gepubliceerd op 18 juni 2007
Koninklijk besluit betreffende de bestrijding van Salmonella bij pluimvee
27 APRIL 2007. - Koninklijk besluit betreffende de bestrijding van Salmonella bij pluimvee
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, inzonderheid op de artikelen 7 en 8, op artikel 9, gewijzigd door de wet van 28 maart 2003, en op de artikelen 15, 18 en 29;
Gelet op de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde, inzonderheid op artikel 6, gewijzigd door de wet van 27 december 2004 en op de artikelen 11, § 3, en 12, § 3;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende de organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen, gewijzigd bij de wetten van 19 juli 2001, 30 december 2001, 28 maart 2003, 22 december 2003, 9 juli 2004, 9 december 2004, 23 december 2005 en 27 december 2005;
Overwegende Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van Salmonella en andere specifiek door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1003/2005;
Overwegende Verordening (EG) nr. 1003/2005 van de Commissie van 30 juni 2005 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een communautaire doelstelling voor het verminderen van de prevalentie van bepaalde serotypen Salmonella bij vermeerderingskoppels van Gallus gallus en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2160/2003, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1168/2006;
Overwegende Verordening (EG) nr. 1168/2006 van de Commissie van 31 juli 2006 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een communautaire doelstelling voor het verminderen van de prevalentie van bepaalde serotypen Salmonella bij legkippen van Gallus gallus en tot wijziging van de Verordening (EG) nr. 1003/2005;
Overwegende Verordening (EG) nr. 1177/2006 van de Commissie van 1 augustus 2006 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft eisen voor het gebruik van specifieke bestrijdingsmethoden in het kader van de nationale programma's voor de bestrijding van salmonella;
Gelet op de adviezen van het Wetenschappelijk Comité ingesteld bij het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, gegeven op 9 december 2005 en op 7 juli 2006;
Gelet op het overleg tussen de Gewestregeringen en de Federale overheid op 16 januari 2006 en op 7 november 2006;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 23 november 2006;
Gelet op het advies van de Raad van het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, gegeven op 17 maart 2005 en op 5 oktober 2006;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 30 maart 2007;
Gelet op het advies nr. 41.996/3 van de Raad van State, gegeven op 17 januari 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Gelet op de aanmelding bij de Europese Commissie overeenkomstig artikel 8 van de Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° het Agentschap : het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;2° verantwoordelijke : de eigenaar of de houder die een gewoonlijk en onmiddellijk beheer en toezicht over het pluimvee uitoefent;3° pluimvee : alle voor de productie van vlees of consumptie-eieren, voor de productie van andere producten, voor het uitzetten in het wild of voor het kweken van deze soorten vogels, in gevangenschap gefokte of gehouden vogels;4° selectiepluimvee : pluimvee van 72 uur of ouder voor de productie van broedeieren bestemd voor de productie van vermeerderingspluimvee;5° vermeerderingspluimvee : pluimvee van 72 uur of ouder, voor de productie van broedeieren bestemd voor de productie van gebruikspluimvee;6° fokpluimvee : pluimvee van 72 uur of ouder bestemd voor de productie van broedeieren;7° legkippen : gebruikspluimvee van 72 uur of ouder, bestemd voor de productie van consumptie-eieren;8° braadkip : gebruikspluimvee van 72 uur of ouder dat wordt opgefokt voor de productie van vlees;9° ééndagskuikens : pluimvee, behalve muskuseenden en kruisingen daarvan, dat nog geen 72 uur oud is en dat nog niet is gevoederd;10° categorie (voor de broedeieren, eendagskuikens en pluimvee) : fok (selectie of vermeerdering) of gebruik;11° type (voor de broedeieren, eendagskuikens en pluimvee) : leg (namelijk de productie van consumptie-eieren), vlees (namelijk de productie van vlees), gemengd (namelijk de productie van consumptie-eieren en vlees);12° toom : alle pluimvee met dezelfde gezondheidsstatus, dat in hetzelfde lokaal of binnen dezelfde uitloopruimte wordt gehouden en dat een epidemiologische éénheid vormt.In batterijen omvat deze term alle dieren die hetzelfde omsloten luchtvolume delen; 13° opfoktoom : toom legkippen of fokpluimvee die nog niet in productie is;14° pluimveebedrijf : installaties die worden gebruikt voor het opfokken of het houden van fok- en gebruikspluimvee;15° broeierij : bedrijf dat zich toelegt op het inleggen en uitbroeden van broedeieren en het opleveren van eendagskuikens;16° handelaar : ieder natuurlijk of rechtspersoon die rechtstreeks of onrechtstreeks dieren koopt en verkoopt voor handelsdoeleinden, die een regelmatige omzet heeft en die de dieren uiterlijk 8 dagen na aankoop doorverkoopt of van de ene bedrijfsruimte naar een andere die hem niet toebehoort, verplaatst, conform het artikel 2, 10°, van het koninklijk besluit van 9 juli 1999 betreffende de bescherming van dieren tijdens het vervoer en de erkenningsvoorwaarden van vervoerders, handelaars, halteplaatsen en verzamelcentra, gewijzigd door het koninklijk besluit van 18 december 2000;17° bedrijfsdierenarts : de erkende dierenarts met wie de verantwoordelijke een geschreven overeenkomst heeft afgesloten in toepassing van artikel 3 van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 houdende bepaalde voorschriften voor de gezondheidskwalificatie van pluimvee;18° zoönotische Salmonella : alle serotypes Salmonella die van belang zijn voor de volksgezondheid;19° positief : een toom is positief indien bacteriologisch onderzoek een te bestrijden serotype Salmonella aantoont;20° DGZ : « Dierengezondheidszorg Vlaanderen »;21° ARSIA : « Association régionale de Santé et d'Identification animales »;22° CODA : Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie zoals bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 20 juni 1997 houdende de oprichting van het Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie als wetenschappelijke inrichting van de Staat;23° het Fonds : het Begrotingsfonds voor de Gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten;24° de Minister : de Minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort;25° koninklijk besluit van 23 mei 2000 : het koninklijk besluit van 23 mei 2000 houdende bijzondere bepalingen inzake het verwerven, het in depot houden, het voorschrijven, het verschaffen en het toedienen van geneesmiddelen bestemd voor dieren door de dierenarts en inzake het bezit en het toedienen van geneesmiddelen bestemd voor dieren door de verantwoordelijke voor de dieren;26° Verordening (EG) nr.2295/2003 : Verordening (EG) nr. 2295/2003 van de Commissie van 23 december 2003 houdende bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1907/90 van de Raad betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren; 27° Verordening (EG) nr.2160/2003 : Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van Salmonella en andere specifiek door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1003/2005; 28° Verordening (EG) nr.1003/2005 : Verordening (EG) nr. 1003/2005 van de Commissie van 30 juni 2005 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een communautaire doelstelling voor het verminderen van de prevalentie van bepaalde serotypen Salmonella bij vermeerderingskoppels van Gallus gallus en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2160/2003.
Art. 2.§ 1. Dit besluit is van toepassing op alle pluimveebedrijven waar pluimvee van de soort Gallus gallus gehouden worden, met uitsluiting van deze waarvan de bedrijfsgrootte kleiner is dan 200 dieren. § 2. De Minister bepaalt de te bestrijden serotypes zoönotische Salmonella voor de verschillende soorten, categorieën en types pluimvee. HOOFDSTUK II. - Vaccinatie
Art. 3.§ 1. Het is verplicht het pluimvee van de volgende categorieën te vaccineren tegen Salmonella enterica serovar Enteritidis : a) legkippen geboren na het in werking treden van dit besluit;b) vermeerderingspluimvee geboren na het in werking treden van dit besluit. § 2. § 1. geldt niet voor de legkippen en het vermeerderingspluimvee die als opfoktoom in het intracommunautair verkeer gebracht worden of geëxporteerd worden. § 3. In afwijking van artikel 2 is dit hoofdstuk eveneens van toepassing op de legkippen die te koop worden aangeboden - door particulieren op markten; - door pluimveebedrijven of handelaars op markten of aan particulieren. § 4. Het is verboden selectiepluimvee te vaccineren met een vaccin tegen Salmonella.
Art. 4.§ 1. De bedrijfsdierenarts voert de vaccinatie uit. § 2. In afwijking op § 1 mag de bedrijfsdierenarts de uitvoering van de vaccinatie delegeren naar de verantwoordelijke van het pluimveebeslag voor zover er een overeenkomst van diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding is afgesloten tussen de verantwoordelijke en de bedrijfsdierenarts, overeenkomstig het koninklijk besluit van 10 april 2000 houdende bepalingen betreffende de diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding. § 3. De verantwoordelijke verstrekt alle nodige hulp bij het vaccineren van de dieren door de bedrijfsdierenarts.
Art. 5.De bedrijfsdierenarts : a) stelt een gedetailleerd bedrijfsvaccinatieschema op, gesteund op een bedrijfsschets met vermelding van genummerde stallen, hokken en compartimenten waar het te vaccineren pluimvee gehouden wordt;b) stelt voor elke toediening of verschaffing van vaccin bij het pluimvee bedoeld bij artikel 3 van dit besluit, een afzonderlijk toedienings- en verschaffingsdocument op zoals bedoeld bij artikel 6 van het koninklijk besluit van 23 mei 2000.Hierbij wordt in het vak « Identificatie dier(groep) » het beslag- en hoknummer en de geboortedatum vermeld van elk van de gevaccineerde of te vaccineren groep dieren; c) geeft in geval van delegatie van de vaccinatie schriftelijke instructies voor de bewaring, het gebruik en de toediening van het vaccin.
Art. 6.§ 1. De bedrijfsdierenarts houdt per beslag de gegevens van alle toegediende en/of verschafte vaccins ter beschikking van het Agentschap. De gegevens worden driemaandelijks elektronisch overgemaakt aan het Agentschap volgens de instructies van het Agentschap. § 2. De Minister bepaalt de minimale inhoud van de over te maken gegevens.
Art. 7.De verantwoordelijke die zelf vaccineert : a) doet dit enkel met een vaccin dat door de bedrijfsdierenarts verschaft werd;b) voert het vaccinatieschema uit zoals opgesteld door de bedrijfsdierenarts;c) bewaart het vaccin, gebruikt het en dient het toe volgens de instructies van de bedrijfsdierenarts;d) schrijft elk uitgevoerde vaccinatie in het register bedoeld bij artikel 18 van het koninklijk besluit van 23 mei 2000 met vermelding van alle gegevens.
Art. 8.De vaccinatie van de in artikel 3 bedoelde dieren gebeurt op volgende wijze : 1° de dieren worden gevaccineerd met een vaccin waarvoor een toelating voor het in de handel brengen werd bekomen voor de betrokken diersoort of diercategorie en dat bescherming biedt tegen Salmonella enterica serovar Enteritidis;2° de vaccinatie wordt uitgevoerd volgens het door de producent van het vaccin opgegeven vaccinatieschema of door een schema vastgelegd door het Agentschap.
Art. 9.§ 1. Bij de verplaatsing naar een ander bedrijf wordt de gevaccineerde toom vergezeld van een door de verantwoordelijke opgestelde vaccinatiemelding tezamen met een kopie van het (de) overeenkomstig toedienings en verschaffingsdocument(en). § 2. Op het bedrijf van bestemming worden de vaccinatiemeldingen gedurende 5 jaar bewaard. § 3. De Minister bepaalt de minimale gegevens van de vaccinatiemelding.
Art. 10.De verantwoordelijke van een toom fokpluimvee of legkippen in productie moet op elk moment een door een dierenarts geattesteerd bewijs van vaccinatie tegen Salmonella enterica serovar enteritidis kunnen voorleggen.
Art. 11.§ 1. Elke vaccinatie die niet conform de bepalingen van dit besluit wordt uitgevoerd, wordt beschouwd als ongeldig voor de toepassing van dit besluit. § 2. Indien ofwel de verantwoordelijke, ofwel de bedrijfsdierenarts op om het even welke wijze het uitvoeren van de bij dit besluit verplichte vaccinatie verwaarloost, verhindert of ondoelmatig maakt, moet de andere betrokken partij dit onmiddellijk aan het Agentschap melden. HOOFDSTUK III. - Monitoring
Art. 12.De verantwoordelijke verleent de nodige bijstand bij het nemen van de stalen voor de controle op zoönotische Salmonella's.
Art. 13.§ 1. Elke toom fokpluimvee wordt bemonsterd door de verantwoordelijke op het pluimveebedrijf, als eendagskuiken, op de leeftijd van 4 weken en vanaf 24 weken om de 2 weken tot de dieren geslacht worden. § 2. Hanen die tijdens de productie worden bijgeplaatst, worden bemonsterd door de verantwoordelijke op het tijdstip van levering. § 3. De verantwoordelijke laat elke toom fokpluimvee minstens op de leeftijd van 16 weken, 22 weken, 46 weken en 56 (type vlees) of 62 (type leg) weken bemonsteren door DGZ of ARSIA. § 4. De laatste controle uitgevoerd door ofwel DGZ of ARSIA ofwel door de verantwoordelijke geldt als uitgangscontrole overeenkomstig artikel 4, § 1, van het ministerieel besluit van 19 augustus 1998 betreffende de modaliteiten ter toepassing van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 houdende bepaalde voorschriften voor de gezondheidskwalificatie van pluimvee. § 5. De verantwoordelijke laat elke toom fokpluimvee die in de rui gaat minstens op volgende tijdstippen bemonsteren door DGZ of ARSIA : a) in de laatste 3 weken van de eerste productieperiode.Het resultaat van de bemonstering op 56 of 62 weken kan dienen voor deze bemonstering indien de bemonstering in de laatste 3 weken van de eerste productieperiode valt; b) in de eerste 3 weken van de tweede productieperiode;c) in de 15e week van de 2e productieperiode of halverwege de 2e productieperiode;d) in de laatste 3 weken van de tweede productieperiode. § 6. In afwijking van § 1 wordt de toom niet bemonsterd door de verantwoordelijke in de weken dat de toom bemonsterd wordt door DGZ of ARSIA.
Art. 14.De bemonsteringsmethode voor de controle op Salmonella bij fokpluimvee wordt weergegeven in bijlage I, voor bijgeplaatste hanen in bijlage II.
Art. 15.§ 1. Elke toom legkippen wordt bemonsterd door de verantwoordelijke op het pluimveebedrijf als eendagskuiken en in de laatste 3 weken van de laatste productieperiode. Het resultaat van de bemonstering in de laatste 3 weken van de laatste productieperiode geldt als uitgangscontrole overeenkomstig artikel 4, § 1, van het bovenvermelde ministerieel besluit van 19 augustus 1998. § 2. Tot en met 31 december 2007 laat de verantwoordelijke minimaal elke toom legkippen bemonsteren door de bedrijfsdierenarts op de leeftijd van 16, 24, 39 en 54 weken. § 3. Onverminderd paragraaf 1 bemonstert de verantwoordelijke vanaf 1 januari 2008 elke toom legkippen door de bedrijfsdierenarts eveneens op de leeftijd van 16, 24, 39 en 54 weken. § 4. Onverminderd de bepalingen in paragrafen 1, 2 en 3 laat de verantwoordelijke een ruitoom legkippen bemonsteren door de bedrijfsdierenarts in de laatste 3 weken van de eerste productieperiode, in de eerste 3 weken van de 2e productieperiode en halverwege de 2e productieperiode. Vanaf 1 januari 2008 wordt deze bemonstering uitgevoerd door de verantwoordelijke. § 5. De bemonsteringsmethode voor de controle op Salmonella bij legkippen wordt weergegeven in bijlage III. § 6. Indien een controle uitgevoerd wordt door het Agentschap of door derden in opdracht van het Agentschap kan deze controle de bemonstering door de bedrijfsdierenarts of door de verantwoordelijke vervangen.
Art. 16.§ 1. De verantwoordelijke of de bedrijfsdierenarts maakt de stalen, die hijzelf genomen heeft, samen met het inzendformulier, over aan het bevoegde laboratorium voor de detectie van Salmonella, tijdens de openingsuren, binnen de 48 uur na staalname. § 2. De stalen worden koel bewaard vóór het transport naar het laboratorium. § 3. De minimale gegevens van het inzendformulier worden beschreven in bijlage IV.
Art. 17.§ 1. De verantwoordelijke van het pluimveebedrijf meldt binnen de 8 dagen elke nieuwe opzet van een toom aan DGZ of ARSIA als het fokpluimvee betreft of aan de bedrijfsdierenarts als het legkippen betreft. § 2. Indien een toom fokpluimvee of legkippen niet op de leeftijd van 18 weken naar de productie-eenheid overgebracht wordt, wordt DGZ of ARSIA (fokpluimvee) of de bedrijfsdierenarts (legkippen) hiervan 6 weken voor de datum van overplaatsing door de verantwoordelijke op de hoogte gebracht. § 3. Indien een toom fokpluimvee voor de leeftijd van 56 weken (type vlees) of 62 weken (type leg) of na de leeftijd van 63 weken (type vlees) of 69 weken (type leg) geslacht worden, wordt dit minstens op de leeftijd van 53 (type vlees) of 59 (type leg) weken gemeld aan DGZ of ARSIA. § 4. Indien een toom fokpluimvee in de rui gezet wordt, wordt dit minstens 3 weken voordien gemeld aan DGZ of ARSIA. § 5. Indien een toom legkippen in de rui gezet wordt, wordt dit minstens 3 weken voordien gemeld aan de bedrijfsdierenarts. § 6. De Minister bepaalt de minimale gegevens en de wijze van gegevensoverdracht van bovenvernoemde meldingen.
Art. 18.De verantwoordelijke van een pluimveebedrijf deelt de resultaten van alle uitgevoerde controles op Salmonella mee aan de volgende schakel in de voedselketen, voor het verplaatsen van dieren of producten. Dit kan onder elektronische vorm, per fax of op papier.
De ontvanger houdt de resultaten bij gedurende 5 jaar. HOOFDSTUK IV. - Maatregelen
Art. 19.Het is verboden pluimvee met antimicrobiële middelen tegen zoönotische Salmonella te behandelen.
Art. 20.Volgende maatregelen worden opgelegd indien het bacteriologisch mestonderzoek of stofonderzoek van een toom fokpluimvee positief is voor een van de te bestrijden serotypes zoönotische Salmonella. De opgelegde maatregelen gelden enkel voor de betrokken toom : a) het bedrijf wordt onder toezicht van het Agentschap geplaatst;b) contacten op het bedrijf worden beperkt.Enkel de verzorger van het pluimvee, de bedrijfsdierenarts, het personeel nodig voor de bedrijfsvoering, het bevoegde personeel van het Agentschap of andere overheidsdiensten en personen nodig voor de uitvoering van dringende herstellingen mogen de stal betreden; c) de dieren van de positieve toom worden geslacht of afgemaakt binnen de periode van één maand na de positieve staalname;d) reeds bebroede broedeieren geproduceerd na de datum van staalname van het laatste negatief bacteriologisch onderzoek worden vernietigd;e) onbebroede broedeieren geproduceerd na de datum van staalname van het laatste negatief bacteriologisch onderzoek, worden vernietigd of kunnen als consumptie-ei verhandeld worden indien zij een behandeling hebben ondergaan waarbij de uitschakeling van Salmonella gegarandeerd is.Het transport van deze eieren gebeurt volgens de bepalingen van artikel 22; f) voor de opzet van een nieuwe toom pluimvee wordt de stal grondig gereinigd en ontsmet.De nodige leegstand (minstens tot de stal volledig droog is) wordt gerespecteerd; g) na het reinigen en ontsmetten en de verplichte sanitaire leegstand wordt de stal gecontroleerd door DGZ of ARSIA op de aanwezigheid van Salmonella.De bemonstering wordt uitgevoerd volgens bijlage V van dit besluit. Indien het resultaat van het bacteriologisch onderzoek positief is voor Salmonella, moet de stal opnieuw gereinigd en ontsmet worden. Dit wordt herhaald tot Salmonella niet meer kan teruggevonden worden door de controles van DGZ of ARSIA.
Art. 21.Volgende maatregelen worden opgelegd indien het bacteriologisch mestonderzoek of stofonderzoek van een toom legkippen positief is voor een te bestrijden serotype zoönotische Salmonella. De maatregelen blijven van kracht tot het einde van de leg en gelden enkel voor de betrokken toom : a) het bedrijf wordt onder toezicht van het Agentschap geplaatst;b) contacten op het bedrijf worden beperkt.Enkel de verzorger van het pluimvee, de bedrijfsdierenarts, het personeel nodig voor de bedrijfsvoering, het bevoegde personeel van het Agentschap of andere overheidsdiensten en personen nodig voor de uitvoering van dringende herstellingen mogen de stal betreden; c) de toom wordt als positief beschouwd tot het einde van de leg, onafhankelijk van resultaten van andere onderzoeken, met uitzondering van het tegenonderzoek overeenkomstig hoofdstuk V van dit besluit;d) op het einde van de leg wordt de toom logistiek geslacht;e) de eieren worden enkel voor menselijke consumptie in de handel gebracht indien zij een behandeling hebben ondergaan waarbij de uitschakeling van Salmonella gegarandeerd is;f) voor de opzet van een nieuwe toom dieren wordt de stal grondig gereinigd en ontsmet.De nodige leegstand (minstens tot de stal volledig droog is) wordt gerespecteerd; g) de stal wordt door de bedrijfsdierenarts gecontroleerd op de aanwezigheid van Salmonella na het reinigen, ontsmetten en de nodige sanitaire leegstand.De bemonstering wordt uitgevoerd volgens bijlage V van dit besluit. Indien het resultaat van het bacteriologisch onderzoek positief is voor Salmonella, moet de stal opnieuw gereinigd en ontsmet worden. Dit wordt herhaald tot Salmonella niet meer kan teruggevonden worden door de controles van de bedrijfsdierenarts.
Art. 22.Het transport van eieren afkomstig van een toom positief voor een te bestrijden serotype Salmonella voldoet aan volgende voorwaarden : a) de houders met de eieren afkomstig van een positieve toom en bestemd voor behandeling worden door de verantwoordelijke voorzien van een etiket overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 2295/2003 van 23 december 2003; b) de houders worden vergezeld van een document met de data en de resultaten van alle Salmonella onderzoeken van de toom waar de eieren van afkomstig zijn;c) de eieren afkomstig van een positieve toom en de eieren afkomstig van negatieve tomen worden op gescheiden houders getransporteerd;d) de eieren afkomstig van tomen die positief zijn voor Salmonella worden als laatste opgehaald;e) na transport worden de transportmiddelen en het gebruikte vervoermateriaal gereinigd en ontsmet.Wegwerpmateriaal wordt niet opnieuw gebruikt.
Art. 23.§ 1. In toepassing van dit besluit kan het Fonds, binnen de perken van het daartoe bestemde begrotingsartikel, aan de eigenaar een vergoeding toekennen voor het waardeverlies geleden ingevolge de destructie of verwerking van broedeieren en het vervroegd slachten of vernietigen van een toom van fokpluimvee.
De vergoeding wordt berekend als volgt : V = R*(Vw-S) V = vergoeding R = refactiecoëfficiënt Vw = vervangingswaarde S = slachtprijs of restwaarde eieren.
De vergoeding wordt berekend op basis van de inventaris opgesteld op het ogenblik van de bekendmaking van het eerste positief resultaat, ook indien een tegenonderzoek aangevraagd wordt.
De vervangingswaarde wordt berekend aan de hand van de waardetabellen goedgekeurd door de Raad van het Fonds rekening houdend met de leeftijd van het pluimvee.
De refactiecoëfficiënt wordt bepaald op 70 %. § 2. De eigenaar verliest elk recht van vergoeding ingeval de verplichte vaccinatie overeenkomstig dit besluit niet of onvolledig werd uitgevoerd. HOOFDSTUK V. - Tegenonderzoek
Art. 24.§ 1. Indien het resultaat van een bacteriologisch onderzoek positief is voor een van de te bestrijden serotypes Salmonella bij fokpluimvee of indien de groepstypering D positief is bij legkippen, kan door de verantwoordelijke of eigenaar op eigen kosten een tegenonderzoek aangevraagd worden. § 2. Het tegenonderzoek wordt enkel aanvaard indien voldaan wordt aan volgende voorwaarden : a) de verantwoordelijke vraagt het tegenonderzoek aan op het ogenblik dat het positief resultaat of de positieve groepstypering door het Agentschap aan de verantwoordelijke betekend wordt;b) de verantwoordelijke duidt de monsternemer aan.DGZ, ARSIA of het Agentschap komen in aanmerking; c) de verantwoordelijke duidt het laboratorium voor de detectie van Salmonella aan.De laboratoria van DGZ, ARSIA en het CODA komen in aanmerking; d) een afschrift met vermelding van de punten a) tot en met c) wordt ondertekend door de verantwoordelijke;e) het tegenonderzoek bestaat uit 5 mestmonsters en 2 stofmonsters genomen overeenkomstig bijlage VI van dit besluit.
Art. 25.Het tegenonderzoek van een toom legkippen wordt stopgezet indien het resultaat van de serotypering van het oorspronkelijk onderzoek niet een van de te bestrijden serotypes Salmonella is.
Art. 26.Tot het resultaat van het tegenonderzoek gekend is worden tijdelijke maatregelen opgelegd. 1° Voor fokpluimvee in productie gelden volgende tijdelijke maatregelen : a) het fokbedrijf wordt onder toezicht van het Agentschap geplaatst en de contacten op het bedrijf worden beperkt;b) de broedeieren mogen niet ingelegd worden.De niet bebroede broedeieren mogen afgevoerd worden voor destructie of als consumptie-ei verhandeld worden indien zij een behandeling hebben ondergaan waarbij de uitschakeling van Salmonella gegarandeerd is. Het transport van deze eieren gebeurt volgens de bepalingen van artikel 22; c) reeds ingelegde broedeieren geproduceerd na de datum van het laatste negatief Salmonella onderzoek mogen niet uitkippen.2° Op pluimveebedrijven met legkippen in productie gelden volgende tijdelijke maatregelen : a) het legkippenbedrijf wordt onder toezicht van het Agentschap geplaatst en de contacten op het bedrijf worden beperkt;b) de eieren mogen enkel als consumptie-ei het bedrijf verlaten indien zij een behandeling zullen ondergaan waarbij de uitschakeling van Salmonella gegarandeerd is.Het transport van deze eieren gebeurt volgens de bepalingen van artikel 22; c) de toom mag enkel het pluimveebedrijf verlaten om logistiek geslacht te worden mits toestemming van het Agentschap;3° Op de pluimveebedrijven met opfoktomen, gelden volgende tijdelijke maatregelen : a) het bedrijf wordt onder toezicht van het Agentschap geplaatst en de contacten op het bedrijf worden beperkt;b) de toom mag enkel het pluimveebedrijf verlaten om logistiek geslacht te worden mits toestemming van het Agentschap;c) de toom mag niet overgeplaatst worden naar de productie-eenheid.
Art. 27.§ 1. Het resultaat van het tegenonderzoek is bindend. § 2. Indien het resultaat van het tegenonderzoek positief is gelden de maatregelen opgelegd in hoofdstuk IV van dit besluit. § 3. Indien het resultaat van het tegenonderzoek negatief is : 1° worden alle tijdelijke maatregelen opgeheven;2° indien het een toom legkippen betreft wordt de toom legkippen om de 6 weken, tot het einde van de laatste productieperiode bemonsterd door de bedrijfsdierenarts overeenkomstig de bemonstering op 24 weken. § 4. Indien het bacteriologisch onderzoek overeenkomstig artikelen 13 en 15 van een toom 2 maal na elkaar positief is voor eenzelfde te bestrijden serotype Salmonella, kan geen tegenonderzoek meer aangevraagd worden en geldt het resultaat van het laatste positief onderzoek.
Art. 28.Indien de verantwoordelijke geen tegenonderzoek aanvraagt, tekent hij, op het ogenblik dat het positief resultaat van het bacteriologisch onderzoek gemeld wordt, een verklaring dat hij afstand doet van een tegenonderzoek. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 29.De Minister kan de verplichte vaccinatie opschorten of verbieden bij een prevalentie van minder dan 10 percent.
Art. 30.Overtredingen van de bepalingen van dit besluit worden opgespoord en gestraft overeenkomstig de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde en het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen.
Art. 31.De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 27 april 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE
Bijlage I Bemonsteringmethode fokpluimvee. 1. Eendagskuikens : Inlegvellen : zowel van de haankuikens als van de henkuikens wordt bij levering een monster samengesteld bestaande uit 20 stukken van met feces bevuilde inlegvellen.De stukken zijn minimaal 5 op 5 cm en maximaal 10 op 10 cm. De stukken moeten een representatief monster vormen voor de ganse toom. De stukken worden in een steriel pot (plastiek zak) verzameld en afgeleverd op het bevoegde laboratorium door de verantwoordelijke. 2. Tijdens de opfok- en productieperiode ? Grondstallen (vrije uitloop en volièrestallen) o Alle stalen worden in het hok genomen. o Materiaal : 5 paar steriele, absorberende overschoenen, bevochtigd met 0.8 % keukenzout + 0.1 % pepton in steriel gedeïoniseerd water of met steriel water. o Monster : de 5 paar overschoenen worden verdeeld over 2 steriele recipiënten. o Methode : Alle onderdelen van de stal, ook die met strooisel en latten, moeten representatief bemonsterd worden. Alle afzonderlijke hokken in de stal moeten bemonsterd worden. De stal wordt onderverdeeld in 5 delen. Elk deel wordt met 1 paar steriele overschoenen afgestapt. ? Kooien o Materiaal : steriele spatels worden gebruikt om mest op te nemen. o Monster : in totaal 2 verzamelmonsters elk bestaande uit natuurlijk gemengde feces van minimaal 150 g, in een plastieken pot. o Methode : - De feces worden verzameld : - ofwel van mestbanden onder elke kooilaag, die op gezette tijden worden aangezet en waarvan de mest via een vijzel- of transportsysteem wordt afgevoerd; - ofwel van een mestopvangsysteem waarbij de mest via mestgoten in een mestput onder de stal terechtkomt; - ofwel van een systeem met trapkooien die niet recht onder elkaar staan, zodat de feces direct in de mestput vallen - Uit elke stapelkooi moeten samengevoegde feces in het totale verzamelmonster vertegenwoordigd zijn. - De monsters worden genomen : - Bij systemen met mestbanden of mestschrapers, na het inwerking stellen ervan; - Bij systemen met mestgoten en mestschrapers, na het afschrapen van mestschraper; - Bij trapkooien zonder mestbanden of mestschraper, in de mestput; - Bij mestbanden, aan het eind van de band. 3. Etikettering Op elk monster worden volgende gegevens vermeld : 1) Beslagnummer 2) Stal en/of hoknummer 3) Datum staalname 4) Aard van het staal (inlegvel, overschoenen, mest) Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 27 april 2007 betreffende de bestrijding van Salmonella bij pluimvee. ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE
Bijlage II Bemonsteringsmethode bijgeplaatste hanen. ? In totaal worden 2 mengmeststalen genomen per toom van herkomst. ? Elk mengmeststaal bestaat uit 60 individuele swabs van ongeveer 1 g blindedarmmest in een steriel recipiënt. ? Per krat (of andere kleinste verpakkingseenheid) neemt men maximaal 2 swabs tenzij een toom bestaat uit minder dan 15 kratten. ? De stalen worden gelijkmatig verspreid over de toom dieren. ? Indien de bijgeplaatste hanen afkomstig zijn van meer dan 1 toom wordt elke toom apart bemonsterd met 2 mengmeststalen.
Etikettering Op elk monster worden volgende gegevens vermeld : 1) Beslagnummer 2) Stal en/of hoknummer 3) Datum staalname 4) Aard van het staal (mest) Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 27 april 2007 betreffende de bestrijding van Salmonella bij pluimvee. ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE
Bijlage III Bemonsteringsmethode legkippen door de bedrijfsdierenarts/verantwoordelijke. 1. Eendagskuikens : Inlegvellen : bij levering wordt een monster samengesteld bestaande uit 20 stukken van met feces bevuilde inlegvellen.De stukken zijn minimaal 5 op 5 cm en maximaal 10 op 10 cm. De stukken moeten een representatief monster vormen voor de ganse toom. De stukken worden in een steriel pot (plastiek zak) verzameld en afgeleverd op het bevoegde laboratorium door de verantwoordelijke. 2. Tijdens de opfok en productieperiode ? Kooien o met mestbanden of mestschrapers : 2 stalen van 150 g natuurlijk gemengde mest van alle banden of schrapers, verzameld na het afdraaien van de mest. o Met trapkooien zonder schraper of banden : 2 stalen van 150 g gemengde verse mest verzameld op 60 verschillende plaatsen in de mestputten onder de kooien. ? Grondstallen (vrije uitloop en volièrestallen) o Alle stalen worden in het hok genomen. o Materiaal : 2 paar steriele, absorberende overschoenen, bevochtigd ofwel met 0.8 % keukenzout + 0.1 % pepton in steriel gedeïoniseerd water ofwel met steriel water. o Monster : de 2 paar overschoenen worden verdeeld over 2 steriele recipiënten. o Methode : Alle onderdelen van de stal, ook die met strooisel en latten, moeten representatief bemonsterd worden. Alle afzonderlijke hokken in de stal moeten bemonsterd worden. De stal wordt onderverdeeld in 2 delen. Elk deel wordt met 1 paar steriele overschoenen afgestapt. 3. Etikettering Op elk monster worden volgende gegevens vermeld : 1) Beslagnummer 2) Stal en/of hoknummer 3) Datum staalname 4) Aard van het staal (inlegvel, overschoenen, mest) Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 27 april 2007 betreffende de bestrijding van Salmonella bij pluimvee. ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE
Bijlage IV De minimale gegevens op het inzendformulier zijn : 1) beslagnummer;2) beslag adres;3) naam van de verantwoordelijke;4) stalnummer en hoknummer volgens het bedrijfsplan;5) datum van opzet van de toom;6) identificatie bedrijfsdierenarts;7) naam staalnemer;8) pluimveesoort;9) categorie pluimvee (fokpluimvee, gebruikspluimvee);10) type (leg, vlees, gemengd));11) ingeval van fokpluimvee : afnemende broeierij;12) onderzoekstijdstip (eendagskuikens, week X, uitgangscontrole);13) enkel bij ingangscontrole : bedrijf van herkomst (broeierij-identificatie, identificatie opfokbedrijf met stal en hoknummer) van de dieren;14) aard van het materiaal (inlegvellen, samengevoegd meststaal, overschoentjes, stof);15) datum van bemonstering;16) handtekening van de verantwoordelijke. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 27 april 2007 betreffende de bestrijding van Salmonella bij pluimvee.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE
Bijlage V Bemonsteringsmethode controle na reinigen en ontsmetten. 2 mengstalen van elk 25 omgevingsswabs worden verzameld op de plaatsen waar de positieve toom gehuisvest was. Swabs worden genomen van de meest bevuilde en meest kritische plaatsen in de stal.
Etikettering Op elk monster worden volgende gegevens vermeld : 1) Beslagnummer 2) Stal en/of hoknummer 3) Datum staalname 4) Naam staalnemer 5) Aard van het staal (omgevingsswabs) Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 27 april 2007 betreffende de bestrijding van Salmonella bij pluimvee. ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE
Bijlage VI Bemonsteringsmethode voor het tegenonderzoek. 1° Meststalen ? Grondstallen (volière en vrije uitloop) o Alle stalen worden in het hok genomen. o Materiaal : 5 paar steriele, absorberende overschoenen, bevochtigd met 0.8 % keukenzout + 0.1 % pepton in steriel gedeïoniseerd water of met steriel water. o Monster : 1 paar overschoenen per steriel recipient. o Methode : Alle onderdelen van de stal, ook die met strooisel en latten, moeten representatief bemonsterd worden. Alle afzonderlijke hokken in de stal moeten bemonsterd worden. De stal wordt onderverdeeld in 5 delen. Elk deel wordt met 1 paar steriele overschoenen afgestapt. ? Kooien o Materiaal : steriele spatels worden gebruikt om mest op te nemen. o Monster : in totaal 5 verzamelmonsters elk bestaande uit natuurlijk gemengde feces van minimaal 150 g, in een plastieken pot. o Methode : - De feces worden verzameld : - ofwel van mestbanden onder elke kooilaag, die op gezette tijden worden aangezet en waarvan de mest via een vijzel- of transportsysteem wordt afgevoerd; - ofwel van een mestopvangsysteem waarbij de mest via mestgoten in een mestput onder de stal terechtkomt; - ofwel van een systeem met trapkooien die niet recht onder elkaar staan, zodat de feces direct in de mestput vallen. - Uit elke stapelkooi moeten samengevoegde feces in het totale verzamelmonster vertegenwoordigd zijn. - De monsters worden genomen : - Bij systemen met mestbanden of mestschrapers, na het inwerking stellen ervan; - Bij systemen met mestgoten en mestschrapers, na het afschrapen van mestschraper; - Bij trapkooien zonder mestbanden of mestschraper, in de mestput; - Bij mestbanden, aan het eind van de band. 2° Stofstalen ? Kooien : o 2 verzamelmonsters met stof genomen onder de kooien. o Stof van elke batterij moet vertegenwoordigd zijn in een van de twee stofmonsters. o Indien er meer dan 1 verdieping aanwezig is, wordt het stof enkel verzameld van de benedenverdieping. o Per verzamelmonster wordt het stof verzameld op minstens 20 verschillende plaatsen, aan beide uiteinden van elke batterij. Het verzamelde stof wordt gemengd en een recipiënt van 250 ml wordt volledig gevuld. ? Grondstallen (scharrel, vrije uitloop en volièrestallen) : o 2 verzamelmonsters worden genomen, 1 met stof aanwezig in de stal en 1 met stof van de eitransportbanden. 3° Etikettering Op elk monster worden volgende gegevens vermeld : 1) Beslagnummer 2) Stal en/of hoknummer 3) Datum staalname 4) Aard van het staal (overschoenen, mest, stof) Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 27 april 2007 betreffende de bestrijding van Salmonella bij pluimvee. ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE