gepubliceerd op 26 maart 2010
Ministerieel besluit betreffende de algemene regeling inzake accijnzen
18 MAART 2010. - Ministerieel besluit betreffende de algemene regeling inzake accijnzen
De Minister van Financiën, Gelet op de algemene wet inzake douane en accijnzen van 18 juli 1977, artikel 20;
Gelet op de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen, artikelen 9, 21, 22, 26, 33, 34, 36, 37, 41 en 43;
Gelet op het koninklijk besluit van 17 maart 2010 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen, artikelen 3, 17 tot en met 19, 24 tot en met 27;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 februari 2006 houdende diverse bepalingen betreffende de controle van energieproducten en elektriciteit inzake accijnzen, artikel 2;
Gelet op het ministerieel besluit van 14 mei 2004 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop;
Gelet op het advies van de Douaneraad van de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie, gegeven op 6 januari 2010;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 28 januari 2010;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, d.d. 4 februari 2010;
Gelet op advies 47.819/1 van de Raad van State, gegeven op 25 februari 2010, met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973. HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.In onderhavig besluit wordt verstaan onder : -wet : de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen; - koninklijk besluit : het koninklijk besluit van 17 maart 2010 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen; - directeur : de gewestelijk directeur der douane en accijnzen; - week : van maandag om 0 uur tot zondag om 24 uur; - administratie : de administratie der douane en accijnzen; - hulpkantoor : het hulpkantoor beoogd door het ministerieel besluit van 26 maart 2007 houdende de oprichting van de hulpkantoren van het enig kantoor der douane en accijnzen en de bepaling van de bevoegdheden van het enig kantoor der douane en accijnzen en van zijn hulpkantoren; - enig kantoor : het kantoor beoogd door de ministeriële besluiten van 19 juli 2006 houdende oprichting van het enig kantoor der douane en accijnzen en van 26 maart 2007 houdende de oprichting van de hulpkantoren van het enig kantoor der douane en accijnzen en de bepaling van de bevoegdheden van het enig kantoor der douane en accijnzen en van zijn hulpkantoren. HOOFDSTUK II. - Aanvraag van een vergunning
Art. 2.§ 1. Al wie wenst erkend te worden als erkend entrepothouder zoals bedoeld in artikel 5, § 1, 8° van de wet, dient, onverminderd de toepassingsmaatregelen eigen aan ieder accijnsgoed, schriftelijk een aanvraag volgens het model en de aanduidingen opgenomen als bijlage 1 in bij : - de directeur over het gebied van het belastingentrepot; - de administrateur douane en accijnzen, onder de voorwaarden die hij bepaalt, indien het belastingentrepot uit verschillende opslagplaatsen bestaat die van meerdere gewestelijke directies afhangen.
Dit model wordt eveneens gebruikt voor het indienen van de aanvraag voor de vergunning betreffende de rechtstreekse aflevering beoogd door artikel 16 van het koninklijk besluit. § 2. Al wie wenst erkend te worden als geregistreerde afzender zoals bedoeld in artikel 5, § 1, 11° van de wet, dient, onverminderd de toepassingsmaatregelen eigen aan ieder accijnsgoed, schriftelijk een aanvraag volgens het model en de aanduidingen opgenomen als bijlage 2 in bij de directeur over het gebied waar zich het hulpkantoor bevindt waar, overeenkomstig artikel 79 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, het in het vrije verkeer brengen plaatsvindt. § 3. Al wie wenst erkend te worden als geregistreerde geadresseerde zoals bedoeld in artikel 5, § 1, 10° van de wet, dient, onverminderd de toepassingsmaatregelen eigen aan ieder accijnsgoed, schriftelijk een aanvraag volgens het model en de aanduidingen opgenomen als bijlage 3 in bij de directeur over het gebied waar zich de plaats van ontvangst van de goederen bevindt.
Dit model wordt eveneens gebruikt voor het indienen van de aanvraag voor de vergunning betreffende de rechtstreekse aflevering beoogd door artikel 16 van het koninklijk besluit. § 4. De aangifte (aanvraag voor een vergunning) vereist in artikel 21, § 3, 1°, van de wet wordt opgesteld volgens het model en de aanduidingen opgenomen als bijlage 3. § 5. De in de in artikel 25, § 2, van het koninklijk besluit bedoelde schriftelijke aanvraag te vermelden gegevens zijn omschreven als bijlage 4.
Art. 3.Iedere uitbater van een pijpleiding voor het verkeer onder de accijnsschorsingsregeling van energieproducten of zijn vertegenwoordiger dient zich te laten erkennen als erkend entrepothouder en dient een schriftelijke aanvraag volgens het model en de aanduidingen opgenomen in bijlage 1 in bij de administrateur douane en accijnzen, en vergezeld van het vereiste plan krachtens artikel 19, § 1, van de wet dat het traject omschrijft van de pijpleiding hier te lande en alle plaatsen van aanvoer van energieproducten lokaliseert evenals alle plaatsen van uitslag. HOOFDSTUK III. - Verlenen van de vergunning
Art. 4.§ 1. De vergunningen betreffende het uitoefenen van activiteiten als erkend entrepothouder, geregistreerde afzender of geregistreerde geadresseerde worden respectievelijk afgeleverd op een formulier volgens het model opgenomen als bijlagen 5 tot en met 8. § 2. De vergunning tot erkenning als fiscaal vertegenwoordiger bedoeld in artikel 37, § 2, van de wet wordt afgeleverd op een formulier volgens het model opgenomen als bijlage 9. HOOFDSTUK IV. - Overbrenging Afdeling 1. - Voorschriften betreffende de validatie, de doorzending
en de aanzuivering van het elektronische administratieve document
Art. 5.De administrateur douane en accijnzen is gemachtigd om : - de voorwaarden te bepalen voor de toegang tot het geautomatiseerde systeem alsmede de technische kenmerken waaraan de mededelingen tussen de personen bedoeld in artikelen 26 of 28 van de wet en het geautomatiseerde systeem moeten voldoen; - voor elke situatie betreffende het niet-beschikbaar zijn van het geautomatiseerde systeem, de te volgen procedures voor te schrijven; - te bepalen welke communicatiemiddelen in het kader van artikel 30, § 5, van de wet moeten worden gebruikt; - te definiëren wat moet worden verstaan onder « afzienbare termijn » in de zin van artikel 31, §§ 1, 2e lid en 2, 1e lid van de wet.
Art. 6.In geval van bewegingen van accijnsgoederen onder de accijnsschorsingsregeling ter bestemming van personen, strijdkrachten en instellingen bedoeld in artikel 13 van de wet, past de dienst aangewezen door de administrateur douane en accijnzen de volgende procedure toe : 1° onmiddellijk na de ontvangst, via het geautomatiseerde systeem, van het elektronische administratieve document waarop het certificaat van vrijstelling betrekking heeft, deelt de dienst aangewezen door de administrateur, dat dit heeft afgeleverd, het administratieve document via elektronische weg mee aan de betrokken persoon, strijdkracht of instelling.Deze mededeling is vergezeld van een document dat het geheel van de verplichte waarden bevat die zijn opgenomen in tabel 6 van bijlage I van Verordening (EG) nr. 684/2009 van de Commissie van 24 juli 2009 tot uitvoering van Richtlijn 2008/118/EG van de Raad wat betreft de geautomatiseerde procedures voor de overbrenging van accijnsgoederen onder schorsing van accijns, met uitzondering van de waarden met betrekking tot de gegevensvelden 6, a) en b) en 7, b) en c); 2° onmiddellijk na de ontvangst van de accijnsgoederen vervolledigt de betrokken persoon, strijdkracht of instelling, in het aan hem medegedeelde document, de hiervoor vermelde gegevensvelden en stuurt het aldus aangevulde document onmiddellijk door naar de door de administrateur douane en accijnzen aangewezen dienst. Afdeling 2. - Overbrenging van accijnsgoederen na uitslag tot verbruik
Art. 7.§ 1. Al wie accijnsgoederen, die hier te lande reeds tot verbruik werden uitgeslagen, wenst over te brengen naar een andere in België gelegen plaats met gebruikmaking van het grondgebied van een andere lidstaat dient bij de ambtenaar belast met het beheer van het hulpkantoor van zijn gebied een aanvraag tot vergunning in, met vermelding van volgende gegevens : - de aard en hoeveelheid van de goederen; - de reisweg en het (de) gebruikt(e) vervoermiddel(en); - de datum van de levering of in geval van meerdere leveringen, hun frequentie; - de plaats waar de boekhouding ter beschikking van de administratie wordt gehouden.
De vergunning wordt afgeleverd op een formulier volgens het model opgenomen als bijlage 10. § 2. Ingeval van veelvuldige en regelmatige overbrengingen van accijnsgoederen in de situatie voorzien in paragraaf 1, kan de administrateur douane en accijnzen, mits daartoe afgesloten administratieve afspraken, een vereenvoudiging van de administratieve formaliteiten toestaan. Afdeling 3. - Overbrenging onder een accijnsschorsingsregeling
Art. 8.§ 1. De administrateur douane en accijnzen kan toestaan dat de formaliteiten bij de overbrenging van accijnsgoederen onder de accijnsschorsingsregeling, dat volledig op Belgisch grondgebied plaatsvindt, worden vereenvoudigd.
Hij kan toestaan dat, onder de voorwaarden die hij bepaalt, meerdere fabrieken of magazijnen één enkel belastingentrepot vormen. § 2. Wanneer accijnsgoederen veelvuldig en regelmatig onder een accijnsschorsingsregeling worden overgebracht tussen het grondgebied van meerdere lidstaten, waaronder dat van België, kan de administrateur douane en accijnzen, mits daartoe afgesloten administratieve afspraken, een vereenvoudiging van de administratieve formaliteiten toestaan.
Art. 9.De geadresseerde bedoeld in artikel 41, § 3 van de wet, stelt de ambtenaar belast met het beheer van het hulpkantoor waarvan hij afhangt in kennis van de hoeveelheid wijn die hij heeft ontvangen; deze inkennisstelling moet ten laatste de donderdag van de week die volgt op die van ontvangst van de wijn plaatsvinden. HOOFDSTUK V. - Zekerheid
Art. 10.De distributeur van aardgas en/of elektriciteit, bedoeld in artikel 424, § 1 van de programmawet van 27 december 2004, stelt zijn zekerheid bij het enig kantoor. HOOFDSTUK VI. - Betaling van de accijnzen Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 11.§ 1. De accijnzen worden bij de inverbruikstelling van accijnsgoederen, zelfs indien het tarief nul bedraagt, voldaan door middel van een aangifte ten verbruik bestaande uit de exemplaren 6 en 8 van het formulier enig document overeenkomstig het model van bijlage 31 en bijlage 33 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek.
Deze exemplaren moeten worden ingevuld overeenkomstig de toelichting opgenomen als bijlage 11.
De aangifte ten verbruik waarvan sprake in lid 1, kan eveneens worden opgesteld met behulp van een laserprinter op blanco papier, op voorwaarde dat die aangifte aan alle vormvereisten van het model van bijlage 31 en bijlage 33 van de in lid 1 vermelde verordening voldoet, ook ten aanzien van de achterzijde van het formulier, met uitzondering van : 1° de kleur van de drukinkt;2° het gebruik van cursief gedrukte letters;3° de onderdruk van de vakken van de aangifte ten verbruik. § 2. In afwijking van de bepalingen voorzien in paragraaf 1, kan de aangifte ten verbruik gebeuren door middel van een elektronische aangifte ten verbruik, met gebruikmaking van het elektronisch systeem paperless douane en accijnzen, voorzien in het ministerieel besluit van 22 juli 1998 betreffende de aangiften inzake douane en accijnzen.
De elektronische aangiften ten verbruik moeten worden ingevuld overeenkomstig de bepalingen voorzien in paragraaf 1. § 3. Het indienen van een aangifte ten verbruik is eveneens vereist bij de inverbruikstelling met vrijstelling van accijnzen. Dat kan gebeuren op één van de wijzen voorzien in de paragrafen 1 en 2.
In dat geval dient in vak 44 van deze aangifte de wettelijke bepaling te worden vermeld waarop de vrijstelling is gebaseerd. § 4. De administrateur douane en accijnzen kan de verplichting opleggen dat de aangifte bedoeld in de paragrafen 1 en 2 vergezeld moet zijn van een opgave waarop per gebruiker van de accijnsproducten, verschillend van de aangever, de geleverde hoeveelheden worden vermeld. Deze opgave mag met een informaticatoepassing worden opgesteld; hij stelt de vorm vast van deze opgave en het type van de toepassing.
Art. 12.In de gevallen bedoeld in artikel 37, § 4 van de wet en op basis van administratieve afspraken met de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de verkoper gevestigd is, kan de administrateur douane en accijnzen een vereenvoudiging van de administratieve formaliteiten toestaan, die afwijkt van het principe opgenomen in artikel 23, § 1, 2e streepje van het koninklijk besluit. Afdeling 2. - Gemeenschappelijke bepalingen voor energieproducten en
elektriciteit
Art. 13.Wanneer een energieproduct of elektriciteit van artikel 419 van de programmawet van 27 december 2004 in verbruik wordt gesteld, vermelden de facturen opgesteld voor de oorspronkelijke levering en voor latere leveringen, het inzake accijnzen toegepaste tarief.
Dergelijke vermelding is evenwel niet vereist voor de facturen opgesteld door de handelaars die niet beschikken over de hoedanigheid van erkend entrepothouder en die energieproducten leveren aan klanten die een vergunning « energieproducten en elektriciteit » bezitten, afgeleverd op basis van artikel 4, § 3 van het koninklijk besluit van 3 juli 2005 houdende maatregelen voor de toepassing van bepaalde verlaagde tarieven inzake accijnzen en van artikel 13, § 2 van het ministerieel besluit van 27 oktober 2005 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit. Afdeling 3. - Bijzondere bepalingen voor energieproducten, andere dan
aardgas, kolen, cokes en bruinkool
Art. 14.§ 1. Benevens de vermelding betreffende het inzake accijnzen toegepaste tarief, bepaald in artikel 13, vermelden de facturen die door een erkend entrepothouder worden opgesteld, de datum van de uitslag tot verbruik van het energieproduct. § 2. Op de facturen die bestemd zijn voor een eindgebruiker wordt bovendien de volgende vermelding aangebracht : « Elk gebruik dat aanleiding geeft tot een aanvullend bedrag aan accijnzen, verplicht u tot de spontane betaling ervan op het hulpkantoor van de administratie der douane en accijnzen waarvan u afhangt. »
Art. 15.§ 1. Bij gebruik van kerosine of gasolie als motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden in de zin van artikel 420, § 4 van de programmawet van 27 december 2004, kan de inning van de aanvullende accijnzen die het verschil vertegenwoordigen tussen de accijnzen vastgesteld voor dit gebruik en deze vastgesteld voor gebruik als verwarmingsbrandstof, geschieden door middel van een aangifte volgens het model opgenomen als bijlage 12.
Hetzelfde geldt voor vloeibaar petroleumgas, indien het gebruik ervan onderworpen is aan een hoger tarief inzake accijnzen dan dit waartegen het werd verworven.
Die aangifte, opgesteld door de gebruiker van die energieproducten, wordt door hem ingediend bij het hulpkantoor waarvan hij afhangt, uiterlijk de 10e van de maand volgend op de maand van hun gebruik. § 2. De handelaar in energieproducten in de zin van hoofdstuk IV van het ministerieel besluit van 27 oktober 2005 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit kan de betaling van de aanvullende accijnzen bedoeld in paragraaf 1 op zich nemen. Hij kan eveneens de betaling op zich nemen van de aanvullende accijnzen die voortvloeien uit de levering van gasolie gebruikt als motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden aan een pompstation, overeenkomstig artikel 40, § 2 van het ministerieel besluit van 27 oktober 2005 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit.
De inning van die aanvullende accijnzen geschiedt door middel van een aangifte volgens het model opgenomen als bijlage 12.
Die aangifte, opgesteld door de handelaar in energieproducten, wordt door hem ingediend bij het hulpkantoor waarvan hij afhangt, uiterlijk de 10e van de maand volgend op de maand van hun levering. Afdeling 4. - Bijzondere bepalingen betreffende aardgas en
elektriciteit
Art. 16.§ 1. Met het oog op de voldoening van de accijnzen op aardgas en elektriciteit dient de distributeur bedoeld in artikel 424, § 1 van de programmawet van 27 december 2004 ten laatste de twintigste dag van iedere maand bij de ambtenaar belast met het beheer van het hulpkantoor bevoegd over de plaats waar de maatschappelijke zetel is gevestigd een aangifte ten verbruik in die betrekking heeft op de verbruiksfacturen en op de tussentijdse facturen die hij in de loop van de voorgaande maand in zijn boekhouding heeft opgenomen. De in artikel 11 voorziene aangifte ten verbruik wordt daartoe gebruikt.
In de zin van dit artikel wordt verstaan onder : - verbruiksfacturen : de facturen die worden opgemaakt na opneming van het werkelijke aardgas- en/of elektriciteitsverbruik; - tussentijdse facturen : de maandelijkse, tweemaandelijkse of driemaandelijkse tussentijdse forfaitaire facturen of tussentijdse stortingen opgemaakt door de distributeurs voor de klanten bij wie de meterstand jaarlijks wordt opgenomen. § 2. In de bij paragraaf 1 bedoelde maandelijkse aangifte maakt de distributeur een onderscheid tussen de gegevens betreffende de verbruiksfacturen en deze betreffende de tussentijdse facturen. § 3. Wat de tussentijdse facturen betreft, is de distributeur gemachtigd om volgens de frequentie van deze facturen, het bedrag dat overeenstemt met het totaal van de accijnzen gekoppeld aan die facturen, te voldoen onder de vorm van voorschotten aan de Schatkist.
Het bedrag van die voorschotten komt in mindering van het definitieve bedrag van de accijnzen dat later op de overeenkomstige verbruiksfacturen vermeld staat. § 4. De distributeur moet de accijnzen waarvan de bij paragraaf 1 bedoelde aangifte de verschuldigdheid vaststelt contant kwijten. Afdeling 5. - Bijzondere bepalingen betreffende kolen, cokes en
bruinkool
Art. 17.§ 1. Bij de levering van kolen, cokes en bruinkool aan de kleinhandelaar wordt de aangifte ten verbruik bedoeld in artikel 11 ingediend door het bedrijf bedoeld in artikel 425 van de programmawet van 27 december 2004 of door datgene dat zich hiervoor in de plaats stelt bij het hulpkantoor over het gebied waar het bedoelde bedrijf van afhangt, uiterlijk de donderdag van de week volgend op de week van opstelling van de factuur.
Het in het voorgaande lid bedoelde bedrijf of datgene dat zich hiervoor in de plaats stelt moet de accijnzen waarvan de aangifte de verschuldigdheid vaststelt contant kwijten. § 2. Bij inverbruikstelling met vrijstelling van de accijnzen wordt de in paragraaf 1 bedoelde aangifte ten verbruik ten laatste de vijftiende van de maand volgend op de maand van opstelling van de factuur ingediend. HOOFDSTUK VII. - Terugbetaling of kwijtschelding van accijns
Art. 18.§ 1. Terugbetaling van de accijns, bedoeld in artikel 9, § 1 van de wet, met betrekking tot in het land in verbruik gestelde producten vereist dat de belanghebbende een schriftelijke aanvraag indient bij de ambtenaar belast met het beheer van het hulpkantoor waar de accijns werd voldaan of geboekt.
Die aanvraag bevat de volgende gegevens : 1° naam en adres van de marktdeelnemer evenals, in voorkomend geval, het nummer van de machtiging als erkend entrepothouder;2° verwijzing naar de aangifte ten verbruik;3° omschrijving, aantal en aard van de goederen;4° bedrag van de gevraagde terugbetaling. Indien de belanghebbende niet zelf de accijns heeft betaald, moet de aanvraag tot terugbetaling vergezeld zijn van een volmacht die hem machtigt om het terug te betalen bedrag te ontvangen; deze volmacht wordt opgesteld door de persoon die deze belasting werkelijk heeft betaald. § 2. De aanvraag tot terugbetaling bedoeld in artikel 9, § 1, g) van de wet moet minstens 5 werkdagen vóór de voorziene datum van uitvoer worden ingediend. § 3. In de gevallen bedoeld in artikel 9, § 1, a) en b) van de wet, moet de aanvraag tot terugbetaling ingediend worden vóór het verstrijken van een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum van geldigmaking van de aangifte ten verbruik.
Deze termijn kan niet verlengd worden behalve indien de belanghebbende het bewijs levert dat het hem ten gevolge van overmacht of niet te voorziene omstandigheden niet mogelijk was om zijn aanvraag binnen de voorziene termijn in te dienen. § 4. In de gevallen bedoeld in artikel 9, § 1, c) tot en met f) van de wet, moet de aanvraag tot terugbetaling ingediend worden vóór het verstrijken van een termijn van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum van geldigmaking van de aangifte ten verbruik. De administrateur douane en accijnzen kan, in uitzonderlijke en voldoende gemotiveerde gevallen, evenwel toestaan dat deze termijn wordt overschreden.
Art. 19.De administrateur douane en accijnzen bepaalt de modaliteiten in verband met het onderzoek en de behandeling van de terugbetalingen voorzien in hoofdstuk II - Afdeling 2 van de wet. HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen
Art. 20.Het ministerieel besluit van 14 mei 2004 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop wordt opgeheven. Het blijft echter van toepassing tot 31 december 2010 voor de overbrengingen van accijnsgoederen uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van artikel 50 van de wet.
Art. 21.Dit besluit treedt in werking op 1 april 2010.
Brussel, 18 maart 2010.
De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld