Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 28 juni 2015
gepubliceerd op 23 juli 2015

Koninklijk besluit betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2015003213
pub.
23/07/2015
prom.
28/06/2015
ELI
eli/besluit/2015/06/28/2015003213/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

28 JUNI 2015. - Koninklijk besluit betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit dat wij de eer hebben aan de handtekening van Uwe Majesteit voor te leggen strekt er toe de bepalingen opgenomen in de artikelen 420, § 4, 425, 428, 431, derde en vierde zin, 432 en 433 van de programmawet van 27 december 2004, zoals gewijzigd door de wet van 21 december 2013 houdende diverse fiscale en financiële bepalingen (1), tot uitvoering te brengen.

De hiervoor vernoemde artikelen werden aangepast naar aanleiding van de adviezen nr. 52.856/3 van 14 maart 2013, nr. 56.588 van 26 augustus 2014, en nr. 56.933/3 van 20 januari 2015 van de Raad van State.

Commentaar op de artikelen Artikel 1 Aangezien artikelen 2 tot 11 gedeeltelijk betrekking hebben op de artikelen 15, 16 en 20 van Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 `houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG', wordt in artikel 1 verwezen naar de betrokken richtlijn.

Eveneens wordt in artikel 1 melding gemaakt van Richtlijn 95/60/EG van de Raad van 27 november 1995 `betreffende het merken van gasolie en kerosine voor fiscale doeleinden' en van Uitvoeringbesluit 2011/544/EU van de Commissie van 16 september 2011 `tot vaststelling van een gemeenschappelijke merkstof voor gasolie en kerosine voor fiscale doeleinden. Artikel 24 wordt genomen tot gedeeltelijke uitvoering van de hiervoor genoemde instrumenten.

Artikel 2 Artikel 2 bevat definities.

Artikelen 3 tot en met 6 Artikelen 3 tot en met 6 betreffen de bepalingen en voorwaarden met betrekking tot de erkenning in de hoedanigheid van erkend entrepothouder.

Deze bepalingen zijn niet gewijzigd ten opzichte van de bepalingen opgenomen in het ministerieel besluit van 27 oktober 2005 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit, opgeheven bij dit besluit.

Artikel 7 Artikel 7 legt de voorwaarden vast met betrekking tot het voorhanden hebben van energieproducten in een belastingentrepot.

Deze bepalingen zijn niet gewijzigd ten opzichte van de bepalingen opgenomen in het ministerieel besluit van 27 oktober 2005 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit, opgeheven bij dit besluit.

Artikelen 8 tot en met 9 Deze artikelen bevatten de bepalingen met betrekking tot de voorraadadministratie die moet gehouden worden door de erkend entrepothouder.

Deze bepalingen zijn niet gewijzigd ten opzichte van de bepalingen opgenomen in het ministerieel besluit van 27 oktober 2005 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit, en in het koninklijk besluit van 3 juli 2005 houdende maatregelen voor de toepassing van bepaalde verlaagde tarieven inzake accijnzen, beide opgeheven bij dit besluit.

Artikelen 10 tot en met 12 Deze artikelen betreffen de bepalingen omtrent de opneming.

Deze bepalingen zijn niet gewijzigd ten opzichte van de bepalingen opgenomen in het ministerieel besluit van 27 oktober 2005 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit, opgeheven bij dit besluit.

Artikel 13 Artikel 13 definieert de « industriële en commerciële doeleinden » opgenomen in artikel 420, § 4 van de programmawet van 27 december 2004.

Deze bepalingen zijn enkel gewijzigd ten opzichte van de bepalingen opgenomen in het ministerieel besluit van 27 oktober 2005 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit, opgeheven bij dit besluit, op het vlak van: 1° de mogelijkheid om, onder de voorwaarden bepaald door de directeur-generaal de brandstof die wordt gebruikt voor het aandrijven van werktuigen, door de aandrijfmotor van het voertuig op het ogenblik dat het in stilstand is, te onderwerpen aan het tarief vastgesteld voor industrieel en commercieel gebruik;2° onder "voertuigen waarvoor geen vergunning is verleend voor overwegend gebruik op de openbare weg" wordt nu ook verstaan: de voertuigen die in hoofdzaak worden gebruikt buiten de openbare weg en die slechts ten bijkomstige titel gebruik maken van de openbare weg. Artikel 14 Artikel 14 heeft betrekking op de registratie van personen die energieproducten en elektriciteit verhandelen, die van een vrijstelling of verlaagd tarief inzake accijnzen wensen te genieten, of die netbeheerder zijn van aardgas en elektriciteit.

Verder worden in artikel 14 de voorwaarden opgenomen om deze registratie te verkrijgen en de modaliteiten van deze registratie.

Er werd toegevoegd dat een vergunning, naast ingetrokken of gewijzigd, eveneens kan geweigerd worden.

Tenslotte worden de modellen van het aanvraagformulier en de vergunning bepaald.

Verder zijn deze bepalingen niet gewijzigd ten opzichte van de bepalingen opgenomen in het ministerieel besluit van 27 oktober 2005 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit en ook niet ten opzichte van de bepalingen opgenomen in het koninklijk besluit van 3 juli 2005 houdende maatregelen voor de toepassing van bepaalde verlaagde tarieven inzake accijnzen, beide opgeheven bij dit besluit.

Artikelen 15 en 16 Artikel 15 stelt de bepalingen vast met betrekking tot de handelaar in energieproducten die niet de hoedanigheid van erkend entrepothouder bezit.

Deze bepalingen zijn niet gewijzigd ten opzichte van de bepalingen opgenomen in het ministerieel besluit van 27 oktober 2005 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit en ook niet ten opzichte van de bepalingen opgenomen in het koninklijk besluit van 3 juli 2005 houdende maatregelen voor de toepassing van bepaalde verlaagde tarieven inzake accijnzen, beide opgeheven bij dit besluit.

Artikelen 17 en 18 Deze artikelen stellen de modaliteiten vast waaronder de leverancier van aardgas of elektriciteit leveringen mag verrichten met vrijstelling van accijns of aan het verlaagde tarief inzake accijnzen.

Deze bepalingen zijn niet gewijzigd ten opzichte van de bepalingen opgenomen in het koninklijk besluit van 3 juli 2005 houdende maatregelen voor de toepassing van bepaalde verlaagde tarieven inzake accijnzen, opgeheven bij dit besluit.

Artikel 19 Hierin worden de voorwaarden vastgesteld waaraan moet voldaan zijn om tot herbewerking over te gaan.

Deze bepalingen, met uitzondering van de wijze van terugbetaling van de accijnzen, zijn niet gewijzigd ten opzichte van de bepalingen opgenomen in het ministerieel besluit van 27 oktober 2005 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit.

Er wordt nu duidelijk gespecifieerd dat de terugbetaling van de accijnzen gebeurt aan de hand van een overeenstemmende vermindering, van het bedrag aan accijnzen verschuldigd op de volgende vervaldag van de kredietrekening van de aanvrager of bij de volgende betaling, en dit in overeenstemming met de terugbetaling voor damprecuperatie.

Artikelen 20 tot en met 23 Artikelen 20 tot en met 23 regelen de te volgen formaliteiten met betrekking tot damprecuperatie.

Er wordt een termijn ingevoerd waarbinnen de aanvraag tot terugbetaling moet ingediend worden, te weten, drie maanden te rekenen vanaf het verstrijken van de maand waarin de benzines in het verbruik werden gesteld.

Verder zijn de formaliteiten niet gewijzigd ten opzichte van de bepalingen opgenomen in het ministerieel besluit van 27 oktober 2005 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit.

Artikel 24 Artikel 24 betreft bepalingen met betrekking tot te gebruiken denaturanten.

Deze bepalingen zijn niet gewijzigd ten opzichte van de bepalingen opgenomen in het ministerieel besluit van 27 oktober 2005 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit.

Artikel 25 Artikel 25 betreft bepalingen met betrekking tot te gebruiken merkstoffen.

Het betreft onder andere de bepalingen genomen ter gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 95/60/EG van de Raad van 27 november 1995 betreffende het merken van gasolie en kerosine voor fiscale doeleinden en van Uitvoeringsbesluit 2011/544/EU van de Commissie van 16 september 2011 tot vaststelling van een gemeenschappelijke merkstof voor gasolie en kerosine voor fiscale doeleinden.

Deze bepalingen zijn niet gewijzigd ten opzichte van de bepalingen opgenomen in het ministerieel besluit van 27 oktober 2005 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit.

Artikelen 26 tot en met 30 Deze artikelen betreffen de te gebruiken methodes voor het denatureren en voor het toevoegen van merkstoffen.

Deze bepalingen zijn niet gewijzigd ten opzichte van de bepalingen opgenomen in het ministerieel besluit van 27 oktober 2005 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit.

Artikelen 31 tot en met 49 Deze artikelen bevatten de bepalingen met betrekking tot het verkrijgen van de vrijstellingen van accijnzen vermeld in artikel 429 van de wet.

Deze bepalingen zijn niet gewijzigd ten opzichte van de bepalingen opgenomen in het ministerieel besluit van 27 oktober 2005 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit.

Artikelen 49 tot en met 52 Deze artikelen bevatten de bepalingen met betrekking tot tankstations: de definitie, de te verkopen producten, de voorwaarden waaronder deze producten mogen verkocht worden.

Deze bepalingen zijn niet gewijzigd ten opzichte van de bepalingen opgenomen in het ministerieel besluit van 27 oktober 2005 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit.

Artikel 53 Dit artikel bevat de bepalingen met betrekking tot de land-, tuin- en bosbouwtractoren die worden gebruikt voor werkzaamheden waarvoor geen recht op vrijstelling bestaat en de voorwaarden waaronder deze tractoren toch aangedreven mogen worden met gasolie die is vrijgesteld van accijnzen.

Deze bepalingen zijn niet gewijzigd ten opzichte van de overeenkomstige bepalingen opgenomen in het ministerieel besluit van 27 oktober 2005 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit en de overeenkomstige bepalingen opgenomen in het koninklijk besluit van 19 mei 2014 inzake accijnzen betreffende controlemaatregelen voor brandstoffen.

Artikelen 54 tot en met 58 Deze artikelen bevatten diverse controlebepalingen.

Deze bepalingen zijn niet gewijzigd ten opzichte van de bepalingen opgenomen in het ministerieel besluit van 27 oktober 2005 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit.

Artikelen 59 en 60 Deze artikelen bevatten de slotbepalingen.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT

28 JUNI 2015. - Koninklijk besluit betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de programmawet van 27 december 2004, artikel 420, § 4, 425, 428, 431, derde en vierde zin, 432, §§ 1 en 2 en 433, gewijzigd bij de wet van 21 december 2013 houdende diverse fiscale en financiële bepalingen (1);

Gelet op de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen, artikel 18, gewijzigd bij de wet van 21 december 2013 houdende diverse fiscale en financiële bepalingen (1);

Gelet op het koninklijk besluit van 3 juli 2005 houdende maatregelen voor de toepassing van bepaalde verlaagde tarieven inzake accijnzen;

Gelet op het ministerieel besluit van 27 oktober 2005 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit;

Gelet op het koninklijk besluit van 19 mei 2014 inzake accijnzen betreffende controlemaatregelen voor brandstoffen;

Gelet op het voorstel van de Douaneraad van de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie;

Gelet op het overleg van het Comité van Ministers van 12 mei 2015;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 9 februari 2015;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 16 februari 2015;

Gelet op advies nr. 56.588 van de Raad van State, gegeven op 26 augustus 2014 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 95/60/EG van de Raad van 27 november 1995 betreffende het merken van gasolie en kerosine voor fiscale doeleinden en van Uitvoeringsbesluit 2011/544/EU van de Commissie van 16 september 2011 tot vaststelling van een gemeenschappelijke merkstof voor gasolie en kerosine voor fiscale doeleinden.

Art. 2.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° wet : de programmawet van 27 december 2004;2° controleur : de eerstaanwezend inspecteur van de controle der accijnzen of der douane en accijnzen aangeduid door de administrateur-generaal;3° belastingentrepot : het belastingentrepot zoals bedoeld in artikel 5, § 1, 9°, van de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen;4° administrateur-generaal : de administrateur-generaal van de Algemene administratie van de Douane en Accijnzen;5° ambtenaren : de ambtenaren van de Algemene administratie van de Douane en Accijnzen;6° directeur : de gewestelijk directeur der douane en accijnzen;7° ontvanger : de ambtenaar belast met het beheer van het hulpkantoor aangeduid door de administrateur-generaal;8° hulpkantoor : het hulpkantoor beoogd door het ministerieel besluit van 26 maart 2007 houdende de oprichting van de hulpkantoren van het enig kantoor der douane en accijnzen en de bepaling van de bevoegdheden van het enig kantoor der douane en accijnzen en van zijn hulpkantoren. HOOFDSTUK II. - Belastingentrepot Afdeling 1. - Erkenning in de hoedanigheid van erkend entrepothouder

Art. 3.Is gehouden zich, voorafgaandelijk aan het opstarten van zijn activiteiten, te laten erkennen in de hoedanigheid van erkend entrepothouder iedere persoon die : 1° de in artikel 418, § 1, van de wet vermelde energieproducten produceert;2° de in artikel 418, § 1, van de wet vermelde energieproducten verwerkt.Onverminderd de bepalingen van artikel 14 wordt niet als "verwerkt" beschouwd het gebruik van de energieproducten als dusdanig; 3° de in artikel 418, § 1 van de wet vermelde energieproducten onder de schorsingsregeling voorhanden heeft, ontvangt of verzendt. Dit artikel is niet van toepassing op aardgas, kolen, cokes en bruinkool.

Art. 4.§ 1. De persoon bedoeld in artikel 3, 3°, die de in artikel 418, § 1, van de wet vermelde energieproducten onder de schorsingsregeling voorhanden heeft, ontvangt of verzendt dient aan de volgende voorwaarden te voldoen : 1° het beroep van handelaar in energieproducten uitoefenen en over een gemiddelde voorraad beschikken die, op jaarbasis berekend, groter is dan : a) benzine : 500 000 liter;b) kerosine : 500 000 liter;c) gasolie : 500 000 liter;d) zware stookolie : 1 000 000 kg;e) vloeibaar petroleumgas : 250 000 kg;f) andere energieproducten : 500 000 liter. Het betrokken bedrijf dient echter niet over deze gemiddelde voorraad te beschikken indien ten minste 80 % van de voorhanden zijnde producten worden verzonden naar een andere lidstaat of worden uitgevoerd onder de schorsingsregeling, of 2° een opslagbedrijf inzake energieproducten vermeld in artikel 418, § 1, van de wet uitbaten en over een opslagcapaciteit van meer dan 10 000 m3 beschikken. § 2. De persoon die voldoet aan de voorwaarde inzake gemiddelde voorraad die is gesteld voor één van de categorieën energieproducten vermeld in § 1, 1°, is vrijgesteld van de verplichting te voldoen aan de voorwaarde inzake gemiddelde voorraad die voor de andere betrokken categorieën energieproducten is gesteld. § 3. De handelaar in zware stookolie die jaarlijks een hoeveelheid van meer dan 1 000 000 kg van dit product verkoopt, evenals de handelaar in vloeibaar petroleumgas die jaarlijks een hoeveelheid van meer dan 250 000 kg van deze producten verkoopt, wordt vrijgesteld van het voorhanden hebben van een fysieke voorraad. § 4. De trader is vrijgesteld van het voorhanden hebben van een fysieke voorraad.

Onder "trader" wordt verstaan de handelaar die energieproducten dewelke onder de schorsingsregeling voorhanden zijn, koopt en opnieuw verkoopt zonder tot de uitslag tot verbruik ervan over te gaan. § 5. Een bunkermaatschappij kan in de hoedanigheid van erkend entrepothouder erkend worden. De controlebepalingen met betrekking tot deze erkenning worden vastgelegd door de minister bevoegd voor Financiën.

Art. 5.§ 1. De persoon, andere dan die bedoeld in artikel 3, die energieproducten ontvangt, voorhanden heeft en aanwendt uitsluitend voor eigen verbruik kan niet worden erkend in de hoedanigheid van erkend entrepothouder. § 2. Tankstations kunnen niet worden erkend als belastingentrepot.

Art. 6.Onverminderd de bepalingen van het ministerieel besluit van 18 maart 2010 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen dient iedere persoon die in de hoedanigheid van erkend entrepothouder erkend wenst te worden tot staving van zijn aanvraag de volgende stukken voor te leggen : 1° een gedetailleerde beschrijving van de eventueel toegepaste productie- of verwerkingsprocessen;2° een plan met legende waarop alle gebouwen, productie- en verwerkingseenheden, opslagtanks, los- en laadinstallaties, pomphuizen, leidingen van en naar de opslagtanks, leidingen die in of uit het bedrijf gaan, de andere in- of uitgangen en de automatische injectiesystemen voorkomen;3° een afzonderlijke lijst waarop elke opslagtank is aangetekend, met vermelding van het nummer en de opslagcapaciteit ervan;4° een praktische omschrijving van de toegepaste bedrijfsboekhouding betreffende de productie en de verwerking, de voorraden, de inslag en de uitslag van de energieproducten; 5° een afschrift van het getuigschrift van inschrijving afgeleverd door de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie overeenkomstig artikel 4 van het ministerieel besluit van 27 december 1978 betreffende de inschrijving van de personen die optreden in de bevoorradingsketen van het land en van de verbruikers in aardolie en aardolieproducten; 6° een getuigschrift van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie waarin wordt bevestigd dat aan deze de inlichtingen werden verstrekt opgelegd door het ministerieel besluit van 17 april 1989 tot regeling van de wijze waarop de Minister van Economische Zaken van de opslagcapaciteit voor aardolie en aardolieproducten dient te worden ingelicht.

Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de handelaar en op de trader, bedoeld in artikel 4, §§ 3 en 4. De stukken vermeld in 5° en 6° zijn enkel vereist voor aardolie en aardolieproducten. Afdeling 2. - Voorhanden hebben van energieproducten

Art. 7.§ 1. Het voorhanden hebben van energieproducten in een belastingentrepot dient te geschieden in opslagtanks die onderworpen zijn aan de eerste ijk en de herijk overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 3 november 1993 betreffende de landtanks.

Er moeten afzonderlijke opslagtanks worden voorzien met betrekking tot de soort, de kwaliteit alsmede tot het eventueel denatureren of merken van de energieproducten. § 2. De geproduceerde hoeveelheden energieproducten moeten in vooraf aangewezen opslagtanks worden opgeslagen. § 3. Door de erkend entrepothouder moet een lijst worden opgesteld van de opslagtanks waarin de producten zich onder de schorsingsregeling bevinden. Deze lijst wordt ter beschikking gehouden van de controleur. § 4. Met het oog op een rationeel gebruik van de opslagtanks kan de minister bevoegd voor Financiën, onder de voorwaarden die hij bepaalt, toestaan dat energieproducten die zich onder een douaneregeling bevinden samen in dezelfde opslagtank worden opgeslagen met energieproducten van dezelfde soort en kwaliteit die voorhanden zijn in een belastingentrepot. Afdeling 3. - Voorraadadministratie

Art. 8.Iedere erkend entrepothouder moet de boekhouding van de voorraden en de bewegingen van de energieproducten bedoeld in artikel 19 van de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen, houden, onder de vorm van een magazijnregister 592.

Er moet een afzonderlijk magazijnregister 592 worden gehouden met betrekking tot de soort, de kwaliteit alsmede tot het eventueel denatureren of merken van de energieproducten.

Het model en de instructies betreffende het houden van dit register zijn opgenomen in bijlage I.

Art. 9.§ 1. Indien een erkend entrepothouder energieproducten levert dient hij in een specifieke kolom van zijn voorraadadministratie de hoeveelheden te vermelden die aan een verlaagd tarief inzake accijnzen of met vrijstelling van accijnzen werden geleverd, onder verwijzing naar het nummer van de overgelegde vergunning, aangevuld met het nummer van de gebruiksplaats. § 2. De geleverde hoeveelheden worden tot verbruik uitgeslagen aan de overeenstemmende verlaagde tarieven inzake accijnzen. Afdeling 4. - Opneming

Art. 10.Ten minste eenmaal per jaar wordt een boekhoudkundige controle en een opneming gecombineerd uitgevoerd, onder de leiding van de controleur.

Art. 11.§ 1. Onverminderd de toepassing van artikel 19bis van het ministerieel besluit van 18 maart 2010 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen, resulteren de te vertonen hoeveelheden uit de balans tussen enerzijds de aangenomen hoeveelheden bij de laatste opneming, verhoogd met de sindsdien geproduceerde hoeveelheden en met de sindsdien onder de schorsingsregeling ontvangen hoeveelheden en anderzijds de hoeveelheden die met een geoorloofde bestemming werden uitgeslagen. § 2. De geproduceerde, verwerkte, ontvangen en uitgeslagen hoeveelheden worden vastgesteld door een boekhoudkundige controle. De voorraden maken het voorwerp uit van een fysieke verificatie. § 3. In het geval van gemeenschappelijke opslag bedoeld in artikel 7, § 4 wordt ieder tekort of teveel dat in dergelijke tank wordt vastgesteld, beschouwd als betrekking hebbend op het energieproduct dat onder de douaneregeling is geplaatst. Indien meerdere tanks worden gebruikt voor gemeenschappelijke opslag wordt het verschil per tank beschouwd, voor zover de tanks niet met elkaar verbonden zijn.

Art. 12.Na iedere opneming stellen de ambtenaren een proces-verbaal van opneming op, dat door hen alsmede door de erkend entrepothouder of zijn afgevaardigde wordt ondertekend. HOOFDSTUK III. - Industriële en commerciële doeleinden

Art. 13.Betreffende de industriële en commerciële doeleinden zoals bepaald in artikel 420, § 4 van de wet : 1° wordt onder "stationaire motoren" verstaan, de vaste motoren voor het aandrijven van generatoren, compressoren, pompen, centrifuges en dergelijke, ook indien deze gemonteerd zijn op voertuigen, voor zover de motor niet verbonden is met het aandrijfmechanisme van het voertuig en over een afzonderlijk brandstofreservoir beschikt.2° wordt onder "installaties en machines die worden gebruikt in de bouw, de weg- en waterbouw en voor openbare werken" verstaan, schrapers, laadschoppen, heimachines, wegwalsen, egaliseermachines, bulldozers, graafmachines, hijstoestellen, grasmaaimachines en dergelijk, ingedeeld onder hoofdstuk 84 van bijlage I van Verordening (EEG) nr.2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief; 3° a) wordt onder "voertuigen bestemd om buiten de openbare weg te worden gebruikt" verstaan de voertuigen die niet bij de Dienst voor Inschrijving van de Voertuigen (DIV) zijn ingeschreven en derhalve niet over een kentekenplaat beschikken;b) wordt onder "voertuigen waarvoor geen vergunning is verleend voor overwegend gebruik op de openbare weg" verstaan : i) de voertuigen die niet voldoen aan de voorwaarden vastgesteld voor het afleveren door de Dienst voor Inschrijving van de Voertuigen (DIV) van een vergunning voor overwegend gebruik op de openbare weg.De voertuigen waarvoor wel een vergunning is verleend voor overwegend gebruik op de openbare weg zijn de voertuigen ingeschreven bij de Dienst voor Inschrijving van de Voertuigen (DIV), voorzien van een kentekenplaat en een bewijs van inschrijving, beschikkend over een gelijkvormigheidsattest afgeleverd op basis van een proces-verbaal van goedkeuring van de FOD Mobiliteit en Vervoer en onderworpen aan een periodieke technische controle; of ii) de voertuigen die in hoofdzaak worden gebruikt buiten de openbare weg en die slechts ten bijkomstige titel gebruik maken van de openbare weg. HOOFDSTUK IV. - Registratie

Art. 14.§ 1. Is gehouden, overeenkomstig artikel 425 van de wet, over een registratie energieproducten en elektriciteit te beschikken : 1° iedere distributeur van aardgas of elektriciteit;2° iedere netbeheerder van aardgas en elektriciteit;3° iedere producent en handelaar in kolen, cokes of bruinkool of zijn fiscaal vertegenwoordiger;4° iedere handelaar in energieproducten met uitzondering van aardgas, kolen, cokes en bruinkool die niet de hoedanigheid van erkend entrepothouder bezit en dit, onafhankelijk van het feit dat hij eventueel de hoedanigheid van geregistreerde geadresseerde of tijdelijk geregistreerde geadresseerde bezit;5° iedere houder van een tankstation, zoals bepaald in artikel 46; Onder "houder van een tankstation" verstaat men de eigenaar van de energieproducten die zijn opgeslagen in het tankstation; 6° iedere persoon die een economische activiteit uitoefent en die van een vrijstelling inzake accijnzen wenst te genieten;7° iedere persoon die een economische activiteit uitoefent en die wenst te genieten van de toepassing van de verlaagde tarieven inzake accijnzen, bepaald in artikel 419, letters d) tot en met i) en k) van de wet, die worden toegekend ten voordele van de « energie-intensieve bedrijven met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling » en van « de bedrijven met een overeenkomst of een vergunning milieudoelstelling ». § 2. De registratie wordt uitgevoerd door het verlenen van een vergunning energieproducten en elektriciteit. § 3. De vergunning energieproducten en elektriciteit bedoeld in § 2, wordt ingedeeld in verschillende types, gedefinieerd als volgt : 1° "distributeur van aardgas" of "distributeur van elektriciteit", volgens het product;2° "aardgasnetbeheerder" of "elektriciteitsnetbeheerder", volgens het product;3° "producent en handelaar in kolen, cokes en bruinkool of zijn fiscaal vertegenwoordiger";4° "handelaar";5° "pomphouder";6° "eindgebruiker" overeenkomstig de artikelen 28 tot en met 45. § 4. De vergunning energieproducten en elektriciteit dient te worden aangevraagd bij : 1° de directeur van het gebied waarin de aanvrager is gevestigd voor zover zijn gebruiksplaatsen, vestigingsplaatsen, verdeelpunten, de plaatsen van de productie of de plaats van de maatschappelijke zetel binnen hetzelfde gebied zijn gelegen;2° de administrateur-generaal in de andere situaties dan deze bedoeld in 1°. Zij dient te worden aangevraagd ten laatste 10 werkdagen vóór de aanvang van iedere activiteit, door middel van het formulier opgenomen in bijlage II. De administrateur-generaal stelt de verklarende nota op betreffende dit formulier. § 5. Bij de aanvraag tot het bekomen van een vergunning energieproducten en elektriciteit van de volgende types moet worden bijgevoegd : 1° voor "distributeur van aardgas" of "distributeur van elektriciteit" : een kopie van de akte van zekerheidstelling vereist door artikel 2 van het koninklijk besluit van 2 februari 2006 houdende diverse bepalingen betreffende de controle van energieproducten en elektriciteit inzake accijnzen;2° voor "producent en handelaar in kolen, cokes en bruinkool of zijn fiscaal vertegenwoordiger" : wanneer de producent, invoerder of eventueel zijn fiscaal vertegenwoordiger overeenkomstig artikel 425 van de wet, in de plaats treedt van de bedrijven die aan de kleinhandelaar leveren, de lijst van deze leveranciers en een attest van hen waarmee ze zich akkoord verklaren met deze substitutie;3° voor "eindgebruiker" bedoeld in § 2, 6° : a) een kopie van de overeenkomst of de vergunning milieudoelstelling afgeleverd door het Gewest;deze overeenkomst of deze vergunning dient in overeenstemming te zijn met het typemodel dat werd aanvaard door de Europese Commissie met de beschikking nr. C (2005) 372 van 10 februari 2005; b) indien de aanvraag wordt ingediend door een divisie van het bedrijf : de elementen die aantonen dat de divisie "op eigen kracht kan functioneren" in de zin van artikel 420, § 5, letter a), vierde lid van de wet;c) indien de aanvraag wordt ingediend door een energie-intensief bedrijf, de identificatie van het boekhoudkundig criterium dat wordt gebruikt (artikel 420, § 5, letter b) van de wet) en : i) indien het gebaseerd is op de productiewaarde : a) de vermelding van de productiewaarde;b) de vermelding van de waarde van de aankopen van energieproducten en elektriciteit; ii) indien het gebaseerd is op de toegevoegde waarde : a) de vermelding van de toegevoegde waarde;b) de vermelding van het totaalbedrag van de energiebelastingen; De in aanmerking te nemen waarden en bedrag zijn deze van het laatste definitief afgesloten boekjaar uitgestrekt over een periode van minimum één jaar. Een berekeningsnota dient eventueel bij de aanvraag te worden gevoegd.

Voor bedrijven die nog geen 12 maanden activiteit hebben of waarvan het eerste boekjaar nog niet definitief afgesloten is, kunnen deze elementen geëxtrapoleerd worden, hetzij uit de beschikbare boekhoudkundige geschriften, hetzij uit om het even welk document dat werd opgesteld voor financiële of andere redenen. § 6. Het model van de vergunning is opgenomen in bijlage III. De titularis van de vergunning moet de autoriteit die deze heeft afgeleverd onmiddellijk in kennis stellen van ieder element dat kan aanleiding geven tot een wijziging of de intrekking ervan.

Een vergunning wordt geweigerd, ingetrokken of gewijzigd onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 22, 23 en 24 van de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen. § 7. De titularis van de vergunning energieproducten en elektriciteit dient onmiddellijk aan de Algemene administratie van de Douane en Accijnzen elke wijziging mee te delen die door het Gewest wordt aangebracht aan zijn overeenkomst of vergunning milieudoelstelling, alsmede alle inlichtingen die de voorwaarden bepaald in artikel 420, § 5, letter b) van de wet kunnen beïnvloeden. § 8. De vergunning energieproducten en elektriciteit afgeleverd aan een energie-intensief bedrijf is onderworpen aan een controle door de Algemene administratie van de Douane en Accijnzen inzake het respecteren van de voorwaarden bepaald in artikel 420, § 5, letter b) van de wet. Deze controle geschiedt na het afleveren van de vergunning. § 9. Met uitzondering van de netbeheerder voor aardgas en elektriciteit en van de kleinhandelaar in kolen, cokes of bruinkool, dient de titularis van een vergunning energieproducten en elektriciteit een boekhouding van de voorraden en de bewegingen van de producten waarvoor de vergunning werd afgeleverd, te houden. HOOFDSTUK V. - Handelaar

Art. 15.§ 1. De handelaar in energieproducten die niet de hoedanigheid van erkend entrepothouder bezit en bedoeld wordt in artikel 14, § 1, 4° kan slechts het volgende betrekken : 1° benzine;2° kerosine of gasolie, aan het tarief vastgesteld voor gebruik als motorbrandstof zoals bepaald in artikel 419, d) i), e) i) en f) i) van de wet;3° kerosine of gasolie, aan het hoogste tarief dat overeenstemt met het gebruik als verwarmingsbrandstof zoals bepaald in artikel 419, d) iii), e) iii) en f) iii) van de wet;4° zware stookolie, aan het hoogste tarief zoals bepaald in artikel 419, g) van de wet;5° vloeibaar petroleumgas, aan het hoogste tarief dat overeenstemt met het gebruik als verwarmingsbrandstof zoals bepaald in artikel 419, h) iii) van de wet;6° de energieproducten opgenomen in artikel 415 van de wet en waarvoor geen tarief is vastgesteld in artikel 419 van de wet. § 2. De erkend entrepothouder mag slechts tot levering van de in § 1 bedoelde energieproducten overgaan op overlegging van de vergunning energieproducten en elektriciteit die werd afgeleverd aan de handelaar.

Art. 16.§ 1. De handelaar in energieproducten die niet de hoedanigheid van erkend entrepothouder bezit en bedoeld wordt in artikel 13, § 1, d) mag slechts producten leveren aan het tarief waaraan hij ze heeft betrokken. § 2. In afwijking van § 1, mag de handelaar producten leveren : 1° met vrijstelling van de accijnzen bij toepassing van artikel 429, § 2, i) van de wet, op overlegging door zijn klant van de vergunning energieproducten en elektriciteit die aan deze laatste werd afgeleverd;2° aan een verlaagd tarief inzake accijnzen, op overlegging door zijn klant van de vergunning energieproducten en elektriciteit die aan deze laatste werd afgeleverd. Indien de energieproducten worden ingevoerd en tot verbruik worden aangegeven met vrijstelling van accijnzen of aan een verlaagd tarief inzake accijnzen dient de bedoelde vergunning overgelegd te worden op het kantoor van invoer. § 3. De leverancier die energieproducten (met uitsluiting van aardgas) levert en niet over de hoedanigheid van erkend entrepothouder beschikt, mag, middels het overleggen door zijn klant van de vergunning energieproducten en elektriciteit, aan deze laatste producten leveren met vrijstelling van accijnzen of aan het verlaagde tarief inzake accijnzen en bij de erkend entrepothouder die hem heeft bevoorraad het verschil inzake accijnzen recupereren dat uit deze levering voortvloeit.

Het verschil inzake accijnzen wordt bekomen door het bedrag inzake accijnzen met vrijstelling of aan het verlaagde tarief dat overeenstemt met de "productcode" vermeld in de vergunning energieproducten en elektriciteit in mindering te brengen van het bedrag inzake accijnzen : 1° voor kerosine en gasolie aan het hoogste tarief dat overeenstemt met het gebruik als verwarmingsbrandstof zoals respectievelijk bepaald in artikel 419, letters d), e) en f) van de wet;2° voor zware stookolie, aan het hoogste tarief zoals bepaald in artikel 419, letter g) van de wet;3° voor vloeibaar petroleumgas, aan het hoogste tarief dat overeenstemt met het gebruik als verwarmingsbrandstof zoals bepaald in artikel 419, letter h) van de wet. De recuperatie van de accijnzen is onderworpen aan het overhandigen aan de betrokken erkend entrepothouder van het origineel van het attest (conform bijlage V) afgeleverd door de controleur van het gebied van de leverancier. Het bedrag inzake accijnzen dat op dit attest is vermeld, wordt in mindering gebracht van het bedrag inzake accijnzen dat door de erkend entrepothouder is verschuldigd ingevolge latere uitslagen tot verbruik van energieproducten.

Het verwerven van dit attest is onderworpen aan het respecteren van volgende voorwaarden : 1° om de twee maanden dient de leverancier een aanvraag tot terugbetaling (conform bijlage IV) in te dienen bij de controleur van zijn gebied;2° de aanvraag dient vergezeld te gaan van een lijst die per type van het geleverde product het volgende vermeldt : a) de hoeveelheid;b) het hoogste tarief inzake accijnzen bedoeld in artikel 16, § 3 (zoals vermeld op de inkomende facturen) en het daarmee gepaard gaande bedrag inzake accijnzen;c) het tarief inzake accijnzen dat overeenstemt met het reële gebruik van het product (zoals vermeld op de uitgaande facturen) en het daarmee gepaard gaande bedrag inzake accijnzen;d) het nummer van de vergunning energieproducten en elektriciteit die werd afgeleverd aan de eindgebruiker;e) de "productcode", zoals opgenomen in de vergunning energieproducten en elektriciteit die werd afgeleverd aan de eindgebruiker;f) het verschil tussen de bedragen bedoeld onder b) en c). HOOFDSTUK VI. - Distributeur van aardgas of elektriciteit

Art. 17.De leverancier van aardgas of elektriciteit mag slechts leveringen met vrijstelling van accijns of het verlaagde tarief inzake accijnzen verrichten aan personen die een vergunning energieproducten en elektriciteit heeft verkregen. Deze vergunning dient hem te worden overgelegd.

Art. 18.Indien de leverancier leveringen verricht van aardgas of elektriciteit, dient hij in een specifieke kolom van zijn voorraadadministratie de hoeveelheden te vermelden die met vrijstelling van accijnzen of aan een verlaagd tarief inzake accijnzen werden geleverd, onder verwijzing naar het nummer van de overgelegde vergunning, aangevuld met het nummer van de gebruiksplaats.

De geleverde hoeveelheden worden tot verbruik uitgeslagen aan de overeenstemmende verlaagde tarieven inzake accijnzen. HOOFDSTUK VII. - Herbewerking

Art. 19.§ 1. Mogen aan een herbewerking, zoals bedoeld in artikel 428, § 1 van de wet, worden onderworpen : 1° ieder energieproduct dat accidenteel is vermengd met andere energieproducten of met andere stoffen;2° ieder energieproduct dat is vermengd met modder, water of andere residuen voortvloeiend uit de opslag ervan in de opslagtanks van een belastingentrepot of in de opslagtanks van een tankstation. De denaturering van een energieproduct of de toevoeging van een merkstof aan een energieproduct kan niet als accidenteel vermengd worden beschouwd. § 2. De herbewerking van energieproducten die nog niet tot verbruik werden uitgeslagen is onderworpen aan het opstellen van een verpompingsorder met vermelding van de soort, de kwaliteit en de hoeveelheid van de te herbewerken producten. Dit verpompingsorder is onderworpen aan het voorafgaandelijke akkoord van de controleur waarvan het belastingentrepot afhangt. § 3. De herbewerking van energieproducten die reeds tot verbruik werden uitgeslagen is onderworpen aan de voorafgaandelijke machtiging van de controleur aangeduid voor het betrokken belastingentrepot waarbinnen deze herbewerking wordt verricht, volgens een procedure bepaald door de administrateur-generaal. § 4. De terugbetaling van de accijnzen met betrekking tot de hoeveelheden die overeenstemmen met de opnieuw ingeslagen energieproducten in het belastingentrepot, geschiedt door een overeenstemmende vermindering, van het bedrag aan accijnzen verschuldigd op de volgende vervaldag van de kredietrekening van de aanvrager of bij de volgende betaling. HOOFDSTUK VIII. - Damprecuperatie

Art. 20.§ 1. In de zin van artikel 428, § 2 van de wet wordt verstaan onder : 1° benzinedampen : een gasvormige, uit benzine vervluchtigde verbinding;2° dampterugwinningseenheid : een installatie voor de terugwinning van benzine uit damp, met inbegrip van eventuele buffertanksystemen van een terminal;3° terminal : iedere installatie die voor de opslag en het laden van benzine in tankwagens, tankwagons of schepen wordt gebruikt, met inbegrip van de opslaginstallaties op het terrein van de installaties voor de terugwinning van benzine;4° opslaginstallatie : iedere vaste tank die op een terminal voor de opslag van benzine wordt gebruikt. § 2. Teneinde de dubbele belasting te vermijden op de benzines die worden verkregen bij de terugwinning van benzinedampen in een dampterugwinningseenheid, onder de voorwaarden bepaald in artikel 428, § 2 van de wet, wordt een terugbetalingsprocedure voorzien.

Art. 21.§ 1. De aanvraag tot terugbetaling moet worden ingediend door de persoon die de benzines die de dampen hebben voortgebracht waarvoor de terugbetaling van de accijnzen wordt gevraagd, tot verbruik heeft uitgeslagen. § 2. De aanvraag tot terugbetaling bedoeld in § 1 moet maandelijks worden ingediend en dit binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf het verstrijken van de maand waarin de benzines in het verbruik werden gesteld. Ze moet worden gericht aan de directeur van het gebied waarin het belastingentrepot is gevestigd en dient de volgende elementen te bevatten : 1° de naam en het adres van de aanvrager;2° de refertes van de aangifte die aanleiding heeft gegeven tot de inning van de accijnzen waarvan de terugbetaling wordt gevraagd, alsmede de benaming en het adres van het hulpkantoor waar de aangifte ten verbruik werd ingediend;3° per tankstation uitgerust met een dampterugwinningseenheid, de soort en de hoeveelheid van de geleverde benzines;4° het tarief inzake accijnzen, per soort en hoeveelheid benzine, alsmede de week van de uitslag tot verbruik;5° het bedrag van de betaalde accijnzen voor de leveringen aan benzinestations uitgerust met een dampterugwinningseenheid;6° de benaming, het adres en het nummer van de machtiging van het of de belastingentrepot(s) van waaruit de tot verbruik uitgeslagen benzines werden geleverd aan tankstations uitgerust met een dampterugwinningseenheid;7° de benaming, het adres en het nummer van de machtiging van het belastingentrepot waarin de benzinedampen werden binnengebracht;8° de lijst van de tankstations uitgerust met een dampterugwinningseenheid die bevoorraad werden door elk van de belastingentrepots bedoeld in 6°.

Art. 22.De terugbetaling van de accijnzen met betrekking tot de hoeveelheid benzine die overeenstemt met de gerecupereerde damp die wederingeslagen werd in het belastingentrepot, geschiedt door een overeenstemmende vermindering, van het bedrag aan accijnzen verschuldigd op de volgende vervaldag van de kredietrekening van de aanvrager of bij de volgende betaling.

Art. 23.Indien de benzinedampen worden gebruikt voor de aandrijving van turbines die alternatoren in werking stellen voor de productie van elektriciteit moeten de lokalen waar deze dampen worden opgeslagen als belastingentrepot worden erkend. In dat geval wordt het gebruik van de teruggewonnen dampen belast volgens het tarief vastgesteld voor de brandstof. HOOFDSTUK IX. - Denaturanten en merkstoffen Afdeling 1. - Denaturanten

Art. 24.§ 1. Benzine die bestemd is om te worden gebruikt voor andere doeleinden dan als motorbrandstof of als verwarmingsbrandstof moet worden gedenatureerd door toevoeging, per 1 000 liter bij 15 ° C, van één van de volgende stoffen in de vermelde hoeveelheid : 1° 2 liter dichloorethaan;2° 1,5 liter trichloorethyleen of tetrachloorethaan;3° 1,3 liter perchloorethyleen;4° 1,2 liter koolstoftetrachloride;5° 4 liter dichloorether;6° 1 kg dammargom, vioolhars of erythriethars. § 2. Door middel van het respecteren van de controlebepalingen vastgelegd door de administrateur-generaal, kan ontheffing van de verplichting tot toevoeging van de denaturanten verleend worden. Afdeling 2. - Merkstoffen

Art. 25.§ 1. Aan kerosine en aan gasolie bestemd om te worden gebruikt : 1° als motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden;2° als verwarmingsbrandstof;3° in de gevallen van vrijstelling vermeld in artikel 429, §§ 1 en 2 van de wet;4° als motorbrandstof voor de vaart op niet-communautaire wateren, moet minimum 6 gram en maximum 9 gram van de merkstof "Solvent Yellow 124" zoals die omschreven is in de "Colour Index International" per 1 000 liter energieproduct bij 15 ° C en, wat gasolie betreft, een hoeveelheid rode merkstof die voldoende moet zijn om aan het product een goed merkbare en blijvende rode kleur te geven, worden toegevoegd. Onder "Colour Index International" moet worden verstaan, de index gepubliceerd door de "Society of Dyers and Colourists" te Bradford - West Yorkshire in Groot-Brittannië. § 2. In afwijking van het bepaalde in § 1 moet aan kerosine die, overeenkomstig artikel 429, § 1, f) van de wet met vrijstelling van de accijnzen wordt gebruikt als reactiemotorbrandstof voor de luchtvaart, geen Solvent Yellow 124 worden toegevoegd, voorzover de kerosine voldoet aan de volgende specificaties : 1° een zwavelgehalte van ten hoogste 0,3 %;2° een soortelijke massa bij 16 ° C van ten minste 0,775 en ten hoogste 0,845;3° een vlampunt van ten minste 38 ° C;4° een stollingspunt van ten hoogste - 47 ° C. § 3. Aan zware stookolie bestemd om gebruikt te worden in scheepsmotoren, die een volgens de methode ASTM D 976 berekende cetaanindex heeft van ten minste 35 en een viscositeit, uitgedrukt in 10-6 m2 s-1, berekend volgens de methode ASTM D 445 van ten hoogste 14 bij 40 ° C, moet minimum 6 gram en maximum 9 gram merkstof "Solvent Yellow 124" bedoeld in § 1 worden toegevoegd per 1.000 kilogram en, indien het energieproduct een volgens de methode ASTM D 1.500 bepaalde natuurlijke kleur vertoont van 5,0 of minder, een voldoende hoeveelheid rode merkstof om aan het product een goed merkbare en blijvende rode kleur te geven. § 4. Door middel van het respecteren van de controlebepalingen vastgelegd door de administrateur-generaal kan ontheffing van de verplichting tot toevoeging van de merkstoffen verleend worden. § 5. Het is verboden aan de kerosine, gasolie of zware stookolie bedoeld in de §§ 1 en 3, enig product toe te voegen dat bestemd is om de merkstoffen minder opspoorbaar of onopspoorbaar te maken. Het is verboden om op het even welke wijze merkstoffen uit de betrokken energieproducten te verwijderen. § 6. De bepalingen van de §§ 1 tot en met 5 zijn, in geval van hetzelfde gebruik, eveneens van toepassing op de energieproducten en andere gelijkwaardige koolwaterstoffen. Afdeling 3. - Methodes voor het denatureren en voor het toevoegen van

merkstoffen

Art. 26.§ 1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de §§ 3 en 4 moet het denatureren van energieproducten of het toevoegen van merkstoffen aan dergelijke producten geschieden in een belastingentrepot uiterlijk bij de uitslag van de energieproducten uit dat entrepot. § 2. De toevoegingen van de denaturanten of van merkstoffen moeten manueel geschieden in een binnen het belastingentrepot gevestigde vaste tank die voorafgaandelijk werd geïdentificeerd.

In uitzonderlijke gevallen en voor zover de noodwendigheden van de dienst het toelaten, kan de directeur of een door hem aangewezen ambtenaar, toestaan dat de toevoeging, onder ambtelijk toezicht, manueel geschiedt in het vervoermiddel.

Voor de toevoeging van merkstoffen aan de energieproducten bedoeld in artikel 25, §§ 1 en 3 mag evenwel een automatisch injectiesysteem worden gebruikt.

In de zin van dit besluit wordt onder "automatisch injectiesysteem" verstaan, ieder injectiesysteem dat, als het in werking is, het onmogelijk maakt dat, door de leiding waarop het is gemonteerd, energieproducten lopen indien er geen merkstoffen worden geïnjecteerd of indien er onvoldoende worden geïnjecteerd. § 3. Indien de benzine bedoeld in artikel 24, § 1 : 1° wordt binnengebracht, hetzij onder de schorsingsregeling ter bestemming van een geregistreerde geadresseerde of van een tijdelijk geregistreerde geadresseerde, hetzij buiten de schorsingsregeling, moet het denatureren ervan, onder ambtelijk toezicht, geschieden voorafgaandelijk aan het inreiken van de aangifte van de uitslag tot verbruik;2° wordt ingevoerd, kan het denatureren ervan geschieden op het kantoor van invoer;3° tenzij de denaturering reeds op de voorgeschreven wijze werd verricht in het buitenland. § 4. Indien de energieproducten bedoeld in artikel 25, §§ 1 en 3 : 1° worden binnengebracht, hetzij onder de schorsingsregeling ter bestemming van een geregistreerde geadresseerde of een tijdelijk geregistreerde geadresseerde hetzij buiten de schorsingsregeling, moet het toevoegen van de merkstoffen, onder ambtelijk toezicht, geschieden voorafgaandelijk aan het inreiken van de aangifte van de uitslag tot verbruik;2° worden ingevoerd, kan het toevoegen van de merkstoffen geschieden op het kantoor van invoer;3° tenzij de toevoeging reeds op de voorgeschreven wijze werd verricht in het buitenland.

Art. 27.Een automatisch injectiesysteem mag enkel worden geïnstalleerd in een raffinaderij of in een opslagplaats erkend als belastingentrepot.

Art. 28.§ 1. Voorafgaand aan de installatie van een automatisch injectiesysteem in een raffinaderij, stelt de erkend entrepothouder een gedetailleerde beschrijving op van de gehele werking van dat systeem en bezorgt die, samen met een plan en een kopie van het besturingssysteem ervan, aan de controleur.

Het op een andere wijze dan via het automatisch injectiesysteem toevoegen van merkers aan energieproducten moet eveneens in de beschrijving van het systeem worden opgenomen. § 2. De erkend entrepothouder ontwikkelt een intern controlesysteem dat elke manipulatie van het automatische injectiesysteem (besturingssysteem en technisch gedeelte) uitsluit. Wijzigingen aan het intern controlesysteem moeten gedurende drie jaar in het systeem zelf worden bijgehouden.

De controleur heeft toegang tot het intern controlesysteem.

Dit intern controlesysteem : 1° beperkt de toegang tot de raffinaderij en registreert alle personen die toegang hebben tot haar bedrijfssite;2° beperkt het aantal personen met toegang tot het systeem dat het automatisch injectiesysteem stuurt en identificeert die personen duidelijk;3° identificeert de personen duidelijk die wijzigingen mogen aanbrengen aan het automatisch injectiesysteem (bevattende speciale controlemaatregelen in geval van alarm, gekoppeld aan het automatisch stilvallen van de vloeistofstroom in geval van het uitvallen van de injectiepomp) en die analyserapporten over de werking van het systeem opstellen en die rapporten gedurende ten minste drie jaar archiveren;4° voorziet in het houden van een balans tussen de hoeveelheid gemerkte energieproducten en de hoeveelheid gebruikte merker;5° voorziet, in het kader van een door de controleur goedgekeurd controleplan, in het op regelmatige tijdstippen nemen van monsters van de gemerkte energieproducten en van de merkstoffen, het analyseren van die monsters en het archiveren van de analyseresultaten ervan gedurende drie jaar. De erkend entrepothouder bezorgt de controleur een handleiding die duidelijk de precieze werking van het automatische injectiesysteem beschrijft en die tevens aanduidt welke parameters er mogen worden gewijzigd zonder dat die aanpassing de correcte werking van het systeem verhindert. De handleiding beschrijft hoe die parameters kunnen worden opgevraagd in het besturingssysteem. § 3. De controleur verifieert het systeem. Hij stelt de voorwaarden vast voor het gebruik van dat systeem door de erkend entrepothouder. § 4. Alle wijzigingen aan het automatisch injectiesysteem en/of aan de wijze van toevoegen van merkers moeten vooraf schriftelijk worden medegedeeld aan de controleur, die de voorwaarden voor het gebruik van het systeem kan wijzigen.

Art. 29.§ 1. Een automatisch injectiesysteem mag enkel geïnstalleerd worden in een opslagplaats, erkend als belastingentrepot, van : 1° niet-gemerkte energieproducten;2° gemerkte en niet-gemerkte energieproducten.De toepassing van dit systeem is enkel toegestaan voor het merken van niet-gemerkte energieproducten. § 2. Voorafgaand aan de installatie van een automatisch injectiesysteem in een opslagplaats bezorgt de erkend entrepothouder aan de controleur een gedetailleerde beschrijving van de gehele werking van het systeem, samen met een plan en een kopie van het besturingssysteem ervan.

Het op een andere wijze dan via het automatisch injectiesysteem toevoegen van merkers aan energieproducten moet in de beschrijving van het systeem zijn opgenomen. § 3. Het automatisch injectiesysteem wordt gestuurd door een uitsluitend hiervoor bestemd Programmeerbaar Logisch Controlesysteem (Programmable Logic Controller - PLC), dat onafhankelijk werkt van de bestaande automatiseringsprogramma's voor het laden van de transportmiddelen. Indien het automatisch injectiesysteem niet gestuurd wordt door middel van een uitsluitend hiervoor bestemde PLC, mag er op geen enkele manier enige interactie mogelijk zijn tussen het gedeelte van de PLC dat het automatisch injectiesysteem stuurt en de andere functies die door de PLC worden uitgevoerd.

Het elektronisch besturingscircuit kan niet worden gemanipuleerd waardoor er geen injectie of een onvoldoende injectie van merkstoffen mogelijk is. § 4. De PLC registreert het aantal alarmen, de aard, het tijdstip en de precieze plaats van het alarm en de identiteit van de persoon die het heeft uitgezet of eraan heeft verholpen. Deze gegevens worden onmiddellijk opgeslagen en gedurende ten minste drie jaar bewaard. § 5. Het aantal keer dat het automatisch injectiesysteem na het uitvallen of na het verhelpen van een storing terug in werking mag worden gesteld zonder tussenkomst van de controleur, wordt in overeenstemming met deze laatste vastgelegd.

Indien het systeem binnen een tijdspanne van 24 uur meer dan drie maal een storing ondervindt, wordt het automatisch buiten dienst gesteld en het kan pas terug worden opgestart na goedkeuring van de controleur. § 6. De erkend entrepothouder van een opslagplaats bezorgt de controleur een handleiding die duidelijk de precieze werking van het automatisch injectiesysteem beschrijft en die tevens aanduidt welke parameters er mogen worden gewijzigd zonder dat die aanpassing een correcte werking van het systeem verhindert. De handleiding beschrijft hoe die parameters kunnen worden opgevraagd in het besturingssysteem. § 7. De tanks voor de opslag van merkstoffen, de opslagtanks van de te merken producten, de pompcircuits en de injectieapparaten die deel uitmaken van het automatisch injectiesysteem voldoen ten minste aan de volgende voorwaarden : 1° Tanks voor de opslag van merkstoffen a) zijn uitgerust met een verzegeling op de aanvulleiding;b) zijn zodanig verzegeld dat zonder tussenkomst van de controleur op geen enkele manier in de tanks enig product kan worden toegevoegd;c) zijn uitgerust met een alarm voor het detecteren van een minimumniveau in de tank met merkstoffen;d) zijn voldoende groot zodat het aantal bevoorradingen per jaar kan worden beperkt.2° Tanks voor de opslag van energieproducten zijn verbonden met de boekhouding van de voorraden en de bewegingen.3° Pompcircuits a) het elektrisch en elektronisch circuit dat de injectiepompen en de pompen van de te merken energieproducten stuurt moet verzegeld zijn;b) de pompen voor het verpompen van de te merken energieproducten en de injectiepompen zijn elk aangesloten op een eigen elektrisch circuit, dat moet uitvallen bij een storing van het injectiecircuit. Indien voornoemde pompen niet op een eigen elektrisch circuit zijn aangesloten, moet worden voorzien in een klep die onmiddellijk na het injectiepunt op de leiding van het te merken product is geplaatst en die automatisch sluit bij een storing van het injectiecircuit. 4° Injectieapparaten Het injectieapparaat is : a) voorzien van een totaalteller die niet kan worden teruggedraaid;b) voorzien van verschillende alarmen die afgaan bij : i) de injectie van een te hoge hoeveelheid merkstof; ii) de injectie van een te lage hoeveelheid merkstof; iii) het falen van het apparaat; iv) abnormale veranderingen in het debiet van de stroom van het te merken energieproduct en van de toe te voegen merker of wanneer de druk in de injectieleiding lager is dan die in de leiding van het te merken energieproduct. Vóór de ingebruikname wordt getest of de alarmen afgaan bij het injecteren van helemaal geen, van een te lage of van een te hoge hoeveelheid merkstof. § 8. De aanvoerleidingen tussen de tank voor de opslag van merkstoffen en het injectiepunt moeten zichtbaar zijn. De controleur kan uitzonderingsgewijs toestaan dat de leidingen niet zichtbaar zijn wanneer zij onder het wegdek of de spoorbedding lopen naar de laadkade. § 9. Tussen de tank voor de opslag van merkstoffen en het injectiepunt mogen geen koppelingsstukken worden gebruikt, tenzij ze verzegeld worden. Alle koppelingstukken na het injectiepunt, de afsluitkraantjes en het ontluchtingssysteem moeten zichtbaar zijn en worden verzegeld tot de plaats waar de teller is geplaatst die de hoeveelheid geleverd eindproduct meet. § 10. De controleur verifieert het systeem. Hij stelt de voorwaarden vast waaraan de erkend entrepothouder moet voldoen voor het gebruik ervan. § 11. Alle wijzigingen aan het automatisch injectiesysteem en/of aan de wijze van toevoegen van merkers moeten vooraf schriftelijk worden medegedeeld aan de controleur, die de voorwaarden voor het gebruik van het systeem kan wijzigen. § 12. De controleur stelt in twee exemplaren een proces-verbaal van de door de ambtenaren aangebrachte verzegeling op. Een exemplaar wordt door de controleur bewaard en het andere wordt afgegeven aan de erkend entrepothouder om te worden bewaard bij de gebruiksvoorwaarden van het systeem. § 13. De leidingen tussen de tank voor de opslag van merkstoffen en het injectiepunt en tussen het injectiepunt en de tank voor het te merken product moeten steeds gevuld zijn. De controleur kan uitzonderingsgewijs toestaan dat tijdens onderhoudswerken, het reinigen van de leidingen of bij een productiewijziging de leidingen niet gevuld zijn. § 14. De correcte werking van het automatisch injectiesysteem, inclusief de sturing van de alarmen moet bij het in gebruik nemen, en nadien jaarlijks door de installateur of een onafhankelijk expert, in het bijzijn van de controleur, worden geattesteerd. Bij deze controle worden op ieder laadpunt waar merkstoffen worden geïnjecteerd door de erkend entrepothouder, in aanwezigheid van de installateur of een onafhankelijk expert, onder het toezicht van de controleur stalen van de energieproducten genomen. Afhankelijk van de resultaten van de staalneming zal het systeem waar nodig bijgesteld worden. Na iedere aanpassing moeten nieuwe stalen worden genomen. Indien de erkend entrepothouder het automatisch injectiesysteem zelf heeft geïnstalleerd moet de correcte werking van het automatisch injectiesysteem door een onafhankelijk expert worden geattesteerd.

In het geval van herstelling van het automatisch injectiesysteem of indien er tussentijds aan het systeem wijzigingen werden aangebracht zijn de bepalingen van het eerste en het tweede lid van toepassing.

Art. 30.§ 1. Elke levering van gemerkt energieproduct moet minstens 1 000 liter omvatten.

Bij het laden in een raffinaderij of belastingentrepot dat uitgerust is met een automatisch injectiesysteem wordt op de laadbon de hoeveelheid merkstof vermeld. De gegevens van de laadbon worden in het systeem gedurende ten minste drie jaar bewaard. § 2. De toestemming tot het gebruik van een automatisch injectiesysteem wordt, onverminderd het opleggen van sancties, door de controleur ingetrokken wanneer de voorwaarden voor het gebruik van het automatisch injectiesysteem niet worden nageleefd of wanneer bij het gebruik ervan onregelmatigheden of overtredingen worden vastgesteld. HOOFDSTUK X. - Vrijstellingen

Art. 31.Onverminderd de bijzondere bepalingen vermeld in de artikelen 32 tot en met 48 moet iedere persoon die een economische activiteit uitoefent en die wenst te genieten van één van de vrijstellingen van accijnzen vermeld in artikel 429 van de wet, voorafgaandelijk een aanvraag tot het bekomen van een vergunning indienen, met vermelding van het gebruik dat zal worden gemaakt van de energieproducten of van de elektriciteit.

Deze aanvraag moet vergezeld gaan van een dossier dat aantoont dat die persoon zich bevindt in een situatie die toelaat om te genieten van een van deze vrijstellingen.

Art. 32.§ 1. De gedenatureerde benzine die, overeenkomstig artikel 429, § 1, a) van de wet, wordt aangewend voor andere doeleinden dan voor motorbrandstof of voor verwarmingsbrandstof, geniet automatisch van de vrijstelling bij de uitslag uit het belastingentrepot. § 2. Onverminderd de bepalingen van artikel 3, 2° moet iedere persoon die een economische activiteit uitoefent en die, overeenkomstig artikel 429, § 1, a) van de wet, andere energieproducten dan gedenatureerde benzine wenst te gebruiken voor andere doeleinden dan voor motorbrandstof of voor verwarmingsbrandstof over een vergunning energieproducten en elektriciteit "eindgebruiker" beschikken.

Art. 33.Iedere persoon die een economische activiteit uitoefent en die, overeenkomstig artikel 429, § 1, b) van de wet, energieproducten met een duaal gebruik wenst te gebruiken of, overeenkomstig artikel 429, § 1, c) van de wet, elektriciteit wenst te gebruiken die voornamelijk wordt gebruikt voor chemische reductie en elektrolytische en metallurgische procédés, moet beschikken over een vergunning energieproducten en elektriciteit "eindgebruiker".

In het geval van gebruik van energieproducten of van elektriciteit voor een metallurgisch procédé moet de in artikel 31 bedoelde aanvraag een beschrijving van het procédé bevatten, alsmede de vermelding van de klassering van de verkregen producten met verwijzing naar, hetzij de DI codes van de NACE nomenclatuur, hetzij naar de Prodcom codes.

Art. 34.Iedere persoon die een economische activiteit uitoefent en die, overeenkomstig artikel 429, § 1, d) van de wet, energieproducten of elektriciteit wenst te gebruiken voor mineralogische procédés, moet beschikken over een vergunning energieproducten en elektriciteit "eindgebruiker".

De in artikel 31 bedoelde aanvraag moet een beschrijving van het mineralogische procédé bevatten, alsmede de vermelding van de klassering van de verkregen producten met verwijzing naar de DI codes van de NACE nomenclatuur.

Art. 35.Iedere persoon die een economische activiteit uitoefent en die, overeenkomstig artikel 429, § 1, e) van de wet, energieproducten of elektriciteit wenst te gebruiken voor de productie van elektriciteit of elektriciteit die wordt gebruikt tot instandhouding van het vermogen elektriciteit te produceren, moet beschikken over een vergunning energieproducten en elektriciteit "eindgebruiker".

Art. 36.De reactiemotorbrandstof die, overeenkomstig artikel 429, § 1, f) van de wet, wordt geleverd voor het gebruik als motorbrandstof of als verwarmingsbrandstof voor de luchtvaart, geniet automatisch van de vrijstelling bij de uitslag uit het belastingentrepot, voorzover de erkend entrepothouder onmiddellijk overgaat tot de bevoorrading van de luchtvaartuigen.

De erkend entrepothouder houdt een lijst van de hoeveelheid geleverde producten, per duidelijk geïdentificeerd luchtvaartuig. Iedere levering moet worden bevestigd door de luchtvaartmaatschappij, door de boordcommandant of door de eigenaar van het luchtvaartuig.

Art. 37.De energieproducten die, overeenkomstig artikel 429, § 1, g) van de wet, worden geleverd voor gebruik als motorbrandstof of als verwarmingsbrandstof voor de vaart op communautaire wateren, genieten automatisch van de vrijstelling bij de uitslag uit het belastingentrepot, waarbij de bevoorrader derhalve verplichtend de hoedanigheid van erkend entrepothouder moet bezitten.

De erkend entrepothouder houdt een lijst van de hoeveelheid geleverde producten, per duidelijk geïdentificeerd vaartuig. Iedere levering moet worden bevestigd door de kapitein van het vaartuig.

De vrijstelling voor de aan boord van de vaartuigen opgewekte elektriciteit is aan geen enkele formaliteit onderworpen.

In de zin van dit besluit wordt onder "vaart op communautaire wateren" verstaan, iedere verplaatsing van een vaartuig tussen twee punten van het douanegebied van de Gemeenschap, zonder aan te leggen in een derde land.

Art. 38.Iedere persoon die een economische activiteit uitoefent en die, overeenkomstig artikel 429, § 2, a) van de wet, belastbare producten wenst te gebruiken bij proefprojecten, moet over een specifieke vergunning beschikken, afgeleverd door de administrateur-generaal, die hem kan opleggen om erkend te worden in de hoedanigheid van erkend entrepothouder.

Art. 39.Iedere gebruiker die, overeenkomstig artikel 429, § 2, b) of d) van de wet, elektriciteit produceert voor zijn eigen gebruik, moet over een specifieke vergunning beschikken, afgeleverd door de administrateur-generaal. Worden beschouwd als milieuvriendelijk, de installaties voor warmtekrachtkoppeling met een hoog rendement die een besparing aan primaire energie verzekeren van minstens 10 % in vergelijking met de referentiegegevens van de afzonderlijke productie van warmte en elektriciteit.

Art. 40.Iedere persoon die een economische activiteit uitoefent en die, overeenkomstig artikel 429, § 2, c) van de wet, energieproducten of elektriciteit wenst te gebruiken voor warmtekrachtkoppeling, moet over een specifieke vergunning beschikken, afgeleverd door de administrateur-generaal.

De in artikel 31 bedoelde aanvraag moet een beschrijving van het productieproces bevatten.

Art. 41.Iedere persoon die een economische activiteit uitoefent en die, overeenkomstig artikel 429, § 2, e) van de wet, motorbrandstoffen wenst te gebruiken bij de vervaardiging, de ontwikkeling, het testen en het onderhoud van luchtvaartuigen of van schepen, moet beschikken over een vergunning energieproducten en elektriciteit "eindgebruiker".

Art. 42.Iedere persoon die een economische activiteit uitoefent en die, overeenkomstig artikel 429, § 2, f) van de wet, gasolie, kerosine of elektriciteit wenst te gebruiken voor het vervoer van personen en goederen per spoor, moet beschikken over een vergunning energieproducten en elektriciteit "eindgebruiker".

Art. 43.De gasolie, kerosine en zware stookolie die, overeenkomstig artikel 429, § 2, g) van de wet, worden geleverd om te worden gebruikt als motorbrandstof of als verwarmingsbrandstof voor de vaart op binnenwateren, genieten automatisch van de vrijstelling bij de uitslag uit het belastingentrepot, waarbij de bevoorrader derhalve verplichtend de hoedanigheid van erkend entrepothouder moet bezitten.

De erkend entrepothouder houdt een lijst van de hoeveelheid geleverde producten, per duidelijk geïdentificeerd vaartuig. Iedere levering moet worden bevestigd door de kapitein van het vaartuig.

De vrijstelling voor de aan boord van de vaartuigen opgewekte elektriciteit is aan geen enkele formaliteit onderworpen.

Art. 44.Iedere persoon die een economische activiteit uitoefent en die, overeenkomstig artikel 429, § 2, h) van de wet, gasolie, kerosine of zware stookolie wenst te gebruiken bij baggerwerken in bevaarbare waterlopen en in havens, moet beschikken over een vergunning energieproducten en elektriciteit "eindgebruiker".

Art. 45.Iedere persoon die een economische activiteit uitoefent en die, overeenkomstig artikel 429, § 2, i) van de wet, gasolie, kerosine, zware stookolie, LPG, aardgas, elektriciteit, kolen, cokes of bruinkool uitsluitend wenst te gebruiken voor landbouw, tuinbouw, visteelt of bosbouwwerkzaamheden, moet beschikken over een vergunning energieproducten en elektriciteit "eindgebruiker".

Art. 46.Iedere persoon die een economische activiteit uitoefent en die, overeenkomstig artikel 429, § 2, j) van de wet, gebruikte gasolie, kerosine of zware stookolie wenst te gebruiken als verwarmingsbrandstof, moet beschikken over een vergunning energieproducten en elektriciteit "eindgebruiker".

De terugwinning van deze producten kan slechts geschieden door een persoon die beschikt over een vergunning energieproducten en elektriciteit "handelaar" en de recycling slechts door een persoon die erkend is in de hoedanigheid van erkend entrepothouder.

Art. 47.Aardgas en LPG die, overeenkomstig artikel 429, § 2, l) van de wet, worden geleverd als motorbrandstof genieten automatisch van de vrijstelling indien ze worden geleverd aan een persoon die een economische activiteit uitoefent en die beschikt over een vergunning energieproducten en elektriciteit "eindgebruiker" of "pomphouder".

Art. 48.In de gevallen van vrijstelling waar een vergunning geëist wordt door dit hoofdstuk, mag de leverancier van energieproducten en elektriciteit slechts leveringen verrichten, met vrijstelling van accijnzen, aan een persoon die de vergunning heeft verkregen. Deze vergunning dient hem te worden overgelegd.

Indien de energieproducten worden ingevoerd en tot verbruik worden aangegeven met vrijstelling van accijnzen dient de vergunning overgelegd te worden op het kantoor van invoer. HOOFDSTUK XI. - Tankstations

Art. 49.Onder tankstation wordt verstaan, iedere privé of voor het publiek beschikbare installatie waar motorbrandstof vanuit vaste opslagtanks wordt overgeheveld in brandstofreservoirs van motorvoertuigen.

Van deze definitie zijn uitgesloten de installaties die dienen voor de exclusieve bevoorrading van de motorvoertuigen die uitsluitend worden gebruikt door de enige exploitant van deze installaties.

Art. 50.§ 1. De tankstations mogen gemerkte kerosine die bestemd is om te worden gebruikt als verwarmingsbrandstof en gemerkte gasolie die bestemd is om te worden gebruikt als motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden verkopen. § 2. De tankstations betrekken de gemerkte kerosine die bestemd is om te worden gebruikt als verwarmingsbrandstof en de gemerkte gasolie die bestemd is om te worden gebruikt als motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden aan het hoogste tarief inzake accijnzen dat betrekking heeft op het respectievelijke gebruik.

Het betrekken van gemerkte kerosine aan het accijnstarief dat is vastgesteld voor een andere bestemming is hen niet toegestaan; hetzelfde geldt voor gemerkte gasolie.

Art. 51.§ 1. De verkoop door tankstations van gemerkte kerosine en gemerkte gasolie is onderworpen aan de volgende voorwaarden : 1° de pomp die het energieproduct levert, moet duidelijk gescheiden worden opgesteld van de groepen van andere pompen;2° in de onmiddellijke omgeving van de pomp moet goed zichtbaar een bord worden opgesteld volgens het model en met vermelding van de tekst opgenomen in bijlage VI.De tekst moet zijn opgesteld in de taal of de talen van het gewest.

Het bord moet vervaardigd zijn uit metaal of uit een onbuigzame en duurzame kunststof. De achtergrond moet wit zijn. De gebruikte letters moeten volledig zwart en onuitwisbaar zijn, met een hoogte van 20 mm voor de grote letters, 10 mm voor de middelgrote letters en 8 mm voor de kleine letters. 3° de mogelijkheden tot betaling van de verschuldigde bedragen voor de hoeveelheden energieproduct die door de betrokken pomp werden geleverd, moeten dusdanig worden opgesteld dat het noodzakelijk is dat men zich tot bij de uitbater of tot bij de aangestelde pomphouder van deze pomp moet begeven;4° de werking van deze pomp mag in geen geval toelaten dat men zich kan bevoorraden bij afwezigheid van de uitbater of van de aangestelde van het tankstation. § 2. Door middel van het respecteren van de controlebepalingen vastgelegd door de administrateur-generaal kan de verkoop van gemerkte gasolie, in tankstations die niet voldoen aan de voorwaarden vastgesteld in § 1, worden toegestaan. § 3. De pomp waarvan de opstelling niet beantwoordt aan de voorschriften van § 1 of van § 2 wordt door de houder van het tankstation gesloten en verzegeld door de ambtenaren.

Art. 52.§ 1. Iedere uitbater van een tankstation moet ter plaatse een plan bewaren van zijn reservoirs en opslagtanks, met vermelding van hun opslagcapaciteit en de soort van het energieproduct waarvoor ze zijn bestemd, alsmede van de pompen, de tellers en andere meet- en laadinrichtingen.

Hij moet eveneens een voorraadregister houden van de aan de pomp verkochte energieproducten. De administrateur-generaal bepaalt de vorm en de gegevens van dit register. § 2. In het geval dat tankstations geautomatiseerd en eventueel zonder de aanwezigheid van personeel worden uitgebaat, kan de administrateur-generaal toestaan dat het plan en het voorraadregister op een andere plaats worden bewaard, voor zover dat het niveau van de voorraden energieproducten die aanwezig zijn in de opslagtanks vanop afstand kan gemeten worden door een centraal beheerspunt. HOOFDSTUK XII. - Diverse controlemaatregelen

Art. 53.§ 1. De land-, tuin- en bosbouwtractoren die worden gebruikt in de vrijstellingsgevallen bedoeld in artikel 429, § 2, i) van de wet mogen ook worden gebruikt voor werkzaamheden waarvoor geen recht op vrijstelling bestaat en mogen worden aangedreven met gasolie die is vrijgesteld van accijnzen onder de volgende voorwaarden : 1° indien het werkzaamheden betreft bedoeld bij artikel 420, § 4, c) van de wet dient de gebruiker de accijnzen verband houdende met het verschil tussen de vrijstellingsgevallen en het gebruik voor industriële en commerciële doeleinden te voldoen op de wijze zoals bepaald in artikel 11 van het ministerieel besluit van 18 maart 2010 betreffende de algemene regeling voor accijnzen. De aangifte ten verbruik moet worden opgesteld door de gebruiker van de energieproducten en door hem worden ingediend uiterlijk de 10de van de maand volgend op het kwartaal van hun verbruik; 2° indien het werkzaamheden betreft waardoor de accijnzen bedoeld in artikel 419 van de wet voor gebruik als motorbrandstof verschuldigd zijn dient de titularis van de nummerplaat van de betrokken land-, tuin- of bosbouwtractor de accijnzen verband houdende met het verschil tussen de vrijstellingsgevallen en het gebruik als motorbrandstof te voldoen op de wijze zoals bepaald in artikel 11 van het ministerieel besluit van 18 maart 2010 betreffende de algemene regeling voor accijnzen. De aangifte ten verbruik moet worden opgesteld door de titularis van de nummerplaat van de betrokken land-, tuin- of bosbouwtractor en door hem worden ingediend uiterlijk de 10de van de maand volgend op het kwartaal van hun verbruik; 3° het gebruik van een land-, tuin- of bosbouwtractor in de situatie bedoeld in 2° is daarenboven onderworpen aan de volgende bijkomende voorwaarden : a) de land-, tuin- of bosbouwtractor moet overwegend worden gebruikt voor activiteiten die vallen binnen het toepassingsgebied van artikel 429, § 2, i) van de wet;b) de gebruiker van de land-, tuin- of bosbouwtractor moet zich laten registreren overeenkomstig de modaliteiten vastgesteld in artikel 14;c) het gebruik van de land-, tuin- of bosbouwtractor voor andere activiteiten dan diegene bedoeld bij artikel 429, § 2, i) van de wet moet voorafgaand geregistreerd worden door middel van een formulier waarvan de vorm en inhoud worden bepaald door de minister bevoegd voor Financiën.Dit formulier dient te allen tijde aanwezig te zijn in de land-, tuin- of bosbouwtractor bij gebruik voor andere activiteiten dan diegene bedoeld bij artikel 429, § 2, i) van de wet. Een kopie van het voornoemd formulier dient op het ogenblik van het indienen van de aangifte ten verbruik worden toegezonden door de aangever aan de controle der douane en/of accijnzen van zijn gebied; d) het gebruik van de land-, tuin- of bosbouwtractor door andere personen dan de titularis van de nummerplaat of zijn personeel moet worden geregistreerd door middel van een formulier waarvan de vorm en inhoud worden bepaald door de minister bevoegd voor Financiën;e) de land-, tuin- of bosbouwtractor moet voorzien zijn van een urenteller die de werkingsduur van het voertuig registreert. § 2. De administrateur-generaal stelt de verklarende nota op met betrekking tot de procedure bedoeld in § 1, 2°, van dit artikel.

Art. 54.De vloeibare motorbrandstoffen die hier te lande voorhanden zijn, verkocht of gebruikt worden : 1° voor de aandrijving van explosie- of verbrandingsmotoren van voertuigen die op de openbare weg rijden, andere dan deze bedoeld in artikel 420, § 4, van de wet, of dan deze gebruikt voor de doeleinden bedoeld in artikel 429, § 2, i), van dezelfde wet en dan deze bedoeld in artikel 53, § 1, 2° van dit besluit en 2° voor de aandrijving van explosie- of verbrandingsmotoren van particuliere pleziervaartuigen bedoeld in artikel 429, § 1, g) en in artikel 429, § 2, g), van de wet, voor de vaart op binnenwateren of communautaire wateren, mogen geen denaturanten noch merkstoffen bevatten.

Art. 55.De ambtenaren mogen kosteloos monsters nemen van energieproducten, ongeacht de plaats waar deze producten voorhanden worden gehouden, met inbegrip van motorvoertuigen, vaartuigen en luchtvaartuigen.

Art. 56.§ 1. De erkend entrepothouder moet alle materiaal en gereedschappen die nodig zijn voor de meetverrichtingen, de monsterneming en andere controlemaatregelen ter beschikking stellen van de ambtenaren.

Bovendien moet hij de nodige veiligheidskledij, met inbegrip van veiligheidsschoenen, veiligheidsbril en veiligheidshelm ter beschikking stellen van de ambtenaren. § 2. De erkend entrepothouder moet een afschrift van de algemene veiligheidsvoorschriften die van toepassing zijn in zijn bedrijf ter kennis brengen van de ambtenaren.

De ambtenaren zijn verplicht deze veiligheidsvoorschriften na te leven.

Art. 57.De netbeheerders delen aan de administrateur-generaal de lijst mee van de distributeurs die hun netten gebruiken. Iedere wijziging aan deze lijst moet onmiddellijk ter kennis worden gebracht van deze ambtenaar.

Art. 58.§ 1. De administrateur-generaal deelt aan de Europese Commissie, volgens de modaliteiten die deze laatste bepaalt, de lijst mee van de belastingniveaus die worden toegepast op de producten vermeld in artikel 419 van de wet. § 2. Ten laatste op 31 december van ieder jaar, wordt de lijst van de indirecte belastingen (met uitzondering van de btw en van de accijnzen zoals bepaald in artikel 414, § 1, van de wet) die gedurende het afgelopen jaar werden geheven bij de uitslag tot verbruik van de producten vermeld in artikel 419 van de wet, voor de producten die hen betreffen meegedeeld aan de administrateur-generaal door : 1° De Belgische Petroleum Federatie;2° Koninklijk Verbond van Belgische Gasvaklieden;3° Federatie van de Belgische Elektriciteit- en Gasbedrijven. HOOFDSTUK XIII. - Slotbepalingen

Art. 59.Worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 3 juli 2005 houdende maatregelen voor de toepassing van bepaalde verlaagde tarieven inzake accijnzen;2° het ministerieel besluit van 27 oktober 2005 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit;3° het koninklijk besluit van 19 mei 2014 inzake accijnzen betreffende controlemaatregelen voor brandstoffen.

Art. 60.De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 28 juni 2015.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^