Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 22 februari 2001
gepubliceerd op 28 februari 2001

Koninklijk besluit betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu en ministerie van middenstand en landbouw
numac
2001022135
pub.
28/02/2001
prom.
22/02/2001
ELI
eli/besluit/2001/02/22/2001022135/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

22 FEBRUARI 2001. - Koninklijk besluit betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp dat wij de eer hebben aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen betreft het vaststellen van sommige van de financieringsbronnen van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen onder deze vermeld in het artikel 10 van de wet van 4 februari 2000 houdende zijn oprichting.

Het gaat in dit verband vooreerst over de opbrengst van diverse bijdragen, vergoedingen, retributies en ontvangsten van de Rijksontledingslaboratoria, ten laste van de operatoren in de voedselketen die vandaag respectievelijk de Begrotingsfondsen voor de grondstoffen, voor de productie en de bescherming van planten en plantaardige producten en voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten bij het Ministerie van Middenstand en Landbouw financieren, en over de rechten die grotendeels het Instituut voor veterinaire keuring financieren.

Worden vervolgens behandeld, de vergoedingen en retributies die worden geïnd door het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu op grond van prestaties geleverd door de Farmaceutische Inspectie en de Eetwareninspectie.

Tenslotte dragen ook de vergoedingen, geïnd door het Federaal Agentschap voor de Nucleaire Controle bij tot de financiering van het Agentschap, evenals de opbrengst van de administratieve boetes opgelegd krachtens de wetten waarover het toezicht geheel of gedeeltelijk tot het Agentschap behoort.

Het is in functie van en met het oog op de bevoegdheden en opdrachten die zijn toevertrouwd aan het Agentschap dat ervoor is geopteerd, behalve voor wat betreft het Instituut voor veterinaire keuring, om de komende opbrengsten te verdelen tussen enerzijds de voormelde entiteiten en het Agentschap anderzijds.

De overdracht van het geheel van de bevoegdheden en opdrachten van het Instituut voor veterinaire keuring brengt de overeenkomstige gehele overdracht met zich mee van zijn financiering bekomen door de inning van keur- en controlerechten.

Het past om hier te preciseren dat het ontwerp er enkel toe strekt de diverse heterogene ontvangsten zoals ze thans bestaan, over te dragen aan het Agentschap.

De Minister van Volksgezondheid zal tevens, binnen de komende twaalf maanden, het nodig wetgevend initiatief nemen om, na overleg met de betrokken beroepssectoren, een geharmoniseerd en definitief stelsel van ontvangsten te creëren evenals om er met het oog daarop de criteria van vast te stellen in functie van inzonderheid de bepalingen van artikel 10, eerste lid, 8°, van de wet van 4 februari 2000.

In de tussentijd zal, bij wijze van overgangsmaatregel, betreffende de ontvangsten van de 3 Begrotingsfondsen van het Ministerie van Middenstand en Landbouw, een volledige omschrijving van de sommen die in concreto aan het Agentschap dienen toebedeeld evenals de wijze van hun overdracht in overleg tussen de respectieve Ministers van Volksgezondheid en van Landbouw gebeuren in het raam van de jaarlijkse Begrotingscontrole.

De eenmalige overdracht van de middelen en de reserves van dezelfde fondsen, voorzien in artikel 10, eerste lid, 7°, van voornoemde wet zal reeds worden uitgevoerd bij gelegenheid van de Begrotingscontrole 2001.

Anderzijds zal de vaststelling van de gevolgen, inzonderheid de financiële, van het niet of laattijdig betalen van de rechten, vergoedingen en retributies bestemd tot financiering van het Agentschap voorzien in hetzelfde artikel 10, derde en vierde lid, gebeuren door een afzonderlijk koninklijk besluit dat niet dient bevestigd te worden door de wetgever.

De ontworpen verdeling van de opbrengst der ontvangsten, houdt de wijziging in van wetsbepalingen. De machtiging die daaromtrent aan de Koning is gegeven door artikel 5, tweede lid, van de wet van 4 februari 2000, zal vervallen op 28 februari 2001.

Overeenkomstig het koninklijk besluit van 16 november 1994 betreffende de administratieve en begrotingscontrole, is de ontworpen tekst voor advies voorgelegd aan de Inspectie van Financiën en voor akkoord aan de Minister van Begroting.

Er is bovendien over beraadslaagd in Ministerraad, zoals is opgelegd door artikel 5, tweede lid, van de wet van 4 februari 2000.

Tevens is het ontwerp aan de Raad van State voorgelegd voor advies binnen een termijn van ten hoogste drie dagen.

Dit advies is gevolgd en dit ontwerp is dienvolgens aangepast.

Toelichting bij de artikelen

Artikel 1.In functie van de toekenning van het geheel of een deel van de opdrachten van de Ministeries van Middenstand en Landbouw, van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, van het Instituut voor veterinaire keuring evenals van het Federaal Agentschap voor de Nucleaire Controle, is hier de overeenkomstige overdracht uitgevoerd van de verschillende met deze opdrachten verbonden opbrengsten zoals ze worden geheven door de voornoemde diensten en instellingen of, in voorkomend geval, door hun begrotingsfondsen.

Overeenkomstig het advies van de Raad van State, zijn de verplichte bijdragen, voorzien in het raam van de 3 begrotingsfondsen van het Ministerie van Middenstand en Landbouw niet vermeld bij deze ontvangsten.

Wat betreft de administratieve boetes die opgenomen zijn in punt 7° van dit artikel, is er, voor meerdere duidelijkheid, expliciet verwezen naar de tekst van het eveneens in ontwerp zijnde koninklijk besluit houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen.

Artikelen 2 tot 7. Dat het Agentschap, zelfs gedeeltelijk, in de plaats treedt van meerdere bevoegde controle-instanties, houdt in dat meerdere wettelijke bepalingen omtrent de financiering van deze laatste worden gewijzigd.

Gelet op de 3 begrotingsfondsen die afhangen van het Ministerie van Middenstand en Landbouw, wordt eveneens de wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen.

Er dient gepreciseerd dat de bepalingen vervat in de respectievelijke artikelen 6 van de wetten van 5 september 1952 en van 15 april 1965, handelend over de financiering van de algemene kosten van het Instituut voor veterinaire keuring bij middel van de heffing van rechten, worden opgeheven in de mate dat het hem opvolgend Agentschap daarvoor zal worden gefinancierd met departementale kredieten.

Artikel 8.De datum van de inwerkingtreding van het besluit, die zal moeten samenvallen met deze van de overdracht aan het Agentschap van de bevoegdheden van instellingen, diensten en organismen die het hergroepeert in het raam van zijn opdrachten, dient vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaren, De Minister van Volksgezondheid, Mevr. M. AELVOET De Minister van Landbouw, J. GABRIELS

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, derde kamer, op 14 februari 2001 door de Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu verzocht haar, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen », heeft op 16 februari 2001 het volgende advies gegeven : Volgens artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State moeten in de adviesaanvraag de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisend karakter ervan.

Te dezen wordt het spoedeisend karakter van de adviesaanvraag, blijkens de aanhef van het voor advies voorgelegde ontwerpbesluit (1), gemotiveerd als volgt : « De huidige kritische context in de voedingssector, en meer bepaald de ernstige Europese crisis als gevolg van het voorkomen van boviene spongiforme encephalopathie evenals de dringend versterkte controlemaatregelen ten aanzien van deze ziekte, noodzaakt dat het Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen zonder uitstel wordt voorzien van de onmisbare financiële middelen ter uitvoering van haar opdrachten, in het belang van de volksgezondheid.

Conform aan artikel 14 van de wet van 4 februari 2000 met betrekking tot de oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, dient dit besluit te worden genomen vóór 28 februari 2001 ».

Gelet op de korte termijn welke hem voor het geven van zijn advies wordt toegemeten, heeft de Raad van State zich moeten beperken tot het maken van de hiernavolgende opmerkingen.

Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 1. Luidens artikel 5, tweede lid, van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (hierna : het agentschap), wordt de Koning gemachtigd om bij in de Ministerraad overlegde besluiten vijftien met name genoemde wetten af te schaffen, aan te vullen, te wijzigen, te vervangen en te coördineren, evenals om besluiten en maatregelen te nemen teneinde de overdracht van bepaalde bevoegdheden aan het agentschap te verwezenlijken, het agentschap operationeel te maken, bevoegdheidsoverlappingen te vermijden, de controle door het agentschap op de veiligheid van de voedselketen en de kwaliteit van het voedsel zo doeltreffend mogelijk te maken en de beschikbare middelen optimaal aan te wenden. Artikel 10 van de wet regelt de financiering van het agentschap. In het eerste lid worden de inkomsten van het agentschap opgesomd; voor het voorliggende ontwerp zijn inzonderheid van belang de opbrengsten van de rechten, de bijdragen en de retributies geregeld in de wetten bedoeld in het voornoemde artikel 5, voorzover het voordeel van die bepalingen bij koninklijk besluit aan het agentschap is overgedragen (1°), en de opbrengst van administratieve geldboetes (5°). 2. Ter uitvoering van artikel 5, tweede lid, van de wet van 4 februari 2000 beoogt het voor advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit de vaststelling van de rechten, vergoedingen, retributies en administratieve boetes, waarvan de opbrengst dient voor de financiering van het agentschap (zie artikel 1 van het ontwerp). Daartoe worden in artikel 2 een hele reeks van bestaande heffingen opgesomd.

Artikel 3 bevat een regeling i.v.m. het niet of laattijdig verschaffen van de nodige gegevens voor het vaststellen van het bedrag van de heffing, en i.v.m. het niet of laattijdig betalen van de heffing.

Het ontworpen besluit voorziet in de wijziging van een aantal wetten, voornamelijk wetten die voorkomen in de opsomming bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet van 4 februari 2000. Die wijzigingen komen er meestal op neer dat in de specifieke bepalingen die betrekking hebben op de heffingen waarvan de opbrengst voortaan bedoeld is voor de financiering van het agentschap, uitdrukkelijk van die bestemming melding gemaakt wordt (artikelen 4 tot 8 van het ontwerp).

Ten slotte worden, i.v.m. de toegestane uitgaven van een aantal begrotingsfondsen, wijzigingen aangebracht in de tabel gevoegd bij de wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen.

Die wijzigingen beogen een aanpassing van de betrokken bepalingen aan het feit dat de bedoelde begrotingsfondsen moeten bijdragen in de financiering van de opdrachten van het agentschap (artikel 9 van het ontwerp).

Onderzoek van de tekst Aanhef 1. In het eerste lid van de aanhef moet verwezen worden, niet enkel naar artikel 10 van de wet van 4 februari 2000, maar ook naar artikel 5 van die wet.Het is immers in artikel 5 dat de Koning rechtsgrond vindt om te bepalen dat sommige heffingen dienen voor de financiering van het agentschap. 2. Om wetgevingstechnische redenen dienen in de aanhef, na het eerste lid, alle wetten te worden vermeld, welke door het ontworpen besluit worden gewijzigd.3. In het achtste lid van de aanhef kunnen het nummer (31 294/3) en de datum van het voorliggende advies van de Raad van State worden vermeld.

Artikel 1.Dit artikel beperkt zich ertoe het doel van de ontworpen regeling uiteen te zetten. Een dergelijke bepaling, die geen normatieve betekenis lijkt te hebben, hoort niet thuis in een koninklijk besluit, en kan dan ook beter weggelaten worden.

Art. 2.1. In 1°, a) eerste streepje, wordt verwezen naar de heffingen bedoeld in de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977. Het blijkt meer bepaald te gaan om de heffingen bedoeld in artikel 82 van die wet.

In het eerste lid van dat artikel 82 wordt voorzien in retributies die vreemd zijn aan de toepassing van de wetten opgesomd in artikel 5, tweede lid, van de wet van 4 februari 2000. De Koning vindt in de laatstgenoemde bepaling dan ook geen rechtsgrond om de opbrengst van de bedoelde retributies aan het agentschap toe te wijzen.

Artikel 82, tweede lid, van de wet van 24 december 1976 verwijst naar retributies in verband met de toepassing van een aantal wetten die wel opgesomd worden in artikel 5, tweede lid, van de wet van 4 februari 2000. Die laatste wetsbepaling biedt in dit geval dan ook wel de vereiste rechtsgrond. Artikel 2, 1°, a), eerste streepje, van het ontwerp moet bijgevolg zo geredigeerd worden dat daarin enkel verwezen wordt naar de retributies bedoeld in artikel 82, tweede lid, van de wet van 24 december 1976. 2. In 1°, a), tweede streepje, wordt verwezen naar de heffingen bedoeld in de wet van 17 maart 1993 betreffende de oprichting van een Begrotingsfonds voor de productie en de bescherming van planten en plantaardige producten.Het blijkt meer bepaald te gaan om de heffingen opgesomd in artikel 4 van die wet.

Sommige van die heffingen lijken vreemd te zijn aan de toepassing van de wetten opgesomd in artikel 5, tweede lid, van de wet van 4 februari 2000 (zie artikel 4, 1°, 2°, in zoverre die bepaling betrekking heeft op de artikelen 44 en 45 van de wet van 20 mei 1975 tot bescherming van kweekproducten, 3° en 5°, in zoverre die bepaling gelezen moet worden in samenhang met 1°). De koning vindt in dat artikel 5, tweede lid, dan ook geen rechtsgrond om de opbrengst van de bedoelde heffingen aan het agentschap toe te wijzen.

Voor de andere heffingen opgesomd in artikel 4 van de wet van 17 maart 1993 (artikel 4, 2°, partim, 5°, in zoverre die bepaling gelezen moet worden in samenhang met 2°, en 6°) biedt artikel 5, tweede lid, van de wet van 4 februari 2000 wel een rechtsgrond.

Artikel 2, 1°, a), tweede streepje, van het ontwerp moet bijgevolg zo geredigeerd worden dat daarin enkel verwezen wordt naar de tweede soort heffingen. 3. In 1°, a, derde streepje, wordt verwezen naar de wet van 23 maart 1998 betreffende de oprichting van een Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten. Het blijkt meer bepaald te gaan om de heffingen opgesomd in artikel 5 van die wet.

Ook hier moet vastgesteld worden dat sommige van die heffingen vreemd lijken te zijn aan de toepassing van de wetten opgesomd in artikel 5, tweede lid, van de wet van 4 februari 2000 (zie artikel 5, 1°, 3° en 4°). Voor het toewijzen van de opbrengst van die heffingen is er geen rechtsgrond.

Voor de andere heffingen opgesomd in artikel 5 van de wet van 23 maart 1998 (artikel 5, 2°, 5°, 6°, 7° en 8°) biedt artikel 5, tweede lid, van de wet van 4 februari 2000 rechtsgrond.

Ook artikel 2, 1°, a), derde streepje, moet bijgevolg zo geredigeerd worden dat daarin enkel verwezen wordt naar de tweede soort heffingen. 4. De uitdrukking « binnen de grenzen bepaald in a) », gebruikt in artikel 2, 1°, b) en c), is bijzonder onduidelijk. Het zou beter zijn om voor elk van de in 1°, b) en c), bedoelde heffingen de « grenzen » precies aan te geven, en dus niet meer te verwijzen naar hetgeen bepaald is in 1°, a). 5. In artikel 2, 1°, c), dient bovendien vermeld te worden in het kader van welke wetten de in die bepaling bedoelde ontvangsten gesitueerd moeten worden.6. In de Nederlandse tekst van artikel 2, 1°, 2), moet de datum « 17 juli 1985 » vervangen worden door « 15 juli 1985 ».7. In artikel 2, 5°, wordt verwezen naar vergoedingen opgelegd door of krachtens de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle. De wet van 15 april 1994 komt niet voor in de opsomming vervat in artikel 5, tweede lid, van de wet van 4 februari 2000. Die wet is evenwel bedoeld om in de plaats te komen van de wet van 29 maart 1958 betreffende de bescherming van de bevolking tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren. Er kan dan ook aangenomen worden dat de bij artikel 5, tweede lid, aan de Koning verleende machtiging ook op de wet van 15 april 1994 betrekking heeft. 8. In artikel 2, 6°, zou gepreciseerd moeten worden dat het gaat om de retributies bedoeld in artikel 224 van de wet van 22 februari 1998.9. In artikel 2, 7°, zou de uitdrukking « binnen de grenzen bepaald in 1°, 2°, 4°, 5° en 6° (van dit artikel) » verduidelijkt moeten worden.

Art. 3.1. In dit artikel wordt bepaald welke gevolgen gehecht moeten worden aan het niet of laattijdig verstrekken van bepaalde gegevens, en aan het niet of laattijdig betalen van bepaalde bedragen.

De bepalingen van dit artikel vinden rechtsgrond in artikel 10, derde en vierde lid, van de wet van 4 februari 2000.

Anders dan de machten verleend bij artikel 5, tweede lid, zijn de machten verleend bij artikel 10, derde en vierde lid, geen zogenaamde « bijzondere machten ». De bepalingen die de Koning ter uitvoering van de laatstgenoemde bepalingen aanneemt, behoeven daarom ook geen bekrachtiging door de wetgever (zie artikel 14 van de wet van 4 februari 2000).

Om duidelijk te maken dat de bepalingen van artikel 3 van het ontwerp van een andere aard zijn dan die van de overige artikelen van het ontwerp, zou het aanbeveling verdienen om artikel 3 weg te laten uit het voorliggende ontwerp, en de bepalingen ervan op te nemen in een ander koninklijk besluit (dat dan niet door de wetgever bekrachtigd moet worden). 2. In het eerste lid moet verwezen worden naar artikel 2 in plaats van naar artikel 3.

Art. 4.In de Nederlandse tekst van het aan de Raad van State voorgelegde ontwerp ontbreekt paragraaf 2.

Art. 6.In de Nederlandse tekst van paragraaf 1 vervange men de woorden « artikel 6, § 1 » door « artikel 6, eerste lid ».

Art. 8.In verband met de rechtsgrond voor deze bepaling wordt verwezen naar opmerking 7 bij artikel 2.

De kamer was samengesteld uit : De heren : W. Deroover, voorzitter;

D. Albrecht en P. Lemmens, staatsraden;

Mevr. F. Lievens, griffier.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer D. Albrecht.

Het verslag werd uitgebracht door de heer P. Depuydt, eerste auditeur.

De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer J. Drijkoningen, referendaris.

De griffier, F. Lievens.

De voorzitter, W. Deroover _______ Nota (1) In strijd met het bepaalde in artikel 84, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State vormt de in de aanhef gegeven motivering niet de letterlijke overname van de motivering die in de eigenlijke adviesaanvraag wordt opgegeven. 2 FEBRUARI 2001. - Koninklijk besluit betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, inzonderheid de artikelen 5 en 10;

Gelet op de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingstoffen en antiseptica;

Gelet op de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel;

Gelet op de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen;

Gelet op de wet van 15 april 1965 betreffende de keuring van en de handel in vis, gevogelte, konijnen en wild, en tot wijziging van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel;

Gelet op de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt;

Gelet op de wet van 2 april 1971 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen;

Gelet op de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten;

Gelet op de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van voedingsmiddelen en andere producten;

Gelet op de wet van 21 juni 1983 betreffende gemedicineerde dierenvoeders;

Gelet op de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productie-stimulerende werking;

Gelet op de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren;

Gelet op de Dierengezondheidswet van 24 maart 1987;

Gelet op de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen, gewijzigd bij de wet van 22 februari 1998;

Gelet op de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde;

Gelet op de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle;

Gelet op het advies van het wetenschappelijk comité bij het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, gegeven op 8 februari 2001;

Gelet op het advies van de inspectie van financiën, gegeven op 7 februari 2001;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 8 februari 2001;

Gelet op de hoogdringendheid, gemotiveerd als volgt : De huidige crisistoestand in de voedingssector, meer bepaald de acute crisis op Europese schaal verbonden met het voortduren van de boviene spongiforme encefalopathie evenals met de dringende maatregelen ter versterking van de controle op deze ziekte, noodzaakt ertoe om zonder uitstel het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen de nodige financiële middelen te bezorgen die onmisbaar zijn voor de vervulling van zijn opdrachten die de bescherming van de volksgezondheid beogen;

Daarbij komt dat het besluit, overeenkomstig artikel 14 van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, dient genomen voor 28 februari 2001;

Gelet op het advies van de Raad van State nr. 31.294/3, gegeven op 16 februari 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, vervangen door de wet van 4 augustus 1996;

Op de voordracht van Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, van Onze Minister van Landbouw en Middenstand, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, hierna genoemd het Agentschap, wordt, onverminderd de bepalingen van artikel 10, eerste lid, 2°, 3°, 4°, 6°, 7°, 8°, 9°, 10° en 11° van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, gefinancierd : 1° a) door de opbrengst van de bedragen, retributies, vergoedingen en heffingen opgelegd door of krachtens : - artikel 82, tweede lid, van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977, hoofdstuk VI, afdeling 1, gewijzigd bij de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, met uitzondering van deze verbonden met de erkenning van producten, - artikel 4, 2°, en daarmee samenhangend 5°, van de wet van 17maart 1993 betreffende de oprichting van een Begrotingsfonds voor de productie en de bescherming van planten en plantaardige producten, met uitzondering van deze verbonden met de toepassing van de bepalingen van de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt omtrent het inschrijven van rassen in nationale catalogi, de bepalingen van de wet van 2 april 1971 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen omtrent producten die niet tot voedsel dienen, evenals van de wet van 20 mei 1975 tot bescherming van kweekproducten, - artikel 5, 2°, van de wet van 23 maart 1998 betreffende de oprichting van een Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, met uitzondering van deze verbonden met de toepassing van de wet van 20 juni 1956 betreffende de verbetering van de rassen van voor de landbouw nuttige huisdieren, ten laste van natuurlijke en rechtspersonen die naargelang het geval bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik, grondstoffen of dierenvoeders, planten of plantaardige producten, dieren of dierlijke producten bezitten, voortbrengen, bewerken, verwerken, vervoeren, invoeren, uitvoeren, verhandelen of verkopen;b) door de opbrengst van de vergoedingen, retributies en de verplichte bijdragen opgelegd door of krachtens de wetten van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt, van 2 april 1971 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen, van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten, met uitzondering van deze betreffende de erkenning van producten, de kweekproducten, de inschrijving van rassen in nationale catalogi, evenals de producten die niet tot voedsel dienen, c) door de opbrengst van de taks en retributies opgelegd door of krachtens de wet van 21 juni 1983 betreffende gemedicineerde dierenvoeders met uitzondering van deze verbonden met de registratie der gemedicineerde voormengsels, d) door de opbrengst van de vergoedingen opgelegd door of krachtens de Dierengezondheidswet van 24 maart 1987, e) door de ontvangsten, bedoeld in de tabel gevoegd bij de wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, in de subrubriek 31-2 Fonds voor de grondstoffen, gewijzigd bij de wet van 21 december 1994, onder de vermelding « Aard van de toegewezen ontvangsten », van de Rijkslaboratoria belast met de ontleding van de grondstoffen, met uitzondering van deze verbonden met de erkenningsprocedure van producten.f) door de bedragen verschuldigd in het raam van artikel 7 van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productiestimulerende werking;2° door de opbrengst van retributies en bijdragen die door of krachtens de wet op de geneesmiddelen van 25 maart 1964 ten laste zijn van natuurlijke of rechtspersonen die geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik bij enig dier dat bestemd kan zijn voor menselijke consumptie op de markt brengen, verdelen of leveren, met uitzondering van deze verbonden met de registratie van geneesmiddelen;3° door de rechten opgelegd door of krachtens de wetten van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel en van 15 april 1965 betreffende de keuring van en de handel in vis, gevogelte, konijnen en wild, en tot wijziging van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel;4° door de opbrengst van de vergoedingen opgelegd door of krachtens de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten, met uitzondering van deze verbonden met inschrijvingsprocedures, evenals deze betreffende detergenten, reinigings- en onderhoudsmiddelen, tabak, producten op basis van tabak en soortgelijke producten, cosmetica en gebruiksartikelen;5° door de opbrengst van de vergoedingen opgelegd door of krachtens de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, voor zover ze betrekking hebben op de controle van en het toezicht op de radioactiviteit van de voedselketen en van de behandeling van voedingsmiddelen met ioniserende stralingen;6° door de opbrengst van de retributies opgelegd door of krachtens artikel 224 van de wet van 22 februari 1998 houdende sociale bepalingen, ter financiering van de opdrachten van de administratie voortvloeiend uit de toepassing van artikel 1 van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica, voor zover ze betrekking hebben op het toezicht op de invoer, de uitvoer, de vervaardiging, de bewaring, het vervoer, het bezit, de verkoop en het te koop stellen, het afleveren of aanschaffen van de bedoelde stoffen, alsook op de verbouw van planten waaruit deze stoffen kunnen worden getrokken en voor zover deze stoffen of planten in aanmerking komen om te worden aangewend in eender welk stadium van de voedselketen;7° door de opbrengst van de administratieve boetes opgelegd in het raam van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen.

Art. 2.§ 1. In artikel 6, eerste lid, van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel, gewijzigd bij de wet van 8 december 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « van het Instituut voor veterinaire keuring » worden vervangen door de woorden « van het toezicht en de keuringen door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen »;2° het 4° wordt opgeheven. § 2. In hetzelfde artikel, laatste lid, ingevoegd bij de wet van 21 december 1994, worden de woorden « Instituut voor veterinaire keuring » vervangen door de woorden « Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen ».

Art. 3.In artikel 13bis, § 2, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, ingevoegd bij de wet van 29 december 1990, worden tussen de woorden « de administratie » en « in verband met » de woorden « evenals van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen » ingevoegd.

Art. 4.§ 1. In artikel 6, eerste lid, van de wet van 15 april 1965 betreffende de keuring van en de handel in vis, gevogelte, konijnen en wild, en tot wijziging van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel, gewijzigd bij de wet van 8 december 1998, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « van het Instituut voor veterinaire keuring » worden vervangen door de woorden « van het toezicht en de keuringen door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen »;2° het 4° wordt opgeheven. § 2. In hetzelfde artikel, laatste lid, ingevoegd bij de wet van 20 december 1995, worden de woorden « Instituut voor veterinaire keuring » vervangen door de woorden « Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen ».

Art. 5.In artikel 10, van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten, wordt het laatste lid, aangevuld bij de wet van 22 maart 1989, vervangen door het volgend lid : « Het bedrag van deze vergoedingen wordt gestort, hetzij op de rekening van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, hetzij op de bijzondere rekening van de afzonderlijke sectie van de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. Deze laatste rekening dient voor het dekken van de werkingskosten van de betrokken dienst volgens regels die door de Koning worden vastgesteld. Bij ontstentenis van dergelijke regels blijven de bepalingen op de Rijkscomptabiliteit van toepassing. »

Art. 6.In artikel 12 van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° de § 1, eerste lid, wordt aangevuld als volgt : « 3° ten bate van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen om alle kosten te dekken voor de organisatie en de uitvoering van zijn activiteiten.»; 2° de § 1, tweede lid, wordt aangevuld als volgt : « en van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen »;3° in § 2, 2°, worden tussen de woorden « en Arbeid » en « en Leefmilieu » de woorden « en Volksgezondheid » ingevoegd.

Art. 7.In de tabel, gevoegd bij de wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de subrubriek 31-2 Fonds voor de grondstoffen, gewijzigd bij de wet van 21 december 1994, worden onder de vermelding « Aard van de gemachtigde uitgaven » tussen de woorden « de opdrachten » en « die voortvloeien » de woorden « , inzonderheid van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen » ingevoegd;2° in de subrubriek 31-4 Fonds voor de productie en de bescherming van planten en plantaardige producten, ingevoegd bij de wet van 24 december 1993, wordt de tekst onder de vermelding « Aard van de toegestane uitgaven » aangevuld als volgt : « ;Daarenboven, de financiering van de opdrachten van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. »; 3° in de subrubriek 31-1 Begrotingsfonds voor de gezondheid en de productie van de dieren en de dierlijke producten, vervangen bij de wet van 23 maart 1998, wordt onder de vermelding « Aard van de gemachtigde uitgaven », de tekst aangevuld als volgt : « , evenals in dit raam, de financiering van de opdrachten van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de Voedselketen ».

Art. 8.Dit besluit treedt in werking op de datum door Ons bepaald overeenkomstig artikel 14, van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.

Art. 9.Onze Minister van Volksgezondheid en Onze Minister van Landbouw zijn, elk wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 22 februari 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Volksgezondheid, Mevr. M. AELVOET De Minister van Landbouw, J. GABRIELS

^