Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 30 november 2011
gepubliceerd op 21 december 2011

Koninklijk besluit houdende veiligheidsvoorschriften voor kerninstallaties

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2011206225
pub.
21/12/2011
prom.
30/11/2011
ELI
eli/besluit/2011/11/30/2011206225/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

30 NOVEMBER 2011. - Koninklijk besluit houdende veiligheidsvoorschriften voor kerninstallaties


VERSLAG AAN DE KONING, Sire, België beschikt op zijn grondgebied over een aantal kernreactoren voor de productie van elektriciteit. Aangezien deze reactoren aanvankelijk allemaal gebaseerd zijn op Amerikaanse technologie (type drukwaterreactoren) werden er van meet af aan buitenlandse, hoofdzakelijk Amerikaanse veiligheidsregels en -normen in acht genomen, zowel bij het ontwerp van deze installaties als bij de uitbating ervan. De ontwikkeling van dergelijke regels vergt immers een hoge inzet van menselijke middelen, die destijds, bij de aanvang van het kernenergieprogramma, moeilijk was op te brengen voor een land als België.

De vandaag geldende regelgeving, met name het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen, werd uitgevaardigd met toepassing van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor nucleaire Controle. Zoals blijkt uit het opschrift van dit koninklijk besluit heeft deze regelgeving hoofdzakelijk betrekking op voorschriften inzake stralingsbescherming van personen die vertoeven in een omgeving met een verhoogd stralingsrisico. Dit was ook reeds het geval voor het koninklijk besluit van 28 februari 1963 met precies dezelfde titel, op basis waarvan al deze kerninstallaties werden opgericht, vergund en uitgebaat tot dit besluit in september 2001 werd vervangen door het vandaag geldende besluit.

Toch mag niet worden besloten dat er in de Belgische context geen dwingende regels voorhanden zouden zijn om een hoog niveau van veiligheid te verzekeren : deze regels worden voor elke kerninstallatie afzonderlijk gespecificeerd in het zogenaamde veiligheidsrapport. De vergunningsaanvragen voor de nucleaire inrichtingen van de hoogste risicoklasse, waaronder de kerncentrales, moeten volgens het Algemeen Reglement vergezeld zijn van een veiligheidsrapport, waarvan de inhoud reglementair is vastgelegd. De oprichtings- en exploitatievergunning, voor deze inrichtingen onder de vorm van een koninklijk besluit, legt op dat de installaties en de praktijken conform moeten zijn met de bepalingen die in dit veiligheidsrapport vermeld zijn. Het veiligheidsrapport maakt integraal deel uit van de documenten die samen de oprichtings- en uitbatingsvergunning uitmaken van de inrichting. Dit rapport moet door de exploitant voortdurend worden bijgehouden. Bovendien onderwerpt de oprichtings- en uitbatingvergunning de inrichting aan een tienjaarlijkse herziening van de installaties, met als doel de nucleaire veiligheid van de installaties diepgaand te evalueren ten opzichte van de van toepassing zijnde Europese en internationale standaarden.

De Wetenschappelijke Raad voor Ioniserende Straling, opgericht door artikel 37 van de wet op het Agentschap, heeft als taak de vergunningsaanvragen voor de oprichting en exploitatie van kerninstallaties te beoordelen. Ook aanvragen tot wijziging of uitbreiding van een vergunde inrichting worden door de Raad geadviseerd. De Raad baseert zijn beoordeling op internationaal aanvaarde normen inzake nucleaire veiligheid. De Wetenschappelijke Raad is de opvolger van de Speciale Commissie inzake Ioniserende Stralingen, opgericht door het reglement van 1963 en is aldus de behoeder van de beslissingen van zijn voorganger. Er moet aan herinnerd worden dat de Speciale Commissie op 15 december 1975 een belangrijk document heeft goedgekeurd omtrent de toepasselijke nucleaire veiligheidsregels in de toekomstige kerncentrales. Hieruit de volgende passage : " Onverminderd worden de bepalingen voorzien in het Algemeen Reglement voor de Bescherming van de Werknemers en de Bevolking tegen de Gevaren van Ioniserende Straling, de regels uitgevaardigd of goedgekeurd door de United States Atomic Energy Commission (USAEC) en de Nuclear Regulatory Commission (NRC) en de relatieve de bescherming van personen tegen de gevaren van straling toegepast.... Het veiligheidsrapport identificeert, motiveert en rechtvaardigt in termen van veiligheid, de gewenste afwijkingen ten opzichte van de dwingende bepalingen van de Amerikaanse regels en identificeert de verschillen ten opzichte van niet-bindende bepalingen van deze regels en bepaalt expliciet de implicaties op het vlak van veiligheid. Er kunnen echter aanvullende bepalingen of bepalingen vertrekkende vanuit Amerikaanse regels worden aanvaard of opgelegd door de Belgische Autoriteit... " Uit wat voorafgaat, blijkt dat de Belgische regelgeving het vaststellen van de toepasselijke nucleaire veiligheidsregels in de praktijk heeft gedelegeerd, initieel naar de Speciale Commissie, later naar de Wetenschappelijke Raad, eerder dan deze regels zelf te bepalen. Bovendien werd via de opstelling van het veiligheidsrapport, de geregelde bijwerking ervan door de exploitant en de tienjaarlijkse veiligheidsherzieningen een praktische procedure tot stand gebracht om de voortdurend evoluerende veiligheidsregels waaraan de installatie moet voldoen te definiëren en de staat van de installaties eraan te conformeren. De zwakte van de Belgische aanpak is dat de nucleaire veiligheidsregels niet op een transparante wijze en op een voor derden afdwingbare wijze in regelgevende teksten zijn omgezet.

Tenslotte, in de huidige context, is het opportuun om over een regelgeving te kunnen beschikken die een veiligheidsbeleid ondersteunt op een zeer hoog niveau en de continue verbetering ervan nastreeft. 2. Het initiatief van WENRA Hoewel de Belgische aanpak, die op elke toetsingsvergadering van het Verdrag inzake de Nucleaire Veiligheid wordt uiteengezet, nooit aanleiding heeft gegeven tot kritische opmerkingen, bestaat er een internationale tendens om een meer expliciete, publiek toegankelijke en algemene regelgeving te promoten.Op de vergadering van de verdragsluitende partijen in 2008 werd België, zoals andere landen, aangemoedigd om zijn eigen regelgeving te ontwikkelen op basis van de initiatieven van WENRA (Western European Nuclear Regulators Association). Het veiligheidsrapport, dat specifiek is voor elke nucleaire eenheid, werd als onvoldoende aanzien rekening houdend met het niet-publieke, beperkt afdwingbare en onvoldoend generieke karakter ervan.

De onafhankelijke groepering WENRA bestaat uit de veiligheidsautoriteiten van alle lidstaten van de Europese Unie waar kerncentrales in uitbating zijn, alsook van Zwitserland. De groepering is ontstaan uit de bijstandsprogramma's voor de Oost-Europese landen, in de periode vóór hun toetreding tot de Europese Unie, om de veiligheid van hun nucleaire installaties te verbeteren. Sedert 1999 is in de schoot van WENRA een werkgroep actief voor vermogensreactoren, nadat men het nut had ingezien van een zekere harmonisatie van de aanpak in de diverse Europese lidstaten op het gebied van de nucleaire veiligheid.

De werkzaamheden van deze groep hebben geleid tot de selectie van een driehonderdtal referentieniveaus voor de veiligheid van de bestaande kernreactoren. De voorlopige versie van deze niveaus is in 2006 tot stand gekomen, de eindversie in 2008. De oorsprong van deze referentieniveaus is te vinden in de talrijke veiligheidsrichtlijnen en -normen die de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA) terzake heeft uitgegeven. Deze referentieniveaus hebben enkel betrekking op de bestaande kernreactoren voor elektriciteitsproductie, de zogenaamde reactoren van de 2e generatie. De nieuwe reactoren van de 3e generatie, zoals de European Pressurized Reactor (EPR), vallen hier buiten beschouwing.

Parallel met de selectie van de referentieniveaus werden er nationale benchmarking-oefeningen uitgevoerd. Voor elk land werd er nagegaan hoe de referentieniveaus geïmplementeerd waren in de nationale regelgeving en hoe ze daadwerkelijk in de praktijk werden toegepast door de exploitant. De uitslag van deze beoordeling was enigszins merkwaardig voor wat betreft de Belgische situatie : de oefening toonde aan dat de overgrote meerderheid van de referentieniveaus werden nageleefd op het terrein, terwijl de situatie vanuit het standpunt van de regelgeving net omgekeerd was. De veiligheidsrapporten van de installaties werden immers niet beschouwd als een geldige reglementaire implementatie van de referentieniveaus volgens de WENRA transparantiecriteria.

Eind 2004 hebben de leidinggevende personen van de veiligheidsautoriteiten die lid zijn van WENRA, zich ertoe verbonden om de nodige initiatieven te nemen voor een harmonisatie van hun reglementaire veiligheidsaanpak op basis van de WENRA-referentieniveaus, met als streefdatum eind 2010.

Ter uitvoering van dit engagement werden op Belgisch niveau twee omvangrijke initiatieven genomen : - Een praktisch actieplan werd opgezet door de exploitant van de kerncentrales met het oog op het verzekeren van de naleving van het geheel van de referentieniveaus. Hoewel talrijke belangrijke actiepunten vandaag reeds zijn uitgevoerd, zullen bepaalde actiepunten die op de lange termijn betrekking hebben, slechts volledig zijn doorgevoerd tegen 2015. - Een regelgevend actieplan is midden 2007 van start gegaan, onder de leiding van het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle.

Onderhavig besluit is het tastbare resultaat van dit regelgevend actieplan. Om in de toekomst de toepasbaarheid van bepaalde veiligheidsvoorschriften naar andere installaties te kunnen uitbreiden, wordt het besluit in twee delen gestructureerd. Een eerste generiek gedeelte (bestaande uit de artikelen 3 tot 17), dat van toepassing is op meerdere types van nucleaire inrichtingen, wordt gevolgd door een tweede gedeelte (bestaande uit de artikelen 18 tot 32) dat specifiek van toepassing is op een bepaald type van installatie, momenteel de vermogensreactoren.Andere specifieke gedeelten, waarin veiligheidsvoorschriften worden geformuleerd die van toepassing zijn op andere types van nucleaire inrichtingen zullen later aan dit besluit worden toegevoegd. Aldus is hoofdstuk 4 van het ontwerpbesluit nu reeds voorbehouden aan de veiligheidsvoorschriften die specifiek zijn voor de inrichtingen voor de eindberging van radioactief afval (zie artikel 2 van het besluit). Ook het generieke gedeelte met de algemene veiligheidsvoorschriften, kan later worden uitgebreid naar andere, nog onbehandelde veiligheidsthema's om de relevante evoluties in deze op te volgen. 3. Gedeeltelijke omzetting van de Europese Richtlijn 2009/71/Euratom De Richtlijn 2009/71/Euratom van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties verplicht de lidstaten over een wettelijk en reglementair kader te beschikken voor het toezicht op de veiligheid van de installaties van de kernbrandstofcyclus waaronder de kernreactoren voor elektriciteitsproductie.De uiterste datum voor de omzetting in nationaal recht is vastgesteld op 22 juli 2011. De artikelen 6 en 7 van deze richtlijn bevatten bijzondere voorschriften die ten aanzien van de exploitanten van deze installaties moeten naleven. Er wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om deze specifieke bepalingen uit de richtlijn om te zetten in nationaal recht : ze zijn vervat in het algemene gedeelte (hoofdstuk 2).

De overige artikelen van de Richtlijn 2009/71/Euratom zijn reeds grotendeels omgezet door de wet van 15 april 1994 betreffende het Federaal Agentschap enerzijds en door het Algemeen Reglement voor de bescherming van de bevolking, de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen anderzijds. 4. Toepassingsgebied van het besluit Zoals hierboven reeds vermeld, werden de WENRA referentieniveaus oorspronkelijk ontwikkeld voor vermogensreactoren.Het geheel van de voorschriften van het besluit is dus van toepassing op de reactoren.

Het generieke gedeelte (hoofdstuk 2) van de veiligheidsvoorschriften is eveneens van toepassing op de inrichtingen voor de eindberging van radioactief afval, zoals de voorgenomen oppervlakteberging te Dessel voor het afval van categorie A (beslissing van de Ministerraad van 23 juni 2006).

Om daarenboven tegemoet te kunnen komen aan de voorschriften van de artikelen 6 en 7 van de Richtlijn 2009/71/Euratom, waarvan het toepassingsgebied meer uitgebreid is dan de vermogensreactoren, was het nodig om het toepassingsgebied van bepaalde artikelen uit te breiden tot alle inrichtingen van klasse I zoals omschreven in het Algemeen Reglement. 5. Advies van de Raad van State De Raad van State heeft op 11 oktober 2011 advies uitgebracht over het ontwerp van besluit.Het verstrekte advies nr. 50.241/3 bevindt zich in bijlage bij dit verslag 6. Een regelgeving met doelstellingen Als in de praktijk regelgeving alleen doelstellingen kan opgeven of omgekeerd geheel voorschrijvend kan zijn, is het besluit eerder bedoeld als een regelgeving met doelstellingen, waarbij doelstellingen worden vastgelegd eerder dan de middelen om ze te bereiken.Deze aanpak legt de hoofdverantwoordelijkheid voor de nucleaire veiligheid in de eerste plaats bij de exploitant en geeft hiermee uitvoering aan de internationale regelgeving op dit gebied. Hierdoor wordt het enerzijds aan de exploitant overgelaten om concreet de middelen in te zetten om het doel te bereiken en anderzijds geeft het de exploitant de mogelijkheid tot een trapsgewijze benadering, volgens het risico dat zijn installatie inhoudt. Inderdaad, de omvang van de gebruikte middelen zal a priori groter zijn voor installaties met een hoog risico dan voor installaties met een laag risico. In het raam van deze regelgeving met doelstellingen, zal de actie van de veiligheidsautoriteit er enerzijds in bestaan om te verifiëren dat de exploitant wel degelijk de noodzakelijke processen heeft opgezet om de doelstellingen te bereiken, en anderzijds om de performantie van deze processen te verifiëren.

Zoals opgemerkt door de Raad van State (punt nr. 5 in het advies) is dit type van regelgeving compatibel met de aard van voorschriften vervat in de Richtlijn 2009/71/Euratom, die op zijn beurt zijn inspiratie vindt in internationale regelgeving geformuleerd onder de vorm van doelstellingen.

Aanvullend op het advies van de Raad van State, moet nog worden opgemerkt dat eventuele inbreuken op de bepalingen van dit besluit (artikel 33) beteugeld zullen worden in het kader van de wet van 15 april 1994, die een waaier van mogelijke sancties bevat (en dus niet enkel strafrechtelijke sancties). Dit laat toe om in het santioneringsbeleid een geleidelijke aanpak te volgen, wat. in de lijn ligt van een regelgeving geformuleerd onder de vorm van doelstellingen. 7. De bepalingen van het besluit Zoals het advies van de Raad van State aangeeft, vindt het besluit zijn wettelijke basis in de artikelen 3 en 28 van de wet van 15 april 1994. De controle op de naleving van de bepalingen van deze regelgeving dat reglementaire verplichtingen voor de exploitant oplegt, kadert in de opdrachten van de dienst voor fysische controle (artikel 23 van het algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen). Op een tweede niveau behoort de controle van de dienst voor fysische controle tot de bevoegdheden van Agentschap, die deze taak heeft gedelegeerd aan zijn dochtermaatschappij Bel V. Het is belangrijk te preciseren dat deze voorschriften enkel betrekking hebben op de nucleaire veiligheid die heel specifiek de stralingsrisico's behandelen. De voorgestelde voorschriften hebben geen betrekking op de klassieke veiligheid of op activiteiten, taken, uitrustingen of installaties, of op personeelsleden die niet, rechtstreeks of onrechtstreeks, met de nucleaire veiligheid te maken hebben. Hierbij dient ook aangestipt dat deze regelgeving specifiek is voor de nucleaire veiligheid en geen afbreuk doet aan de andere regelgeving betreffende de klassieke industriële veiligheid, maar deze aanvult.

De veiligheidsvoorschriften voor zowel het specifieke als het generieke gedeelte worden (zie punt 2 hierboven) in vijf afdelingen onderverdeeld. Deze structuur heeft bewezen voldoende universeel te zijn en aangepast aan een algemene benadering van de veiligheid voor de verschillende nucleaire activiteiten en installaties. Ze leent zich goed voor toekomstige uitbreidingen al naargelang de behoefte, de evolutie van de normen en de realiteit op het terrein.

De verschillende afdelingen omvatten de volgende artikelen : Afdeling 1 : Veiligheidsbeheer

Art. 3 : Veiligheidsbeleid. In dit artikel wordt aan de exploitant gevraagd een schriftelijk te verklaren dat hij prioritair belang hecht aan de veiligheid van zijn activiteiten. Deze verklaring is openbaar.

Hij moet tevens een verbintenis aangaan om de veiligheid verder te ontwikkelen en om zijn prestaties en vorderingen op te volgen in het kader van een continu verbeteringsproces.

Art. 4 : Organisatie van de uitbating. In dit artikel wordt de exploitant gevraagd een gepaste organisatiestructuur op te zetten voor de veilige uitvoering van zijn activiteiten. De vereisten inzake personeelsbezetting, opleiding, beheer van de onderaannemers worden gespecificeerd en gedocumenteerd. De veiligheidsbeslissingen moeten vooraf worden gegaan door een onderzoek met voldoende diepgang.

Art. 5 en art. 18 : Managementsysteem. In deze artikelen wordt aan de exploitant gevraagd dat hij over een geïntegreerd en strikt managementsysteem zou beschikken, dat hem in staat stelt zich ervan te vergewissen dat de zorg voor de veiligheid aanwezig is op alle niveaus en bij de uitvoering en voorbereiding van alle taken en processen.

De exploitant moet alle middelen ter beschikking stellen die vereist zijn voor de veilige exploitatie van zijn installaties. Hij evalueert regelmatig zijn veiligheidsprestaties en voert een proces in van continu verbetering.

Art. 6 en art. 19 : Opleiding en bevoegdverklaring van het personeel.

De opleidingsbehoeften moeten voor alle bij de veiligheid betrokken functies systematisch worden opgelijst, vastgesteld en gedocumenteerd.

Er moeten plannen worden opgesteld waarin rekening wordt gehouden met de noodzaak van continue opleiding en een personeelsrotatie. Voor bepaalde kritieke functies zoals deze van de operatoren van de controlezaal van een centrale, is een formele bevoegdverklaring, evenals een medisch onderzoek vereist.

In antwoord op de omerking van de Raad van State (punt nr. 6) wordt gepreciseerd dat de begrippen "kwalificatie" en "vergunning", die in dit artikel voorkomen, een welbepaalde betekenis hebben in de context van dit artikel. In andere artikelen van de tekst kunnen zij een andere betekenis hebben (bijvoorbeeld kwalificatie van geklasseerde uitrustingen). Afdeling 2 : Ontwerp

Art. 7 en art. 20 : Ontwerpbasis. Deze artikelen zijn eveneens van toepassing op de belangrijke wijzigingen aan de installatie. Er wordt voorgeschreven dat de veiligheidsdoelstellingen en de grote ontwerpprincipes vooraf worden vastgesteld, zoals gelaagde bescherming (defence-in-depth), het criterium van de enkelvoudige faling of nog het "fail safe"-principe. Voor de reactoren worden de belangrijkste systemen, structuren en componenten voor de veiligheid, zoals de uitschakelfuncties, de instrumentatie en de controle, het beschermingssysteem, het omhulsel, de controlezaal,... expliciet behandeld. Voorvallen met een interne en externe oorzaak die bij het ontwerp moeten worden geanalyseerd, worden eveneens opgesomd.

Art. 21 : Uitbreiding van het ontwerp van de reactoren. In dit artikel wordt gevraagd om de performantie van de centrales te onderzoeken om het hoofd te bieden aan ongevallen van het type "buiten-ontwerp", d.w.z. ernstige ongevallen waarmee geen rekening werd gehouden bij het oorspronkelijk ontwerp. De ongevallen waarvoor er mogelijks preventieve en milderende maatregelen kunnen worden getroffen, dienen geïdentificeerd.

Art. 8 en art. 22 : Indeling van de structuren, systemen en componenten. In deze artikelen wordt gevraagd dat de structuren, systemen en componenten ingedeeld worden volgens hun belang voor de veiligheid. Deze indeling leidt ook tot kwalificatieprocedures voor deze structuren, systemen en componenten. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan hun ontwerp, vervaardiging en onderhoud zodat men er zich kan van vergewissen dat ze hun rol daadwerkelijk kunnen vervullen op het ogenblik waarop en onder de omstandigheden waaronder dit nodig is. Afdeling 3 : Uitbating

Art. 9 en art. 23 : U itbatingslimieten en -voorwaarden. In deze artikelen wordt gevraagd dat de kerninstallatie een reeks uitbatingslimieten en -voorwaarden naleeft die garanderen dat ze overeenkomstig de ontwerphypothesen en het veiligheidsrapport wordt uitgebaat. Deze uitbatingslimieten en -voorwaarden omvatten niet alleen de belangrijke technische veiligheidsparameters, maar tevens voorschriften inzake personeelsdotatie en beschikbaarheid van de uitrusting, evenals de te ondernemen acties in geval van het falen van deze uitrusting en de hiervoor toegestane termijnen. De uitbatingslimieten en -voorwaarden omvatten tevens de limieten voor lozing van radioactieve effluenten in het leefmilieu.

Art. 10 en art. 24 : Beheer van de veroudering. In deze artikelen wordt aan de exploitant gevraagd om een verouderingsbeheerprogramma op te stellen om de beschikbaarheid van de veiligheidsfuncties en de betrouwbaarheid van de structuren, systemen en componenten die belangrijk zijn voor de veiligheid gedurende de ganse levensduur te kunnen behouden. Bijzondere aandacht wordt bij de reactoren besteed aan grote componenten, zoals het reactorvat.

Zoals voorgesteld door de Raad van State werd de definitie van "verouderingsbeheerprogramma" verplaatst naar artikel 1.

Art. 11 : Systeem voor de analyse van voorvallen en de ervaringsfeedback over de uitbating. In dit artikel wordt aan de exploitant gevraagd om op systematische wijze de ervaringsfeedback van de uitbating van zijn eigen installaties en van andere vergelijkbare installaties (ook buitenlandse) te beheren, ten einde daaruit afdoende lessen te trekken en de gepaste acties te ondernemen.

Art. 12 en 26 : Onderhoud, inspectie tijdens de werking en functionele testen. In deze artikelen wordt aan de exploitant gevraagd om deze onderhoudsprogramma's, inspecties tijdens de werking en de gepaste functionele testen en proeven uit te voeren om aldus te garanderen dat de betrouwbaarheids- en beschikbaarheidsniveaus van de structuren, systemen en componenten conform blijven met de doelstellingen van het ontwerp tijdens de ganse levensduur van de installatie. Voor het nucleair stoomproductiesysteem evenals voor het omhulsel worden er bijzondere testen gespecificeerd.

Art. 27 : Procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen. Zoals de titel reeds aangeeft, moet de exploitant van een kerncentrale over procedures beschikken om het hoofd te bieden aan ongevallen van het type ontwerpongevallen en over leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen van het type buiten-ontwerpongevallen. Deze procedures en leidraden moeten zoveel mogelijk via simulator gevalideerd worden. Ze impliceren tevens de beschikbaarheid van de middelen die in deze procedures en leidraden voorzien zijn. Afdeling 4 : Veiligheidsverificatie

Art. 13 en art. 28 : Inhoud en bijwerking van het Veiligheidsrapport.

In deze artikelen wordt gevraagd dat het ontwerp en de uitbating van elke installatie overeenkomstig een veiligheidsrapport gebeuren. Het veiligheidsrapport, waarvan de minimuminhoud in deze afdeling beschreven wordt, wordt gedurende de ganse levensduur van de installatie up-to-date gehouden. Deze vereiste wordt reeds expliciet in de vergunningsbesluiten van de nucleaire inrichtingen van klasse I vermeld. Ze zal voortaan deel uitmaken van de reglementaire vereisten.

Art. 29 : Probabilistische veiligheidsstudies. In dit artikel wordt voor elke centrale een probabilistische veiligheidsstudie opgelegd. In een dergelijke veiligheidsstudie wordt de waarschijnlijkheid van een kernsmelt (studie van niveau 1) en radioactieve uitstoot in het leefmilieu (niveau 2) geëvalueerd. Ze worden tevens benut voor de evaluatie van het belang van diverse structuren, systemen en componenten, in het kader van wijzigingen, enz.

Art. 14 et 30 : Periodieke veiligheidsherzieningen. Op dit ogenblik zijn alle inrichtingen van klasse I in België aan tienjaarlijkse veiligheidsherzieningen onderworpen. In dit artikel wordt het algemeen kader opgesteld voor deze tienjaarlijkse herzieningen en in het bijzonder op het gebied van hun methodologie en van wat zowel m.b.t. de uit te voeren materiële wijzigingen, met het oog op de verbetering van de veiligheid, verwacht wordt, als m.b.t. de globale beoordeling van de verdere veilige uitbating ervan. Voor de kerncentrales vindt de periodieke veiligheidsevaluatie om de tien jaar plaats.

Art. 15 : Beheer van de wijzigingen. In dit artikel wordt aan de exploitant gevraagd dat hij over een rigoureuze methodologie zou beschikken voor het beheer van de wijzigingen. De bedoelde wijzigingen kunnen zowel tijdelijk zijn als permanent en zowel wijzigingen aan de installatie betreffen als organisatorische wijzigingen. De exploitant voert een graduele aanpak door van het wijzigingsbeheer dat hij volledig onder zijn verantwoordelijkheid organiseert. Afdeling 5 : Voorbereiding op een noodsituatie

Art. 16 en 31 : Intern noodplan. In deze artikelen wordt aan de exploitant gevraagd om een intern noodplan op te stellen voor het beheer van noodsituaties. Hij moet de gepaste middelen op het gebied van personeel, materiaal en infrastructuur op de site voorzien, evenals de gepaste aanspreekpunten met de vereiste externe intervenieerden. Alle betrokkenen moeten de gepaste opleiding of informatie krijgen. Het intern noodplan moet het voorwerp uitmaken van regelmatige oefeningen.

Art. 17 en 32 : Beveiliging tegen brand van interne oorsprong. In deze artikelen wordt aan de exploitant gevraagd om een strategie uit te werken voor het bestrijden van brandrisico's, zowel preventief als curatief, en zo nodig met de hulp van externe intervenieerden. Deze strategie berust op een deterministische analyse van het brandrisico aangevuld met een probabilistische analyse van het brandrisico. 8. Inwerkingtreding Terwijl het merendeel van de WENRA-referentieniveaus eind 2006 reeds op het terrein geïmplementeerd was, heeft de exploitant van de kerncentrales nog een omvangrijk actieplan opgezet om ook aan de overblijvende referentieniveaus te voldoen.Om praktische redenen is het evenwel niet mogelijk om bepaalde acties vóór 2015 te voltooien.

De verplichtingen die verband houden met deze nog te realiseren actiepunten zullen pas in werking treden vanaf 1 januari 2016, zoals vermeld in artikel 36.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige, en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM

Advies 50.241/3 van 11 oktober 2011 van de afdeling Wetgeving van de Raad van State Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan.

VOORAFGAANDE OPMERKING 2. Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken.Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als ze te oordelen heeft of het vaststellen of het wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 3. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe veiligheidsvoorschriften vast te stellen voor kerninstallaties en strekt er aldus toe uitvoering te geven aan de artikelen 6 en 7 van Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad van 25 juni 2009 'tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties'.Het ontwerp bevat daartoe generieke veiligheidsvoorschriften (hoofdstuk 2) en specifieke veiligheidsvoorschriften voor de vermogensreactoren (hoofdstuk 3)1. 4. De rechtsgrond voor het ontworpen besluit wordt geboden door de artikelen 3 en 28 van de wet van 15 april 1994 'betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle'. In het eerste lid van de aanhef wordt ook verwezen naar artikel 16 van de genoemde wet. Die wetsbepaling heeft evenwel betrekking op de oprichtings- en exploitatievergunningen, en op de voorwaarden die de Koning in een individuele vergunning kan opleggen. Die bepaling biedt geen rechtsgrond voor een regeling met een verordenend karakter.

ALGEMENE OPMERKINGEN 5. Zoals hiervóór is opgemerkt, wordt met het ontwerp beoogd uitvoering te geven aan de artikelen 6 en 7 van Richtlijn 2009/71/Euratom.Deze artikelen formuleren ten aanzien van de lidstaten een aantal doelstellingen in verband met veiligheidsmaatregelen waartoe zij de houders van een vergunning voor de exploitatie van een kerninstallatie moeten verplichten. Die doelstellingen zijn zo geformuleerd dat aan de lidstaten een ruime vrijheid wordt gelaten in de keuze van de middelen tot het bereiken van deze doelstellingen.

Ook bevat het ontwerp weinig of geen concrete voorschriften ten aanzien van de exploitanten van kerninstallaties. Het bevat veeleer een reeks doelstellingen die de exploitanten moeten nastreven, waarbij de keuze van de middelen om die doelstellingen te bereiken kennelijk aan de exploitanten zelf wordt overgelaten2.

Hoewel een dergelijk procédé van regelgeving, waarbij de exploitanten worden geresponsabiliseerd, op zich verenigbaar lijkt met Richtlijn 2009/71/Euratom3, rijst de vraag of sommige voorschriften niet in te vage termen zijn geformuleerd om nog verenigbaar te zijn met het beginsel van de rechtszekerheid. Deze vraag klemt des te meer gezien de inbreuken op de bepalingen van het te nemen besluit strafbaar worden gesteld4.

De stellers van het ontwerp zouden moeten onderzoeken of sommige voorschriften niet op een meer precieze en normatieve wijze kunnen worden bepaald. 6. Hoewel in artikel 1 van het ontwerp de begrippen worden gedefinieerd die verder in de tekst worden gebruikt, bevatten een aantal andere artikelen van het ontwerp ook definities.Zo worden in artikel 6 de begrippen "kwalificatie" en "vergunning of bevoegdheidsverklaring" gedefinieerd en in artikel 10 onder meer het begrip "verouderingsbeheerprogramma".

Aangezien die begrippen niet uitsluitend in het betrokken artikel worden gehanteerd,5 verdient het aanbeveling dat ook deze definities in artikel 1 van het ontwerp worden opgenomen.

BIJZONDERE OPMERKINGEN Aanhef 7. Overeenkomstig hetgeen in verband met de rechtsgrond voor het ontworpen besluit is opgemerkt (opmerking 4), dient in het eerste lid van de aanhef de verwijzing naar artikel 16 van de erin vermelde wet van 15 april 1994 te worden weggelaten, en dient een verwijzing naar artikel 28 van die wet te worden ingevoegd. 8. Aangezien de Raad van State om advies gevraagd wordt met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, dient het zevende lid van de aanhef te worden vervangen door het volgende lid : "Gelet op advies 50.241/3 van de Raad van State, gegeven op 11 oktober 2011, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;".

Artikel 2 9. Voor de duidelijkheid voege men aan het einde van het tweede lid van artikel 2 de volgende woorden toe : "dan de kernreactoren voor de productie van elektriciteit". Deze opmerking kan worden herhaald voor het vierde lid van artikel 2, met dien verstande dat in de Nederlandse tekst ook dient te worden bepaald, zoals in de Franse tekst, dat de "andere inrichtingen" vergund dienen te zijn op 1 januari 2011. _______ Nota's 1 Het ontwerp bevat ook een hoofdstuk 4 met als opschrift 'Specifieke veiligheidsvoorschriften voor de inrichtingen voor eindberging van radioactief afval', maar dit hoofdstuk bevat nog geen bepalingen. 2 Zie het verslag aan de Koning, onderdeel 5, met als opschrift "Een regelgeving met doelstellingen". 3 Zie bijvoorbeeld artikel 6, leden 2 tot 5, van Richtlijn 2009/71/Euratom. 4 Zie artikel 33 van het ontwerp. 5 Zie bijvoorbeeld artikel 24, waar gewag wordt gemaakt van het begrip "verouderingsbeheerprogramma".

30 NOVEMBER 2011. - Koninklijk besluit houdende veiligheidsvoorschriften voor de kerninstallaties ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor nucleaire controle, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 augustus 1995 en van 22 februari 2001, en bij de wetten van 12 december 1997, 15 januari 1999, 3 mei 1999, 10 februari 2000, 19 juli 2001, 31 januari 2003, 2 april 2003, 22 december 2003, 20 juli 2005, 15 mei 2007 en 22 december 2008, artikelen 3 en 28;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen;

Gelet op de Richtlijn 2009/71/EURATOM van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties;

Gelet op het advies van de Hoge Gezondheidsraad, gegeven op 2 februari 2011;

Gelet op het advies van Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, gegeven op 10 februari 2011;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 13 juli 2011;

Gelet op het advies 50.241/3 van de Raad van State, gegeven op 11 oktober 2011, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Definities Voor de toepassing van dit besluit gelden de definities die gegeven zijn in artikel 2 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en van het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen.

Ter aanvulling van deze definities wordt voor de toepassing van dit besluit verstaan onder : 1° Algemeen reglement : het algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen, vastgesteld bij koninklijk besluit van 20 juli 2001;2° Bel V : de stichting die werd opgericht bij notariële akte van 7 september 2007, bekendgemaakt in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad van 9 oktober 2007, of zijn rechtsopvolger, die te beschouwen is als juridische entiteit bedoeld in artikel 28 van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle;3° Nucleaire veiligheid/veiligheid : de toestand van deugdelijke bedrijfsomstandigheden, de voorkoming van ongevallen en de beperking van de gevolgen van ongevallen, die er toe bijdragen dat werkers en de bevolking beschermd worden tegen de aan ioniserende straling afkomstig van kerninstallaties verbonden gevaren;4° Veiligheidsautoriteit : Het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle en Bel V voor wat de taken betreft die er met toepassing van artikel 28 van de wet van 15 april 1994 aan gedelegeerd werden;5° Leidinggevend personeel : persoon of groep van personen binnen een organisatie, die deze organisatie leidt, controleert en evalueert;6° Trapsgewijze aanpak : proces of methode volgens welke de nauwkeurigheid van de controlemaatregelen en de toe te passen condities in de mate van het mogelijke, overeenstemmen met de risico's;7° Managementsysteem : geheel van onderling afhankelijke of interactieve elementen dat dient om het beleid en de doelstellingen op te stellen en dat toelaat om deze doelstellingen op efficiënte en doeltreffende wijze te bereiken;8° Voor de nucleaire veiligheid belangrijk onderdeel : een onderdeel dat deel uitmaakt van een veiligheidssysteem en/of waarvan de slechte werking of het defect zouden kunnen leiden tot een onaanvaardbare blootstelling van het personeel of van personen van het publiek;9° Structuren, systemen en componenten : algemene uitdrukking die alle elementen van een installatie of activiteit omvat - met uitzondering van de menselijke factoren - die bijdragen tot de bescherming en de nucleaire veiligheid;10° Onderhoud : georganiseerde activiteit, zowel van administratieve als technische aard, die erin bestaat de goede werking van de structuren, systemen en componenten te behouden en die tegelijk preventieve en correctieve (herstelling) aspecten bevat;11° Uitbatingslimieten en -voorwaarden : alle regels waardoor de limieten van de parameters, de functionele mogelijkheden en de prestatieniveaus van de uitrusting en het personeel bepaald worden en die door de veiligheidsautoriteit voor de veilige werking van een vergunde installatie worden goedgekeurd;12° Inbedrijfstelling : geheel van handelingen die erin bestaan om de systemen en componenten die vervaardigd werden voor de installaties en de activiteiten te doen werken en om na te gaan of ze conform het ontwerp zijn en aan de voorgeschreven prestatiecriteria voldoen;13° Ontwerpbasis : principes, reeks omstandigheden en voorvallen waarmee expliciet, overeenkomstig de vastgestelde criteria, bij het ontwerp van een installatie rekening werd gehouden zodat de installatie hiertegen bestand kan zijn zonder dat de toegelaten limieten overschreden worden wanneer de veiligheidssystemen werken als voorzien;14° Enkelvoudige faling : faling waardoor een systeem of component niet meer in staat is zijn voorziene veiligheidsfunctie(s) te vervullen en elke ander defect dat eruit kan voortvloeien;15° Vooronderstelde initiatorgebeurtenis : gebeurtenis waarvan tijdens de ontwerpfase wordt bepaald dat ze voorziene bedrijfsincidenten of ongevalsomstandigheden kan veroorzaken;16° Voorzien bedrijfsincident : werkingsafwijking vergeleken met de normale werking waarvan wordt verwacht dat ze zich minstens eenmaal tijdens de nuttige levensduur van een installatie voordoet maar die, dank zij de gepaste maatregelen die tijdens het ontwerp getroffen worden, geen significante schade berokkent aan de bestanddelen die belangrijk zijn voor de nucleaire veiligheid of die niet ontaardt in ongevalsomstandigheden;17° Passieve component : component waarvan de werking niet afhangt van de aanbreng van externe energie (aandrijving, mechanische beweging of elektrische voeding bijvoorbeeld).Elke component die geen passieve component is, is een actieve component; 18° Gelaagde bescherming : hiërarchische installatie van verschillende niveaus van verschillende uitrustingen en procedures om de vermenigvuldiging van voorziene bedrijfsincidenten te voorkomen en om de doeltreffendheid van fysieke barrières tussen een stralingsbron of radioactieve stoffen en werknemers, personen van het publiek en het leefmilieu te behouden, in verschillende bedrijfsomstandigheden en, voor bepaalde barrières, in ongevalomstandigheden;19° Probabilistische veiligheidsstudie : gedetailleerde, gestructureerde benadering die gebruikt wordt om falingscenario's uit te werken en die een conceptueel en mathematisch middel vormt om becijferde risicoschattingen te maken. Er bestaan drie niveaus van probabilistische veiligheidsstudies.

Niveau 1 omvat de evaluatie van de falingen van de centrale waardoor de frequentie van de beschadiging van de kern bepaald kan worden.

Niveau 2 omvat de evaluatie van de reactie van de insluiting, waardoor, met de resultaten van niveau 1, de frequentie van de defecten van de insluiting en de uitstoot in het leefmilieu van een bepaald percentage van de hoeveelheid radionucliden aanwezig in de reactorkern bepaald kunnen worden. Niveau 3 omvat de evaluatie van de gevolgen buiten de vestigingsplaats, waarbij met behulp van de resultaten van niveau 2 de risico's voor de personen van het publiek kunnen ingeschat worden; 20° Periodieke veiligheidsherziening : systematische herevaluatie van de nucleaire veiligheid van een bestaande installatie (of activiteit) die op regelmatige tijdstippen wordt uitgevoerd om te strijden tegen de cumulatieve gevolgen van de veroudering, wijzigingen, uitbatingervaring, de technische evolutie en de aspecten van de keuze van de site en die tot doel heeft een hoog niveau van nucleaire veiligheid tijdens de ganse nuttige levensduur van de installatie (of de activiteit) te garanderen;21° Verouderingsbeheerprogramma : een geïntegreerde aanpak waardoor de veroudering van de structuren, systemen en componenten geïdentificeerd, geanalyseerd, opgevolgd en gedocumenteerd kan worden en waardoor de nodige preventieve en corrigerende acties kunnen worden ondernomen.

Art. 2.Toepassingsgebied De hoofdstukken 2 en 3 van dit besluit zijn van toepassing op de kernreactoren voor de productie van elektriciteit Hoofdstuk 2 van dit besluit is van toepassing op anderen inrichtingen dan kernreactoren voor de productie van elektriciteit, gedefinieerd in artikel 3.1. a) van het Algemeen Reglement die na 1 januari 2011 vergund werden.

Hoofdstuk 4 van dit besluit is van toepassing op de inrichtingen voor eindberging van radioactief afval.

De artikelen 3, 4.2, 4.3 eerste lid, 4.3 tweede lid, 4.3 derde lid, 5.1, 5.2, 5.3, 5.4, 6, 7.1, 7.2, 8.1, 9.1, 12.1, 13, 14, 16.1 tot 16.3 zijn van toepassing op anderen inrichtingen dan kernreactoren voor de productie van elektriciteit, gedefinieerd in artikel 3.1. a) van het Algemeen Reglement die vergund waren op 1 januari 2011. HOOFDSTUK 2. - Generieke veiligheidsvoorschriften Afdeling I. - Beheer van de nucleaire veiligheid

Art. 3.Veiligheidsbeleid Een beleid inzake nucleaire veiligheid moet door de exploitant op schrift worden gesteld. De beleidsverklaring betreffende de veiligheid moet aan de veiligheidsautoriteit worden voorgelegd en ter beschikking worden gesteld van de bevolking.

In dit beleid moet prioritair belang gehecht worden aan de nucleaire veiligheid van de activiteiten in de inrichting.

Het veiligheidsbeleid omvat een engagement om de nucleaire veiligheid continu te verbeteren.

Het veiligheidsbeleid impliceert de opstelling van duidelijk geformuleerde doelstellingen en mikpunten waardoor de vorderingen kunnen worden opgevolgd.

Het veiligheidsbeleid vereist dat er maatregelen worden genomen voor de uitvoering ervan en voor het toezicht op het niveau van de nucleaire veiligheid.

De elementen van het veiligheidsbeleid, evenals de vereisten en verwachtingen van de exploitant terzake en de richtlijnen voor de uitvoering ervan worden duidelijk meegedeeld zodat het ganse personeel belast met belangrijke taken op het vlak van de nucleaire veiligheid, met inbegrip van de onderaannemers, ze kunnen begrijpen en uitvoeren.

Het niveau van de implementatie van het veiligheidsbeleid evenals het veiligheidsbeleid zelf worden door de exploitant regelmatig en voldoende frequent geëvalueerd en herzien, met een periodiciteit die kleiner is dan deze van de periodieke veiligheidsherzieningen.

Art. 4.Organisatie van de uitbating 4.1 - Organisatiestructuur De exploitant documenteert en rechtvaardigt zijn organisatiestructuur door het preciseren van het algemeen beleid, de verantwoordelijkheids- en beleidslijnen, de interne communicatienetwerken, de taken en het aantal vereiste personeelsleden dat toelaat om de algemene vereisten voor een veilige en betrouwbare uitbating van zijn installatie(s) na te kunnen leven en dit zowel in alle bedrijfsomstandigheden als in ongevalsomstandigheden.

In het bijzonder worden de hiërarchische verbanden en communicatielijnen tussen alle verantwoordelijken voor zaken die een impact hebben op de nucleaire veiligheid van de installatie duidelijk gedefinieerd en gedocumenteerd. 4.2 - Beheer van de nucleaire veiligheid De exploitant baat zijn installatie(s) op een veilige manier uit, conform de wettelijke en reglementaire vereisten, en ook conform de voorwaarden vervat in zijn oprichtings- en exploitatievergunning.

In het kader van een stapsgewijze benadering zorgt de exploitant er voor dat zijn beslissingen met betrekking tot de nucleaire veiligheid stelselmatig voorafgegaan worden door een voldoende grondig onderzoek door gekwalificeerd en ervaren personeel, om er zich van te vergewissen dat alle relevante aspecten van de nucleaire veiligheid in beschouwing genomen werden.

De veiligheidsevaluaties worden gedocumenteerd en maken, volgens een stapsgewijze benadering, het voorwerp uit van een nazicht door een geschikte onafhankelijke, interne of externe, door de exploitant georganiseerde expertise.

De rekenmethodes en -programma's die bij de veiligheidsanalyses gebruikt worden moeten geverifieerd en gevalideerd zijn.

De exploitant is verantwoordelijk voor het ter beschikking stellen van alle middelen en het realiseren van de arbeidsvoorwaarden die nodig zijn om de taken op een veilige manier uit te voeren.

De exploitant stelt een geschikt systeem van toezicht op zijn prestaties op het gebied van de nucleaire veiligheid in, om zich ervan te vergewissen dat de van kracht zijnde veiligheidsregels worden nageleefd en het veiligheidsniveau wordt verbeterd.

De exploitant trekt lessen uit de nationale en internationale ervaringsfeedback, uit de ontwikkeling van de regels inzake nucleaire veiligheid en uit de nieuwe kennis verkregen door onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's, om het niveau van de nucleaire veiligheid te behouden en zoveel mogelijk te verbeteren. 4.3 - Personeelsbezetting en deskundigheid Op basis van de gedetailleerde analyse van de uit te voeren taken en activiteiten verbonden met de nucleaire veiligheid moeten de gepaste eisen met betrekking tot het aantal personeelsleden, hun kwalificatie en permanente vorming op de verschillende niveaus van de organisatie, op systematische wijze vastgelegd en gedocumenteerd worden.

Regelmatig moet geverifieerd en gedocumenteerd worden of deze vereisten een veilige uitbating van de installatie toelaten.

De exploitant werkt voor het personeelsbeheer een systematisch en gedocumenteerd programma uit dat verbonden is met de langetermijndoelstellingen om te anticiperen op de toekomstige personeelsbehoeften. Dit programma houdt rekening met de voorziene wijzigingen van de personeelsbezetting, met aanstellingen om de beroepservaring te verrijken en het omvat een prognose van de personeelsbehoeften, waarbij rekening gehouden wordt met de oppensioenstellingen en overplaatsingen die het personeelsbestand verminderen.

De doorgevoerde wijzigingen op het gebied van het personeel of de organisatie van de exploitatie beschreven in het veiligheidsrapport, moeten het voorwerp uitmaken van een voorafgaande analyse en rechtvaardiging. Deze wijzigingen moeten tijdens en na hun uitvoering worden opgevolgd, ten einde er zich van te vergewissen dat ze de nucleaire veiligheid niet in gevaar brengen.

De exploitant moet over een voldoend aantal gekwalificeerde personeelsleden beschikken die de ontwerpbasis van de installatie begrijpen en de actuele toestand van de installatie kennen, evenals alle bedrijfstoestanden, ongevalsomstandigheden inbegrepen.

De exploitant moet voldoende opgeleide personeelsleden in dienst hebben die de vereiste kennis en deskundigheid bezitten om het werk dat door personeel in onderaanneming wordt uitgevoerd te specificeren, te beheren, op te volgen en te evalueren op het gebied van de nucleaire veiligheid.

Art. 5 . Managementsysteem 5.1 - Doel Er moet een geïntegreerd managementsysteem, dat de vereiste prioriteit geeft aan de nucleaire veiligheid, worden opgesteld, geïmplementeerd, geëvalueerd en voortdurend verbeterd. Het geïntegreerd managementsysteem omvat het geheel van bepalingen met betrekking tot de organisatie, de verantwoordelijkheden, de middelen, de processen en de kwaliteitsborging. Het belangrijkste doel van het geïntegreerde managementsysteem moet erin bestaan de nucleaire veiligheid te garanderen en te verbeteren door er zich van te verzekeren dat ze niet los wordt gezien van de activiteiten en andere eisen aan de exploitant, onder meer met betrekking tot het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, om te vermijden dat deze een mogelijk negatieve impact hebben op de nucleaire veiligheid.

Dit managementsysteem heeft betrekking op alle activiteiten en processen die een invloed kunnen hebben op de nucleaire veiligheid van de inrichting, met inbegrip van de activiteiten die door de onderaannemers of leveranciers worden uitgevoerd. 5.2 - Algemene bepalingen De uitvoering van de eisen van een managementsysteem moet gebeuren via een trapsgewijze aanpak, waarbij de gepaste middelen worden ingezet, rekening houdend met : - het belang en de complexiteit van alle activiteiten en de producten ervan; - de risico's en de grootte van de mogelijke impact verbonden met alle activiteiten en de resultaten ervan; - de mogelijke gevolgen van een niet correct uitgevoerde activiteit of van de tekortkomingen van een product.

De documentatie van het managementsysteem moet met name het volgende omvatten : - de beleidsverklaringen van de exploitant; - een beschrijving van het managementsysteem; - een beschrijving van de organisatiestructuur van de exploitant; - een beschrijving van de functionele verantwoordelijkheden, de hiërarchische niveaus en de onderlinge interacties tussen diegenen die de taken beheren, uitvoeren en evalueren; - een beschrijving van de interacties met de relevante externe instellingen; - een identificatie van de interacties met de andere eisen voor de exploitant, onder meer met betrekking tot het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk; - een beschrijving van de processen en de ermee verbonden informatie waarbij wordt uitgelegd op welke manier de taken worden voorbereid, herzien, uitgevoerd, geregistreerd, geëvalueerd en verbeterd.

De documentatie van het managementsysteem moet begrijpelijk zijn voor zij die er gebruik van maken. De documenten moeten up-to-date, leesbaar, snel identificeerbaar en beschikbaar zijn op de plaatsen waar ze worden gebruikt. 5.3 - Engagement van de Directie De exploitant moet op geïntegreerde wijze de strategieën, plannen en doelstellingen van de organisatie ontwikkelen, zodanig dat hun collectieve impact op de nucleaire veiligheid begrepen en beheerd wordt.

De exploitant dient er zich van te vergewissen dat het in zijn managementsysteem duidelijk is wanneer, hoe en door wie de operationele beslissingen met een impact op de nucleaire veiligheid worden genomen.

De exploitant dient er zich van te vergewissen dat het leidinggevend personeel op alle niveaus zijn engagement toont voor de opstelling, implementatie, evaluatie en continue verbetering van het managementsysteem en dient de nodige middelen te voorzien voor de verwezenlijking van deze activiteiten.

De exploitant moet de betrokkenheid van het ganse personeel bij de implementatie en de continue verbetering van het managementsysteem aanmoedigen. 5.4 - Middelen De exploitant bepaalt en voorziet de nodige middelen voor het uitoefenen van zijn activiteiten en voor het opzetten, de implementatie, de evaluatie en de continue verbetering van het managementsysteem. Deze middelen omvatten de onontbeerlijke financiële, materiële en personeelsmiddelen, de infrastructuur, de werkomgeving, evenals de nodige informatie en kennis, en de leveranciers. 5.5 - Implementatie van de processen De processen die nodig zijn om de doelstellingen te bereiken, de middelen te verschaffen om aan alle vereisten te voldoen en de producten van de exploitant te leveren, moeten geïdentificeerd worden.

Hun ontwikkeling moet gepland, uitgevoerd, geëvalueerd en continu verbeterd worden. De opeenvolgende processen en de interacties ertussen moeten bepaald worden.

De methodes die nodig zijn om de doeltreffendheid van de uitvoering en het onder controle houden van de processen te garanderen, worden gedefinieerd en geïmplementeerd.

De documenten die verband houden met de processen moeten gecontroleerd worden. De aan deze documenten aangebrachte wijzigingen moeten nagezien en geregistreerd worden; ze zijn aan hetzelfde goedkeuringsniveau onderworpen als de originele documenten zelf. Men dient er zich van te vergewissen dat de gebruikers van de documenten op de hoogte zijn van het bestaan ervan en dat ze de gepaste documenten en de correcte versies gebruiken.

De documenten voor het archief moeten geïdentificeerd worden in het managementsysteem en moeten gecontroleerd worden. Die documenten moet begrijpelijk, volledig, identificeerbaar en gemakkelijk op te halen zijn gedurende hun voorziene bewaartijd.

Het onder controle houden van processen of taken binnen een proces, die aan externe organisaties worden uitbesteed, moet geïdentificeerd worden in het managementsysteem. Deze uitbestede processen of taken blijven onder de verantwoordelijkheid van de exploitant.

De leveranciers van producten of diensten die een impact kunnen hebben op de nucleaire veiligheid moeten geselecteerd worden volgens gespecificeerde criteria en hun performantie moet geëvalueerd worden.

De vereisten inzake aankopen en bevoorrading van producten die een impact kunnen hebben op de nucleaire veiligheid moeten gespecificeerd en uitgeschreven worden in documenten. Het bewijs dat de producten aan deze vereisten voldoen, moet vóór hun gebruik beschikbaar zijn.

Er moet worden bevestigd dat de activiteiten en de producten ervan die een impact op de nucleaire veiligheid kunnen hebben, aan hun specificaties beantwoorden om zo te kunnen garanderen dat deze producten tijdens hun werking voldoening geven. Deze bevestiging die verificatie-, test- en validatieactiviteiten omvat moet plaatshebben voor de implementering of effectieve ingebruikname van de producten. 5.6 - Meting, evaluatie en verbetering Om de bruikbaarheid van de processen voor het verkrijgen van de verwachte resultaten te bevestigen en de kansen voor verbetering te identificeren : - moet de doeltreffendheid van het managementsysteem gecontroleerd en gemeten worden; - moet de organisatie erover waken dat de verantwoordelijken de zelfevaluatie uitvoeren van het werk waarvoor ze verantwoordelijk zijn; - moeten er regelmatig onafhankelijke evaluaties worden uitgevoerd in naam van de exploitant.

De exploitant is verplicht om de resultaten van de evaluaties te analyseren en de vereiste maatregelen te treffen. Hij moet zijn beslissingen, alsook de redenen van zijn acties, archiveren en ze binnen het bedrijf communiceren.

Het geïntegreerde managementsysteem moet regelmatig worden geëvalueerd teneinde zich te vergewissen van de doeltreffendheid ervan.

De oorzaken van de non-conformiteiten moeten worden opgezocht en er moeten corrigerende acties worden getroffen om te voorkomen dat ze zich opnieuw voordoen.

De verbeteringsplannen moeten plannen omvatten die beogen de gepaste middelen ter beschikking te stellen. Op de verbeteringsacties moet worden toegezien tot ze voltooid zijn en de doeltreffendheid van de aangebrachte verbeteringen moet worden geverifieerd.

Art. 6.Opleiding en bevoegdverklaring van het personeel 6.1 - Algemeen Onverminderd artikel 25 van het algemeen reglement stelt de exploitant op basis van zijn competentiebehoeften op lange termijn en zijn opleidingsdoelstellingen een allesomvattend opleidingsbeleid en een exhaustief opleidingsplan op die de kritieke rol van de nucleaire veiligheid onderkennen. Dit plan wordt up-to-date gehouden.

Er wordt een systematische benadering van de behoeften aan opleiding doorgevoerd. Deze systematische benadering heeft een logisch verloop, vanaf de identificatie van de vereiste competenties voor het uitoefenen van een functie tot de ontwikkeling en de uitvoering van opleidingsprogramma's en het gebruik van opleidingsmateriaal die geschikt en nodig zijn voor de verwerving van deze competenties en de latere evaluatie van deze opleiding.

De term « Kwalificatie » duidt, binnen het kader van dit artikel, op een formele verklaring als gevolg van een evaluatie of een onderzoek van de capaciteit van een individu om een plaats in te nemen en de taken in verband met deze positie uit te voeren. Een « Vergunning » of « Bevoegdheidsverklaring » is een officiële kwalificatie die moet worden goedgekeurd door de veiligheidsautoriteit.

Indien een vergund individu : - naar een functie overgaat waarvoor eveneens een vergunning vereist is, - of langdurig afwezig was uit een vergunde functie, is een nieuwe vergunning vereist nadat de vereiste bijscholing gevolgd werd. 6.2 - Competentie en kwalificatie De exploitant bepaalt duidelijk en documenteert de deskundigheidsvereisten voor de verschillende functies.

Alleen de personen die op het vlak van de veiligheid de nodige deskundigheid, kwalificaties en attitudes hebben, zijn gemachtigd om taken uit te voeren die voor de nucleaire veiligheid belangrijk zijn.

De exploitant dient zich er van te vergewissen dat alle personeelsleden, inclusief het personeel van de onderaannemers, die belast zijn met taken die verband houden met de nucleaire veiligheid, behoorlijk opgeleid en gekwalificeerd zijn.

De werken uitgevoerd door onderaannemers aan structuren, systemen en componenten die belangrijk zijn voor de nucleaire veiligheid worden vergund en onder toezicht gehouden door personeelsleden van de exploitant die de vereiste deskundigheid en kwalificaties hebben.

De vereisten inzake medische geschiktheid voor het werk moeten voor elke functie die belangrijk is voor de nucleaire veiligheid duidelijk worden omschreven. De kwalificatie van personen die dergelijke functies uitoefenen moet een medisch onderzoek omvatten om na te gaan of hun gezondheidstoestand hen toelaat om de hen toevertrouwde taken en verantwoordelijkheden op te nemen. Dit medisch onderzoek moet met regelmatige tussenpozen, die al naar gelang van de behoeften worden vastgesteld, worden herhaald. 6.3 - Opleidingsprogramma's en installaties voor opleiding Voor elke categorie van personen die taken uitvoeren die belangrijk zijn voor de nucleaire veiligheid, moeten opleidingsprogramma's worden ontwikkeld en uitgevoerd. Deze opleidingsprogramma's dekken zowel de basisopleiding om de kwalificatie voor een bepaalde functie te verkrijgen als de nodige bijscholingsprogramma's daarna.

Al het technisch personeel, inclusief de contractanten op de site, moet beschikken over een gepaste basiskennis op het vlak van de nucleaire veiligheid en het intern noodplan.

De opleidingen die gevolgd worden door het personeel dat belast is met voor de nucleaire veiligheid belangrijke taken, evenals de evaluaties van het bereikte niveau van deskundigheid, moeten op gepaste wijze gedocumenteerd worden. Afdeling II. - Ontwerp

Art. 7.Ontwerpbasis 7.1 - Doelstellingen Van bij het ontwerp moeten er maatregelen worden getroffen om ervoor te zorgen dat de potentiële radiologische gevolgen voor de bevolking, de werkers en het leefmilieu de voorgeschreven limieten niet overschrijden en zo laag als redelijkerwijze mogelijk worden gehouden.

Een van de doelstellingen van de ontwerpbasis moet er in bestaan om voorziene bedrijfsincidenten en ongevallen te voorkomen en, indien dit niet lukt, de gevolgen ervan te beperken. 7.2 - Strategie inzake nucleaire veiligheid In het ontwerpproces wordt het concept van gelaagde bescherming toegepast om radioactieve lozingen te voorkomen of, indien de preventie mislukt, te beperken. 7.3 - Opstellen van de ontwerpbasis De ontwerpbasis moet de identificatie van de normale uitbatingsvoorwaarden, de voorziene bedrijfsincidenten en de ongevallen die het gevolg zijn van vooronderstelde initiatorgebeurtenissen, hun klassering met het oog op de nucleaire veiligheid, de belangrijke hypothesen en, in bepaalde gevallen, de bijzondere analysemethodes bevatten. De ontwerpbasis moet specificaties omvatten aangaande de capaciteit van de installatie om het hoofd te bieden aan een aantal bedrijfsomstandigheden en ontwerpongevallen waarbij de voorschriften inzake stralingsbescherming worden nageleefd.

Er wordt een lijst met alle vooronderstelde initiatorgebeurtenissen opgesteld die alle gebeurtenissen omvat die de nucleaire veiligheid van de installatie in het gedrang kunnen brengen. Uit deze lijst worden een aantal ontwerpbasis-voorvallen geselecteerd, op basis van deterministische of probabilistische methodes of een combinatie van de twee, om de randvoorwaarden te bepalen volgens welke de voor de nucleaire veiligheid belangrijke structuren, systemen en componenten moeten worden ontworpen, om aan te tonen dat de vereiste veiligheidsfuncties worden gewaarborgd en dat de veiligheidsdoelstellingen bereikt worden.

De ontwerpbasis van de installatie is gekend en moet systematisch worden gedefinieerd, gedocumenteerd, gearchiveerd en bijgehouden om een beeld te geven van de bestaande installatie. 7.4 - Ontwerpbasis-voorvallen Bij het ontwerp van de installatie moeten voorvallen van interne en externe oorsprong in aanmerking worden genomen. De lijst met voorvallen van interne en externe oorsprong wordt aangepast aan het type installatie en goedgekeurd door de veiligheidsautoriteit. 7.5 - Veiligheidsverreisten Bij het ontwerp van de voor de nucleaire veiligheid belangrijke systemen en componenten moet het principe, dat men zich na faling in veilige toestand bevindt ("fail-safe principle"), worden toegepast.

Een faling van een systeem dat voor normale exploitatie voorzien is, mag geen veiligheidsfuncties aantasten.

De betrouwbaarheid van de systemen moet worden gewaarborgd door een oordeelkundige keuze van maatregelen zoals het gebruik van beproefde componenten, redundantie, diversiteit, fysieke en functionele scheiding en isolering. 7.6 - Ontwerp- en uitbatingsaspecten met het oog op de ontmanteling Bij het ontwerp, de bouw en de uitbating van een inrichting, deze voor de eindberging van radioactief afval uitgezonderd, moet er rekening mee gehouden worden dat deze ooit zal ontmanteld worden. De maatregelen die genomen worden om de ontmanteling te vergemakkelijken worden beschreven en gerechtvaardigd in het veiligheidsrapport. Deze maatregelen omvatten het bijhouden van documenten die nuttig zijn bij een latere ontmanteling en die verband houden met het ontwerp en de uitbating van de installatie, de voorvallen en incidenten die zich hebben voorgedaan, de wijzigingen die aan de installatie aangebracht werden, de inventaris van de aanwezige radionucliden, de dosis- en besmettingsniveaus in de installatie.

Vóór de inbedrijfstelling van zijn inrichting voert de exploitant een beginkarakterisatie uit, inclusief de radiologische situatie van de site, voor de vergelijking met de eindconfiguratie van de inrichting op het einde van haar ontmanteling. Voor de inrichtingen die in uitbating waren vóór de inwerkingtreding van dit besluit zullen gegevens over analoge gebieden in ongestoorde toestand en met gelijkaardige karakteristieken als alternatief gebruikt worden.

Art. 8.Klassering van de structuren, systemen en componenten 8.1 - Principe Alle voor de nucleaire veiligheid belangrijke structuren, systemen en componenten, incl. de software voor de besturing, moeten worden geïdentificeerd en volgens hun belang voor de nucleaire veiligheid worden geklasseerd. 8.2 - Klasseringsproces Het belang voor de nucleaire veiligheid van alle structuren, systemen en componenten moet worden bepaald en er moet een klasseringsysteem worden opgesteld om voor elke veiligheidsklasse te bepalen : - welke de geschikte codes en normen zijn en dus de gepaste bepalingen die moeten worden toegepast bij het ontwerp, de vervaardiging, de bouw en de inspectie van de component; - welke de karakteristieken zijn die verbonden zijn aan het systeem, de noodzaak van een elektrische noodvoeding en van een kwalificatie aangepast aan de bedrijfsvoorwaarden; - welke de beschikbaarheid of onbeschikbaarheid is van de vereiste systemen bij vooronderstelde initiatorgebeurtenissen die moeten worden bestudeerd in het kader van de deterministische analyse van de veiligheid; - welke de kwaliteitsvereisten zijn.

De methode die wordt gevolgd voor de klassering van een structuur, systeem of component volgens zijn belang voor de nucleaire veiligheid moet vooral steunen op deterministische methodes die eventueel worden aangevuld met probabilistische methodes en een technische beoordeling. 8.3 - Betrouwbaarheidsgarantie De voor de nucleaire veiligheid belangrijke structuren, systemen en componenten moeten zodanig worden ontworpen, vervaardigd of gebouwd, en onderhouden dat hun kwaliteit en betrouwbaarheid overeenstemmen met hun klassering.

De hulpsystemen ter ondersteuning van de uitrustingen die deel uitmaken van een voor de nucleaire veiligheid belangrijk systeem worden geclassificeerd volgens type en belang van de ondersteuning die ze aan dit systeem moeten geven. 8.4 - Keuze van de materialen en kwalificatieprogramma Bij het ontwerp en de vervaardiging van, en de keuze van materialen voor de structuren, systemen en componenten die belangrijk zijn voor de nucleaire veiligheid moet rekening worden gehouden met de gevolgen van de bedrijfsomstandigheden tijdens hun hele levensduur. Bovendien moet rekening worden gehouden met de gevolgen van de ontwerpongevallen voor hun eigenschappen en performantie.

Er moeten kwalificatieprocedures worden ingevoerd om te bevestigen dat de voor de nucleaire veiligheid belangrijke structuren, systemen en componenten tijdens hun hele ontwerplevensduur in staat zijn om de gevraagde functies te vervullen in de omgevingsomstandigheden die zich kunnen voordoen op het ogenblik dat men deze zal nodig hebben, bij normale werking en in voorkomend geval tijdens de voorziene bedrijfsincidenten en in ongevalsituaties.

Wanneer vaststaat dat uitrustingen kunnen worden blootgesteld aan externe voorvallen zoals natuurverschijnselen of andere invloeden van buitenaf en een veiligheidsfunctie moeten kunnen vervullen tijdens of na een dergelijke voorval, voorziet het kwalificatieprogramma voor deze uitrustingen de voorwaarden die door deze externe voorvallen worden opgelegd. Afdeling III. - Uitbating

Art. 9.Uitbatingslimieten en -voorwaarden 9.1 - Invoering en reikwijdte van de uitbatingslimieten en -voorwaarden Bij de uitbating van de installaties moeten een stel uitbatingslimieten en -voorwaarden nageleefd worden.

De uitbatingslimieten en -voorwaarden worden opgesteld om ervoor te zorgen dat de installatie wordt uitgebaat overeenkomstig de hypothesen en de ontwerpsdoelstellingen die zijn opgenomen in het veiligheidsrapport.

De uitbatingslimieten en -voorwaarden maken wezenlijk deel uit van het veiligheidsrapport en bepalen de uitbatingsvoorwaarden die moeten worden vervuld om situaties die tot ongevallen zouden kunnen leiden te voorkomen of om de gevolgen van ongevallen te milderen wanneer ze zich toch zouden voordoen.

De uitbatingslimieten en -voorwaarden moeten omvatten : limieten voor de bedrijfsparameters, limieten voor de parameters die belangrijk zijn voor de nucleaire veiligheid, voorwaarden betreffende de minimumbeschikbaarheid van de functionele uitrusting, de acties die het uitbatingpersoneel moet ondernemen bij afwijkingen van de uitbatingslimieten en -voorwaarden of bij faling van uitrustingen die belangrijk zijn voor de nucleaire veiligheid, alsook de tijd die wordt toegekend om deze acties te ondernemen.

De limieten moeten ook limieten omvatten betreffende de lozing van radioactieve effluenten in het milieu. 9.2 - Opstelling en nazicht van de uitbatingslimieten en -voorwaarden De uitbatingslimieten en -voorwaarden zijn gebaseerd op het ontwerp en op het analyse van de veiligheid van de installatie, op de analyse van haar omgeving en op de resultaten van de testen bij de inbedrijfstelling. De rechtvaardiging van elke van de uitbatingslimieten en -voorwaarden moet worden gedocumenteerd.

De uitbatingslimieten en -voorwaarden moeten opnieuw worden onderzocht en indien nodig worden gewijzigd tijdens de hele levensduur van de installatie, in het licht van de toepasbare ervaringsfeedback (incl. inspecties tijdens de werking, periodieke testen), de evolutie van de technologie en de veiligheidsdoelstellingen en telkens wanneer er wijzigingen worden aangebracht aan de installatie.

Het proces voor de wijziging of afwijking van een uitbatingslimiet en -voorwaarde moet worden vastgelegd. Deze wijzigingen en afwijkingen moeten op gepaste wijze worden gerechtvaardigd door veiligheidsanalyses, moeten het voorwerp uitmaken van een onafhankelijk, intern of extern nazicht van de veiligheid, dat door de exploitant wordt georganiseerd, en moeten worden goedgekeurd door de veiligheidsautoriteit. 9.3 - Veiligheidslimieten, instellingen van de veiligheidssystemen en operationele limieten De limieten moeten op conservatieve wijze worden bepaald, rekening houdend met de onzekerheden van het proces van de veiligheidsanalyse.

Tussen de normale werkingswaarden en de instellingen van de veiligheidssystemen moeten geschikte marges worden vastgelegd om een te frequente ongewenste activering van deze systemen te vermijden. 9.4 - Onvoorwaardelijke vereisten Wanneer zich een situatie voordoet waarbij het bedrijfspersoneel niet kan controleren of de installatie zich binnen haar operationele limieten bevindt of wanneer de installatie zich op een onverwachte manier gedraagt, moeten onmiddellijk maatregelen worden genomen om haar weer in een veilige en stabiele toestand te brengen.

Na een abnormaal voorval, een onvoorziene uitschakeling van de installatie inbegrepen, moet de oorzaak van het voorval voldoende worden onderzocht om de uitbating op een veilige manier te kunnen voortzetten of hernemen. Er moeten procedures beschikbaar zijn die de acties en uit te voeren evaluaties bepalen. 9.5 - Toezichtsprogramma Om te garanderen dat de instelwaarden van de beschermingsdrempels en de normale uitbatingslimieten en -voorwaarden worden nageleefd, moeten de overeenstemmende systemen en componenten worden bewaakt, geïnspecteerd, geverifieerd, geijkt en getest volgens een gepast toezichtsprogramma.

De exploitant moet er zich van vergewissen dat een dergelijk toezichtsprogramma werd opgesteld en wordt toegepast en dat de resultaten worden geëvalueerd en gearchiveerd. 9.6 Afwijkingen Wanneer de uitbatingslimieten en -voorwaarden niet kunnen worden nageleefd, moeten onmiddellijk de gepaste corrigerende maatregelen worden genomen. De exploitant moet de situatie onderzoeken en evalueren en de veiligheidsautoriteit op de hoogte brengen volgens het systeem voor de melding van incidenten.

De verslagen m.b.t. de non-conformiteit met de uitbatingslimieten en -voorwaarden moeten voldoende onderzocht worden, met name om na te gaan of een corrigerende actie die ertoe bijdraagt dat een dergelijke non-conformiteit zich niet meer kan voordoen, goed werd geïmplementeerd. Als er uitbatingslimieten en -voorwaarden werden overschreden, moet de oorzaak worden opgespoord en onderzocht.

Art. 10.Beheer van de veroudering 10.1 - Algemeen De volgende concepten worden gebruikt : a) De veroudering, die twee aspecten omvat : - De fysieke veroudering die wordt gekenmerkt door een wijziging in de fysico-chemische eigenschappen van de structuren, systemen en componenten te wijten aan de invloed van de tijd en hun gebruik; - De economische veroudering ('obsolescence') van de structuren, systemen en componenten; dit betekent dat ze achterhaald zijn ten opzichte van de huidige kennis en technologieën en dat er zich daardoor problemen kunnen voordoen met de technische ondersteuning door de fabrikant of met de bevoorrading van reserve-onderdelen; b) Beheer van de veroudering : technische, operationele en onderhoudshandelingen die bedoeld zijn om de beschadiging van de systemen, structuren en componenten die aan hun veroudering te wijten is, binnen aanvaardbare limieten te behouden; De principes van het verouderingsbeheer en het verouderingsbeheerprogramma worden in het veiligheidsrapport beschreven.

Er moeten voldoende marges worden voorzien bij het ontwerp van de structuren, systemen en componenten die belangrijk zijn voor de nucleaire veiligheid zodat deze verouderingsmechanismen hun veiligheidsfunctie gedurende de ganse voorziene levensduur van de installatie niet in gevaar brengen. 10.2 - Methodologie van het verouderingsbeheer De exploitant stelt een verouderingsbeheerprogramma op, dat met name de volgende onderdelen omvat : - De screening van de structuren, systemen of componenten : in een eerste fase moeten die structuren, systemen en componenten waarvan de veroudering een significante impact kan hebben op de nucleaire veiligheid van de installatie, geïdentificeerd worden. Bij deze selectie kan rekening worden gehouden met de bestaande onderhouds- en inspectieprogramma's, de gekende verouderingsmechanismen, alsook met de gevolgen van de falingen van een component voor de nucleaire veiligheid van de installatie. - De uitvoering van studies en evaluaties van de veroudering van de geselecteerde structuren, systemen en componenten. Voor deze geselecteerde structuren, systemen en componenten worden de verouderingsmechanismen en hun mogelijke gevolgen stelselmatig geanalyseerd. - De nodige verificaties, testen, bemonsteringen en inspectieactiviteiten die toelaten om de gevolgen van een veroudering op te kunnen volgen en om elk onvoorzien gedrag of elke verslechtering tijdens de uitbating te kunnen detecteren. Stalen op basis waarvan specifieke verouderingsfenomenen kunnen worden opgevolgd, moeten in de installatie beschikbaar zijn. 10.3 - Herziening en bijwerking van het verouderingsbeheerprogramma De exploitant moet de ervaringsfeedback over de veroudering van zijn installatie bundelen en analyseren, evenals deze van gelijkaardige installaties.

Het verouderingsbeheerprogramma moet geherevalueerd worden op basis van de nieuwe kennis en ervaring inzake de veroudering, het gedrag van de structuren, systemen en componenten, alsook met betrekking tot de verificatiemethodes. Deze herevaluatie vindt plaats minimaal ter gelegenheid van de periodieke veiligheidsherzieningen De periodieke veiligheidsherziening moet bevestigen dat er met de verouderingsmechanismen in het verouderingsbeheerprogramma correct rekening werd gehouden.

Art. 11.Systeem voor de analyse van voorvallen en de ervaringsfeedback over de uitbating 11.1 - Algemeen De exploitant stelt een programma op voor het beheer van de ervaringsfeedback en voert het uit. Dat laat hem toe om stelselmatig de gegevens m.b.t. de voorvallen die zich tijdens de uitbating in zijn installatie voordoen te verzamelen, te analyseren en te documenteren.

De gegevens m.b.t. de ervaringsfeedback en de voorvallen die zich in andere gelijkaardige installaties voordoen, worden eveneens verzameld en geanalyseerd. De relevantie van deze voorvallen en hun implicaties voor de installatie worden bestudeerd. De exploitanten wisselen actief gegevens uit via nationale en internationale organisaties.

Via het proces van het beheer van de ervaringsfeedback wordt beoogd dat een verborgen tekortkoming met een mogelijke impact op de nucleaire veiligheid geïdentificeerd wordt, evenals elk voorteken van een voorval, of elke trend of progressieve evolutie die op een vermindering van de nucleaire veiligheid zou kunnen duiden. 11.2 - Organisatie De exploitant legt, rekening houdend met de verschillende betrokken diensten, de verantwoordelijkheden en de organisatie vast m.b.t. het beheer van de ervaringsfeedback.

De exploitant waakt erover dat de voor de analyse van de voorvallen vereiste middelen, materialen en deskundigheid ter beschikking worden gesteld.

De exploitant raadpleegt de organisaties die betrokken zijn bij het ontwerp en de bouw van zijn installaties zodat hij, indien nodig, elke mogelijke ervaringsfeedback, elk advies of elke praktische informatie kan verkrijgen in geval van een defect aan de uitrusting of van een abnormale voorval.

Het leidinggevend personeel van de installatie is actief betrokken bij het programma voor het beheer van de ervaringsfeedback, in het bijzonder bij de analyse van de voorvallen en de goedkeuring van preventieve en corrigerende acties. Significante voorvallen of trend worden aan de directie van de inrichting gerapporteerd. 11.3 - Evaluatie, analyse en corrigerende acties Voor elke significant voorval op het gebied van de nucleaire veiligheid wordt er onmiddellijk een eerste evaluatie uitgevoerd om te bepalen of er dringende maatregelen moeten worden getroffen.

Voor alle (voor de nucleaire veiligheid al dan niet significante) voorvallen wordt binnen een gepaste termijn een evaluatie en, indien nodig, een gedetailleerde analyse uitgevoerd.

De analyse- en evaluatieprocessen, met inbegrip van de analysemethodologieën, in het bijzonder voor de analyse van de menselijke factor, worden in de procedures beschreven.

De analyse bevat de volgende elementen : - een gedetailleerde beschrijving van het voorval met zijn chronologie, de context... - een analyse van de rechtstreekse en grondoorzaken; - een evaluatie van de mogelijke gevolgen en de impact op de nucleaire veiligheid; - de identificatie van de corrigerende acties.

Op basis van de evaluatie en de analyse van de voorvallen, worden er corrigerende acties op technisch of administratief vlak, of op het vlak van de opleiding van het personeel bepaald. De directie verzekert dat ze binnen een gepaste termijn geïmplementeerd worden om zo de situatie te corrigeren, te voorkomen dat de voorval zich herhaalt, de gevolgen ervan te milderen en de nucleaire veiligheid van de installatie in het algemeen te verhogen. 11.4 - Documentatie en managementsysteem Alle informatie of elk gegeven van het programma voor het beheer van de ervaringsfeedback (m.b.t. de uitbating in normale en abnormale omstandigheden en de voorvallen) wordt stelselmatig opgespoord en geregistreerd volgens het proces dat van kracht is, zodanig dat latere opzoekingen, studies en analyses makkelijk kunnen worden uitgevoerd. 11.5 - Melding en verspreiding van informatie Er wordt een proces ingevoerd waardoor de exploitant elk significant voorval, overeenkomstig de vastgelegde modaliteiten en criteria, aan de autoriteiten kan melden.

Het personeel wordt actief aangemoedigd om aandacht te hebben voor elke ongewone of abnormale situatie of voorval en hiervan een verslag op te stellen volgens de geldende criteria en procedures. Elk personeelslid wordt aangemoedigd om de schierincidenten met een mogelijke impact op de nucleaire veiligheid van de installatie te rapporteren.

De exploitant stelt regelmatig een samenvattend verslag op van de uitgevoerde activiteiten in het kader van het programma voor het beheer van de ervaringsfeedback. Dit verslag geeft een beeld van de interne en externe voorvallen die het voorwerp van een analyse hebben uitgemaakt, van de goedgekeurde corrigerende acties en de stand van zaken van hun implementatie. Voor de corrigerende acties die nog aan de gang zijn, wordt in het samenvattend verslag een einddatum voor hun uitvoering vermeld.

Er wordt een proces ingevoerd zodat de resultaten van het beheer van de ervaringsfeedback in het opleidingsprogramma voor het betrokken personeel gebruikt zouden kunnen worden. 11.6 - Herziening en voortdurende verbetering van het beheer van de ervaringsfeedback De exploitant onderzoekt periodiek, via een interne of externe onafhankelijke evaluatie en met behulp van prestatiecriteria de organisatie van het beheer van de ervaringsfeedback, de toepassing van de procedures, evenals de uitvoering en de doeltreffendheid van de corrigerende acties. De nodige verbeteringen worden op basis van deze evaluaties aan de organisatie en aan de procedures aangebracht.

Art. 12.Onderhoud, inspectie tijdens de werking en functionele testen 12.1 - Principe De exploitant dient te zorgen voor de opstelling en uitvoering van programma's voor het onderhoud, testen, controleren en inspecteren van de structuren, systemen en componenten die belangrijk zijn voor de nucleaire veiligheid. Deze programma's garanderen dat het betrouwbaarheids- en beschikbaarheidsniveau van alle structuren, systemen en componenten die belangrijk zijn voor de veiligheid in overeenstemming blijven met de verwachtingen van de exploitant en de hypothesen en de doelstellingen van het ontwerp tijdens de ganse levensduur van de installatie. Deze programma's moeten rekening houden met de uitbatingslimieten en -voorwaarden evenals met alle andere reglementaire voorschriften die van toepassing zijn en moeten opnieuw geëvalueerd worden in het licht van de opgedane ervaring.

De programma's moeten periodieke inspecties en testen omvatten van deze structuren, systemen en componenten ten einde te kunnen bepalen of ze aanvaardbaar zijn voor de verdere veilige uitbating van de installatie dan wel of er corrigerende maatregelen nodig zijn. 12.2 - Opstelling en herziening van de programma's De frequentie van het preventief onderhoud, de testen, het toezicht en de inspectie van de specifieke structuren, systemen en componenten moet worden vastgelegd rekening houdend met : (a) het belang voor de nucleaire veiligheid van deze structuren, systemen en componenten;(b) hun intrinsieke betrouwbaarheid;(c) hun geschatte mogelijkheid op degradatie;(d) de bedrijfservaring en/of het resultaat van onderzoek;(e) de aanbevelingen van de fabrikant;(f) de normen die van toepassing zijn. Er moeten regelmatig inspecties tijdens de werking van de nucleaire installaties worden uitgevoerd en de intervallen tussen de inspecties moeten worden gekozen op basis van conservatieve hypothesen en overeenkomstig de regelgeving die van toepassing is, ten einde erop toe te zien dat elke verslechtering van een voor de nucleaire veiligheid belangrijke component gedetecteerd wordt vooraleer deze kan leiden tot een defect of een tekortkoming met gevolgen voor de nucleaire veiligheid.

De gegevens over het onderhoud, de testen, het toezicht en de inspectie tijdens de werking moeten geregistreerd, gearchiveerd en geanalyseerd worden om te kunnen controleren dat de performantie van de uitrustingen conform is met de ontwerphypothesen voor wat betreft de beschikbaarheid en de betrouwbaarheid van het materieel.

Negatieve trends over de prestaties van de uitrustingen en aanhoudende of terugkerende problemen moeten worden geïdentificeerd. De impact op de beschikbaarheid en betrouwbaarheid van het systeem zal geëvalueerd worden en de grondoorzaken geïdentificeerd.

De informatie die d.m.v. de onderhouds- en inspectieprogramma's verkregen wordt, moet gebruikt worden om deze programma's te evalueren en te verbeteren. De voorstellen tot wijziging van deze programma's moeten geëvalueerd worden in het licht van hun gevolgen voor de beschikbaarheid en de betrouwbaarheid van de systemen, van hun impact op de nucleaire veiligheid evenals op hun conformiteit met de vereisten die van toepassing zijn.

De globale impact van een onderhoudsplan op de nucleaire veiligheid van de installatie zal geëvalueerd worden. 12.3 - Implementatie De voor de nucleaire veiligheid belangrijke structuren, systemen en componenten moeten ontworpen worden om gedurende hun ganse levensduur, voor wat betreft integriteit en functionele capaciteit, getest, onderhouden, hersteld of gecontroleerd en periodiek geïnspecteerd te kunnen worden zonder een overmatig risico voor de werknemers en zonder een significante vermindering van de beschikbaarheid van het systeem.

Wanneer dergelijke bepalingen niet kunnen worden nageleefd, moeten er - bewezen en goedgekeurde - alternatieve of indirecte methodes beschikbaar zijn en moeten er gepaste veiligheidsvoorzieningen van toepassing zijn om eventuele tekortkomingen te verhelpen.

De exploitant moet procedures opstellen voor de onderhoudstaken, de testen, het toezicht en de inspecties die belangrijk zijn voor de nucleaire veiligheid. Deze procedures moeten worden opgesteld, herzien, gevalideerd, gepubliceerd en gewijzigd conform de managementsysteem.

Het systeem voor de controle van de werkzaamheden moet garanderen dat het materieel van de installatie alleen uit dienst wordt genomen voor onderhoud, testen, toezicht of inspecties met inachtneming van de uitbatingslimieten en -voorwaarden. Het systeem moet ook voorzien dat het materieel na het onderhoud en inspectie niet terug wordt ingezet vooraleer de verificatie van de kwaliteit en de configuratie ervan met bewijsstukken gestaafd werd en de noodzakelijke testen werden uitgevoerd.

De exploitant moet een systeem opzetten voor de planning en de controle van de werkzaamheden zodat de onderhoudsactiviteiten, de testen, het toezicht en de inspecties naar behoren vergund zijn en conform de opgestelde procedures worden uitgevoerd.

Daar waar het relevant is, moeten de aanvaardingscriteria m.b.t. het onderhoud, de testen en de inspectie- en toezichtstaken, evenals de acties die moeten worden ondernomen indien deze aanvaardingscriteria niet worden nageleefd, duidelijk gespecificeerd worden in de procedures.

De herstellingen van structuren, systemen en componenten moeten zo snel als redelijkerwijze mogelijk worden uitgevoerd. Er moeten prioriteiten gesteld worden, vóór alles rekening houdend met het belang voor de nucleaire veiligheid van elk(e) defect(e) structuur, systeem en component.

Na elke abnormale voorval moet de exploitant de veiligheidsfuncties en de functionele integriteit hervalideren van elke component die of van elk systeem dat onder de voorval zou kunnen hebben geleden. De noodzakelijke maatregelen omvatten gepaste activiteiten met betrekking tot inspecties, testen en onderhoud.

Het materieel en de gebruikte inspectiemethodes voor de onderzoeken en testen moeten van goede kwaliteit zijn. Het materieel moet zeer nauwkeurig zijn en over een gepast meetgamma beschikken dat conform is met erkende normen.

Alle componenten en de accessoires van een testuitrusting moeten juist gekalibreerd zijn vooraleer ze gebruikt worden. De ganse uitrusting moet correct geïdentificeerd worden in de kalibratieverslagen en de geldigheid van de ijking moet regelmatig door de exploitant geverifieerd worden overeenkomstig zijn managementsysteem.

Elk procedé voor in service inspectie wordt gekwalificeerd rekening houdende met de te inspecteren zones, de methodes voor niet-destructieve testen, de detectie van defecten, en de vereiste efficiëntie van de inspecties.

Wanneer een indicatie van een defect buiten de aanvaardingscriteria onder de aandacht wordt gebracht op een staal, dan moeten er bijkomende onderzoeken worden uitgevoerd op gelijkaardige stalen die dit zelfde probleem kunnen vertonen. De uitgebreidheid van deze bijkomende onderzoeken moet bepaald worden naargelang de aard van het defect, de mate waarin het de nucleaire veiligheid van de installatie of van de componenten ervan aantast, evenals met de mogelijke gevolgen ervan. Afdeling IV. - Verificatie van de nucleaire veiligheid

Art. 13.Inhoud en bijwerking van het veiligheidsrapport 13.1 - Doelstellingen van het veiligheidsrapport De exploitant stelt een veiligheidsrapport op in het kader van de in het algemeen reglement beschreven vergunningsprocedure. Dit rapport is een belangrijk onderdeel van de basis voor de vergunning van de installatie en de grondslag voor de veilige uitbating ervan.

Het veiligheidsrapport moet voldoende nauwkeurige informatie bevatten over de installatie en haar bedrijfsomstandigheden, zodat de veiligheidsautoriteit de nucleaire veiligheid van de installatie op basis daarvan kan evalueren.

De exploitant garandeert dat de installatie, de activiteiten die er worden uitgevoerd, het materieel, de organisatie, de kwalificatie en de opleiding van het personeel, het kwaliteitsborgingprogramma en de veiligheidssystemen en -voorschriften conform het veiligheidsrapport zijn.

Het veiligheidsrapport moet ook dienst doen als basis voor de exploitant om de effecten van wijzigingen aan de installatie of aan de uitbatingspraktijk op de nucleaire veiligheid te evalueren. 13.2 - Inhoud van het veiligheidsrapport Een technische richtlijn van de veiligheidsautoriteit kan de gedetailleerde inhoud van het veiligheidsrapport preciseren volgens het type van installatie. 13.3 - Bijwerking van het veiligheidsrapport De exploitant stelt een procedure op voor de bijwerking van het veiligheidsrapport. De verantwoordelijkheden voor de herziening van het veiligheidsrapport moeten duidelijk worden toegekend. De bijwerking van het veiligheidsrapport wordt goedgekeurd door de veiligheidsautoriteit.

Art. 14.Periodieke herzieningen 14.1 - Doelstellingen van de periodieke veiligheidsherzieningen Ter aanvulling van in andere kaders uitgevoerde studies van de nucleaire veiligheid, heeft een periodieke herziening tot doel een systematische evaluatie van de nucleaire veiligheid van een installatie door te voeren, en in het bijzonder : - te bevestigen dat de installatie nog minstens even veilig is als oorspronkelijk aanvaard of aanvaard na de vorige periodieke herziening, en aan te tonen dat geen enkele vermindering van de nucleaire veiligheid zonder corrigerende actie is gebleven; - de toestand van de installatie en haar uitbatingsregime vast te stellen met bijzondere aandacht voor de structuren, systemen en componenten die kunnen verslechteren, teneinde elke factor te identificeren en te evalueren die de veilige uitbating van de installatie tot de volgende periodieke herziening of tot het geprogrammeerde einde van de levensduur van de installatie zou kunnen beperken; - het huidige veiligheidsniveau te rechtvaardigen ten aanzien van de huidige normen en praktijken, en verbeteringen van de veiligheid te identificeren en toe te passen waar dit redelijkerwijs mogelijk is.

Voor de evaluatie van de veiligheid worden met name de volgende elementen in aanmerking genomen : - de evoluties van de normen inzake nucleaire veiligheid, de technologie, onderzoek en ontwikkeling evenals de internationale regelgeving; - de nationale en internationale ervaringsfeedback en uitbatingshistoriek; - de veroudering van de installaties; - de aan de installatie aangebrachte wijzigingen die een invloed hebben op de nucleaire veiligheid; - de wijzigingen aan de organisatiestructuur.

De periodieke veiligheidsherziening moet slaan op alle veiligheidsaspecten van een inrichting. In deze context, wordt de inrichting beschouwd als het geheel van de installaties (systemen, structuren en componenten) die door de oprichtings- en exploitatievergunning worden gedekt.

De exploitant draagt de hoofdverantwoordelijkheid voor de periodieke veiligheidsherziening. 14.2 - Methodologie van de herziening De herziening gebruikt een systematische en gedocumenteerde methode die met name rekening houdt met het principe van bescherming in diepte en met de deterministische en probabilistische veiligheidsevaluaties.

De thema's die worden behandeld bij de herziening worden duidelijk vastgelegd en gerechtvaardigd. Deze thema's worden vastgelegd volgens een vaste, up-to-date, systematische en gedocumenteerde methodologie.

De herziening behandelt onder meer de volgende thema's : - ontwerp van de installatie en huidige toestand van de systemen, structuren en componenten, inschatting van hun toestand tot de volgende periodieke herziening; - veiligheidsanalyses en hun gebruik; - ervaringsfeedback tijdens de voorbije periode en veiligheidsperformantie; - organisatie; - personeel en zijn kwalificatie; - noodplan; - radiologische impact op het milieu.

De exploitant stuurt een syntheserapport aan de veiligheidsautoriteit.

Dit syntheserapport omvat : a) Voor elk veiligheidsthema dat wordt beschouwd : i.De identificatie van de verschillen tussen de huidige toestand van de installatie en de huidige regels en praktijken inzake nucleaire veiligheid; ii. De evaluatie en de eventuele rechtvaardiging van de aanvaardbaarheid van deze verschillen. b) Een globale evaluatie van de nucleaire veiligheid waaruit het volgende voortvloeit : i.Een lijst van uit te voeren corrigerende acties en verbeteringen van de veiligheid; ii. De gedetailleerde planning van de uitvoering van deze acties.

Deze evaluatie van de nucleaire veiligheid laat toe om zich uit te spreken over het voortzetten van de uitbating, van de aanvaardbaarheid van de resterende afwijkingen ten opzichte van het veiligheidsreferentiesysteem na implementatie van de corrigerende en verbeteringsacties. De interacties tussen de veiligheidsthema's, de individuele tekortkomingen en de corrigerende en verbeteringsacties, en ook de compenserende maatregelen, worden in overweging genomen bij de globale evaluatie. De globale evaluatie toont aan in welke mate aan de nucleaire veiligheidsvereisten inzake de gelaagde bescherming werd voldaan, in het bijzonder voor de fundamentele veiligheidsfuncties.

De documentatie m.b.t. de periodieke herziening moet door de exploitant worden bewaard volgens de geldende kwaliteitsborgingprocedures. Deze documentatie bevat de laatste aanvaarde versies van de documenten en informatie over de lessen die uit de herziening worden getrokken.

Art. 15.Wijzigingen 15.1 - Inleiding Ongeacht de reden van een wijziging, moet er aandacht worden besteed aan haar impact op de nucleaire veiligheid zodanig dat minstens hetzelfde veiligheidsniveau als vóór de implementatie wordt gegarandeerd.

De volgende veranderingen moeten worden beschouwd als wijzigingen : - veranderingen aan de installatie : verandering van structuren, systemen en componenten die belangrijk zijn voor de nucleaire veiligheid; - vervanging van een component van de installatie wanneer deze component niet wordt vervangen door een identieke reservecomponent of door een component waarvan een vorige veiligheidsanalyse het equivalente karakter heeft aangetoond; - verandering van een proces-software die een impact heeft op de nucleaire veiligheid; - verandering van de uitbatingslimieten en -voorwaarden; - wijziging van de in het veiligheidsrapport beschreven organisatiestructuur van de exploitant.

De exploitant dient een duidelijk en nauwkeurig managementsysteem van de wijzigingen in te voeren, als onderdeel van een geïntegreerd managementsysteem, om er zich van te vergewissen dat alle wijzigingen op een gepaste manier zijn ontworpen, gecontroleerd, geverifieerd en geïmplementeerd en of alle veiligheidsvereisten worden gerespecteerd.

Voor de wijzigingen die een significante impact hebben op de nucleaire veiligheid volgens het klasseringsprincipe waarvan sprake in het volgende lid, moet hun beheer minstens de volgende elementen behandelen : - reden en rechtvaardiging van de wijziging; - haalbaarheidsstudie en veiligheidsanalyse van de wijziging; - ontwerp van de wijziging en, indien nodig, een nazicht door een onafhankelijke instantie en/of de goedkeuring door de veiligheidsautoriteiten; - constructie, installeren, testen en opleveren van de wijziging; - aanpassing van de documentatie en van het veiligheidsrapport; - opleiding van de operatoren en van het betrokken personeel.

Het beheer van de wijzigingen moet de gepaste criteria voorzien en beschrijven om de wijzigingen te klasseren en trapsgewijze te behandelen naargelang hun impact op de nucleaire veiligheid. 15.2 - Verantwoordelijkheden De exploitant blijft te allen tijde verantwoordelijk voor de impact van de wijzigingen op de nucleaire veiligheid en voor de aangifte ervan aan de veiligheidsautoriteiten met het oog op haar eventuele evaluatie en goedkeuring. 15.3 - Veiligheidsstudie van de wijziging Vóór elke wijziging moet een veiligheidsevaluatie worden uitgevoerd waarin alle potentiële gevolgen voor de nucleaire veiligheid worden bepaald. Het resultaat van deze evaluatie moet de toepassing mogelijk maken van het klasseringsprincipe bedoeld in het laatste lid van artikel 15.1.

Er moet een grondige en gedetailleerde analyse worden uitgevoerd. De reikwijdte en detailgraad van deze analyse worden bepaald door de resultaten van de veiligheidsevaluatie. Alleen als de eerste veiligheidsevaluatie aantoont dat de wijziging geen significante impact heeft op de veiligheid kan afgezien worden van de grondige analyse van de nucleaire veiligheid.

De grondige veiligheidsanalyse moet aantonen dat alle aspecten van de nucleaire veiligheid werden beschouwd. De veiligheidsstudies die eruit voortvloeien, moeten voldoen aan alle technische vereisten en aan de veiligheidsvoorschriften.

De veiligheidsevaluaties en -analyses van de wijziging moeten worden uitgevoerd door ter zake gekwalificeerd personeel.

Een intern of extern, door de exploitant georganiseerd, onafhankelijk nazicht van de wijziging (reikwijdte, impact op de nucleaire veiligheid, gevolgen van de wijziging; incl. de rechtvaardigende studies) moet worden uitgevoerd door personen die voldoende expertise hebben en niet rechtstreeks betrokken zijn bij het ontwerp of de uitvoering van de wijziging. 15.4 - Uitvoering van de wijziging De wijziging, incl. de nodige testen, moet worden uitgevoerd volgens de vastgestelde werk-, kwaliteits- en testprocedures.

De gevolgen van de wijziging op de procedures of de opleiding (incl. opleiding op simulator in voorkomend geval) moeten worden onderzocht en de nodige bijwerkingen moeten worden doorgevoerd.

Het personeel op wiens activiteiten een wijziging van de organisatie of van de installatie een impact heeft, moet er een voldoende kennis van hebben om zijn activiteiten verder uit te voeren.

Voordat een wijziging actief kan worden, moeten de documenten nodig voor de veilige uitbating aangepast zijn. 15.5 - Tijdelijke wijzigingen De tijdelijke wijzigingen zijn wijzigingen die worden aangebracht voor beperkte duur die voorafgaandelijk wordt vastgesteld.

Voor de tijdelijke wijzigingen moet een equivalent proces worden gevolgd als voor de permanente wijzigingen.

De tijdelijke wijzigingen moeten steeds op elke plaats waar ze van toepassing zijn en op elk relevant controlepunt duidelijk worden geïdentificeerd (elk belangrijk controlepunt van het gewijzigde systeem en elk administratief aspect betreffende het systeem dat het voorwerp heeft uitgemaakt van een tijdelijke wijziging). Het betrokken personeel moet duidelijk geïnformeerd worden over de tijdelijke wijzigingen en hun impact op de werking van de installatie.

Het aantal gelijktijdige tijdelijke wijzigingen moet tot een minimum worden beperkt De exploitant moet de doorgevoerde tijdelijke wijzigingen regelmatig evalueren om na te gaan of ze nog nodig zijn en of de procedures, instructies, plannen, enz. betreffende deze tijdelijke wijziging nog geldig zijn. Afdeling V. - Voorbereiding op een noodsituatie

Art. 16.Intern noodplan 16.1 - Doelstelling De exploitant moet schikkingen voorzien en invoeren om een doeltreffend antwoord te bieden op voorvallen die beschermingsmaatregelen ter plaatse vergen, teneinde : (a) elke noodsituatie die zich op zijn site voordoet onder controle te krijgen, incl.de situaties die een combinatie van niet- niet-radiologische en radiologische risico's inhouden; (b) de uitbreiding van een noodsituatie te voorkomen of de gevolgen ervan ter plaatse te milderen;en (c) samen te werken met de externe organisaties om de nadelige gevolgen voor het milieu, de gezondheid van de werknemers en van de bevolking te voorkomen of te milderen. 16.2 - Voorbereiding en intern noodplan Onverminderd de artikelen 22 tot 25 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk moet de exploitant een intern noodplan voorbereiden en een gepaste organisatie opzetten waarbij de autoriteit en de verantwoordelijkheden duidelijk worden toegekend; hij dient ook schikkingen te voorzien voor de coördinatie van de activiteiten op de site en de samenwerking met de externe organisaties tijdens alle fases van een noodsituatie. Dit intern noodplan identificeert de personen die de toelating hebben om de maatregelen te treffen die in het interne noodplan bepaald zijn, laat toe om functies en verantwoordelijkheden toe te wijzen, en kent de taken van de verschillende verantwoordelijken en interventieploeg(en) toe.

Overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 17 oktober 2003 tot vaststelling van het nucleair en radiologisch noodplan voor het Belgisch grondgebied dient de exploitant alle bewarende maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om de veiligheid te verzekeren van de personen en goederen op de site en buiten de installatie die door het ongeval getroffen werd. De exploitant waakt er ook over dat het ongeval in te perken en de installatie zo snel mogelijk terug in een veilige toestand gebracht wordt. Op radiologisch gebied omvat deze bescherming maatregelen inzake groepering, evacuatie, ontsmetting de overbrenging naar gespecialiseerde ziekenhuizen alsook de maatregelen van medische aard die genoodzaakt zijn door de situatie.

Het intern noodplan moet worden opgesteld op basis van een analyse van de redelijkerwijs voorspelbare voorvallen en situaties die de toepassing van beschermingsacties op of buiten de site kunnen vergen.

De structuur van het intern noodplan is evolutief en voldoende soepel om zich aan te passen aan de reële behoeften die door de noodsituatie vereist worden. Dit plan moet zich ook kunnen aanpassen aan een zware ongevalsituatie, zelfs als die onwaarschijnlijk blijkt.

De exploitant neemt maatregelen om te verzekeren dat : (a) de noodsituaties snel kunnen worden gedetecteerd en geclassificeerd;(b) de alarmering op de site gebeurt, het interventiepersoneel snel gemobiliseerd wordt en de externe hulpdiensten begeleid worden;(c) alle personen die op de site aanwezig zijn, incl.het interventiepersoneel, veilig zijn; (d) er gecommuniceerd wordt met de overheid en het publiek over de toestand op de site;de communicatie omvat de snelle melding en alle informatie die daarna nodig is, (e) de situatie vanuit technisch en radiologisch oogpunt (op en rond de site) wordt geëvalueerd;(f) de radioactieve lozingen worden geëvalueerd;(g) de eerste hulp wordt geboden en een beperkt aantal slachtoffers ter plaatse wordt behandeld;(h) de installaties gecontroleerd, hersteld of terug in een veilige toestand gebracht worden. 16.3 - Organisatie De exploitant moet op de site permanent beschikken over personeel met voldoende autoriteit en verantwoordelijkheden om onmiddellijk alle gepaste dringende maatregelen te kunnen nemen op de site.

Er moet permanent een voldoende aantal gekwalificeerde personeelsleden beschikbaar zijn opdat de vereiste posten snel kunnen worden ingenomen na de afkondiging en melding van een noodsituatie.

Er moeten voorzieningen bestaan om snel de steun te verkrijgen van ploegen die voorbereid zijn om tussen te komen en de gevolgen van een noodsituatie te milderen.

Er moeten voorzieningen bestaan om het alarm zo snel mogelijk te kunnen doorsturen naar de bevoegde overheden en de externe interventiediensten. 16.4 - Infrastructuur Er moet gepaste noodinfrastructuur worden voorzien om te reageren op de voorvallen, zoals voorzien in artikel 16.2, vierde lid.

Deze noodinfrastructuur moet behoorlijk gesitueerd en/of beschermd zijn om de blootstelling van de leden van de aanwezige ploegen te kunnen beheersen. Er moeten gepaste maatregelen worden getroffen om de personen die deze noodinfrastructuur bemannen voldoende lang te beschermen tegen de risico's als gevolg van ongevallen. Dit houdt in dat de noodinfrastructuur ver genoeg verwijderd is van de plaatsen die beschadigd of aan straling blootgesteld kunnen worden. Indien nodig kunnen maatregelen op het vlak van airconditioning en doorlopende controle van de achtergrondstraling vereist zijn.

Deze noodinfrastructuren voorvatten één of meerdere coördinatiecentra andere dan de controlezaal, voor het beheer van de crisis op de site.

Men dient er informatie te kunnen verkrijgen over de belangrijke parameters van de installatie en over de radiologische toestand op de site en in de onmiddellijke omgeving ervan.

De instrumenten, de gereedschappen, het materieel, de documentatie en de communicatiesystemen die in noodsituaties moeten worden gebruikt, moeten beschikbaar worden gehouden in zodanige omstandigheden dat ze niet kunnen worden beschadigd of ontoegankelijk kunnen worden gemaakt door de gepostuleerde ongevallen. Ze moeten voldoende vaak getest worden om hun goede werking te controleren. 16.5 - Opleiding, training en oefeningen Alle personeelsleden en andere personen die op de site aanwezig zijn, moeten op de hoogte worden gebracht van de maatregelen om hen te verwittigen van een noodsituatie en van de acties die ze moeten ondernemen bij een dergelijke verwittiging.

Er moeten voorzieningen bestaan om de vereiste kennis, bekwaamheden en capaciteiten te identificeren van het personeel die nodig zijn om de interventiefuncties te vervullen.

Er moeten voorzieningen bestaan om er zich van te vergewissen dat het personeel dat bij het intern noodplan betrokken is, zijn plichten qua opleiding vervult zodat het de toevertrouwde interventiefuncties kan uitoefenen. Als aanvulling op de initiële opleiding moeten regelmatige bijscholingen voorzien worden.

Het intern noodplan moet het voorwerp uitmaken van oefeningen, met een frequentie van minstens een per jaar. Sommige van deze oefeningen worden geïntegreerd en worden uitgevoerd met de medewerking van zo veel mogelijk betrokken externe instanties.

De interne noodplanoefeningen moeten systematisch worden geëvalueerd.

De schikkingen om voorbereid te zijn op de noodsituatie en het noodplan moeten worden herzien en bijgewerkt in het licht van de opgedane ervaring.

Art. 17.Beveiliging tegen brand van interne oorsprong 17.1 - Doelstellingen van de beveiliging tegen brand van interne oorsprong Er moet, voor elke plaats waar een brand de voor de nucleaire veiligheid belangrijke uitrustingen kan aantasten of waar zich radioactieve materialen bevinden, een brandbestrijdingsstrategie worden ontwikkeld die up-to-date wordt gehouden en het voorwerp uitmaakt van een opleidingsprogramma. 17.2 - Basisprincipes bij het ontwerp De voor de nucleaire veiligheid belangrijke structuren, systemen en componenten moeten zodanig worden ontworpen en geplaatst dat de kans op en de gevolgen van brand tot een minimum worden beperkt.

De voor de nucleaire veiligheid belangrijke structuren, systemen en componenten moeten worden opgesteld in gebouwen met een gepaste brandbestendigheid die zijn onderverdeeld in compartimenten, zoals wordt gerechtvaardigd door de analyse van het brandrisico.

De gebouwen waarin zich uitrustingen bevinden die belangrijk zijn voor de nucleaire veiligheid, worden onderverdeeld in compartimenten die de thermische belastingen van de voor de nucleaire veiligheid belangrijke uitrustingen scheiden en de redundante systemen doeltreffend van elkaar afzonderen. Als compartimentering niet mogelijk is, moet de bescherming verzekerd worden door een door de analyse van het brandrisico gerechtvaardigd geheel van actieve en passieve beschermingsmiddelen.

Voor gebouwen waarin zich radioactieve materialen bevinden die in geval van brand kunnen vrijkomen, moeten bij het ontwerp gepaste maatregelen worden getroffen om dit eventuele vrijkomen tot een minimum te beperken.

Er moeten veilige toegangs- en evacuatiewegen beschikbaar zijn voor het interventie- en het uitbatingspersoneel. 17.3 - Analyse van het brandrisico Voor elke installatie moet een deterministische analyse van het brandrisico worden uitgevoerd om aan te tonen dat : - de doelstellingen inzake brandbeveiliging volgens de voornoemde principes worden nagekomen; - de brandbeveiligingsmiddelen op gepaste wijze zijn ontworpen; - alle noodzakelijke administratieve bepalingen correct werden geïdentificeerd.

De analyse van het brandrisico moet tijdens de hele levensduur van de installatie worden geactualiseerd.

De deterministische analyse van het brandrisico behandelt minstens : - voor de normale bedrijfstoestanden en stilstanden van de installatie, het ontstaan en de verspreiding van brand op alle plaatsen waar zich tijdelijk of permanent brandbaar materiaal kan bevinden; - het rekening houden met geloofwaardige combinaties van brand en vooronderstelde initiatorgebeurtenissen die zich onafhankelijk van een brand kunnen voordoen.

De analyse van het brandrisico toont aan hoe er rekening werd gehouden met de mogelijke gevolgen van een brand en van de werking van de blusmiddelen. 17.4 - Brandbeveiligingssystemen Elk compartiment moet worden uitgerust met gepaste branddetectie- en alarmsystemen. Het branddetectiesysteem moet het alarm doorsturen naar het personeel van de controlezaal door middel van geluids- en visuele signalen. Het moet de precieze locatie (in het compartiment of de brandcel) van het voorval kunnen aangeven. De detectie- en alarmsystemen moeten ook via een ononderbreekbare noodvoeding kunnen functioneren zodat ze blijven werken wanneer de gewone stroomvoorziening uitvalt. Ze moeten worden uitgerust met voldoende brandbestendige elektrische kabels.

Er moeten vaste en/of mobiele, handmatige en/of automatische blussystemen worden geïnstalleerd. Die moeten zodanig ontworpen en geïnstalleerd zijn dat noch hun werking in geval van brand, hun ontijdige werking of hun onopzettelijk opstarten het vermogen van de structuren, systemen en componenten om hun veiligheidsfuncties uit te oefenen in het gedrang brengt.

De ventilatiesystemen moeten zodanig ontworpen zijn dat de compartimentering doeltreffend haar scheidingsdoel kan realiseren in geval van brand.

De delen van ventilatiesystemen van een compartiment (verbindingskokers, verzameling van ventilatoren, filters) die zich buiten dit compartiment bevinden, moeten dezelfde brandbestendigheid hebben als het compartiment of moeten ervan kunnen worden geïsoleerd door voldoende brandbestendige brandkleppen.

In samenhang met de risicoanalyse moeten maatregelen worden genomen om te vermijden dat de verspreiding van bijtende rook als gevolg van een brand het vermogen van de voor de nucleaire veiligheid belangrijke structuren, systemen en componenten om hun veiligheidsfuncties uit te oefenen in het gedrang brengt. 17.5 - Administratieve controles en onderhoud Er moeten procedures worden opgesteld om te garanderen dat de hoeveelheid brandbaar materiaal (het brandlast) en het aantal ontstekingsbronnen worden gecontroleerd en tot een minimum worden beperkt in de zones die voor de nucleaire veiligheid belangrijke uitrustingen bevatten en in de aangrenzende zones waar een brand een risico kan inhouden dat voor de nucleaire veiligheid belangrijke uitrustingen worden blootgesteld aan brand.

Om de doeltreffendheid van de brandbeveiligingsmaatregelen te garanderen tijdens de hele operationele levensduur van de installatie, moeten er inspectie-, onderhouds- en testprocedures worden opgesteld en uitgevoerd. Zij moeten de integriteit van de barrières verifiëren en de beschikbaarheid controleren van de geïnstalleerde middelen om de brand te detecteren, te blussen en de gevolgen ervan te beperken. 17.6 - Organisatie van de brandbestrijding Wanneer de brandbestrijdingscapaciteit steunt op personeel van buiten de site, moet er een gepaste coördinatie zijn tussen het personeel van de inrichting en de externe interventiegroep om te garanderen dat deze laatste op de hoogte is van de risico's van de inrichting.

Er moeten ten minste jaarlijks brandbestrijdingsoefeningen plaatsvinden, met het extern personeel wanneer de brandbestrijdingscapaciteit er op berust De organisatie van de brandweerploeg die samengesteld is uit personeel van de site dat nodig is voor de tussenkomst bij brandbestrijding, zijn personeelsbezetting, zijn uitrusting en opleiding moeten gedocumenteerd worden en hun geschiktheid moet worden bevestigd door een ter zake bevoegde persoon. HOOFDSTUK 3. - Specifieke veiligheidsvoorschriften voor de vermogensreactoren Afdeling I. - Beheer van de nucleaire veiligheid

Art. 18.Managementsysteem Er moet een organisatorische entiteit met de verantwoordelijkheid om onafhankelijke evaluaties uit te voeren, worden opgericht en met de overeenstemmende autoriteit worden bekleed.

Art. 19.Opleiding en machtiging van het personeel De operatoren van de controlezaal van de nucleaire eenheden moeten een opleiding volgen op een representatieve simulator, onder meer om een praktische kennis te verwerven op het gebied van het gebruik van de procedures in normaal bedrijf en in ongevalsomstandigheden. De simulator moet uitgerust zijn met programma's die de normale werking, de voorziene uitbatingsincidenten en een aangepast gamma van ongevalsomstandigheden simuleren.

De operatoren van de controlezaal moeten een basisopleiding en een jaarlijkse bijscholing volgen op zo een simulator. De jaarlijkse bijscholing op deze simulator duurt minstens vijf dagen.

De jaarlijkse bijscholing van de operatoren van de controlezaal handelt onder meer over de volgende onderwerpen : - de besturing van de centrale, zowel in normale bedrijfssituaties als bij voorziene bedrijfsincidenten en bij geselecteerde ongevallen; - het werken in een ploegenstelsel; - de uitwisseling van bedrijfservaringen en wijzigingen van de installaties en procedures.

Het onderhouds- en technisch ondersteunend personeel, inclusief dat van de onderaannemers, moet een praktische opleiding volgen (indien mogelijk op maquettes of reële componenten in opleidingsinstallaties of laboratoria) om vertrouwd te geraken met de specifieke veiligheidsvereisten van taken die niet kunnen worden geoefend op de geïnstalleerde uitrustingen.

De operatoren van de controlezaal die belast zijn met de besturing en de toestandswijzigingen van de centrale, moeten over een bevoegdheidsverklaring beschikken die voor een bepaalde termijn geldig is. Bij de evaluatie van de deskundigheid en geschiktheid van de personen worden gedocumenteerde criteria gebruikt voor het verkrijgen van een vergunning. De exploitant moet procedures opstellen voor het verkrijgen van deze vergunning en voor de vernieuwing ervan wanneer de geldigheidstermijn verstreken is. Afdeling II. - Ontwerp

Art. 20 . Ontwerpbasis van de bestaande reactoren 20.1 - Veiligheidsstrategie In toepassing van het algemene concept van gelaagde bescherming moet het ontwerp verscheidene fysieke barrières voorzien om het ongecontroleerd vrijkomen van radioactieve materialen in het milieu tegen te gaan, evenals een gepaste bescherming van deze barrières.

Met het oog op het algemene concept van gelaagde bescherming moet de reactor zodanig worden ontworpen dat in de mate van het mogelijke wordt verhinderd dat : (a) de integriteit van de fysieke barrières in gevaar gebracht wordt;(b) een barrière bezwijkt wanneer ze belast wordt;(c) het falen van een barrière het falen van een andere barrière veroorzaakt. 20.2 - Veiligheidsfuncties De hierna volgende fundamentele veiligheidsfuncties moeten vervuld worden bij normale bedrijfsomstandigheden, tijdens voorziene bedrijfsincidenten en na een ontwerpongeval : (a) beheersing van de reactiviteit;(b) warmteafvoer uit de kern;en (c) insluiting van de radioactieve stoffen. 20.3 - Ontwerpbasis-voorvallen Bij het ontwerp van de centrale moeten voorvallen van interne oorsprong in aanmerking worden genomen. Zij omvatten voorvallen zoals : - het falen van uitrustingen, - de ongevallen met verlies van koelmiddel (LOCA), - menselijke fouten, - andere risico's zoals brand, explosie, overstroming met interne oorzaak, evenals de voorvallen die er uit voortvloeien.

De lijst met voorvallen van interne oorsprong wordt aangepast aan het type centrale en goedgekeurd door de veiligheidsautoriteit.

Van de voorvallen van externe oorsprong waarmee rekening moet worden gehouden, maken minstens de voor de site karakteristieke voorvallen van natuurlijke oorsprong deel uit, zoals : - de windbelasting, - extreme luchttemperaturen, - extreme temperaturen van het koelwater en het risico op ijsvorming, - extreme regen- en sneeuwval, - externe overstromingen, - aardschokken, evenals de voorvallen die voortvloeien uit menselijke activiteiten, zoals : - het neerstorten van vliegtuigen, - de risico's verbonden met het vervoer en de industriële activiteiten in de buurt en die op een plausibele manier brand, explosies en andere bedreigingen kunnen veroorzaken die de veiligheid van de nucleaire installaties in het gedrang kunnen brengen. 20.4 - Combinatie van voorvallen Geloofwaardige combinaties van onafhankelijke toevallige voorvallen die voorziene werkingsincidenten of ongevallen zouden kunnen veroorzaken, moeten worden geïdentificeerd en in aanmerking worden genomen bij het ontwerp. Voor de selectie van de in aanmerking te nemen combinaties van voorvallen kan een beroep worden gedaan op het oordeel van een deskundige en kan gebruik gemaakt worden van probabilistische methodes. 20.5 - Bepaling en toepassing van technische aanvaardingscriteria De verschillende toestanden van de centrale en de ermee overeenstemmende vooronderstelde initiatorgebeurtenissen moeten worden bepaald en op basis van hun waarschijnlijkheid van voorkomen worden ondergebracht in een beperkt aantal categorieën. Voor elke categorie moeten aanvaardingscriteria worden bepaald, rekening houdend met de vereiste dat frequente voorvallen slechts beperkte of geen radiologische gevolgen mogen hebben en de voorvallen die ernstige gevolgen kunnen veroorzaken slechts een zeer lage waarschijnlijkheid van voorkomen mogen hebben.

Er moeten criteria voor de bescherming van de integriteit van de brandstof (maximumtemperatuur, kritieke warmteflux, ...) worden gespecificeerd. Bovendien moet voor elk ontwerpongeval ook een criterium voor maximale beschadiging van de brandstof worden gespecificeerd.

Er moeten criteria voor de bescherming van de integriteit van de primaire kring worden gespecificeerd, met name de maximumdruk en -temperatuur en de toelaatbare thermohydraulische overgangsverschijnselen.

Gelijkaardige criteria moeten worden gespecificeerd voor de secundaire kring wanneer dit van toepassing is.

Ook moeten criteria zoals maximumtemperaturen, -druk en -lekgraad worden gespecificeerd voor de bescherming van de integriteit van het omhulsel. 20.6 - Bewijs van conservatisme en van redelijke marges In het kader van de veiligheidsdemonstraties moeten de begin- en randvoorwaarden met conservatisme worden bepaald. Bij de analyse van de vooronderstelde initiatorgebeurtenissen moet rekening worden gehouden met de meest penaliserende enkelvoudige faling - en de falingen die er uit voortvloeien - die zich kan voordoen in om het even welke component van een veiligheidssysteem dat aan de voorval het hoofd moet bieden op het meest ongunstige moment en in de meest ongunstige configuratie. Het is echter niet vereist om uit te gaan van het falen van een passieve component voor zover werd aangetoond dat een falen van deze component zeer onwaarschijnlijk is en zijn functie niet in het gedrang wordt gebracht door de vooronderstelde initiatorgebeurtenis.

Enkel de veiligheidssystemen worden in aanmerking genomen om een veiligheidsfunctie te garanderen. De systemen die niet gebonden zijn met de nucleaire veiligheid worden in beschouwing genomen voor zover hun werking de gevolgen van de initiatorgebeurtenis verergeren.

Bij de evaluatie van de ontwerpongevallen wordt, op verzwarende wijze, beschouwd dat de meest antireactieve regelbundel buiten de kern geblokkeerd blijft.

De veiligheidssystemen worden verondersteld te functioneren op hun meest penaliserende prestatieniveau ten aanzien van de initiatorgebeurtenis.

Elke faling die het gevolg is van een vooronderstelde initiatorgebeurtenis moet worden beschouwd als een deel van de oorspronkelijke vooronderstelde initiatorgebeurtenis.

De impact van de onzekerheden die de resultaten in bepaalde omstandigheden significant kunnen beïnvloeden, moet bij de analyse van de ontwerpongevallen worden onderzocht. 20.7 - Ontwerp van de veiligheidsfuncties 20.7.1 - Algemeen De veiligheidsfuncties moeten worden geactiveerd en uitgevoerd met passieve middelen of geautomatiseerde systemen, zodanig dat het optreden van een operator gedurende 30 minuten na de initiatorgebeurtenis niet vereist is. Elke interventie van een operator die door het ontwerp binnen de 30 minuten na de initiatorgebeurtenis vereist is, moet worden gerechtvaardigd en ondersteund door procedures die op een simulator werden ingeoefend. 20.7.2 - Uitschakelfuncties van de reactor Er moeten middelen worden voorzien om de reactor te kunnen uitschakelen en uitgeschakeld te houden. Deze middelen voor het uitschakelen van de reactor moeten minstens twee gediversifieerde systemen omvatten.

Minstens een van de twee systemen moet op zich in staat zijn om de reactor snel vanuit de verschillende bedrijfsomstandigheden en ontwerpongevalsomstandigheden naar een onderkritische, met gepaste marge, toestand te brengen, rekening houdend met een enkelvoudige faling. 20.7.3 - Functies voor de afvoer van de restwarmte Er moeten middelen worden voorzien voor de afvoer van de restwarmte in de kern bij stilstand, tijdens en na de voorziene bedrijfsincidenten of bij ongevalsomstandigheden, rekening houdend met een enkelvoudige faling en een verlies van externe stroomvoorziening. 20.7.4 - Insluitingsfuncties Er moet een zodanige insluiting worden voorzien dat een eventuele uitstoot van radioactieve materialen in het milieu bij een ontwerpongeval onder de voorgeschreven limieten blijft. Dit systeem kan, volgens de ontwerpvoorschriften, omvatten : a) lekdichte structuren die de primaire kring insluiten;b) ermee verbonden systemen voor de beheersing van de druk en de temperaturen;c) systemen voor het isoleren, het beheer en de retentie of verwijdering van splijtingsproducten, waterstof, zuurstof en andere stoffen die in de atmosfeer binnen het omhulsel zouden kunnen terechtkomen. Elke leiding verbonden met de primaire kring die doorheen het omhulsel loopt of rechtstreeks in verbinding staat met de atmosfeer binnen het omhulsel, moet automatisch en op betrouwbare wijze kunnen worden geïsoleerd wanneer er zich een ontwerpongeval voordoet waarbij de dichtheid van het omhulsel van essentieel belang is om te verhinderen dat de radioactieve lozingen in het milieu de voorgeschreven limieten overschrijdt. Deze leidingen moeten uitgerust zijn met minstens twee geschikte isolatiesystemen in serie en elk systeem moet betrouwbaar en onafhankelijk kunnen functioneren. De isolatiesystemen moeten zich zo dicht mogelijk bij het omhulsel bevinden.

Elke leiding die door het omhulsel loopt en die niet verbonden is met de primaire kring en niet rechtstreeks in verbinding staat met de atmosfeer binnen het omhulsel, moet worden uitgerust met minstens één geschikt isolatiesysteem. Deze uitrusting moet zich buiten het omhulsel bevinden, maar wel zo dicht mogelijk erbij. 20.8 - Instrumentatie en controlesystemen 20.8.1 - Algemeen Instrumentatie moet het mogelijk maken om de belangrijkste parameters te meten die een invloed kunnen hebben op het splijtingsproces, de integriteit van de reactorkern, de koelsystemen van de reactor en het omhulsel. Deze instrumentatie moet de nodige informatie leveren over de centrale zodat ze op een betrouwbare en veilige manier kan worden uitgebaat. De metingen van alle afgeleide parameters die belangrijk zijn voor de nucleaire veiligheid moeten automatisch worden geregistreerd.

De instrumentatie moet toelaten om de parameters die verbonden zijn met de verschillende toestanden van de centrale op gepaste wijze te meten. Daartoe moet ze ontworpen en gekwalificeerd zijn voor de bedrijfsvoorwaarden die met deze toestanden overeenstemmen. 20.8.2 - Controlezaal Er moet een controlezaal worden voorzien van waaruit de centrale in al haar werkingsgebieden op een veilige manier kan worden bestuurd en van waaruit maatregelen kunnen worden genomen om de centrale in een veilige toestand te houden of terug te brengen na voorziene werkingsincidenten en ontwerpongevallen.

Er moeten systemen worden voorzien om visuele en eventueel ook geluidsindicaties te geven wanneer de bedrijfsomstandigheden en de exploitatieprocessen afwijken van de normale en de nucleaire veiligheid in het gedrang zouden kunnen brengen. Bij het ontwerp van de controlezaal moeten de ergonomische principes in acht worden genomen. Bovendien moet gepaste informatie de operator toelaten om toezicht te houden op de gevolgen van de automatische acties.

Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de identificatie van de gebeurtenissen die hun oorsprong binnen of buiten de controlezaal hebben en het verdere gebruik ervan rechtstreeks kunnen bedreigen. Bij het ontwerp moeten redelijke maatregelen worden voorzien om de gevolgen van deze voorvallen tot een minimum te beperken.

Er moet een toereikend instrumentatie- en controlesysteem beschikbaar zijn, bij voorkeur op één plaats (noodcontrolezaal), die fysiek en elektrisch gescheiden is van de controlezaal, zodat de reactor kan worden uitgeschakeld en uitgeschakeld blijven, de restwarmte kan worden afgevoerd en de essentiële variabelen van de centrale in het oog kunnen worden gehouden wanneer het niet mogelijk zou zijn om deze essentiële veiligheidsfuncties te garanderen vanuit de controlezaal. 20.8.3 - Beschermingssysteem Het beschermingssysteem moet zodanig ontworpen zijn dat het een functionele betrouwbaarheid biedt die in verhouding staat tot de veiligheidsfunctie(s) die moet(en) vervuld worden. De redundantie en onafhankelijkheid die bij het ontwerp van het beschermingssysteem worden voorzien, moeten voldoende zijn om er minstens voor te zorgen dat : (1) geen enkele enkelvoudige faling het verlies van de beschermingsfunctie veroorzaakt;en (2) de uitschakeling van om het even welke component of leiding niet het verlies van de minimaal vereiste redundantie veroorzaakt. Het beschermingssysteem moet zodanig ontworpen zijn dat zijn werking kan worden getest terwijl de centrale in werking is. Het ontwerp moet het mogelijk maken dat alle aspecten van een functionaliteit kunnen worden getest terwijl de centrale in werking is, van de sensor tot het ingangssignaal in de laatste schakelaar. Uitzonderingen moeten worden gerechtvaardigd.

Het ontwerp moet van dien aard zijn dat de kans dat door een actie van de operator het beschermingssysteem bij normale uitbating en bij voorziene werkingsincidenten buiten gebruik gesteld wordt, zo veel mogelijk wordt beperkt, maar het mag niet verhinderen dat de operatoren de corrigerende acties uitvoeren die nodig zijn bij het beheer van ontwerpongevallen.

De informaticasystemen die in het beschermingssysteem worden gebruikt, moeten, bij hun ingebruikname, voldoen aan de volgende bepalingen : (1) de hardware en de software moeten van de best mogelijke kwaliteit zijn en overeenstemmen met de best beschikbare praktijken;(2) het hele ontwikkelingsproces, inclusief de controle, de testen en de invoering van wijzigingen aan het ontwerp, moet systematisch worden opgetekend in documenten zodat het kan worden geauditeerd;(3) om te bevestigen dat men kan vertrouwen op de betrouwbaarheid van de informaticasystemen, worden deze geëvalueerd door specialisten die onafhankelijk zijn van de ontwerpers en de leveranciers;en (4) wanneer de vereiste integriteit van het systeem niet met een voldoende graad van vertrouwen kan worden aangetoond, moet een diversifiëring worden voorzien van de middelen zodat de beschermingsfuncties kunnen verzekerd worden. 20.8.4 - Noodvoeding De voor de nucleaire veiligheid belangrijke systemen en componenten moeten kunnen gevoed worden door een elektrische noodvoeding. Deze noodvoeding moet de nodige energie kunnen leveren in alle bedrijfsomstandigheden of bij een ontwerpongeval, en in de hypothese van een enkelvoudige faling en een gelijktijdig verlies van de externe stroomvoorziening. 20.9 - Nazicht van de ontwerpbasis De ontwerpbasis van de centrale worden regelmatig nagekeken en telkens wanneer dit nuttig is als gevolg van ervaringsfeedback of nieuwe informatie die significant is voor de nucleaire veiligheid. De periodieke veiligheidsherzieningen vullen deze activiteit aan. Er worden deterministische en probabilistische methodes gebruikt om de behoeften aan en de opportuniteiten voor de verbetering van de nucleaire veiligheid te identificeren. De wijzigingen en praktische verbeteringsmaatregelen worden toegepast daar waar ze redelijkerwijze uitvoerbaar zijn.

Art. 21 . Uitbreiding van het ontwerp van de reactoren 21.1 - Doelstelling Bij de analyse van de uitbreiding van het ontwerp moet de performantie van de centrale worden onderzocht in ongevalsituaties waarmee geen rekening werd gehouden bij het ontwerp (buiten ontwerp), inclusief een selectie van zware ongevallen. Deze voorvallen worden onderzocht om de voor mens en milieu schadelijke radioactieve uitstoot zoveel als redelijkerwijze mogelijk te beperken, zelfs bij voorvallen waarvan de kans dat ze zich voordoen zeer klein is.

De volgende begrippen worden gebruikt : - Ontwerpongeval (Design Basis Accident) : ongevalsituaties waarmee rekening wordt gehouden bij het ontwerp van de kerncentrale en waarin de schade aan de brandstof en de uitstoot van radioactieve materialen de vergunde limieten niet overschrijden. - Buiten-ontwerpongeval (Beyond Design Basis Accident) : ongevalsituaties die ernstiger zijn dan deze van de ontwerpongevallen. - Ernstige ongeval (Severe Accident) : ongevalsituaties buiten ontwerp waarbij de kern van de reactor wordt beschadigd. 21.2 - Selectie en analyse van buiten-ontwerpongevallen Men dient de gevolgen van buiten-ontwerpongevallen, zowel op basis van probabilistische en deterministische methodes als op basis van technische oordelen, te identificeren en periodiek te herzien om na te gaan voor welke er redelijkerwijze uitvoerbare preventieve maatregelen of maatregelen om de gevolgen te milderen kunnen worden geïdentificeerd en toegepast.

De lijst van de buiten-ontwerpongevallen waarmee rekening moet worden gehouden, wordt goedgekeurd door de veiligheidsautoriteit.

De analyse van het verloop van buiten-ontwerpongevallen kan worden gebaseerd op realistische hypothesen en op gewijzigde aanvaardingscriteria (minder conservatief dan de criteria gebruikt voor de ontwerpongevallen) 21.3 - Instrumentatie voor het beheer van de buiten-ontwerpongevallen Om de buiten-ontwerpongevallen te kunnen beheren volgens de opgestelde procedures en leidraden, moet instrumentatie bestaan die kan worden gebruikt in de overeenstemmende bedrijfsomstandigheden.

De informatie die nodig is voor het beheer van deze ongevallen en van deze instrumentatie afkomstig is, is zowel in de hoofdcontrolezaal als in een aparte, bijkomende controlezaal / -post aanwezig zodat het ongeval kan worden beheerd met behulp van de beheerprocedures en -leidraden. 21.4 - Bescherming van het omhulsel tegen bepaalde buiten-ontwerpongevallen De insluitingfunctie moet tijdens het verloop van een buiten-ontwerpongeval zo goed mogelijk bewaard blijven, in het bijzonder : - De isolering van het omhulsel moet mogelijk blijven. Als een voorval leidt tot een bypass, moeten de gevolgen gemilderd worden. - De dichtheid van het omhulsel mag gedurende een redelijke termijn na een zwaar ongeval niet significant afnemen. - De temperatuur en de druk binnen het omhulsel moeten bij een zwaar ongeval worden beheerd. - De brandbare gassen moeten bij een zwaar ongeval worden beheerd. - Het omhulsel moet worden beschermd tegen de overdruk die kan ontstaan tijdens een zwaar ongeval. - De scenario's van smelten van de kern bij hoge druk in de primaire kring moeten worden vermeden. - De degradatie van de omhulsel door de gesmolten kern moet zoveel mogelijk kunnen worden vermeden of gemilderd.

Art. 22 . Klassering van de structuren, systemen en componenten Tussen de structuren, systemen en componenten van de verschillende klassen moeten interfaces worden voorzien om te voorkomen dat een faling van een structuur, systeem of component van een lagere klasse overgedragen wordt op een systeem van een hogere klasse. Afdeling III. - Uitbating

Art. 23 - Uitbatingslimieten en -voorwaarden De uitbatingslimieten en -voorwaarden moeten voorschriften bevatten voor de verschillende bedrijfstoestanden van de centrale, incl. het opstarten en het opvoeren van het vermogen, de energieproductie, de stopzetting en de brandstofherladingen.

De uitbatingslimieten en -voorwaarden moeten makkelijk toegankelijk zijn voor het personeel van de controlezaal. Ze moeten makkelijk te begrijpen zijn en hun vorm moet aangepast zijn aan het gebruik door de operatoren.

De operatoren van de controlezaal moeten een grondige kennis hebben van de uitbatingslimieten en -voorwaarden en hun technische basis.

Het betrokken leidinggevenden moet de geest en de inhoud van de uitbatingslimieten en -voorwaarden kennen zodat uitbatingsbeslissingen worden genomen door mensen die het belang van de uitbatingslimieten en -voorwaarden voor de nucleaire veiligheid begrijpen.

Het personeel dat vereist is voor de behandeling van de verschillende bedrijfstoestanden moet worden gespecificeerd in de uitbatingslimieten en -voorwaarden en toereikend zijn om de eventueel noodzakelijke noodprocedures toe te passen. Met name moet het minimaal vereiste personeel in de controlezaal worden aangegeven, evenals de nodige kwalificaties om zijn functies uit te oefenen.

Art. 24 - Beheer van de veroudering De exploitant moet over een verouderingsbeheerprogramma beschikken waardoor hij de mechanismen van de veroudering van de structuren, systemen en componenten die belangrijk zijn voor de nucleaire veiligheid kan identificeren, de mogelijke gevolgen ervan kan bepalen en de belangrijkste effecten kan beperken. De exploitant dient dus te bepalen welke activiteiten nodig zijn om de beschikbaarheid van de veiligheidsfuncties en de betrouwbaarheid van deze structuren, systemen en componenten gedurende hun ganse levensduur te handhaven.

In het verouderingsbeheerprogramma wordt rekening gehouden met de bedrijfsomstandigheden, de belastingcycli, de onderhoudsprocessen, de tijd in bedrijf en de test- en vervangstrategie waaraan de geselecteerde structuren, systemen en componenten onderworpen worden.

De belangrijkste structuren, systemen en componenten (in het bijzonder het reactorvat, de stoomgeneratoren, het drukregelvat, de primaire kring en het omhulsel) moeten zodanig opgevolgd worden dat de gevolgen van de veroudering op tijd kunnen worden gedetecteerd en eventuele preventieve of corrigerende acties kunnen worden ondernomen.

Wat het reactorvat en zijn lasnaden betreft, moeten alle belangrijke factoren, zoals de verbrossing, de thermische veroudering, de metaalmoeheid en de corrosie, in het verouderingsbeheerprogramma worden opgenomen. De reële toestand van het reactorvat zal vergeleken worden met de verwachtingen voor zijn ganse levensduur.

Art. 25 - Systeem voor de analyse van voorvallen en de ervaringsfeedback over de uitbating Art. 26 - Onderhoud, inspectie tijdens de werking en functionele testen Het nucleair stoomproductiesysteem moet volgens een gepaste frequentie aan testen worden onderworpen die het volgende omvatten : (a) een dichtheidsproef, of een lektest in het kader van een inspectie voorafgaand aan de inbedrijfstelling, aangevuld met niet-destructieve onderzoeken;(b) een dichtheidsproef vooraleer de exploitatie wordt hervat na de uitschakeling van het nucleair stoomproductiesysteem tijdens hetwelk de dichtheid van de primaire kring van de reactor zou kunnen getroffen zijn;(c) een dichtheidsproef bij gelegenheid van elke grote inspectie. De controles die nodig zijn om de integriteit van het omhulsel na te gaan omvatten, zonder hiertoe noodzakelijk beperkt te zijn, de volgende : - de meting van het lek van het omhulsel; - de testen op de doorvoeringen en de isolatieorganen, ten einde hun lekdichtheid en desgevallend hun bedrijfsklaarheid te garanderen; - het onderzoek naar de structurele integriteit (zoals deze uitgevoerd op de voorspankabels en op de liner); - het toezicht op omgevingsomstandigheden binnen het omhulsel, zoals de temperatuur, de druk en andere karakteristieken van de atmosfeer.

Art. 27 - Procedures die na een ongeval moeten worden gevolgd en leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen 27.1 - Definities en draagwijdte De exploitant beschikt over een volledig reeks procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en over leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen om het hoofd te kunnen bieden aan ontwerpongevallen, aan buiten-ontwerpongevallen of aan ernstige ongevallen.

De procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd, worden toegepast wanneer de centrale zich in een ongevaltoestand bevindt en voor zover de reactorkern niet beschadigd is. Deze procedures hebben tot doel om : - de centrale in een veilige toestand terug te brengen; - de veiligheidsfuncties die mogelijk verloren zijn gegaan, te herstellen of te compenseren; - elke schade aan de reactorkern te voorkomen of te vertragen.

De leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen worden gebruikt om de gevolgen van een ernstig ongeval te beperken, d.w.z. wanneer de procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd de beschadiging van de kern niet hebben kunnen voorkomen. Ze hebben tot doel om : - zo veel mogelijk de schade of de beschadiging van de reactorkern te beperken; - zo lang mogelijk de integriteit van het omhulsel te behouden alsook van haar insluitingsfuncties; - zo veel mogelijk de uitstoot van radioactieve stoffen in het leefmilieu (op en buiten de site) te beperken; - de centrale terug te brengen naar een op termijn beheerste toestand.

De procedures die bij ontwerpongevallen van toepassing zijn, bestaan uit toestandafhankelijke procedures ('symptom-based'), of uit een combinatie van toestandafhankelijke procedures ('symptom-based') en van gebeurtenisafhankelijke procedures ('event-based').

De procedures die bij ongevallen buiten ontwerp van toepassing zijn en de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen kunnen alleen procedures per toestand omvatten. Een gebeurtenisafhankelijke procedure omvat specifieke acties gebaseerd op een voorafgaande diagnose m.b.t. de gebeurtenis. In het geval van toestandafhankelijke procedure, wordt enkel rekening gehouden met de toestand van de installatie (waarden van de veiligheidsparameters) of met een of meerdere veiligheidsfuncties zonder met een voorafgaande diagnose geassocieerd te worden. Op basis van de toestand worden er acties ondernomen. 27.2 - Format en inhoud De procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen worden stelselmatig ontwikkeld op basis van een realistische en specifieke analyse van mogelijke ongevallen in de centrale. De resultaten van de deterministische en probabilistische veiligheidsanalyses worden in dit kader gebruikt. De procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd, zijn coherent met de andere uitbatingprocedures, in het bijzonder met de procedures voor reactie op een alarm (alarmfiche) en met de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen.

De procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen respecteren een vooraf bepaalde filosofie; bij de keuze van de strategieën en de uit te voeren maatregelen wordt rekening gehouden met de specificiteit van de centrale. De leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen kunnen gebruik maken van alle mogelijke bestaande middelen (al dan niet in samenhang met de nucleaire veiligheid) die binnen of buiten de centrale aanwezig zijn.

De procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd, moeten de operator in staat stellen de ongevalsomstandigheden waarop ze betrekking hebben snel te kunnen identificeren. De toegangs- en uitgangsvoorwaarden in de procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd, worden zodanig bepaald dat de gepaste procedure bij een ongeval snel kan worden gekozen, zodat er overgegaan kan worden naar andere procedures. De overgang van de procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd naar de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen moet duidelijk kunnen worden geïdentificeerd, waardoor alle toestanden van de centrale gedekt worden.

De procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen zijn makkelijk te onderscheiden van de andere uitbatingprocedures. 27.3 - Verificatie en validatie Behalve bij een gerechtvaardigde afwijking, moeten alle te volgen procedures bij ongevallen en alle leidraden voor ernstige ongevallen geverifieerd en gevalideerd worden in de vorm waarin ze gebruikt zullen worden om hun technische geschiktheid en hun compatibiliteit met de gebruiksomstandigheden te garanderen. De verificatie is de evaluatie waardoor de juistheid van een procedure of van een geschreven leidraad wordt bevestigd en die garandeert dat de technische en menselijke factoren correct in aanmerking werden genomen. De validatie is de evaluatie die bevestigt dat de in de procedures en leidraden beschreven acties door opgeleid personeel kunnen worden uitgevoerd. De aanpak die gebruikt wordt om de procedures en de leidraden te verifiëren en te valideren, moet worden gedocumenteerd.

De validatie van de procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd, is gebaseerd op de uitvoering op simulator van ongevalsituaties.

De validatie van de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen gebeurt door de modellering van representatieve scenario's van ernstige ongevallen en door de modellering van acties die bepaald worden in de bij ongevallen te volgen procedures en in de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen. 27.4 - Bijwerking en herziening van de procedures en de leidraden De procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen, worden periodiek geactualiseerd zodat ze aan hun gebruik aangepast blijven. In het bijzonder is het aangewezen om de eventuele impact op de procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen na te gaan in de volgende gevallen : - een wijziging van de centrale; - een wijziging in de organisatie; - resultaten van de probabilistische veiligheidsanalyses; - nieuwe kennis of ervaring in verband met (het beheer van) (ernstige) ongevallen; - herziening van de generieke grondslagen.

Desgevallend kan een bijwerking vereist zijn buiten de periodieke bijwerkingen. 27.5 - Verantwoordelijkheden en opleiding De rol en de verantwoordelijkheid van elke persoon die betrokken is bij de toepassing van een procedure die bij ongevallen moeten worden gevolgd, of bij een leidraad voor het beheer van ernstige ongevallen moeten duidelijk en eenduidig worden gedefinieerd. De vereiste coördinatie moet gegarandeerd worden.

Het personeel dat betrokken is bij de procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en bij de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen moet een initiële vorming krijgen, gevolgd door bijscholing die onder meer op de volgende aspecten betrekking hebben : - rol en verantwoordelijkheden; - verloop van de ontwerpongevallen, buiten-ontwerpongevallen en ernstige ongevallen en fenomenen die er betrekking op hebben; - concept en structuur van de procedures en leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen; - acties en maatregelen die bepaald zijn in de procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen; - training en praktische oefeningen m.b.t. de procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen, met inbegrip van de overgang tussen de te volgen procedures bij ongevallen en de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen; - interacties tussen de betrokkenen.

De opleiding en het aanleren van de te volgen procedures bij ongevallen en, in de mate van het mogelijke, van de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen gebeuren met behulp van de simulator.

De interventies die beschreven worden in de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen die bedoeld zijn om de veiligheidsfuncties te herstellen, maken het voorwerp uit van geplande regelmatige oefeningen. 27.6 - Middelen De exploitant moet waken over de beschikbaarheid van het materieel en de middelen die vereist zijn om de acties beschreven in de procedures die bij ongevallen moeten worden gevolgd en de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen uit te voeren. Afdeling IV. - Verificatie van de nucleaire veiligheid

Art. 28 - Inhoud van het veiligheidsrapport Het veiligheidsrapport behandelt op een niet beperkende manier de volgende onderwerpen : a) Inleiding en context;b) Algemene beschrijving van de site, van de centrale, van het normaal bedrijf van de eenheid en haar veiligheid;c) Organisatie van de exploitatie en beheer van de nucleaire veiligheid;d) Evaluatie van de site : veiligheidsaspecten en voorvallen van externe oorsprong;e) Algemene ontwerpaspecten en fundamentele veiligheidsdoelstellingen;f) Gedetailleerde beschrijving van de veiligheidsfuncties en van de structuren, systemen en componenten die belangrijk zijn voor de nucleaire veiligheid, en hun ontwerpbases en hun werking in alle toestanden van de centrale (vermogenswerking, stilstand, ongevalsomstandigheden);van toepassing zijnde codes en normen; g) Veiligheidsanalyses om de nucleaire veiligheid van de centrale te evalueren bij haar reactie op vooronderstelde initiatorgebeurtenissen met betrekking tot de veiligheidscriteria en de limieten voor de radiologische gevolgen;h) Inbedrijfstelling van de nieuwe installaties;i) Operationele aspecten, met inbegrip van beschrijving van de operationele aspecten van de procedures die bij ongeval moeten gevolgd worden en van de leidraden voor het beheer van ernstige ongevallen, van de testen en inspecties, van de kwalificatie en van de opleiding van het personeel, van de nationale en internationale ervaringsfeedback, het beheer van de veroudering;j) Utbatingslimieten en -voorwaarden met hun technische rechtvaardiging;k) Stralingsbescherming;l) Voorbereiding op noodsituaties : acties op de site en verbinding/coördinatie met externe organisaties.n) Milieuaspecten, met inbegrip van de limieten voor radioactieve lozingen;n) Beheer van radioactief afval;o) Ontwerp- en uitbatingaspecten met het oog op de ontmanteling en het einde van de uitbating. Art. 29 . Probabilistische veiligheidsstudies 29.1 - Doelstelling en reikwij dte van de probabilistische veiligheidsstudies Voor elke centrale moet een probabilistische veiligheidsstudie van niveau 1 en 2 worden opgesteld. De probabilistische veiligheidsstudie van niveau 2 kan evenwel uitgevoerd worden voor één eenheid die, op grond van een interpretatie van de technische karakteristieken, als representatief voor meerdere eenheden kan beschouwd worden. Hierin wordt de bijdrage tot het risico van alle uitbatingwijzen van de centrale bestudeerd en een relevante reeks initiatorgebeurtenissen in aanmerking genomen, met inbegrip van interne brand en overstromingen.

Extreme weersomstandigheden en aardbevingen worden geïntegreerd in de probabilistische veiligheidsstudie, om op zijn minst te kunnen aantonen dat hier op een voldoende conservatieve manier rekening mee werd gehouden via deterministische studies of dat het weglaten ervan geen afbreuk doet aan de globale evaluatie van het risico met behulp van de probabilistische veiligheidsstudie.

De analyse identificeert de opeenvolging van de voorvallen die voortvloeien uit vooronderstelde initiatorgebeurtenissen. Deze opeenvolging van voorvallen moet rekening houden met de falingen van de componenten, de onbeschikbaarheid van de componenten wegens onderhoud of test, menselijke fouten, falingen met een gemeenschappelijke oorzaak en alle andere relevante verbanden.

Bij de analyse van de opeenvolging van voorvallen en de analyse van de systemen wordt rekening gehouden met falingen veroorzaakt door de vooronderstelde initiatorgebeurtenissen.

In de probabilistische veiligheidsstudie worden bij voorkeur realistische methodes en hypotheses gebruikt. Die omvat de analyse om de succescriteria te staven van de veiligheidssystemen, de modellering van de voorvallen die zich binnen het omhulsel zouden kunnen voordoen als gevolg van een beschadiging van de kern en het vrijkomen van radioactieve materialen in het milieu. Wanneer dat niet mogelijk is, worden redelijk conservatieve hypothesen gebruikt.

De frequenties van de vooronderstelde initiatorgebeurtenissen en de faalkans van de gebruikte uitrustingen zijn representatief voor het ontwerp of de uitbating van de centrale. In de mate van het mogelijke worden gegevens gebruikt die specifiek zijn voor de centrale, deze over het onderhoud, de testen, het toezicht en de inspecties tijdens de werking inbegrepen.

In de probabilistische veiligheidsstudie worden menselijke interventies gemodelleerd. Er wordt rekening gehouden met het feit dat menselijke fouten zich kunnen voordoen voor, tijdens en na het begin van de sequentie en dat ze ook verband kunnen houden met de oorzaak van een vooronderstelde initiatorgebeurtenis en er de frequentie van kunnen beïnvloeden.

De aangewende waarschijnlijkheid van menselijke fouten geeft de factoren weer die de prestaties van de operator kunnen beïnvloeden.

De probabilistische veiligheidsstudie van niveau 1 omvat sensitiviteits- en onzekerheidsstudies. De analyse van de onzekerheden moet met name de variatie in de waarschijnlijkheid van voorkomen van vooronderstelde initiatorgebeurtenissen en de faalkans van de componenten weergeven. De probabilistische veiligheidsstudie van niveau 2 omvat sensitiviteitsstudies en, indien passend, onzekerheidsstudies. 29.2 - Kwaliteit van de probabilistische veiligheidsstudies De probabilistische veiligheidsstudie wordt uitgevoerd met beproefde methodologieën en houdt rekening met de internationale ervaring ter zake.

De probabilistische veiligheidsstudie wordt opgesteld, gedocumenteerd en bijgewerkt volgens een kwaliteitssysteem dat door de exploitant werd goedgekeurd. 29.3 - Toepassing van de probabilistische veiligheidsstudies De probabilistische veiligheidsstudie moet worden gebruikt tijdens de hele duur van het ontwerp en de uitbating van de centrale, om het beslissingsproces met betrekking tot de nucleaire veiligheid te vergemakkelijken. De rol van de probabilistische veiligheidsstudie in het beslissingsproces wordt bepaald voor de verschillende soorten toepassingen.

De probabilistische veiligheidsstudie wordt gebruikt om aan te tonen dat het ontwerp evenwichtig is, d.w.z. dat geen enkel systeem of vooronderstelde initiatorgebeurtenis op disproportionele wijze bijdraagt tot het totale risico, en om te garanderen dat kleine afwijkingen in de parameters van de centrale die een zeer abnormaal gedrag van de centrale kunnen veroorzaken worden vermeden.

De resultaten van de probabilistische veiligheidsstudie worden gebruikt om na te gaan of het ontwerp of de uitbating van de centrale zwakke punten bevat en om de noodzaak tot wijziging van de systemen, procedures en uitbatingspraktijken te evalueren, ook in ongevalsituaties, teneinde het risico te beperken, in het bijzonder het risico verbonden aan zware ongevallen.

De probabilistische veiligheidsstudie wordt gebruikt om na te gaan of de wijzigingen aan de centrale, haar procedures en haar technische specificaties gepast zijn en om de omvang van incidenten die zich tijdens de uitbating voordoen te evalueren.

De resultaten van de probabilistische veiligheidsstudie moeten worden gebruikt voor de ontwikkeling en de validatie van het opleidingsprogramma, met name voor de opleiding met simulator van de operatoren van de controlezaal.

De resultaten van de probabilistische veiligheidsstudie worden gebruikt om na te gaan of alle belangrijke componenten op het vlak van het risico zijn opgenomen in gepaste test- en controleprogramma's. De rol en het belang van deze componenten zijn opgenomen in het veiligheidsrapport.

De beperkingen van de probabilistische veiligheidsstudie moeten duidelijk erkend worden en er moet rekening mee worden gehouden bij het gebruik ervan.

Art. 30 . Periodieke herzieningen De periodieke veiligheidsherzieningen vinden regelmatig plaats met intervallen van maximum tien jaar. Afdeling V. - Voorbereiding op een noodsituatie

Art. 31 - Intern noodplan Een coördinatiecentrum voor het beheer van de crisis moet op de site uitgerust zijn met middelen voor de communicatie met de controlezaal, de nood-controlezaal evenals met andere belangrijke punten op de site, en met de interventiediensten op en buiten de site.

Art. 32 . Beveiliging tegen brand van interne oorsprong 32.1 - Basisprincipes bij het ontwerp De capaciteit om de reactor uit te schakelen, de restwarmte af te voeren, de radioactieve stoffen in te sluiten en de toestand van de centrale te bewaken moet worden behouden tijdens en na branden. 32.2 - Analyse van het brandrisico Aanvullend op de deterministische benadering moet een probabilistische brandrisicostudie worden uitgevoerd. In de probabilistische studie van niveau 1 moet de brand worden geanalyseerd teneinde de beschermingsmaatregelen te evalueren en de risico's die door de brand veroorzaakt worden te identificeren. 32.3 - Brandbeveiligingssystemen Het verdeelcircuit van de brandkranen buiten de gebouwen, de interne voedingskolommen alsook de brandslangen met hun aansluitingen en toebehoren moeten toelaten om op gepaste wijze alle zones van de centrale te dekken die verband houden met de veiligheid. Deze dekking moet worden gerechtvaardigd door de analyse van het brandrisico. HOOFDSTUK 4. - Specifieke veiligheidsvoorschriften voor de inrichtingen voor eindberging van radioactief afval. HOOFDSTUK 5. - Slotbepalingen Art. 33 . Strafbepalingen De inbreuken op dit besluit worden opgespoord, vastgesteld en vervolgd overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle.

Art. 34 . Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de derde maand die volgt op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad met uitzondering van de artikelen 7.6 en 21.2 eerste lid die in werking treden op 1 januari 2013 en van de artikelen 17.3; 17.4 derde en vierde lid; 29.1 eerste, tweede, derde, vijfde en achtste lid; 29.3 eerste, vierde, en zesde lid; 32.2 die in werking treden op 1 januari 2016.

Onze Minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoort, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 30 november 2011.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM

^