gepubliceerd op 20 maart 2008
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke instellingen van de Staat
25 FEBRUARI 2008. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke instellingen van de Staat
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Onderhavig ontwerp van besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, sluit aan bij de wens van de huidige Regering om België op federaal niveau te voorzien van een modern en efficiënt overheidsapparaat.
Een manier om die doelstelling te realiseren bestaat erin de meeste zorg aan de modernisering en vereenvoudiging van de bestaande regelgeving te besteden. 1. Het is in die optiek dat de Regering het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke instellingen van de Staat wenste te herzien. Sinds dit besluit is genomen is het niet erg fundamenteel gewijzigd, maar zien de wetenschappelijke instellingen er ondertussen op institutioneel en bestuurlijk vlak wel grondig anders uit, vooral sinds de inwerkingtreding van de bijzondere wet van 16 juli 1993 waarbij de bevoegdheid voor het wetenschappelijk onderzoek verdeeld werd over de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten.
De federale overheid is bevoegd gebleven voor de meeste wetenschappelijke instellingen waarvan de lijst werd vastgelegd in een koninklijk besluit van 30 oktober 1996 dat, als gevolg van het bijzondere wet 13 juli 2001, overigens grondig werd herzien. 2. Het leek noodzakelijk om in de allereerste plaats iets te doen aan de begripsverwarring tussen « wetenschappelijke instelling van de Staat » en « federale wetenschappelijke instelling ».Met deze laatste worden soms, maar niet altijd, de instellingen bedoeld die onder het Departement van Wetenschapsbeleid thuishoren.
Daarom wordt zowel het opschrift als het hele dispositief waar dat noodzakelijk bleek te zijn gewijzigd en voortaan nog alleen gesproken van « federale wetenschappelijke instelling » : dat is wat artikel 1 van het ontwerp beoogt.
Als logisch gevolg wordt in artikel 18 van het ontwerp een algemene bepaling opgenomen waarbij dezelfde terminologie verplicht moet worden gebruikt in ieder besluit of reglement waarin ernaar wordt verwezen om zo deze standaardisering goed te doen uitkomen.
Hetzelfde had men voor ogen met de enigszins uit de tijd zijnde benaming van « Instellingshoofd ». Voortaan spreekt men namelijk van « Algemeen directeur van de instelling » omdat hiervan al sprake was in het koninklijk besluit van 22 januari 2003 waarmee de managementfuncties in de wetenschappelijke instellingen werden opgericht. 3. Artikel 2 herschrijft artikel 1 van het statuut met het doel de basisopdrachten van de instellingen aan te passen aan niet alleen de ontwikkelingen van kunst, wetenschap en techniek, maar ook aan hun nieuw institutioneel kader.De voorgestelde tekst legt er niettemin de nadruk op dat de instellingen in kwestie ten dienste blijven staan van de volledige Belgische wetenschappelijke gemeenschap, ongeacht of het nu musea, onderzoeksinstituten of gemengde instellingen zijn. 4. Artikel 3 is een aanvulling op artikel 2 van de tekst met daarin de definities die noodzakelijk zijn om het te kunnen begrijpen en te doen sporen met de Copernicushervorming van het federale overheidsapparaat.5. Artikel 4 van het ontwerp houdt rekening met de bestuurlijke ontwikkelingen binnen de instellingen sinds de hervorming van de instellingen van 1989. Het statuut deelde de instellingen oorspronkelijk in drie niveaus in.
Er is niet alleen het feit dat deze laatste term dubbelzinnig is aangezien de ambtenaren zelf in hiërarchische niveaus zijn ingedeeld, maar ook dat er allang geen instellingen van het derde niveau meer bestaan. Het is zo dat mocht de Regering aan Uw Majesteit bijgevolg voorstellen een nieuwe wetenschappelijke instelling op te richten, ze in het licht van de technisch moderne eisen die op bestuurlijk en financieel vlak worden gesteld niet meer van deze voortaan te enge structuur zou kunnen uitgaan om een instelling in staat te stellen behoorlijk te functioneren.
Om de bestaande situatie in de vijftien federale wetenschappelijke instellingen te ondervangen, is in de tekst dus nog slechts sprake van « twee categorieën ». 6. Artikel 5 herschrijft artikel 4 van het statuut volledig om er zeker van te zijn dat de basisorganen worden ingesteld die bestaan in iedere instelling, namelijk een wetenschappelijke raad, een directieraad en een jury.7. Artikel 6 voegt in het huidige statuut een artikel 4bis in om ondubbelzinnig te procedure te omschrijven die moet worden gevolgd bij het opstellen van de organigrammen in de instellingen van de twee categorieën.8. Artikel 7 brengt wijzigingen aan in artikel 5 van de tekst om, naargelang van wat zij nodig heeft, iedere instelling de mogelijkheid te bieden over de verschillende mogelijke personeelscategorieën te beschikken.Hierin wordt bepaald wie van de ministers - van Ambtenarenzaken of van Wetenschapsbeleid - bevoegd is om de statuten van deze personeelsleden vast te stellen. 9. De artikelen 8 en 9 stellen de managementfunctie van algemeen directeur in en leggen er de statutaire modaliteiten van vast alsmede de bevoegdheden van deze laatste binnen de instelling en in zijn relaties met de overheden.10. Artikel 10 van het ontwerp richt de nieuwe leidinggevende of ondersteunende functies op die in iedere instelling naargelang van haar specifieke behoeften kunnen bestaan en legt er de statutaire modaliteiten van vast.11. Artikel 11 omschrijft achtereenvolgens de bevoegdheden die kunnen worden toevertrouwd aan ieder van de functies die volgens voorgaand artikel kunnen worden opgericht alsmede hun hiërarchische relatie met de algemeen directeur van de instelling.12. Artikel 12 herschrijft volledig artikel 7 van het statuut dat op de wetenschappelijke raad betrekking heeft. De ervaring heeft genoeg geleerd dat de huidige tekst op heel wat belangrijke punten tekortschiet voor een juiste aanwijzing en de vervanging van de ontslag nemende of verhinderde leden, hun taalkundige verdeling alsmede wat betreft de manier waarop de Voorzitter en de Ondervoorzitter worden aangewezen. Zowel in de instellingen van de eerste als in die van de tweede categorie is dit alles voortaan geregeld.
De opdrachten van sommige instellingen zijn tegelijkertijd heel uiteenlopend of heel gespecialiseerd. Daarom biedt de voorgestelde tekst de Raad de mogelijkheid zich, wanneer dat nodig mocht zijn, te omringen met een of meer gespecialiseerde comités, maar waarvan het bestaan gekoppeld is aan het mandaat van de Raad zelf. 13. Artikel 13 past de huidige tekst aan van artikel 7bis dat betrekking heeft op de directieraad.In de nieuwe versie wordt rekening gehouden met de oprichting van de nieuwe leidinggevende en ondersteunende functies en worden de opdrachten van het orgaan aangepast aan de Copernicus-hervorming van het overheidsapparaat, ongeacht andere specifieke bevoegdheden die het later zou kunnen krijgen. 14. De artikelen 14 tot 16 heffen bepalingen op die vandaag achterhaald zijn.15. In artikel 10 wordt door artikel 17 de terminologie aangepast zoals die logisch voortvloeit uit punt 1.16. Artikel 19 deelt de instellingen, die op dit ogenblik in niveaus zijn ingedeeld, in categorieën in.17. Artikel 20 maakt een ononderbroken wetenschappelijke openbare dienstverlening mogelijk.Iedere instelling behoudt haar bestuurlijke structuur op de datum van bekendmaking van het ontwerp van besluit tot de instelling over een nieuw organiogram beschikt als bedoeld in artikel 6 van het ontwerp. 18. Artikel 21 waarborgt op dezelfde manier dat de huidige directieraden van de instellingen onafgebroken verder kunnen werken tot de titularissen van de nieuwe leidinggevende of ondersteunende functies zijn aangewezen.19. Er werd rekening gehouden met de opmerkingen van de Raad van State. Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister belast met het Wetenschapsbeleid, Mevr. S. LARUELLE
ADVIES 43.410/1/V VAN 2 AUGUSTUS 2007 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste vakantiekamer, op 18 juli 2007 door de Minister van Wetenschapsbeleid verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke instellingen van de Staat", heeft het volgende advies gegeven : Rekening houdende met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als zij te oordelen heeft of het vaststellen of wijzigen van een verordening noodzakelijk is.
Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, heeft de afdeling wetgeving zich beperkt tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan.
Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 1. Het om advies voorgelegde ontwerp past in en draagt mede bij tot een grondige hervorming van de federale wetenschappelijke instellingen (1).Het strekt tot een herziening van het organiek statuut van de federale wetenschappelijke instellingen. 2. Het ontwerp vindt rechtsgrond in de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet, in welke bepalingen de Koning de bevoegdheid vindt om de federale overheidsdiensten te organiseren en het statuut van het rijkspersoneel te regelen. Vormvereisten Artikel 6bis, § 2, 4°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen bepaalt dat de federale overheid bevoegd is voor « de federale wetenschappelijke en culturele instellingen, met inbegrip van hun onderzoeksactiviteiten en hun activiteiten van openbare dienstverlening. De Koning wijst deze instellingen bij in Ministerraad overlegd besluit aan. Het eensluidend advies van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen is vereist voor elke latere wijziging van dit besluit".
Bij koninklijk besluit van 30 oktober 1996 tot aanwijzing van de federale wetenschappelijke en culturele instellingen, is uitvoering gegeven aan deze bepaling (2).
Het ontwerp strekt er onder meer toe om de basisopdrachten van de instellingen aan te passen niet alleen aan de ontwikkelingen van kunst, wetenschap en techniek, maar ook aan hun nieuw institutioneel kader. De omschrijving van die basisopdrachten in artikel 1 van het koninklijk besluit van 20 april 1965 ("De wetenschappelijke instellingen van de Staat verrichten activiteiten die betrekking hebben op het wetenschappelijk onderzoek, alsook opdrachten van openbaar dienstbetoon in verband met deze activiteiten") wordt door artikel 2 van het ontwerp als volgt geherformuleerd : « De federale wetenschappelijke instellingen vervullen in hun geheel of gedeeltelijk opdrachten inzake wetenschappelijk onderzoek, wetenschappelijke expertise, experimentale ontwikkeling, bewaring en valorisatie van hun patrimonium of dienstverlening aan derden en dat meer in het bijzonder ten bate van de Belgische onderzoeksgemeenschap in haar geheel.
Zij vervullen ook dienstverlenende taken die aan die opdrachten zijn verbonden".
De vraag of het om meer gaat dan om een terminologische actualisering, waarbij die basisopdrachten ook inhoudelijk anders worden ingevuld, is in het licht van de adviesverplichting die uit artikel 6bis, § 2, 4°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 voortvloeit, niet relevant.
De lijst van instellingen opgenomen in het koninklijk besluit van 30 oktober 1996 wordt door het ontwerp immers niet gewijzigd, zodat de gemeenschaps- en gewestregeringen hun akkoord niet moeten geven.
Onderzoek van de tekst Artikel 22 Tenzij er een specifieke reden bestaat om af te wijken van de gangbare termijn van inwerkingtreding bepaald door artikel 6, eerste lid, van de wet van 31 mei 1961 betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen, dient in beginsel te worden afgezien van de onmiddellijke inwerkingtreding teneinde elkeen een redelijke termijn te geven om kennis te nemen van de nieuwe regels.
De kamer was samengesteld uit : De heren : M. Van Damme, kamervoorzitter;
J. Bovin en J. Baert, staatsraden;
H. Cousy, assessor van de afdeling wetgeving;
Mevr. G. Verberckmoes, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer B. Weekers, auditeur.
De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Smets, staatsraad.
De griffier, G. Verberckmoes.
De voorzitter, M. Van Damme. _______ Nota (1) Zie ook de ontwerpen 43.411/1/V, 43.412/1/V en 43.413/1/V, waarover de Raad van State, afdeling wetgeving, heden eveneens een advies geeft. (2) Zie ook : G.VAN HAEGENDOREN, "Het wetenschappelijk onderzoek", in G. VAN HAEGENDOREN en B. SEUTIN (ed.), De bevoegdheidsverdeling in het federale België, Brugge, 2000, blz. 91-92, nr. 49.
25 FEBRUARI 2008. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke instellingen van de Staat ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke instellingen van de Staat, inzonderheid op artikel 1, op artikel 2, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 augustus 1981 en 26 mei 1999, op de artikelen 3 en 4, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999, op artikel 5, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 mei 1995, 26 mei 1999 en 5 juni 2004, op artikel 6, op artikel 7, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999, op artikel 8, op artikel 8bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 3 juni 1975 en op de artikelen 9 en 10;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 oktober 1996 tot aanwijzing van de federale wetenschappelijke instellingen, inzonderheid op artikel 1, vervangen bij het koninklijk besluit van 9 april 2007;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst, inzonderheid op artikel 5, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 juni 2004 en 8 juli 2005;
Gelet op het advies van de Federale interministeriële commissie voor wetenschapsbeleid, gegeven op 27 juli 2006;
Gelet op de adviezen van de Inspectie van Financiën, gegeven op 30 juni 2006 en 10 augustus 2006;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 20 april 2007;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 11 april 2007;
Gelet op het protocol nr. 141/1 van 6 juni 2007 van het Sectorcomité I - Algemeen Bestuur;
Gelet op het advies nr. 43.410/1/V van de Raad van State, gegeven op 2 augustus 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister belast met het Wetenschapsbeleid en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Organieke bepalingen
Artikel 1.Het opschrift van het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke instellingen van de Staat wordt vervangen als volgt : « Koninklijk besluit tot vaststelling van het organiek statuut van de federale wetenschappelijke instellingen. »
Art. 2.Artikel 1 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Artikel 1.De federale wetenschappelijke instellingen vervullen in hun geheel of gedeeltelijk opdrachten inzake wetenschappelijk onderzoek, wetenschappelijke expertise, experimentele ontwikkeling, bewaring en valorisatie van hun patrimonium of dienstverlening aan derden en dat meer in het bijzonder ten bate van de Belgische onderzoeksgemeenschap in haar geheel.
Zij vervullen ook dienstverlenende taken die aan die opdrachten zijn verbonden. »
Art. 3.In artikel 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 augustus 1981 en 26 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Hun opdrachten en hun categorie worden door Ons vastgelegd onder dezelfde voorwaarden, onverminderd de bepalingen van de administratieve en begrotingscontrole.»; 2° het vierde lid wordt vervangen als volgt : « In de zin van dit besluit, moet worden verstaan onder : - « bevoegd minister », de Minister(s) of Staatssecretaris(sen), onder wiens (wier) gezag de instelling is geplaatst; - « betrokken voorzitter », de voorzitter van het directiecomité van de federale overheidsdienst of de voorzitter van de programmatorische federale overheidsdienst of de algemeen directeur die het beheer van het burgerpersoneel van het Ministerie van Defensie in zijn bevoegdheden heeft, waaronder de betrokkene instelling ressorteert; - « federale overheidsdienst », de federale overheidsdienst of de programmatorische federale overheidsdienst of het Ministerie van Defensie waaraan de instelling verbonden is; - « instelling », een van de federale wetenschappelijke instellingen als bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 30 oktober 1996 tot aanwijzing van de federale wetenschappelijke instellingen »; 3° een vijfde lid wordt ingevoegd, luidende : « Voor de instellingen die onder het gezag staan van de Minister tot wiens bevoegdheid het Wetenschapsbeleid behoort alsmede voor die welke onder het gezag staan van de Minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, wordt ieder document als bedoeld in dit besluit dat aan de betrokken Minister moet worden voorgelegd aan deze laatste meegedeeld via de Voorzitter.»
Art. 4.In artikel 3, eerste lid van hetzelfde besluit, worden de woorden « drie niveaus » vervangen door de woorden « twee categorieën ».
Art. 5.Artikel 4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999, wordt vervangen als volgt : «
Art. 4.§ 1. Iedere instelling omvat ten minste de volgende organen : - een wetenschappelijke raad; - een directieraad; - een jury. § 2. De jury wordt samengesteld conform de door Ons vastgelegde voorwaarden, teneinde te zorgen voor de selectie, de bevordering en de evaluatie van de leden van het wetenschappelijk personeel. »
Art. 6.In hetzelfde besluit wordt een artikel 4bis ingevoegd, luidende : «
Art. 4bis.§ 1. De instellingen van eerste categorie omvatten een algemene directie, een ondersteunende dienst en operationele directies die in voorkomend geval ingedeeld zijn in wetenschappelijke, administratieve of technische diensten.
Het organigram van de instelling wordt vastgelegd door de bevoegde Minister op voorstel van de algemeen directeur dat wordt voorgelegd na een met redenen omkleed advies van de wetenschappelijke raad. § 2. De instellingen van tweede categorie omvatten een algemene directie, een ondersteunende dienst en wetenschappelijke diensten.
Naargelang hun behoeften kunnen zij ook technische en administratieve diensten omvatten.
Het organiogram van de instelling wordt vastgelegd door de bevoegde Minister op voorstel van de algemeen directeur dat wordt voorgelegd na een met redenen omkleed advies van de wetenschappelijke raad. »
Art. 7.In artikel 5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 mei 1995, 26 mei 1999 en 5 juni 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : « Art.5. § 1. Iedere instelling kan omvatten : 1° personeel belast met een managementfunctie;2° personeel belast met een staffunctie;3° personeel belast met een leidinggevende functie;4° wetenschappelijk personeel;5° administratief en technisch personeel.»; 2° in paragraaf 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht : - in het eerste lid worden de vermeldingen « 1° en 2° » vervangen door de vermeldingen « 3° en 4° »; - het derde lid wordt opgeheven; 3° in paragraaf 3 wordt vermelding « 3° » vervangen door de vermeldingen « 1°, 2° en 5° ».
Art. 8.In hetzelfde besluit wordt een artikel 5bis ingevoegd, luidende : «
Art. 5bis.In iedere instelling is er een managementfunctie -1 voor de functie van algemeen directeur van de instelling.
Die functie wordt toegekend, gewogen en bezoldigd volgens de door Ons vastgestelde bepalingen. »
Art. 9.Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 6.§ 1. De algemeen directeur verzorgt de wetenschappelijke en administratieve leiding van de instelling. § 2. In het licht van de toepassing van § 1, verricht de algemeen directeur in het bijzonder de volgende taken : 1° de ontwikkeling van een strategische visie, de uitvoering van zijn managementplan en de operationele plannen voor wat betreft de voorbereiding, de uitvoering en de evaluatie van de aan zijn instelling toegekende opdrachten;2° de organisatie van de instelling en de coördinatie van haar activiteiten;3° de naleving van de professionele en wetenschappelijke deontologie van alle personeelsleden;4° de uitvoering van de beslissingen van, naargelang het geval, de Regering, de bevoegde Minister of de betrokken Voorzitter. § 3. De algemeen directeur wijst het lid van de directieraad aan dat hem vervangt ingeval hij afwezig of verhinderd is. »
Art. 10.In hetzelfde besluit wordt een artikel 6bis ingevoegd, luidende : «
Art. 6bis.§ 1. De volgende functies worden gecreëerd : - de leidinggevende functie van operationeel directeur; - de staffunctie van directeur van de ondersteunende dienst. § 2. Deze functies worden toegekend en bezoldigd volgens de door Ons vastgestelde bepalingen. § 3. In iedere instelling van eerste categorie is er ten minste een operationeel directeur. »
Art. 11.In hetzelfde besluit wordt een artikel 6ter ingevoegd, luidende : «
Art. 6ter.§ 1. De operationeel directeur is binnen de instelling belast, - hetzij met een themagebonden leiding of een groep van activiteiten met betrekking tot het geheel of een gedeelte van de opdrachten van de instelling; - hetzij, in voorkomend geval, met de leiding van een of meerdere geografische vestiging(en) die zich bevindt op een andere plaats dan de centrale zetel van de instelling. § 2. De directeur van de ondersteunende dienst steunt binnen de instelling de algemeen directeur bij het beheer van : 1° de human resources;2° de begroting en de boekhouding;3° de informatie- en communicatietechnologieën;4° de logistiek en de veiligheid;5° de juridische aangelegenheden. De directeur van de ondersteunende dienst oefent zijn bevoegdheden onder het hiërarchische gezag van de algemeen directeur. »
Art. 12.Artikel 7 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 7.§ 1. De leden van de wetenschappelijke raad van iedere instelling, hierna te noemen « de Raad », worden door Ons aangewezen op voorstel van de bevoegde Minister voor een mandaat van zes jaar dat vernieuwbaar is.
De Minister formuleert zijn voorstel op basis van een dubbeltal opgesteld door de algemeen directeur. Die lijst omvat een aantal kandidaten dat gelijk is aan het dubbel van het aantal toe te kennen mandaten in beide categorieën van leden als bedoeld in § 2.
De Raad omvat minstens vier leden, evenveel Nederlandstaligen als Franstaligen. § 2. Voor de ene helft is de Raad samengesteld uit de algemeen directeur en houders van een functie van operationeel directeur en, voor de andere helft, uit wetenschappelijke prominenten van buiten de instelling gekozen om hun kundigheid in de activiteiten voor wetenschappelijk onderzoek of in die welke verband houden met het wetenschappelijke, historische, artistieke of documentaire patrimonium of, in voorkomend geval, met de activiteiten op het gebied van de kennisverspreiding.
In afwijking van het eerste lid, in de wetenschappelijke instellingen van tweede categorie, worden de interne leden van de Raad gekozen onder de leden van het wetenschappelijk personeel die met de leiding van een dienst van de instelling zijn belast. § 3. In geval van definitieve verhindering of overlijden van een lid van de Raad, wordt in zijn vervanging voorzien volgens de procedure als bedoeld in vorige paragraaf. Het in dat geval aangewezen lid van de Raad voltooit het mandaat van het lid dat hij vervangt. § 4. De algemeen directeur is van rechtswege vice-voorzitter van de Raad. In afwijking van § 1, is hij lid van de Raad voor de duur van zijn mandaat van algemeen directeur.
De voorzitter wordt gekozen door de Raad onder de wetenschappelijke prominenten van buiten de instelling. De voorzitter en de vice-voorzitter behoren tot een verschillende taalrol. § 5. De Raad geeft richting aan de wetenschappelijke activiteit van de instelling.
Hij legt zijn adviezen voor aan de bevoegde Minister over de uitvoering van de opdrachten van de instelling, met inbegrip van de dienstverlenende taken die verband houden met de wetenschappelijke onderzoeksactiviteiten.
Ten minste één vergadering per jaar moet worden besteed aan de goedkeuring van het jaarverslag van de instelling.
Het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten is van toepassing op de externe leden van de Raad, die daartoe gelijkgesteld worden met Rijksambtenaren behorende tot klasse A4. § 6. De Raad legt zijn huishoudelijk reglement vast. Het wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. § 7. Elke Raad kan zich omringen met een of meer comités gespecialiseerd in een van de opdrachten van de instelling. In geval van oprichting, geeft het comité voorafgaand advies aan de Raad in de wetenschappelijke aangelegenheden waarvoor hij bevoegd is. Het comité kan geen enkele bevoegdheid krijgen inzake benoeming, aanstelling of beheer van het personeel van de instelling. De voorzitter van het comité wordt uitgenodigd op de vergaderingen van de Raad wanneer een agenda-punt betrekking heeft op de bevoegdheden van zijn comité : in dat geval neemt hij deel aan de beraadslagingen van de Raad met raadgevende stem.
De leden van het comité worden gekozen voor een mandaat van maximum zes jaar door de bevoegde Minister uit een dubbeltal opgesteld door de algemeen directeur die permanent lid is. Het mandaat van het comité loopt in elk geval ten einde na afloop van het mandaat van de leden van de Raad.
In geval van definitieve verhindering of overlijden van een lid van een comité, wordt voorzien in zijn vervanging volgens bovenvermelde procedure. Het in dat geval aangewezen lid van het comité voltooit het mandaat van het lid dat hij vervangt. »
Art. 13.Artikel 7bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999, wordt vervangen als volgt : «
Art. 7bis.§ 1. In de wetenschappelijke instellingen van eerste categorie omvat de directieraad de algemeen directeur, de operationeel directeurs en de ondersteunende directeurs.
In de wetenschappelijke instellingen van tweede categorie omvat de directieraad de algemeen directeur en de leden van het wetenschappelijk personeel die met de leiding van een dienst zijn belast. § 2. De directieraad omvat ten minste drie leden. Hij wordt voorgezeten door de algemeen directeur of bij ontstentenis door het lid van de directieraad aangewezen door de bevoegde Minister op voorstel van de betrokken Voorzitter. § 3. De directieraad staat de algemeen directeur bij in het dagelijkse beheer van de instelling. Binnen de instelling oefent hij de opdrachten uit die zijn toegewezen aan het directiecomité van een federale overheidsdienst krachtens artikel 5 van het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst en, in voorkomend geval, zonder een inbreuk te vormen op die welke werden toegewezen aan het directiecomité van de federale overheidsdienst waaronder hij ressorteert en in het bijzonder voor de opstelling van het ontwerp van begroting en het ontwerp van personeelsplan.
Hij oefent de andere bevoegdheden uit die hem worden toegekend bij specifieke besluiten genomen ter uitvoering van dit organieke statuut. § 4. Iedere directieraad legt zijn huishoudelijk reglement vast.
Hij wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. »
Art. 14.Artikel 8 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 15.Artikel 8bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 3 juni 1975, wordt opgeheven.
Art. 16.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 17.In artikel 10, tweede lid van hetzelfde besluit, wordt het woord « instellingshoofd » vervangen door de woorden « algemeen directeur ». HOOFDSTUK II. - Bijzondere, overgangs- en slotbepalingen
Art. 18.§ 1. In ieder besluit of reglement waar er melding van wordt gemaakt, worden de woorden « wetenschappelijke instelling(en) van de Staat » vervangen door de woorden « federale wetenschappelijke instelling(en). » § 2. In ieder besluit of reglement waar er melding van wordt gemaakt, worden de woorden « instellingshoofd » of « instellingshoofden » respectievelijk vervangen door de woorden « algemeen directeur van de instelling » of « algemeen directeurs van de instellingen ».
Art. 19.§ 1. De wetenschappelijke instellingen van de Staat die werden ingedeeld als instellingen van het eerste niveau worden beschouwd als federale wetenschappelijke instellingen van eerste categorie in de zin van dit besluit. § 2. De wetenschappelijke instellingen van de Staat die werden ingedeeld als instellingen van tweede niveau worden beschouwd als federale wetenschappelijke instellingen van tweede categorie in de zin van dit besluit.
Art. 20.Iedere federale wetenschappelijke instelling van eerste categorie behoudt haar structurele organisatie in departementen en afdelingen tot de datum van publicatie van het organogram dat de opsplitsing vastlegt van de instelling in operationele directies.
Art. 21.§ 1. In de federale wetenschappelijke instellingen van eerste categorie is de directieraad, tot de aanwijzing van de titularissen van de management- en staffuncties en van de operationeel directeurs, samengesteld uit het instellingshoofd en de departementshoofden.
De bevoegde Minister kan bij deze laatsten een of meerdere afdelingshoofden toevoegen waarvan het mandaat, dat over twee jaar loopt, vernieuwbaar is. § 2. In de federale wetenschappelijke instellingen van tweede categorie is de directieraad, tot de aanwijzing van de titularissen van de management- en staffuncties, samengesteld uit het instellingshoofd en de diensthoofden die op voorstel van het instellingshoofd door de Minister zijn aangewezen.
Art. 22.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 25 februari 2008.
ALBERT Van Koningswege : De Minister belast met het Wetenschapsbeleid, Mevr. S. LARUELLE