaat In mechanisch geventileerde stallen is een goed stalklimaat enkel mogelijk met een goede instelling van de ventilatieregelaar. Een proportionele temperatuursregelaar kan beschouwd worden als de standaard in Vlaanderen. Het instellen van deze regelaar behelst het instellen van de minimumventilatie, de optimale temperatuur en de bandbreedte. Onderstaande Tabel 10 geeft een overzicht van de standaardwaarden van deze parameters voor de verschillende diersoorten.
Tabel 10. Parameters voor de instelling van de ventilatieregelaar Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Mestsamenstelling Onderstaande Tabel 11 geeft een overzicht van de gemiddelde samenstelling van dierlijke mest in Vlaanderen in 1999. Bij het beoordelen van een nieuw stalconcept moeten de mestputten van de verschillende compartimenten die deel uitmaken van de test afgesloten zijn en waterdicht uitgevoerd zijn (bijmenging van grondwater voorkomen). De mest in de testcompartimenten mag tijdens de meetperiode niet fundamenteel afwijken van de gemiddelde samenstelling van dierlijke mest zoals aangegeven in onderstaande Tabel 11. Indien verwacht kan worden dat het nieuwe stalconcept inspeelt op de mestsamenstelling (bijvoorbeeld door het toevoegen van voeder- of mestadditieven) moet dit beschreven worden in de beschrijving van het systeem.
Tabel 11. Gemiddelde samenstelling van dierlijke mest in kg/1000 l mest (Bodemkundig Dienst van België, 2000-2001) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld * in kg/1000 kg mest Brussel, 19 maart 2004.
De Vlaamse minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking, J. TAVERNIER