gepubliceerd op 23 januari 2007
Koninklijk besluit betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en van het conventionele spoorwegsysteem
28 DECEMBER 2006. - Koninklijk besluit betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en van het conventionele spoorwegsysteem
Verslag aan de Koning Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat ik de eer heb voor te leggen aan Uwe Majesteit, werd aan de Ministerraad overgelegd. Het gaat over een reeks maatregelen die moeten worden getroffen ter omzetting in Belgisch recht van de Richtlijn 2004/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende wijziging van Richtlijn 96/48/EG van de Raad betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en van Richtlijn 2001/16/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van het conventionele spoorwegsysteem.
Om de burgers van de Europese Unie, de economische subjecten, alsmede de regionale en lokale gemeenschappen in staat te stellen ten volle profijt te trekken van de voordelen die uit de totstandkoming van een ruimte zonder binnengrenzen voortvloeien, moet inzonderheid worden gestreefd naar de bevordering van de onderlinge koppeling en interoperabiliteit van de nationale netwerken, alsmede van de toegang tot deze netwerken door alle maatregelen te treffen die nodig kunnen blijken op het gebied van de harmonisatie van de technische normen.
De Richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap, zoals gewijzigd door de Richtlijnen 2001/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 en 2004/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april, impliceert overigens dat spoorwegondernemingen in toenemende mate toegang tot de spoorwegnetten van de lidstaten moeten hebben en dat daartoe dus interoperabiliteit van de infrastructuur, de installaties, het rollend materieel en de beheers- en exploitatiesystemen noodzakelijk is, met inbegrip van de kwalificaties en de gezondheids- en veiligheidsvoorschriften op het werk voor het personeel dat nodig is voor de exploitatie en het onderhoud van de bedoelde subsystemen en voor de uitvoering van elke technische specificatie inzake operabiliteit (TSI).
De commerciële exploitatie van treinen op het spoorwegnet vereist met name niet alleen een optimale afstemming van infrastructuur en rollend materieel, maar ook een doeltreffende koppeling van de informatie- en communicatiesystemen van de verschillende beheerders van de spoorweginfrastructuur en exploitanten. Van deze afstemming en koppeling zijn de prestaties, veiligheid, kwaliteit en kostprijs van de dienstverlening afhankelijk, alsook inzonderheid de interoperabiliteit van het conventionele spoorwegsysteem.
De Europese Commissie heeft niet gekozen voor een tot het uiterste doorgedreven benadering van de interoperabiliteit. Zodoende scheppen voornoemde Richtlijnen 96/48/EG en 2001/16/EG een kader voor een adequaat niveau van interoperabiliteit en geen universeel systeem waarbinnen elke trein om het even waarop het Europese net zou kunnen rijden.
Het gaat om een aanpak die op geleidelijkheid gesteund is en op het instellen van een voorkeursorde en een kalender voor de uitwerking van een interoperabel spoorwegsysteem.
De aanname van een dergelijke aanpak via wegen van geleidelijkheid beantwoordt aan de bijzondere noden van de interoperabiliteit van het conventionele spoorwegsysteem dat gekenmerkt wordt door een oud patrimonium van nationale infrastructuren en materieel waarvan de aanpassing of de vernieuwing zware investeringen vergen; zij houdt tevens rekening met het feit dat er in het bijzonder over dient te worden gewaakt dat het spoor niet economisch wordt bestraft ten opzichte van de andere transportmodi.
De Richtlijnen 2001/16/EG en 96/48/EG hebben communautaire procedures ingesteld voor de voorbereiding en vaststelling van TSI's, alsmede gemeenschappelijke voorschriften voor de beoordeling van de overeenstemming met de TSI's. Een opdracht voor de ontwikkeling van de eerste groep TSI's is gegeven aan de Europese Associatie voor spoorweginteroperabiliteit (AEIF), die tevens is aangewezen als representatieve gemeenschappelijke instantie.
De ontwikkeling van TSI's, de toepassing ervan bij concrete projecten en het werk van het Comité dat is ingesteld overeenkomstig genoemde richtlijnen, hebben een aantal bruikbare gegevens opgeleverd, die de Commissie ertoe hebben gebracht voor te stellen de beide Richtlijnen betreffende spoorweginteroperabiliteit op een aantal punten te wijzigen.
De vaststelling van Verordening (EG) nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau enerzijds en van de Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid van de communautaire spoorwegen anderzijds, maakte het daarenboven noodzakelijk een aantal bepalingen uit de Richtlijnen 96/48/EG en 2001/16/EG te wijzigen. Aldus neemt het bureau sedert zijn oprichting de aanvankelijke rol van de AEIF over en krijgt het van de Commissie de opdracht voor het opstellen van alle nieuwe ontwerp-TSI's en voor het wijzigen van bestaande TSI's.
Met het oog op een harmonisatie van de bepalingen en teneinde de juridische veiligheid te versterken, was het vanuit wetgevingsoogpunt aangewezen de koninklijke besluiten ter omzetting van voornoemde Richtlijnen 96/48/EG en 2001/16/EG af te schaffen en in dit nieuwe koninklijk besluit alle oude en nieuwe bepalingen omtrent de interoperabiliteit van het hogesnelheidsspoorwegsysteem en van het conventionele spoorwegsysteem op te nemen.
Aangezien de reglementaire bepalingen die voor beide interoperabiliteitssystemen gelden, identiek zijn, werden zij onder een enkele titel (titel II) samengebracht. Hetzelfde geldt voor de vroegere definities. Zij worden op uniforme wijze opgesomd onder titel I, die op beide interoperabiliteitstypes van toepassing is.
Samengevat, wordt de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en van het conventionele spoorwegsysteem op grond van de volgende beginselen geregeld: - teneinde interoperabel te zijn, moeten het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en het conventionele spoorwegsysteem beantwoorden aan de essentiële eisen. Deze systemen worden in bijlage I beschreven. - om operationele redenen werd in titel I en in bijlage II het globale spoorwegsysteem onderverdeeld in subsystemen die overeenkomen met: * hetzij gebieden van structurele aard: - infrastructuur; - energie; - besturing en seininrichting; - exploitatie en beheer van het verkeer; - rollend materieel; * hetzij gebieden van functionele aard: - onderhoud; - telecommunicatietoepassingen ten dienste van "reizigers" of "vracht"; - de subsystemen op zich zijn samengesteld uit de interoperabele onderdelen die onder titel I en in de bijlage IV worden gedefinieerd; - de essentiële eisen (bijlage III) worden opgenomen in technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI). Deze TSI's bepalen de modaliteiten, op grond waarvan aan voornoemde essentiële eisen kan worden voldaan. Zij bepalen tevens de fundamentele parameters (profiel, spanning, enz.) alsmede de samenstellende delen en de interfaces tussen de verschillende delen van het systeem of de subsystemen (zoals het raakvlak pantograaf-bovenleiding of wiel-rail) die een kritieke rol spelen m.b.t. de interoperabiliteit.
Anderzijds werden totnogtoe de TSI's in opdracht van de Europese Commissie uitgewerkt door de representatieve gemeenschappelijke instantie, samengesteld uit deskundigen van de spoorwegondernemingen en de beheerders van de spoorweginfrastructuur en vertegenwoordigers van de industrie (de Association européenne pour l'interopérabilité ferroviaire "A.E.I.F").
Voortaan zal dit gebeuren door het Europees Spoorwegbureau, dat van de Commissie de opdracht kreeg voor het opstellen van alle nieuwe ontwerp-TSI's en voor het wijzigen van bestaande TSI's.
Wanneer een TSI dit voorschrijft, moet de fabrikant van onderdelen de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van deze onderdelen aanvragen bij een door de lidstaten daartoe aangemelde instantie.
Overeenkomstig de desbetreffende TSI is de conformiteit van de onderdelen voornamelijk verbonden aan hun gebruiksdomein dat de interoperabiliteit van het systeem beoogt te waarborgen, en niet enkel aan hun vrij verkeer binnen de gemeenschappelijke markt. De beoordeling van de geschiktheid voor gebruik is van toepassing voor de onderdelen die het meest kritiek zijn t.o.v. de veiligheid, de beschikbaarheid of de economie van het systeem. Het is derhalve overbodig dat de fabrikant het merkteken "EG" aanbrengt op de onderdelen die onderworpen zijn aan de bepalingen van de Europese Richtlijnen in verband met de interoperabiliteit. De conformiteitverklaring van de fabrikant moet in deze volstaan. Dit doet geen afbreuk aan de verplichting van de fabrikant om, voor sommige onderdelen, het merkteken "EG" aan te brengen dat de conformiteit met andere gemeenschapsbepalingen van wettelijke of reglementaire aard waarborgt.
Voor hun ingebruikneming is het daarenboven nodig om de subsystemen die het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en het conventionele spoorwegsysteem samenstellen, te onderwerpen aan een verificatieprocedure. Deze verificatie moet de bevoegde overheden, die de ingebruikneming toestaan, toelaten om zich ervan te vergewissen dat in elk stadium van het project, vanaf de constructie tot de ingebruikneming, het resultaat overeenstemt met de reglementaire, technische en operationele bepalingen die van toepassing zijn. Zij moet tevens een gelijke behandeling voor de constructeurs waarborgen onafhankelijk het land. Het is dus nodig om een procedure vast te leggen die de principes bepaalt, alsmede de voorwaarden van de verificatie van de subsystemen.
Een subsysteem kan bijgevolg alleen in gebruik worden genomen nadat de opdrachtgever van het ontwerp aan een "aangemelde" of "aangewezen" instantie gevraagd heeft, de conformiteit van dit subsysteem te beoordelen conform de principes uiteengezet in de TSI's of, bij gebrek aan TSI's of in geval van afwijkingen hiervan, in de gangbare normen en technische specificaties.
Voor de toepassing en de opvolging van het geheel van de bepalingen inzake interoperabiliteit wordt de Europese Commissie bijgestaan door een comité samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten. Dit comité zorgt, inzonderheid, voor de coördinatie van de werkzaamheden van de aangemelde instanties ("comité artikel 21").
Het is van belang dat de inwerkingstelling van de bepalingen betreffende de interoperabiliteit geen onverantwoorde belemmeringen schept omwille van de kosten-batenverhouding of het behoud van de samenhang van het bestaande spoorwegnet, zonder dat hierbij de doelstellingen van de interoperabiliteit verloochend worden. Derhalve is het aangewezen om de niet-toepassing, door de betrokken lidstaat, van bepaalde technische specificaties van interoperabiliteit in bijzondere gevallen toe te laten en om procedures te voorzien teneinde ervoor te zorgen dat deze afwijkingen gerechtvaardigd zijn. Het kan evenzeer voorkomen dat de TSI's nog niet beschikbaar of goedgekeurd zijn. In dit geval stelt de Minister de lijst vast van de geldende normen en technische specificaties die bij gebrek aan TSI's worden toegepast op het Belgische spoorwegnet.
Bij afwezigheid van TSI's of in geval van afwijkingen hiervan wordt de conformiteit met de van toepassing zijnde regels gecontroleerd door een door de Minister of zijn gemachtigde "aangewezen" instantie.
Om redenen van veiligheid dient de lidstaten te worden verzocht een identificatiecode toe te kennen aan elk in dienst gesteld rijtuig. Het rijtuig wordt vervolgens geregistreerd in een nationaal register. De nationale registers dienen door alle lidstaten en door een aantal marktpartijen in de EU te kunnen worden geraadpleegd. Met betrekking tot het formaat van de gegevens dienen zij samenhangend te zijn.
Daarom dienen voor deze registers gemeenschappelijke functionele en technische specificaties te worden opgesteld.
Overeenkomstig de bepalingen van de wet van 18 februari 1969 betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over zee, over de weg, de spoorweg of de waterweg kan België met het oog op de omzetting van deze richtlijnen in nationaal recht zijn verplichting nakomen door op grond van een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit de nodige maatregelen te treffen.
In dit ontwerpbesluit worden de maatregelen voor deze omzetting in het nationaal recht voorgesteld. Ze zijn in zes titels en zevenbijlagen gegroepeerd en geven nauwgezet de bepalingen van de Richtlijn 2004/50/EG weer, alsmede van deze die zij wijzigt.
Er werd rekening gehouden met het advies nr. 40.772/2/V van de Raad van State gegeven op 19 juli 2006 in het bijzonder om de samenhang tussen het ontwerp van koninklijk besluit en het ontwerp van wet betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen duidelijker tot uiting te doen komen.
Een concordantietabel tussen de verschillende artikelen van dit ontwerp van besluit en de bepalingen van de Richtlijnen 96/48/EG en 2001/16 EG wordt als bijlage aan dit verslag gevoegd.
Commentaar per artikel TITEL I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Dit artikel vereist geen commentaar.
Art. 2.Dit artikel bevat de van de Richtlijnen 96/48/EG en 2001/16/EG overgenomen definities zoals zij door voornoemde Richtlijn 2004/50/EG werden gewijzigd. Zij hernemen de door deze Richtlijn ingevoerde begrippen die nodig zijn voor een goed begrip van de bepalingen van volgende hoofdstukken en bijlagen.
TITEL II. - Het hoogesnelheidsspoor-wegsysteem en het conventionele spoorwegsysteem HOOFDSTUK I. - Algemeen Afdeling I. - Toepassingsgebied
Art. 3 en 4. Deze artikels leggen het toepassingsgebied van dit Koninklijk besluit vast.
Op het vlak van het conventionele spoorwegsysteem zijn een aantal uitzonderingen bepaald: het betreft hier de infrastructuurvoorzieningen en het materieel dat uitsluitend bestemd is voor lokaal, historisch of toeristisch gebruik. De infrastructuurvoorzieningen die functioneel geïsoleerd zijn van de rest van het spoorwegnet, vallen evenmin onder het toepassingsgebied van de conventionele interoperabiliteit. Afdeling II. - Essentiële eisen
Art. 5.Dit artikel legt het fundamenteel beginsel vast dat het moet mogelijk maken de interoperabiliteit van het hogesnelheids- en het conventionele spoorwegsysteem te verwezenlijken, krachtens welk het spoorwegsysteem en zijn onderdelen moeten overeenstemmen met de essentiële eisen qua veiligheid, betrouwbaarheid, gezondheid van de personen, bescherming van het leefmilieu, technische en operationele verenigbaarheid. Deze eisen worden in bijlage III in algemene bewoordingen omschreven.
Art. 6.Dit artikel vereist geen commentaar. HOOFDSTUK II. - Technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI's)
Art. 7.Dit artikel legt de algemene principes vast voor de "technische specificaties inzake interoperabiliteit" (TSI's). Met het oog op het verwezenlijken van de interoperabiliteit, moet elk subsysteem en interoperabiliteitsonderdeel waarop een of meerdere TSI betrekking hebben ermee in overeenstemming zijn en deze overeenstemming moet blijven.
Art. 8.De verplichting die gedaan is om de TSI te respecteren wanneer ze bestaan betekent niet dat de infrastructuur enkel mag gebruikt worden in gevallen en door ondersystemen voorzien door de TSI. Tegenwoordig rijden IR-treinen op lijn 2 tussen Luik en Leuven, die nochtans beschouwd wordt als hogesnelheidslijn, en waarvoor de TSI aangenomen werden. Deze verplichting betekent dat de treinen die op deze lijn rijden en die vallen onder de categorie van hogesnelheidstreinen waarop TSI's betrekking hebben vallen, deze TSI's moeten respecteren.
Art. 9.Deze bepaling voorziet in een systeem waarbij de Minister of zijn gemachtigde mag afwijken van de TSI's, hetzij in geval van een project van nieuwe lijn of herinrichting van een bestaande lijn wanneer dit zich in een te ver gevorderd stadium van ontwikkeling bevindt, hetzij wanneer de toepassing van de TSI's technisch onverenigbaar is met de bestaande lijn of om redenen van economische levensvatbaarheid. Deze afwijkingen mogen worden toegestaan op basis van een voorstel van de spoorweginfrastructuurbeheerder of van spoorwegondernemingen.
Hetzelfde geldt bij ongeval of natuurramp, wanneer het herstel van de normale werking van het net geen uitstel duldt. In dit geval wordt de notificatie van de afwijking zo snel mogelijk overgezonden, zonder dat hierbij afbreuk wordt gedaan aan de getroffen veiligheids- en bewarende maatregelen.
Art. 10.Dit artikel bevat een vrijwaringsclausule. Wanneer de TSI's ontbreken, moeten ter wille van de continuïteit en om ieder rechtsvacuüm te voorkomen, de nationale normen en technische specificaties voorschriften worden gehanteerd.
TITEL III Het in de handel brengen van interoperabiliteitsonderdelen Art. 11 tot 13. Deze artikelen sommen de verplichtingen en voorwaarden op waarmee de fabrikanten en hun gemachtigden rekening moeten houden, alvorens zij interoperabiliteitsonderdelen op de markt brengen.
De naleving van deze verplichtingen wordt verondersteld, wanneer het interoperabiliteitsonderdeel voorzien is van een EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid.
Voor de opstelling van deze EG-verklaring moet de fabrikant of zijn gemachtigde erop toekijken dat het interoperabiliteitsonderdeel beantwoordt aan de bijzondere bepalingen (fabricage-, assemblage- en bouwnormen) die volgens de TSI hierop van toepassing zijn. Telkens de TSI het vereist, moet de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van een interoperabiliteitsonderdeel door een aangemelde instantie worden beoordeeld.
Art. 14 tot 16. Deze artikelen bepalen de maatregelen die door de veiligheidsinstantie kunnen worden getroffen, wanneer een conform verklaard onderdeel een gebrek aan conformiteit qua essentiële eisen blijkt te vertonen of hieraan helemaal niet voldoet.
Deze maatregelen betreffen met name het gebruiksverbod, het uit de handel nemen alsook het in overeenstemming brengen van het interoperabiliteitsonderdeel volgens de in artikelen 15 en 16 vervatte hypotheses.
De rol gegeven aan de veiligheidsinstantie door deze artikelen is conform aan de opdrachten en bevoegdheden die haar worden toevertrouwd door de artikelen 12 en 13 van de wet betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen.
Art. 17.Dit artikel verbiedt protectionistische maatregelen. Wanneer een interoperabiliteitsonderdeel voldoet aan deze voorschriften, mag het op de markt brengen ervan niet worden belemmerd op grond van andere voorschriften, behalve wanneer de veiligheid van het spoorwegverkeer in het gedrang komt of wanneer veiligheidsnormen en -voorschriften, die door andere spoorwegreglementeringen worden opgelegd, worden overtreden.
TITEL IV. - Ingebruikneming van de subsystemen HOOFDSTUK I. - Algemene principes Art. 18 en 19. Deze artikelen leggen voorafgaandelijk de verplichting op tot het bekomen van een toelating tot het in gebruik nemen voor elk subsysteem van structurele aard, ingeplant of uitgebaat in België, zelfs indien een andere lidstaat reeds en dergelijke toelating gegeven heeft. Deze oplossing is vereist ingevolge de huidige verschillen tussen de onderscheiden Europese spoorwegsystemen, en dit in tegenstelling tot de interoperabiliteitsonderdelen die genieten van het vrij verkeer van goederen eenmaal zij de toelating gekregen hebben om in een lidstaat in de handel te worden gebracht. Inderdaad, de interoperabiliteitsonderdelen hebben als eigen doelstelling de operabiliteit te verwezenlijken en moeten in dezer hoedanigheid vrij kunnen bewegen binnen de ganse Europese Unie.
De toelating wordt door de veiligheidsinstantie gegeven overeenkomstig haar opdracht toevertrouwd door de wet betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen.
Art. 20.De verificatie van de naleving van de essentiële eisen en van de interoperabiliteit geschiedt aan de hand van de TSI's of, indien er geen zijn of in geval van afwijkingen, aan de hand van de geldende voorschriften
Art. 21.Dit artikel voorziet het in kennis stellen van de Europese Commissie wanneer de veiligheidsinstantie vaststelt dat de TSI's niet volledig voldoen aan de essentiële eisen.
Hoofdstuk II. - Opstellen van de EG-keuringsverklaring en van de conformiteits met de van toepassing zijnde normen en technische specificaties Art. 22 tot 24. Het in gebruik nemen van een subsysteem moet samen gaan met een EG-Keuringsverklaring, opgesteld door de aanbestedende dienst of door zijn gemandateerde, die de conformiteit met de van toepassing zijnde voorschriften verklaart.
De EG-keuringsverklaring, uitgaande van de aanbestedende dienst of van zijn gemandateerde moet vergezeld zijn van een technisch dossier opgesteld door een aangemeld organisme verklarende dat het subsysteem conform is met de TSI voor zover zij bestaan.
Bij het ontbreken van een TSI of bij afwijking ervan, verifieert een aangewezen organisatie het respect van de essentiële eisen en de interoperabiliteit op basis van de van toepassing zijnde voorschriften.
Wanneer er ten slotte geen overeenstemming bestaat met de TSI's, kan de veiligheidsinstantie erom verzoeken dat door de aangemelde of aangewezen instantie op kosten van de aanvrager of zijn gemachtigde aanvullende verificaties worden verricht (artikel 23). HOOFDSTUK III. - Modaliteiten van ingebruikneming van subsystemen
Art. 25.Dit artikel vraagt geen bijkomende uitleg.
Art. 26.In geval van vernieuwing of herinrichting van een subsysteem (bestaande lijnen, seinhuizen, rollend materieel...) kan, indien de veiligheidsinstantie zulks beslist, naar gelang van de omvang van de werkzaamheden, een nieuwe toestemming voor ingebruikneming nodig zijn.
Zij is vereist telkens wanneer de veiligheid door de vooropgestelde werken in het gedrang kan worden gebracht.
Art. 27 en 28. Deze bepalingen behandelen de ingebruikneming van rollend materieel en de verplichting op het toezicht door de veiligheidsinstantie dat ieder voertuig een immatriculatienummer wordt toegekend. In dit kader haudt zij hiertoe een nationaal inschrijvingsregister dat voldoet aan de door de Europese instanties opgestelde criteria.
Art. 29.Dit artikel bepaalt een reciprociteitclausule waarin bepaald wodt dat de veiligheidsinstantie geen nieuwe verificatie van de subsystemen kan eisen, wanneer zij reeds over een EG-keuringsverklaring beschikken en zij voldoen aan de essentiële eisen, tenzij de veiligheid van het spoorwegverkeer in het gedrang komt. HOOFDSTUK IV. - Aangemelde instanties Art. 30 tot 33. Deze artikelen, alsmede bijlage VII bepalen de regels die van toepassing zijn op de aangemelde instanties.
Om te kunnen worden aangemeld, dienen de instanties te voldoen aan de in bijlage VII beschreven erkenningscriteria en dienen zij vooraf geaccrediteerd te zijn overeenkomstig de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van certificatie- en keuringsinstellingen, alsmede van beproevingslaboratoria.
Zo voorziet artikel 33 in een overgangsperiode die loopt tot 7 juli 2008, gedurende welke de Minister instanties kan erkennen die nog niet beschikken over de accreditatie die in voormelde wet van 20 juli 1990 wordt bepaald. Vanzelfsprekend dienen deze instanties niettemin te voldoen aan de erkenningcriteria van bijlage VII om te kunnen worden aangemeld.
De modaliteiten en voorwaarden om een aanmelding aan te vragen, worden in een ministerieel uitvoeringsbesluit beschreven. De instantie, haar directeur en het personeel dat instaat voor de keuringen, mogen noch rechtstreeks noch als gemachtigde tussenkomen in de fabricatie, het ontwerpen, de bouw, de commercialisering, de uitbating of het onderhoud van de interoperabele onderdelen of subsystemen.
De beslissingen van de aangemelde instanties worden wederzijds erkend en zijn bijgevolg geldig op het hele grondgebied van de Europese Unie.
HOOFSTUK V. - Aangewezen instanties Art. 34 en 35. Deze artikelen hebben betrekking op de aangewezen instanties. Het verschil tussen een aangemelde instantie en een aangewezen instantie berust alleen in het feit dat een aangewezen instantie slechts bevoegd is bij het ontbreken van TSI's of in geval van afwijkingen hiervan; d.w.z. wanneer de conformiteit qua essentiële eisen inzake interoperabiliteit moet worden beoordeeld op grond van de gangbare normen en technische voorschriften bedoeld in artikel 10.
Bovendien is de "aangewezen" instantie niet bevoegd voor de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van een interoperabiliteitsonderdeel, aangezien enkel een TSI deze procedure (artikel 12, § 2) kan opleggen.
Aangezien hun bevoegdheid op de nationale technische voorschriften is gestoeld, gelden hun beslissingen uiteraard enkel op Belgisch vlak.
De modaliteiten om een aanwijzing te vragen worden in een ministerieel uitvoeringsbesluit beschreven.
TITEL V Infrastructuurregisters en beheer van het rollend materieel Art 36. Deze registers beschrijven, voor elk subsysteem of deel van een subsysteem, de belangrijkste karakteristieken in vergelijking met de door de TSI's voorgeschreven karakteristieken die hierop van toepassing zijn.
Ze worden door de spoorweginfrastructuurbeheerder gehouden.
TITEL VI. - Slotbepalingen Art. 37 tot 39. Aangezien de "veiligheidsinstantie" en het "onderzoeksorgaan" waarvan sprake in het ontwerp van koninklijk besluit in rechte niet bestaan zolang de wet betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen niet in werking is getreden kan dit besluit op zijn vroegst gelijktijdig met de voornoemde wet in werking treden.
Voor het overige behoeft deze titel geen bijzondere commentaar.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT
28 DECEMBER 2006. - Koninklijk besluit betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en van het conventionele spoorwegsysteem ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 18 februari 1969 betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over zee, over de weg, de spoorweg of de waterweg, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de wetten van 21 juni 1985 en 28 juli 1987, en de wet van 15 mei 2006 houdende diverse maatregelen inzake vervoer;
Gelet op de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, inzonderheid de artikelen 6, § 2, derde lid, en 12;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 april 2000 betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 mei 2003 betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem;
Gelet op het feit dat de Gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 27 maart 2006;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 31 maart 2006;
Gelet op het advies nr. 40.772/2/V van de Raad van State, gegeven op 19 juli 2006, bij toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Mobiliteit en op advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Dit besluit strekt tot omzetting van de Richtlijn 96/48/EG van de Raad betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en van Richtlijn 2001/l6/EG van het Europese Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van het conventionele spoorwegsysteem zoals gewijzigd door de Richtlijn 2004/50/EG van het Europese Parlement en de Raad van 29 april 2004.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "Minister": de minister die voor de regulering van het spoorwegvervoer bevoegd is;2° "bestuur": het Directoraat-generaal Vervoer te Land van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer;3° "gemachtigde van de minister": de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Vervoer te Land van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer;4° "toezichthoudend orgaan ": de Dienst Regulering van het Spoorwegvervoer en van de exploitatie van de luchthaven Brussel-Nationaal;5° "bureau": het Europees Spoorwegbureau, opgericht krachtens de Verordening (EG) nr.881/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004; 6° "veiligheidsinstantie": de veiligheidsinstantie door de Koning aangewezen in toepassing van de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen;7° "onderzoeksorgaan": het onderzoeksorgaan door de Koning aangewezen in toepassing van de voornoemde wet van 19 december 2006; 8° "beheerder van de spoorweginfra-structuur": de N.V. van publiek recht "Infrabel"; 9° "spoorwegonderneming": iedere privaat-rechtelijke of publiekrechtelijke onder-neming waarvan de belangrijkste activiteit bestaat in het leveren van spoorweg-vervoerdiensten voor goederen en/of reizigers, waarbij in ieder geval door deze onderneming voor de tractie moet worden gezorgd;hiertoe behoren ook de ondernemingen die uitsluitend tractie leveren; 10° " trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem": het in bijlage I beschreven geheel dat wordt gevormd door de spoorweginfrastructuur, bestaande uit de lijnen en de vaste installaties, van het Belgische vervoersnet, die speciaal is aangelegd of ingericht om met grote snelheid te worden bereden, alsmede door het rollend materieel dat speciaal is ontworpen om op deze infrastructuur te rijden;11° "conventioneel spoorwegsysteem": het in bijlage I beschreven geheel dat wordt gevormd door de spoorweginfrastructuur van het Belgische vervoersnet, bestaande uit de voor het conventionele en gecombineerde spoorwegvervoer aangelegde of ingerichte lijnen en vaste installaties alsmede door het rollend materieel dat is ontworpen om op deze infrastructuur te rijden;12° "interoperabiliteit": de geschiktheid van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en van het conventionele spoorwegsysteem voor een veilig en ononderbroken treinverkeer, waarbij de voor de betrokken lijnen gespecificeerde prestaties worden geleverd.Deze geschiktheid berust op het geheel van wettelijke, technische en operationele voorwaarden die moeten worden vervuld om aan de essentiële eisen te voldoen; 13° "subsystemen": het resultaat van de onderverdeling van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en van het conventionele spoorwegsysteem, zoals in bijlage II vastgelegd;deze subsystemen, waarvoor essentiële eisen moeten worden gedefinieerd, zijn van structurele en functionele aard; 14° "essentiële eisen": het geheel van de in bijlage III omschreven voorwaarden waaraan het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en het conventionele spoorwegsysteem, de subsystemen en de interoperabiliteitsonderdelen, met inbegrip van de interfaces, moeten voldoen;15° "Europese specificatie": een gemeenschappelijke technische specificatie, een Europese technische goedkeuring of een nationale norm waarin een Europese norm is omgezet, zoals gedefinieerd in artikel 67 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten in de sectoren van water, energie, vervoer en telecommunicatie;16° "technische specificatie inzake interoperabiliteit": hierna genoemd "TSI": de specificaties die voor elk subsysteem gelden, teneinde aan de essentiële eisen te voldoen door de noodzakelijke onderlinge functionele verbanden tussen de subsystemen van het trans-Europese hogesnelheids-spoorwegsysteem en het conventionele spoorwegsysteem tot stand te brengen en door voor de interoperabiliteit van deze systemen te zorgen;17° "interoperabiliteitsonderdeel ": een basiscomponent, groep componenten, deel van een samenstel of volledig samenstel van materieel, deel uitmakend of bestemd om deel uit te maken van een subsysteem zoals in bijlage IV vastgelegd, en waarvan de interoperabi1iteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en van het conventionele spoorwegsysteem direct of indirect afhankelijk is.Het begrip "onderdeel" dekt materiële en immateriële zaken, zoals programmatuur; 18° "aangemelde instanties": de instanties die belast zijn met de beoordeling van de overeenstemming of de geschiktheid voor het gebruik van de interoperabiliteits-onderdelen of met het onderzoek ten behoeve van de EG-keuringsprocedure van de subsystemen van zowel het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem als van het conventionele spoorwegsysteem;19° "aangewezen instanties": de instanties die belast zijn met het onderzoek van de conformiteit met de van toepassing zijnde normen en technische specificaties van de subsystemen die deel uitmaken van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en van het conventionele spoorwegsysteem, bij afwezigheid van TSI's of in geval van afwijkingen hiervan;20° "fundamentele parameter": elke reglementaire, technische of operationele voorwaarde die kritiek is voor de interoperabiliteit en die het voorwerp moet uitmaken van een besluit of een aanbeveling alvorens de oppuntstelling van de volledige ontwerp TSI's overeenkomstig de procedure voorzien in artikel 21, § 2, van voornoemde Richtlijnen 96/48/EG en 2001/16/EG;21° "herinrichting": belangrijke werkzaamheden waarbij een subsysteem of deel van een subsysteem wordt gewijzigd en die een verbetering van de algemene prestaties van het subsysteem tot gevolg hebben; 22° "register van de spoorweginfrastructuur en register van het rollend materieel": in deze registers worden voor elk betrokken subsysteem of deel daarvan de belangrijkste kenmerken aangegeven, waaronder b.v. de fundamentele parameters, en de mate waarin deze overeenstemmen met de kenmerken die zijn voorgeschreven in de desbetreffende TSI's, die zowel voor het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem als voor het conventionele spoorwegsysteem van toepassing zijn; daartoe wordt in elke TSI nauwkeurig vermeld welke gegevens in de voornoemde registers dienen te worden opgenomen; 23° "vervanging in het kader van onderhoud": vervanging van onderdelen door onderdelen met een identieke functie en identieke prestaties in het kader van preventief onderhoud of herstelwerkzaamheden;24° "vernieuwing": belangrijke vervangingswerkzaamheden waarbij een subsysteem of deel van een subsysteem wordt gewijzigd en die geen wijziging van de algemene prestaties van het subsysteem tot gevolg hebben;25° "bestaand spoorwegsysteem": het geheel dat is samengesteld uit de spoorweginfrastructuur, zijnde de lijnen en de vaste installaties van het bestaande spoorwegnetwerk, alsook het bestaande rollend materieel, ongeacht categorie of herkomst, dat op deze infrastructuur rijdt;26° "ingebruikneming": alle handelingen door middel waarvan een subsysteem in zijn nominale werkingstoestand wordt gebracht;27° "comité": het comité bedoeld in artikel 21 van de voornoemde Richtlijn 96/48/EG.28° "wet": wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen. TITEL II. - Het trans-europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en het conventionele spoorwegsysteem Hoofdstuk I. - Algemeen Afdeling I. - Toepassingsgebied
Art. 3.Deze titel legt de voorwaarden vast waaraan moet worden voldaan om de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en het conventionele spoorwegsysteem op het Belgische net te verwezenlijken. Deze voorwaarden hebben betrekking op het ontwerp, de aanleg, de ingebruikneming, de herinrichting, de vernieuwing, de exploitatie en het onderhoud van de onderdelen van dit systeem alsmede op de kwalificaties en de gezondheids- en veiligheidsvoorschriften van het personeel dat bij de exploitatie en het onderhoud tussenkomt.
Art. 4.Het toepassingsgebied van deze titel beslaat het gehele conventionele spoorwegsysteem en het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem, met inbegrip van de toegang via het spoor tot terminals en belangrijke haveninstallaties die meer dan één gebruiker bedienen of kunnen bedienen en met uitzondering van de infrastructuurvoorzieningen en het rollend materieel, dat uitsluitend bestemd is voor lokaal, historisch of toeristisch gebruik of infrastructuurvoorzieningen die functioneel geïsoleerd zijn van de rest van het spoorwegsysteem, en dit onverminderd de afwijkingen van de toepassing van TSI's als vermeld in artikel 9. Afdeling II. - Essentiële eisen
Art. 5.§ 1. Het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en het conventionele spoorwegsysteem, hun subsystemen en hun interoperabiliteitsonderdelen, inclusief de interfaces, leven de desbetreffende essentiële eisen na. § 2. De bijkomende technische specificaties bedoeld in artikel 18, paragraaf 4 van de Richtlijn 93/38/EEG en die noodzakelijk zijn voor de aanvulling van de Europese specificaties of de andere in de gemeenschap gangbare normen, mogen niet strijdig zijn met de essentiële eisen.
Art. 6.Bij het nagaan of de subsystemen en de interoperabiliteitsonderdelen geëxploiteerd en onderhouden worden overeenkomstig de hen betreffende essentiële eisen, worden de beoordelings- en keuringsprocedures gebruikt die in de betrokken TSI, van structurele en functionele aard, zijn bepaald.
Hoofdstuk II. - Technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI's) Afdeling I. - Algemene beginselen
Art. 7.Elk subsysteem en interoperabiliteitsonderdeel waarop een TSI betrekking heeft moet ermee in overeenstemming zijn.
Deze overeenstemming blijft tijdens het gebruik van elk subsysteem ononderbroken gehandhaafd.
Art. 8.De TSI's vormen nochtans geen belemmering voor het gebruik van de nieuwe of aangepaste infrastructuur voor hoge snelheden, en van conventionele infrastructuur door rollend materieel waarop de TSI's niet van toepassing zijn Afdeling II. - Afwijkingen
Art. 9.De Minister of zijn gemachtigde beslissen in de volgende gevallen en onder de volgende voorwaarden bepaalde TSI's, ook met betrekking tot het rollend materieel, niet toe te passen: a) voor een project voor een nieuwe lijn, voor de herinrichting van een bestaande lijn of voor elk onderdeel van het trans-Europese hogesnelheids- en conventionele spoorwegsysteem dat zich op het moment van de bekendmaking van deze TSI's in een gevorderd stadium van ontwikkeling bevindt of waarvoor op dat moment een contract in uitvoering is;b) voor elk project voor de vernieuwing of de herinrichting van een bestaande lijn van het trans-Europese hogesnelheids- en conventionele spoorwegsysteem, wanneer het profiel, de breedte of tussenafstand van het spoor, of de elektrische spanning die in deze TSI's zijn bepaald, niet verenigbaar zijn met die van de bestaande lijn;c) voor elk project betreffende de vernieuwing, uitbreiding of herinrichting van een bestaande lijn van het trans-Europese hogesnelheids- en conventionele spoorwegsysteem, wanneer de toepassing van deze TSI's de economische levensvatbaarheid van het project en/of de samenhang van het Belgische spoorwegsysteem in gevaar brengt;d) wanneer het, na een ongeval of een natuurramp, omwille van de noodzakelijke snelle herstelling van het trans-Europese hogesnelheids- en conventionele net economisch of technisch niet mogelijk is de overeenkomstige TSI's geheel of gedeeltelijk toe te passen;e) voor de goederenwagens bestemd voor het conventionele net, met een plaats van herkomst of bestemming in een derde land met een andere spoorbreedte dan die van het hoofdspoorwegnet van de Europese Unie. In alle gevallen stelt de Minister of zijn gemachtigde de Commissie vooraf in kennis van zijn voornemen af te wijken en doet hij haar een dossier toekomen met de TSI's of delen daarvan die hij niet toegepast wenst te zien, alsmede met de betrokken specificaties die hij wenst toe te passen.
In de gevallen bedoeld in eerste lid, b), c) en e), wordt de afwijking vastgesteld na beslissing van het comité.
De beheerder van de spoorweginfrastructuur of de spoorwegondernemingen mogen voorstellen tot afwijking aan de TSI's formuleren in de gevallen, bedoeld in het eerste lid. De Minister of zijn gemachtigde beslist over het voorstel binnen een termijn van drie maanden vanaf het indienen. Deze termijn kan verlengd worden voor een niet hernieuwbare periode van zes maanden. Afdeling III. - Ontbreken van TSI's
Art. 10.Bij afwezigheid van TSI's bepaalt de Minister de lijst van de normen en technische specificaties die gelden op het Belgisch spoorwegnet om te voldoen aan de essentiële eisen.
Hij stelt de overige Lidstaten en de Commissie van de Europese Unie hiervan in kennis.
TITEL III Het in de handel brengen van interoperabiliteitsonderdelen Hoofdstuk I. - Algemene beginselen
Art. 11.De interoperabiliteitsonderdelen mogen enkel in de handel worden gebracht, indien zij de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en van het conventionele spoorwegsysteem mogelijk maken door te voldoen aan de essentiële eisen.
Zij worden binnen hun toepassingsgebied gebruikt overeenkomstig hun bestemming en worden naar behoren geïnstalleerd en onderhouden.
Dit artikel vormt geen belemmering om deze onderdelen voor andere toepassingen in de markt te brengen.
De Minister legt de modaliteiten vast voor het indienen van een aanvraag en de procedure om interoperabiliteitsonderdelen in de handel te brengen.
Art. 12.§ 1. Een interoperabiliteitsonderdeel wordt verondersteld te voldoen aan de essentiële eisen, wanneer het overeenstemt met de voorwaarden die zijn vastgelegd in de corresponderende TSI's of in de bijzondere Europese specificaties die werden uitgevaardigd om aan deze voorwaarden te voldoen. § 2. De interoperabiliteitsonderdelen worden beschouwd als conform de desbetreffende essentiële eisen, wanneer zij voorzien zijn van de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik. § 3. De EG-verklaring van conformiteit op geschiktheid voor gebruik worden gevoegd bij de interoperabiliteitsonderdelen, als gevolg van de procedure ter beoordeling van de conformiteit op de geschiktheid voor gebruik, vastgelegd in de corresponderende TSI. Hoofdstuk II. - Opstelling van de "EG" verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik
Art. 13.§ 1. Voor de opstelling van de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik van een interoperabiliteitsonderdeel moet de fabrikant of diens gemachtigde de desbetreffende TSI's hanteren. § 2. Telkens de TSI's het vereisen, wordt de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van een interoperabiliteitsonderdeel uitgevoerd door de aangemelde instantie waarbij de fabrikant of diens in de Europese Unie gevestigde gemachtigde daartoe een aanvraag heeft ingediend. § 3. Wanneer op interoperabiliteitsonderdelen andere regelgevingen betreffende andere aspecten van toepassing zijn, geeft de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik aan dat de betrokken interoperabiliteitsonderdelen eveneens aan de eisen van die andere regelgevingen voldoen. § 4. Wanneer noch de fabrikant, noch diens gemachtigde de in de §§ 1, 2 en 3 genoemde verplichtingen heeft vervuld, gaan deze verplichtingen over op eenieder die het interoperabiliteitsonderdeel in de handel brengt. Dezelfde verplichtingen gelden voor degene die interoperabiliteitsonderdelen van diverse herkomst of delen daarvan assembleert dan wel voor eigen gebruik vervaardigt.
Hoofdstuk III. - Beperkingen of verbod op het gebruik van interoperabiliteitsonderdelen
Art. 14.In toepassing van de artikelen 12, 2° en 13, van de wet, wanneer de veiligheidsinstantie vaststelt dat een van de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik voorzien interoperabiliteitsonderdeel dat in de handel wordt gebracht en wordt gebruikt overeenkomstig zijn bestemming, de naleving van de essentiële eisen bedoeld in artikel 2 in het gedrang dreigt te brengen, neemt ze alle dienstige maatregelen om het toepassingsgebied van dat onderdeel te beperken, het gebruik ervan te verbieden of het uit de handel te nemen.
De veiligheidsinstantie stelt de Europese Commissie onmiddellijk in kennis van de genomen maatregelen en geeft de redenen van zijn besluit aan, en met name of het gebrek aan conformiteit het gevolg is van: - het niet voldoen aan de essentiële eisen; - een gebrekkige toepassing van de Europese specificaties, voor zover de toepassing van deze specificaties wordt aangehaald; - de ontoereikendheid van de Europese specificaties.
Art. 15.In toepassing van de artikelen 12, 2° en 13, van de wet, wanneer de veiligheidsinstantie vaststelt dat een interoperabiliteitsonderdeel dat voorzien is van de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik, niet conform blijkt te zijn met de essentiële eisen bedoeld in artikel 2, neemt ze passende maatregelen om het toepassingsgebied van dat onderdeel te beperken, verbiedt ze het gebruik ervan of neemt het uit de handel. De veiligheidsinstantie stelt de Commissie en de overige lidstaten van de Europese Unie daarvan in kennis.
Art. 16.§ 1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 14 en 15 verplicht de veiligheidsinstantie in geval van een ten onrechte opgestelde EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik, in toepassing van de artikelen 12, 2° en 13, van de wet, de fabrikant of zijn mandataris het betrokken interoperabiliteitsonderdeel in overeenstemming te brengen. § 2. Wanneer het betrokken interoperabiliteitsonderdeel niet in overeenstemming wordt gebracht, beperkt de veiligheidsinstantie, in toepassing van de artikelen 12, 2° en 13 van de wet, haar toepassingsgebied of verbiedt zij het gebruik ervan, of neemt zij het uit de handel volgens de procedures van artikel 14 en 15.
Art. 17.Uitgezonderd de gevallen waarin het spoorwegverkeer in het gedrang komt of de normen en veiligheidsregels, opgelegd door andere spoorwegreglementen worden geschonden, mag de veiligheidsinstantie, het in de handel brengen op hun grondgebied van interoperabiliteitsonderdelen met het oog op het gebruik daarvan voor het Belgische hogesnelheidsspoorwegsysteem en het Belgische conventionele spoorwegsysteem niet verbieden, beperken of belemmeren, wanneer deze onderdelen aan de bepalingen van dit besluit voldoen.
In het bijzonder mag zij geen verificaties verlangen die al zijn verricht in het kader van de procedure die tot de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik heeft geleid, zoals aangeven in bijlage V. TITEL IV. - Ingebruikneming van de subsystemen Hoofdstuk I. - Algemene beginselen
Art. 18.In toepassing van artikel 12, 1°, van de wet dient de ingebruikneming van elk subsysteem van structurele aard ingeplant of uitgebaat in België, te worden toegelaten door de veiligheidsinstantie, overeenkomstig deze titel.
Art. 19.§ 1. De subsystemen van structurele aard die deel uitmaken van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en het conventionele spoorwegsysteem mogen enkel in gebruik genomen worden op voorwaarde dat zij zodanig zijn ontworpen, gebouwd en ingericht dat zij de eerbiediging van de essentiële eisen die erop betrekking hebben, niet in het gedrang brengen.
De veiligheidsinstantie onderzoekt de compatibiliteit van deze subsystemen met het systeem waarin het wordt opgenomen. § 2. De van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en het conventionele spoorwegsysteem deel uitmakende subsystemen van structurele aard die zijn voorzien van de EG-keuringsverklaring, worden beschouwd als interoperabel en conform de desbetreffende essentiële eisen. De onderdelen van deze procedure zijn aangegeven in bijlage V.
Art. 20.§ 1. De verificatie van de interoperabiliteit, met inachtneming van de essentiële eisen, van een subsysteem van structurele aard dat deel uitmaakt van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en het conventionele spoorwegsysteem, geschiedt aan de hand van de TSI's, indien deze bestaan. § 2. Bij afwezigheid van de TSI's, met in begrip van de gevallen waarin een afwijking werd aangemeld in toepassing van artikel 9, geschiedt de verificatie van de interoperabiliteit, met inachtneming van de essentiële eisen, van een subsysteem van structurele aard dat deel uitmaakt van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en van het conventionele spoorwegsysteem, aan de hand van de gehanteerde normen en technische specificaties zoals bedoeld in artikel 10.
Art. 21.Indien blijkt dat de TSI's niet geheel voldoen aan de essentiële eisen, licht de veiligheidsinstantie de Europese Commissie hierover in, teneinde deze TSI's aan het comité ter herziening voor te leggen.
Hoofdstuk II. - Opstelling van de EG-keuringsverklaring en de verklaring van conformiteit met de van toepassing zijnde normen en technische specificaties Afdeling I. - De EG-keuringsverklaring
Art. 22.§ 1. De aanbestedende dienst of zijn gemachtigde doet op eigen kosten de EG-keuringsprocedure inleiden door de aangemelde instantie die hij daartoe heeft gekozen, aangegeven in bijlage VI. § 2. De taak van de met de EG-keuring van een subsysteem belaste aangemelde instantie begint in het ontwerpstadium en bestrijkt de gehele bouwperiode tot het stadium van de oplevering voor de ingebruikneming van het subsysteem.
Tot die taak behoort ook de keuring van de interfaces van het betrokken subsysteem met het systeem waarvan het deel uitmaakt, gebaseerd op de informatie in de desbetreffende TSI's en in de registers bedoeld in artikel 36. § 3. De aangemelde instantie is verantwoordelijk voor de samenstelling van het technische dossier waarvan de EG-keuringsverklaring vergezeld moet gaan. Dit technische dossier moet alle nodige documenten betreffende de kenmerken van het subsysteem bevatten, alsmede in voorkomend geval alle stukken waaruit de conformiteit van de interoperabiliteitsonderdelen blijkt. Ook moet het alle gegevens inzake de gebruiksvoorwaarden en -beperkingen, alsmede inzake de voorschriften voor onderhoud, permanent of periodiek toezicht, afregeling en instandhouding bevatten.
Art. 23.Indien de veiligheidsinstantie vaststelt dat een subsysteem van structurele aard dat voorzien is van de EG-keuringsverklaring, vergezeld van het technische dossier, niet geheel aan de bepalingen van dit besluit en met name aan de essentiële eisen voldoet, kan ze in toepassing van de artikelen 12, 1° en 13, van de wet, de aangemelde of aangewezen instantie erom verzoeken dat aanvullende keuringen worden verricht. Dit geschiedt op kosten van de aanbestedende dienst of zijn gemachtigde. Zij stelt de Europese Commissie alsook de overige Lidstaten van de Europese Unie hiervan in kennis. Afdeling II. - De verklaring van conformiteit met de van toepassing
zijnde normen en technische specificaties
Art. 24.§ 1. Bij afwezigheid van TSI's of in geval ervan wordt afgeweken doet de aanbestedende dienst of zijn gemachtigde op eigen kosten de keuringsprocedure van conformiteit met de van toepassing zijnde normen en technische specificaties die zijn bedoeld in artikel 10, inleiden door de aangewezen instantie. § 2. De taak van de aangewezen instantie die is belast met de keuring van conformiteit met de van toepassing zijnde normen en technische specificaties begint in het ontwerpstadium en bestrijkt de gehele bouwperiode tot het stadium van de oplevering voor de ingebruikneming van het subsysteem.
Tot die taak behoort ook de keuring van de interfaces van het betrokken subsysteem met het systeem waarvan het deel uitmaakt. § 3. De aangewezen instantie is verantwoordelijk voor de samenstelling van het technische dossier dat vergezeld moet gaan van de verklaring van conformiteit met de toepassing zijnde normen en technische specificaties. Dit technische dossier moet alle nodige documenten betreffende de kenmerken van het subsysteem bevatten, alsmede in voorkomend geval alle stukken waaruit de conformiteit van de interoperabiliteitsonderdelen blijkt. Ook moet het alle gegevens inzake de gebruiksvoorwaarden en -beperkingen, alsmede inzake de voorschriften voor onderhoud, permanent of periodiek toezicht, afregeling en instandhouding bevatten.
Hoofdstuk III. - Modaliteiten van ingebruikneming van de subsystemen
Art. 25.De Minister bepaalt de procedure en de modaliteiten voor de indiening van de aanvraag tot ingebruikneming van de subsystemen.
Art. 26.In geval van vernieuwing of herinrichting dient de spoorweginfrastructuurbeheerder of de spoorwegonderneming bij de veiligheidsinstantie een technisch dossier in. De veiligheidsinstantie bestudeert dit dossier en besluit, mede in het licht van de uitvoeringsstrategie in de desbetreffende TSI, of de omvang van de werkzaamheden het nodig maakt dat er opnieuw toestemming voor ingebruikneming in de zin van dit besluit wordt gegeven.
Een nieuwe toestemming voor ingebruikneming is altijd vereist, wanneer de voorgenomen werkzaamheden gevolgen kunnen hebben voor de algehele veiligheid van het desbetreffende subsysteem.
Wat het conventionele spoorwegsysteem betreft, als een nieuwe toestemming nodig is, besluit de veiligheidsinstantie in hoeverre de TSI's op het project moeten worden toegepast. De veiligheidsinstantie stelt de Commissie en de andere lidstaten van dit besluit in kennis.
Art. 27.Wanneer de veiligheidsinstantie de toestemming geeft voor de ingebruikneming van het rollend materieel, moet ze erop toekijken dat er aan ieder voertuig een alfanumerieke code wordt toegekend. Deze code moet op ieder voertuig worden aangebracht en voorkomen in een nationaal inschrijvingsregister.
Dit register beantwoordt aan de volgende criteria: a) het register eerbiedigt de gemeenschappelijke specificaties die in voorkomend geval aangenomen zijn door het comité;b) het register wordt gehouden en bijgewerkt door de veiligheidsinstantie;c) het register is toegankelijk voor het onderzoeksorgaan;het is eveneens toegankelijk bij elke gewettigde vraag voor het toezichthoudende orgaan, aangewezen op basis van wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur, voor het Bureau, voor de spoorweginfrastructuurbeheerder en voor de spoorwegondernemingen.
Art. 28.Indien rollend materieel voor de eerste keer in gebruik wordt genomen in een land dat niet behoort tot de Europese Unie, kan de veiligheidsinstantie voertuigen aanvaarden die duidelijk zijn geïdentificeerd volgens een coderingssysteem dat verschillend is van het systeem bedoeld in artikel 27.
Niettemin ziet de veiligheidsinstantie erop toe dat de volgende gegevens met betrekking tot dit rollend materieel opgenomen worden in het register, bedoeld in artikel 27: - de identificatie van de eigenaar van het voertuig of van zijn lessee; - de eventuele beperkingen betreffende het gebruik van het voertuig; - De relevante gegevens inzake veiligheid die op het onderhoudsprogramma van het voertuig van toepassing zijn.
Art. 29.Uitgezonderd de gevallen waarin het spoorwegverkeer in het gedrang komt of de normen en veiligheidsregels, opgelegd door andere spoorwegreglementen worden geschonden, kan de veiligheidsinstantie de bouw,, de ingebruikneming en de exploitatie van subsystemen van structurele aard die deel uitmaken van het hogesnelheidsspoorwegsysteem en het conventionele spoorwegsysteem en die aan de essentiële eisen en aan de TSI's voldoen, niet verbieden, beperken of belemmeren. In het bijzonder mag zij geen keuringen verlangen die al zijn verricht in het kader van de procedure die tot de EG-keuringsverklaring heeft geleid. De onderdelen van deze procedure zijn aangegeven in bijlage V.
Art. 30.Voor de toepassing van de artikelen 14 tot 29, kan de veiligheidsinstantie op elk moment technische assistentie vragen van de beheerder van de spoorweginfrastructuur, de erkende aangemelde of aangewezen instantie voor de technische keuringen of de instellingen of ondernemingen die hun vakbekwaamheid op het gebied van certificering en risicoanalyse bewezen hebben.
Hoofdstuk IV. - Aangemelde instanties
Art. 31.De Minister of zijn gemachtigde erkent met het oog op hun aanmelding de instanties, die voldoen aan de criteria van bijlage VII, en die belast worden met de uitvoering van de procedure voor de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van de interoperabiliteitsonderdelen alsook van de EG-keuringsprocedure van de subsystemen onder vermelding van hun respectieve bevoegdheidsgebieden. § 2. De Minister of zijn gemachtigde meldt, de Commissie en de overige Lidstaten de instanties die hij heeft erkent en hun identificatienummer dat voorafgaandelijk van de Europese Commissie bekomen werd, alsook de intrekking van de erkenning van een instantie die niet meer aan de criteria van bijlage VII voldoet.
Art. 32.Indien blijkt dat een door een andere lidstaat van de Europese Unie aangemelde instantie niet voldoet aan de aanmeldingscriteria, stelt de Minister of zijn gemachtigde de Europese Commissie hiervan in kennis.
Art. 33.Om door de Minister te kunnen worden aangemeld, moeten de betrokken instanties bewijzen dat zij geaccrediteerd zijn overeenkomstig de bepalingen van de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van certificatie- en keuringsinstellingen alsmede van beproevingslaboratoria en van het koninklijk besluit van 31 januari 2006 tot oprichting van het BELAC accreditatiesysteem van instellingen voor de conformiteitsbeoordeling.
De Minister bepaalt de regels voor het indienen van een erkenningdossier en de aanmeldingsaanvraag.
Art. 34.De Minister kan instanties aanmelden die niet kunnen bewijzen dat zij over de in artikel 33 bedoelde accreditatie beschikken mits zij er zich toe verbinden dit bewijs te leveren voor 7 juli 2008, zonder hetwelk hun notificatie wordt ingetrokken Hoofdstuk V. - Aangewezen instanties
Art. 35.§ 1. De Minister of zijn gemachtigde wijst de instanties aan, die voldoen aan de criteria van bijlage VII, en die met de uitvoering van de keuringsprocedure van conformiteit met de van toepassing zijnde normen en technische specificaties van de subsystemen zijn belast, wanneer de gehanteerde nationale voorschriften bedoeld in artikel 10, van toepassing zijn bij afwezigheid van TSI's of in geval van afwijkingen hiervan. § 2. De Minister of zijn gemachtigde vermeldt voor alle instanties hun respectieve bevoegdheden. § 3. De Minister of zijn gemachtigde bezorgt de Europese Commissie en de overige Lidstaten van de Europese Unie de lijst van de in §§ 1 en 2 bedoelde instanties.
Art. 36.Om door de Minister te kunnen worden aangeduid, moeten de betrokken instanties bewijzen dat zij voldoen aan de criteria opgenomen in de bijlage VII. De Minister bepaalt de regels voor het indienen van de aanwijzingaanvraag.
TITEL V Infrastructuurregisters en registers van het rollend materieel
Art. 37.§1. De beheerder van de spoorweginfrastructuur houdt een register van de spoorweginfrastructuur en een register van het rollend materieel bij. Deze registers en hun bijwerkingen worden jaarlijks aan de hand van uittreksels in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. § 2. In deze registers worden voor elk betrokken subsysteem of deel daarvan de belangrijkste kenmerken aangegeven en in hoeverre deze overeenstemmen met de kenmerken die voorgeschreven zijn in de desbetreffende TSI's. § 3. Een kopie van de onder § 1 bedoelde registers wordt aan het Bureau door de beheerder van de spoorweginfrastructuur toegezonden, alsook aan de veiligheidsinstanties van de overige lidstaten van de Europese Unie.
TITEL VI. - Slotbepalingen
Art. 38.Het koninklijk besluit van 3 april 2000 betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem en het koninklijk besluit van 15 mei 2003 betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem worden opgeheven.
Art. 39.Dit besluit treedt in werking de dag waarop de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen in werking treedt.
Art. 40.Onze Minister van Mobiliteit is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 28 december 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT
OVEREENSTEMMINGSTABEL KONINKLIJK BESLUIT BETREFFENDE DE INTEROPERABILITEIT VAN HET TRANS-EUROPESE HOGESNELHEIDSSPOORWEGSYSTEEM EN VAN HET CONVENTIONELE SPOORWEGSYSTEEM - RICHTLIJNEN 96/48/EG EN 2001/16/EG Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
BIJLAGE I HET TRANS-EUROPESE HOGERSNELHEIDSSPOORWEGSYSTEEM EN HET CONVENTIONELE SPOORWEGSYSTEEM I. HOGESNELHEID 1. INFRASTRUCTUUR De infrastructuur van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem komt overeen met die van de lijnen van het trans-Europese vervoersnetwerk die zijn genoemd in Beschikking nr.1692/96/EG van het Europese Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van het trans-Europese transportnet, of die naderhand zijn opgenomen in een bijwerking van de beschikking in het kader van een herziening van de richtsnoeren overeenkomstig artikel 21 van de beschikking.
Het hogesnelheidsnet omvat : - de speciaal aangelegde hogesnelheidslijnen, die zijn uitgerust voor snelheden van gewoonlijk ten minste 250 km/u.; - de lijnen die speciaal zijn aangepast voor hoge snelheden en die zijn uitgerust voor snelheden van ongeveer 200 km/u.; - de lijnen die speciaal zijn aangepast voor hoge snelheden en die een specifiek karakter hebben omdat de snelheid per geval moet worden afgestemd op topografische belemmeringen, het reliëf of de stedelijke bebouwing.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De infrastructuur omvat verkeersleidings-, plaatsbepalings- en navigatiesystemen : technische installaties voor gegevensverwerking en telecommunicatie ten behoeve van het personenvervoer op deze lijnen, om een veilige en soepele exploitatie van het net en een efficiënte verkeersleiding te waarborgen. 2. ROLLEND MATERIEEL Het in deze Richtlijn bedoelde rollend materieel bestaat uit de treinen die zijn ontworpen om te rijden : - op speciaal voor hoge snelheid aangelegde lijnen, met een snelheid van ten minste 250 km/u., waarbij onder geschikte omstandigheden snelheden van meer dan 300 km/u kunnen worden bereikt; - of met een snelheid van ongeveer 200 km/u. op de in punt 1 genoemde lijnen, voorzover het prestatieniveau van die lijnen dit toelaat. 3. COMPATIBILITEIT VAN DE INFRASTRUCTUUR EN HET ROLLEND MATERIEEL Voor een kwalitatief hoogwaardig Europees spoorvervoer is onder andere een uitstekende compatibiliteit tussen de kenmerken van de infrastructuur (in de ruime betekenis van het woord, dus met inbegrip van de vaste componenten van alle betrokken subsystemen) en het rollend materieel (met inbegrip van de in alle subsystemen opgenomen delen) een randvoorwaarde.Deze compatibiliteit is bepalend voor het niveau van de prestaties, de veiligheid, de kwaliteit van de dienstverlening en voor de kosten daarvan.
II. CONVENTIONEEL 1. INFRASTRUCTUUR De infrastructuur van het conventionele spoorwegsysteem komt overeen met die van de lijnen van het trans-Europese vervoersnet die zijn genoemd in Beschikking nr.1692/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een Trans-Europees transportnet (*), of die naderhand zijn opgenomen in een bijwerking van de beschikking in het kader van een herziening van de richtsnoeren overeenkomstig artikel 21 van de beschikking.
Voor de toepassing van deze reglementering wordt dit netwerk onderverdeeld in de volgende categorieën : - lijnen voor personenvervoer; - lijnen voor gemengd vervoer (personen, goederen); - lijnen die speciaal zijn ontworpen of aangelegd voor het goederenvervoer; - knooppunten voor het personenvervoer; - knooppunten voor het goederenvervoer, met inbegrip van intermodale terminals; - de verbindingen tussen bovengenoemde onderdelen.
Deze infrastructuur omvat verkeersleidings-, plaatsbepalings- en navigatiesystemen: technische installaties voor gegevensverwerking en telecommunicatie ten behoeve van het langeafstandsreizigersvervoer en het goederenvervoer over dit net om een veilige en soepele exploitatie van het net en een efficiënte verkeersleiding te waarborgen. 2. ROLLEND MATERIEEL Het rollend materieel omvat alle uitrusting die geschikt is om te rijden op het gehele of op een gedeelte van het trans-Europese conventionele spoorwegnet, met inbegrip van : - al dan niet elektrische motortreinstellen; - al dan niet elektrische tractievoertuigen; - reizigersrijtuigen; - wagons voor vrachtvervoer met inbegrip van het rollend materieel dat ontworpen is voor het vervoer van vrachtwagens.
Het rollend materieel voor de bouw en het onderhoud van de spoorweginfrastructuur is inbegrepen maar vormt niet de eerste prioriteit.
Elk van deze categorieën moet worden onderverdeeld in : - rollend materieel voor internationaal gebruik; - rollend materieel voor nationaal gebruik. 3. COMPATIBILITEIT BINNEN HET CONVENTIONELE SPOORWEGSYSTEEM Voor een kwalitatief hoogwaardig Europees spoorvervoer is onder andere een uitstekende compatibiliteit tussen de kenmerken van de infrastructuur (in de ruime betekenis van het woord, dus met inbegrip van de vaste componenten van alle betrokken subsystemen) en het rollend materieel (met inbegrip van de in alle subsystemen opgenomen delen) een randvoorwaarde.Deze compatibiliteit is bepalend voor het niveau van de prestaties, de veiligheid en de kwaliteit van de dienstverlening en voor de kosten daarvan.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 28 december 2006, betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en van het conventionele spoorwegsysteem.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit R. LANDUYT
BIJLAGE II SUBSYSTEMEN VAN HET TRANS-EUROPESE HOGESNELHEIDSSPOORWEGSYSTEEM EN HET CONVENTIONELE SPOORWEGSYSTEEM I. HOGESNELHEID LIJST VAN SUBSYSTEMEN Voor de toepassing van deze Richtlijn wordt het systeem dat het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem vormt, onderverdeeld in subsystemen die overeenkomen met: a. gebieden van structurele aard : - infrastructuur, - energie, - besturing en seingeving, - exploitatie en verkeersleiding, - rollend materieel;b. gebieden van functionele aard: - onderhoud, - telematicatoepassingen voor passagiers en vracht. II. CONVENTIONEEL LIJST VAN SUBSYSTEMEN Voor de toepassing van deze reglementering wordt het systeem dat het conventionele spoorwegsysteem vormt, naargelang van de overeenkomende hiernagenoemde subsystemen, onderverdeeld, ofwel : a. in gebieden van structurele aard : - infrastructuur; - energie; - besturing en seingeving; - exploitatie en verkeersleiding; - rollend materieel. ofwel : b. in gebieden van functionele aard : - onderhoud; - telecommunicatietoepassingen voor reizigersdiensten en vrachtvervoer.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 28 december 2006, betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en van het conventionele spoorwegsysteem.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT
BIJLAGE III ESSENTIELE EISEN VAN HET TRANS-EUROPESE HOGESNELHEIDSSPOORWEGSYSTEEM EN HET CONVENTIONELE SPOORWEGSYSTEEM I. HOGESNELHEID 1. ALGEMENE EISEN 1.1. Veiligheid 1.1.1. Het ontwerp, de bouw of de fabricage, het onderhoud van en het toezicht op voor de veiligheid kritieke uitrustingen en meer bepaald de bij het treinverkeer betrokken onderdelen, moeten de veiligheid waarborgen op het niveau dat beantwoordt aan de voor het net gestelde doelstellingen, ook in de nader omschreven situaties met beperkte werkingsmogelijkheden. 1.1.2. De parameters die van invloed zijn op het contact tussen wiel en rail moeten voldoen aan de criteria inzake rijstabiliteit die noodzakelijk zijn om veilig verkeer bij de toegestane maximumsnelheid te waarborgen. 1.1.3. De gebruikte onderdelen moeten tijdens hun gebruiksduur bestand zijn tegen de normale of de nader omschreven uitzonderlijke belastingen. De gevolgen van onverwachte storingen voor de veiligheid moeten met behulp van geschikte middelen worden beperkt. 1.1.4. De vaste installaties en het rollend materieel moeten zodanig zijn ontworpen en de gebruikte materialen moeten zodanig zijn gekozen dat bij brand het ontstaan, de verspreiding en de gevolgen van vuur en rook zoveel mogelijk worden beperkt. 1.1.5. Inrichtingen die zijn bestemd om door de gebruikers te worden bediend, moeten zodanig zijn ontworpen dat de veiligheid van de gebruikers niet in gevaar wordt gebracht wanneer de inrichtingen worden gebruikt op een wijze die wel te voorzien is maar niet in overeenstemming is met de aangegeven instructies. 1.2. Betrouwbaarheid en beschikbaarheid Het toezicht op en het onderhoud van de vaste of mobiele elementen die bij het treinverkeer zijn betrokken, moeten zodanig worden georganiseerd, uitgevoerd en gekwantificeerd dat de werking daarvan in te voorziene omstandigheden in stand wordt gehouden 1.3. Gezondheid 1.3.1. De materialen die, bij normaal gebruik, de gezondheid van de personen die daartoe toegang hebben, in gevaar kunnen brengen, mogen niet gebruikt worden in de treinen en de spoorweginfrastructuren. 1.3.2. Deze materialen moeten zodanig worden gekozen, aangewend en gebruikt dat de emissie van rook of schadelijke en gevaarlijke gassen, met name bij brand, wordt beperkt. 1.4. Bescherming van het milieu 1.4.1. Bij het ontwerpen van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem moeten de gevolgen voor het milieu van de aanleg en de uitbating van dat systeem worden beoordeeld en in aanmerking worden genomen overeenkomstig de geldende Gemeenschapsbepalingen. 1.4.2. De in de treinen en de infrastructuren gebruikte materialen moeten de emissie van rook of van voor het milieu gevaarlijke en schadelijke gassen, met name bij brand, voorkomen. 1.4.3. Het rollend materieel en de energievoorzieningssystemen moeten zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat zij uit elektromagnetisch oogpunt verenigbaar zijn met de installaties, voorzieningen en openbare of particuliere netten waarmee zij kunnen interfereren. 1.5. Technische compatibiliteit De technische eigenschappen van de infrastructuren en de vaste installaties moeten onderling en met die van de treinen die op het trans-Europese hogesnelheidsspoor-wegsysteem rijden verenigbaar zijn.
Wanneer het op bepaalde gedeelten van het net moeilijk is om deze technische eigenschappen in acht te nemen, mogen tijdelijke oplossingen, waardoor de compatibiliteit in de toekomst wordt gewaarborgd, ten uitvoer worden gebracht. 2. BIJZONDERE EISEN VOOR ELK SUBSYSTEEM 2.1. Infrastructuur 2.1.1. Veiligheid Er moeten aangepaste maatregelen worden getroffen om de toegang tot of ongewenste binnendringing in de installaties van spoorlijnen voor hogesnelheidsverkeer te voorkomen.
Er moeten maatregelen worden getroffen om de gevaren voor personen te beperken, met name in stations waar hogesnelheidstreinen passeren.
Infrastructuren die voor het publiek toegankelijk zijn, moeten zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat de gevaren voor de veiligheid van personen beperkt zijn (stabiliteit, brand, toegang, ontruiming, perron, enz.).
Er moeten passende maatregelen worden getroffen om rekening te houden met de bijzondere veiligheidsomstandigheden in tunnels met een aanzienlijke lengte. 2.2. Energie 2.2.1. Veiligheid De werking van de energievoorzieningsinstallaties mag de veiligheid van hogesnelheidstreinen of personen (gebruikers, spoorwegpersoneel, aanwonenden en derden) niet in gevaar brengen. 2.2.2. Bescherming van het milieu De werking van de energievoorzieningsinstallaties mag geen verstoring van het milieu teweegbrengen die de aangegeven grenzen overschrijdt. 2.2.3. Technische compatibiliteit De stroomvoorzieningssystemen die op het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem worden gebruikt, moeten: - de treinen in staat stellen de opgegeven prestaties te verrichten; - verenigbaar zijn met de op de treinen gemonteerde stroomafname-inrichtingen. 2.3. Besturingsuitrusting en seininrichting 2.3.1. Veiligheid De besturings- en seingevingsinstallaties en -handelingen die voor het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem worden gebruikt, moeten treinverkeer mogelijk maken op het veiligheidsniveau dat beantwoordt aan de doelstellingen voor het net. 2.3.2. Technische compatibiliteit Nieuwe infrastructuren en nieuw rollend materieel voor hogesnelheidsverkeer die zijn ontwikkeld of gebouwd na de invoering van compatibele besturings- en seinstelsels moeten aan de toepassing van deze systemen worden aangepast.
Besturings- en seingevingsinstallaties in de stuurcabine van een trein moeten een normale exploitatie in de opgegeven omstandigheden in het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem mogelijk maken. 2.4. Rollend materieel 2.4.1. Veiligheid De constructie van het rollend materieel en van de verbindingen tussen de rijtuigen moet zodanig zijn ontworpen dat de ruimten waar zich de reizigers en de bestuurder bevinden bij botsing of ontsporing beschermd zijn.
De elektrische uitrusting mag de veilige werking van de besturings- en seingevingsinstallaties niet in gevaar brengen.
De remtechnieken en de uitgeoefende krachten moeten compatibel zijn met het ontwerp van de sporen, de kunstwerken en de seinstelsels.
Er moeten maatregelen worden getroffen met betrekking tot de toegang tot onder spanning staande onderdelen, teneinde de veiligheid van personen niet in gevaar te brengen.
Er moeten inrichtingen zijn aangebracht die het mogelijk maken dat de reizigers gevaren melden aan de bestuurder en dat het treinpersoneel bij gevaar in contact kan treden met de bestuurder.
De toegangsdeuren moeten van een systeem voor het openen en sluiten daarvan zijn voorzien dat de veiligheid van de reizigers waarborgt.
Er moet in nooduitgangen en in de bewegwijzering daarvan zijn voorzien.
Er moeten passende maatregelen worden getroffen om rekening te houden met de bijzondere veiligheidsomstandigheden in tunnels met een aanzienlijke lengte.
Een noodverlichtingssysteem van voldoende sterkte en met voldoende eigen voeding is verplicht aan boord van de treinen.
De treinen moeten zijn voorzien van een geluidsinstallatie waarmee het treinpersoneel en de verkeersleiding berichten kunnen doorgeven aan de passagiers. 2.4.2. Betrouwbaarheid en beschikbaarheid Het ontwerp van de vitale rij-, tractie-, rem- en besturingsuitrusting moet het mogelijk maken dat de trein in een nader omschreven situatie met beperkte werking de reis voortzet zonder nadelige gevolgen voor de uitrusting die nog functioneert. 2.4.3. Technische compatibiliteit De elektrische uitrusting moet verenigbaar zijn met de werking van de besturings- en signalisatie-uitrusting.
De eigenschappen van de stroomafname-inrichtingen moeten het treinverkeer met de verschillende energievoorzieningssystemen van het trans-Europese Hogesnelheidsspoorwegsysteem mogelijk maken.
De eigenschappen van het rollend materieel moeten het rijden op alle lijnen waarop de exploitatie ervan is gepland, mogelijk maken. 2.4.4. Controle Treinen moeten worden uitgerust met een registratieapparaat. De met dit apparaat verkregen gegevens en de verwerking ervan moeten worden geharmoniseerd. 2.5. Onderhoud 2.5.1. Gezondheid De technische installaties en de methoden die in de onderhoudscentra worden toegepast, mogen geen gevaar voor de gezondheid van personen inhouden. 2.5.2. Bescherming van het milieu De technische installaties en de methoden die in de onderhoudscentra worden toegepast, mogen het toegestane niveau van schadelijke gevolgen voor het omgevingsmilieu niet overschrijden. 2.5.3. Technische compatibiliteit De onderhoudsinstallaties voor hogesnelheidstreinen moeten het mogelijk maken op alle treinen de veiligheids-, hygiëne- en comfortbehandelingen te verrichten waarvoor zij zijn ontworpen. 2.6. Milieu 2.6.1. Gezondheid Bij de exploitatie van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem moet worden voldaan aan de voorgeschreven niveaus inzake geluidshinder. 2.6.2. Bescherming van het milieu De exploitatie van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem mag in de bodem geen trillingsniveau veroorzaken dat ontoelaatbaar is voor de activiteiten en het milieu in de nabijheid van de infrastructuur in normale onderhoudstoestand. 2.7. Exploitatie 2.7.1. Veiligheid Het op elkaar afstemmen van de exploitatievoorschriften van de netten en de kwalificatie van de bestuurders en het treinpersoneel moeten een veilige internationale exploitatie waarborgen.
De periodieke onderhoudsbeurten, de opleiding, de kwalificatie van het onderhoudspersoneel en het kwaliteitswaarborgingssysteem dat in de onderhoudscentra van de betrokken exploitanten is opgezet moet een hoog veiligheidsniveau waarborgen. 2.7.2. Betrouwbaarheid en beschikbaarheid De periodieke onderhoudsbeurten, de opleiding, de kwalificatie van het onderhoudspersoneel en het kwaliteitswaarborgingssysteem dat door de betrokken exploitanten in de onderhoudscentra is opgezet, moeten een hoog niveau van betrouwbaarheid en beschikbaarheid van het systeem waarborgen. 2.7.3. Technische compatibiliteit Het op elkaar afstemmen van de exploitatievoorschriften van de netten, alsmede de kwalificatie van de bestuurders, het treinpersoneel en de verkeersleiding moeten de doeltreffendheid van de exploitatie op het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem waarborgen.
II. CONVENTIONEEL 1. ALGEMENE EISEN 1.1. Veiligheid 1.1.1. Het ontwerp, de bouw of de fabricage, het onderhoud aan en het toezicht op voor de veiligheid kritieke inrichtingen en meer bepaald de bij het treinverkeer betrokken onderdelen, moeten de veiligheid waarborgen op een niveau dat beantwoordt aan de voor het net gestelde doelstellingen, ook in de nader omschreven situaties met beperkte werking. 1.1.2. De parameters die van invloed zijn op het contact tussen wiel en rail moeten voldoen aan de criteria inzake rijstabiliteit die noodzakelijk zijn om veilig verkeer bij de toegestane maximumsnelheid te waarborgen. 1.1.3. De gebruikte onderdelen moeten tijdens hun gebruiksduur bestand zijn tegen de normale of de nader omschreven uitzonderlijke belastingen. De gevolgen van onverwachte storingen voor de veiligheid moeten met behulp van geschikte middelen worden beperkt. 1.1.4. De vaste installaties en het rollend materieel moeten zodanig zijn ontworpen en de gebruikte materialen moeten zodanig zijn gekozen dat bij brand het ontstaan, de verspreiding en de gevolgen van vuur en rook zoveel mogelijk worden beperkt. 1.1.5. Inrichtingen die zijn bestemd om door de gebruikers te worden bediend, moeten zodanig zijn ontworpen dat het veilig gebruik van de inrichtingen of de gezondheid en de veiligheid van de gebruikers niet in gevaar wordt gebracht wanneer de inrichtingen worden gebruikt op een wijze die wel voorzien is maar niet in overeenstemming is met de aangegeven methode. 1.2. BETROUWBAARHEID EN BESCHIKBAARHEID Het toezicht op en het onderhoud van de vaste of mobiele elementen die bij het treinverkeer zijn betrokken, moeten zodanig worden georganiseerd, uitgevoerd en gekwantificeerd dat de werking daarvan in te voorziene omstandigheden in stand wordt gehouden. 1.3. GEZONDHEID 1.3.1. De materialen die, bij het beoogde gebruik, de gezondheid van de personen die daartoe toegang hebben, in gevaar kunnen brengen, mogen niet gebruikt worden in de treinen en de spoorweginfrastructuren. 1.3.2. Deze materialen moeten zodanig worden gekozen, aangewend en gebruikt dat de emissie van rook of schadelijke en gevaarlijke gassen, met name bij brand, wordt beperkt. 1.4. BESCHERMING VAN HET MILIEU 1.4.1. Bij het ontwerpen van het conventionele spoorwegsysteem moeten de gevolgen voor het milieu van de aanleg en exploitatie van dat systeem worden beoordeeld en in aanmerking worden genomen overeenkomstig de geldende Gemeenschapsbepalingen. 1.4.2. De in de treinen en de infrastructuren gebruikte materialen moeten de emissie van rook of voor het milieu gevaarlijke en schadelijke gassen, met name bij brand, voorkomen. 1.4.3. Het rollend materieel en de energievoorzieningssystemen moeten zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat zij uit elektromagnetisch oogpunt compatibel zijn met de installaties, voorzieningen en openbare of particuliere netten waarmee zij kunnen interfereren. 1.4.4. Bij de exploitatie van het conventionele spoorwegnet moeten de wettelijke normen inzake geluidshinder in acht worden genomen. 1.4.5. De exploitatie van het conventionele spoorwegnet mag geen trillingsniveau in de bodem veroorzaken dat ontoelaatbaar is met het oog op de activiteiten en het milieu in de nabijheid van de infrastructuur en in normale staat van onderhoud. 1.5. TECHNISCHE COMPATIBILITEIT De technische eigenschappen van de infrastructuren en de vaste installaties moeten onderling en met die van de treinen die op het conventionele spoorwegnet rijden compatibel zijn.
Wanneer het op bepaalde gedeelten van het net moeilijk is om deze technische eigenschappen in acht te nemen, mogen tijdelijke oplossingen, waardoor de compatibiliteit in de toekomst wordt gewaarborgd, ten uitvoer worden gelegd. 2. BIJZONDERE EISEN VOOR ELK SUBSYSTEEM 2.1. INFRASTRUCTUUR 2.1.1. Veiligheid Er moeten aangepaste maatregelen worden getroffen om de toegang tot of ongewenste binnendringing in de installaties te voorkomen.
Er moeten maatregelen worden getroffen om de gevaren voor personen te beperken, met name in stations waar treinen passeren.
Infrastructuren die voor het publiek toegankelijk zijn, moeten zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat de gevaren voor de veiligheid van personen beperkt zijn (stabiliteit, brand, toegang, ontruiming, perron, enz.).
Er moeten passende maatregelen worden getroffen om rekening te houden met de bijzondere veiligheidsomstandigheden in tunnels met een aanzienlijke lengte. 2.2. ENERGIE 2.2.1. Veiligheid De werking van de energievoorzieningsinstallaties mag de veiligheid van treinen of personen (gebruikers, spoorwegpersoneel, aanwonenden en derden) niet in gevaar brengen. 2.2.2. Bescherming van het milieu De werking van de elektrische of thermische energievoorzieningsinstallaties mag geen verstoring van het milieu teweegbrengen die de aangegeven grenzen overschrijdt. 2.2.3. Technische compatibiliteit De elektrische of thermische energievoorzieningssystemen die worden gebruikt, moeten: - de treinen in staat stellen de opgegeven prestaties te verrichten; - bij elektrische energievoorziening compatibel zijn met de op de treinen gemonteerde stroomafname-inrichtingen. 2.3. BESTURING EN SEINGEVING 2.3.1. Veiligheid De besturings- en seingevingsinstallaties en -handelingen die voor het spoorwegsysteem worden gebruikt, moeten treinverkeer mogelijk maken op het veiligheidsniveau dat beantwoordt aan de doelstellingen voor het net.
De besturings- en seingevingsinstallaties moeten te allen tijde zo functioneren dat treinen die in welbepaalde moeilijke situaties mogen rijden, volkomen veilig kunnen circuleren. 2.3.2. Technische compatibiliteit Nieuwe infrastructuren en nieuw rollend materieel die zijn ontwikkeld of gebouwd na de invoering van compatibele besturings- en seinstelsels moeten aan de toepassing van deze systemen worden aangepast.
Besturings- en seingevingsinstallaties in de stuurcabine van een trein moeten een normale exploitatie in de opgegeven omstandigheden in het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem mogelijk maken. 2.4. Rollend materiel 2.4.1. Veiligheid De constructie van het rollend materieel en van de verbindingen tussen de rijtuigen moet zodanig zijn ontworpen dat de ruimten voor de reizigers en de bestuurder bij botsing of ontsporing beschermd zijn.
De elektrische uitrusting mag de veilige werking van de besturings- en seingevingsinstallaties niet in gevaar brengen.
De remtechnieken en de uitgeoefende krachten moeten compatibel zijn met het ontwerp van de sporen, de kunstwerken en de seinstelsels.
Er moeten maatregelen worden getroffen met betrekking tot de toegang tot onder spanning staande onderdelen, teneinde de veiligheid van personen niet in gevaar te brengen.
Er moeten inrichtingen zijn aangebracht die het mogelijk maken dat de reizigers gevaren melden aan de bestuurder en dat het treinpersoneel bij gevaar in contact kan treden met de bestuurder.
De toegangsdeuren moeten van een systeem voor het openen en sluiten daarvan zijn voorzien dat de veiligheid van de reizigers waarborgt.
Er moet in nooduitgangen en in de aanduiding daarvan zijn voorzien.
Er moeten passende maatregelen worden getroffen om rekening te houden met de bijzondere veiligheidsomstandigheden in tunnels met een aanzienlijke lengte.
Een noodverlichtingssysteem van voldoende sterkte en met voldoende eigen voeding is verplicht aan boord van de treinen.
De treinen moeten zijn voorzien van een geluidsinstallatie waarmee het treinpersoneel en de verkeersleiding berichten kunnen doorgeven aan de passagiers. 2.4.2. Bet rouwbaarheid en beschikbaarheid Het ontwerp van de vitale rij-, tractie-, rem- en besturingsuitrusting moet het mogelijk maken dat de trein in een nader omschreven situatie met beperkte werking de reis voortzet zonder nadelige gevolgen voor de uitrusting die nog functioneert. 2.4.3. Technische compatibiliteit De elektrische uitrusting moet compatibel zijn met de werking van de besturings- en seingevingsinstallaties.
In het geval van elektrische tractie, moeten de eigenschappen van de stroomafname-inrichtingen het treinverkeer met de verschillende energievoorzieningssystemen van het conventionele spoorwegsysteem mogelijk maken.
De eigenschappen van het rollend materieel moeten het rijden op alle lijnen waarop de exploitatie ervan is gepland, mogelijk maken. 2.4.4. Controle Treinen moeten worden uitgerust met een registratieapparaat. De met dit apparaat verkregen gegevens en de verwerking ervan moeten worden geharmoniseerd. 2.5. Onderhoud 2.5.1. Gezondheid en veiligheid De technische installaties en de methoden die in de centra worden toegepast, moeten een veilig gebruik van het betrokken subsysteem garanderen en mogen geen gevaar vormen voor de gezondheid en de veiligheid. 2.5.2. Bescherming van het milieu De technische installaties en de methoden die in de onderhoudscentra worden toegepast, mogen het toegestane niveau van schadelijke gevolgen voor het omgevingsmilieu niet overschrijden. 2.5.3. Technische compatibiliteit De onderhoudsinstallaties voor het conventionele rollend materieel moeten het mogelijk maken op al het materieel de veiligheids-, hygiëne- en comfortbehandelingen te verrichten waarvoor zij zijn ontworpen. 2.6. Exploitatie en verkeersleiding 2.6.1. Veiligheid Het op elkaar afstemmen van de exploitatievoorschriften van de netten en de kwalificatie van de bestuurders, het treinpersoneel en het personeel van de onderhoudscentra moeten een veilige exploitatie waarborgen, rekening houdend met de verschillende eisen van grensoverschrijdende en binnenlandse diensten.
De periodieke onderhoudsbeurten, de opleiding en de kwalificatie van het onderhoudspersoneel en de onderhoudscentra en het kwaliteitsborgingssysteem dat in de controle- en onderhoudscentra van de betrokken exploitanten is opgezet, moeten een hoog veiligheidsniveau waarborgen. 2.6.2. Betrouwbaarheid en beschikbaarheid De periodieke onderhoudsbeurten, de opleiding en de kwalificatie van het onderhoudspersoneel en de onderhoudscentra en het kwaliteitsborgingssysteem dat door de betrokken exploitanten in de controle- en onderhoudscentra is opgezet, moeten een hoog niveau van betrouwbaarheid en beschikbaarheid van het systeem waarborgen. 2.6.3. Technische compatibiliteit Het op elkaar afstemmen van de exploitatievoorschriften van de netten, alsmede de kwalificatie van de bestuurders, het treinpersoneel en de verkeersleiding moeten de doeltreffendheid van de exploitatie op het conventionele spoorwegsysteem waarborgen, rekening houdend met de verschillende eisen van grensoverschrijdende en binnenlandse diensten. 2.7. Telematicatoepassingen voor passagiers en vracht 2.7.1. Technische compatibiliteit De essentiële eisen op het gebied van telematicatoepassingen die een minimumdienstverleningskwaliteit voor de reizigers en de klanten in de goederenvervoersector moeten garanderen, hebben meer bepaald betrekking op de technische compatibiliteit.
Wat deze toepassingen betreft moet ervoor worden gezorgd dat : - de databanken, de programma's en de communicatieprotocollen voor gegevensoverdracht zodanig worden ontwikkeld dat de mogelijkheden voor gegevensuitwisseling tussen verschillende toepassingen en tussen verschillende exploitanten maximaal zijn met uitzondering van vertrouwelijke commerciële gegevens; - de gebruikers gemakkelijk toegang hebben tot de informatie. 2.7.2. Betrouwbaarheid en beschikbaarheid De wijze van gebruik, het beheer, de bijwerking en het onderhoud van deze databanken, programma's en communicatieprotocollen voor gegevensoverdracht, moeten de doelmatigheid van deze systemen en de kwaliteit van de dienstverlening waarborgen. 2.7.3. Gezondheid De interfaces tussen deze systemen en de gebruikers moeten voldoen aan minimumvoorschriften op het gebied van ergonomie en bescherming van de gezondheid. 2.7.4. Veiligheid Voor de opslag en doorgifte van gegevens die verband houden met de veiligheid zijn adequate integriteits- en betrouwbaarheidsniveaus vereist.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 28 december 2006, betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en van het conventionele spoorwegsysteem.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT
BIJLAGE IV INTEROPERABILITEITSONDERDELEN VAN HET TRANS-EUROPESE HOGESNELHEIDSSPOORWEGSYSTEEM EN VAN HET CONVENTIONELE SPOORWEGSYSTEEM "EG"-verklaring - van conformiteit - van geschiktheid voor gebruik I. HOGESNELHEID 1. Interoperabiliteitsonderdelen De "EG"-verklaring geldt voor de in artikel 3 bedoelde interoperabiliteitsonderdelen die van belang zijn voor de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem.Deze interoperabiliteitsonderdelen kunnen de vorm aannemen van: 1.1. Onderdelen voor algemeen gebruik Dit zijn onderdelen die niet specifiek zijn ontworpen voor het spoorwegsysteem en die in ongewijzigde vorm voor andere toepassingen kunnen worden gebruikt; 1.2. Onderdelen voor algemeen gebruik met specifieke eigenschappen Dit zijn onderdelen die niet specifiek voor het spoorwegsysteem zijn ontworpen, maar die specifieke prestaties moeten leveren bij gebruik in de spoorwegsector; 1.3. Specifieke onderdelen Dit zijn onderdelen die specifiek zijn ontworpen voor spoorwegtoepassingen. 2. Toepassingsgebied De "EG"-verklaring heeft betrekking op: - hetzij de beoordeling, door (een) aangemelde instantie(s), van de intrinsieke conformiteit van een afzonderlijk interoperabiliteitsdeel met de technische specificaties waaraan het moet voldoen; - hetzij de beoordeling/waardering, door (een) aangemelde instantie(s), van de geschiktheid voor gebruik van een binnen de spoorwegsector beschouwd interoperabiliteitsonderdelen, met name wanneer dit van belang is voor interfaces, aan de hand van de technische specificaties, in het bijzonder van functionele aard, waarvan de inachtneming moet worden nagegaan.
Bij de beoordelingsprocedures die door de aangemelde instanties zowel in het ontwerp- als in het productiestadium worden gevolgd, wordt gebruik gemaakt van de in het Besluit 93/465/EEG van de Raad van 22 juli 1993 opgenomen modules volgens de voorschriften van de TSI. 3. Inhoud van de "EG"-verklaring De "EG"-verklaring van conformiteit of van geschiktheid voor gebruik, alsmede de bijgevoegde documenten, moeten gedateerd en ondertekend worden. Deze verklaring moet worden opgesteld in dezelfde taal als de handleiding en moet de volgende gegevens bevatten : - de referenties van de Richtlijn; - naam en adres van de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde (firmanaam en volledig adres en, wanneer het een gemachtigde betreft, ook de firmanaam van de fabrikant of constructeur); - beschrijving van het interoperabiliteitsonderdeel (merk, type, enz.); - omschrijving van de voor de opstelling van de verklaring van conformiteit, respectievelijk geschiktheid voor gebruik, gevolgde procedure; - alle relevante beschrijvingen waaraan het interoperabiliteitsonderdeel beantwoordt en met name de gebruiksvoorwaarden; - naam en adres van de aangemelde instantie(s) die betrokken is (zijn) bij de voor de beoordeling van de conformiteit, respectievelijk de geschiktheid voor gebruik, gevolgde procedure, en datum van het onderzoekscertificaat, in voorkomend geval met vermelding van de geldigheidsduur en van de voorwaarden waaronder het certificaat geldig is; - in voorkomend geval, de referentie van de Europese specificaties; - de identiteit van de ondertekenaar aan wie de bevoegdheid is verleend om, namens de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, verplichtingen aan te gaan.
II. CONVENTIONEEL 1 INTEROPERABELE ONDERDELEN De EG-verklaring heeft betrekking op de interoperabele onderdelen van het conventionele spoorwegsysteem. Deze interoperabele onderdelen komen voor als : 1.1 onderdelen voor algemeen gebruik Dit zijn onderdelen die niet specifiek zijn ontworpen voor het spoorwegsysteem en die in ongewijzigde vorm voor andere toepassingen kunnen worden gebruikt. 1.2 onderdelen voor algemeen gebruik met specifieke eigenschappen Dit zijn onderdelen die niet specifiek voor het spoorwegsysteem zijn ontworpen, maar die specifieke prestaties moeten leveren bij gebruik in de spoorwegsector. 1.3 specifieke onderdelen Dit zijn onderdelen die specifiek zijn ontworpen voor spoorwegtoepassingen. 2 TOEPASSINGSGEBIED De EG-verklaring heeft betrekking op : - hetzij de beoordeling, door (een) aangemelde instantie(s), van de intrinsieke conformiteit van een op zichzelf beschouwd interoperabel onderdeel met de technische specificaties waaraan het moet voldoen; - hetzij de beoordeling/waardering, door (een) aangemelde instantie(s), van de geschiktheid voor gebruik van een interoperabel onderdeel dat binnen de spoorwegsector wordt beschouwd, en met name wanneer dit van belang is voor interfaces, waarvan aan de hand van de technische specificaties, in het bijzonder van functionele aard, moet worden nagegaan of die in rekening worden genomen.
Bij de beoordelingsprocedures die door de aangemelde instanties zowel in het ontwerp- als in het productiestadium worden gevolgd, wordt gebruik gemaakt van de in Beslissing 93/465/EEG opgenomen modules volgens de voorschriften van de TSI's. 3 INHOUD VAN DE EG-VERKLARING De EG-verklaring van conformiteit of van geschiktheid voor gebruik, alsmede de bijgevoegde documenten, moeten gedateerd en ondertekend worden.
Deze verklaring moet worden opgesteld in dezelfde taal als de handleiding en moet de volgende gegevens bevatten : - de referenties van deze reglementering; - naam en adres van de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde (firmanaam en volledig adres en, wanneer het een gemachtigde betreft, ook de firmanaam van de fabrikant of constructeur); - beschrijving van het interoperabel onderdeel (merk, type, enz.); - omschrijving van de voor de opstelling van de verklaring van conformiteit, respectievelijk geschiktheid voor gebruik, gevolgde procedure; - alle relevante beschrijvingen waaraan het interoperabel onderdeel beantwoordt en met name de gebruiksvoorwaarden; - naam en adres van de aangemelde instantie(s) die is (zijn) betrokken bij de voor de beoordeling van de conformiteit, respectievelijk de geschiktheid voor gebruik, gevolgde procedure en datum van het onderzoekscertificaat, in voorkomend geval met vermelding van de geldigheidsduur en van de voorwaarden waaronder het certificaat geldig is; - in voorkomend geval, de referentie van de Europese specificaties; - de identiteit van de ondertekenaar aan wie de bevoegdheid is verleend om, namens de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, verbintenissen aan te gaan.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 28 december 2006, betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en van het conventionele spoorwegsysteem.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT
BIJLAGE V "EG"-KEURINGSVERKLARING VOOR DE SUBSYSTEMEN VAN HET TRANS-EUROPESE HOGESNELHEIDSSPOORWEGSYSTEEM EN VAN HET CONVENTIONELE SPOORWEGSYSTEEM I. HOGESNELHEID De "EG"-keuringsverklaring en de bijgevoegde documenten moeten gedateerd en ondertekend worden.
Deze verklaring moet in dezelfde taal als die van het technische dossier worden opgesteld en moet de volgende gegevens bevatten : - de referenties van de huidige reglementering; - naam en adres van de aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde (firmanaam en volledig adres en, wanneer het een gemachtigde betreft, ook de firmanaam van de aanbestedende dienst); - een beknopte beschrijving van het subsysteem; - naam en adres van de aangemelde instantie die de in artikel 22 bedoelde "EG"-keuring heeft uitgevoerd; - de referenties van de documenten in het technische dossier; - alle voorlopige of definitieve relevante bepalingen waaraan het subsysteem moet voldoen, met name, in voorkomend geval, exploitatiebeperkingen of -voorwaarden; - de geldigheidsduur van de "EG"-verklaring, indien deze voorlopig is; - de identiteit van de ondertekenaar.
II. CONVENTIONEEL De EG-keuringsverklaring en de bijgevoegde documenten moeten gedateerd en ondertekend worden.
Deze verklaring moet in dezelfde taal als die van het technische dossier worden opgesteld en moet de volgende gegevens bevatten: - de referenties van de huidige reglementering; - naam en adres van de aanbestedende dienst of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde (firmanaam en volledig adres en, wanneer het een gemachtigde betreft, ook de firmanaam van de aanbestedende dienst); - een beknopte beschrijving van het subsysteem; - naam en adres van de aangemelde instantie die de in artikel 22 bedoelde EG-keuring heeft uitgevoerd; - de referenties van de documenten in het technische dossier; - alle voorlopige of definitieve relevante bepalingen waaraan het subsysteem moet voldoen, met name, in voorkomend geval, exploitatiebeperkingen of -voorwaarden; - de geldigheidsduur van de EG-verklaring, indien deze voorlopig is; - de identiteit van de ondertekenaar.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 28 december 2006, betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en van het conventionele spoorwegsysteem.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT
BIJLAGE VI "EG"-KEURING VAN DE SUBSYSTEMEN VAN HET TRANS-EUROPESE HOGESNELHEIDSSPOORWEGSYSTEEM EN VAN HET CONVENTIONELE SPOORWEGSYSTEEM I. HOGESNELHEID 1 INLEIDING De "EG"-keuring is de procedure volgens welke een aangemelde instantie, op verzoek van de aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, nagaat en verklaart dat een subsysteem: - in overeenstemming is met de bepalingen van de huidige reglementering, - in overeenstemming is met de overige wettelijke bepalingen die met inachtneming van het Verdrag worden toegepast, en dat het in gebruik mag worden genomen. 2 STADIA VAN DE KEURING De keuring van het subsysteem omvat de volgende stadia : - algemeen ontwerp; - constructie van het subsysteem, met name de uitvoering van bouwtechnische werken, het inbouwen van onderdelen en de afregeling van het geheel; - beproeving van het voltooide subsysteem. 3 VERKLARING De voor de "EG"-keuring verantwoordelijke aangemelde instantie stelt de conformiteitsverklaring op, die bestemd is voor de aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde; deze stelt op zijn beurt de "EG"-keuringsverklaring op, die bestemd is voor de veiligheidsinstantie. 4 TECHNISCH DOSSIER Het technische dossier bij de keuringsverklaring moet de volgende stukken bevatten : - voor infrastructuur: plannen van de werken, processen-verbaal van de oplevering van de grondwerken en de betonwapening, rapporten over de proeven en de controle van het beton; - voor andere subsystemen: algemene en detailplannen conform de uitvoering, elektrische en hydraulische schema's, schema's van de besturingscircuits, een beschrijving van de geautomatiseerde systemen, handleidingen voor bediening en onderhoud, enz.; - een lijst van de interoperabele onderdelen, die in het subsysteem zijn verwerkt; - kopieën van de "EG"-verklaringen van conformiteit of geschiktheid voor gebruik, waarvan genoemde onderdelen krachtens artikel 13 van de richtlijn voorzien moeten zijn, in voorkomend geval vergezeld van de betrokken berekeningen en van een kopie van de processen-verbaal van de proeven en onderzoeken die op basis van de gemeenschappelijke technische specificaties door de aangemelde instanties zijn uitgevoerd; - een verklaring van de met de "EG"-keuring belaste aangemelde instantie, dat het project in overeenstemming is met de bepalingen van de richtlijn, vergezeld van de door haar geviseerde betrokken berekeningen, met vermelding van een eventueel tijdens de uitvoering van de werkzaamheden gemaakt voorbehoud dat niet is ingetrokken, en vergezeld van de inspectie- en auditrapporten die zij in het kader van haar opdracht heeft opgesteld, zoals nader aangegeven in de hierna volgende punten 5.3 en 5.4. 5 TOEZICHT 5.1. Het doel van het "EG"-toezicht is na te gaan of tijdens de totstandbrenging van het subsysteem de uit het technische dossier voortvloeiende verplichtingen zijn vervuld. 5.2. De met het toezicht belaste aangemelde instantie moet permanent toegang hebben tot bouwplaatsen, constructiewerkplaatsen, opslagplaatsen, eventuele locaties voor prefabricage, beproevingsinstallaties en meer in het algemeen alle plaatsen die zij noodzakelijk acht voor de vervulling van haar taak. De aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde moet haar alle documenten die daarbij van nut kunnen zijn, met name de plannen voor de uitvoering van en de technische documentatie met betrekking tot het subsysteem, toezenden of laten toezenden. 5.3. De met het toezicht belaste aangemelde instantie voert periodiek audits uit om na te gaan of de bepalingen van de Richtlijn worden nageleefd, waarna zij een auditverslag voorlegt aan de met de uitvoering belaste beroepslui. Zij kan eisen uitgenodigd te worden voor bepaalde fasen van de werkzaamheden. 5.4. Daarnaast kan de aangemelde instantie onaangekondigde bezoeken brengen aan de bouwplaats of de constructiewerkplaatsen. Bij deze bezoeken kan de aangemelde instantie volledige of gedeeltelijke audits uitvoeren. Zij legt een verslag van deze bezoeken en in voorkomend geval een auditverslag voor aan de met de uitvoering belaste beroepslui. 6 DEPOT Het volledige in punt 4 bedoelde dossier wordt ter staving van de conformiteitsverklaring die is afgegeven door de met de keuring van het bedrijfsklare subsysteem belaste aangemelde instantie, ingediend bij de aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde. Het dossier wordt gevoegd bij de "EG"-keuringsverklaring die de aanbestedende dienst aan de veiligheidsinstantie doet toekomen.
Een kopie van het dossier wordt door de aanbestedende dienst bewaard gedurende de hele levensduur van het subsysteem. Andere lidstaten kunnen desgewenst inzage krijgen in het dossier. 7 PUBLICATIE Ieder aangemelde instantie publiceert periodiek alle relevante informatie over: - de ontvangen aanvragen om "EG"-keuringen; - de afgegeven conformiteitsverklaringen; - de geweigerde conformiteitsverklaringen.
De dossiers en briefwisseling met betrekking tot de "EG"-keuringsprocedures worden gesteld in een officiële taal van de lidstaat waar de aanbestedende dienst of zijn gemachtigde in de Gemeenschap is gevestigd, dan wel in een door de aanbestedende dienst aanvaarde taal in overeenstemming met de van kracht zijnde wetten met betrekking tot het gebruik der talen in bestuurszaken. Indien dit niet het geval is gaan zij vergezeld van een vertaling in één van de nationale talen. Deze vertaling is door een beëdigd vertaler nagezien.
II. CONVENTIONEEL 1 INLEIDING De EG-keuring is de procedure volgens welke een aangemelde instantie, op verzoek van de aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, nagaat en verklaart dat een subsysteem : - in overeenstemming is met deze reglementering; - in overeenstemming is met de overige wettelijke bepalingen; en dat het in gebruik mag worden genomen. 2 STADIA VAN DE KEURING De keuring van het subsysteem omvat de volgende stadia : - het algemeen ontwerp; - de bouw van het subsysteem, met name de uitvoering van de werken burgerlijke bouwkunde, de montage van onderdelen en de afregeling van het geheel; - de beproeving van het afgewerkte subsysteem. 3 VERKLARING De aangemelde instantie die voor de EG keuring verantwoordelijk is, stelt de conformiteitsverklaring op, die bestemd is voor de aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde; deze stelt op zijn beurt de EG- keuringsverklaring op, die bestemd is voor de veiligheidsinstantie. 4 TECHNISCH DOSSIER Het technisch dossier bij de keuringsverklaring moet de volgende stukken bevatten: - voor de infrastructuur: plannen van de werken, processen-verbaal van de oplevering van het grondwerk en de betonbewapening, rapporten over de beproeving en de controle van het beton; - voor de andere subsystemen: algemene en detailplannen zoals die worden uitgevoerd, elektrische en hydraulische schema's, schema's van de besturingscircuits, een beschrijving van de informatica- en de geautomatiseerde systemen, handleidingen voor bediening en onderhoud, enz.; - een lijst van de interoperabele onderdelen, die in het subsysteem zijn verwerkt; - kopieën van de EG-verklaringen van conformiteit of geschiktheid voor gebruik, waarvan genoemde onderdelen krachtens artikel 12 van dit koninklijk besluit voorzien moeten zijn, in voorkomend geval vergezeld van de desbetreffende berekeningen en van een kopie van de processen-verbaal van de proeven en onderzoeken die op basis van de gemeenschappelijke technische specificaties door de aangemelde instanties zijn uitgevoerd; - een attest van de met de EG-keuring belaste aangemelde instantie, dat het project in overeenstemming is met de bepalingen van de richtlijn, vergezeld van de bijbehorende, door haar geviseerde berekeningen, met vermelding van een eventueel tijdens de uitvoering van de werkzaamheden gemaakt voorbehoud dat niet is ingetrokken; het attest gaat eveneens vergezeld van de inspectie- en auditrapporten die de instantie in het kader van haar opdracht heeft opgesteld, zoals nader aangegeven in de hierna volgende punten 5.3 en 5.4. 5 TOEZICHT 5.1 Het doel van het EG-toezicht is te verzekeren dat bij de verwezenlijking van het subsysteem de verplichtingen die uit het technische dossier voortvloeien zijn nagekomen. 5.2 De met het toezicht belaste aangemelde instantie moet permanent toegang hebben tot de bouwplaatsen, de constructiewerkplaatsen, de opslagruimten, de eventuele locaties voor prefabricatie, de testinstallaties en meer in het algemeen tot alle plaatsen die zij noodzakelijk acht voor de vervulling van haar opdracht. De aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde moet haar alle documenten die daarbij van nut kunnen zijn, met name de uitvoeringsplannen van en de technische documentatie met betrekking tot het subsysteem, toezenden of laten toezenden. 5.3 De met het toezicht belaste aangemelde instantie voert periodiek audits uit om na te gaan of de bepalingen van de Richtlijn worden nageleefd, waarna zij een auditverslag voorlegt aan de met de uitvoering belaste bedrijven. Zij kan eisen uitgenodigd te worden voor bepaalde fasen van de werkzaamheden. 5.4 Daarnaast kan de aangemelde instantie onaangekondigde bezoeken brengen aan de bouwplaats of de constructiewerkplaatsen. Bij deze bezoeken kan de aangemelde instantie volledige of gedeeltelijke audits uitvoeren. Zij legt een verslag van deze bezoeken en in voorkomend geval een auditverslag voor aan de met de uitvoering belaste bedrijven. 6 DEPOT Het volledige in punt 4 bedoelde dossier wordt ter staving van de conformiteitsverklaring die is afgegeven door de met de keuring van het bedrijfsklare subsysteem belaste aangemelde instantie, ingediend bij de aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde. Het dossier wordt gevoegd bij de EG-keuringsverklaring die de aanbestedende dienst aan de veiligheidsinstantie doet toekomen.
Een kopie van het dossier wordt door de aanbestedende dienst bewaard gedurende de hele levensduur van het subsysteem. Andere lidstaten kunnen desgewenst inzage krijgen in het dossier. 7 PUBLICATIE Iedere aangemelde instantie publiceert periodiek alle relevante informatie over : - de ontvangen aanvragen om EG-keuringen; - de afgegeven conformiteitsverklaringen; - de geweigerde conformiteitsverklaringen. 8 TAAL De dossiers en briefwisseling met betrekking tot de EG-keuringsprocedures worden gesteld in overeenstemming met de van kracht zijnde wetten met betrekking tot het gebruik der talen in bestuurszaken. Indien dit niet het geval is gaan zij vergezeld van een vertaling in één van de nationale talen. Deze vertaling is door een beëdigde vertaler nagezien.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 28 december 2006, betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en van het conventionele spoorwegsysteem.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT
BIJLAGE VII MINIMUMCRITERIA BIJ DE AANMELDING VAN INSTANTIES VOOR HET SPOORWEGSYSTEEM EN BIJ DE AANWIJZING VAN INSTANTIES WANNEER DE GEHANTEERDE NATIONALE VOORSCHRIFTEN VAN TOEPASSING ZIJN I. HOGESNELHEID 1. Het organisme, de technische verantwoordelijke en het met de keuring belaste personeel mogen bij het ontwerp, de fabricage, de constructie, de verkoop of het onderhoud van de interoperabele onderdelen of subsystemen en bij de exploitatie noch rechtstreeks, noch als gemachtigden optreden.Uitwisseling van technische informatie tussen de fabrikant of constructeur en het organisme wordt door deze bepaling niet uitgesloten. 1.1. De technisch verantwoordelijke is belast met de leiding en het beheer van de activiteiten waarvoor de instantie werd aangemeld of aangewezen en draagt er de volledige verantwoordelijkheid voor. 2. De instantie, de technisch verantwoordelijke en het personeel dat met de controle is belast, dienen de proeven met de grootste beroepsintegriteit en technische bekwaamheid uit te voeren en dienen vrij te zijn van elke druk en beïnvloeding, met name van financiële aard, die hun beoordeling of de uitkomst van de controle kan beïnvloeden, inzonderheid door personen of groepen die bij de resultaten van de keuring belang hebben. Met name dienen de instantie en het met de keuringen belaste personeel vanuit functioneel oogpunt onafhankelijk te zijn van de overheden die zijn aangewezen voor de afgifte van vergunningen voor ingebruikneming in het kader van deze richtlijn, van vergunningen in het kader van de Richtlijn 95/18/EG van de Raad van 19 juni 1995 betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen en van veiligheidscertificaten in het kader van de Richtlijn 2004/49/EG, alsmede van de diensten die belast zijn met onderzoek bij ongevallen. 3. De instantie dient te beschikken over het nodige personeel en de nodige middelen te bezitten om de met de uitvoering van de keuringen verbonden technische en administratieve taken op passende wijze te vervullen;tevens dient de instantie toegang te hebben tot het nodige materiaal voor bijzondere keuringen. 4. Het personeel dat met de controle is belast, dient : - een goede technische en vakopleiding te hebben; - een voldoende kennis te bezitten van de voorschriften betreffende de controles die het verricht, en voldoende ervaring met deze controles te hebben; - de vereiste bekwaamheid te bezitten om op basis van de verrichte controles de nodige verklaringen, processen-verbaal en verslagen op te stellen. 5. De onafhankelijkheid van het personeel dat met de controle wordt belast, dient te zijn gewaarborgd.De bezoldiging van elke controleur mag niet afhangen van het aantal controles dat hij verricht, noch van de uitslag van de controles. 6. De instantie dient een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid te sluiten, tenzij deze aansprakelijkheid door de Staat wordt gedekt of de controles rechtstreeks door deze laatste worden verricht.7. Het personeel van de instantie is gebonden door het beroepsgeheim ten aanzien van alles wat het verneemt bij de uitoefening van zijn taken. II. CONVENTIONEEL 1. De instantie, de technisch verantwoordelijke daarvan en het met de keuring belaste personeel mogen bij het ontwerp, de fabricatie, de constructie, de verkoop of het onderhoud van de interoperabele onderdelen of subsystemen en bij de exploitatie ervan noch rechtstreeks, noch als gemachtigden optreden.Uitwisseling van technische informatie tussen de fabrikant of constructeur en de instantie wordt door deze bepaling niet uitgesloten.
De technisch verantwoordelijke is belast met de leiding en het beheer van de activiteiten waarvoor de instantie werd aangemeld of aangewezen en draagt er de volledige verantwoordelijkheid voor. 2. De instantie en het personeel dat met de controle is belast, dienen de proeven met de grootste beroepsintegriteit en technische bekwaamheid uit te voeren en dienen vrij te zijn van elke druk en beïnvloeding, met name van financiële aard, die hun beoordeling of de uitkomst van de controle kunnen beïnvloeden, inzonderheid door personen of groepen die bij de resultaten van de keuring belang hebben. Met name dienen de instantie en het met de keuringen belaste personeel vanuit functioneel oogpunt onafhankelijk te zijn van de overheden die zijn aangewezen voor de afgifte van vergunningen voor ingebruikneming in het kader van deze Richtlijn, van vergunningen in het kader van de Richtlijn 95/18/EG van de Raad van 19 juni 1995 betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen en van veiligheidscertificaten in het kader van de Richtlijn 2004/49/EG, alsmede van de diensten die belast zijn met onderzoek bij ongevallen. 3. De instantie dient te beschikken over het nodige personeel en in het bezit te zijn van de nodige middelen om de met de uitvoering van de keuringen verbonden technische en administratieve taken op passende wijze te vervullen;tevens dient de instantie toegang te hebben tot het nodige materiaal voor bijzondere keuringen. 4. Het personeel dat met de controle is belast, dient: - een goede technische - en vakopleiding te hebben; - voldoende kennis te bezitten van de voorschriften betreffende de controles die het verricht, en voldoende ervaring met deze controles te hebben; - de vereiste bekwaamheid te bezitten om op basis van de verrichte controles de nodige verklaringen, processen-verbaal en verslagen op te stellen. 5. De onafhankelijkheid van het personeel dat met de controle wordt belast, dient te zijn gewaarborgd.De bezoldiging van elke bediende mag niet afhangen van het aantal controles die hij verricht, noch van de uitslag van de controles. 6. De instantie dient een verzekering tegen burgerlijke aansprakelijkheid af te sluiten. 7 Het personeel van de instantie is gebonden door het beroepsgeheim ten aanzien van alles wat het verneemt bij de uitoefening van zijn taken Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 28 december 2006, betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en van het conventionele spoorwegsysteem.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit R. LANDUYT _______ Nota (*) PB L 228 van 9 september 1996, blz. 1. Beschikking gewijzigd bij Beschikking nr. 1346/2001/EG (PB L 185 van 6 juli 2001, blz. 1 )