Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 03 september 2015
gepubliceerd op 02 oktober 2015

Ministerieel besluit houdende uitvoering van het besluit van de Waalse Regering van 3 september 2015 betreffende agromilieu- en klimaatsteun

bron
waalse overheidsdienst
numac
2015204324
pub.
02/10/2015
prom.
03/09/2015
ELI
eli/besluit/2015/09/03/2015204324/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

3 SEPTEMBER 2015. - Ministerieel besluit houdende uitvoering van het besluit van de Waalse Regering van 3 september 2015 betreffende agromilieu- en klimaatsteun


De Minister van Landbouw, Gelet op verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun aan plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad;

Gelet op verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad;

Gelet op verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad;

Gelet op gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden;

Gelet op gedelegeerde verordening (EU) nr. 807/2014 van 11 maart 2014tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake bijstand voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot invoering van overgangsbepalingen;

Gelet op Uitvoeringsverordening (EU) nr. 808/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo);

Gelet op Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden;

Gelet op het Waals Landbouwwetboek, artikelen D. 4, D.17, D.242, D.243 en D.249;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 3 september 2015 betreffende agromilieu- en klimaatsteun tot vervanging van het besluit van 13 februari 2014 tot toekenning van agromilieusteun en tot opheffing van het besluit van de Waalse Regering van 24 april 2008 betreffende de toekenning van toelagen voor een milieuvriendelijke landbouw, inzonderheid op de artikelen 4, §§ 2 en 3, derde lid, 5, §§ 1, eerste lid, en 2, 6, § 1, eerste en vijfde lid, 8, tweede lid, 9, §§ 1, 3° en 4° , en 3, tweede lid, 11, derde lid, 3° , en vierde lid, 12, § 1, eerste en tweede lid en § 5, 13, tweede en derde lid, 17, tweede lid, 19, § 1, 2° en § 2, 20, eerste en tweede lid en 21, § 1, tweede lid, 2° , en § 2, tweede lid, 2° , 4° en 6° ;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 30 januari 2015;

Gelet op het rapport van 5 februari 2015 opgesteld overeenkomstig artikel 3, 2° , van het decreet van 11 april 2015 houdende uitvoering van de resoluties van de Vrouwenconferentie van de Verenigde Naties die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de gewestelijke beleidslijnen;

Gelet op het overleg gepleegd op 26 februari 2015 en 18 juni 2015 tussen de Gewestregeringen en de Federale overheid;

Gelet op het advies 57.818/2/V van de Raad van State, gegeven op 19 augustus 2015, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 2° , van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende dat er maatregelen getroffen dienen te worden om de toepassing van de nieuwe Europese programmering mogelijk te maken;

Overwegende dat het Waalse programma voor plattelandsontwikkeling, zoals goedgekeurd door de Waalse Regering en aangenomen door de Europese Commissie op 20 juli 2015 uitgevoerd moet worden, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° besluit van de Regering : Het besluit van de Waalse Regering van 3 september 2015 betreffende agromilieu- en klimaatsteun;3° het besluit van de Waalse Regering van 19 mei 2011 : het besluit van de Waalse Regering van 19 mei 2011 tot bepaling van de beheerseenheidstypes die binnen een Natura 2000-locatie afgebakend zouden kunnen worden, alsook tot bepaling van de verbodsmaatregelen en van de bijzondere preventieve maatregelen die erop toepasselijk zijn;3° het besluit van de Waalse Regering van 8 november 2012 : het besluit van de Waalse Regering van 8 november 2012 betreffende de vergoedingen en toelagen toegekend in de Natura 2000-sites en in de sites die in aanmerking komen voor het Natura 2000-net en in de ecologische hoofdstructuur;4° de wet van 12 juli 1973 : de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud.

Art. 2.Overeenkomstig artikel 6, § 1, eerste lid, van het besluit van de Regering, dient de begunstigde een steunaanvraag in uiterlijk op 31 oktober van het jaar vóór aanvang van zijn verbintenis.

Het schrijven bedoeld in artikel 6, § 1, vijfde lid, van het besluit van de Regering, wordt uiterlijk op 20 december vóór aanvang van zijn verbintenis door het betaalorgaan verstuurd. HOOFDSTUK II. - Doelgerichte methoden

Art. 3.Overeenkomstig artikel 4, § 2, van het besluit van de Regering, zijn de doelgerichte methoden bedoeld in het programma voor landelijke ontwikkeling de volgende : 1° methode 3 : overstroombare weiden;2° methode 4 : weide met een hoge biologische waarde;3° methode 7 : ingerichte percelen; 4 methode 8 : ingerichte stroken; 5° methode 10 : actieplan voor een milieuvriendelijke landbouw.

Art. 4.Overeenkomstig artikel 4, § 3, derde lid, van het besluit van de Regering, wordt verstaan onder akkerbouwteelt, elke teelt met uitzondering van : 1° weiden;2° bosgewassen met korte rotatie;3° miscanthus;4° bebossingen van landbouwgrond;5° landbouwpercelen onder bosbedekking;6° schaalvruchten;7° groenteteelten onder glas;8° kwekerijen van fruit- of sierplanten;9° kerstbomen;10° kwekerijen van bosplanten;11° meerjarige fruitteelten.

Art. 5.Overeenkomstig artikel 8, tweede lid, van het besluit van de Regering, betekent het betaalorgaan via een document de ontvankelijkheid of de niet-ontvankelijkehid van de steunaanvraag en van de betalingsaanvraag van de begunstigde uiterlijk op 30 juni na de indiening van de betalingsaanvraag.

Overeenkomstig artikel 12, § 1, tweede lid, brengt de deskundige zijn advies uit uiterlijk op 31 december van het jaar van indiening van de steunaanvraag. HOOFDSTUK III. - Het bestek Sectie 1. - Methode 1 : Vermazingselementen Onderafdeling I. - Algemene bepalingen

Art. 6.§ 1. De begunstigde die zich ertoe verbindt vermazingselementen aan te geven, niet te vernietigen, te onderhouden en, indien mogelijk, de vermazingselementen van zijn exploitatie te verbeteren, kan in aanmerking komen voor een steun onder de voorwaarden omschreven in de onderafdelingen 2 en 3.

De verbinding bevat voldoende vermazingselementen om een steun van minstens 100 euro toe te kennen aan de begunstigde. § 2. De vermazingselementen bevinden zich op landbouwgronden of aan de rand van de landbouwgronden van de exploitatie van de begunstigde.

Onderafdeling 2. - Heggen en bosstroken

Art. 7.De begunstigde die zich ertoe verbindt heggen en bosstroken aan te geven en te onderhouden, kan in aanmerking komen voor een jaarlijkse steun van 25 euro per schijf van 200 meter verkrijgen.

Art. 8.De na te leven voorwaarden zijn de volgende : 1° heggen gelegen op landbouwgronden of aan de rand van landbouwgronden zijn doorlopende stroken met inheemse bomen of struiken;2° heggen en bosstroken kunnen bestaan uit verschillende gedeelten met een minimale lengte van 10 meter elk;3° de begunstigde gebruikt geen herbiciden op minder dan een meter van de voet van de heg en op de heg of de bosstrook, met uitzondering van plaatselijke bestrijdingen van distel en rumex. Wat de heggen bedoeld in het eerste lid, 1° , betreft, kunnen bos- of woudranden of de overwoekering ervan op landbouwpercelen geenszins worden beschouwd als heggen of bosstroken. Rijen inheemse loofbomen op landbouwpercelen, behalve monospecifieke beplantingen of rijen populieren, worden echter beschouwd als heggen. De maximale afstand tussen de bomen van een rij bedraagt 10 meter.

Wat de gedeelten bedoeld in het eerste lid, 2° , betreft, bedraagt de maximale breedte 10 meter. In geval van heggen worden leegten van maximum 2 meter tussen twee gedeelten meegerekend.

Onderafdeling 3. - Alleenstaande bomen, struiken en bosjes, hoogstammige vruchtbomen

Art. 9.De begunstigde die zich ertoe verbindt alleenstaande bomen, struiken en bosjes, hoogstammige vruchtbomen aan te geven en te onderhouden, kan in aanmerking komen voor een jaarlijkse steun van 25 euro per schijf van twintig elementen. Deze twintig elementen zijn gelijk aan 200 meter heggen.

Art. 10.De na te leven voorwaarden zijn de volgende : 1° de in aanmerking komende elementen gelegen op landbouwpercelen of aan de rand ervan bestaan uit : a) hoogstammige vruchtbomen gelegen in blijvend grasland;b) alleenstaande bomen, dood of levend, van een inheemse loofsoort, gelegen op meer dan 10 meter van elke andere boom, heg, bosstrook of bosje, waarvan de omtrek van de stam, gemeten op een hoogte van 1,50 meter, gelijk is aan 40 centimeter of meer met een kruindiameter van minstens vier meter, behalve als er gesnoeid wordt;c) bosjes en struiken van een inheemse loofsoort gelegen op meer dan 2 meter van elke andere boom, heg, bosstrook of bosje, met een hoogte van meer dan 1,5 meter;d) bosjes kleiner dan 4a gelegen op meer dan 2 meter van elke andere alleenstaande boom, struik, bosstrook of heg;2° de begunstigde gebruikt geen herbiciden op minder dan een meter van de voet van de bomen en op alleenstaande bomen, struiken en bosjes, hoogstammige vruchtbomen, met uitzondering van plaatselijke bestrijdingen van distel en rumex;3° eventuele onderhoudswerken, snoeien inbegrepen, kunnen uitgevoerd worden van 1 juli tot en met 15 april. Onderafdeling 4. - Poelen

Art. 11.De begunstigde die zich ertoe verbindt poelen gelegen op zijn landbouwpercelen of aan de rand ervan aan te geven en te onderhouden, kan in aanmerking komen voor een jaarlijkse steun van 100 euro per poel. Elke poel is gelijk aan 400 meter heggen.

Art. 12.De na te leven voorwaarden zijn de volgende : 1° poelen zijn stilstaande watervlakken die op landbouwgronden gelegen zijn of aan de rand ervan en waarvan de oppervlakte vanaf 1 november tot en met 31 mei minimum 25 m2 bedraagt, met hoogstens 10a vrij water en met een minimale oppervlakte van 100m2, oevergebied inbegrepen;2° een strook van minstens zes meter breed rond de poel mag nooit beploegd worden;3° een strook van minstens twee meter breed is niet toegankelijk voor het vee;er kan evenwel voorzien worden in een drinkplaats op voorwaarde dat het toegankelijke gedeelte niet meer bedraagt dan 25 % van de oppervlakte en de omtrek van de poel; 4° elke bemesting en gewasbeschermingsmiddelen op minder dan twaalf meter van de oevers is verboden;5° elke introductie van afvalstof en elke teelt van vissen of zwemvogels zijn verboden;6° bij dicht- of aanslibbing moet de begunstigde de poel ruimen. Afdeling 2. - Methode 2 : Natuurlijke weide

Art. 13.De begunstigde die zich ertoe verbindt bepaalde oppervlakten grasland te beheren overeenkomstig het bestek bedoeld in artikel 14 kan in aanmerking komen voor een jaarlijkse steun van 200 euro per hectare natuurlijke weide.

Er wordt geen steun toegekend voor oppervlakten of gedeelten van oppervlakten die het voorwerp uitmaken van een beheerseenheid "weiden habitats en prioritaire open milieus", "weiden habitats van soorten" en "extensieve stroken" in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 19 mei 2011 en die in aanmerking komen voor de vergoeding Natura 2000 bedoeld bij het besluit van de Waalse Regering van 8 november 2012 voor weiland met grote druk.

De minimumdrempel voor een verbintenis voor de methode wordt bepaald tot 100 euro voor een steun in verband met de exploitatie.

De maximumdrempel voor een verbintenis voor de methode wordt bepaald tot 50 % van de oppervlakte van weiden van de exploitatie. De eerste tien hectaren zijn vrijgesteld van deze grens.

Art. 14.De na te leven voorwaarden zijn de volgende : 1° geen tussenkomst op de landbouwgrond van 1 november tot en met 15 juni, met uitzondering van een oppervlakkige nivellering, door het slechten van molshopen of herstel van door wilde zwijnen veroorzaakte schade;2° de aanbreng van bemestingsmiddelen wordt beperkt tot een jaarlijkse strooiing van boerderijmest van 16 juni tot en met 15 augustus ;3° van 16 juni tot en met 31 oktober, kan het beheer van de landbouwgrond worden uitgevoerd hetzij door grazen, hetzij door maaien met oogst met behoud van minstens 5 percent niet gemaaide schuilgebieden tot de volgende maai- of graasbeurt;4° op het landbouwperceel mag het vee voeder noch krachtvoeder krijgen; 5° het gebruik van fytofarmaceutische producten, met uitzondering van een plaatselijke bestrijding van rumex en distel niet beschermd bij bijlage VI.B van de wet van 12 juli 1973 is verboden.

De ligging van het schuilgebied bedoeld in het eerste lid, 3° , kan bij elke maaibeurt veranderen. Afdeling 3. - Methode 3 : Overstroombare weiden

Art. 15.De begunstigde die zich ertoe verbindt bepaalde landbouwgronden, weiden, te beheren overeenkomstig het bestek bedoeld in artikel 16 kan in aanmerking komen voor een jaarlijkse steun van 200 euro per hectare. De minimumdrempel om in aanmerking te komen voor de methode wordt bepaald tot 100 euro voor per verbintenis.

Er wordt geen steun toegekend voor oppervlakten die in aanmerking komen voor de Vergoeding Natura 2000 voor weiland met grote druk en oppervlakten die in aanmerking komen voor een vergoeding Natura 2000 "Extensieve strookje" bedoeld bij het besluit van de Waalse Regering van 8 november 2012 voor weilanden met grote druk.

Art. 16.De na te leven voorwaarden zijn de volgende : 1° een diagnose betreffende het overstromingsgevaar en betreffende het belang van de tijdelijke overstroming van het perceel in geval van overstromingspiek geeft aanleiding tot een voorafgaand advies van een deskundige met de bepalingen eigen aan de plaatselijke situatie, waaronder voorwaarden in verband met veebezetting in geval van beheer door begrazing;2° een tijdelijke maar recurrente overstroming van de oppervlakte wordt gemakkelijker gemaakt door een beplante waterhuishouding, door het gebruik van een natuurlijke aanleg van het reliëf of door een ophoging van de grond zodat de overstroomde oppervlakte plaatselijk wordt verhoogd;3° behoudens rechtvaardiging in het advies van de deskundige, zijn de volgende werkzaamheden verboden : afwatering;b. ruimen van de grachten;c. opvulling;d. werken die de overstroming van het terrein zouden kunnen voorkomen;4° geen activiteit op de oppervlakte tijdens een periode bepaald in het advies van de deskundige;5° op het overstroombare gebied en op een buffergebied van 6 meter breed rond het overstroombare gebied, is de aanbreng van bemestings- en grondverbeteringsmiddelen niet toegelaten, met uitzondering van de teruggave aan de bodem door de dieren tijdens het weiden;6° het beheer van de oppervlakte kan worden uitgevoerd hetzij door grazen, hetzij door maaien met oogst en oprapen van hooi, zoals bedoeld in het advies van de deskundige; 7° het gebruik van fytofarmaceutische producten, met uitzondering van een plaatselijke bestrijding van rumex en distel niet beschermd bij bijlage VI.B van de wet van 12 juli 1973 is verboden.

De waterhuishouding bedoeld in het eerste lid, 2° , kan ook bestaan uit een of verschillende openingen van de oeverrug langs de waterloop om de overstroming van de weide mogelijk te maken.

Wat het eerste lid, 4° , betreft, tussen 1 januari en 15 april inbegrepen, wordt evenwel een eenmalige oppervlakkige nivellering (slechten van molshopen of herstel van door wilde zwijnen veroorzaakte schade) toegestaan. Afdeling 4. - Methode 4 : Weiden met een hoge biologische waarde

Art. 17.De begunstigde die zich ertoe verbindt bepaalde oppervlakten weiden, te beheren overeenkomstig het bestek "weiden met een hoge biologische waarde" kan in aanmerking komen voor een jaarlijkse steun van 450 euro per hectare.

Deze steun wordt beperkt tot 250 euro voor oppervlakten of gedeelten van oppervlakten die het voorwerp uitmaken van een beheerseenheid "weiden habitats en prioritaire open milieus" en "weiden habitats van soorten" in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 19 mei 2011 en die in aanmerking komen voor de vergoeding Natura 2000 bedoeld bij het besluit van de Waalse Regering van 8 november 2012 voor weiland met grote druk.

Er wordt geen steun toegekend voor oppervlakten die het voorwerp uitmaken van een beheerseenheid "extensieve stroken" in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 19 mei 2011 en die in aanmerking komen voor de vergoeding Natura 2000 bedoeld bij het besluit van de Waalse Regering van 8 november 2012 voor weiland met grote druk.

Overeenkomstig artikel 9, § 3, van het besluit van de Regering, is deze methode toegankelijk voor grondbeheerders die geen landbouwers zijn voor oppervlakten weiden met grote druk binnen de Natura 2000-gebieden. Het bedrag van de steun is bepaald tot 0 € voor grondbeheerders die geen landbouwers zijn.

Art. 18.De na te leven voorwaarden zijn de volgende : 1° een voorafgaande diagnose betreffende de biologische waarde van de oppervlakte geeft aanleiding tot een advies van een deskundige overeenkomstig artikel 12 van het besluit van de Regering, met de bepalingen eigen aan de plaatselijke situatie;2° geen activiteit op de oppervlakte tijdens een in het advies van de deskundige bepaalde periode die, behoudens bijzondere gevallen, van 1 januari tot een in genoemd advies bepaalde datum in juli loopt;3° het vee aanwezig op de oppervlakte mag voeder noch krachtvoeder krijgen;4° de aanbreng van bemestings- en grondverbeteringsmiddelen is niet toegelaten, met uitzondering van de teruggave aan de bodem door de dieren tijdens het weiden, behoudens behoorlijk met redenen omklede uitzondering in het advies van de deskundige; 5° het gebruik van fytofarmaceutische producten, met uitzondering van een plaatselijke bestrijding van rumex en distel niet beschermd bij bijlage VI.B van de wet van 12 juli 1973 is verboden; 6° zaaiingen of overzaaiingen is verboden, behoudens bijzondere gevallen gerechtvaardigd in het advies van de deskundige;7° in geval van een ander beheer dan weiden wordt enkel maaien met afvoer van het product toegelaten;8° behoudens rechtvaardiging in het advies van de deskundige, zijn bagger- of ruimingswerken in sloten verboden. Wat het eerste lid, 2° , betreft, tussen 1 januari en 15 april inbegrepen, wordt evenwel een eenmalige oppervlakkige nivellering (slechten van molshopen of herstel van door wilde zwijnen veroorzaakte schade) toegestaan.

In geval van een ander beheer dan door begrazing, zoals bedoeld in het eerste lid, 7° , wordt ten minste 10 % van de perceeloppervlakte niet gemaaid en gehouden in de vorm van vluchtstroken. Bij elke maaibeurt wordt een dergelijk schuilgebied tot de volgende maaibeurt gehandhaafd. De ligging van het schuilgebied kan bij elke maaibeurt echter veranderen, naar gelang van het advies van de deskundige. In geval van weiden na de maaibeurt binnen de in het advies van de deskundige bedoelde termijn, kan het schuilgebied geweid worden. De eventuele andere modaliteiten in verband met het weiden worden nader bepaald in het advies van de deskundige; Afdeling 5. - Methode : Met gras bezaaide perceelsranden

Art. 19.De begunstigden die zich ertoe verbinden akkerranden te beheren overeenkomstig het bestek "met gras bezaaide perceelsranden" kunnen in aanmerking komen voor een jaarlijkse steun van 21,60 euro per strook met een lengte van 20 meter en een standaardbreedte van 12 meter.

Er wordt geen steun toegekend voor oppervlakten die het voorwerp uitmaken van een beheerseenheid "extensieve stroken" overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Regering van 8 november 2012 voor weiland met grote druk.

Art. 20.§ 1. De na te leven voorwaarden zijn de volgende : 1° de met gras bezaaide perceelsrand wordt aangeplant ter vervanging van een akkerbouwoppervlakte of van een voormalige perceelsrand of ingerichte strook;2° de met gras bezaaide perceelsrand wordt minstens tijdens de duur van de verbintenis gehandhaafd op het geheel of een gedeelte van de omtrek van een oppervlakte die tijdens die periode voor akkerbouwteelt bestemd wordt;3° de met gras bezaaide perceelsrand mag niet worden aangeplant langs blijvend grasland, behalve als het grasland en de met gras bezaaide perceelsrand door een heg gescheiden worden;4° de breedte van die perceelsranden bedraagt overal 12 meter;5° de minimale lengte per verbintenis bedraagt 200 meter, per strook van minstens 20 meter;6° de gecumuleerde oppervlakte van de met gras bezaaide perceelsranden, ingerichte percelen en stroken mag in geen geval groter zijn dan 9 % van de akkerbouwoppervlakte van het bedrijf zoals bepaald door het betaalorgaan op basis van de vastgelegde akkerbouwoppervlakten vermeld in de verzamelaanvraag van de landbouwer voor het jaar van indiening van de aanvraag van de betrokken agromilieu- en klimaatsteun;7° bij aanleg moet de perceelsrand ingezaaid worden met een gevarieerd mengsel waarvan de soorten in paragraaf 2 worden bepaald en waarvan de samenstelling wordt meegedeeld aan het betaalorgaan of aan het gemachtigde orgaan ervan in geval van controle ter plaatse;8° er worden geen bemestings- en grondverbeteringsmiddelen gebruikt op de met gras bezaaide perceelsrand; 9° het gebruik van fytofarmaceutische producten, met uitzondering van een plaatselijke bestrijding van rumex en distel niet beschermd bij bijlage VI.B van de wet van 12 juli 1973 is verboden; 10° de enige toegelaten beheerswijze is maaien tussen 16 juli en 30 september, met afvoer van het afgemaaide gras;11° de met gras bezaaide perceelsrand is niet toegankelijk voor gemotoriseerde voertuigen die voor recreatieve doeleinden worden gebruikt en mag niet worden gebruikt als weg of voor de doorgang van voertuigen;12° op die perceelsrand worden bemesting, bodemverbetering noch oogst toegelaten;13° in geval van modderstroom of afzetting van meer dan 10 centimeter dik, of van schade veroorzaakt door tijdelijke werken van openbaar nut, wordt de grasachtige bedekking gereinigd en/of opnieuw aangeplant. Voor de toepassing van het eerste lid, 2° , mogen twee met gras bezaaide perceelsranden niet in de lengte naast elkaar liggen. Er kan evenwel van die principes afgeweken worden voor zover de aanvankelijke configuratie van het betrokken gedeelte van de akkerbouwoppervlakte waarop de met gras bezaaide perceelsrand is aangelegd, tussen 24 en 36 meter breed was.

In afwijking van het eerste lid, 9° , is het plaatselijk bestrijden van rumex en distel met specifieke herbiciden evenwel toegelaten. Bij aanwezigheid van Reuzenbalsemien, moet de begunstigde ze vernielen door maaien, vermalen of rooien vooraleer ze zaden produceren.

Voor de toepassing van het eerste lid, 10° , wordt bij elke maaibeurt een strook van minstens 2 meter breed niet gemaaid. Die schuilstrook wordt gehandhaafd tot de volgende maaibeurt. De ligging van de strook kan bij elke maaibeurt veranderen. Afwijkingshalve is toppen zonder oogst toegelaten binnen twaalf weken na het inzaaien. § 2. De keuze van de samenstelling bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 7° , wordt overgelaten aan het oordeel van de begunstigde, voor zover wordt voldaan aan volgende voorwaarden, rekening houdend met de lijst van plantensoorten voor perceelsranden bedoeld in paragraaf 3 : a) basisgramineeën : 1.het (gewichts)percentage van de zaden ligt tussen 50 en 85 % van de mengeling; 2. de niet-meerjarige of zeer intensieve soorten, zoals gekruist Italiaans of Westerwoldraaigras, alsook de geteelde dravikken zijn uitgesloten;3. het Engelse raaigras, het doddegras en de beemdlangbloem vertegenwoordigen elk maximum 30 % van het mengsel;2° basispeulvruchten : 1.het (gewichts)percentage van de zaden ligt tussen 15 en 40 % van de mengeling; 2. ten minste drie soorten zijn aanwezig, elk naar rata van minimum 5 % van het mengsel;3° andere dicotylen : in het mengsel kunnen andere dicotylen toegevoegd worden voorzover geen enkele soort 5 % van het mengsel overschrijdt. § 3. De lijst van plantensoorten voor perceelsranden is de volgende : 1° Basispeulvruchten : 1.Rolklaver; 2. Hopperupsklaver;3. Luzerne;4. Steenklaver;5. Rode klaver;6. Witte klaver;2° andere dicotylen : 1.Wilde kervel; 2. Korenbloem;3. Wilde cichorei;4. Wilde peen;5. Gewoon slangekruid;6. Leverkruid;7. Sint-Janskruid;8. Beemdkroon;9. Margriet;10. Koekoeksbloem;11. Kattestaart;12. Muskuskaasjeskruid;13. Groot kaasjeskruid;14. Witte honingklaver;15. Akkerhoningklaver;16. Watermunt; 17.° Wilde marjolein; 18. Kleine klaproos;19. Gewone klaproos;20. Smalle weegbree;21. Gewone brunel;22. Wouw;23. Veldzuring;24. Knopig helmkruid;25. Ruwe smeerwortel;26. Smeerwortel;27. Uplandse smeerwortel;28. Basterdklaver;29. Inkarnaatklaver. Afdeling 6. - Methode 6 : milieuvriendelijke gewassen

Art. 21.De begunstigde die zich tot milieuvriendelijke gewassen verbindt, kan een jaarlijkse steun van 200 euro per hectare verkrijgen.

Art. 22.De na te leven voorwaarden zijn de volgende : 1° de begunstigde verbindt zich ertoe elk jaar van de verbintenis de methode toe te passen op een oppervlakte die ten minste gelijk is aan die welke voor deze methode vermeld wordt in zijn aanvankelijke verbintenis.2° een mengsel van granen en peulgewassen telen, waarbij het tweede soort minstens gelijk is aan 20 % van het mengsel;3° elke aanbreng van bemestings- en grondverbeteringsmiddelen is verboden voor bedoeld gewas en dekt minstens een periode die tot 15 september loopt voor het betrokken perceel;4° het gebruik van fytofarmaceutische producten is verboden met uitzondering van de plaatselijke bestrijding van distel en rumex niet beschermd bij bijlage VI.B van de wet van 12 juli 1973. Dit verbod is van toepassing tijdens de hele cyclus van betrokken teelt en wordt minstens tot 15 september verlengd; 5° de aanvraag mag slechts betrekking hebben op de teelt die tijdens het betrokken kalenderjaar geoogst zal worden en het is de op 31 mei bestaande teelt die bepaalt wat geteelt wordt. De in het eerste lid, 1° , vermelde minimale oppervlakte is de oppervlakte die het recht opent op de overeenstemmende steun. De bijkomende oppervlakte waarop de methode aangewend wordt, geeft recht op geen enkele steun in hoofde van de betrokken verbintenis. Afdeling 7. - Methode 7 : Ingerichte percelen

Art. 23.De begunstigde die de methode "ingerichte percelen" toepast, kan een jaarlijkse steun van 600 euro per hectare verkrijgen.

Indien die oppervlakten als oppervlakten met een ecologische waarde in het kader van de vergroening worden geboekt, kan de steun tot 350 euro per hectare teruggebracht worden.

Art. 24.De na te leven voorwaarden zijn de volgende : 1° het ingerichte perceel wordt aangeplant ter vervanging van een akkerbouwoppervlakte en ligt niet rechtstreeks naast een oppervlakte van het bedrijf dat de methode "Met gras bezaaide perceelsranden" of "ingerichte stroken" toepast;2° het ingerichte perceel wordt tijdens de duur van de verbintenis gehandhaafd;3° de oppervlakte van die landbouwarealen bedraagt tussen 0,5 en 1,5 ha behalve uitzondering gespecificeerd en geargumenteerd in het deskundigenadvies;4° de bijzondere doelstellingen van het ingerichte perceel alsook de keuze van de plaats, breedte, bodembedekking, datums en beheerswijze worden nader bepaald in het in artikel 11 van het besluit van de Regering bedoelde deskundigenadvies, rekening houdend met de plaatselijke uitdagingen en eisen inzake landbouw en leefmilieu;5° in geen geval mag de oppervlakte van de met gras bezaaide perceelsranden, ingerichte percelen en ingerichte stroken hoger zijn dan 9 percent van de akkerbouwoppervlakte van het bedrijf zoals bepaald door het betaalorgaan op basis van de akkerbouwoppervlakten vermeld in de verzamelaanvraag van de begunstigde voor het jaar van indiening van de betrokken aanvraag om agromilieu- en klimaatsteun; 6 de aanbreng van bemestings- en grondverbeteringsmiddelen is niet toegelaten behalve uitzondering gespecificeerd en geargumenteerd in het deskundigenadvies; 7° het gebruik van fytosanitaire producten, met uitzondering van een plaatselijke bestrijding van netel, distel en rumex, is niet toegelaten; 8 ° in geval van aanwezigheid van Reuzenbalsemien is de vernieling door het maaien, het vermalen of het rooien voor de productie van granen verplicht; 9° de betrokken landbouwaeralen zijn niet toegankelijk voor gemotoriseerde voertuigen die voor recreatieve doeleinden worden gebruikt.Ze mogen niet gebruikt worden voor de doorgang van voertuigen of als weg; 10° bemesting, bodemverbetering noch oogst worden toegelaten op het ingerichte perceel. Afdeling 8. - Methode 8 : Ingerichte stroken

Art. 25.De begunstigde die de methode "ingerichte stroken" toepast, kan een jaarlijkse steun van 30 euro per strook van 20 meter lengte over een standaardbreedte van 12 meter verkrijgen.

Die methode kan niet worden toegepast voor de oppervlakten die in aanmerking komen voor een toelage in hoofde van de beheerseenheid "extensieve stroken" onder de voorwaarden bepaald bij het besluit van de Waalse Regering van 8 november 2012.

Indien die oppervlakten als oppervlakten met een ecologische waarde in het kader van de vergroening worden geboekt, kan de steun tot 8,4 euro per strook van 20 meter lengte over een standaardbreedte van 12 meter teruggebracht worden.

Art. 26.De na te leven voorwaarden zijn de volgende : 2° de ingerichte strook wordt aangeplant ter vervanging van een akkerbouwoppervlakte, met inbegrip van een oude perceelsrand of een oude ingerichte strook; 2° de ingerichte strook wordt gehandhaafd op het geheel of op een gedeelte van de perimeter van een oppervlakte die tijdens die periode voor akkerbouwteelt wordt bestemd;. 3° de standaardbreedte van die stroken bedraagt 12 meter;4° de minimale lengte per verbintenis bedraagt 200 meter, per strook van minstens 20 meter;4° de bijzondere doelstellingen van de ingerichte strook alsook de keuze van de plaats, breedte, bodembedekking, datums en beheerswijze worden nader bepaald in het deskundigenadvies, rekening houdend met de plaatselijke uitdagingen en eisen inzake landbouw en leefmilieu;6° in geen geval mag de oppervlakte van de met gras bezaaide perceelsranden, ingerichte percelen en ingerichte stroken hoger zijn dan 9 percent van de akkerbouwoppervlakte van het bedrijf zoals bepaald door het betaalorgaan op basis van de akkerbouwoppervlakten vermeld in de verzamelaanvraag van de begunstigde voor het jaar van indiening van de betrokken aanvraag om agromilieu- en klimaatsteun;7° de aanbreng van bemestings- en grondverbeteringsmiddelen is niet toegelaten behalve uitzondering gespecificeerd en geargumenteerd in het deskundigenadvies;8° met uitzondering van de plaatselijke bestrijding van distel en rumex niet beschermd bij bijlage VI.B van de wet van 12 juli 1973, is het gebruik van fytofarmaceutische producten verboden; 9 ° in geval van aanwezigheid van Reuzenbalsemien is de vernieling door het maaien, het vermalen of het rooien voor de productie van granen verplicht; 10° de betrokken ingerichte stroken zijn niet toegankelijk voor gemotoriseerde voertuigen die voor recreatieve doeleinden worden gebruikt.Ze mogen niet gebruikt worden voor de doorgang van voertuigen of als weg; 11° bemesting, bodemverbetering noch oogst worden toegelaten op die stroken;12° een gedeelte van 20 meter lang van de ingerichte strook heeft een invloed op 0,3 hectare. Voor de toepassing van het eerste lid, 2° , mogen twee ingerichte perceelsstroken niet in de lengte naast elkaar liggen. Er kan echter van die principes worden afgeweken voor zover de aanvankelijke configuratie van het betrokken gedeelte van de akkerbouwoppervlakte waarop de ingerichte perceelstrook is aangelegd, tussen 3 en 42 meter breed was;

Voor de toepassing van het eerste lid, 3° , mag de voor de steun in aanmerking komende breedte tot 3 meter teruggebracht worden of tot 30 meter uitgebreid worden. De steun wordt verhoudingsgewijs aangepast aan de effectieve breedte.

In afwijking van het eerste lid, 10, is de doorgang van tractors toegelaten in geval van landbouwwerken die op de aangrenzende oppervlakte uitgevoerd moeten worden en wanneer het in het deskundigenadvies gespecificeerd en geargumenteerd is. Afdeling 9. - Methode 9 : voederautonomie

Art. 27.§ 1. De begunstigde die de methode "Voederautonomie" toepast, kan een volgende jaarlijkse steun krijgen voor een gemiddelde bezetting kleiner dan : 1° 1,4 GVEB/ha : 100 euro per hectare weideland;2° 1, 8 GVE/ha buiten kwetsbaar gebied : 50 euro per hectare weideland. Het geheel van de weiden van het bedrijf komt in aanmerking voor de steun.

De minimale subsidiabiliteitsdrempel van de methode wordt op 250 euro per verbintenis van het bedrijf bepaald. Als de veebezetting lager is dan 0,6 GVE per hectare, worden de oppervlakten die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de steun, beperkt tot die welke noodzakelijk zijn om die drempel te bereiken. § 2. Voor de toepassing van de bepalingen van afdeling 9 wordt verstaan onder : 1 GVE " grootvee-eenheid of referentie-eenheid waarmee een aggregatie van vee van verschillende soorten en leeftijden gemaakt kan worden aan de hand van specifieke coëfficiënten die aanvankelijk opgemaakt zijn op basis van de voedingsbehoeften van elk type dier; 2° kwetsbare gebieden : het geheel van de gebieden die door de Minister aangewezen worden als kwetsbare gebieden overeenkomstig artikel R.212 van het Waalse Milieuwetboek, boek II.

Art. 28.§ 1. De na te leven voorwaarden zijn de volgende : 1° de gemiddelde veebezetting van het bedrijf is kleiner dan 1,4 GVE per ha voederoppervlakte, zoals vermeld in de gewasgroep "Voederweiden en -gewassen", zoals bepaald in artikel 5, § 1, van het ministerieel besluit van 3 september 2015 betreffende de steun in de biolandbouw;2° buiten een kwetsbaar gebied, de gemiddelde veebezetting van het bedrijf is kleiner dan 1,8 GVE per ha voederoppervlakte, zoals vermeld in de gewasgroep "Voederweiden en -gewassen", zoals bepaald in artikel 5, § 1, van het ministerieel besluit van 3 september 2015 betreffende de steun in de biolandbouw;3° de enige toegestane verspreidingen van organische stoffen op die weiden zijn die van de meststoffen voortgebracht door de dieren die gebruikt zijn om de lage veebezetting te berekenen;4° met uitzondering van de plaatselijke bestrijding onder de elektrische afsluitingen van distel en rumex niet beschermd bij bijlage VI.B van de wet van 12 juli 1973, is het gebruik van fytofarmaceutische producten in de subsidiabele weiden verboden.

De veebezetting is de gemiddelde bezetting van het bedrijf voor het betrokken kalenderjaar. Die bezetting wordt vastgesteld op grond van de volgende elementen : 1° het gemiddelde van de dagelijkse gegevens uit het identificatie- en registratiesysteem Sanitrace, wat betreft runderen;2° het aantal paardachtigen aangegeven door de landbouwer in zijn verzamelaanvraagformulier voor het betrokken jaar;3° de jaarlijkse inventaris betreffende de identificatie en registratie van schapen en geiten. Het aantal GVE's betreffende die dieren wordt berekend d.m.v. de volgende coëfficiënten : 1° runderen van twee jaar en ouder, paarden ouder dan zes maanden : 1 G.V.E; 2° runderen van 0 tot zes maanden : 0,4 G.V.E; 3° runderen tussen zes maanden en twee jaar : 0,6 G.V.E; 4° ooien of geiten ouder dan 6 maanden : 0,15 G.V.E; 5° hertachtigen ouder dan zes maanden : 0,25 G.V.E. In afwijking van het eerste lid, 2° , wordt de inbreng van andere organische mest op de weiden waarop geen minerale mest wordt verspreid, toegestaan voor zover het grondgebondenheidscijfer van het bedrijf, zoals bepaald in Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, lager dan of gelijk is aan 0,6; § 2. Wanneer de begunstigde de voorwaarden van § 1 naleeft, geniet hij de steun bedoeld in artikel 27, § 1, eerste lid, 1° .

Wanneer de begunstigde de voorwaarden van § 1, met uitzondering van de in § 1, eerste lid, 1° , bedoelde voorwaarde, naleeft, geniet hij de steun bedoeld in artikel 27, § 1, eerste lid, 2° .

Als de veebezetting lager is dan 0,6 GVE per hectare voederoppervlakten, worden de oppervlakten die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de steun, beperkt tot die welke noodzakelijk zijn om die drempel te bereiken. Afdeling 10. Methode 10. - Actieplan voor een milieuvriendelijke

landbouw

Art. 29.Elke begunstigde die één of meer landbouwgronden in het Waalse Gewest exploiteert en die de methode "actieplan voor een milieuvriendelijke landbouw" toepast, kan in aanmerking komen voor een steun die volgens de in artikel 5, § 2, van het besluit van de Regering bedoelde formule wordt berekend.

Art. 30.§ 1. De na te leven voorwaarden zijn de volgende : 1° vóór de indiening van de aanvankelijke aanvraag een actieplan voor een milieuvriendelijke landbouw opmaken met het deskundigenadvies bedoeld in artikel 12 van het besluit van de Regering van 3 september 2015;2° dat actieplan tijdens de duur van de verbintenis uitvoeren door de onder punt 3° bedoelde bijwerkingen op te nemen;3° elk jaar vanaf het tweede jaar van de verbintenis het actieplan bijwerken met behulp van de deskundige door de uitvoering van het actieplan te evalueren en de eventuele problemen uitdrukkelijk te identificeren. 4° na afloop van de verbintenis, zal een verslag opgesteld met behulp van een begeleidingsambtenaar de resultaten, conclusies en perspectieven van het actieplan voorleggen t.a.v. de nagestreefde doelstellingen. 5° de sterke en zwakke punten van het bedrijf inzake milieuvriendelijke en klimatische landbouw worden onderzocht met inachtneming van de indicatieve lijst van volgende elementen en rekening houdend met zijn specifieke kenmerken : a) beheer van de bemesting en van de grond (bemestingsboekje en -plan, compostering, biomethanisatie, bijdrage tot mestbanken, wintergrondbedekking, maatregelen voor een redelijke bemesting (tarwe en andere teelten), stikstofbalans, voederanalyse en berekening van porties, analyse van organische dierlijke mest, aanwezigheid van teelten met een sterk verminderd gebruik van biociden en meststoffen, gerichte toepassingen,...), analysen van landbouwgronden; b) beheer van de fytofarmaceutische behandelingen; c) landschappelijk beheer en inrichting van de omtrek van de boerderij, met name de architecturale integratie van de verschillende gebouwen, onderhoud van de omtrek van de boerderij, zichtbaarheid van eventuele negatieve elementen t.a.v. omwoners en het publiek in het algemeen, gebruik van beplantingen voor voornoemde inrichting, inheemse aard van de beplantingen; d) beheer van biodiversiteits- en landschapselementen in het landbouwgebied, met name het gedeelte gebruikt door het ecologisch netwerk in het bedrijf, gepaste uitbating van marginale weiden, goedkeuring van acties voor een milieuvriendelijke landbouw ter ontwikkeling van het ecologisch netwerk en het landschap alsook ter instandhouding van het leefmilieu aan de rand van landbouwgronden, beschermde proportie van waterlopen, proportie van houtelementen die elk jaar onderhouden worden, extensieve exploitatie van natuurlijke milieus voor rekening van verenigingen of van het Gewest, oprichting van natuurlijke milieus (poelen, beplantingen,...), opvang van de aan landbouwgebouwen gebonden kleine fauna (zwaluwen, kerkuilen, vleermuizen,...), acties ter instandhouding van het landbouwpatrimonium; e) zuiveringsactie en andere milieuaspecten. Wat betreft de toepassing van het eerste lid, 3° , als het bedrijf belangrijke wijzigingen ondergaat of als, eventueel, nieuwe elementen de uitvoering van het plan vergemakkelijken of vertragen, wordt de begunstigde daarvan op de hoogte gebracht door de begeleidingsambtenaar opdat het plan gewijzigd zou kunnen worden;

Ten gevolge van het in het eerste lid, 4° , bedoelde evaluatieverslag is een positieve evaluatie van het plan, gegrond op een voldoende uitvoering van de doelstellingen, een voorwaarde voor de voortzetting ervan na die vervaldatum. § 2. Het actieplan bedoeld in § 1, punt 1° , bevat de volgende elementen : 1° een milieudiagnose (plaatsbeschrijving) van het bedrijf.Die diagnose legt de nadruk op : a) de prioritaire milieu-uitdagingen van het grondgebied;b) de sterke en zwakke punten wat betreft de toepassing van de goede landbouwpraktijken;c) de specifieke sterke en zwakke punten van het bedrijf wat betreft de acties ter bevordering van een milieuvriendelijke landbouw die geïdentificeerd zijn volgens het patroon bedoeld in § 1, 5° , met een bijzondere nadruk op die welke betrekking hebben op de prioritaire milieu-uitdagingen op het hele grondgebied; 2° doelstellingen op korte (één jaar), gemiddelde (vijf jaar) en lange termijn (perspectieven) die in elk geval betrekking hebben op de zwakke punten en die de troeven i.v.m. de prioritaire milieu-uitdagingen van het grondgebied (prioritaire doelstellingen) valoriseren. 3° een lijst van precieze acties voor een milieuvriendelijke landbouw, met inbegrip o.a. van de aanneming van goede praktijken, van maatregelen voor een milieuvriendelijke landbouw of andere soorten acties die ertoe kunnen bijdragen problemen op te lossen en de geïdentificeerde sterke punten te valoriseren, zal worden opgesteld t.o.v. de aangenomen doelstellingen met drie verschillende termijnen.

Het actieplan alsook elke update hiervan maken het voorwerp uit van een verslag dat medeondertekend is door de begeleidingsambtenaar en de betrokken begunstigde.

Wat betreft de in het eerste lid, 2° , bedoelde doelstellingen, worden d factoren die onverenigbaar zouden zijn met de goedkeuring van doelstellingen die inspelen op de ene of andere prioritaire uitdaging, moeten uitdrukkelijk geïdentificeerd en vermeld.

Voor de toepassing van het eerste lid, 3° , zullen de acties betreffende de doelstellingen op korte en gemiddelde termijn zullen realistisch worden bepaald en gepland in een vooruitlopend uitvoeringskalender.

Art. 31.De akkerbouwteelten betrokken bij de eiwitautonomie krachtens artikel 4, § 2, laatste lid, van het besluit van de Waalse Regering van 3 september 2015 zijn : 1° de peulgewassen;2° de mengsels graangewassen - peulgewassen;3° het tijdelijk grasland. Afdeling 11. - Methode 11 : bedreigde plaatselijke rassen

Art. 32.De begunstigde die zich verbindt tot het houden van dieren van een bedreigd plaatselijk ras die op onderstaande lijst staan vermeld, komt in aanmerking voor een jaarlijkse toelage van 120 euro per runder, 200 euro per paard en 30 euro per schaap.

Art. 33.§ 1. De na te leven voorwaarden zijn de volgende : 1° de begunstigde verbindt zich ertoe een aantal subsidiabele dieren aan te houden dat minstens gelijk is aan het aantal vermeld in zijn steunaanvraag voor die periode en, dit, elk jaar van de verbintenis;2° de betrokken dieren voldoen aan de oorspronkelijke standaard van het als met verdwijning bedreigde erkende ras;3° de betrokken dieren worden opgenomen in het erkende stamboek van het ras of op een gelijkwaardige lijst; 4° voor de rassen die niet met verdwijning bedreigd zijn, namelelijk het Belgisch trekpaard en de Voskop mogen slechts het voorwerp uitmaken van de methode, de raszuivere dieren die opgenomen zijn in de voornamelijke afdeling van het stamboek opgenomen zijn, d.w.z. waarvan alle ouders en grootouders opgenomen zijn in het erkende stamboek van het ras of op een gelijkwaardige lijst; 5° de betrokken dieren zijn minstens 2 jaar oud zijn voor paarden en runderen en minstens 6 jaar oud voor schapen;6° de dieren worden opgenomen zijn het identificatie- en registratiesysteem voor Sanitrace-dieren, indien het gaat om runderen of schapen;7° de begunstigde voegt bij zijn steunaanvraag en tijdens elke controle een lijst van de aangehouden subsidiabele verschillende dieren. Het in het eerste lid, 1° , vermelde aantal is het aantal dat het recht opent op de overeenstemmende steun. De bijkomende dieren komen niet in aanmerking voor een steun in hoofde van de betrokken verbintenis.

De in het eerste lid, 6 ° , bedoelde lijst wordt opgemaakt, getekend en gecertificeerd door de instelling die de stamboeken beheert en omvat de informatie waarmee het dier, het ras ervan en de houder ervan kunnen worden geïdentificeerd. § 2. De lijst van de bedreigde plaatselijke rassen die in aanmerking komen voor de steun is vastgelegd als volgt : 1° runderrassen : a) gemengd Wit-Blauw;b) "Pie-rouge de l'Est";2° schapenrassen : - Belgisch melkschaap;b) "Entre-Sambre-et-Meuse "-schaap;c) Houtlandschaap;d) Voskop;e) Mergellandschaap;3° paardenrassen : a) Ardenner trekpaard;b) Belgisch trekpaard. HOOFDSTUK IV. - Cumulatie van verbintenissen

Art. 34.§ 1. De in artikel 11, vierde lid, van het besluit van de Waalse Regering bedoelde tabel van de cumulatie, deel gewassen, is de volgende :

A. Gewas

Perceelsranden

Extensieve gewassen

Ingerichte stroken

Ingerichte percelen

Extensieve Natura-strook

biologische landbouw

SIE -Elementen van het landschap

SIE braakleg-ging

Elementen van het landschap

C

C

C

C

C

C

X

C

Perceelsranden

X

X

X

X

O

C

X

Extensieve gewassen

X

X

X

O

C

X

Ingerichte stroken

X

X

O

C

C-21,6

Ingerichte percelen

X

O

C

C-250

Extensieve Natura-strook

O

C

X

Biologische landbouw

C

O


§ 2. De legende van de in § 1 bedoelde tabel is de volgende : C = toegelaten cumulatie van de premies X = niet-cumuleerbaar O = geen steun voor de biologische landbouw C-21,6 = mogelijke cumulatie onder voorbehoud van de aftrekking van het bedrag van 21,6 euro per strook van de 20 meter voor een standaardlengte van 12 meter.

C-250 = mogelijke cumulatie onder voorbehoud van de aftrekking van het bedrag van 250 euro per hectare.

Onder "steun voor de biologische landbouw" in de zin van § 1 wordt verstaan de steun in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 3 april 2014 betreffende de steun in de biolandbouw.

Onder "extensieve Natura 2000-strook" in de zin van § 1 wordt verstaan een extensieve strook bedoeld in artikel 1, 9° , van het besluit van de Waalse Regering van 8 november 2012.

Art. 35.§ 1. De in artikel 11, vierde lid, van het besluit van de Waalse Regering bedoelde tabel van de cumulatie, deel weiden, is de volgende :

B. Weiden

natuurlijk grasland

Overstroombare weiden

Weide met een hoge biologische waarde

Voederautonomie

biologische landbouw

Natura weiland met zwakke druk

Natura weiland met grote druk

Extensieve Natura-strook

Elementen van het landschap

C

C

C

C

C

C

C

C

natuurlijk grasland

X

X

C

C

C

X

X

Overstroombare weiden

X

C

C

C

X

X

weide met een hoge biologische waarde

C

C

C

C-200

X

Voederautonomie

C

C

C

C

biologische landbouw

C

O

O

Natura weiland met zwakke druk

X

X

Natura weiland met grote druk

X


§ 2. De legende van de in § 1 bedoelde tabel is de volgende : C = mogelijke cumulatie van de premies X = cumulatie niet toegelaten O = geen steun voor de biologische landbouw C-200 = mogelijke cumulatie onder voorbehoud van de aftrekking van het bedrag van 200 euro per hectare.

Onder "steun voor biologische landbouw" in de zin van § 1 wordt verstaan de steun in de zin van het besluit van de Waalse Regering van 3 april 2014 betreffende de steun in de biolandbouw.

Onder "extensieve Natura 2000-strook" in de zin van § 1 wordt verstaan een extensieve strook bedoeld in artikel 1, 9° , van het besluit van de Waalse Regering van 8 november 2012. HOOFDSTUK V. - Omzettingen, uitbreiding en vervanging

Art. 36.De omzettingen toegelaten overeenkomstig artikel 19, § 2, van het besluit van de Regering zijn de volgende : 1° de omzetting van een verbintenis voor één of meerdere methodes bepaald in hoofdstuk 3 in één omzetting voor methode 10 "Actieplan voor een milieuvriendelijke landbouw" omschreven in hoofdstuk 3;2° de omzetting van een verbintenis voor de methodes 2 "Natuurlijk grasland" en 3 "Overstroombare weiden" bedoeld in hoofdstuk 3 in één omzetting voor methode 4 "weide met een hoge biologische waarde" bedoeld in hoofdstuk 3;3° de omzetting van een verbintenis voor de methode 5 "Met gras bezaaide perceelsranden" bedoeld in hoofdstuk 3 in één omzetting voor methode 8 "Ingerichte stroken" bedoeld in hoofdstuk 3;4° de omzetting van een verbintenis voor de methode 6 "Milieuvriendelijke gewassen" bedoeld in hoofdstuk 3 in één omzetting voor methode 7 "Ingerichte percelen" bedoeld in hoofdstuk 3.

Art. 37.De omzettings-, uitbreidings- en vervangingsaanvragen die respectievelijk bedoeld zijn in de artikelen 19, § 1 en 21, §§ 1 en 2, van het besluit van de Waalse Regering worden ingediend via de verzamelaanvraag bedoeld in artikel D.28 van het Waalse Landbouwwetboek. HOOFDSTUK VI. - Diverse bepalingen

Art. 38.Voor de toepassing van artikel 12, § 5, van het besluit van de Waalse Regering van 3 september 2015 wordt de dienst vertegenwoordigd door de Inspecteur-generaal van het Departement Leefmilieu en Water van het bestuur.

Het in artikel 12 bedoelde beroep van het besluit van de Waalse Regering wordt bij ter post aangetekend schrijven of via elke verzending die een vaste datum verleent, ingediend binnen een termijn van 45 dagen te rekenen van de dag waarin de begunstigde geïnformeerd is over de betwiste beslissing.

Namen, 3 september 2015.

R. COLLIN

^