gepubliceerd op 19 februari 2021
Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 7, § 2, van de wet van 5 mei 2019 houdende diverse bepalingen inzake informatisering van Justitie en modernisering van het statuut van rechters in ondernemingszaken en inzake de notariële aktebank, voor wat het leesrecht van de in artikel 7, § 1, 13°, van die wet bedoelde instellingen of diensten betreft
27 JANUARI 2021. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 7, § 2, van de wet van 5 mei 2019 houdende diverse bepalingen inzake informatisering van Justitie en modernisering van het statuut van rechters in ondernemingszaken en inzake de notariële aktebank, voor wat het leesrecht van de in artikel 7, § 1, 13°, van die wet bedoelde instellingen of diensten betreft
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen strekt er toe uitvoering te geven aan artikel 7, § 2, van de wet van 5 mei 2019 houdende diverse bepalingen inzake informatisering van Justitie en modernisering van het statuut van rechters in ondernemingszaken en inzake de notariële aktebank (verder: de wet) en dit specifiek voor wat betreft de instellingen van sociale zekerheid en sociale bijstand en hun inspectiediensten, zoals bedoeld in artikel 7, § 1, 13°, van de wet.
De wet heeft in artikel 7, § 1, 13°, de "instellingen of diensten belast met de toepassing van een wetgeving betreffende de sociale zekerheid of de sociale bijstand en de inspectiediensten belast met de controle op de naleving van de toekenningsvoorwaarden van de in toepassing van die wetgeving toegekende voordelen of uitkeringen" opgenomen in de lijst van actoren aan wie een leesrecht wordt toegekend met betrekking tot in Sidis Suite verwerkte gegevens.
Concreet is het zo dat de reglementeringen van diverse sectoren van de sociale zekerheid (met inbegrip van de reglementering inzake maatschappelijke integratie en maatschappelijke dienstverlening) bepalingen bevatten die voorzien in de stopzetting, beperking of de schorsing van (de betaling van) een recht of een voordeel voor personen die, soms afhankelijk van het specifieke juridische statuut, gedetineerd zijn in een inrichting beheerd door de FOD Justitie. De formuleringen zijn divers, maar de essentie is vaak dezelfde: de uitkering of het voordeel van een persoon in detentie wordt geschorst of verminderd omdat, is de impliciete redenering die aan deze bepalingen ten grondslag ligt, hij voor zijn onderhoud ten laste komt van de FOD Justitie.
Vandaag is het zo dat, op basis van artikel 1410, § 4, achtste lid, Ger. W., elke federale overheidsdienst (waaronder dus ook de penitentiaire administratie van de FOD Justitie) verplicht is om op eenvoudig verzoek alle dienstige stukken voor te leggen aan de instelling van sociale zekerheid die daar - in de context van een terugvordering van onterecht uitgekeerde prestaties - om verzoekt. Een ambtshalve melding van de opsluiting van een sociaal verzekerde door de FOD Justitie aan de instellingen van sociale zekerheid is dus de lege lata niet toegelaten. De huidige praktijk bestaat erin de gedetineerde bij zijn onthaal te bevragen omtrent het eventuele genot van een sociale zekerheidsuitkering (waarbij de penitentiaire administratie niet bij machte is te verifiëren of het gegeven antwoord juist is) om dan, in bevestigend geval, de betrokkene te `responsabiliseren' om zijn uitkeringsinstelling daarvan op de hoogte te brengen (cf. verplichting van de sociaal verzekerde om relevante wijzigingen in zijn feitelijke toestand mee te delen).
In het licht van de finaliteit te vermijden dat een sociaal verzekerde onterecht uitkeringen blijft ontvangen tijdens zijn detentie en zodoende een schuld opbouwt die nefast kan zijn voor zijn reclassering, is dit uiteraard geen ideale situatie. Een automatische, ambtshalve melding vanuit de FOD Justitie zou deze ongewenste situatie verhelpen. Dit standpunt werd - minstens impliciet - ook al ingenomen door het Sectorale Comité voor de Federale Overheid binnen de voormalige CPBL en door diens opvolger het Informatieveiligheidscomité, waar dit Comité aan de RVA een (tijdelijke) machtiging heeft verleend om de gegevens inzake detentie op maandelijkse basis rechtstreeks te ontvangen van de FOD Justitie (cf. machtigingen verleend bij beraadslaging FO nr. 07/2017 van 11 april 2017 en nr. 34/2017 van 16 november 2017, zoals herzien bij beraadslaging van het IVC nr. 18/152 van 6 november 2018). Ook de wetgever van de wet van 5 mei 2019 sloot zich daarbij aan, door in artikel 7, § 1, 13°, de instellingen van sociale zekerheid en sociale bijstand uitdrukkelijk op te nemen als één van de actoren aan wie een leesrecht wordt toegekend inzake de gegevens van Sidis Suite. Er is dus een uitdrukkelijke wettelijke grondslag voorhanden voor de doorgifte van gegevens.
De gegevensdoorgifte is er bovendien niet uitsluitend op gericht om (tijdig) de betaling van een voordeel of uitkering stop te kunnen zetten, maar ook om de rechten, met name op basis van informatie over de invrijheidstellingen, tijdig en met zo min mogelijk administratieve lasten voor de sociaal verzekerde te hernemen. Verder kunnen de door de FOD Justitie verstrekte gegevens (i.e. dus de periodes van detentie en het `regime' van die detentie) ook nodig zijn om in de reglementering omschreven periodes van gelijkstelling of bepalingen inzake wachttijd correct toe te passen, of nog om de bepalingen inzake de verzekerbaarheid toe te passen.
Het betekent een sterke administratieve vereenvoudiging ten aanzien van de huidige situatie waarin de instellingen dus vooreerst moeten rekenen op het initiatief van de sociaal verzekerde om op de hoogte komen van een opsluiting, om dan in tweede instantie papieren attesten te moeten opvragen bij de FOD Justitie om deze of gene juridisch relevante toestand te verifiëren. Uiteraard doet deze automatische doorgifte van gegevens geen afbreuk aan de desgevallend in de resp. reglementeringen voorgeschreven verplichtingen om, alvorens enige beslissing te nemen ter zake van diens uitkering, verzekerbaarheid,... contact te nemen met de sociaal verzekerde zelf of bijkomend onderzoek te voeren, noch aan de verplichting om in de beslissing toe te lichten op welke gegevens deze is gebaseerd, welke de oorsprong daarvan is en welke de onderliggende logica is van de beslissing. Het contact met de sociaal verzekerde zelf zal inderdaad vaak nodig zijn, omdat de van de FOD Justitie ontvangen gegevens in vele gevallen voor de betrokken instelling slechts een indicatie vormen van een bepaald gegeven, die dan aanleiding geeft tot verdere bevraging. Op deze wijze wordt ook voldaan aan het inzake de verwerking van persoonsgegevens geldende transparantievereiste voor wat de gegevensdoorgifte betreft, zeker `gelezen' in samenhang met de uitdrukkelijke wettelijke grondslag hiervoor in de wet van 5 mei 2019 en met huidig besluit.
In alle gevallen is het zo dat de gegevens die elke instelling kan raadplegen, overeenkomstig het proportionaliteitsbeginsel beperkt zijn tot de gegevens die relevant, noodzakelijk en toereikend zijn voor het administratieve beheer van hun dossiers. In het besluit worden alle gegevens opgesomd die door de FOD Justitie worden doorgezonden vanuit Sidis Suite, evenwel met het uitdrukkelijk voorbehoud dat elke instelling finaal maar toegang mag krijgen tot die gegevens die zij daadwerkelijk nodig heeft. Deze ratione materiae filter wordt toegepast op het niveau van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid en betekent dat een instelling X met subfinaliteiten Y en Z, voor subfinaliteit Y slechts toegang heeft tot de gegevens nodig voor subfinaliteit Y (en niet tot deze nodig voor subfinaliteit Z). Ratione personae speelt deze filter uiteraard ook: het door de Kruispuntbank opgezette referentie- repertorium zorgt ervoor dat elke instelling maar de gegevens ontvangt/kan raadplegen van die personen met betrekking tot wie zij een dossier beheert of een onderzoek voert. Dit wordt ook als zodanig geëxpliciteerd in het besluit.
De Gegevensbeschermingsautoriteit (GBA) bracht advies uit bij dit ontwerp met advies nr. 188/2019 van 29 november 2019. Dit advies noopte tot een aantal aanpassingen van het ontwerp en/of onderhavig verslag, die hieronder worden toegelicht. 1. Expliciete aanduiding van de respectieve verwerkingsverantwoordelijken (randnr.26) Een belangrijke voorafgaande bemerking is dat met dit besluit - zoals gezegd - uitvoering wordt gegeven aan artikel 7, § 2, van de wet, maar dat, zoals de GBA in haar advies (zie randnrs. 8 en 17) terecht opmerkt, dit besluit geen afbreuk doet aan de na te leven formaliteiten in toepassing van resp. de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, meer bepaald de artikelen 15 en 46, en de wet van 15 augustus 2012 houdende oprichting en organisatie van een federale dienstenintegrator, meer bepaald artikel 35/1, zoals vervangen resp. ingevoegd bij de artikelen 18 en 39 en artikel 86 van de wet van 5 september 2018 tot oprichting van het informatieveiligheidscomité en tot wijziging van diverse wetten betreffende de uitvoering van verordening (EU) 2016/279 van 27 april 2016 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG. Daarmee wordt in essentie gedoeld op de voorafgaande beraadslagingen van het informatieveiligheidscomité (IVC) die, naargelang het geval, nog vereist zijn bij het operationaliseren van het in dit besluit geregelde leesrecht.
Hoewel de GBA aan deze opmerking in haar conclusie niet uitdrukkelijk een voorstel tot aanpassing van het ontwerp verbindt, heeft de steller van het ontwerp - mede gelet op de opmerking van de GBA onder randnr. 18 van haar advies - het aangewezen geacht om het ontwerp verder "technisch en technologisch neutraal" te maken en bijgevolg het ontwerpartikel 4 (waarin op specifieke wijze werd bepaald via welke weg en op welke wijze de gegevens door de FOD Justitie aan de ontvangers zouden worden bezorgd) te schrappen uit het ontwerp. De nummering van dit artikel werd evenwel behouden en vervangen door een nieuw artikel 4 waarin, zoals wel uitdrukkelijk gevraagd door de GBA (randnr. 26) een expliciete aanwijzing gebeurt van de respectievelijke verwerkings-verantwoordelijken voor de uit Sidis Suite ontvangen gegevens. Voor de concrete invulling daarvan wordt verwezen naar de artikelsgewijze bespreking bij artikel 4. 2. Indicatie van de maximale bewaartermijn(en) (randnrs.22 en 23) Aangaande de gevraagde opname in het ontwerp van een indicatie van de maximale bewaartermijn(en) bij de betrokken instellingen en (inspectie)diensten van de door de FOD Justitie doorgezonden gegevens (randnrs. 22 en 23), kan worden opgemerkt dat voor die bewaartermijn uiteraard de regels gelden zoals bepaald in de AVG en de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens - namelijk dat deze gegevens niet langer mogen worden bewaard dan noodzakelijk is in het licht van de opdrachten waarvoor ze worden verwerkt (waarbij i.c. onder meer rekening zal worden gehouden met de geldende verjaringstermijnen voor de (terugvordering) van de geviseerde voordelen en uitkeringen). De steller van het ontwerp meent echter dat het niet toekomt aan dit ontwerp om de bewaartermijnen te bepalen voor de verdere verwerking door de betrokken instellingen en (inspectie)diensten van de uit Sidis Suite ontvangen persoonsgegevens.
Die bewaartermijnen worden immers bepaald door het wettelijk kader van laatstgenoemden. De doorgifte van de persoonsgegevens uit Sidis Suite dient uiteraard te gebeuren met respect voor die geldende bewaartermijnen. Het betreft een verantwoordelijkheid die onderdeel uitmaakt van de hoedanigheid van verwerkingsverantwoordelijke in hoofde van elke betrokken instelling en (inspectie)dienst. Voor de duidelijkheid werd voormelde standaardregel inzake de te hanteren bewaartermijn niettemin geëxpliciteerd in artikel 5, 2°, van het ontwerp.
Deze bepaling dient dus samen gelezen te worden met het nieuwe artikel 4 inzake de verdeling van verantwoordelijkheden voor de gegevensverwerking (zie hoger), zodat duidelijk is dat het vaststellen van de bewaartermijn onder de verantwoordelijkheid valt van elk van de instellingen of diensten bedoeld in artikel 2. Voor zover noodzakelijk kunnen de concrete bewaartermijnen van de gegevens bovendien verder verduidelijkt worden in het kader van de beraadslagingen van het IVC waarvan hierboven sprake. 3. Striktere afbakening van de gegevens-(categorieën) (randnrs.16 en 19) Voor de gevraagde striktere afbakening van de gegevens (randnrs. 16 en 19), ten slotte, wordt verwezen naar de artikelsgewijze bespreking bij artikel 3.
Artikelsgewijze bespreking Artikel 1 Artikel 1 bevat een reeks definities die weinig toelichting behoeven.
In de definitie van het begrip "gegevens" (° 3) wordt duidelijk de link gemaakt met de categorieën van gegevens zoals opgesomd in artikel 5 van de wet, en zoals nader ingevuld bij het koninklijk besluit van 20 december 2019 ter uitvoering van artikel 5, § 6, van de wet. De idee is uiteraard dat telkens hetzelfde wordt bedoeld met dezelfde omschrijvingen.
Artikel 2 Artikel 2 heeft een dubbele inhoud. Enerzijds wordt de algemeen omschreven categorie van artikel 7, § 1, 13°, van de wet nader ingevuld door de concrete diensten en instellingen op te sommen die eronder worden begrepen (en die dus in toepassing van dit besluit de eindbestemmeling zijn van de door de FOD Justitie doorgezonden gegevens). Anderzijds wordt, per dienst of instelling, ook het specifieke doeleinde bepaald waarvoor ze de ontvangen gegevens mogen gebruiken.
Hieronder volgt een samenvatting, per instelling, van de doeleinden waarvoor de gegevens worden verwerkt. 1° RVA en uitbetalingsinstellingen De RVA verzekert, als openbare dienst, een vervangingsinkomen ten voordele van onvrijwillig werklozen en verschaft eveneens uitkeringen aan personen die genieten van het stelsel van de loopbaanonderbreking (openbare sector) of het tijdskrediet (private sector). De RVA moet oneigenlijk gebruik en bedrog in hoofde van degenen die beroep doen op deze uitkeringen voorkomen en bestrijden. De algemene wettelijke basis hiervoor is artikel 7, § 4, van de Besluitwet van 28 december 1944, waarin ook gewezen wordt op de bevoegdheden van de sociaal inspecteurs ter zake. Bij artikel 5 van het KB van 1 juli 2011 ter uitvoering van de artikelen 16, 13°, 17, 20, 63, 70 en 88 van het Sociaal Strafwetboek en tot bepaling van de inwerkingtreding van de wet van 2 juni 2010 houdende bepalingen van het sociaal strafrecht, zijn de sociaal inspecteurs van de RVA belast met de vaststelling van de inbreuken op de artikelen 232 tot 235 van het Sociaal Strafwetboek.
De RVA-controleurs zijn bevoegd verklaard inzake de materie bij KB van 9 juli 1990, gewijzigd bij KB van 16 januari 1992.
Mettertijd heeft de wetgever aan de RVA eveneens het toezicht op de naleving van andere wetgevingen opgedragen, zoals deze inzake loopbaanonderbreking en tijdskrediet.
Personen die gedetineerd zijn, hebben geen recht op werkloosheidsuitkeringen, noch op onderbrekingsuitkeringen, omdat de vereiste voorwaarden qua beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt doorgaans niet vervuld zijn.
De uitbetalingsinstellingen (UI's) die deel uitmaken van de sector werkloosheid staan in voor de contacten met de werklozen en de samenstelling van het dossier dat moet worden ingediend bij de RVA met het oog op het vaststellen van het recht op uitkeringen (art. 24 KB 25 november 1991). Periodes van voorlopige hechtenis of van vrijheidsberoving bepalen mee of iemand al dan niet kan worden toegelaten tot het recht op werkloosheidsuitkeringen.
Periodes van voorlopige hechtenis of van vrijheidsberoving verlengen de wachttijd waarbinnen een aantal arbeidsdagen moet worden bewezen om het recht op uitkeringen te openen (art. 30, derde lid, 1°, a)).
Periodes van voorlopige hechtenis of van vrijheidsberoving verlengen eveneens de periode van vrijstelling van wachttijd om, na een onderbreking, terug toegelaten te worden tot het recht op uitkeringen (art. 42, § 2, eerste lid, 1°, a)).
Informatie met betrekking tot strafuitvoeringsmodaliteiten is daarbij ook vereist, omdat het genot van bepaalde strafuitvoeringsmodaliteiten (zoals elektronisch toezicht of beperkte detentie) kan betekenen dat de persoon beschikbaar blijft voor de arbeidsmarkt, zodat hun recht op uitkeringen behouden kan blijven.
De RVA zal deze gegevens dus `kruisen' met de eigen bestanden van gerechtigden op werkloosheids- of onderbrekingsuitkeringen, zodat hij de betaling van uitkeringen kan schorsen gedurende de periode dat een persoon gedetineerd is of zich onder aanhoudingsmandaat bevindt of onder een strafuitvoeringsstatuut staat dat het recht op uitkeringen niet toelaat.
De diensten van de RVA zullen : 1° oordelen of de periodes van detentie - afhankelijk van het regime - in rekening kunnen gebracht worden bij de berekening van de arbeids- en gelijkgestelde periodes voor het bepalen van de toelaatbaarheid tot het recht op werkloosheidsuitkeringen.Het betreft hier de gegevens die de RVA ontvangt van de UI's in het kader van de samenstelling van het dossier met de aanvraag om uitkeringen. 2° oordelen of er verenigbaarheid is tussen de periodes met recht op uitkeringen en periodes van detentie. Als zij hierbij een anomalie vaststellen, weigeren zij zo nodig de toelating tot het recht op uitkeringen of laten zij het op een latere datum ingaan of sluiten, conform de geijkte procedure, de betrokken persoon zo nodig uit van het recht en vorderen de eventueel teveel toegekende uitkeringen terug.
Wanneer de controlediensten bedrieglijke handelingen vaststellen in hoofde van de betrokken personen kunnen zij een proces-verbaal opstellen ten behoeve van de gerechtelijke diensten. 2° RIZIV en verzekeringsinstellingen Het RIZIV en de ziekenfondsen moeten worden ingelicht over de situatie "opsluiting" van een persoon zodat ze bepalingen inzake verzekerbaarheid kunnen toepassen en kunnen bepalen of ze al dan niet een uitkering, vergoeding,... kunnen toekennen aan die persoon.
Sector geneeskundige zorgen Aangezien gedetineerden voor hun gezondheidszorg financieel ten laste zijn van de FOD Justitie, wordt hun recht op geneeskundige verzorging (lastens het ziekenfonds) geschorst tijdens de detentie.
Enkel in de volgende gevallen kunnen gedetineerden aanspraak maken op de prestaties van de verplichte ziekteverzekering, op voorwaarde dat ze in orde zijn met hun verzekerbaarheid: - gedurende een penitentiair verlof; - gedurende de onderbreking van de strafuitvoering; - gedurende de duur van het elektronisch toezicht; - na een invrijheidstelling.
Aangezien voorlopige hechtenis onder elektronisch toezicht een vorm van elektronisch toezicht is, komt de verplichte ziekteverzekering ook in dit geval tussen, telkens op voorwaarde dat de betrokken persoon in orde is met zijn verzekerbaarheid.
Ook voor geïnterneerden die verblijven in een inrichting van de FOD Justitie geldt dat hun recht op geneeskundige verzorging is geschorst tijdens dat verblijf omdat zij voor hun gezondheidszorg financieel ten laste zijn van de FOD Justitie.
Dit alles is bepaald in artikel 136, § 2 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, samen gelezen met artikel 5 van de Verordening van 28 juli 2003 tot uitvoering van artikel 22, 11° van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.
De sector geneeskundige zorgen heeft dus nood aan de gegevens van de FOD Justitie inzake periodes van detentie en informatie inzake strafuitvoeringsmodaliteiten, teneinde na te gaan of een verzekerde op een gegeven ogenblik wel of niet in aanmerking komt voor tenlasteneming.
Verder heeft de sector geneeskundige zorgen nood aan de voormelde gegevens om bepalingen inzake verzekerbaarheid te kunnen toepassen. Zo bestaat er een vrijstelling van wachttijd voor personen die tijdens de zes maanden die voorafgaan aan een herinschrijving ten laste waren van de FOD Justitie wegens gedetineerd. In de toekomst kunnen andere maatregelen worden genomen inzake de verzekerbaarheid van gedetineerden die tot gevolg hebben dat de ziekenfondsen dienen te beschikken over de voormelde gegevens.
Sector uitkeringen In welomschreven gevallen van een verblijf in een gevangenis wordt de toekenning van de prestatie geschorst of het bedrag van de prestatie tot de helft verminderd. In het kader van de verzekerbaarheid kan een periode van voorlopige hechtenis of vrijheidsberoving aanleiding geven tot de toepassing van de voortgezette verzekering.
Voor de verschillende ziekenfondsen is het noodzakelijk om tijdig op de hoogte te zijn dat de arbeidsongeschikte erkende gerechtigde die aanspraak kan maken op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en eventueel de forfaitaire tegemoetkoming voor hulp van derden zich in een periode van voorlopige hechtenis of vrijheidsberoving bevindt. Voorts is het voor de toepassing van de voortgezette verzekering bij een voorlopige hechtenis of vrijheidsberoving noodzakelijk om over de periode van voorlopige hechtenis of vrijheidsberoving te beschikken.
Concreet zijn, de lege lata, de gegevens van de FOD Justitie dienstig voor de toepassing van volgende bepalingen: Stelsel van de werknemers a) Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen Artikel 233 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.b) Forfaitaire tegemoetkoming voor hulp van derden Artikel 215bis, § 1, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.c) Verzekerbaarheid: voortgezette verzekering Artikel 247, § 1, 7°, en artikel 248, eerste lid, f), van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994. Stelsel van de zelfstandigen a) Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen Artikel 32 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten.b) Forfaitaire tegemoetkoming voor hulp van derden Artikel 12, eerste lid van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten jo artikel 215bis, § 1 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.3° POD Maatschappelijke Integratie en OCMW's Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen het recht op maatschappelijke integratie en het recht op maatschappelijke dienstverlening. Voor de OCMW's is het gebruik van de gegevens ontvangen van de FOD Justitie, zoals bepaald in dit besluit, van belang voor de correcte toepassing en de controle op de naleving van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie. Artikel 39 van voormeld besluit bepaalt dat de betaling van het leefloon wordt geschorst "tijdens de periode waarin een persoon wordt geplaatst, ten laste van de overheid, in een instelling van om het even welke aard, in uitvoering van een gerechtelijke beslissing en tijdens de periode waarin een persoon een vrijheidsstraf ondergaat en ingeschreven blijft op de rol van een strafinrichting." Ook de personen geplaatst onder elektronisch toezicht blijven ingeschreven op de rol van de gevangenis waardoor de uitbetaling van het leefloon ook hier wordt geschorst; deze personen krijgen wel een uitkering van de bevoegde Gemeenschap.
De van de FOD Justitie ontvangen gegevens dienen om deze bepaling correct te kunnen toepassen.
Het gegeven van opsluiting is evenwel ook relevant en noodzakelijk voor de tussenkomst van het OCMW in het kader van het recht op maatschappelijke dienstverlening. In het kader van het recht op maatschappelijke dienstverlening dient het OCMW immers na te gaan of betrokkene in staat is om een menswaardig bestaan te leiden en of betrokkene al dan niet behoeftig is (art 1 en artikel 60 § 1 van de organieke wet van 8 juli 1967 betreffende de OCMW's). Het is dan ook noodzakelijk dat het OCMW weet of een betrokkene, die al dan niet gerechtigd is op maatschappelijke integratie, in een dergelijke instelling verblijft. Het feit dat betrokkene in de gevangenis verblijft, zal per slot van rekening een evidente impact hebben op de aard en het eventuele bedrag van de maatschappelijke dienstverlening.
Daarenboven zijn deze gegevens belangrijk om de territoriale bevoegdheid te bepalen van de OCMW's. Immers zal het OCMW van de gemeente waar de betrokkene is ingeschreven in het rijksregister op het moment van de opname in de instelling, bevoegd zijn en dit op grond van de bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 2 § 1 van de wet van 2 april 1965. Dit OCMW is bevoegd gedurende het verblijf in de instelling, ook als de betrokkene zijn inschrijving verliest of verandert van inschrijving.
Ook de POD MI heeft in het kader van haar controlebevoegdheid nood aan deze gegevens. Het doel van deze controle is enerzijds de goede uitvoering vanwege de OCMW's te verzekeren van de bepalingen vastgelegd door de wet en dus de naleving van het recht op maatschappelijke integratie en op maatschappelijke dienstverlening van de gebruikers te verzekeren en anderzijds de steun te controleren die werd toegekend aan de OCMW's die het voorwerp uitmaken van een subsidie van de federale Staat. 4° De Federale Pensioendienst De Federale Pensioendienst (FPD) staat in voor het toekennen en betalen van de pensioenen in de werknemersregeling en de ambtenarenregeling de vergoedingspensioenen en oorlogsrenten, de herstelpensioenen van de burgerlijke oorlogsslachtoffers en de slachtoffers van daden van terrorisme en de inkomensgarantie voor ouderen (IGO), alsook voor het betalen van de pensioenen in de zelfstandigenregeling en het gewaarborgd inkomen voor bejaarden (GI). Ingeval van gevangenschap of opsluiting wordt in bepaalde gevallen de uitbetaling van deze voordelen geschorst.
In bepaalde gevallen kan het pensioen slechts toegekend worden onder de voorwaarde dat de titularis de persoon die hem het recht op een pensioen opent (bv.de echtgenoot of gewezen echtgenoot) niet naar het leven heeft gestaan of niet onwaardig is te erven.
In de ambtenarenregeling betekent de veroordeling tot een criminele straf het verval van het rustpensioen of van het recht om het te ontvangen (het pensioen kan in geval van gratieverlening hersteld of verleend worden, en het wordt hersteld in geval van herstel in eer en rechten van de veroordeelde).
Inzake vergoedingspensioenen wordt het recht om het te verkrijgen of te genieten geschorst indien de belanghebbende wegens een misdaad of wanbedrijf tot een vrijheidsstraf is veroordeeld of indien hij buiten het land verblijft en hij gerechtelijk vervolgd wordt.
Inzake herstelpensioenen wordt het recht om het te verkrijgen of te genieten geschorst indien de belanghebbende wegens een misdaad of wanbedrijf tot een vrijheidsstraf is veroordeeld.
Momenteel zijn het de gerechtigden zelf die de FPD van dit gegeven in kennis moeten stellen. Dit gebeurt soms niet of laattijdig. Dit leidt tot terugvorderingen van onverschuldigde betalingen.
Om die reden wenst de FPD tijdig op de hoogte te zijn van de opsluiting of de invrijheidstelling van een persoon die gerechtigd is op één van de voormelde voordelen, of hij gerechtelijk vervolgd wordt en van de aard van de veroordeling. De in de flux vervatte gerechtelijke gegevens (vereenvoudigde informatie over de opsluitingstitel(s)) geeft een indicatie dat er zich met betrekking tot deze voorwaarden een probleem kan stellen en dat er verder onderzoek moet gevoerd worden.
Concreet zijn, de lege lata, de gegevens van de FOD Justitie voor de FPD dienstig voor de toepassing van volgende bepalingen: Pensioenen werknemersregeling Artikel 19, § 2, en 21ter, § 3, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers.
Artikel 70, artikel 74, § 2, a) en artikel 75 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers.
Pensioenen Ambtenarenregeling Artikel 50ter en artikel 50quater van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen.
Artikel 49 van de algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen.
Artikel 131 van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen.
Artikel 2, § 3, artikel 6, derde lid, en artikel 9, zevende lid, van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen.
Vergoedingspensioenen Artikel 53 van het besluit van de Regent van 5 oktober 1948 houdende goedkeuring van de tekst van de samengeordende wetten op de vergoedingspensioenen.
Herstelpensioenen voor burgerlijke slachtoffers van oorlog en terrorisme Artikel 30 van de wet van 15 maart 1954 betreffende de herstelpensioenen voor de burgerlijke slachtoffers van de oorlog 1940-1945 en hun rechthebbenden.
Artikel 26 van de wet van 18 juli 2017 betreffende de oprichting van het statuut van nationale solidariteit, de toekenning van een herstelpensioen en de terugbetaling van medische zorg ingevolge daden van terrorisme.
Pensioenen zelfstandigen Artikel 7, § 2 en artikel 8ter, § 3 van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen.
Artikel 94, 2°, artikel 101, a), en artikel 147 van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen.
Inkomensgarantie voor ouderen Artikel 43 van het koninklijk besluit van 21 mei 2001 tot instelling van een algemeen reglement betreffende de inkomensgarantie voor ouderen.
Gewaarborgd inkomen voor bejaarden Artikel 64 en artikel 67 van het koninklijk besluit van 29 april 1969 houdende algemeen reglement betreffende het gewaarborgd inkomen voor bejaarden. 5° De Gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding Ingevolge de bijzondere wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming, kregen de Gewesten, met ingang van 1 januari 2014, beslissingsbevoegdheid inzake een aantal materies voorzien in de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, in het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering en in het ministerieel besluit van 26 november 1991 houdende toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering, terwijl de regelgevende bevoegdheid op federaal niveau bleef en de RVA, in haar hoedanigheid van instelling die de betaling van de uitkeringen beheert, belast is met de materiële uitvoering van de beslissingen genomen door de bevoegde Gewestelijke instelling. Zo zijn Forem, Actiris, VDAB en Arbeitsamt bevoegd geworden voor de opvolging van de actieve en passieve beschikbaarheid van de werkzoekenden en oefenen ze effectief deze bevoegdheid uit sinds 1 januari 2016.
Het federale regelgevende kader waarin bepaald is hoe de opvolging van de beschikbaarheid dient te gebeuren, is vastgesteld in het koninklijk besluit van 14 december 2015 tot wijziging van de artikelen 56 en 58 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering en tot invoeging van artikelen 36/1 tot 36/11, 56/1 tot 56/6 en 58/1 tot 58/12 in hetzelfde besluit..
Gelet op de beslissingsbevoegdheid inzake de controle van de actieve beschikbaarheid: in toepassing van artikel 58/2 van het koninklijk besluit van 25 november 1991, is vastgesteld dat de volledig werkloze slechts aan de procedure tot controle van de actieve beschikbaarheid kan worden onderworpen, indien voldaan is aan een aantal voorwaarden, waaronder het effectief ontvangen van een werkloosheids- of een inschakelingsuitkering.
Gelet op de beslissingsbevoegdheid met betrekking tot de passieve beschikbaarheid: de Gewestelijke dienst controleert de situaties van vrijwillige werkloosheid bedoeld in artikel 51 van het koninklijk besluit van 25 november 1991, met uitzondering van artikel 51, § 1, tweede lid, 1° en 2° (het verlaten van een passende dienstbetrekking zonder wettige reden en het ontslag dat het redelijke gevolg is van een foutieve houding van de werknemer, voor de toepassing waarvan een beroepsopleiding gelijkgesteld wordt met een tewerkstelling) alsook de situaties van onbeschikbaarheid voor de arbeidsmarkt bedoeld in artikel 56 en de inschrijving als werkzoekende bedoeld in artikel 58 van het koninklijk besluit van 25 november 1991.
Om onderworpen te zijn aan de controle van de passieve beschikbaarheid dient men dus eveneens per definitie effectief een werkloosheids- of inschakelingsuitkering te ontvangen.
Gelet op artikel 67 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 dat voorziet dat de werkloze geen recht heeft op uitkeringen tijdens een periode van voorlopige hechtenis of vrijheidsberoving, aangezien hij dan niet beschikbaar is voor de arbeidsmarkt.
De beambten-beoordelaars van de Gewestelijke dienst die belast zijn met het vaststellen van de ontvankelijkheid/de oproepbaarheid van elke werkzoekende, moeten dus de data van opsluiting kennen om exact de periode te bepalen waarin de werkzoekende, in het licht van voorgaande artikelen, niet kan worden opgeroepen, In het kader van de controle van de actieve beschikbaarheid, geldt als regel dat de werkzoekende die zich niet meldt voor het onderhoud (waarvoor hij bij aangetekende brief is opgeroepen) geen bewijs levert van zijn actief zoekgedrag naar werk en dienvolgens wordt gesanctioneerd in toepassing van artikel 58/9 van het koninklijk besluit van 25 november 1991. Naargelang het soort onderhoud, kan de sanctie bestaan uit een waarschuwing, een uitsluiting van het recht op uitkeringen voor 13 weken of een uitsluiting van het recht op uitkeringen voor onbepaalde tijd.
In het kader van de passieve beschikbaarheid, geldt als regel dat de werkzoekende die afwezig is op een verhoor (waarvoor hij bij aangetekend schrijven is opgeroepen), kan uitgesloten worden van het recht op uitkeringen overeenkomstig de artikelen 52bis tot 53bis (in functie van de elementen van het dossier: een waarschuwing of een sanctie van 4 tot 52 weken, of verlies van recht in geval van recidive).
De gevolgen van de afwezigheid bij oproepingen van de Gewestelijke dienst zijn dus aanzienlijk en nadelig voor de werkzoekenden. Maar ook de diensten belast met het behandelen van deze dossiers worden getroffen: zowel de Gewestelijke diensten in het kader van hun beslissingsbevoegdheid inzake de controle op de actieve en passieve beschikbaarheid, als de RVA, die deze beslissingen uitvoert, in het kader van het beheer van de betaling van de uitkeringen.
Wanneer dan de Gewestelijke dienst uiteindelijk kennis krijgt van de opsluiting van een werkzoekende, ofwel door melding van de werkzoekende zelf of door een derde, moeten de in toepassing van de hierboven geciteerde artikelen genomen beslissingen tot uitsluiting worden herzien. Zonder kennisgeving door deze laatsten, blijven de uitsluitingsbeslissingen van toepassing aangezien dit gegeven niet op een andere wijze gekend is. 6° De Vlaamse zorgverzekering De tegemoetkomingen van de Vlaamse sociale bescherming worden niet uitgevoerd voor de periode waarin de gerechtigden in gevangenissen opgesloten zijn of opgenomen zijn in inrichtingen of afdelingen tot bescherming van de maatschappij georganiseerd door de federale overheid of in forensische psychiatrische centra georganiseerd door de federale overheid. Wie zijn premies voor de Vlaamse sociale bescherming niet betaalt, wordt een administratieve geldboete opgelegd. Deze boete kan kwijtgescholden worden als het lid tijdens de periode van aangetekende herinnering van de zorgkas in een strafinstelling verbleef.
De zorgkas kan personen vrijstellen van de betaling van niet tijdig betaalde premies of de premies verminderen wanneer de gebruiker zich bevindt in een behartigenswaardige situatie, en behoefte heeft aan zorg in het kader van de pijlers van de Vlaamse sociale bescherming, vermeld in artikel 4, eerste lid, 4° tot en met 9°, van het decreet van 18 mei 2018 houdende de Vlaamse sociale bescherming. Wie in detentie was op het moment van het opvragen van de premie, wordt van rechtswege geacht zich in een behartigenswaardige situatie te bevinden.
Momenteel zijn de zorgkassen of het Agentschap voor Vlaamse Sociale Bescherming voor de informatie over detentie afhankelijk van de zorgbehoevende zelf. Met de in dit besluit geregelde flux zou dat dus veranderen.
Concreet zijn, de lege lata, de gegevens van de FOD Justitie dienstig voor de toepassing van volgende bepalingen inzake de Vlaamse sociale bescherming.
Decreet van 18 mei 2018 houdende de Vlaamse sociale bescherming, artikel 46, § 2, tweede lid, 3°, en artikel 61.
Besluit van de Vlaamse Regering van 30 november 2018 houdende de uitvoering van het decreet van 18 mei 2018 houdende de Vlaamse sociale bescherming, artikel 82, eerste lid, 1°, artikel 142, artikel 194, § 3, derde lid, artikel 243. 7° Directie-generaal personen met een handicap De opdracht van de Directie-generaal Personen met een handicap is het toekennen van tegemoetkomingen aan volwassenen met een handicap na evaluatie van hun handicap en onderzoek van hun inkomsten. Er bestaan twee federale tegemoetkomingen voor personen met een handicap: 1. de inkomensvervangende tegemoetkoming;2. de integratietegemoetkoming. De FOD Sociale zekerheid DG Personen met een handicap dient te beschikken over de gegevens betreffende de opsluiting, invrijheidstelling en strafuitvoeringsmodaliteiten daar personen met een handicap die in de gevangenis zijn opgesloten of die in een instelling van sociaal verweer zijn opgenomen geen uitbetaling verkrijgen van hun tegemoetkomingen op basis van artikel 12, § 2, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap en artikel 28 van het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende de procedure voor de behandeling van de dossiers inzake tegemoetkomingen aan personen met een handicap.
Het is daarbij ook van belang informatie met betrekking de strafuitvoeringsmodaliteiten te verkrijgen, aangezien de schorsing in beginsel slechts geldt ten aanzien van personen die in de gevangenis opgesloten zijn en in een instelling van sociaal verweer geïnterneerd zijn. Indien er sprake is van gedeeltelijke invrijheidsstelling met het oog op reclassering en penitentiair verlof blijft de tegemoetkoming geschorst. Bij voorwaardelijke en volledige invrijheidstelling wordt de tegemoetkoming opnieuw betaald indien de persoon nog steeds voldoet aan alle overige voorwaarden. De van de FOD Justitie ontvangen gegevens zullen worden doorgestuurd naar de basisteams, zodat deze mede op basis van die informatie een beslissing kunnen nemen voor de persoon in kwestie.
Reglementaire basis: ? Wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, artikel 12, § 2. ? Koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende de procedure voor de behandeling van de dossiers inzake tegemoetkomingen aan personen met een handicap, artikel 28.
In een tweede paragraaf worden dan ook de sociaal inspecteurs opgenomen als hebbende een leesrecht. Het is evident dat zij vanuit hun inspectiebevoegdheden over dezelfde gegevens moeten kunnen beschikken als de instellingen zelf.
Artikel 3 Artikel 3 somt dan de gegevens op die door de FOD Justitie worden doorgezonden (of kunnen worden geraadpleegd).
Zoals gezegd, wordt de formulering van de gegevenscategorieën afgestemd op deze van het koninklijk besluit van 20 december 2019 in uitvoering van artikel 5, § 6, van de wet, waarbij nadere invulling wordt gegeven aan de gegevenscategorieën van de wet.
In essentie is het de bedoeling dat de instellingen bedoeld in artikel 2 op basis van de ontvangen gegevens weten wat ze moeten weten (zeker niet meer, maar ook niet minder) om hun reglementering adequaat te kunnen toepassen.
Ingevolge het advies van de GBA (randnrs. 15 en 16), kan hier verduidelijkt worden dat met het gegeven "inrichting van verblijf" uitsluitend de informatie bedoeld wordt betreffende de gevangenis waar de gedetineerde op dat ogenblik verblijft. En met de "vereenvoudigde informatie over de opsluitingstitels" wordt gedoeld op de informatie inzake het `primaire wettelijke statuut' (verdachte/ veroordeelde/ geïnterneerde) gekoppeld aan bepaalde codes die subcategorieën binnen het betrokken primaire statuut aanduiden (`correctionele straf', `criminele straf', `beklaagde onder bevel tot aanhouding,...) Artikel 4 Artikel 4 regelde de modaliteiten van het leesrecht. Behoudens de omvang (artikel 3) en de specifieke doeleinden (artikel 2), vraagt de wet in artikel 7, § 2, immers ook om de modaliteiten van het leesrecht te bepalen.
Het leesrecht, op te vatten als elke vorm van `toegang' tot de gegevens van Sidis Suite, neemt i.c. de vorm aan van een automatische doorzending van de in artikel 3 bedoelde gegevens - via de federale dienstenintegrator BOSA - naar de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid (KSZ). Deze zendt de gegevens op zijn beurt door naar de in artikel 2 opgesomde `eindgebruikers'. Het is daarbij van belang op te merken dat de KSZ bij het doorzenden van die gegevens een belangrijke filterfunctie vervult. Niet alle gegevens kunnen zonder meer aan alle instellingen worden doorgezonden. De KSZ is daarbij gebonden aan het proportionaliteits- beginsel zoals vervat in de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid en zoals geëxpliciteerd in dit besluit. Ook ratione personae fungeert de KSZ als filter, in de zin dat het referentierepertorium ervoor zorgt dat elke instelling maar de gegevens ontvangt van die personen met betrekking tot wie zij een dossier beheert of een onderzoek voert.
Gelet op het advies van de GBA, met name onder de randnrs. 8, 17 en 18, werd initieel besloten om dit artikel te schrappen teneinde het ontwerp technisch neutraal te maken.
Het artikelnummer werd evenwel behouden en de geschrapte inhoud werd vervangen door een expliciete aanwijzing van de verwerkingsverantwoordelijken, zoals gevraagd door de GBA onder randnr. 26. In artikel 4 wordt nu uitdrukkelijk bepaald dat de instelling of dienst bedoeld in artikel 2, te weten de ontvangers van de gegevens of de begunstigden van het leesrecht, verantwoordelijk zijn voor de verwerking van die gegevens in het kader van hun wettelijke opdrachten.
Ingevolge het advies van de Raad van State nr. 68.010/1 van 12 oktober 2020 (randnr. 2.3.), waarin de verantwoording om het oorspronkelijke artikel 4 te schrappen als niet overtuigend werd beschouwd, wordt artikel 4 andermaal aangepast om daarin toch uitdrukkelijk, in een eerste lid, de modaliteit van het leesrecht te beschrijven. Aan de initiële beschrijving (automatische doorzending van gegevens door de FOD Justitie) wordt toegevoegd dat dit leesrecht - wanneer technisch mogelijk wordt - ook kan bestaan in een rechtstreekse raadpleging (in real time) van de betrokken gegevens. Dit laatste is momenteel nog niet mogelijk, maar deze omschrijving laat toe dit in de toekomst te voorzien en moet dus gezien worden als het inbouwen van de nodige flexibiliteit waar het gaat over toekomstige technische ontwikkelingen. De mogelijkheid van een punctuele raadpleging draagt vanuit privacy oogpunt bij aan de accuraatheid en relevantie van de gegevens bij de verwerking door de sociale zekerheidsinstellingen.
Ook wordt gevolg gegeven aan het advies van de Raad van State onder randnr. 3 om de mogelijks als te ruim op te vatten notie "wettelijke opdrachten" in artikel 4, tweede lid, aan te passen naar "specifieke doeleinden bedoeld in artikel 2".
Artikel 5 Artikel 5, ten slotte, zet een aantal verplichtingen van de eindgebruikers op het vlak van de gegevensbescherming in de verf en bepaalt uitdrukkelijk dat dit gebeurt onder hun uitsluitende verantwoordelijkheid. Aangezien het gaat om persoonsgegevens betreffende strafrechtelijke veroordelingen en strafrechtelijke inbreuken of daarmee verband houdende veiligheidsmaatregelen in de zin van artikel 10 van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens wordt ook uitdrukkelijk voorbehoud gemaakt voor de toepassing van de in § 2 van dat artikel opgenomen voorschriften: het bijhouden van een lijst van categorieën personen die toegang hebben tot die gegevens, en het garanderen dat het vertrouwelijk karakter van de gegevens in acht wordt genomen.
Wat de bewaartermijn van de gegevens door de ontvangers betreft, doet de raad van State in zijn advies nr. 68.010/1 van 12 oktober 2020 (randnummer 4) opmerken dat het ontwerp zou moeten aangevuld worden om te verduidelijken dat de ontvangers de gegevens niet langer kunnen bewaren dan de maximale termijn waarbinnen die gegevens in Sidis Suite worden bewaard, en daarin beschikbaar en raadpleegbaar zijn. De Raad van State wordt niet gevolgd in dit advies. Volgens de steller van het ontwerp vergist de Raad van State zich bij de redenering die eraan ten grondslag ligt. Enerzijds aanvaardt de Raad de logica dat elke instelling een eigen bewaartermijn heeft, maar die zou dan anderzijds de bewaartermijn van de gegevens in Sidis Suite niet mogen overschrijden. Als dat zo zou zijn, dan was er gewoon een generieke bepaling in die zin in het besluit opgenomen. Maar de bewaartermijn bij de instellingen kan wel degelijk langer zijn dan die voor Sidis Suite-doeleinden. Zolang het gebruik van die gegevens gerechtvaardigd is voor de finaliteit van de verwerking, kunnen ze verder gebruikt worden. Enerzijds is er de bewaartermijn van de specifieke wetgeving van de instelling (= theoretische maximumtermijn), maar de effectieve bewaartermijn van de instellingen zal ook bepaald worden door het feit of de gegevens accuraat en relevant blijven. Het kan dus zijn dat indien gegevens over een gedetineerde verdwijnen uit Sidis Suite dit een onmiddellijk impact heeft op de verwerking ervan door een instelling, of ook niet. Dit zal afhangen van de finaliteiten van de verwerking.
Ingevolge het advies van de Raad van State nr. 68.010/1 van 12 oktober 2020 (randnummer 2.2.), wordt wel artikel 5, 3°, geschrapt, waarin bepaald was dat de gegevens, behoudens andersluidende wettelijk bepaling, door de ontvangers niet mogen worden gebruikt, herwerkt of verspreid voor doeleinden die niet verenigbaar zijn met de doeleinden van artikel 2, omdat dit een a contrario interpretatie zou mogelijk maken die niet strookt met de `gebonden' finaliteit van het leesrecht.
Er wordt gevolg gegeven aan het advies deze bepaling te schrappen, maar de steller van het ontwerp wenst er niettemin op te wijzen dat de GDPR weldegelijk bepaalt dat een dergelijke verdere verwerking die verenigbaar is met de finaliteiten van het leesrecht mogelijk is.
Artikel 6 Ingevolge het advies van de Raad van State (randnr. 5) wordt het oorspronkelijke artikel 6, waarin onbedoeld een retroactieve datum van inwerkingtreding werd vastgesteld, geschrapt zodat het besluit in werking treedt 10 dagen na publicatie in het Belgisch Staatsblad.
Het oorspronkelijke artikel 7 (minister belast met de uitvoering) wordt zodoende artikel 6 en behoeft geen commentaar.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Justitie, V. VAN QUICKENBORNE
27 JANUARI 2021. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 7, § 2, van de wet van 5 mei 2019 houdende diverse bepalingen inzake informatisering van Justitie en modernisering van het statuut van rechters in ondernemingszaken en inzake de notariële aktebank, voor wat het leesrecht van de in artikel 7, § 1, 13°, van die wet bedoelde instellingen of diensten betreft FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 mei 2019 houdende diverse bepalingen inzake informatisering van Justitie en modernisering van het statuut van rechters in ondernemingszaken en inzake de notariële aktebank, artikel 7, § 2;
Gelet op het advies nr. 188/2019 van de Gegevensbeschermingsautoriteit, gegeven op 29 november 2019;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 29 oktober 2019;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 9 januari 2020;
Gelet op het advies nr. 68.010/1 van de Raad van State, gegeven op 12 oktober 2020 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende het koninklijk besluit van 20 december 2019 tot uitvoering van artikel 5, § 6, van de wet van 5 mei 2019 houdende diverse bepalingen inzake informatisering van Justitie en modernisering van het statuut van rechters in ondernemingszaken in inzake de notariële aktebank;
Op de voordracht van de minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° de wet: de wet van 5 mei 2019 houdende diverse bepalingen inzake informatisering van Justitie en modernisering van het statuut van rechters in ondernemingszaken en inzake de notariële aktebank;2° Sidis Suite: de gegevensbank bedoeld in artikel 3 van de wet;3° gegevens: de categorieën van gegevens bedoeld in artikel 5 van de wet, zoals nader ingevuld bij koninklijk besluit van 20 december 2019 tot uitvoering van artikel 5, § 6, van de wet.
Art. 2.§ 1. De instellingen of diensten bedoeld in artikel 7, § 1, 13°, van de wet die overeenkomstig dit besluit over een leesrecht beschikken en de specifieke doeleinden van dat leesrecht zijn de volgende: 1° de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en de uitbetalingsinstellingen in de sector werkloosheid, met het oog op de correcte toepassing en de controle op de naleving van de reglementering inzake de werkloosheids- en de onderbrekingsuitkeringen, inzonderheid de regels inzake de toelaatbaarheidsvoorwaarden na een periode van detentie en inzake de vergoedbaarheidsvoorwaarden gedurende een periode van detentie;2° het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeits- verzekering en de verzekeringsinstellingen in de verplichte ziekteverzekering, met het oog op de correcte toepassing en de controle op de naleving van de reglementering inzake de verzekering voor geneeskundige verzorging en de uitkerings- en moederschapsverzekering;3° de Programmatorische Federale Overheidsdienst Maatschappelijk Integratie, Armoedebestrijding en Sociale Economie en de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn, met het oog op de correcte toepassing en de controle op de naleving van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;4° de Federale Pensioendienst, met het oog op de correcte toepassing en de controle op de naleving van de reglementering inzake de krachtens de wet van 18 maart 2016 betreffende de Federale Pensioendienst door deze dienst uitbetaalde voordelen en de in artikel 30 van die wet bedoelde pensioenen toegekend aan de gewezen statutaire personeelsleden van de NMBS-Holding of HR Rail en aan hun rechthebbenden;5° de Gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding, met het oog op de adequate uitoefening van de aan deze diensten toegekende bevoegdheden inzake controle en begeleiding in toepassing van de reglementering inzake de werkloosheids- uitkeringen en de onderbrekingsuitkeringen;6° het Agentschap voor Vlaamse Sociale Bescherming en de zorgkassen, met het oog op de correcte toepassing en de controle op de naleving van de reglementering houdende de Vlaamse Sociale Bescherming;7° de Directie-Generaal personen met een handicap van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid, met het oog op de correcte toepassing en de controle op de naleving van de reglementering betreffende tegemoetkomingen aan personen met een handicap. § 2. De sociale inspecteurs bedoeld in artikel 16 van het Sociaal Strafwetboek, beschikken over het leesrecht voor hun opdrachten van bestuurlijke politie bedoeld in Boek 1, Titel 2 en Titel 4, Hoofdstuk 3 van het Sociaal Strafwetboek.
Art. 3.Het leesrecht van elke instelling of dienst vermeld in artikel 2 heeft slechts betrekking op de hierna vermelde gegevens met betrekking tot de gedetineerde voor zover de betrokken instelling of dienst deze nodig heeft in het licht van het doeleinde vermeld in artikel 2: 1° identificatiegegevens, met name het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen of van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid en het interne identificatienummer toegekend door de penitentiaire administratie;2° gegevens aangaande de interne rechtspositie, met name de inrichting van verblijf;3° gegevens aangaande de externe rechtspositie, met name de datum van opsluiting, de datum en reden van invrijheidstelling, informatie betreffende de strafuitvoeringsmodaliteiten, datum en reden van het tijdelijk verlaten van en de (niet-) terugkeer naar de inrichting, het primaire wettelijke statuut;4° gerechtelijke gegevens, met name vereenvoudigde informatie over de opsluitingstitel(s).
Art. 4.Het leesrecht bedoeld in dit besluit neemt de vorm aan van een automatische doorzending door de Federale Overheidsdienst Justitie en/of van een mogelijkheid tot rechtstreekse raadpleging van de in artikel 3 bedoelde gegevens.
De dienst of instelling bedoeld in artikel 2 treedt op als verwerkingsverantwoordelijke vanaf de ontvangst van de gegevens en garandeert de vertrouwelijkheid en integriteit ervan tijdens de verdere verwerking met het oog op de specifieke doeleinden vermeld in artikel 2.
Art. 5.Onverminderd artikel 10, § 2, van de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens, nemen de instellingen of diensten bedoeld in artikel 2 die gegevens bedoeld in artikel 3 verkrijgen, alle nodige technische en organisatorische maatregelen om, onder hun uitsluitende verantwoordelijkheid, te waarborgen dat : 1° de individuele gebruiker in het licht van zijn concrete opdrachten bevoegd is om de gegevens te ontvangen;2° de gegevens uitsluitend worden verwerkt overeenkomstig de specifieke doeleinden bepaald in artikel 2 en niet langer worden bewaard dan noodzakelijk voor die doeleinden.
Art. 6.De minister bevoegd voor Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gedaan te Brussel, 27 januari 2021.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Justitie, V. VAN QUICKENBORNE