gepubliceerd op 28 september 2020
Koninklijk besluit betreffende de bestrijding van zoönotische Salmonella bij pluimvee
21 SEPTEMBER 2020. - Koninklijk besluit betreffende de bestrijding van zoönotische Salmonella bij pluimvee
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 108 van de Grondwet;
Gelet op de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, de artikelen 7 en 8, artikel 9, gewijzigd bij de wet van 28 maart 2003, artikel 15, gewijzigd bij de wetten van 1 maart 2007 en 8 juni 2008 en de artikelen 18 en 29;
Gelet op de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde, artikel 6, gewijzigd door de wetten van 27 december 2004 en 19 maart 2014, artikel 11, § 3, gewijzigd bij de wet van 22 juni 2016 en artikel 12, § 3;
Gelet op de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het federaal Agentschap voor de Veiligheid van de voedselketen, artikelen 4, het laatst gewijzigd bij de wet van 13 april 2019 en 5, tweede lid, 13° en 15°, gewijzigd bij de wet van 22 december 2003; Gelet op het koninklijk besluit van 27 april 2007 betreffende de bestrijding van Salmonella bij pluimvee;
Gelet op het koninklijk besluit van 21 juli 2016 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van geneesmiddelen door de dierenartsen en door de verantwoordelijken van de dieren, hoofdstukken III en V;
Overwegende Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van Salmonella en andere specifiek door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1003/2005;
Overwegende het uiteindelijk standpunt van de Europese Commissie van 4 mei 2020 om het Salmonella bestrijdingsprogramma bij pluimvee niet te valideren en niet te co-financieren vanaf 2020 zolang dit besluit niet gepubliceerd is en dit omwille van het bestaan van hoofdstuk V - Bevestigingsonderzoek van het koninklijk besluit van 27 april 2007 betreffende de bestrijding van Salmonella bij pluimvee waar de mogelijkheid voorzien is voor de verantwoordelijke om een bevestigingsonderzoek aan te vragen, wat in tegenspraak zou zijn met de Europese regelgeving;
Gelet op het advies 25-2019 van het Wetenschappelijk Comité ingesteld bij het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, gegeven op 22 november 2019;
Overwegende het advies van de Hoge Raad van de Orde der Dierenartsen, gegeven op 29 mei 2020;
Overwegende het advies van de Nationale Landbouwraad, gegeven op 8 juni 2020;
Gelet op het overleg tussen de gewestregeringen en de federale overheid van 4 juni 2020;
Gelet op de adviezen van de inspecteur van Financiën, gegeven op 17 maart 2020 en 19 maart 2020;
Gelet op het advies van de Raad van het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, gegeven op 28 november 2019;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 8 juni 2020;
Gelet op advies 67.777/1/V van de Raad van State, gegeven op 27 augustus 2020, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State gecoördineerd op 12 januari 1973;
Gelet op de mededeling aan de Europese Commissie, op 22 juli 2019, met toepassing van artikel 8, eerste lid, van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij;
Op de voordracht van de Minister van Landbouw en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I - Definities en toepassingsgebied
Artikel 1.§ 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifiek door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers, gelden voor de toepassing van dit besluit de definities van: - artikel 2 van het koninklijk besluit van 17 juni 2013 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren en tot vaststelling van de toelatingsvoorwaarden voor inrichtingen voor pluimvee, - artikel 2 van het koninklijk besluit van 25 juni 2018 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor pluimvee, konijnen en bepaald hobbypluimvee. § 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verder verstaan onder: 1° Zoönotische Salmonella: alle serotypes Salmonella met uitzondering van Salmonella enterica serotype Gallinarum en Salmonella enterica serotype Pullorum en Salmonella enterica subspecies arizonae; 2° Geaccrediteerde instelling: instelling voor de conformiteitsbeoordeling zoals gedefinieerd in Hoofdstuk 6, artikel I.9, 7° van het Wetboek van economisch recht of een instelling die beschikt over een accreditatie die afgeleverd is door een instelling waarmee het Belgisch accreditatiesysteem een akkoord heeft van wederzijdse erkenning voor de monsterneming van afdrukplaatjes (Rodac-plaatjes), drink- en putwater, dierlijke meststalen en omgevingsstalen zoals beschreven in het Vademecum voor het houden van pluimvee en de salmonella bestrijding bij pluimvee, dat gepubliceerd is op de website van het Agentschap; 3° Het Fonds: het Begrotingsfonds voor de Gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, opgericht bij de wet van 23 maart 1998 betreffende de oprichting van een Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten;4° Waterwinning: water van gelijk welke herkomst, andere dan openbaar leidingwater, gebruikt voor de activiteiten op het pluimveebedrijf;5° Koninklijk besluit van 17 juni 2013: koninklijk besluit van 17 juni 2013 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren en tot vaststelling van de toelatingsvoorwaarden voor inrichtingen voor pluimvee;6° Koninklijk besluit van 21 juli 2016: koninklijk besluit van 21 juli 2016 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van geneesmiddelen door de dierenartsen en door de verantwoordelijken van de dieren;7° Verordening (EG) nr.2160/2003: Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifiek door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers; 8° Verordening (EU) nr.200/2010: Verordening (EU) nr. 200/2010 van de Commissie van 10 maart 2010 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een doelstelling van de Unie voor het verminderen van de prevalentie van serotypen Salmonella bij volwassen vermeerderingskoppels van Gallus gallus; 9° Verordening (EU) nr.517/2011: Verordening (EU) nr. 517/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een doelstelling van de Unie voor het verminderen van de prevalentie van bepaalde serotypes van salmonella bij legkippen van Gallus gallus en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2160/2003 en (EU) nr. 200/2010; 10° Verordening (EU) nr.200/2012: Verordening (EU) nr. 200/2012 van de Commissie van 8 maart 2012 tot vaststelling van een doelstelling van de Unie voor het terugdringen van Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium bij koppels slachtkuikens, als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad; 11° Verordening (EU) nr.1190/2012: Verordening (EU) nr. 1190/2012 van de Commissie van 12 december 2012 tot vaststelling van een doelstelling van de Unie voor het terugdringen van Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium bij koppels kalkoenen, als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad.
Art. 2.§ 1. Dit besluit is van toepassing op alle pluimveebedrijven waar pluimvee van de soort Gallus gallus en/of kalkoenen gehouden worden. § 2. In afwijking van paragraaf 1 1° is enkel hoofdstuk VI van toepassing op de pluimveebedrijven waar gebruikspluimvee van de soort Gallus gallus en/of kalkoenen (Meleagris gallopavo) gehouden worden die enkel tomen houden voor de directe verkoop van vers vlees of consumptie-eieren, aan de eindverbruiker, 2° zijn enkel de hoofdstukken II en VI van toepassing op de stal van handelaars die kippen (Gallus gallus) van het type leg verhandelen aan hobbyhouderijen en/of aan particulieren. § 3. Hoofdstuk VI is eveneens van toepassing op: 1° pluimveebedrijven met fokpluimvee voor de soorten parelhoenders (Numida meleagris), eenden en ganzen (Anas spp.), kwartels (Coturnix coturnix), duiven (Colomba spp.), fazanten (Phasianus colchicus), patrijzen (Perdix perdix) en loopvogels (Ratites), met uitsluiting van deze waarvan de in SANITEL geregistreerde capaciteit kleiner is dan 200 dieren van dezelfde soort, dezelfde categorie en hetzelfde type; 2° pluimveebedrijven met gebruikspluimvee van de soorten parelhoenders, eenden, ganzen, kwartels, duiven, fazanten, patrijzen en loopvogels, met uitsluiting van de pluimveebedrijven met geringe capaciteit. § 4. De Minister bepaalt de te bestrijden serotypes zoönotische Salmonella voor de verschillende soorten, categorieën en types pluimvee. § 5. De (technische) instructies vastgelegd door het Agentschap worden gepubliceerd op de website van het Agentschap. HOOFDSTUK II - Vaccinatie
Art. 3.Voor het vaccineren van pluimvee tegen Salmonella dienen de algemene voorschriften van bijlage VIII gevolgd te worden.
Art. 4.§ 1. Het is verplicht het pluimvee van de soort Gallus gallus van volgende categorieën te vaccineren tegen Salmonella enterica subspecies enterica serotype Enteritidis: a) gebruikspluimvee en hobbypluimvee van het type leg, b) fokpluimvee bestemd voor vermeerderingsbedrijven. § 2. De vaccinatie van - het pluimvee bedoeld in paragraaf 1 tegen andere zoönotische Salmonella's dan Salmonella enterica subspecies enterica serotype Enteritidis, is facultatief, - andere soorten pluimvee tegen zoönotische Salmonella is facultatief. § 3. Paragraaf 1 geldt niet voor het pluimvee dat als opfoktoom in het intracommunautair verkeer gebracht wordt of geëxporteerd wordt. § 4. Het is verboden aan eenieder om kippen van het type leg te verhandelen indien deze kippen niet zijn gevaccineerd tegen Salmonella enterica subspecies enterica serotype Enteritidis, ongeacht of deze kippen behoren tot pluimvee of tot hobbypluimvee.
Bij de verhandeling van deze kippen van het type leg moet de verkoper bij elk lot verhandelde kippen van het type leg een door hem opgestelde melding van vaccinatie tegen Salmonella kunnen voorleggen, tezamen met een kopie van het overeenkomstige toedienings- en verschaffingsdocument. Een kopie van dit document is niet vereist indien alle gegevens overgenomen worden op de vaccinatiemelding, inclusief de stempel en handtekening van de vaccinerende dierenarts. § 5. In afwijking van paragrafen 1 en 2 is het verboden fokpluimveepluimvee van de soort Gallus gallus bestemd voor selectiebedrijven te vaccineren met een vaccin tegen Salmonella.
Art. 5.§ 1. De bedrijfsdierenarts voert de vaccinatie uit. § 2. In afwijking op paragraaf 1 mag de bedrijfsdierenarts de uitvoering van de vaccinatie delegeren naar de verantwoordelijke van het pluimveebeslag voor zover er een overeenkomst van diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding is afgesloten tussen de verantwoordelijke en de bedrijfsdierenarts, overeenkomstig het koninklijk besluit van 10 april 2000 houdende bepalingen betreffende de diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding. § 3. De verantwoordelijke verstrekt alle nodige hulp bij het vaccineren van de dieren door de bedrijfsdierenarts. § 4. In afwijking op paragraaf 1, mag bij ontstentenis van een bedrijfsdierenarts, een erkende dierenarts de vaccinatie van deze kippen van het type leg bij houders van minder dan 200 stuks pluimvee of van hobbypluimvee uitvoeren. Deze dierenarts vaccineert de kippen overeenkomstig de criteria in hoofdstuk II en hij stelt voor elke uitgevoerde vaccinatie van deze kippen een toedienings- en verschaffingsdocument op zoals bedoeld in hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 21 juli 2016.
Enkel een bedrijfsdierenarts kan de vaccinatie delegeren overeenkomstig de artikelen 5, 6 en 7.
Art. 6.De bedrijfsdierenarts: a) stelt met inachtneming van artikel 9, 3°, een gedetailleerd bedrijfsvaccinatieschema op, gesteund op een bedrijfsschets met vermelding van het beslagnummer en ingeval van bedrijven met geringe capaciteit het stal- en/of hoknummer waar het te vaccineren pluimvee gehouden wordt;b) stelt voor elke toediening of verschaffing van vaccin bij het pluimvee bedoeld bij artikel 4 van dit besluit, een afzonderlijk toedienings- en verschaffingsdocument op zoals bedoeld in hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 21 juli 2016.Hierbij wordt in het vak "Identificatie dier(groep)" het beslagnummer en de geboortedatum vermeld van elk van de gevaccineerde of de te vaccineren groep dieren; c) geeft in geval van delegatie van de vaccinatie schriftelijke instructies voor de bewaring, het gebruik en de toediening van het vaccin.
Art. 7.§ 1. De bedrijfsdierenarts registreert per beslag de gegevens van alle toegediende en/of verschafte vaccins in SANITEL binnen de twee maanden na de toediening volgens de technische instructies van het Agentschap. § 2. De Minister bepaalt de minimale inhoud van de te registreren gegevens.
Art. 8.De verantwoordelijke die zelf vaccineert: a) doet dit enkel met een vaccin dat door de bedrijfsdierenarts verschaft werd;b) voert het vaccinatieschema uit zoals opgesteld door de bedrijfsdierenarts;c) bewaart het vaccin, gebruikt het en dient het toe volgens de instructies van de bedrijfsdierenarts;d) schrijft elk uitgevoerde vaccinatie in het register bedoeld in hoofdstuk V van het koninklijk besluit van 21 juli 2016 met vermelding van alle vereiste gegevens.
Art. 9.De vaccinatie van de in artikel 4 bedoelde dieren gebeurt op volgende wijze: 1° in toepassing van artikel 4, paragraaf 1, worden de dieren gevaccineerd met een vaccin waarvoor een toelating voor het in de handel brengen werd bekomen voor de betrokken diersoort of diercategorie en dat bescherming biedt tegen Salmonella enterica subspecies enterica serotype Enteritidis;2° in toepassing van artikel 4, paragraaf 2, worden de dieren gevaccineerd met een vaccin waarvoor een toelating voor het in de handel brengen werd bekomen voor de betrokken diersoort of diercategorie en dat bescherming biedt tegen één of meerdere serotypes zoönotische Salmonella;3° in uitzonderlijke omstandigheden kunnen in toepassing van artikel 4, paragraaf 2 van dit besluit, overeenkomstig artikel 6quater, paragraaf 3, 7° ) van de wet op de geneesmiddelen van 25 maart 1964 en indien er geen vaccin beschikbaar is waarvoor een toelating voor het in de handel brengen werd bekomen voor de doeldiersoort en het serotype Salmonella, de dieren gevaccineerd worden met een geïnactiveerd immunologisch geneesmiddel dat vervaardigd is uit pathogenen en antigenen afkomstig van een dier of van dieren uit eenzelfde inrichting en dat wordt gebruikt om de dieren van die inrichting ter plaatse te behandelen.Vanaf 28 januari 2022 moeten deze immunologische geneesmiddelen voldoen aan de eisen zoals voorzien in artikel 2 punt 3 van Verordening (EU) nr. 2019/06 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 betreffende diergeneesmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 2001/82/EG; 4° de vaccinatie wordt uitgevoerd volgens het door de producent van het vaccin opgegeven vaccinatieschema of volgens een door het Wetenschappelijk Comité ingesteld bij het Agentschap goedgekeurd schema dat gepubliceerd is op de website van het Agentschap.
Art. 10.§ 1. Bij de verplaatsing naar een ander bedrijf wordt de gevaccineerde toom vergezeld van een door de verantwoordelijke opgestelde vaccinatiemelding tezamen met een kopie van het (de) overeenkomstig(e) toedienings- en verschaffingsdocument(en). Een kopie van dat (die) document(en) is niet vereist indien alle gegevens overgenomen worden op de vaccinatiemelding, inclusief de stempel en de handtekening van de bedrijfsdierenarts. § 2. Op het bedrijf van bestemming worden de vaccinatiemeldingen gedurende 5 jaar bewaard. § 3. De Minister bepaalt de minimale gegevens van de vaccinatiemelding.
Art. 11.De verantwoordelijke van een beslag op een vermeerderingsbedrijf of een legbedrijf moet op elk moment een door een dierenarts geattesteerd bewijs van vaccinatie tegen Salmonella enterica subspecies enterica serotype Enteritidis kunnen voorleggen.
Art. 12.Indien ofwel de verantwoordelijke, ofwel de bedrijfsdierenarts op om het even welke wijze het uitvoeren van de bij dit besluit verplichte vaccinatie verwaarloost, verhindert of ondoelmatig maakt, moet de andere betrokken partij dit onmiddellijk aan de lokale controle-eenheid van het Agentschap waaronder het bedrijf valt, melden. HOOFDSTUK III - Monitoring
Art. 13.De verantwoordelijke verleent de nodige bijstand bij het nemen van de stalen voor de controle op zoönotische Salmonella.
Art. 14.§ 1. De monitoring wordt uitgevoerd per beslag. Indien het beslag verdeeld is over meerdere stallen wordt de bemonstering in elke stal uitgevoerd. De monitoring van eendagskuikens wordt uitgevoerd per transportmiddel met inbegrip van een eventueel bijhorende aanhangwagen. § 2. In uitzondering op paragraaf 1 wordt de bemonstering op pluimveebedrijven met geringe capaciteit uitgevoerd per productieronde of per beslag overeenkomstig de technische instructies van het Agentschap.
Art. 15.§ 1. Elk beslag fokpluimvee (mannelijke en vrouwelijke dieren) moet op het pluimveebedrijf, als eendagskuiken, op de leeftijd van 4 weken en vanaf 24 weken bij kippen om de twee weken, overeenkomstig punt 2.1.1, eerste alinea, b), van de bijlage van Verordening (EU) nr. 200/2010 en bij kalkoenen om de drie weken overeenkomstig punt 2.1.a) ii) van de bijlage van Verordening (EU) nr. 1190/2012 worden bemonsterd. De bemonstering wordt uitgevoerd door de verantwoordelijke. De verantwoordelijke kan hiervoor ook een beroep doen op de bedrijfsdierenarts of op een hiervoor geaccrediteerde instelling. Indien de verantwoordelijke zelf de stalen neemt, laat hij zich assisteren door de bedrijfsdierenarts tot de bedrijfsdierenarts oordeelt dat de verantwoordelijke over voldoende kennis beschikt om de stalen zelf te nemen. Eénmaal per jaar herhaalt de bedrijfsdierenarts deze assistentie op vraag van de verantwoordelijke. De eerste assistentie wordt uitgevoerd binnen de 6 maanden na publicatie van dit besluit, de volgende worden uitgevoerd met maximaal 14 maanden tussen.
Een bevestiging door de bedrijfsdierenarts en datum van de uitvoering hiervan wordt opgenomen in het register voorzien in artikel 38, § 2 van het koninklijk besluit van 17 juni 2013. § 2. Onverminderd de bemonsteringen voorzien in paragraaf 1 worden de mannelijke dieren die tijdens de productie worden bijgeplaatst op het beslag, bemonsterd door de verantwoordelijke op het tijdstip van levering. § 3. De verantwoordelijke laat elk beslag fokpluimvee bemonsteren door een vereniging binnen de 2 weken voor de overplaatsing naar de legeenheid en eveneens voor kippen zoals voorzien onder punt 2.1.2.2. van de bijlage van Verordening (EU) nr. 200/2010 en voor kalkoenen zoals voorzien onder punt 2.1.b) i) van de bijlage van Verordening (EU) nr. 1190/2012. § 4. Onverminderd de bepalingen in paragraaf 1 laat de verantwoordelijke elk beslag fokpluimvee die in de rui gaat minstens op volgende tijdstippen bemonsteren door een vereniging: a) in de laatste 3 weken van de eerste productieperiode;b) in de eerste 3 weken van de tweede productieperiode;c) halverwege de 2e productieperiode;d) in de laatste 8 weken van de tweede productieperiode. § 5. In afwijking van paragraaf 1 wordt het beslag niet bemonsterd door de verantwoordelijke in de weken dat het beslag bemonsterd wordt door een vereniging. § 6. De bemonsteringsmethode voor de monitoring op Salmonella bij fokpluimvee wordt weergegeven als bijlage I, voor mannelijke dieren bijgeplaatst tijdens de productie als bijlage II. De technische instructies worden vastgelegd door het Agentschap.
Art. 16.§ 1. Elk beslag met gebruikspluimvee van het type leg van de soort Gallus gallus moet op het pluimveebedrijf als ééndagskuiken, binnen de 2 weken voor de overplaatsing naar de productie-eenheid (16 weken) en op de tijdstippen overeenkomstig punt 2.1. van de bijlage van Verordening (EU) nr. 517/2011 worden bemonsterd. De bemonstering wordt uitgevoerd door de verantwoordelijke. De verantwoordelijke kan hiervoor ook beroep doen op de bedrijfsdierenarts of op een hiervoor geaccrediteerde instelling. Indien de verantwoordelijke zelf de stalen neemt, laat hij zich assisteren door de bedrijfsdierenarts tot de bedrijfsdierenarts oordeelt dat de verantwoordelijke over voldoende kennis beschikt om de stalen zelf te nemen. Eenmaal per jaar, herhaalt de bedrijfsdierenarts deze assistentie op vraag van de verantwoordelijke. De eerste assistentie wordt uitgevoerd binnen de 6 maanden na publicatie van dit besluit, de volgende worden uitgevoerd met maximaal 14 maanden tussen, Een bevestiging door de bedrijfsdierenarts en datum van de uitvoering hiervan wordt opgenomen in het register voorzien in artikel 38, § 2 van het koninklijk besluit van 17 juni 2013. § 2. De bemonsteringsmethode voor de monitoring op Salmonella bij gebruikspluimvee van het type leg wordt weergegeven in bijlage III. De technische instructies worden vastgelegd door het Agentschap.
Art. 17.§ 1. Elk beslag braadkippen of kalkoenen van het type vlees moet op het bedrijf als eendagskuiken en op het tijdstip overeenkomstig punt 2. 1, a), van de bijlage van Verordening (EU) nr. 200/2012 voor braadkippen en overeenkomstig punt 2.1, a), i) van de bijlage van Verordening (EU) nr. 1190/2012 voor kalkoenen van het type vlees worden bemonsterd. Indien de braadkippen meer dan 81 dagen worden gehouden of indien ze onder biologische productie vallen is het toegelaten dat de bemonstering in de laatste zes weken vóór de datum van de slacht plaatsvindt. De bemonstering wordt uitgevoerd door de verantwoordelijke. De verantwoordelijke kan voor de bemonstering eveneens beroep doen op de bedrijfsdierenarts of op een hiervoor geaccrediteerde instelling. Indien de verantwoordelijke zelf de stalen neemt, laat hij zich assisteren door de bedrijfsdierenarts tot de bedrijfsdierenarts oordeelt dat de verantwoordelijke over voldoende kennis beschikt om de stalen zelf te nemen. Een maal per jaar herhaalt de bedrijfsdierenarts deze assistentie op vraag van de verantwoordelijke. De eerste assistentie wordt uitgevoerd binnen de 6 maanden na publicatie van dit besluit, de volgende worden uitgevoerd met maximaal 14 maanden tussen, Een bevestiging door de bedrijfsdierenarts en datum van de uitvoering hiervan wordt opgenomen in het register voorzien in artikel 38, § 2 van het koninklijk besluit van 17 juni 2013. § 2. De bemonsteringsmethode voor de monitoring bedoeld in paragraaf 1, wordt weergegeven in bijlage III. De technische instructies worden vastgelegd door het Agentschap. § 3. De bemonstering bij eendagskuikens voorzien bij paragrafen 1 en 2, dient niet te worden uitgevoerd indien de bemonstering op deze dieren reeds werd uitgevoerd in de broeierij overeenkomstig bijlage III en indien het beslagnummer van het bedrijf van bestemming van de eendagskuikens wordt vastgelegd op het beproevingsverslag. Het resultaat van die bemonstering is geldig voor de toepassing van dit besluit. Onverminderd artikel 20, dient de broeierij de gegevens van de in het eerste lid bedoelde bemonstering en wanneer het resultaat gekend is, het beproevingsverslag over te maken aan de verantwoordelijke van het pluimveebedrijf van bestemming.
Art. 18.§ 1. De stalen genomen overeenkomstig artikel 15 worden, samen met het volledig ingevulde inzendformulier, door de verantwoordelijke overgemaakt aan een vereniging voor de isolatie van Salmonella, tijdens de openingsuren en binnen de 48 uur na monsterneming. § 2. De stalen genomen overeenkomstig artikel 16 worden, samen met het volledig ingevulde inzendformulier, door de verantwoordelijke overgemaakt tijdens de openingsuren en binnen de 48 uur na monsterneming aan: - een erkend laboratorium indien het stalen afkomstig van eendagskuikens betreft; - een vereniging indien het stalen betreft die niet afkomstig zijn van eendagskuikens. § 3. De stalen genomen overeenkomstig artikel 17 worden, samen met het volledig ingevulde inzendformulier, door de verantwoordelijke overgemaakt aan een erkend laboratorium voor de isolatie van Salmonella tijdens de openingsuren en binnen de 48 uur na monsterneming. § 4. De stalen worden bewaard tussen de 2 en 8 graden Celsius vóór het transport naar het laboratorium. § 5. Een erkend laboratorium dat monsters ontvangt voor onderzoek in het kader van dit besluit, kan beschikken over de relevante informatie uit SANITEL die betrekking heeft op het pluimveebeslag waar de monsters werden genomen en, voor elk beslag, de informatie over de daaraan gekoppelde verantwoordelijke en bedrijfsdierenarts. Het Agentschap stelt deze informatie uit SANITEL beschikbaar aan elk erkend laboratorium. § 6. De minimale gegevens van de inzendformulieren voorzien in de paragrafen 1, 2 en 3 worden weergegeven in bijlage IV. § 7. De Minister bepaalt de analysemethoden. § 8. De erkende laboratoria rapporteren maandelijks aan het Agentschap en volgens de technische instructies van het Agentschap, de resultaten van alle analyses uitgevoerd op de ontvangen monsters die genomen werden in het kader van dit besluit, de bijhorende minimale gegevens van het inzendformulier zoals beschreven in bijlage IV evenals de bijkomende gegevens uit SANITEL.
Art. 19.§ 1. De verantwoordelijke van het pluimveebedrijf meldt binnen de 8 dagen elke nieuwe opzet van een beslag aan de vereniging als het fokpluimvee betreft of aan de bedrijfsdierenarts als het kippen van het type leg betreft. § 2. De verantwoordelijke van een opfokbedrijf voor fokpluimvee meldt aan de vereniging de datum van overplaatsing van een beslag naar de legeenheid ten laatste 6 weken voor de overplaatsing. § 3. De verantwoordelijke van een pluimveebedrijf met fokpluimvee meldt de slachtdatum aan de vereniging ten laatste 8 weken vóór het slachten. § 4. Indien een beslag fokpluimvee in de rui gezet wordt, wordt dit minstens 3 weken voordien gemeld aan de vereniging. § 5. De Minister bepaalt de minimale gegevens en de wijze van gegevensoverdracht van boven vernoemde meldingen.
Art. 20.De verantwoordelijke van een pluimveebedrijf deelt de resultaten van alle uitgevoerde controles op Salmonella mee aan de volgende schakel in de voedselketen, voor het verplaatsen van dieren of producten afkomstig van deze dieren. Dit kan onder elektronische vorm, per fax of op papier. De verantwoordelijke en de ontvanger houden de resultaten bij gedurende 5 jaar. HOOFDSTUK IV - Maatregelen
Art. 21.§ 1. De maatregelen voorzien in dit hoofdstuk zijn eveneens van toepassing indien een te bestrijden serotype zoönotische Salmonella geïsoleerd wordt in het kader van de officiële bemonsteringen door het Agentschap en de verenigingen overeenkomstig de Verordeningen (EU) nrs. 200/2010, 517/2011, 200/2012 en 1190/2012. § 2. De maatregelen voorzien in de artikelen 22, 23, 25, 26 en 27 zijn eveneens van toepassing indien een te bestrijden serotype zoönotische Salmonella geïsoleerd wordt in organen in het kader van de monitoring op Salmonella Pullorum en Salmonella Gallinarum overeenkomstig het koninklijk besluit van 17 juni 2013.
Art. 22.Het is verboden een Salmonella infectie bij pluimvee met antimicrobiële middelen te behandelen.
Art. 23.§ 1. De maatregelen worden uitgevoerd per beslag. § 2. In uitzondering op paragraaf 1 worden op bedrijven met geringe capaciteit, de maatregelen uitgevoerd per productieronde of per beslag. § 3. De Minister bepaalt de analysemethoden.
Art. 24.§ 1. Volgende tijdelijke maatregelen moeten worden uitgevoerd indien het onderzoek van een beslag fokpluimvee of gebruikspluimvee van het type leg Salmonella detecteert en tot het resultaat van de serotypering gekend is: a) het bedrijf wordt onder toezicht van het Agentschap geplaatst en de contacten op het bedrijf worden beperkt;b) het beslag met opfok fokpluimvee mag niet overgeplaatst worden naar de legeenheid en mag enkel het pluimveebeslag verlaten om geslacht te worden mits toestemming van het Agentschap;c) het beslag met opfokgebruikspluimvee van het type leg mag overgeplaatst worden naar de legeenheid.Na overplaatsing gelden op het opfokbedrijf de maatregelen overeenkomstig artikel 26, e), f) en g) en op het legbedrijf de maatregelen overeenkomstig dit artikel;d) de broedeieren mogen niet ingelegd worden;e) de niet-bebroede broedeieren en consumptie-eieren mogen afgevoerd worden voor destructie of voor menselijke consumptie verhandeld worden indien zij een behandeling hebben ondergaan waarbij de uitschakeling van Salmonella gegarandeerd is.De eieren worden op het bedrijf gestempeld overeenkomstig bijlage II. D. van Verordening (EG) nr. 2160/2003; f) het transport van deze eieren gebeurt volgens de bepalingen van artikel 27;g) bebroede broedeieren geproduceerd na de datum van de laatste monsterneming waarbij het onderzoek van het monster Salmonella niet kon detecteren, worden vernietigd vóór het uitkippen. § 2. Bij de isolatie van een te bestrijden serotype zoönotische Salmonella moeten de definitieve maatregelen voorzien in de artikelen 21, 22, 25, 26 en 27 worden uitgevoerd. § 3. Bij de isolatie van een ander serotype dan een te bestrijden serotype zoönotische Salmonella worden de tijdelijke maatregelen opgeheven.
Art. 25.§ 1. Volgende definitieve maatregelen worden opgelegd indien het onderzoek van een beslag fokpluimvee één van de te bestrijden serotypes zoönotische Salmonella detecteert of indien de dieren werden opgezet in een stal waar de aanwezigheid van een dergelijke Salmonella niet werd uitgesloten overeenkomstig punt g) van dit artikel: a) het beslag wordt onder toezicht van het Agentschap geplaatst;b) contacten met het beslag worden beperkt.Enkel de verzorger van het pluimvee, de bedrijfsdierenarts, het personeel nodig voor de bedrijfsvoering, het bevoegde personeel van het Agentschap of andere overheidsdiensten en personen nodig voor de uitvoering van dringende herstellingen mogen de stal betreden; c) de dieren van het beslag worden geslacht of afgemaakt binnen de periode van één maand na de datum van de oorspronkelijke monsterneming waarbij een te bestrijden serotype zoönotische Salmonella geïsoleerd werd;d) reeds bebroede broedeieren geproduceerd na de datum van de laatste monsterneming waarbij het onderzoek van het monster Salmonella niet kon detecteren, worden vernietigd vóór het uitkippen;e) niet bebroede broedeieren geproduceerd na de datum van de laatste monsterneming waarbij het onderzoek van het monster Salmonella niet kon detecteren, worden vernietigd of kunnen voor menselijke consumptie verhandeld worden indien zij een behandeling hebben ondergaan waarbij de uitschakeling van Salmonella gegarandeerd is.De eieren worden op het bedrijf gestempeld overeenkomstig bijlage II. D. van Verordening (EG) nr. 2160/2003. Het transport van deze eieren gebeurt volgens de bepalingen van artikel 27; f) voor de volgende opzet van pluimvee wordt de stal grondig gereinigd en ontsmet.In alle omstandigheden wordt een natte reiniging uitgevoerd indien de materialen dit toelaten. De nodige leegstand (minstens tot de stal volledig droog is) wordt gerespecteerd; g) na het reinigen en ontsmetten en de verplichte sanitaire leegstand en voor de volgende opzet van pluimvee wordt een hygiënogram en een swabcontrole op de aanwezigheid van Salmonella in de stal uitgevoerd. Indien de uitslag: - de aanwezigheid van zoönotische Salmonella aantoont, dient de stal opnieuw grondig nat gereinigd en ontsmet te worden. Dit wordt herhaald tot Salmonella niet meer kan teruggevonden worden. Enkel bij afwezigheid van Salmonella kunnen nieuwe dieren worden opgezet, - van het hygiënogram een score geeft die hoger is dan 1,5 zoals gedefinieerd in bijlage V, dient de stal opnieuw gereinigd en ontsmet te worden en wordt een nieuw hygiënogram uitgevoerd. Enkel bij een score gelijk aan of kleiner dan 1,5 kunnen nieuwe dieren worden opgezet; h) wanneer door de resultaten in punt g) een nieuwe reiniging en ontsmetting wordt opgelegd en indien water om te reinigen uit de waterwinning wordt gebruikt, is tevens een bacteriologisch onderzoek verplicht op de waterwinning.Bij een niet-conform resultaat zoals gedefinieerd in bijlage V, is het gebruik ervan verboden totdat nieuwe onderzoeken aantonen dat het water uit de waterwinning conform is. § 2. Het hygiënogram en de swabcontrole worden uitgevoerd door een vereniging overeenkomstig bijlage V. De technische instructies worden vastgelegd door het Agentschap. § 3. De monsterneming van het water wordt uitgevoerd door de bedrijfsdierenarts of een hiervoor geaccrediteerde instelling overeenkomstig bijlage V. De technische instructies worden vastgelegd door het Agentschap. Het monster wordt samen met het inzendformulier, overgemaakt aan een erkend laboratorium.
De minimale gegevens van het inzendformulier worden weergegeven in bijlage IV.
Art. 26.§ 1. Volgende definitieve maatregelen worden opgelegd en blijven van kracht tot het einde van de leg indien bij een beslag of productieronde gebruikspluimvee van het type leg, inclusief eendagskuikens, een te bestrijden serotype zoönotische Salmonella geïsoleerd wordt of indien de dieren werden opgezet in een stal waar de aanwezigheid van Salmonella niet werd uitgesloten overeenkomstig punt f): a) het beslag wordt onder toezicht van het Agentschap geplaatst;b) contacten van buitenaf met het beslag worden beperkt.Enkel de verzorger van het pluimvee, de bedrijfsdierenarts, het personeel nodig voor de bedrijfsvoering, het bevoegde personeel van het Agentschap of andere overheidsdiensten en personen nodig voor de uitvoering van dringende herstellingen mogen de stal betreden; c) wanneer een te bestrijden serotype Salmonella geïsoleerd werd bij eendagskuikens worden deze dieren binnen de periode van één maand na de datum van de monsterneming vernietigd;d) de eieren worden enkel voor menselijke consumptie in de handel gebracht indien zij een behandeling hebben ondergaan waarbij de uitschakeling van Salmonella gegarandeerd is.De eieren worden op het bedrijf gestempeld overeenkomstig bijlage II. D. van Verordening (EG) nr. 2160/2003; e) voor de volgende opzet van pluimvee wordt de stal grondig gereinigd en ontsmet.In alle omstandigheden wordt de stal nat gereinigd indien de materialen het toelaten. De nodige leegstand (minstens tot de stal volledig droog is) wordt gerespecteerd; f) na het reinigen en ontsmetten en de verplichte sanitaire leegstand en vóór de volgende opzet van pluimvee wordt een hygiënogram en een swabcontrole op de aanwezigheid van Salmonella in de stal uitgevoerd. Indien de uitslag: - de aanwezigheid van zoönotische Salmonella aantoont, dient de stal opnieuw gereinigd en ontsmet te worden. Dit wordt herhaald tot Salmonella niet meer kan teruggevonden worden. Enkel bij afwezigheid van Salmonella kunnen nieuwe dieren worden opgezet, - van het hygiënogram een score geeft die hoger is dan 1,5 zoals gedefinieerd in bijlage V, dient de stal opnieuw gereinigd en ontsmet te worden en wordt een nieuw hygiënogram uitgevoerd. Enkel bij een score gelijk aan of kleiner dan 1,5 kunnen nieuwe dieren worden opgezet; g) wanneer door de resultaten in punt f) een nieuwe reiniging en ontsmetting wordt opgelegd en indien water om te reinigen uit de waterwinning wordt gebruikt, is tevens een bacteriologisch onderzoek verplicht op de waterwinning.Bij een niet-conform resultaat zoals gedefinieerd in bijlage V is het gebruik ervan verboden totdat nieuwe onderzoeken aantonen dat het water uit de waterwinning conform is. § 2. De monsternemingen voor het hygiënogram, de swabcontrole en van het water om te reinigen worden uitgevoerd door een hiervoor geaccrediteerde instelling overeenkomstig bijlage V. De technische instructies worden vastgelegd door het Agentschap. De swabcontrole en de monsterneming van het water om te reinigen kunnen ook uitgevoerd worden door de bedrijfsdierenarts.
De stalen worden, samen met het inzendformulier, overgemaakt aan een erkend laboratorium. De minimale gegevens van het inzendformulier worden weergegeven in bijlage IV.
Art. 27.Het transport van eieren die een behandeling moeten ondergaan waarbij de uitschakeling van Salmonella gegarandeerd is, voldoet aan volgende voorwaarden: a) de eieren worden per houder vergezeld van een document met de data en de resultaten van alle Salmonella onderzoeken van het beslag waar de eieren van afkomstig zijn;b) de eieren die een behandeling moeten ondergaan worden op andere houders getransporteerd dan de overige eieren;c) de eieren die een behandeling moeten ondergaan worden als laatste opgehaald;d) na transport worden de transportmiddelen en het gebruikte vervoermateriaal gereinigd en ontsmet.Wegwerpmateriaal wordt niet opnieuw gebruikt.
Art. 28.§ 1. Volgende maatregelen worden opgelegd indien het onderzoek van een beslag braadkippen of kalkoenen van het type vlees zoönotische Salmonella detecteert of indien de dieren werden opgezet in een stal waar de aanwezigheid van Salmonella niet werd uitgesloten overeenkomstig de punten b) en c) van dit artikel: a) voor de volgende opzet van pluimvee wordt de stal grondig en nat - indien de materialen het toelaten - gereinigd en ontsmet.De nodige sanitaire leegstand (minstens tot de stal volledig droog is) wordt gerespecteerd; b) na het reinigen en ontsmetten en de verplichte sanitaire leegstand en vóór de volgende opzet van pluimvee wordt een hygiënogram en een swabcontrole op de aanwezigheid van Salmonella in de stal uitgevoerd;c) afhankelijk van het resultaat van het hygiënogram en de swabcontrole moeten de maatregelen beschreven in bijlage VI uitgevoerd worden overeenkomstig bijlage V;d) wanneer het bacteriologisch onderzoek van het water om te reinigen afkomstig van waterwinning, opgelegd in toepassing van bijlage VI, een niet-conform resultaat oplevert zoals gedefinieerd in bijlage V, is het gebruik ervan verboden totdat nieuwe onderzoeken aantonen dat het water uit de waterwinning conform is. § 2. Onverminderd de maatregelen opgelegd in paragraaf 1 worden de volgende maatregelen opgelegd indien minstens twee opeenvolgende tomen besmet zijn met hetzelfde serotype zoönotische Salmonella: a) de stal wordt grondig gereinigd;b) de ontsmetting van de stal wordt uitgevoerd door een extern bedrijf;c) de nodige sanitaire leegstand (minstens tot de stal volledig droog is) wordt gerespecteerd;d) indien gebruik gemaakt wordt van een extern bedrijf voor het laden van het pluimvee, gebeurt het laden als laatste activiteit van de dag voor het externe bedrijf. § 3. Onverminderd de maatregelen opgelegd in de paragrafen 1 en 2 laat de verantwoordelijke, indien drie of meer opeenvolgende tomen geïnfecteerd zijn met hetzelfde serotype zoönotische Salmonella, bijkomend zijn bedrijf begeleiden door de bedrijfsdierenarts tot drie tomen na elkaar negatief zijn voor zoönotische Salmonella. Deze begeleiding bestaat minimaal uit volgende elementen: 1° een epidemiologisch onderzoek uitgevoerd volgens de technische instructies van het Agentschap om de contaminatiebron te identificeren;2° een minstens eenmalige uitgebreide swabcontrole uitgevoerd door een vereniging;3° het optimaliseren van de bioveiligheid en de hygiëne op het bedrijf volgens de instructies van het Agentschap. § 4. De monsternemingen voor het hygiënogram, de swabcontrole en het water om te reinigen worden uitgevoerd door een hiervoor geaccrediteerde instelling overeenkomstig bijlage V en volgens de technische instructies vastgelegd door het Agentschap. De swabcontrole en de monsterneming van het water om te reinigen kunnen ook uitgevoerd worden door de bedrijfsdierenarts tenzij de monsterneming wordt uitgevoerd ten gevolge van een resultaat van het hygiënogram dat hoger is dan 3.
De monsters worden, samen met het inzendformulier, overgemaakt aan een erkend laboratorium.
De minimale gegevens op het inzendformulier worden weergegeven in bijlage IV. HOOFDSTUK V - Vergoedingen
Art. 29.§ 1. In toepassing van dit besluit en indien een te bestrijden serotype zoönotische Salmonella geïsoleerd wordt in organen in het kader van de monitoring op Salmonella Pullorum en Salmonella Gallinarum overeenkomstig het koninklijk besluit van 17 juni 2013, kan het Fonds, binnen de perken van het daartoe bestemde begrotingsartikel, aan de eigenaar van de dieren een vergoeding toekennen voor het waardeverlies geleden als gevolg van de destructie of verwerking van broedeieren en het vervroegd slachten of vernietigen van een beslag van fokpluimvee, of voor het waardeverlies geleden als gevolg van de destructie van een beslag gebruikspluimvee van het type leg overeenkomstig artikel 26, punt c).
De vergoeding wordt berekend als volgt: V = R*(Vw-S) V = vergoeding R = refactiecoëfficiënt Vw = vervangingswaarde S = slachtprijs of restwaarde eieren.
De vergoeding wordt berekend op basis van de inventaris opgesteld op het ogenblik van de bekendmaking van de isolatie van een te bestrijden serotype zoönotische Salmonella.
De vervangingswaarde wordt berekend aan de hand van de waardetabellen goedgekeurd door de Raad van het Fonds rekening houdend met de leeftijd van het pluimvee. De refactiecoëfficiënt wordt bepaald op 90 %. § 2. De eigenaar van de dieren verliest elk recht van vergoeding ingeval de verplichte vaccinatie overeenkomstig dit besluit niet of onvolledig werd uitgevoerd. § 3. In toepassing van dit besluit kan het Fonds, binnen de perken van het daartoe bestemde begrotingsartikel en na uitvoeren van een risicoanalyse door de Raad van het Fonds, die aantoont dat de kans op herbesmetting enkel substantieel verminderd kan worden mits toepassing van een bijzondere ontsmettingsprocedure, een vergoeding toekennen aan de eigenaar van de dieren waar deze bijzondere ontsmetting toegepast wordt na akkoord en volgens de instructies van de Raad van het Fonds.
De tussenkomst van het Fonds bedraagt 75% van de gefactureerde kosten met een maximum van 7.500 euro per behandelde stal.
Art. 30.De volgende uitgaven vallen ten laste van het Agentschap binnen de perken van het daartoe bestemde begrotingsartikel: 1° bij fokpluimvee, de bemonstering door de vereniging en de bijhorende analyses overeenkomstig artikel 15, paragrafen 3 en 4;2° bij fokpluimvee, de analyses van de bemonsteringen uitgevoerd overeenkomstig artikel 15, paragraaf 1, met uitzondering van de analyses bij eendagskuikens;3° bij gebruikspluimvee van het type leg, de analyses van de bemonsteringen uitgevoerd overeenkomstig artikel 16, paragraaf 1, met uitzondering van de analyses bij eendagskuikens. HOOFDSTUK VI - Diverse controlemaatregelen
Art. 31.Het is verboden pluimvee met antimicrobiële middelen tegen zoönotische Salmonella te behandelen.
Art. 32.§ 1. Op het pluimvee bedoeld in artikel 2, paragraaf 3, 1°, voert de verantwoordelijke volgende controles uit op de aanwezigheid van zoönotische Salmonella: 1° een ingangscontrole op de eendagskuikens uitgevoerd overeenkomstig bijlage I, punt 1;2° een uitgangscontrole in de 2 weken voor de overplaatsing naar de legeenheid en binnen de 3 weken voor het slachten, beiden uitgevoerd overeenkomstig bijlage I, punt 2. § 2. De verantwoordelijke voert op het pluimvee bedoeld in artikel 2, paragraaf 3, 2°, een uitgangscontrole uit op de aanwezigheid van zoönotische Salmonella, binnen de laatste 3 weken voor het slachten.
Deze bemonstering wordt uitgevoerd zoals de bemonstering voorzien voor de controle bij braadkippen in punt 3 van de bijlage van Verordening (EU) nr. 200/2012.
Art. 33.Voor het pluimvee bedoeld in artikel 2, paragraaf 2, 1°, voert de verantwoordelijke tweemaal per jaar, met een tussentijd van minstens 4 maanden en maximaal 8 maanden, een controle uit op de aanwezigheid van zoönotische Salmonella overeenkomstig bijlage VII van dit besluit. Bij het pluimvee type vlees wordt de bemonstering uitgevoerd bij alle op dat ogenblik aanwezige tomen of productieronden met dieren van minimaal 3 weken oud, bij het pluimvee type leg wordt de bemonstering uitgevoerd bij alle aanwezige tomen of productieronden.
Art. 34.Wanneer de controle bedoeld in artikel 33 de aanwezigheid van een te bestrijden serotype zoönotische Salmonella aantoont, gelden volgende maatregelen: 1° de eieren worden enkel voor menselijke consumptie in de handel gebracht indien zij een behandeling hebben ondergaan waarbij de uitschakeling van Salmonella gegarandeerd is;de eieren worden op het bedrijf gestempeld overeenkomstig bijlage II. D. van Verordening (EG) nr. 2160/2003; 2° er mogen enkel nieuwe dieren worden opgezet na leegstand van de betrokken compartimenten;3° tijdens de leegstand worden de betrokken hokgedeelten volledig gereinigd, ontsmet en opgedroogd;4° na het drogen wordt een swabcontrole uitgevoerd op de aanwezigheid van de te bestrijden serotypes zoönotische Salmonella in de hokken, overeenkomstig bijlage V van dit besluit;5° bij aanwezigheid van een te bestrijden serotype zoönotische Salmonella bij de swabcontrole wordt: - een bacteriologisch onderzoek op het water van de waterwinning opgelegd in toepassing van bijlage VI.Bij een niet-conform resultaat van het onderzoek op water, overeenkomstig bijlage V, is het gebruik van het water van de waterwinning verboden totdat nieuwe onderzoeken aantonen dat dit water conform is, - worden de reiniging en/of ontsmetting, de sanitaire leegstand en de swabcontrole herhaald tot zoönotische Salmonella niet meer kan teruggevonden worden; 6° de volgende toom of productieronde wordt gecontroleerd op de aanwezigheid van zoönotische Salmonella overeenkomstig bijlage VII, bij pluimvee van het type vlees binnen de 3 weken voor het slachten van de eerste dieren uit de toom of productieronde, bij pluimvee van het type leg 8 weken na de eerste opzet van dieren.
Art. 35.De verantwoordelijke van een pluimveebedrijf zoals bedoeld in artikel 2, paragraaf 2, 2°, laat elk kalenderjaar, voor de eerste opzet van de dieren, een swabcontrole op de aanwezigheid van de te bestrijden serotypes zoönotische Salmonella uitvoeren overeenkomstig bijlage V. Bij de aanwezigheid van een te bestrijden serotype zoönotische Salmonella worden de reiniging en ontsmetting van de stal en de swabcontrole herhaald tot zoönotische Salmonella niet meer gedetecteerd wordt.
Art. 36.§ 1. De monstername voor de controle op de aanwezigheid van Salmonella voorzien in de artikelen 32 en 33 worden uitgevoerd door de verantwoordelijke van het beslag. De verantwoordelijke kan eveneens een beroep doen op de bedrijfsdierenarts of op een hiervoor geaccrediteerde instelling. § 2. De monsternames voorzien in de artikelen 34 en 35 worden uitgevoerd door de bedrijfsdierenarts, of bij ontstentenis hiervan door een erkende dierenarts, of door een hiervoor geaccrediteerde instelling. § 3. De analyses voorzien in hoofdstuk VI worden uitgevoerd door de erkende laboratoria. § 4. De technische instructies van de monsternames en analyses overeenkomstig hoofdstuk VI worden vastgelegd door het Agentschap.
Art. 37.De verantwoordelijke maakt de monsters, samen met het volledig ingevulde inzendformulier, over aan het erkend laboratorium, tijdens de openingsuren en binnen de 48 uur na monsterneming.
De monsters worden tussen de 2 en 8 graden Celsius bewaard vóór het transport naar het laboratorium.
De minimale gegevens van het inzendformulier worden beschreven in bijlage IV.
Art. 38.De verantwoordelijke van een pluimveebedrijf deelt de resultaten van alle uitgevoerde controles op Salmonella mee aan de volgende schakel in de voedselketen, voor het verplaatsen van dieren of producten afkomstig van deze dieren. Deze communicatie kan onder elektronische vorm, per fax of op papier. De verantwoordelijke en ontvanger houden de resultaten van de controles bij gedurende 5 jaar. HOOFDSTUK VII - Opheffingsbepalingen
Art. 39.Het koninklijk besluit van 27 april 2007 betreffende de bestrijding van Salmonella bij pluimvee, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 januari 2010, 17 juni 2013, 10 juni 2014 en 28 april 2015 wordt opgeheven. HOOFDSTUK VIII - Slotbepalingen
Art. 40.Overtredingen van de bepalingen van dit besluit worden opgespoord en gestraft overeenkomstig de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde en het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen.
Art. 41.De minister bevoegd voor de Veiligheid van de Voedselketen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 21 september 2020.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Landbouw, D. DUCARME
Bijlage I Bemonsteringmethode fokpluimvee 1. Eendagskuikens De bemonstering wordt uitgevoerd met inlegvellen.Bij de levering wordt zowel van de vrouwelijke als mannelijke kuikens een monster samengesteld per transporteenheid bestaande uit 20 stukken van met feces bevuilde inlegvellen. De stukken zijn minimaal 5 op 5 cm en maximaal 10 op 10 cm. De stukken moeten een representatief monster vormen voor de ganse aanvoer. De stukken worden in een steriele recipiënt of een plastiek zak verzameld. 2. Tijdens de opfok- en productieperiode De bemonstering wordt uitgevoerd overeenkomstig punt 2.2.2.1. van de bijlage van Verordening (EU) nr. 200/2010. 3. Etikettering Op elk monster worden volgende gegevens vermeld: 1) beslagnummer, 2) datum monsterneming, 3) aard van het staal (inlegvel, overschoenen, mest), 4) bij eendagskuikens, nummerplaat van het vervoermiddel. Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 21 september 2020 betreffende de bestrijding van zoönotische Salmonella bij pluimvee FILIP Van Koningswege : De Minister van Landbouw D. DUCARME
Bijlage II Bemonsteringsmethode voor tijdens de productie bijgeplaatste mannelijke dieren 1. Bemonstering ? In totaal worden 2 mengmeststalen genomen per toom van herkomst; ? Elk mengmeststaal bestaat uit 30 individuele swabs van ongeveer 1 g mest verzameld in een steriel recipiënt in kunststof; ? Per transportkrat (of andere kleinste verpakkingseenheid) neemt men maximaal 2 swabs tenzij een toom bestaat uit minder dan 15 kratten; ? De stalen worden gelijkmatig verspreid over de toom dieren; ? Indien de bijgeplaatste mannelijke dieren afkomstig zijn van meer dan 1 toom wordt elke toom apart bemonsterd met 2 mengmeststalen. 2. Etikettering Op elk monster worden volgende gegevens vermeld: 1) beslagnummer, 2) datum monsterneming, 3) aard van het staal (mest). Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 21 september 2020 betreffende de bestrijding van zoönotische Salmonella bij pluimvee FILIP Van Koningswege : De Minister van Landbouw D. DUCARME
Bijlage III Bemonsteringsmethode bij gebruikspluimvee door de verantwoordelijke 1. Eendagskuikens De bemonstering wordt uitgevoerd aan de hand van inlegvellen.Bij levering wordt per transportmiddel een monster samengesteld bestaande uit 20 stukken van met feces bevuilde inlegvellen. De stukken zijn minimaal 5 op 5 cm en maximaal 10 op 10 cm. De stukken moeten een representatief monster vormen voor de ganse aanvoer. De stukken worden in een steriel recipiënt of plastiek zak verzameld.
Indien de monsterneming wordt uitgevoerd op de broeierij (enkel voor braadkippen en vleeskalkoenen) moet het monster, bestaande uit inlegvellen van de uitkomstladen, dons of gebroken eischalen betrekking hebben op de afgeleverde toom eendagskuikens en dient het te worden genomen volgens de instructies van het Agentschap. Indien een toom uit meer dan 50.000 eendagskuikens bestaat, moeten minstens 2 stalen genomen worden.
Indien de broedeieren uitkippen op het bedrijf wordt de monstername op het pluimveebedrijf uitgevoerd en moet het monster, bestaande uit dons of gebroken eischalen, betrekking hebben op alle eieren. Het monster wordt genomen overeenkomstig de instructies van het Agentschap. 2. Tijdens de opfok- en productieperiode De bemonsteringmethode wordt uitgevoerd: ? overeenkomstig punt 2.2.1 van de bijlage van Verordening (EU) nr. 517/2011 voor kippen van het type leg; ? overeenkomstig punt 2.2. van de bijlage van Verordening (EU) nr. 200/2012 voor braadkippen; ? overeenkomstig punt 2.2. van de bijlage van Verordening (EU) nr. 1190/2012 voor vleeskalkoenen. 3. Etikettering Op elk monster worden volgende gegevens vermeld: 1) beslagnummer, 2) datum monsterneming, 3) aard van het staal (inlegvel, overschoenen, mest, dons en meconium), 4) bij eendagskuikens, de nummerplaat. Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 21 september 2020 betreffende de bestrijding van zoönotische Salmonella bij pluimvee FILIP Van Koningswege : De Minister van Landbouw D. DUCARME
Bijlage IV De minimale gegevens van het inzendformulier De minimale gegevens op het inzendformulier voor de analyse van Salmonella zijn de volgende: 1) beslagnummer, 2) indien van toepassing, identificatie van de productieronde, 3) geboortedatum van de toom, 4) staalnemer (verantwoordelijke, bedrijfsdierenarts, geaccrediteerd organisme, vereniging), 5) pluimveesoort en categorie, 6) motief van de analyse (ingangscontrole eendagskuikens, week X, uitgangscontrole, swabcontrole), 7) aard van het materiaal (inlegvellen, meststaal, overschoentjes, stof, swab, dons en meconium), 8) datum van bemonstering, 9) naam en handtekening van de verantwoordelijke. De minimale gegevens op het inzendformulier voor de overige analyses zijn de volgende: 1) beslagnummer, 2) staalnemer (bedrijfsdierenarts, geaccrediteerd organisme), 3) aard van het materiaal (water), 4) de bron van het water (hemelwater, grondwater, bronwater, etc.), 5) datum van bemonstering. Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 21 september 2020 betreffende de bestrijding van zoönotische Salmonella bij pluimvee FILIP Van Koningswege : De Minister van Landbouw D. DUCARME
Bijlage V Hygiënogram, swabcontrole en wateronderzoek 1. Methode van bemonstering a) Swabs 2 mengstalen van elk 25 omgevingsswabs worden verzameld op de plaatsen waar het beslag gehuisvest was/zal worden.Swabs worden genomen van de meest bevuilde en meest kritische plaatsen in de stal. b) Hygiënogram Er worden 25 rodacplaatjes afgedrukt volgens de instructies van het Agentschap. c) Wateronderzoek Er wordt 1.000 ml water uit elke waterwinning genomen in een steriel recipiënt in kunststof volgens de technische instructies vastgelegd door het Agentschap. De op het water uitgevoerde analyses en de toe te passen conformiteitsnormen zijn de volgende:
Onderzoek
Conforme resultaat
totaal kiemgetal bij 22 ° C :
? 100.000 kve/ml
totaal E.Coli :
? 1000 kve/100 ml
intestinale enterococcen :
Afwezig in 100 ml
2. Etikettering Op elk monster worden volgende gegevens vermeld: 1) beslagnummer, 2) datum monsterneming, 3) staalnemer (bedrijfsdierenarts of vereniging), 4) aard van het staal (omgevingsswabs, rodac, water).3. Beoordeling van het hygiënogram en de score. Per plaatje wordt een score toegekend afhankelijk van het aantal kolonievormende eenheden (kve) op het plaatje. De score van het hygiënogram is het gemiddelde van alle scores toegekend aan de individuele plaatjes.
0 kve/plaatje:
score 0
1 t/m 40 kve/plaatje:
score 1
41 t/m 120 kve/plaatje:
score 2
121 t/m 400 kve/plaatje:
score 3
meer dan 400 kve/plaatje:
score 4
ontelbaar:
score 5
Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 21 september 2020 betreffende de bestrijding van zoönotische Salmonella bij pluimvee FILIP Van Koningswege : De Minister van Landbouw D. DUCARME
Bijlage VI Maatregelen te nemen op braadkippenbedrijven en bedrijven met kalkoenen van het type vlees na een Salmonella-positief resultaat en voor de volgende opzet van pluimvee, afhankelijk van het resultaat van het hygiënogram en de swabcontrole Afhankelijk van de score van het hygiënogram en het resultaat van de swabcontrole, worden volgende maatregelen opgelegd:
Resultaat hygienogram
Resultaat swabcontrole
Maatregelen
X ? 1,5
Negatief voor Salmonella spp.
Geen maatregelen.
X ? 1,5
Positief voor Salmonella spp.
Indien van toepassing, bacteriologisch onderzoek van water uit de waterwinning.
Na volgende sanitaire leegstandperiode swabcontrole.
1,5 < X ? 3,0
Negatief voor Salmonella spp.
Indien van toepassing, bacteriologisch onderzoek van water uit de waterwinning.
Na volgende sanitaire leegstandperiode hygiënogram.
1,5 < X ? 3,0
Positief voor Salmonella spp.
Indien van toepassing, bacteriologisch onderzoek van water uit de waterwinning.
Na volgende sanitaire leegstandperiode hygiënogram en swabcontrole.
X > 3,0
Negatief of positief voor Salmonella spp.
Indien van toepassing, bacteriologisch onderzoek van water uit de waterwinning.
Tijdens de volgende sanitaire leegstandperiode: - laten ontsmetten door een externe firma, Na de volgende leegstandperiode: - hygiënogram, - swabcontrole.
X is het gemiddelde van alle scores toegekend aan de individuele plaatjes.
Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 21 september 2020 betreffende de bestrijding van zoönotische Salmonella bij pluimvee FILIP Van Koningswege : De Minister van Landbouw D. DUCARME
Bijlage VII Bemonsteringsprotocol voor de controle op Salmonella voor bedrijven die enkel tomen houden voor de directe verkoop van vers vlees en consumptie-eieren aan de eindverbruiker 1. Mestmonsters De mestmonsters worden genomen per beslag of per productieronde overeenkomstig punt 2 van de bijlage van Verordening (EU) nr.200/2012 bij pluimvee van het type vlees en overeenkomstig punt 2.2.1 van de bijlage van Verordening (EU) nr. 517/2011 voor pluimvee van het type leg. 2. Etikettering Op elk monster worden volgende gegevens vermeld: 1) beslagnummer, 2) productieronde, 3) datum monsterneming, 4) aard van het staal (overschoenen, mest). Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 21 september 2020 betreffende de bestrijding van zoönotische Salmonella bij pluimvee FILIP Van Koningswege : De Minister van Landbouw D. DUCARME
Bijlage VIII Voorschriften voor het vaccineren van pluimvee tegen Salmonella In het kader van nationale bestrijdingsprogramma's mogen geen levende Salmonella-vaccins worden gebruikt: 1° bij fok- of gebruikspluimvee gedurende het voortplantings-, respectievelijk legstadium, tenzij is aangetoond dat het gebruik van de vaccins veilig is en zij voor dat doel zijn toegelaten overeenkomstig het koninklijk besluit van 14 december 2006 betreffende geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik, 2° of als de fabrikant geen geschikte methode biedt om veldstammen van Salmonella bacteriologisch van vaccinstammen te onderscheiden. Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 21 september 2020 betreffende de bestrijding van zoönotische Salmonella bij pluimvee FILIP Van Koningswege : De Minister van Landbouw D. DUCARME