Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 22 juni 2004
gepubliceerd op 02 juli 2004

Koninklijk besluit tot wijziging van sommige koninklijke besluiten in het kader van de eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg en federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2004022470
pub.
02/07/2004
prom.
22/06/2004
ELI
eli/besluit/2004/06/22/2004022470/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

22 JUNI 2004. - Koninklijk besluit tot wijziging van sommige koninklijke besluiten in het kader van de eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 108 van de Grondwet;

Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op het artikel 7, gewijzigd bij de wetten van 14 juli 1951, 14 februari 1961, 16 april 1963, 11 januari 1967, 10 oktober 1967, de koninklijke besluiten nr. 13 van 11 oktober 1978 en nr. 28 van 24 maart 1982, de wetten van 22 januari 1985, 30 december 1988, 26 juni 1992 en 30 maart 1994, het koninklijk besluit van 14 november 1996 en de wetten van 13 maart 1997, 13 februari 1998, 22 december 1998, 26 maart 1999, 12 augustus 2000, 22 mei 2001, 19 juli 2001, 10 augustus 2001, 30 december 2001, 2 augustus 2002, 24 december 2002, 8 april 2003 en 22 december 2003;

Gelet op de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 21, vervangen bij de wet van 24 februari 2003;

Gelet op de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, inzonderheid op artikel 62, gewijzigd door de wet van 24 december 1976, het koninklijk besluit nr. 530 van 31 maart 1987, de wetten van 3 mei 1999 en 24 februari 2003;

Gelet op de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, gecoördineerd op 28 juni 1971, inzonderheid op de artikelen 8, 9, gewijzigd bij de wetten van 28 maart 1975, 22 februari 1998, 26 maart 1999 en 22 mei 2001, het koninklijk besluit van 5 november 2002 en de wet van 24 december 2002, de artikelen 10, eerste lid, en 11, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juni 2001, en artikel 16, eerste lid;

Gelet op de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, inzonderheid op artikel 39;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, inzonderheid op de artikelen 16, vervangen bij het koninklijk besluit van 10 juni 2001 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 maart 2003 en 3 april 2003, 18, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 juli 1970 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 maart 1977, 25 februari 1986, 10 januari 1992, 4 juni 1998, 15 juni 1998, 10 juin 2001, 12 maart 2003 en 3 april 2003, 20, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 juni 1969, 11 juli 1972, 20 juni 1975, 17 juli 1979, 18 maart 1982, 10 juni 2001 en 3 april 2003, 21, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 maart 2003, 36, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 maart 2003, 41, vervangen bij het koninklijk besluit van 10 juni 2001 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 maart 2003 en 3 april 2003, 43, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 juli 1970 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 maart 1977, 25 februari 1986, 10 januari 1992, 15 juni 1998, 10 juni 2001, 12 maart 2003 en 3 april 2003;

Gelet op het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 19bis, § 3, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 juni 2001 en 18 februari 2003;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, inzonderheid op de artikelen 133, § 1, 9°, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juni 2001, 137, § 1, 2°, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 maart 2003, en 7°, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997, § 2, 3°, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 maart 2003, § 4, eerste en zevende lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 3 mei 1999, en 138bis, eerste lid, 2°, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 12 maart 2003;

Gelet op het koninklijk besluit van 9 januari 1995 tot vaststelling voor de handarbeiders en ermee gelijkgestelden die verzekeringsplichtig zijn ten opzichte van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid der mijnwerkers en ermee gelijkgestelden, van het fictief loon voor de inactiviteitsdagen die met werkelijke arbeidsdagen worden gelijkgesteld door de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, inzonderheid op de artikelen 1, eerste lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 september 1998, en tweede lid, 2, 3, 4 en 4bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 december 2003;

Gelet op het koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot het in overeenstemming brengen van sommige koninklijke besluiten inzake de sociale zekerheid met het koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, inzonderheid op artikel 14, 5°;

Gelet op het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van diverse koninklijke besluiten, inzonderheid op artikel 2, 5°;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 januari 2003 tot aanvulling van artikel 19, § 1, b, van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie der loonarbeiders, inzonderheid op artikel 2;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 maart 2003 tot wijziging van sommige koninklijke besluiten in het kader van de eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, inzonderheid op de artikelen 16 en 32;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 maart 2003 tot vaststelling van de wijze en van de termijn van aangifte van een arbeidsongeval, inzonderheid op artikel 6, eerste lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 3 april 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, inzonderheid op artikel 7;

Gelet op het advies van de Nationale Arbeidsraad, gegeven op 5 mei 2004;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 17 maart 2004;

Gelet op het advies n° 36.833/1 van de Raad van State, gegeven op 6 april 2004, in toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Staatssecretaris voor Arbeidsorganisatie en Welzijn op het werk, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 16 van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, vervangen bij het koninklijk besluit van 10 juni 2001 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 maart 2003 en 3 april 2003, wordt vervangen als volgt : «

Art. 16.Voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld worden met dagen normale werkelijke arbeid gelijkgesteld, de dagen arbeidsonderbreking ingevolge : 1° een arbeidsongeval of beroepsziekte, aanleiding gevend tot schadeloosstelling;2° een ongeval of ziekte niet bedoeld sub 1°;3° de moederschapsrust;4° het vaderschapsverlof bedoeld in de arbeidswet van 16 maart 1971;5° het vervullen van militieverplichtingen. Het voordeel van de gelijkstelling wordt beperkt tot de werknemer van vreemde nationaliteit, onderdaan van één der lid-Staten van de Europese Unie, die in zijn land opgeroepen wordt in vredestijd; 6° het vervullen van burgerplichten zonder behoud van loon;7° het vervullen van een openbaar mandaat;8° de uitoefening van de functie van rechter in sociale zaken;9° het vervullen van een syndicale opdracht;10° de deelneming aan cursussen of studiedagen gewijd aan sociale promotie;11° de deelname aan een staking die zich voordoet in de schoot van de onderneming voor de werknemers die er aan hebben deelgenomen, op voorwaarde dat deze staking de instemming of de steun van een der interprofessionele syndicale organisaties, vertegenwoordigd bij de Nationale arbeidsraad, bekomen heeft;12° een lock-out;13° de tijdelijke werkloosheid ingevolge staking voor de werknemers aan wie de hoedanigheid van werkloze werd toegekend ingevolge artikel 73 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering en mits toestemming van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie;14° een schorsing van de arbeidsovereenkomst of van het leercontract voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst wegens tijdelijke werkloosheid ingevolge gebrek aan werk wegens economische oorzaken;15° een profylactisch verlof;16° de volledige werkverwijdering als maatregel van moederschapsbescherming;17° de feestdagen en vervangingsdagen tijdens een periode van tijdelijke werkloosheid, bedoeld in artikel 13, § 2, van het koninklijk besluit van 18 april 1974 tot bepaling van de algemene wijze van uitvoering van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen;18° een vaderschapsverlof bedoeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en in de wet van 1 april 1936 op de arbeidsovereenkomsten wegens dienst op binnenschepen of een adoptieverlof.»

Art. 2.Artikel 18 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 juli 1970 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 maart 1977, 25 februari 1986, 10 januari 1992, 4 juni 1998, 15 juni 1998, 10 juin 2001, 12 maart 2003 en 3 april 2003, wordt vervangen als volgt : «

Art. 18.De duur van de gelijkstelling wordt beperkt : 1° bij arbeidsongeval of beroepsziekte die aanleiding geven tot schadeloosstelling : a) tot de periode van tijdelijke algehele ongeschiktheid;b) tot de eerste twaalf maanden der periode van tijdelijke gedeeltelijke ongeschiktheid volgend op een tijdelijke algehele ongeschiktheid op voorwaarde dat het erkende percentage van tijdelijke gedeeltelijke ongeschiktheid minstens 66 pct.weze; 2° bij ongeval niet bedoeld sub 1° : tot de eerste twaalf maanden van de arbeidsonderbreking. Elke nieuwe arbeidsonderbreking welke zich wegens ongeval voordoet, na een werkhervatting waarvan de duur geen veertien dagen bereikt wordt aangezien als de voortzetting van de vorige arbeidsonderbreking; 3° bij ziekte niet bedoeld sub 1° : tot de eerste twaalf maanden van de arbeidsonderbreking. Elke nieuwe arbeidsonderbreking welke zich wegens ziekte voordoet na een werkhervatting waarvan de duur geen veertien dagen bereikt wordt aangezien als de voortzetting van de vorige arbeidsonderbreking; 4° bij moederschapsrust of vaderschapsverlof bedoeld in de arbeidswet van 16 maart 1971 : tot de periodes van arbeidsonderbreking bij toepassing van artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971;5° in het geval voorzien bij artikel 16, 5° : tot de laatste twaalf maanden van de arbeidsonderbreking.Wat echter de werknemers betreft wier normale diensttijd minder dan twaalf maanden beloopt en die, wegens tuchtredenen, voor een langere termijn onder de wapens worden gehouden, wordt de gelijkstelling beperkt tot de periode die de terugzending naar hun haardstede voorafgaat en die overeenstemt met de normale duur van hun diensttijd; 6° voor de huisarbeiders, in geval van economische werkloosheid, zoals voorzien in artikel 16, 14° : tot de periode waarbij aan de voorwaarden gesteld door artikel 75 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering is voldaan;7° in geval van borstvoeding zoals voorzien bij artikel 16, 16° : tot de periode waarover de gerechtigde die borstvoeding geeft kan aanspraak maken op de moederschapsuitkering, bedoeld in artikel 219bis, tweede lid van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;8° in geval van vaderschapsverlof bedoeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en in de wet van 1 april 1936 op de arbeidsovereenkomsten wegens dienst op binnenschepen of adoptieverlof : tot de periodes van arbeidsonderbreking bij toepassing van artikel 30, § 2 of § 3, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten of van artikel 25quinquies, § 2 of § 3 van de wet van 1 april 1936 op de arbeidsovereenkomsten wegens dienst op binnenschepen. De in artikel 16 opgesomde dagen van arbeidsonderbreking die, overeenkomstig artikel 17, als dagen normale werkelijke arbeid aangezien worden, komen niet in aanmerking voor de toepassing van de beperking van de duur der gelijkstellingen waarvan sprake in onderhavig artikel. »

Art. 3.Artikel 20 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 juni 1969, 11 juli 1972, 20 juni 1975, 17 juli 1979, 18 maart 1982, 10 juni 2001 en 3 april 2003, wordt vervangen als volgt : «

Art. 20.De juistheid van het aantal dagen van arbeidsonderbreking wordt bevestigd : 1° door de verzekeringsinstelling of door de werkgever al naar gelang een verzekeringscontract aangegaan werd of niet voor de in artikel 16, 1°, bedoelde arbeidsonderbrekingen;2° door de verzekeringsinstelling of door de werkgever naargelang de arbeider een schadeloosstelling geniet of niet krachtens een bepaling van de wetgeving op de sociale zekerheid, voor de in artikel 16, 2°, 3°, 4°, 15°, 16° en 18° bedoelde arbeidsonderbrekingen;3° voor de arbeidsonderbrekingen bedoeld bij artikel 16, 5°, door de bevoegde overheid, en desnoods door het gemeentebestuur;4° door het secretariaat of de griffie van het organisme, de instelling, het rechtscollege of de betrokken vakvereniging voor de in artikel 16, 6° tot 11°, bedoelde arbeidsonderbrekingen;5° door de werkgever, voor de in artikel 16, 12° en 14° bedoelde arbeidsonderbrekingen;de bevestiging wat 14° betreft geschiedt overeenkomstig het bepaalde bij artikel 21, § 3; 6° door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening voor de arbeidsonderbrekingen bedoeld bij artikel 16, 13°.»

Art. 4.Artikel 21 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 maart 2003, wordt vervangen als volgt : «

Art. 21.§ 1. De stukken tot staving worden ambtshalve aan het bevoegde vakantiefonds toegezonden in geval van : 1° arbeidsongeval, door de verzekeringsinstelling of door de werkgever, al naargelang er een verzekering is of niet;2° beroepsziekte, door het Fonds voor Beroepsziekten;3° moederschapsrust of vaderschapsverlof bedoeld in de arbeidswet van 16 maart 1971, door de verzekeringsinstelling of door de werkgever, al naargelang er al dan niet onderwerping is;4° ongevallen of ziekten niet bedoeld bij § 1, 1° en 2°, door de verzekeringsinstelling of door de werkgever, al naargelang er al dan niet onderwerping is;5° arbeidsonderbrekingen bedoeld bij artikel 16, 5°, door de bevoegde overheid en, bij ontstentenis, door het gemeentebestuur;6° arbeidsonderbreking bedoeld bij artikel 16, 13°, door de uitbetalingsinstelling;7° arbeidsonderbrekingen bedoeld bij artikel 16, 15° en 16°, door de verzekeringsinstelling of door de werkgever, al naargelang er al dan niet onderwerping is;8° staking, door het secretariaat van de interprofessionele syndicale organisatie die haar instemming met de staking heeft betuigd of deze heeft gesteund;9° arbeidsonderbrekingen bedoeld bij artikel 16, 18°, door de verzekeringsinstelling of door de werkgever, al naargelang er al dan niet onderwerping is. § 2. De stukken tot staving van de andere bij artikel 16 bedoelde dagen arbeidsonderbreking ten gevolge van : 1° het vervullen van burgerplichten zonder behoud van loon;2° het vervullen van een openbaar mandaat;3° de uitoefening van de functie van rechter in sociale zaken;4° het vervullen van een syndicale opdracht;5° de deelneming aan cursussen, stages of studiedagen gewijd aan sociale promotie;6° een lock-out; worden door de werkgever bewaard tot 31 december van het vierde jaar dat volgt op het jaar waarin de vakantie moet verleend worden; de werkgever bezorgt de stukken aan de vakantiefondsen zo zij het vragen. § 3. Behoudens de door de Minister van Sociale Zaken, na advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie toegestane afwijking, vermelden de werkgevers op de kwartaalstaat, naast het aangegeven cijfer van de gelijkgestelde dagen ook de reden van de afwezigheid op het werk. »

Art. 5.In artikel 36 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 maart 2003, worden de woorden « en de dagen inhaalrust in de sector bouwbedrijf. » vervangen door de woorden « , de dagen inhaalrust in de sector bouwbedrijf en de dagen inhaalrust in het kader van arbeidsduurvermindering. »

Art. 6.Artikel 41 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 10 juni 2001 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 maart 2003 en 3 april 2003, wordt vervangen als volgt : «

Art. 41.Voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld worden met dagen normale werkelijke arbeid gelijkgesteld, de dagen arbeidsonderbreking ingevolge : 1° een arbeidsongeval of beroepsziekte, aanleiding gevend tot schadeloosstelling;2° een ongeval of ziekte niet bedoeld sub 1°;3° de moederschapsrust;4° het vaderschapsverlof bedoeld in de arbeidswet van 16 maart 1971;5° het vervullen van militieverplichtingen. Het voordeel van de gelijkstelling wordt ook toegekend aan de werknemer van vreemde nationaliteit, onderdaan van één der lid-Staten van de Europese Unie, die in zijn land opgeroepen wordt in vredestijd; 6° het vervullen van burgerplichten zonder behoud van loon;7° het vervullen van een openbaar mandaat;8° de uitoefening van de functie van rechter in sociale zaken;9° het vervullen van een syndicale opdracht;10° de deelneming aan cursussen of studiedagen gewijd aan sociale promotie;11° de deelname aan een staking die zich voordoet in de schoot van de onderneming;12° een lock-out;13° een profylactisch verlof;14° de volledige werkverwijdering als maatregel van moederschapsbescherming;15° een vaderschapsverlof bedoeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en in de wet van 1 april 1936 op de arbeidsovereenkomsten wegens dienst op binnenschepen of een adoptieverlof.»

Art. 7.Artikel 43 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 juli 1970 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 maart 1977, 25 februari 1986, 10 januari 1992, 15 juni 1998, 10 juni 2001, 12 maart 2003 en 3 april 2003, wordt vervangen als volgt : «

Art. 43.De duur van de gelijkstelling wordt beperkt : 1° bij arbeidsongeval of beroepsziekte aanleiding gevend tot schadeloosstelling;a) tot de periode van tijdelijke algehele ongeschiktheid;b) tot de eerste twaalf maanden der periode van tijdelijke gedeeltelijke ongeschiktheid volgend op een tijdelijke algehele ongeschiktheid op voorwaarde dat het erkende percentage van tijdelijke gedeeltelijke ongeschiktheid minstens 66 pct.weze; 2° bij ongeval niet bedoeld sub 1° : tot de eerste twaalf maanden van de arbeidsonderbreking. Elke nieuwe arbeidsonderbreking welke zich wegens ongeval voordoet, na een werkhervatting waarvan de duur geen veertien dagen bereikt, wordt aangezien als de voortzetting van de vorige arbeidsonderbreking; 3° bij ziekte niet bedoeld sub 1° : tot de eerste twaalf maanden van de arbeidsonderbreking. Elke nieuwe arbeidsonderbreking welke zich wegens ziekte voordoet, na een werkhervatting waarvan de duur geen veertien dagen bereikt, wordt aangezien als de voortzetting van de vorige arbeidsonderbreking; 4° bij moederschapsrust of vaderschapsverlof bedoeld in de arbeidswet van 16 maart 1971 : tot de periodes van arbeidsonderbreking bij toepassing van artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971;5° in het geval voorzien bij artikel 41, 5° : tot de laatste twaalf maanden van de arbeidsonderbreking.Wat echter de werknemers betreft wier normale diensttijd minder dan twaalf maanden beloopt en die, wegens tuchtredenen, voor een langere termijn onder de wapens worden gehouden, wordt de gelijkstelling beperkt tot de periode die de terugzending naar hun haardstede voorafgaat en die overeenstemt met de normale duur van hun diensttijd; 6° in geval van borstvoeding zoals voorzien bij artikel 41, 14° : tot de periode waarover de gerechtigde die borstvoeding geeft kan aanspraak maken op de moederschapsuitkering, bedoeld in artikel 219bis, tweede lid van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;7° in geval van vaderschapsverlof bedoeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en in de wet van 1 april 1936 op de arbeidsovereenkomsten wegens dienst op binnenschepen of adoptieverlof : tot de periodes van arbeidsonderbreking bij toepassing van artikel 30, § 2 of § 3 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten of van artikel 25quinquies, § 2 of § 3, van de wet van 1 april 1936 op de arbeidsovereenkomsten wegens dienst op binnenschepen.»

Art. 8.Artikel 19bis, § 3, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 juni 2001 en 18 februari 2003, wordt opgeheven.

Art. 9.Artikel 133, § 1, 9°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juni 2001, wordt vervangen als volgt : « 9° de jonge werknemer die de jeugdvakantie-uitkering bedoeld in artikel 78bis aanvraagt, uiterlijk op het einde van de tweede maand volgend op het vakantiejaar; ».

Art. 10.In artikel 137 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, 2°, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 maart 2003, wordt vervangen als volgt : « 2° aan de werknemer wiens arbeidsprestaties tijdelijk verminderd of geschorst zijn in toepassing van de artikelen 26, 28, 1°, 49, 50 of 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten of van artikel 5 van de wet van 19 maart 1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaat-personeelsafgevaardigden : a) een controleformulier inzake tijdelijke werkloosheid, uiterlijk de eerste effectieve werkloosheidsdag van elke maand vóór het normale aanvangsuur van het werk;b) een « bewijs van tijdelijke werkloosheid » vermeldend de uren van werkloosheid, na het verstrijken van de maand;c) in de gevallen bedoeld in artikel 133, § 1, 4° en 5°, een tweede exemplaar van het « bewijs van tijdelijke werkloosheid », vermeldend de gegevens vereist voor de uitkeringsaanvraag;»; 2° § 1, 7°, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997, wordt opgeheven;3° § 2, 3°, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 maart 2003, wordt vervangen als volgt : « 3° aan de werknemer die getroffen wordt door een lock-out of wiens werkloosheid het rechtstreekse of onrechtstreekse gevolg is van een staking of een lock-out : a) een controleformulier inzake tijdelijke werkloosheid;b) een « bewijs van tijdelijke werkloosheid » vermeldend de uren van werkloosheid, na het verstrijken van de maand;c) voor de maand waarin de werkloosheid ingevolge staking of lock-out een aanvang kent, een tweede exemplaar van het « bewijs van tijdelijke werkloosheid », vermeldend de gegevens vereist voor de uitkeringsaanvraag;»; 4° § 4, eerste lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 3 mei 1999, wordt vervangen als volgt : « § 4.In afwijking van § 1, 2°, en § 2, 3°, overhandigt de werkgever die ressorteert onder het paritair comité van het bouwbedrijf uit eigen beweging aan zijn werklieden : 1° vóór de aanvang van elke maand, een nominatieve controlekaart inzake tijdelijke werkloosheid, ter beschikking gesteld door het Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf;2° een « bewijs van tijdelijke werkloosheid » bij het einde van elke maand tijdens dewelke de uitvoering van de arbeidsovereenkomst effectief geschorst werd zoals bedoeld in § 1, 2°, of in § 2, 3°;3° in de gevallen bedoeld in artikel 133, § 1, 4° en 5°, een tweede exemplaar van het « bewijs van tijdelijke werkloosheid », vermeldend de gegevens vereist voor de uitkeringsaanvraag;»; 5° § 4, zevende lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 3 mei 1999, wordt opgeheven.

Art. 11.Artikel 138bis, eerste lid, 2°,van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 12 maart 2003, wordt vervangen als volgt : « 2° het « bewijs van tijdelijke werkloosheid » bedoeld in het artikel 137, § 1, 2°, b, § 2, 3°, b en § 4, eerste lid, 2°; ».

Art. 12.Het opschrift van het koninklijk besluit van 9 januari 1995 tot vaststelling voor de handarbeiders en ermee gelijkgestelden die verzekeringsplichtig zijn ten opzichte van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid der mijnwerkers en ermee gelijkgestelden, van het fictief loon voor de inactiviteitsdagen die met werkelijke arbeidsdagen worden gelijkgesteld door de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers wordt door het volgende opschrift vervangen : « Koninklijk besluit tot vaststelling voor de handarbeiders en ermee gelijkgestelden die verzekeringsplichtig zijn ten opzichte van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid der mijnwerkers en ermee gelijkgestelden, van het fictief loon voor de inactiviteitsdagen die met normale werkelijke arbeidsdagen worden gelijkgesteld door de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers. »

Art. 13.In artikel 1 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 september 1998, worden de woorden « werkelijke arbeidsdagen » vervangen door de woorden « normale werkelijke arbeidsdagen » en de woorden « gemiddeld dagloon » door de woorden « gemiddeld dagbedrag »;2° in het tweede lid, worden de woorden « werkelijke arbeidsdagen » vervangen door de woorden « normale werkelijke arbeidsdagen ».

Art. 14.Artikel 2 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 2.Het gemiddeld dagbedrag is, in iedere tewerkstellingssituatie van een werknemer, gelijk aan het quotiënt van de deling met als deeltal 100/108 van het totaal der bezoldigingen die als basis gediend hebben voor de berekening van de bijdrage die voor de samenstelling van het vakantiegeld verschuldigd was en, met als deler het aantal bezoldigde dagen in toepassing van de wetgeving op de sociale zekerheid der werknemers. »

Art. 15.In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de woorden « gemiddeld dagloon » telkens vervangen door de woorden « gemiddeld dagbedrag ».

Art. 16.In artikel 4 van hetzelfde besluit worden de woorden « effectief gewerkte dagen » vervangen door de woorden « normale werkelijke arbeidsdagen ».

Art. 17.In de Franse versie van artikel 4bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 december 2003, worden de woorden « Le salaire fictif journalier » vervangen door de woorden « La rémunération journalière fictive ».

Art. 18.Artikel 14, 5° van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot het in overeenstemming brengen van sommige koninklijke besluiten inzake sociale zekerheid met het koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, wordt opgeheven.

Art. 19.In de Nederlandse versie van artikel 2, 5°, van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van diverse koninklijke besluiten, worden de woorden « voor de eerste maal » ingevoegd tussen het woord « vakantierechten » en het woord « vanaf ».

Art. 20.Artikel 16 van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 tot wijziging van sommige koninklijke besluiten in het kader van de eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, wordt opgeheven.

Art. 21.Artikel 32 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 32.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2003, met uitzondering van artikel 16, dat in werking treedt op 1 oktober 2003. ».

Art. 22.Artikel 6, eerste lid, van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 tot vaststelling van de wijze en van de termijn van aangifte van een arbeidsongeval wordt vervangen als volgt : «

Art. 6.In de gevallen waar het basisloon niet kan berekend worden op basis van de aangifte bedoeld in artikel 21 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, maakt de werkgever een omstandige opgave van de bruto bezoldigingen verdiend tijdens het jaar dat het ongeval voorafgaat, over aan de verzekeringsonderneming en dit binnen 10 werkdagen : a) na de ontvangst van het verzoek van de verzekeringsonderneming of van de getroffenen gericht aan de werkgever;b) na de ontvangst van het verzoek van de in artikel 87 van de wet bedoelde ambtenaren.»

Art. 23.Artikel 2 van het koninklijk besluit van 22 januari 2003 tot aanvulling van artikel 19, § 1, b, van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie der loonarbeiders, wordt aangevuld met het volgende lid : « Dit besluit treedt buiten werking op 31 december 2002. »

Art. 24.Artikel 7 van het koninklijk besluit van 3 april 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers wordt vervangen als volgt : «

Art. 7.Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2002 en treedt buiten werking op 31 december 2002. »

Art. 25.De bepalingen van dit besluit hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2003, met uitzondering van : - de artikelen 1 tot en met 7 en 12 tot en met 16 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2003, en voor de eerste keer voor de berekening van de vakantierechten voor het jaar 2004 - vakantiejaar 2003; - de artikelen 9 tot en met 11 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2004; - artikel 17 dat uitwerking heeft met ingang van 1 juli 2003; - artikel 20 dat uitwerking heeft met ingang van 1 oktober 2003; - artikel 22 dat in werking treedt op 1 oktober 2004; - artikel 23 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2002 : - artikel 24 dat uitwerking heeft met ingang van 1 juli 2002.

Art. 26.Onze Minister van Werk, Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Staatssecretaris voor Arbeidsorganisatie en Welzijn op het Werk zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 22 juni 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE De Minister van Sociale Zaken, R. DEMOTTE De Staatssecretaris voor Arbeidsorganisatie en Welzijn op het Werk, K. VAN BREMPT

^