Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 juni 2001
gepubliceerd op 31 juli 2001

Koninklijk besluit tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2001022461
pub.
31/07/2001
prom.
10/06/2001
ELI
eli/besluit/2001/06/10/2001022461/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 JUNI 2001. - Koninklijk besluit tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, beoogt uitvoering te geven aan artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels. 1. Situering Voormelde wet voorziet in de nodige wettelijke basis voor een harmonisatie van de basisbegrippen met het oog op een grondige vereenvoudiging van de administratieve verplichtingen inzake de wijze van inzameling van gegevens nodig voor de toepassing van de sociale zekerheid. Zij bepaalt tevens dat het beheer van de gegevens gebeurt overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, waarin deze belast wordt met de uitwisseling en de inzameling van sociale gegevens.

In uitvoering van de nota van de Ministerraad van juli 1996 betreffende « de krachtlijnen m.b.t. de vereenvoudiging van de administratieve verplichtingen van de werkgevers en de werknemers » werden een aantal projecten op gang gebracht waaronder de invoering van een eenmalige, multifunctionele inzameling van loon- en arbeidstijdgegevens.

De invoering van een multifunctionele aangifte heeft als doel de werkgever toe te laten de gegevens inzake lonen en arbeidstijden van werknemers, nodig voor de berekening en de inning van de bijdragen en de berekening van uitkeringen van sociale zekerheid, eenmalig en elektronisch mee te delen.

Voor het ogenblik moet de werkgever driemaandelijks aangifte doen van de loon- en arbeidstijdgegevens van de door hem tewerkgestelde werknemers aan de RSZ. Daarnaast moet de werkgever, wanneer zich een sociaal risico voordoet, talrijke papieren formulieren invullen waarop nogmaals loon- en arbeidstijdinformatie wordt opgevraagd.

Door de eenmalige multifunctionele aangifte wordt de werkgever ontlast van deze meervoudige administratieve formaliteiten.

De bedoeling is dat eenmaal gegevens meegedeeld zijn, ze via het netwerk van de Kruispuntbank voor alle sectoren van sociale zekerheid beschikbaar zijn.

Tal van papieren formulieren kunnen aldus afgeschaft (1) of sterk vereenvoudigd (2) worden.

Naast een kwantitatieve vereenvoudiging wordt bovendien door een eenvormige en duidelijke conceptie van de multifunctionele aangifte de kwaliteit van de gegevens dermate verbeterd dat de werkgever niet telkens moet herinterpreteren in functie van de verschillende reglementeringen.

Deze kwalitatieve vereenvoudiging gaat gepaard met de nodige zorg voor neutraliteit zowel vanuit het oogpunt van de rechten van de sociaal verzekerden als vanuit het oogpunt van de specifieke regels binnen de onderscheiden reglementeringen. 2. Methodologie In opdracht van de werkgroep belast met de voorbereiding van de vereenvoudiging en modernisering van de administratieve verplichtingen, heeft de Kruispuntbank een stapsgewijze methodologie uitgewerkt ter voorbereiding van de invoering van de multifunctionele aangifte. Deze methodologie is erop gericht op een pragmatische wijze, aan de hand van de bestaande formulieren de informatiebehoeften over de sectoren heen te definiëren, en in functie daarvan, na wegwerking van een aantal complicerende factoren die niet meer te verantwoorden zijn, een totaal nieuwe set aan (elektronische) opvraagformulieren te definiëren.

De methode bevat verscheidene fasen die stapsgewijze gerealiseerd worden : - opstellen van een inventaris van de gegevens die zich op de formulieren uitgaande van de sectoren van sociale zekerheid bevinden en die door de werkgever ingevuld moeten worden; - analyse van de opgevraagde gegevens en opdeling ervan in basiscomponenten (looncomponenten, arbeidstijdcomponenten, andere componenten); - uitwerking van voorstellen tot vereenvoudiging en harmonisatie; - opstelling van een gegevensmodel (entiteiten-relatiemodel) aan de hand van voormelde voorstellen; - opstellen van nieuwe elektronische formulieren.

Voorliggend besluit betreft één bepaald aspect van het gegevensmodel; meer bepaald de invoering van nieuwe eenduidige begrippen m.b.t. arbeidstijdgegevens.

Er dient te worden vermeld dat de Nationale Arbeidsraad van bij de aanvang nauw betrokken werd bij de evolutie van het dossier. De krachtlijnennota werd aan de Raad voorgesteld en er werd toelichting gegeven bij de voorgestelde methodologie.

De voorbereidende documenten m.b.t. arbeidstijdgegevens werden ter beschikking gesteld van de Raad. 3. Doel van dit besluit Gelet op de situering in het kader van vereenvoudiging van adminstratieve verplichtingen, geeft voorliggend ontwerp van besluit uitvoering aan artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels. Het heeft tot doel een eenvormige definiëring te geven van begrippen met betrekking tot één soort gegevens van het gegevensmodel, nl. arbeidstijdgegevens.

Op basis van de analyses van de arbeidstijdgegevens werd immers vastgesteld dat de huidige begrippen zoals arbeidsdag, gewerkte dag, bezoldigde dag, gelijkgestelde dag per sector een andere betekenis hebben.

Teneinde een eenmalige inzameling van tewerkstellings-, loon- en arbeidstijdinformatie te kunnen waarborgen, is het nodig een harmonisatie door te voeren van sommige basisbegrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens.

Deze harmonisatie vergt de bereidheid om af te stappen van voormelde noties en in de plaats daarvan nieuwe eenduidige begrippen in te voeren die door alle sectoren van de sociale zekerheid gehanteerd kunnen worden voor de berekening en de inning van de sociale zekerheidsbijdragen, alsook voor de berekening van arbeidstijdgerelateerde uitkeringen van de sociale zekerheid.

Naast het toepassingsgebied en een aantal algemene beginselen, worden in onderstaand besluit een drietal soorten arbeidstijdgegevens behandeld : - arbeidstijdgegevens die betrekking hebben op de uitvoering van de arbeidsovereenkomst; - arbeidstijdgegevens die betrekking hebben op de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst; - arbeidstijdgegevens die betrekking hebben op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

Voor voormelde soorten arbeidstijdgegevens wordt de werkgever beschouwd als zijnde de authentieke bron van informatie.

Daarnaast bestaat eveneens behoefte aan gegevens die geen betrekking hebben op de uitvoering, schorsing of beëindiging van de arbeidsovereenkomst en die ter beschikking zijn van een sociale zekerheidsinstelling (b.v. dagen gecontroleerde werkloosheid, dagen gedekt door een ZIV-uitkering,...) of een andere overheidsinstelling (b.v. afwezigheden wegens oproeping, wederoproeping, dienst gewetensbezwaarde,...).

Voor deze gegevens wordt de werkgever niet geacht de bron van informatie te zijn. Zij zijn niet opgenomen in onderstaand besluit.

Er dient te worden opgemerkt dat het aantal gedefinieerde arbeidstijdgegevens niet overeenstemt met het aantal codes voorzien in de aangifte - hetzij de trimestriële, hetzij bij wijze van bijlage bij de aangifte van een sociaal risico. Sommige definities zijn bedoeld met het oog op de aangifte ervan bij middel van bijlage bij de aangifte van een sociaal risico, niettegenstaande voor de trimestriële RSZ-aangifte geen aparte codes noodzakelijk zijn. Zo bijvoorbeeld worden verschillende soorten arbeidstijd gedekt door loon gedefinieerd (kort verzuim, dwingende reden, gewaarborgd dagloon, technische stoornis en sluiting leefmilieu), niettegenstaande deze onder één code aangegeven kunnen worden. 4. Onderzoek van de artikelen Artikel 1 Dit artikel bepaalt het materieel toepassingsgebied van het besluit, meer bepaald ten behoeve van welke sociale zekerheidsregelingen arbeidstijdgegevens eenvormig gedefinieerd worden. De notie « sociale zekerheid » wordt hier beperkt opgevat en bevat : - de regeling betreffende de heffing en de inning van de bijdragen; - de zeven takken van het algemene werknemersstelsel (arbeidsongevallen, beroepsziekten, gezinsbijslagen, jaarlijkse vakantie, rust- en overlevingspensioenen, werkloosheid en verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen).

De wijziging van deze regelingen in functie van deze eenvormige definiëring maakt het voorwerp uit van twee afzonderlijke koninklijke besluiten en een ministerieel besluit tot het in overeenstemming brengen van de sociale zekerheid.

Behoren geenszins tot de « sociale zekerheid » bedoeld in artikel 1 : - het stelsel der zelfstandigen; - de overzeese sociale zekerheid; - de sociale bijstandsregelingen.

De eenvormige definiëring strekt zich niet uit tot voormelde regelingen.

De Raad van State wijst op de rechtsonzekerheid die de toepassing van dit besluit kan meebrengen gelet op het materieel toepassingsgebied.

Dit lijkt ons nochtans voldoende afgebakend aangezien het aansluit bij de regelingen bedoeld in artikel 2, eerste lid, 1°, a) en g) van de Kruispuntbankwet.

Ratione personae strekt onderstaand besluit zich uit tot de werknemers die door een arbeidsovereenkomst verbonden zijn en op wie de wet van 27 juni 1969 toepassing vindt.

Voor de toepassing van onderstaand besluit worden de personen waarvan de onderwerping aan het stelsel van de sociale zekerheid der werknemers volgt uit artikel 1, § 1, tweede lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid der arbeiders, geacht werknemers of werkgevers te zijn en geacht partij te zijn bij een arbeidsovereenkomst.

Deze bepaling heeft in de eerste plaats tot gevolg dat het personeel toepassingsgebied van onderstaand besluit volledig afgestemd wordt op het personeel toepassingsgebied van de wet van 27 juni 1969. Bovendien wordt zo vermeden dat in elk artikel moet worden verwezen naar de specifieke modaliteiten en regelgeving voor de personen waartoe de wet van 27 juni 1969 wordt uitgebreid.

Artikel 2 Dit artikel bepaalt de wijze waarop arbeidstijd uitgedrukt wordt : niet alleen in « dagen », maar ook in « uren » en « periodes ».

In de huidige reglementeringen zijn een aantal rekenregels voorzien voor de berekening van het aantal in aanmerking te nemen dagen.

Probleem hierbij is dat deze regels geconcipieerd zijn vanuit de optiek van een voltijdse tewerkstelling in een vijfdagenweek, terwijl een dergelijke tewerkstelling niet meer als regel kan beschouwd worden.

In de sectoriële reglementeringen worden een aantal rekenregels ingeschreven voor de vaststelling van het aantal in aanmerking te nemen dagen.

Aangezien voor de voltijdse werknemers de arbeidstijd in dagen zal vermeld worden, gebeurt de vaststelling van het in aanmerking te nemen dagen in functie van het aantal dagen van tewerkstelling voorzien in de arbeidsregeling (artikel 11), of indien het geen vast aantal dagen per week betreft, in functie van het aantal dagen van tewerkstelling van de maatpersoon (artikel 7, 2°).

Voor de deeltijdse werknemers zal de arbeidstijd in uren vermeld worden.

Op het tekstvoorstel van de Raad van State tot aanpassing van artikel 2 wordt niet ingegaan aangezien het probleem van terminologische volledigheid in functie van het soort arbeidsverhouding zich eveneens stelt ten aanzien van andere begrippen en artikelen.

De voorgestelde wijze van aanpassing komt niet tegemoet aan de terminologische verscheidenheid in de huidige sectoriële reglementeringen.

Aangezien het onmogelijk is op dit punt exhaustief te zijn, alsook met het oog op de leesbaarheid van de bepalingen, werd geopteerd voor een algemene bepaling in artikel 1, § 2. Deze bepaling impliceert dat de gebruikte terminologie ruim geïnterpreteerd moet worden in functie van het soort arbeidsverhouding.

Op deze wijze wordt vermeden dat in elke artikel moet worden verwezen naar de specifieke modaliteiten voor de personen waartoe de wet van 27 juni 1969 wordt uitgebreid.

Artikelen 3 tot 11 Deze artikelen definiëren een aantal arbeidstijdgegevens die slechts éénmalig moeten aangegeven worden : de werkgever dient deze gegevens in principe niet opnieuw te herhalen bij een volgende periodieke aangifte.

Met « begindatum van de arbeidsovereenkomst » wordt bedoeld : de datum waarop de arbeidsrelatie aanvangt ongeacht de datum waarop de overeenkomst gesloten wordt.

De datum van het einde van de arbeidsovereenkomst zoals gedefinieerd in artikel 4 kan slechts worden opgegeven wanneer de arbeidsovereenkomst effectief beëindigd wordt.

De voorziene datum van het einde van de arbeidsovereenkomst zoals gedefinieerd in artikel 5 kan slechts worden opgegeven in geval van een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur, of in geval van opzegging van een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur waarvan de opzeggingstermijn nog niet beëindigd is.

De artikelen 6 en 7 bepalen wat begrepen wordt onder gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van respectievelijk de werknemer en de maatwerknemer.

Het betreft hier het gemiddeld aantal uren dat de betrokkene geacht wordt arbeid te verrichten, los van eventuele schorsingen van de arbeidsovereenkomst.

Voor voltijdse tewerkstellingen met een niet-vast aantal dagen per week, wordt de maatpersoon gedefinieerd als zijnde het aantal dagen waarop de werknemer geacht wordt arbeid te verrichten. De aangifte ervan is cruciaal om de sectoren toe te laten de nodige conversies te doen naar het totaal aantal in aanmerking te nemen dagen.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat voor de deeltijdse werknemers de arbeidstijdgegevens in uren worden aangegeven.

Over hoeveel dagen en over welke dagen van de week deze uren gespreid zijn, wordt aangeduid in het in artikel 8 gedefinieerde werkrooster.

De hoeveelheid te presteren arbeid zoals aangeduid in het werkrooster voor een bepaald tijdvak stemt niet noodzakelijk overeen met het « normaal gemiddeld aantal uren per week ». Het werkrooster kan zodanig opgesteld zijn dat gedurende een bepaald tijdvak gemiddeld 40 uren per week gearbeid wordt terwijl het « normaal gemiddeld aantal uren per week » slechts 38 bedraagt. Door toekenning van inhaalrustdagen voorzien in het werkrooster blijft de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur gehandhaafd. De werkgever dient deze tijdelijke wijziging van de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur niet aan te geven; zij zal niettemin blijken uit de opgave van het werkrooster voor een bepaalde tijdseenheid.

De artikelen 9 en 10 definiëren wat begrepen wordt onder voltijdse en deeltijdse werknemer.

Onder « voltijdse werknemer » wordt verstaan de werknemer wiens normale contractuele arbeidsduur overeenstemt met de maximale arbeidsduur die in de onderneming geldt krachtens wet.

De maximale wettelijke arbeidsduur kan worden ingekort bij al dan niet algemeen verbindend verklaarde sectoriële cao, bij cao op het niveau van de onderneming, bij andere akkoorden of bij arbeidsreglement. In ondernemingen waar geen arbeidsreglement kan worden opgelegd kan de maximale wettelijke arbeidsduur worden ingekort voor een groep werknemers bij individuele overeenkomsten.

Onder « deeltijdse werknemer » wordt verstaan de werknemer wiens normale contractuele arbeidsduur gemiddeld lager is dan de arbeidsduur van de maatpersoon.

Tenslotte wordt in artikel 11 ten behoeve van een aantal sectoren de notie vaste arbeidsregeling gedefinieerd. De aangifte ervan is cruciaal om de sectoren toe te laten de nodige conversies te doen naar het totaal in aanmerking te nemen dagen.

Artikelen 12 tot 15 In deze artikelen worden een viertal soorten arbeidsprestaties gedefinieerd : « normale werkelijke arbeid » (artikel 12), « meerprestaties zonder inhaalrust » (artikel 13), « meerprestaties mits inhaalrust » (artikel 14) en « andere meerprestaties mits inhaalrust » (artikel 15).

Met « normale werkelijke arbeid » wordt bedoeld : prestaties die geen aanleiding geven tot overloon, noch tot inhaalrust.

Meerprestaties daarentegen worden hier gedefinieerd als zijnde de prestaties die aanleiding geven tot overloon en/of inhaalrust.

Binnen de meerprestaties die recht geven op overloon wordt een onderscheid gemaakt tussen « meerprestaties zonder inhaalrust » (b.v. dringende arbeid aan machines, arbeid om het hoofd te bieden aan een voorgekomen of dreigend ongeval), en « meerprestaties mits inhaalrust » (b.v. werken aan inventarissen en balansen, voorbereidend werk of nawerk,...).

Tenslotte zijn er de « andere meerprestaties mits inhaalrust » waarvoor geen overloon verschuldigd is omdat deze deel uitmaken van een regeling van de arbeid, maar wél aanleiding geven tot inhaalrust (b.v. in het kader van ploegenarbeid).

De aangifte van de inhaalrust veronderstelt dat de in de artikelen 14 en 15 bedoelde meerprestaties onbetaald zijn en in principe niet aangegeven worden.

Niettemin wordt voorgesteld dat de werkgever in dit geval toch aangifte doet van deze meerprestaties en wel om de hierna vermelde reden.

Op het moment van het risico moeten de betrokken sectoren kunnen nagaan voor hoeveel arbeidstijd de betrokkene nog ten laste is van de werkgever.

Artikel 16 De eerste bepaling van dit artikel definieert wat moet worden begrepen onder inhaalrust. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naargelang deze inhaalrust toegekend wordt ingevolge de prestaties bedoeld in artikel 14, of ingevolge prestaties bedoeld in artikel 15.

Ten behoeve van de sociale zekerheid is het irrelevant onderscheid te maken binnen de inhaalrust naargelang de aard van de prestaties : in beide gevallen betreft het immers arbeidstijd, overeenstemmende met de in artikel 14 en/of 15 omschreven prestaties, die bezoldigd is en niet ten laste kan worden genomen door de sociale zekerheid.

De inhaalrustdagen waarop de werknemer recht heeft in het kader van een vermindering van de arbeidsduur (artikel 16, 3°), worden afzonderlijk gedefinieerd aangezien zij voor de vaststelling van het loon en voor de toekenning van sociale prestaties op een specifieke wijze behandeld worden. Anders dan de in artikel 16, 2° bedoelde inhaalrust zijn zij niet sowieso bezoldigd.

De afwezigheidsdagen die toegekend worden in de bouwsector op grond van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 of bij een binnen het paritair comité voor het bouwbedrijf afgesloten C.A.O. - in de huidige praktijk niet zelden verkeerdelijk als « vakantiedagen » gekwalificeerd - worden voortaan gedefinieerd als « inhaalrust bouwbedrijf » (artikel 16, 2°). Zij worden toegekend in het kader van een regeling van arbeidsduurvermindering.

In haar advies over het koninklijk besluit tot het in overeenstemming brengen van sommige koninklijke besluiten merkt de Raad van State op dat de wijzigingen ingevolge de eenvormige definiëring geen voldoende rechtsgrond vinden in artikel 39 van de wet van 26 juli 1996.

Nochtans heeft de Ministerraad met het oog op vereenvoudiging en harmonisering eertijds geopteerd de bestaande regeling inzake vrijstelling van sociale zekerheidsbijdragen te behouden, met dien verstande dat zowel de inhaalrustdagen-K.B. als de inhaalrustdagen-C.A.O. beschouwd worden als gelijkgestelde dagen.

Dit impliceert niet alleen dat bedoelde dagen eenvormig gedefinieerd worden; maar dat zij tevens in de bestaande reglementeringen gelijkgesteld worden.

Artikelen 17, 18 en 19 Voormelde artikelen definiëren wat begrepen wordt onder afwezigheid op het werk wegens jaarlijkse vakantie. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen « wettelijke vakantie » (artikel 17), « vakantie krachtens algemeen verbindend verklaarde C.A.O. » (artikel 18) en « bijkomende vakantie » (artikel 19).

De wettelijke vakantie wordt als dusdanig gedefinieerd omwille van de verschillende betalingsbron naargelang het gaat om een arbeider of een bediende (vakantiekassen of werkgever).

Bovendien kunnen de wettelijke vakantiedagen - anders dan de aanvullende of bijkomende vakantie - in de onderscheiden reglementeringen niet beschouwd worden als een loutere afwezigheid met behoud van loon.

Zo bijvoorbeeld gelden specifieke regels wat betreft de uitputting ervan alvorens ten laste te vallen van de sociale zekerheid.

De vakantiedagen toegekend bij algemeen verbindend verklaarde C.A.O. o.b.v. van artikel 6 van de gecoördineerde wetten op de jaarlijkse vakantie worden afzonderlijk gedefinieerd in artikel 18.

Aangezien de kwalificatie van de Vacantex-vakantiedagen als conventioneel aanvullende vakantiedagen een loonkostenverhoging van ongeveer 1 % zou betekenen, werd eertijds geopteerd de bestaande regeling te behouden.

De in artikel 19 gedefinieerde vakantie wordt aangeduid met de notie « bijkomende vakantie » om verwarring te vermijden met de notie « aanvullende vakantie voor jeugdige werknemers » zoals omschreven in de gecoördineerde wetten op de jaarlijkse vakantie. Er wordt geen onderscheid gemaakt naargelang deze vakantie toegekend wordt bij C.A.O. al dan niet afgesloten in een paritair orgaan.

Artikelen 20, 21 en 22 In de voormelde artikelen worden een viertal soorten feestdagen onderscheiden : « de feestdag tijdens de arbeidsovereenkomst » (artikel 20, 1°), « de vervangingsdag van een feestdag » (artikel 21), « de feestdag of vervangingsdag tijdens een periode van tijdelijke werkloosheid » (artikel 22) en « de feestdag na beëindiging van de arbeidsovereenkomst » (artikel 20, 2°).

De vervangingsdag van een feestdag wordt afzonderlijk gedefinieerd aangezien de werkgever ertoe gehouden is het loon verder te betalen voor vervangingsdagen die zich situeren in de periode van dertig dagen die volgt op de aanvang van de schorsing van de arbeidsovereenkomst ingevolge ziekte of ongeval van gemeen recht, arbeidsongeval of beroepsziekte, of bevallingsrust. Voor deze dagen worden geen uitkeringen toegekend.

De « feestdag na beëindiging van de arbeidsovereenkomst » en de « feestdag of vervangingsdag tijdens een periode van tijdelijke werkloosheid » betreffen twee bijzondere types van dagen die ten behoeve van de sociale zekerheid onderscheiden worden van overige feestdagen en vervangingsdagen.

Ofschoon deze dagen zich situeren in een periode waarin betrokkene in principe ten laste is van de sociale zekerheid worden voor deze dagen geen uitkeringen toegekend aangezien de werkgever verplicht is loon te betalen voor deze dagen.

De sector werkloosheid en de sector geneeskundige verzorging en uitkeringen brengen deze wel in rekening voor de berekening van de wachttijd.

Artikel 23 Ofschoon arbeidsrechtelijk geen onderscheid gemaakt wordt naargelang de reden van afwezigheid waarvoor het gewaarborgd dagloon verschuldigd is, worden ten behoeve van de sociale zekerheid een drietal soorten « afwezigheden gedekt door gewaarborgd dagloon » onderscheiden : « afwezigheid met gewaarborgd dagloon wegens arbeidsongeschiktheid » (artikel 23, 1°), « afwezigheid met gewaarborgd dagloon wegens een andere reden dan arbeidsongeschiktheid » (artikel 23, 2°) en « afwezigheid eerste dag wegens slecht weer bouwbedrijf » (artikel 23, 3°).

De Raad van State merkt op dat in artikel 27 van de wet van 3 juli 1978 niet uitgegaan wordt van de hypothese arbeidsongeschiktheid. Voor de toepassing van de sociale zekerheid dient echter een onderscheid gemaakt te worden naargelang de reden waarvoor het gewaarborgd dagloon verschuldigd is.

De « afwezigheid met gewaarborgd dagloon wegens arbeidsongeschiktheid » wordt als dusdanig gedefinieerd aangezien het arbeidstijd betreft die ten laste kan worden genomen door de arbeidsongevallenverzekering en waarvoor een specifieke terugbetalingsregeling geldt.

Indien de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van een arbeidsongeval of een beroepsziekte, dan heeft de betrokkene voor de dag waarop het ongeval zich voordoet recht op een vergoeding gelijk aan het normaal loon (100 %) - in tegenstelling met de dagen die daarop volgen waarvoor de betrokkene recht heeft op een vergoeding gelijk aan 90 %.

De « afwezigheid eerste dag wegens slecht weer bouwbedrijf » wordt als dusdanig gedefinieerd aangezien voor deze dagen een onvolledig loon betaald wordt. Zij worden niet in aanmerking genomen door de arbeidsongevallen- en beroepsziekteverzekering voor de berekening van het gemiddeld dag/uurloon.

In artikel 23, 2° wordt bepaald wat begrepen wordt onder « afwezigheid met gewaarborgd dagloon wegens een andere reden dan arbeidsongeschiktheid ».

In het kader van de verlenging van de nabevallingsrust moet deze afwezigheid gekend zijn ten behoeve van de sector geneeskundige verzorging en uitkeringen. Het volstaat nochtans dat deze aangegeven worden samen met ander afwezigheden die voor deze doelstelling in aanmerking komen.

Artikel 24 De in artikel 24 bedoelde carensdag wordt als dusdanig gedefinieerd ten behoeve van de sector werkloosheid en de sector geneeskundige verzorging en uitkeringen.

Voor de sector geneeskundige verzorging en uitkeringen is deze dag van belang in de gevallen waar tussenkomst verleend wordt tijdens een periode van arbeidsongeschiktheid van minder dan 14 dagen, bijvoorbeeld in geval van tijdelijke werkloosheid. In dat geval dienen ziekte-uitkeringen te worden toegekend voor alle niet bezoldigde dagen met inbegrip van de carensdag, op voorwaarde dat de sector zelf de carensdag niet toepast.

Binnen de werkloosheidsreglementering moet deze dag kunnen worden onderscheiden van de andere dagen voor de berekening van de inkomensgarantie-uitkering voor deeltijdse werknemers met behoud van rechten.

Artikelen 25 tot 30 Voormelde artikelen bevatten een aantal definities van arbeidstijd overeenstemmende met afwezigheid op het werk wegens arbeidsongeschiktheid.

Een aantal van deze afwezigheden zijn uitsluitend ten laste van de werkgever : « arbeidsongeschiktheid met gewaarborgd loon eerste week » (artikel 25) en « arbeidsongeschiktheid met gewaarborgd maandloon » (artikel 27).

De afwezigheden wegens arbeidsongeschiktheid zoals bepaald in de artikelen 26, 28, 29 en 30, kunnen geheel of gedeeltelijk ten laste worden genomen door de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering voor werknemers, de arbeidsongevallen- of beroeps-ziekteverzekering.

De in artikel 26 gedefinieerde « arbeidsongeschiktheid met gewaarborgd loon tweede week » wordt afzonderlijk gedefinieerd omdat voor deze dagen een onvolledig loon betaald wordt. Zij worden niet in aanmerking genomen door de arbeidsongevallen- en beroepsziekteverzekering voor de berekening van het gemiddeld dag/uurloon.

Bovendien worden de dagen « arbeidsongeschiktheid met gewaarborgd loon tweede week » in aanmerking genomen voor de opening en het behoud van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, ofschoon het gewaarborgd loon tweede week niet aan bijdragen onderworpen is.

Wat betreft de « arbeidsongeschiktheid met aanvulling of voorschot overeenkomstig de C.A.O. nr. 12bis of nr. 13bis » (artikel 28) wordt in de definiëring geen onderscheid gemaakt naargelang de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid (ziekte/ongeval van gemeen recht, arbeidsongeval, beroepsziekte).

De aangifte van deze arbeidstijd door de werkgever moet de sectoren die deze ten laste kunnen nemen, de mogelijkheid bieden een beslissing te nemen inzake de toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen of inzake terugbetaling van het voorschot aan de werkgever.

Deze sectoren hebben uiteraard behoefte aan de juridische kwalificatie van de oorzaak. Het is evenwel niet aangewezen deze oorzaak op te vragen aan de werkgever. De werkgever is van de uiteindelijke kwalificatie niet op de hoogte en medisch gezien is het trouwens niet eenvoudig om te bepalen of de arbeidsongeschiktheid toe te schrijven is aan een arbeidsongeval, een beroepsziekte, een andere oorzaak of aan een combinatie van beide.

Bovendien is mogelijk dat de juridische kwalificatie in de loop van de arbeidsongeschiktheidsperiode gewijzigd wordt.

Artikel 29 bepaalt wat begrepen wordt onder « arbeidsongeschiktheid met arbeidsongevallenvergoeding in toepassing van artikel 54 van de Arbeidsongevallenwet ».

Artikel 54 Arbeidsongevallenwet laat toe dat de statuten van een gemeenschappelijke kas bepalen dat de vergoedingen wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid voor een periode van ten hoogste 6 maanden rechtstreeks aan de getroffene worden betaald door de werkgever voor rekening van een gemeenschappelijke kas.

In dit geval moet de vergoeding ten laste van de werkgever worden gezien als een voorschot op een sociale zekerheidsuitkering die door de verzekeraar aan de werkgever terugbetaald wordt.

Aangezien de afrekening tussen de werkgever en de verzekeraar slechts na verloop van tijd gebeurt en de sector arbeidsongevallen deze informatie slechts laattijdig aan het netwerk kan aanbieden, wordt deze informatie in eerste instantie bij de werkgever opgevraagd. « Afwezigheden zonder behoud van loon wegens arbeidsongeschiktheid of ingevolge profylactisch verlof » worden gedefinieerd in artikel 30.

Het betreft hier arbeidstijd - die niet ten laste valt van de werkgever en waarvoor de betrokkene een uitkering kan ontvangen ten laste van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, de arbeidsongevallen- of beroepsziekteverzekering.

Artikelen 31 tot 34 Deze artikelen betreffen arbeidstijd die geheel of gedeeltelijk ten laste kan worden genomen door de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering of de beroepsziekteverzekering : nl. de « volledige werkverwijdering als maatregel van moederschapsbescherming » (artikel 31), « aangepaste arbeid met loonverlies » (artikel 32), « moederschapsrust » (artikel 33) en « vaderschapsverlof » (artikel 34).

Anders dan de in artikelen 25 tot 30 gedefinieerde afwezigheden betreft het hier arbeidstijd die ingevolge de wet van 22 december 1989 en de wet van 4 augustus 1996 niet meer kan beschouwd worden als zijnde « arbeidsongeschiktheid ».

Het moederschaps- en vaderschapsverlof zijn dagen die ten laste genomen worden door de sector geneeskundige verzorging en uitkeringen.

De arbeidstijd overeenstemmende met volledige werkverwijdering of aangepaste arbeid met loonverlies, betreft arbeidstijd die naargelang de situatie, door de sector geneeskundige verzorging en uitkeringen, door de sector arbeidsongevallen of door de sector beroepsziekten ten laste kan worden genomen.

De aangifte van deze arbeidstijd door de werkgever onder een tweetal codes moet de sector die deze ten laste kan nemen, de mogelijkheid bieden een beslissing te nemen inzake de toekenning van uitkeringen.

Wat betreft de « aangepaste arbeid met loonverlies » wordt een onderscheid gemaakt tussen deze in het kader van een maatregel van moederschapsbescherming en overige aangepaste arbeid met loonverlies.

Met uitzondering van aangepaste arbeid in het kader van moederschapsbescherming, dient de aard van het risico waaraan de betrokkene blootgesteld is, niet meegedeeld te worden aangezien het niet aangewezen is deze informatie aan de werkgever op te vragen.

In geval van moederschapsbescherming daarentegen dient de informatie wel aan de werkgever gevraagd te worden aangezien de maatregel uitgaat van de werkgever.

Artikelen 35 tot 38 De voormelde artikelen betreffen afwezigheden op het werk met behoud van loon om een andere reden dan wegens jaarlijkse vakantie, arbeidsongeschiktheid, moederschap, beëindiging van de arbeidsovereenkomst of inhaalrust.

Hieronder wordt o.a. begrepen : « kort verzuim » (artikel 35), « technische stoornis in de onderneming » (artikel 36), « dwingende redenen met behoud van loon » (artikel 37) en « sluiting van de onderneming ter bescherming van het leefmilieu » (artikel 38).

Afwezigheden om dwingende redenen met behoud van loon worden afzonderlijk gedefinieerd ten behoeve van de sector geneeskundige verzorging en uitkeringen met het oog op de verlenging van de nabevallingsrust.

Er wordt opgemerkt dat de afwezigheid om reden van « sluiting van de onderneming ter bescherming van het leefmilieu » of « technische stoornis in de onderneming » - anders dan de in artikelen 51 en 53 gedefinieerde arbeidstijd - niet ten laste kan worden genomen door de werkloosheidsverzekering.

Artikelen 39 tot 50 Deze artikelen bevatten een aantal definities van afwezigheden zonder behoud van loon die in principe niet ten laste worden genomen door de sociale zekerheid.

Hieronder wordt o.a. begrepen : « burgerplichten zonder behoud van loon » (artikel 39), « functie van rechter in sociale zaken » (artikel 40), « syndicale opdracht » (artikel 41), « staking » (artikel 42), « lock-out » (artikel 43), « sociale promotie » (artikel 44), « militieverplichtingen » (artikel 45), « verlof om dwingende redenen zonder behoud van loon » (artikel 46), « openbaar mandaat » (artikel 47), « verlof zonder wedde » (artikel 48) en « voorlopige hechtenis » (artikel 49) en « vrijheidsberoving » (artikel 50).

Er wordt opgemerkt dat de afwezigheid om reden van « staking » of « lock-out » deze betreft welke - anders dan de in artikel 56 gedefinieerde arbeidstijd - niet ten laste wordt genomen door de werkloosheidsverzekering.

Wat betreft de definiëring van het begrip « staking » in artikel 42 is dezelfde graad van precisie behouden als in de huidige reglementering.

Wat betreft de notie « militieverplichtingen » wordt geen onderscheid gemaakt naargelang de aard van de militaire verplichting (oproeping, wederoproeping, civiele bescherming,...) aangezien de werkgever hiervan niet de authentieke bron van informatie is.

De afwezigheid op het werk om reden van verblijf in een recruterings- en selectiecentrum wordt niet begrepen onder de in artikel 45 bedoelde « militieverplichtingen ». Deze afwezigheid wordt in dit besluit gekwalificeerd als « kort verzuim » zoals gedefinieerd in artikel 35.

Artikelen 51 tot 67 Het betreft hier arbeidstijd waarvoor de werknemer een werkloosheids- of onderbrekingsuitkering kan ontvangen.

De artikelen 51 tot 60 definiëren de arbeidstijd die ten laste kan worden genomen door de werkloosheidsverzekering : nl. « tijdelijke werkloosheid ingevolge overmacht » (artikel 51), « tijdelijke werkloosheid ingevolge medische overmacht » (artikel 52), « tijdelijke werkloosheid ingevolge technische stoornis » (artikel 53), « tijdelijke werkloosheid ingevolge slecht weer » (artikel 54), « tijdelijke werkloosheid ingevolge gebrek aan werk wegens economische redenen » (artikel 55), « tijdelijke werkloosheid ingevolge staking of lock-out » (artikel 56), « tijdelijke werkloosheid in geval van ontslag van beschermde werknemers » (artikel 57), « tijdelijke werkloosheid ingevolge sluiting van de onderneming wegens jaarlijkse vakantie » (artikel 58), « tijdelijke werkloosheid ingevolge sluiting van de onderneming wegens vakantie krachtens een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst » (artikel 59), « tijdelijke werkloosheid ingevolge sluiting van de onderneming wegens inhaalrust in het kader van een arbeidsduurvermindering » (artikel 60).

De aangifte ervan moet de sector de mogelijkheid bieden een beslissing te nemen inzake de toekenning ervan.

De artikelen 61 en 62 definiëren de arbeidstijd die niet ten laste is van de werkloosheidsverzekering, maar waarvoor een onderbrekingsuitkering kan toegekend worden : « volledige beroepsloopbaan-onderbreking » (artikel 61), « gedeeltelijke beroepsloopbaan-onderbreking » (artikel 62).

Artikelen 64 tot 68 Deze artikelen definiëren deze arbeidstijd gedurende dewelke de werknemer ten laste is van de werkgever in geval van beëindiging van de arbeidsovereenkomst door opzegging of verbreking : nl. « opzeggingstermijn » (artikel 64), « beëindiging van de arbeidsovereenkomst in gemeenschappelijk akkoord » (artikel 65), « onregelmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst » (artikel 66), « eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor personeelsafgevaardigden » (artikel 67) en « eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor syndicale afgevaardigden » (artikel 68).

Ofschoon een vijftal definities voorzien worden voor arbeidstijd n.a.v. beëindiging van de arbeidsovereenkomst, volstaat het dat de werkgever deze aangeeft onder twee codes.

Er wordt in de aangifte geen onderscheid gemaakt binnen de in artikelen 65, 66, 67 en 68 gedefinieerde arbeidstijd aangezien de sectoren deze op dezelfde wijze behandelen.

Er wordt opgemerkt dat de in artikel 68 bedoelde periode geacht wordt onmiddellijk in te gaan na het verstrijken van de in artikel 64 of 65 bedoelde periode.

De periodes gedekt door loon of door een vergoeding wegens onregelmatige verbreking van de arbeidsovereenkomst kunnen dus niet meer overlappen met de periode die wordt gedekt door een vergoeding aan beschermde werknemers.

Artikel 69 Dit artikel bepaalt dat de in dit besluit gedefinieerde arbeidstijdgegevens van rechtswege vervangen worden in de regelingen opgenomen in artikel 1.

De Raad van State wijst op de rechtsonzekerheid die deze bepaling kan meebrengen aangezien het niet altijd even duidelijk zal zijn welk begrip in de plaats komt van een ander.

De begrippen opgenomen in onderstaand besluit worden geacht een multifunctioneel karakter te hebben en zijn zodanig gedefinieerd dat ze inhoudelijk een minimum lading dekken.

Het is dus in principe uitgesloten dat een begrip dat gedefinieerd wordt in onderstaand koninklijk besluit, in een sectoriële regeling in meer beperkte of ruime betekenis gehanteerd wordt, tenzij in de basisreglementering een afwijking of een mogelijkheid tot afwijken van het begrippenapparaat opgenomen wordt.

De Koning kan afwijkingen bepalen op de in dit besluit genomen definities.

Afwijkingen zijn slechts toegelaten na een met redenen omkleed advies van de Nationale Arbeidsraad en van het Algemeen Coördinatiecomité bij de Kruispuntbank, het orgaan waarin in onderling overleg tussen vertegenwoordigers van instellingen van sociale zekerheid de organisatie en de uitbouw van het netwerk wordt voorbereid en een oplossing gezocht wordt voor alle ermee verwante problemen.

De Raad van State merkt op dat de Koning in geen geval bevoegd is om af te wijken van het begrippenkader o.b.v. de respectievelijke sectoriële wettelijke machtigingen.

Artikel 70 Dit artikel stelt de inwerkingtreding van het besluit vast op een door de Koning te bepalen datum.

Artikel 71 Dit artikel duidt de ministers aan welke belast worden met de uitvoering van dit besluit.

Er wordt tenslotte opgemerkt dat in dit ontwerp van koninklijk besluit rekening werd gehouden met de opmerkingen van de Raad van State, onder voorbehoud van de opmerkingen die uitdrukkelijk worden toegelicht in dit Verslag aan de Koning.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige, en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE _______ Nota's (1) 1.057.077 formulieren per jaar (het cijfer is het resultaat van schattingen door de sectoren) (2) 5.259.206 formulieren per jaar (het cijfer is het resultaat van schattingen door de sectoren)

10 JUNI 2001. - Koninklijk besluit tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, inzonderheid op artikel 39;

Gelet op het advies van de Nationale Arbeidsraad, gegeven op 10 maart 1999;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 18 november 1998;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 25 maart 1999;

Gelet op het besluit van de Ministerraad van 26 maart 1999 over het verzoek om advies door de Raad van State binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 12 mei 1999, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, van Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.§ 1. Dit besluit is van toepassing in de volgende regelingen van sociale zekerheid : 1° alle regelingen opgesomd in artikel 21, § 1, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers;2° alle regelingen betreffende de heffing en de inning van de bijdragen en andere inkomsten die tot de financiering van voormelde regelingen bijdragen. § 2. Dit besluit vindt toepassing op de werknemers en werkgevers. Voor die toepassing wordt verstaan onder : 1° « werknemer » : de persoon die door een arbeidsovereenkomst met een werkgever verbonden is en op wie de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders toepassing vindt;2° « werkgever » : de natuurlijke persoon of rechtspersoon die de onder 1° vermelde personen tewerkstelt, alsook de derde die in de plaats treedt van de werkgever voor de verplichtingen betreffende de inschrijving, aangifte en betaling van de bijdragen wanneer een gedeelte van het loon door tussenkomst van een derde wordt betaald aan de onder 1° vermelde personen. Worden voor de toepassing van dit besluit geacht werknemers of werkgevers te zijn en partij te zijn bij een arbeidsovereenkomst, de personen waarvan de onderwerping aan het stelsel van de sociale zekerheid der werknemers volgt uit artikel 1, § 1, tweede lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid der arbeiders. HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen

Art. 2.De arbeidstijdgegevens kunnen in uren en/of in dagen en/of in periodes worden vastgesteld.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder : 1° « uur » : de tijdsspanne gelijk aan één vierentwintigste van een dag en/of de vergelijkbare tijdsspanne die in de betrokken onderneming of bedrijfstak als tijdseenheid wordt aangewend;2° « dag » : de kalenderdag of, indien de aaneensluitende arbeidsprestatie gespreid is over twee kalenderdagen, de op elkaar aansluitende daggedeelten van beide kalenderdagen;3° « periode » : het ononderbroken tijdvak begrensd door een begin- en einddatum waarbinnen een bepaalde gebeurtenis zich voordoet.

Art. 3.Onder « begindatum van de arbeidsovereenkomst » wordt verstaan de datum waarop de arbeidsovereenkomst in werking treedt.

Art. 4.Onder « einddatum van de arbeidsovereenkomst » wordt verstaan de datum waarop de arbeidsovereenkomst ophoudt te bestaan.

Art. 5.Onder « voorziene einddatum van de arbeidsovereenkomst » wordt verstaan de in de arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd vastgestelde einddatum van de overeenkomst of in geval van een arbeidsovereenkomst voor een onbepaalde tijd, de einddatum van de opzeggingstermijn, zoals bedoeld in artikel 64 van dit besluit. HOOFDSTUK III. - Uitvoering van de arbeidsovereenkomst

Art. 6.Onder « contractueel gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de werknemer » wordt verstaan het gemiddeld aantal uren per week gedurende dewelke de werknemer ingevolge zijn arbeidsovereenkomst geacht wordt arbeid te verrichten.

Art. 7.Onder « gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de maatpersoon » wordt verstaan : 1° het gemiddeld aantal uren per week gedurende dewelke de maatpersoon geacht wordt arbeid te verrichten;2° of, indien het geen vast aantal dagen per week betreft, het gemiddeld aantal dagen per week gedurende dewelke de maatpersoon geacht wordt arbeid te verrichten. Onder « maatpersoon » wordt verstaan de persoon die voltijds is tewerkgesteld in dezelfde onderneming of, bij ontstentenis, in dezelfde bedrijfstak, in een functie gelijkaardig aan deze van de werknemer, en waarbij hij normaal geacht wordt een zelfde aantal dagen arbeid te verrichten als de werknemer.

Art. 8.Onder « normaal werkrooster van de betrokken werknemer » wordt verstaan een rooster waarin aangeduid worden de dagen en uren waarop de betrokken werknemer normaal geacht wordt arbeid te verrichten en te rusten.

Art. 9.Onder « voltijdse werknemer » wordt verstaan : 1° de werknemer wiens normale contractuele arbeidsduur overeenstemt met de maximale arbeidsduur die in de onderneming geldt krachtens wet;2° de werknemer die tewerkgesteld is krachtens een arbeidsregeling in toepassing van het koninklijk besluit nr.179 van 30 december 1982 betreffende de experimenten voor aanpassing van de arbeidstijd in de ondernemingen met het oog op een herverdeling van de beschikbare arbeid of in toepassing van de wet van 17 maart 1987 betreffende de invoering van nieuwe arbeidsregelingen in de ondernemingen en de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 42 van 2 juni 1987 betreffende de invoering van nieuwe arbeidsregelingen in de ondernemingen en die recht heeft op een loon dat overeenstemt met het loon van de maatpersoon; 3° de leerkracht tewerkgesteld in een onderwijsinstelling, opgericht of gesubsidieerd door een Gemeenschap of door een orgaan waaraan de Gemeenschap haar bevoegdheden als inrichtende macht heeft opgedragen, krachtens een arbeidsregeling die normaal gemiddeld per week een aantal uren omvat dat gelijk is aan dat van een volledig lesrooster.

Art. 10.Onverminderd artikel 9, 2°, wordt onder « deeltijdse werknemer » verstaan de werknemer wiens normale contractuele arbeidsduur gemiddeld lager is dan de arbeidsduur van de maatpersoon.

Art. 11.Onder « vaste arbeidsregeling » wordt verstaan het aantal dagen per week gedurende dewelke de werknemer normaal geacht wordt arbeid te verrichten, voor zover de werknemer een vast aantal dagen per week werkt.

Art. 12.Onder « normale werkelijke arbeid » wordt verstaan het verrichten van prestaties zoals voorzien in de arbeidsovereenkomst, waarvoor normaal loon verschuldigd is, met uitzondering van de in de artikelen 13, 14 en 15 bedoelde prestaties.

Art. 13.Onder « meerprestaties zonder inhaalrust » wordt verstaan het verrichten van prestaties in toepassing van de artikelen 26, § 1, 1° en 2°, en 26bis, § 2bis, van de arbeidswet van 16 maart 1971, waarvoor overloon verschuldigd is door of krachtens artikel 29 van dezelfde wet.

Art. 14.Onder « meerprestaties mits inhaalrust » wordt verstaan het verrichten van prestaties in toepassing van de artikelen 22, 3°, 24, 25 en 26, § 1, 3°, en § 2, van de arbeidswet van 16 maart 1971, waarvoor overloon verschuldigd is door of krachtens artikel 29 van dezelfde wet.

Art. 15.Onder « andere meerprestaties mits inhaalrust » wordt verstaan het verrichten van prestaties in toepassing van de artikelen 20, 20bis, 22, 1° en 2°, en 23 van de arbeidswet van 16 maart 1971, waarvoor geen overloon verschuldigd is door of krachtens artikel 29 van dezelfde wet. HOOFDSTUK IV. - Schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst

Art. 16.Onder « inhaalrust » wordt verstaan : 1° « inhaalrust, andere dan inhaalrust bouwbedrijf » : de afwezigheid van het werk, met uitzondering van de in 2° en 3° bedoelde inhaalrust, wegens rust overeenkomstig de artikelen 16, 26bis, 29, § 4, 32, § 2, en 33 van de arbeidswet of de bepalingen van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen.Deze rust wordt toegekend ingevolge de in de artikelen 14 en 15 van dit besluit bedoelde prestaties; 2° « inhaalrust bouwbedrijf » : de afwezigheid van het werk wegens rust bedoeld in het koninklijk besluit nr.213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren of een binnen het paritair comité voor het bouwbedrijf afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst met betrekking tot de arbeidsduurvermindering; 3° « inhaalrust in het kader van arbeidsduurvermindering » : de afwezigheid van het werk wegens rust toegekend in het kader van een regeling van vermindering van de arbeidsduur.

Art. 17.Onder « wettelijke vakantie » wordt verstaan de afwezigheid van het werk ingevolge schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wegens jaarlijkse vakantie bedoeld in de artikelen 3 en 5 van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers gecoördineerd op 28 juni 1971.

Art. 18.Onder « vakantie krachtens algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst » wordt verstaan de afwezigheid van het werk ingevolge schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wegens jaarlijkse vakantie krachtens een in artikel 6 van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers gecoördineerd op 28 juni 1971 bedoelde algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 19.Onder « bijkomende vakantie » wordt verstaan de afwezigheid van het werk met behoud van loon ingevolge schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wegens jaarlijkse vakantie, andere dan de wettelijke vakantie of de vakantie krachtens een in artikel 6 van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers gecoördineerd op 28 juni 1971 bedoelde algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 20.Onder « feestdag » wordt verstaan : 1° "de feestdag tijdens de arbeidsovereenkomst" : de afwezigheid op het werk overeenkomstig de bepalingen van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen, met behoud van het normaal loon in toepassing van de artikelen 9, 11, 12 en 13, § 1, van het koninklijk besluit van 18 april 1974 tot bepaling van de algemene wijze van uitvoering van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen, met uitzondering van de feestdag bedoeld in artikel 22;2° "de feestdag na beëindiging van de arbeidsovereenkomst" : de dag waarvoor de werkgever na beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer loon verschuldigd is in toepassing van artikel 14 van het koninklijk besluit van 18 april 1974 tot bepaling van de algemene wijze van uitvoering van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen.

Art. 21.Onder « vervangingsdag van een feestdag » wordt verstaan de afwezigheid op het werk ingevolge vervanging van een feestdag die samenvalt met een zondag of een gewone inactiviteitsdag, overeenkomstig de bepalingen van afdeling 2, hoofdstuk II van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen, met uitzondering van de vervangingsdag bedoeld in artikel 22.

Art. 22.Onder « feestdag of vervangingsdag tijdens een periode van tijdelijke werkloosheid » wordt verstaan de in de artikelen 20, 1°, en 21 bedoelde dag die gelegen is in een periode van tijdelijke werkloosheid en waarvoor de werkgever loon verschuldigd is in toepassing van artikel 13, § 2, van het koninklijk besluit van 18 april 1974 tot bepaling van de algemene wijze van uitvoering van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen.

Art. 23.Onder « afwezigheid met gewaarborgd dagloon » wordt verstaan : 1° "afwezigheid met gewaarborgd dagloon wegens arbeidsongeschiktheid" : de afwezigheid op het werk wegens onmogelijkheid voor de werknemer om zijn werk te verrichten ten gevolge van ziekte of ongeval, waarvoor aan de werknemer in toepassing van artikel 27 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, het loon wordt betaald dat hem zou toegekomen zijn, indien hij zijn dagtaak normaal had kunnen volbrengen;2° "afwezigheid met gewaarborgd dagloon wegens een andere reden dan arbeidsongeschiktheid" : de afwezigheid op het werk wegens het niet of niet tijdig aanvatten of voortzetten van het werk om een andere reden dan de in de 1° bedoelde, en waarvoor aan de werknemer in toepassing van artikel 27 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten het loon wordt betaald dat hem zou toegekomen zijn, indien hij zijn dagtaak normaal had kunnen volbrengen;3° "afwezigheid eerste dag wegens slecht weer bouwbedrijf" : de afwezigheid op het werk waarvoor aan de werknemer, in afwijking van artikel 27 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en in toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 16 december 1981 betreffende het loon van de werklieden uit het bouwbedrijf voor de ingevolge slecht weder verloren arbeidsuren, de helft van het normaal loon wordt betaald, indien hij het werk waaraan hij bezig was niet kan verder zetten.

Art. 24.Onder « carensdag » wordt verstaan de afwezigheid op het werk zonder behoud van loon in toepassing van de artikelen 52, § 1, of 71, tweede lid van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Art. 25.Onder « arbeidsongeschiktheid met gewaarborgd loon eerste week » wordt verstaan de afwezigheid op het werk met behoud van het normaal loon gedurende een periode van zeven dagen in toepassing van de artikelen 52, 54, 71, 72 of 112 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Art. 26.Onder « arbeidsongeschiktheid met gewaarborgd loon tweede week » wordt verstaan de afwezigheid op het werk met behoud van een gedeelte van het normaal loon gedurende een periode van zeven dagen volgend op de eerste week gewaarborgd loon zoals bedoeld in artikel 25, in toepassing van de artikelen 52, 71 of 112 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Art. 27.Onder « arbeidsongeschiktheid met gewaarborgd maandloon » wordt verstaan de afwezigheid op het werk met behoud van het normaal loon gedurende een periode van dertig dagen in toepassing van artikel 70 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Art. 28.Onder « arbeidsongeschiktheid met aanvulling of voorschot overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 12bis of nr. 13bis » wordt verstaan de afwezigheid op het werk waarvoor de werkgever aan de werknemer een vergoeding verschuldigd is overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 12bis van 26 februari 1979 tot aanpassing van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 12 van 28 juni 1973 betreffende het toekennen van een gewaarborgd maandloon aan de werklieden in geval van arbeidsongeschiktheid ingevolge ziekte, ongeval van gemeen recht, arbeidsongeval of beroepsziekte, aan de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, of overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 13bis van 26 februari 1979 tot aanpassing van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 13 van 28 juni 1973 betreffende het toekennen van een gewaarborgd maandloon aan sommige bedienden in geval van arbeidsongeschiktheid ingevolge ziekte, ongeval van gemeen recht, arbeidsongeval of beroepsziekte, aan de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Art. 29.Onder « arbeidsongeschiktheid met arbeidsongevallenvergoeding in toepassing van artikel 54 van de Arbeidsongevallenwet » wordt verstaan de afwezigheid op het werk waarvoor de werkgever aan de werknemer de dagelijkse vergoedingen betaalt in toepassing van artikel 54 van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 en waarvoor de werkgever de sociale zekerheidsbijdragen zelf afhoudt.

Art. 30.Onder « afwezigheid zonder behoud van loon ingevolge arbeidsongeschiktheid of ingevolge profylactisch verlof » wordt verstaan de afwezigheid op het werk zonder behoud van loon, ingevolge de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wegens arbeidsongeschiktheid of wegens profylactisch verlof, zoals bedoeld bij artikel 239, § 1, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, met uitzondering van de afwezigheden bedoeld in de artikelen 24, 28, 29 en 52.

Art. 31.Onder « volledige werkverwijdering als maatregel van moederschapsbescherming" wordt verstaan de afwezigheid op het werk, zonder behoud van loon, van de zwangere of reeds bevallen werkneemster of de werkneemster die haar kind borstvoeding geeft, ingevolge de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst in toepassing van artikel 42, § 1, eerste lid, 3°, artikel 43, § 1, tweede lid, 2°, of artikel 43bis, tweede lid, van de arbeidswet van 16 maart 1971.

Art. 32.Onder « aangepaste arbeid met loonverlies » wordt verstaan : 1° « aangepaste arbeid met loonverlies als maatregel van moederschapsbescherming » : het verrichten van de arbeidsprestaties van de zwangere of reeds bevallen werkneemster of de werkneemster die haar kind borstvoeding geeft, in toepassing van artikel 42, § 1, eerste lid, 1° en 2°, artikel 43, § 1, tweede lid, 1°, of artikel 43bis, tweede lid, van de arbeidswet van 16 maart 1971, waarvoor de werkgever aan de betrokken werkneemster een loon verschuldigd is dat lager ligt dan het loon uit haar gewone activiteit;2° « andere aangepaste arbeid met loonverlies » : het verrichten van arbeidsprestaties door een slachtoffer van een arbeidsongeval, een ongeval overkomen op weg van of naar het werk of van een beroepsziekte van wie de arbeidsongeschiktheid ten minste 30 pct.bedraagt, of door een werknemer die in staat van primaire ongeschiktheid of van invaliditeit is en die arbeid verricht met toestemming van de adviserende geneesheer, waarvoor de werkgever aan de betrokken werknemer een loon verschuldigd is dat lager ligt dan het loon uit zijn gewone activiteit.

Art. 33.Onder « moederschapsrust » wordt verstaan de afwezigheid van de werkneemster op het werk, zonder behoud van loon, ingevolge de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wegens voor- en nabevallingsrust in toepassing van artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971.

Art. 34.Onder « vaderschapsverlof » wordt verstaan de afwezigheid van de werknemer op het werk, zonder behoud van loon, ingevolge de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wegens de omzetting van de moederschapsrust in vaderschapsverlof bij overlijden of hospitalisatie van de moeder, in toepassing van artikel 39, zesde lid, van de arbeidswet van 16 maart 1971.

Art. 35.Onder « kort verzuim » wordt verstaan de afwezigheid op het werk ingevolge de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst met behoud van het normaal loon door of krachtens de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 augustus 1963 betreffende het behoud van het normaal loon van de werklieden, de dienstboden, de bedienden en de werknemers aangeworven voor de dienst op binnenschepen, ter gelegenheid van familiegebeurtenissen of voor de vervulling van staatsburgerlijke verplichtingen of van burgerlijke opdrachten.

Art. 36.Onder « technische stoornis in de onderneming » wordt verstaan de afwezigheid op het werk ingevolge de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst met behoud van het normaal loon in toepassing van artikel 49 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Art. 37.Onder « dwingende redenen met behoud van loon » wordt verstaan de afwezigheid op het werk met behoud van het normaal loon ingevolge de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst in toepassing van artikel 30bis, derde lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Art. 38.Onder « sluiting van de onderneming ter bescherming van het leefmilieu » wordt verstaan de afwezigheid op het werk ingevolge de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst met behoud van het normaal loon ingevolge de tijdelijke sluiting van de onderneming die voortvloeit uit de maatregelen getroffen bij toepassing van de wetgeving of de reglementering betreffende de vrijwaring van het leefmilieu.

Art. 39.Onder « burgerplichten zonder behoud van loon » wordt verstaan de afwezigheid op het werk zonder behoud van loon ingevolge de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wegens het vervullen van burgerplichten zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 28 augustus 1963 betreffende het behoud van het loon van de werklieden, de dienstboden, de bedienden en de werknemers aangeworven voor de dienst op binnenschepen, voor afwezigheidsdagen ter gelegenheid van familiegebeurtenissen of voor de vervulling van staatsburgerlijke verplichtingen of van burgerlijke opdrachten en die door de werkgever toegekend worden als aanvulling op de afwezigheden waarop de werknemer recht heeft krachtens voormeld koninklijk besluit.

Art. 40.Onder « functie van rechter in sociale zaken » wordt verstaan de afwezigheid op het werk zonder behoud van loon ingevolge de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst in toepassing van artikel 28, 3°, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, gedurende de tijd dat de werknemer als raadsheer of rechter in sociale zaken moet zetelen in de arbeidshoven en rechtbanken.

Art. 41.Onder « syndicale opdracht » wordt verstaan de afwezigheid op het werk zonder behoud van loon wegens het vervullen van een opdracht als een door een vakorganisatie aangewezen of door werknemers verkozen afgevaardigde, ter behartiging van de belangen van de werknemers bij instanties buiten de onderneming.

Art. 42.Onder « staking » wordt verstaan de afwezigheid op het werk zonder behoud van loon, ingevolge deelname aan een staking.

Art. 43.Onder « lock-out » wordt verstaan de afwezigheid op het werk zonder behoud van loon, ingevolge lock-out door de werkgever.

Art. 44.Onder « sociale promotie » wordt verstaan de afwezigheid op het werk zonder behoud van loon ingevolge de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst in toepassing van artikel 28, 4°, a), van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, wegens deelname aan een cursus of leergang bedoeld in artikel 1 van de wet van 1 juli 1963 houdende toekenning van een vergoeding voor sociale promotie.

Art. 45.Onder « militieverplichtingen » wordt verstaan de afwezigheid op het werk zonder behoud van loon ingevolge een schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst krachtens artikel 29 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Art. 46.Onder « verlof om dwingende redenen zonder behoud van loon » wordt verstaan de afwezigheid op het werk zonder behoud van loon ingevolge de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst in toepassing van artikel 30bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, wegens een niet voorziene, los van het werk staande gebeurtenis bedoeld in artikel 2 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 45 van 19 december 1989 houdende invoering van een verlof om dwingende redenen.

Art. 47.Onder het vervullen van een « openbaar mandaat » wordt verstaan de afwezigheid op het werk zonder behoud van loon wegens het vervullen van een openbare functie, uitgeoefend krachtens een benoeming door de overheid of krachtens verkiezing andere dan bedoeld in de artikelen 1, 2 en 6bis van de wet van 19 juli 1976 tot instelling van een verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat.

Art. 48.Onder « verlof zonder wedde » wordt verstaan de afwezigheid op het werk zonder behoud van loon wegens schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst ingevolge een gemeenschappelijk akkoord tussen werkgever en werknemer.

Art. 49.Onder « voorlopige hechtenis » wordt verstaan de afwezigheid op het werk zonder behoud van loon ingevolge de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst in toepassing van artikel 28, 5°, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, wegens maatregelen van voorlopige vrijheidsberoving waarvan de werknemer het voorwerp is.

Art. 50.Onder « vrijheidsberoving » wordt verstaan de afwezigheid op het werk zonder behoud van loon wegens de toepassing van een maatregel van hechtenis, gevangenzetting en internering, andere dan voorlopige hechtenis.

Art. 51.Onder « tijdelijke werkloosheid ingevolge overmacht » wordt verstaan de afwezigheid van het werk wegens schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst in toepassing van artikel 26 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Art. 52.Onder « tijdelijke werkloosheid ingevolge medische overmacht » wordt verstaan : 1° de afwezigheid van het werk wegens schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst in geval de werknemer in toepassing van de wetgeving betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen als arbeidsgeschikt werd verklaard doch deze beslissing betwist voor de bevoegde rechtsmacht;2° de afwezigheid van het werk ingevolge het advies van een arbeidsgeneesheer of een door het werkloosheidsbureau erkende geneesheer volgens hetwelk de werknemer tijdelijk arbeidsongeschikt is voor de overeengekomen functie.

Art. 53.Onder « tijdelijke werkloosheid ingevolge technische stoornis » wordt verstaan de afwezigheid op het werk wegens schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst krachtens artikel 49 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten met uitzondering van de periode waarbinnen de werkman het recht op normaal loon behoudt.

Art. 54.Onder « tijdelijke werkloosheid ingevolge slecht weer » wordt verstaan de afwezigheid op het werk wegens schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst ingevolge ongunstige weersomstandigheden die de uitvoering van het werk volledig onmogelijk maken met toepassing van artikel 50 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Art. 55.Onder « tijdelijke werkloosheid ingevolge gebrek aan werk wegens economische redenen » wordt verstaan de afwezigheid op het werk wegens schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of wegens invoering van een regeling van gedeeltelijke arbeid ingevolge artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Art. 56.Onder « tijdelijke werkloosheid ingevolge staking of lock-out » wordt verstaan de afwezigheid op het werk wegens schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst als rechtstreeks of onrechtstreeks gevolg van een staking of lock-out.

Art. 57.Onder « tijdelijke werkloosheid in geval van ontslag van beschermde werknemers » wordt verstaan de afwezigheid van het werk wegens schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst indien het ontslag werd betekend aan een personeelsafgevaardigde of kandidaat- personeelsafgevaardigde in de ondernemingsraad of het comité voor preventie en bescherming op het werk om een dringende reden en deze beslissing voor de bevoegde rechtsmacht betwist wordt wegens het niet naleven van de bijzondere ontslagregeling voorzien in de wet van 19 maart 1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaat-personeelsafgevaardigden.

Art. 58.Onder « tijdelijke werkloosheid ingevolge sluiting van de onderneming wegens jaarlijkse vakantie » wordt verstaan de afwezigheid van het werk wegens schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst ingevolge sluiting van de onderneming wegens jaarlijkse vakantie in de zin van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van werknemers gecoördineerd op 28 juni 1971 voor zover de werknemer geen voldoende recht heeft op vakantie.

Art. 59.Onder « tijdelijke werkloosheid ingevolge sluiting van de onderneming wegens vakantie krachtens een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst » wordt verstaan de afwezigheid van het werk wegens schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst ingevolge sluiting van de onderneming wegens vakantie bedoeld in artikel 18 van dit besluit, voor zover de werknemer geen voldoende recht heeft op deze vakantie.

Art. 60.Onder « tijdelijke werkloosheid ingevolge de sluiting van de onderneming wegens inhaalrust in het kader van een arbeidsduurvermindering » wordt verstaan de afwezigheid van het werk wegens schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst ingevolge de sluiting van de onderneming wegens inhaalrust toegekend in het kader van arbeidsduurvermindering voor zover de werknemer geen voldoende recht heeft op inhaalrust ingevolge het feit dat hij pas in de loop van de arbeidscyclus in dienst is getreden.

Art. 61.Onder « volledige beroepsloopbaanonderbreking » wordt verstaan de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst ingevolge de volledige onderbreking van de beroepsactiviteit waarop de werknemer recht heeft krachtens hoofdstuk IV, afdeling V, onderafdeling 2, van de Herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 56 tot instelling van een beperkt recht op onderbreking van de beroepsloopbaan, de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 64 tot instelling van een recht op een ouderschapsverlof of het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid.

Art. 62.Onder « gedeeltelijke beroepsloopbaanonderbreking » wordt verstaan de tijdelijke vermindering van de arbeidsprestaties, waarop de werknemer recht heeft krachtens hoofdstuk IV, afdeling V, onderafdeling 3, van de Herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 56 tot instelling van een beperkt recht op onderbreking van de beroepsloopbaan, de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 64 tot instelling van een recht op een ouderschapsverlof of het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid.

Art. 63.Onder « halftijds brugpensioen » wordt verstaan de tijdelijke halvering van de arbeidsprestaties waarop de werknemer recht heeft krachtens de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 van 13 juli 1993 tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers in geval van halvering van de arbeidsprestaties, de Sociale Programmawet van 30 maart 1994, de Wet van 3 april 1995 houdende maatregelen tot bevordering van de tewerkstelling, de Wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, en de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen. HOOFDSTUK V. - Beëindiging van de arbeidsovereenkomst

Art. 64.Onder « opzeggingstermijn » wordt verstaan de termijn vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van titel II, hoofdstuk III van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten wanneer een einde wordt gesteld aan de arbeidsovereenkomst voor werklieden, of overeenkomstig de bepalingen van titel III, hoofdstuk III van dezelfde wet wanneer een einde wordt gesteld aan de arbeidsovereenkomst voor bedienden.

Art. 65.Onder « beëindiging van de arbeidsovereenkomst in gemeenschappelijk akkoord » wordt verstaan het beëindigen van de arbeidsovereenkomst met wederzijdse toestemming in toepassing van artikel 1134, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek en waarvoor de werkgever een vergoeding aan de werknemer verschuldigd is in onderling akkoord tussen de betrokken partijen.

Art. 66.Onder « onregelmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst » wordt verstaan het beëindigen van de arbeidsovereenkomst waarvoor de werkgever een vergoeding aan de werknemer verschuldigd is, in toepassing van de artikelen 39, § 1 of 40, § 1, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Art. 67.Onder « eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor personeelsafgevaardigden » wordt verstaan het beëindigen van de arbeidsovereenkomst waarvoor de werkgever een vergoeding aan de werknemer verschuldigd is, in toepassing van de artikelen 16 tot en met 18 van de wet van 19 maart 1991 houdende bijzondere ontslagregeling van de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaat-personeelsafgevaardigden.

Art. 68.Onder « eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor syndicale afgevaardigden » wordt verstaan het beëindigen van de arbeidsovereenkomst waarvoor de werkgever aan de werknemer een vergoeding verschuldigd is in toepassing van artikel 20 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 5 van 24 mei 1971 betreffende het statuut van de syndicale afvaardiging van het personeel der ondernemingen.

Art. 69.De definities inzake arbeidstijdgegevens die voorkomen in de regelingen opgesomd in artikel 1 en niet overeenstemmen met de in dit besluit opgenomen definities, worden met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit van rechtswege vervangen door deze definities. De Koning kan afwijkingen bepalen op de in dit besluit genomen definities.

Afwijkingen op de in dit besluit genomen definities zijn slechts toegelaten na het met redenen omkleed advies van het Algemeen Coördinatiecomité bij de Kruispuntbank van de sociale zekerheid en van de Nationale Arbeidsraad.

Art. 70.Dit besluit treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum.

Art. 71.Onze Minister van Werkgelegenheid, Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 juni 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE

^