Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 18 juni 2019
gepubliceerd op 25 juni 2019

Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 5, 19° /1, 264, 266, 268 en 273 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2019012718
pub.
25/06/2019
prom.
18/06/2019
ELI
eli/besluit/2019/06/18/2019012718/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 JUNI 2019. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 5, 19° /1, 264, 266, 268 en 273 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat de ondertekende ministers de eer hebben U ter ondertekening voor te leggen, geeft uitvoering aan artikel 5, 19° /1, artikel 264, artikel 266, artikel 268, § 1, eerste lid, en artikel 273 van Deel 6 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen. Voor een aantal van die bepalingen is het besluit eveneens genomen ter uitvoering van de algemene uitvoeringsbevoegdheid van de uitvoerende macht, ingevolge artikel 108 van de Grondwet. Aldus vormt deze bepaling de juridische grondslag voor artikel 7 van het besluit.

Deel 6 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen heeft tot doel de toegang tot en de uitoefeningsvoorwaarden van de activiteit van verzekerings- en van herverzekeringsdistributie te regelen.

In deze wet werden de bepalingen omgezet van de Richtlijn 2016/97/EU van 20 januari 2016 betreffende verzekeringsdistributie (hierna: de IDD-richtlijn).

De activiteit van verzekeringsdistributie kan uitgeoefend worden door verzekeringsondernemingen en door verzekerings- en nevenverzekeringstussenpersonen.

De activiteit van herverzekeringsdistributie kan uitgeoefend worden door herverzekeringsondernemingen en door herverzekeringstussenpersonen.

De verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen moesten reeds sedert de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen een inschrijving bekomen respectievelijk in het register van verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen, alvorens de activiteit van verzekerings- of herverzekeringsdistributie te kunnen aanvatten.

Om in aanmerking te kunnen komen voor deze inschrijving legde de wet aan de verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen een aantal voorwaarden op die door de Koning nader werden bepaald in het koninklijk besluit van 25 maart 1996 tot uitvoering van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen.

De wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen werd inmiddels opgeheven en de bepalingen ervan werden geïntegreerd in de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen.

Het huidige koninklijk besluit heeft tot doel het koninklijk besluit van 25 maart 1996 tot uitvoering van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen te vervangen en de IDD-richtlijn gedeeltelijk om te zetten.

Het voorliggend Koninklijk besluit dat aan Uw handtekening wordt voorgelegd, bevat een aantal bepalingen die overgenomen worden uit het Koninklijk besluit van 25 maart 1996 tot uitvoering van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen.

De hiernavolgende bespreking betreft dan ook enkel deze bepalingen die werden toegevoegd of die substantiële wijzigingen ondergingen.

De voornaamste nieuwigheden betreffen de invulling van de vereisten van beroepskennis en vakbekwaamheid, de vereiste van praktische ervaring en de bijscholingsplicht. 1. Beroepskennis en vakbekwaamheid Algemeen gaat de IDD-Richtlijn uit van het beginsel dat alle personen die rechtstreeks betrokken zijn met de distributiewerkzaamheden, moeten beschikken over de nodige beroepskennis en vakbekwaamheid alvorens toegang te krijgen tot het beroep. De vereiste beroepskennis en vakbekwaamheid moet aangetoond worden door volgende personen: - de verzekeringstussenpersonen; - de nevenverzekeringstussenpersonen; - de herverzekeringstussenpersonen; - de personen die behoren tot de effectieve leiding van een tussenpersoon-rechtspersoon, die de facto de verantwoordelijkheid dragen over de werkzaamheid van de verzekerings- of herverzekeringsdistributie; - de verantwoordelijken voor de distributie van de voornoemde tussenpersonen en van de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen; - de personen in contact met het publiek van de tussenpersonen en van de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen.

Bij de vaststelling van deze vereisten van beroepskennis en vakbekwaamheid wordt bijlage I bij IDD-richtlijn omgezet.

Deze maakt een onderscheid tussen de minimale kennis en vakbekwaamheid vereist voor de distributie van: i. niet-levensverzekeringsproducten ii.levensverzekeringen en iii. verzekeringen met een beleggingscomponent Voorliggend Koninklijk besluit voorziet voor de vereisten van beroepskennis en vakbekwaamheid in een modulair systeem dat geheel in lijn ligt met de verwachtingen van de IDD-richtlijn en de onderverdelingen gemaakt in bijlage I. Het systeem is echter aangepast om rekening te houden met de specifieke kenmerken van de Belgische verzekeringssector.

In de eerste plaats is er een basismodule die de kennismateries bevat die gemeenschappelijk zijn voor de distributie van alle soorten verzekeringen evenals een inleiding tot specifieke materies van alle soorten verzekeringen De materie opgenomen in artikel 13 van het voorliggend besluit (basismodule - module 1) geldt voor alle personen die actief zijn in verzekerings- of herverzekeringsdistributie aangezien zij allen een belangrijke rol spelen in de goede dienstverlening naar het cliënteel toe. Het betreft alle personen in contact met het publiek ("PCP") van de tussenpersonen en van de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, alsook de zogenaamde "verantwoordelijke personen". Dat zijn de tussenpersoon-natuurlijke persoon, de effectieve leiders die de facto verantwoordelijk zijn voor de distributieactiviteit van de tussenpersoon-rechtspersoon en de verantwoordelijken voor de distributie bij de tussenpersonen of bij de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen.

Daarnaast zijn er drie gespecialiseerde modules die enkel moeten worden gevolgd door de verantwoordelijke personen.

De gespecialiseerde kennis die, naast de basiskennis, van deze verantwoordelijke personen wordt verwacht, wordt opgedeeld in drie gespecialiseerde modules, afhankelijk van de distributieactiviteiten waarin de betrokken entiteiten daadwerkelijk actief zullen zijn.

Deze modules volgen dezelfde opdeling als die die gehanteerd wordt in bijlage I van IDD-richtlijn, met name : - kennisvereisten voor personen actief in de distributie van niet-levensverzekeringen; - kennisvereisten voor personen actief in de distributie van levensverzekeringen en - kennisvereisten voor personen actief in de distributie van verzekeringen met een beleggingscomponent.

De verantwoordelijke personen die actief zijn bij een verzekeringsdistributeur, een herverzekeringsonderneming of een herverzekeringstussenpersoon die actief is in niet-levensverzekeringen moeten niet alleen de basiskennis bezitten (module 1), maar ook over de gespecialiseerde kennis beschikken opgesomd in artikel 14, eerste lid, 3° van dit besluit (module 2).

De verantwoordelijke personen die actief zijn bij een verzekeringsdistributeur, een herverzekeringsonderneming of een herverzekeringstussenpersoon die actief is in levensverzekeringen moeten naast de basiskennis (module 1) ook de gespecialiseerde kennis bezitten die opgesomd wordt in artikel 14, eerste lid, 4° van dit besluit (module 3).

De verantwoordelijke personen die actief zijn bij een verzekeringsdistributeur, een herverzekeringsonderneming of een herverzekeringstussenpersoon die actief is in verzekeringen met een beleggingscomponent, moeten beschikken over de basiskennis (module 1), over de gespecialiseerde kennis opgenomen in module 3, en bijkomend over de gespecialiseerde kennis, vermeld in artikel 14, eerste lid, 5° van dit besluit ( module 4).

PCP in opleiding Een persoon in contact met het publiek (hierna ook PCP) die de theoretische kennis van de materie opgenomen in artikel 13 van het besluit (basismodule - module 1) nog niet bezit, mag gedurende maximum één jaar toch reeds in de distributieactiviteit ingeschakeld worden op voorwaarde dat hij daarbij begeleid wordt door de tussenpersoon zelf, door een verantwoordelijke voor de distributie bij de tussenpersoon of bij de verzekerings-of herverzekeringsonderneming of door een daartoe door de tussenpersoon of de verzekerings- of herverzekeringsonderneming aangewezen persoon in contact met het publiek die de basiskennis bezit en die de ervaring vereist overeenkomstig artikel 17, § 1 van het besluit verworven heeft.

Met de invoering van het statuut van "PCP in opleiding" wordt een harmonisatie bekomen met de sector van bank- en beleggingsdiensten en van de kredietbemiddeling, waar dit statuut reeds bestaat. 2. Praktische ervaring Voor wat betreft de vereisten van praktische ervaring voor de tussenpersonen, hun effectieve leiders die de facto de verantwoordelijkheid hebben over de werkzaamheid van verzekerings- of herverzekeringsdistributie en voor de verantwoordelijken voor de distributie, herneemt dit besluit de bepalingen van het koninklijk besluit van 25 maart 1996 tot uitvoering van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen. Daarenboven introduceert het besluit een nieuwe vereiste van praktische ervaring voor al degenen die rechtstreeks betrokken worden in distributiewerkzaamheden en daarbij in contact komen met het cliënteel. Zij moeten alvorens alleen te kunnen handelen een praktische ervaring opdoen van minimum zes maanden.

Deze nieuwe vereiste geldt meer bepaald voor alle personen in contact met het publiek, maar ook voor de verzekeringssubagenten en hun verantwoordelijken voor de distributie.

Deze nieuwe vereiste is geïnspireerd op de ESMA Richtsnoeren voor de beoordeling van kennis en vakbekwaamheid (ref. doc. ESMA/2015/1886) die betrekking hebben op personen die beleggingsadvies verstrekken of informatie geven over financiële instrumenten. De ESMA Richtsnoeren stellen dat deze diensten slechts kunnen verleend worden door personen die daarin onder toezicht en begeleiding ten minste 6 maanden ervaring opgedaan hebben.

Dat een persoon die rechtstreeks betrokken wordt bij de distributiewerkzaamheden begeleid moet worden door een persoon die daarin de nodige kennis en ervaring verworven heeft, is een principe van gezonde en voorzichtige bedrijfsvoering dat in alle sectoren van distributie van financiële diensten toepassing mag vinden. De praktijk beantwoordt overigens nagenoeg steeds aan deze vereiste.

Om die reden legt artikel 17 van dit besluit deze vereiste van minimum zes maanden praktische ervaring ook op in het kader van de verzekerings- en herverzekeringsdistributie.

Ook hier wordt er gestreefd naar een volledige harmonisatie met de andere statuten van financiële bemiddelaars, met name de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten en de kredietbemiddelaars.

Een belangrijke rol is daarbij weggelegd voor de tussenpersoon of voor de door hem aangeduide verantwoordelijke voor de distributie of persoon in contact met het publiek die de betrokken persoon in contact met het publiek zal begeleiden en opvolgen, rekening houdend met diens kwalificaties en reeds verworven ervaring.

Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de personen in contact met het publiek en anderzijds de andere personen die aan een ervaringsvereiste zijn onderworpen. Deze laatste personen moeten de vereiste praktijkervaring bezitten vooraleer zij in het register kunnen worden ingeschreven of kunnen worden aangeduid in de functies van de facto verantwoordelijke effectieve leider of verantwoordelijke voor de distributie. De personen in contact met het publiek daarentegen kunnen deze ervaring opdoen tijdens de uitoefening van hun activiteiten onder het toezicht van hun werkgever of een persoon die daartoe binnen hun werkgever is aangeduid.

Aangezien dit voor de subagenten een nieuwe vereiste is, voorziet het besluit in een overgangsregeling voor hen die zijn ingeschreven in de categorie van de subagenten op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit.

De tussenpersoon, de verantwoordelijke voor de distributie of de PCP moet erop toezien dat de persoon in contact met het publiek in opleiding enkel alleen handelingen stelt waarvan hij weet dat de persoon de nodige kennis en vakbekwaamheid heeft om deze naar behoren uit te voeren en blijft verantwoordelijk voor alle handelingen gesteld door de betrokken persoon in stage. Ook na de stage blijft de tussenpersoon of de verantwoordelijke voor de distributie verantwoordelijk van de handelingen van de personen in contact met het publiek. 3. Bijscholing De beroepskennis en vakbekwaamheid die van de tussenpersoon, de de facto verantwoordelijke effectief leider, de verantwoordelijken voor de distributie en de personen in contact met het publiek wordt vereist, moet ook actueel gehouden worden. Artikel 10, 2. van de IDD-Richtlijn stelt dat betrokken personen bij de verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen en bij de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen tenminste 15 uur per jaar beroepsopleiding of bijscholing moeten volgen om goed te kunnen blijven presteren, daarbij rekening houdend met de rol die zij spelen en de aard van de verkochte producten.

In de sector van verzekerings- en herverzekeringsdistributie bestaat reeds een gelijkaardige bijscholingsverplichting sedert 1 januari 2009. Ook in de sector van bank- en beleggingsdiensten en van de kredietbemiddeling bestaat een bijscholingsverplichting. De regels met betrekking tot de concrete invulling van deze bijscholingsplicht zijn beschikbaar op de website van de FSMA. Bepaald werd dat elke tussenpersoon en verantwoordelijke voor de distributie binnen een periode van drie jaar, afhankelijk van de categorie waarin de tussenpersoon is ingeschreven, 20 of 30 bijscholingspunten moet behalen door opleiding te volgen bij daartoe geaccrediteerde opleidingsverstrekkers. Een opleidingspunt staat in principe gelijk aan een lesuur.

Voor wat betreft de personen in contact met het publiek bij de verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen en bij de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, lag de verantwoordelijkheid bij de werkgever aan wie de vrijheid werd gegeven om in functie van zijn omvang, de aard van zijn activiteiten en de kwalificaties van zijn personeel te bepalen op welke wijze hij voor het actueel houden van hun kennis zou zorgen.

De basisprincipes van deze bijscholingsplicht worden thans opgenomen in artikel 18 van het besluit, met dat verschil dat de bijscholingsplicht, conform de IDD-richtlijn, nu vastgesteld wordt op minimum 15 uur opleiding per jaar (voor de nevenverzekeringstussenpersonen is dit beperkt tot 3 uur opleiding per jaar). Deze bijscholingsplicht is ook nu van toepassing op de nieuwe functie van de de facto verantwoordelijke effectieve leider.

Bovendien hecht de IDD-richtlijn er zowel in haar overwegingen als in haar bepalingen veel belang aan dat de personen die verzekeringsproducten voorstellen en uitleggen aan het cliënteel ook grondige kennis hebben van deze producten en van de regels die gelden bij de distributie ervan.

Daarom wordt nader bepaald dat verantwoordelijke personen tijdens de drie jaar volgend op hun eerste aanduiding in die functie, minimum 12 van de 15 bijscholingspunten moeten gebruiken om zich te verdiepen in de kennis van de verzekeringsproducten die verdeeld worden door hen of door de personen waarop zij toezicht uitoefenen.

Voor wat betreft de bijscholing van de personen in contact met het publiek, blijft het principe behouden dat de werkgever verantwoordelijk is voor het uitwerken en uitvoeren van een (jaarlijks en geactualiseerd) opleidingsplan dat tot doel heeft de kennis van deze personen actueel te houden.

Daarbij kan rekening gehouden worden met de omvang en de aard van de activiteiten van de werkgever en van de personen in kwestie.

Tenzij voor de bijscholing van personen in contact met het publiek, moet de bijscholing als bedoeld in dit besluit worden gegeven door opleidingsorganisatoren die de FSMA heeft erkend. Conform haar reglementaire bevoegdheid als vastgelegd in artikel 64 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, zal de FSMA in een reglement preciseren aan welke vereisten de opleidingsorganisatoren moeten voldoen en welke de modaliteiten zijn van de erkenningsprocedure.

Een harmonisatie wordt beoogd met de andere sectoren van financiële tussenpersonen, met name de sector van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten en de sector van de kredietbemiddelaars.

Alle tussenpersonen die zijn ingeschreven op het moment van de inwerkingtreding van dit koninklijk besluit, beschikken over een termijn van drie maanden na de publicatie ervan om zich aan de bepalingen van dit koninklijk besluit te conformeren Er wordt echter in overgangsbepalingen voorzien, in hoofdzaak om ervoor te zorgen dat alle personen die, vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet, al aan een vereiste inzake beroepskennis waren onderworpen (PCP's, verantwoordelijken voor de distributie of tussenpersonen-natuurlijke personen) en die ook al actief waren, de equivalente kennis niet opnieuw hoeven te bewijzen volgens het nieuwe systeem. Voor de toekomst wordt, zonder tijdsbeperking, een vermoeden van beroepskennis ingevoerd, tenzij deze personen gedurende meer dan 5 jaar uit het register weggelaten zijn (of geen activiteiten meer verrichten) (zie artikel 15, § 3, van het besluit).

Ook wordt in een vermoeden van beroepskennis voorzien voor de personen die pas aan een verplichting inzake beroepskennis worden onderworpen, maar die vóór de inwerkingtreding van de wet al actief waren (de de facto verantwoordelijke effectieve leiders). Voor die personen geldt dat vermoeden enkel als zij (i) dezelfde gereglementeerde functie (ii) bij dezelfde tussenpersoon zonder onderbreking blijven uitoefenen.

Dit besluit geeft ook uitvoering aan artikel 5, 19° /1 van de wet van 4 april 2014 door het begrip "professionele klant" te definiëren met verwijzing naar de definitie die aan dit begrip is gegeven in de context van de omzetting van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten (MiFID II-richtlijn). Het begrip uit deze richtlijn wordt inderdaad uitdrukkelijk vermeld in de IDD-Richtlijn, zodanig elke andere definitie die aan dit begrip zou worden gegeven, zou in strijd zijn met de IDD-richtlijn.

Het besluit werd aangepast om rekening te houden met de opmerkingen van de Raad van State.

Het werd ook ter advies voorgelegd aan de Gegevensbeschermingsautoriteit (hierna de `GBA'). Met betrekking tot dit advies wordt opgemerkt dat : - de GBA bevestigt dat de persoonsgegevens waarvan sprake in dit besluit, worden verwerkt voor een GDPR-conform doel. In dit verband wordt erop gewezen dat, zoals gesuggereerd door de GBA, het doel van alle verwerkingen van persoonsgegevens die de FSMA uitvoert, uitdrukkelijk is vermeld in een wettekst, meer bepaald in artikel 46bis van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. Dat doel rechtvaardigt dat er uitzonderingen worden gemaakt; - er hoeft in dit besluit, zoals gesuggereerd door de GBA, geen volledige opsomming te worden opgenomen van alle categorieën van gegevens die bestemd zijn voor publicatie. De publicatie van gegevens wordt immers niet geregeld in dit besluit maar in artikel 268, § 2 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen. Het is bijgevolg niet mogelijk om in dit besluit af te wijken van die wettelijke bepaling door de categorieën van gegevens die bestemd zijn voor publicatie te beperken; - de GBA suggereert om het rijksregisternummer op te vragen bij de authentieke bron, via een machtiging verkregen van de minister van Binnenlandse Zaken. Artikel 5 van de wet tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen voorziet inderdaad in die mogelijkheid. Maar door hier gebruik van te maken dreigen er problemen te rijzen voor de identificatie van de betrokken persoon bij het Rijksregister. Het rijksregisternummer fungeert immers als unieke identificatiecode voor een persoon. De identificatie van de betrokken persoon is dus enkel gewaarborgd als de identificatiecode van hemzelf wordt verkregen; - de GBA raadt de FSMA aan zich ervan te vergewissen dat enkel de strafrechtelijke gegevens worden verwerkt die noodzakelijk zijn om het doel van dit besluit na te komen. In dit verband wordt eraan herinnerd dat de FSMA die gegevens verwerkt om te voldoen aan de vereiste van professionele betrouwbaarheid. Dat is geen louter formele vereiste waarvoor het volstaat dat de persoon niet strafrechtelijk veroordeeld werd in een welbepaald domein. De vereiste van professionele betrouwbaarheid is geenszins beperkt tot de domeinen waarop de regeling van het beroepsverbod betrekking heeft. Het is veeleer de bedoeling na te gaan of een persoon wel degelijk, in ethisch opzicht, de nodige kwaliteiten bezit om de betrokken gereglementeerde functies waar te nemen. De FSMA heeft hiervoor een discretionaire beoordelingsbevoegdheid en moet beschikken over alle nuttige informatie om die uit te oefenen, zoals uittreksels uit het strafregister die betrekking hebben op andere beroepscategorieën of andere activiteiten dan verzekeringen (voor een meer gedetailleerde toelichting over deze vraag wordt verwezen naar het wetsontwerp tot omzetting van Richtlijn (EU) 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad van 20 januari 2016 betreffende verzekeringsdistributie, Parl.

St., Kamer, 2017-2018, nr. 3297/001, p. 30).

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Vice-eersteminister en Minister van Werk, Economie en Consumenten, K. PEETERS De Minister van Sociale Zaken en van Volksgezondheid, M. DE BLOCK De Minister van Financiën, A. DE CROO De Minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw, en Maatschappelijke Integratie, D. DUCARME

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving Advies 65.518/1 van 21 maart 2019 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot uitvoering van de artikelen 5, 19° /1, 264, 266, 268 en 273 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen' Op 25 februari 2019 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Werk, Economie en Consumenten, verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot uitvoering van de artikelen 5, 19° /1, 264, 266, 268 en 273 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen'.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 14 maart 2019 . De kamer was samengesteld uit Marnix Van Damme, kamervoorzitter, Wilfried Van Vaerenbergh en Chantal Bamps, staatsraden, Michel Tison en Johan Put, assessoren, en Helena Kets, toegevoegd griffier.

Het verslag is uitgebracht door Katrien Didden, adjunct-auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Marnix Van Damme, kamervoorzitter .

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 21 maart 2019.

VOORAFGAANDE OPMERKINGEN 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan.2. Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken.Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als ze te oordelen heeft of het vaststellen of het wijzigen van verordeningen noodzakelijk is.

STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 3. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt er in de eerste plaats toe uitvoering te geven aan de in het opschrift vermelde bepalingen van deel 6 (`Verzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen') van de wet van 4 april 2014 `betreffende de verzekeringen' en op die wijze te voorzien in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn (EU) 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad van 20 januari 2016 `betreffende verzekeringsdistributie' (IDD-richtlijn) (artikelen 3 tot 18 van het ontwerp).Meer in het bijzonder wordt de omzetting beoogd van artikel 10 van de betrokken richtlijn en van bijlage I bij deze richtlijn, die de vereisten inzake vakbekwaamheid en de organisatorische vereisten betreffen. Artikel 21 van het ontwerp bevat een aantal overgangsbepalingen met betrekking tot de voormelde verplichtingen.

Daarnaast strekt het ontwerp ertoe de overdracht aan de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA) te regelen van de dossiers van de onder de verantwoordelijkheid van de centrale instellingen(1) ingeschreven verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen (artikel 19) en beoogt het de criteria vast te leggen waaraan een klant moet voldoen om te worden aanzien als "professionele klant" voor de toepassing van de voornoemde wet van 4 april 2014 en de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen (artikel 20). Ten slotte wordt met artikel 24 van het ontwerp artikel VII. 4/4, §§ 1 en 2, van het Wetboek van economisch recht, in werking gesteld. In de laatstgenoemde bepaling wordt de zogenaamde "vergelijkingswebsite" geregeld die wordt beheerd door de FSMA en op basis waarvan consumenten de vergoedingen die worden aangerekend voor betaalrekeningen kunnen vergelijken.

De ontworpen regeling is bestemd om in de plaats te komen van de regeling die nu is vervat in het koninklijk besluit van 25 maart 1996 `tot uitvoering van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen', waarvan artikel 22 van het ontwerp de opheffing beoogt. 4. Onder voorbehoud van hetgeen sub 15 bij artikel 7 van het ontwerp wordt opgemerkt, kan het ontworpen koninklijk besluit worden geacht rechtsgrond te vinden in de bepalingen waarvan melding wordt gemaakt in de eerste drie leden van de aanhef.Wel dient, wat het in werking stellen van artikel VII. 4/4, §§ 1 en 2, van het Wetboek van economisch recht betreft (artikel 24 van het ontwerp), als rechtsgrond tevens een beroep te worden gedaan op artikel 32, tweede lid, van de wet van 22 december 2017 `houdende wijziging en invoering van bepalingen inzake betaalrekeningen en betalingsdiensten in verschillende boeken van het Wetboek van economisch recht', dat de Koning machtigt om de datum van inwerkingtreding te bepalen van artikel 9 van de betrokken wet dat artikel VII. 4/4 in het Wetboek van economisch recht heeft ingevoegd.

VORMVEREISTEN 5. Overeenkomstig artikel 298, § 2, van de wet van 4 april 2014 wordt, in afwijking van paragraaf 1 van die bepaling(2), de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen (CDZ) belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen van de voornoemde wet en de uitvoeringsbesluiten ervan met betrekking tot de maatschappijen van onderlinge bijstand, zoals bedoeld in de artikelen 43bis, § 5, en 70, §§ 6, 7 en 8, van de wet van 6 augustus 1990 `betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen', en met betrekking tot de verzekeringstussenpersonen zoals bedoeld in artikel 68 van de wet van 26 april 2010 `houdende diverse bepalingen inzake de organisatie van de aanvullende ziekteverzekering (I)'.In artikel 298, § 2, tweede lid, van de wet van 4 april 2014 wordt bepaald dat "[v]oor de besluiten van de Koning die op grond van deze wet moeten worden genomen na advies van de FSMA, (...) tevens het advies van de CDZ [moet] worden ingewonnen indien de in het eerste lid vermelde maatschappijen van onderlinge bijstand en/of verzekeringstussenpersonen onder het toepassingsgebied van de Koninklijke besluiten in kwestie zullen vallen".

Onder meer artikel 15, § 4, van het ontwerp, met betrekking tot de vereiste beroepskennis heeft uitdrukkelijk betrekking op de maatschappijen vermeld in artikel 298, § 2, tweede lid, van de wet van 4 april 2014.(3) Bijgevolg moet ook het advies van de CDZ worden ingewonnen. Uit de documenten die aan de Raad van State, afdeling Wetgeving, zijn meegedeeld, blijkt niet dat dit al zou zijn gebeurd. 6. Onder meer de artikelen 5, 6 en 7 van het ontwerp hebben betrekking op de verwerking van persoonsgegevens die door de betrokken tussenpersonen en ondernemingen verplicht ter beschikking worden gesteld van de FSMA.Ook de Gegevensbeschermingsautoriteit moet derhalve om advies worden verzocht. De gemachtigde deelde wat dat betreft mee dat het betrokken advies effectief werd gevraagd, maar alsnog niet werd ontvangen. 7. Indien de tekst van het ontwerp van koninklijk besluit, zoals deze om advies aan de Raad van State, afdeling Wetgeving, is voorgelegd, nog zou wijzigen als gevolg van de sub 5 en 6 vermelde adviezen, zullen ook die wijzigingen overeenkomstig artikel 3, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, nog om advies aan deze laatste moeten worden voorgelegd. ONDERZOEK VAN DE TEKST Aanhef 8. Men passe de redactie van het tweede lid van de aanhef van het ontwerp aan als volgt: "Gelet op de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, artikel 5, 19° /1, ingevoegd bij de wet van 6 december 2018, en de artikelen 264, 266, 268, § 1, eerste lid, en 273, vervangen bij de wet van 6 december 2018;". 9. Onmiddellijk na het lid van de aanhef waarin wordt verwezen naar de bepalingen van de wet van 4 april 2014 dient een nieuw lid te worden ingevoegd, luidende: "Gelet op de wet van 22 december 2017 houdende wijziging en invoering van bepalingen inzake betaalrekeningen en betalingsdiensten in verschillende boeken van het Wetboek van economisch recht, artikel 32, tweede lid;". 10. Aan het einde van het derde lid van de aanhef van het ontwerp, zoals het om advies is voorgelegd en dat het vierde lid dient te worden, kan meer precies melding worden gemaakt van "artikel 56, tweede lid," van de in dat lid bedoelde wet van 6 december 2018. Artikel 5 11. In de Nederlandse tekst van de inleidende zin van artikel 5 van het ontwerp dient te worden geschreven "bij zijn aanvraag tot inschrijving".12. In artikel 5, 21°, van het ontwerp, betreft het een bijzondere machtiging "zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid," (niet: "zoals bedoeld in artikel 3, derde lid,"). Artikel 6 13. Men late artikel 6, 9°, van het ontwerp, aanvangen als volgt: "een toelichting waaruit blijkt dat de deelnemingen of nauwe banden bedoeld in respectievelijk 6° en 7° geen belemmering vormen voor ...". 14. Ter wille van de duidelijkheid schrijve men aan het einde van de Nederlandse tekst van artikel 6, 10°, van het ontwerp, "en de naleving van de bepalingen van de wet van 18 september 2017 overeenkomstig artikel 9, § 1, van die wet" (in plaats van: "en de naleving van de bepalingen van de wet van 18 september 2017 als bedoeld in artikel 9, § 1, van deze wet"). Artikel 7 15. In artikel 7 van het ontwerp worden de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, bedoeld in artikel 272 van de wet van 4 april 2014, ertoe verplicht om bepaalde gegevens en documenten aan de FSMA mee te delen. In artikel 275, § 2, eerste lid, van de wet van 4 april 2014, wordt al bepaald dat de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen aan de FSMA de identificatiegegevens meedelen van de in dat lid bedoelde verantwoordelijke. Tevens dienen die ondernemingen overeenkomstig artikel 275, § 2, tweede lid, van dezelfde wet, de naamlijst mee te delen van de door hen aangeduide verantwoordelijken voor de distributie alsook het aantal van de andere medewerkers die zich rechtstreeks met de distributiewerkzaamheden bezighouden, "volgens de voorwaarden en nadere regels die de FSMA bepaalt". Het is niet duidelijk op welke wijze artikel 7 van het ontwerp zich precies verhoudt tot het bepaalde in artikel 275, § 2, van de wet van 4 april 2014. In artikel 7 van het ontwerp wordt immers deels hernomen wat reeds volgt uit artikel 275, § 2, van de voornoemde wet, en wordt deels geregeld wat door de laatstgenoemde wetsbepaling aan de FSMA wordt overgelaten.Daarenboven valt niet direct te zien welke bepaling daarvoor aan de Koning de noodzakelijke rechtsgrond biedt.(4) Uit wat voorafgaat volgt dat kan worden betwijfeld of artikel 7 als zodanig in het ontwerp kan worden behouden.

Artikel 10 16. De inleidende zin van artikel 10 van het ontwerp zou beter aanvangen als volgt: "De beroepsaansprakelijkheidsverzekering bedoeld in artikel 9 ..." (in plaats van "Deze beroepsaansprakelijkheidsverzekering ...").

Artikel 12 17. In de Nederlandse tekst van artikel 12 van het ontwerp, wordt melding gemaakt van "de theoretische kennis van de materies";de Franse tekst heeft het over "la connaissance théorique". Deze discordantie zou moeten worden weggewerkt. Daarenboven moet worden vastgesteld dat in de betrokken afdeling 2 meer wordt geregeld dan uitsluitend de duurtijd van de praktische ervaring, zodat niet duidelijk is waarom aan het einde van artikel 12 van het ontwerp uitsluitend van de duurtijd van de praktische ervaring melding wordt gemaakt.

Mede rekening houdend met wat voorafgaat rijst de vraag of het geen aanbeveling zou verdienen om aan het einde van artikel 12 van het ontwerp te schrijven "... wordt verstaan de theoretische kennis en de praktische ervaring bedoeld in respectievelijk de afdelingen 1 en 2".

Artikel 13 18. Naar analogie van de Franse tekst dient aan het einde van de Nederlandse tekst van artikel 13, § 2, derde lid, van het ontwerp, te worden geschreven "en die de praktische ervaring vereist overeenkomstig artikel 17, § 1, verworven heeft". Artikel 15 19. De inleidende zin van artikel 15, § 2, van het ontwerp, dient in de Nederlandse tekst aan te vangen als volgt: "Worden geacht de vereiste theoretische kennis als bedoeld in ...". 20. Aangezien de verwijzingen naar de bepalingen "van paragraaf 3" en naar "paragraaf 3, 2°, " in het voorlaatste lid van artikel 15, § 3, van het ontwerp, betrekking hebben op de paragraaf waarin de verwijzingen voorkomen, volstaat het om respectievelijk te verwijzen naar de bepalingen "van deze paragraaf" en naar "2° ". Voorts schrappe men aan het einde van de Franse tekst van hetzelfde lid de woorden "du présent arrêté".

Artikel 17 21. In artikel 17, § 3, van het ontwerp, is de zinsnede "ou par une entreprise d'assurance ou de réassurance", die in de Franse tekst voorkomt, niet op overeenkomstige wijze weergegeven in de Nederlandse tekst. 22. De inleidende zin van artikel 17, § 4, eerste lid, van het ontwerp, dient in de Nederlandse tekst aan te vangen als volgt: "De duur van de praktische ervaring ...". 23. Het bepaalde in artikel 17, § 4, tweede lid, van het ontwerp, heeft betrekking op de gehele regeling met betrekking tot de praktische ervaring, zoals die is vervat in artikel 17 van het ontwerp, en wordt daarom beter ondergebracht in een aparte paragraaf 5 van dat artikel. Artikel 18 24. Uit artikel 18, § 3, eerste lid, van het ontwerp, volgt dat de beoogde bijscholing moet worden gegeven door opleidingsverstrekkers die door de FSMA worden erkend volgens de door deze laatste bepaalde nadere regels.De FSMA wordt tevens bevoegd gemaakt om nader te bepalen aan welke organisatorische, inhoudelijke en kwalitatieve vereisten de opleidingsverstrekkers en de door hen verstrekte bijscholing moeten voldoen. Het regelen van de betrokken bijscholing zal op die wijze geheel worden overgelaten aan de FSMA zodat de vraag rijst of dergelijke ruime bevoegdheidsdelegatie nog wel kan worden beschouwd als betrekking hebbende op een technische aangelegenheid van een veeleer detailmatige aard waarvan de regeling kan worden opgedragen aan een openbare instelling als de FSMA. Daarenboven wordt in artikel 18, § 3, eerste lid, van het ontwerp, uitsluitend melding gemaakt van "[d]e bijscholing bedoeld in de paragrafen 1 en 2", hetgeen de vraag doet rijzen waarom niet tevens de bijscholing, bedoeld in artikel 18, § 4, van het ontwerp, wordt beoogd. Het blijft overigens onduidelijk of de betrokken bijscholingsverplichting tevens geldt voor de maatschappijen vermeld in artikel 298, § 2, eerste lid, van de wet van 4 april 2014. In het bevestigende geval zouden eventueel ook bepaalde bevoegdheden op dat vlak moeten worden gedelegeerd aan de CDZ. Artikel 19 25. Rekening houdend met de omschrijving van "de wet van 6 december 2018", in artikel 2, 5°, van het ontwerp, volstaat het om in artikel 19 van het ontwerp te schrijven "De centrale instellingen als bedoeld in artikel 56 van de wet van 6 december 2018 moeten de dossiers ...".

Artikel 20 26. In de Nederlandse tekst van artikel 20 van het ontwerp moeten de woorden "van deze wet" worden vervangen door de woorden "van de wet", zijnde de wet van 4 april 2014, zoals omschreven in artikel 2, 1°, van het ontwerp.Tevens worden in de Nederlandse tekst van artikel 20 van het ontwerp de woorden "professionele cliënt" beter vervangen door de woorden "professionele klant", zoals deze al voorkomen en nader worden omschreven in artikel 5, 19° /1 van de voornoemde wet. Het woord "cliënt", dat eveneens voorkomt in artikel 20 van het ontwerp, dient dan te worden vervangen door het woord "klant".

Tot slot wordt de verwijzing naar "de criteria als vastgelegd in de bijlage bij het koninklijk besluit genomen ter uitvoering van artikel 2, eerste lid, 28° van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten", die voorkomt aan het einde van artikel 20 van het ontwerp, beter vervangen door een meer precieze en daardoor meer duidelijke verwijzing naar "de criteria als vastgelegd in de bijlage bij het koninklijk besluit van 19 december 2017 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten".

Artikel 21 27. In diverse onderdelen van artikel 21 van het ontwerp wordt verwezen naar "de datum van inwerkingtreding van de wet van 6 december 2018".Het verdient aanbeveling om deze omschrijving telkens te vervangen door een vermelding van de precieze datum van inwerkingtreding van de betrokken wet. 28. In artikel 21, § 1, achtste lid, van het ontwerp, moet melding worden gemaakt van "de theoretische kennis als bedoeld in artikel 14, 2° tot 5° " (niet: "de theoretische kennis als bedoeld in artikel 14, eerste lid, 2° tot 5° "). Artikel 22 29. Aan het einde van artikel 22 van het ontwerp schrijve men "... en de distributie van verzekeringen, het laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 december 2014, wordt opgeheven".

Artikel 23 30. Het is de bedoeling om de ontworpen regeling in werking te laten treden op de dag van de bekendmaking ervan.Naar het zeggen van de gemachtigde zou het ontworpen koninklijk besluit immers zo snel mogelijk in werking moeten treden "gezien het verstrijken van de omzettingstermijn (1 oktober 2018)". De gangbare termijn voor de inwerkingtreding van besluiten bedraagt tien dagen na de bekendmaking ervan, hetgeen eveneens neerkomt op een korte termijn van inwerkingtreding. Artikel 23 zou om die reden even goed uit het ontwerp kunnen worden weggelaten.

Artikel 24 31. Aangezien artikel 24 van het ontwerp ertoe strekt om een wetsbepaling in werking te stellen en derhalve te onderscheiden valt van de inwerkingtredingsbepaling van het ontworpen koninklijk besluit, zoals die in artikel 23 van het ontwerp is opgenomen, zou artikel 24 beter voorafgaan aan artikel 23 van het ontwerp.(5) DE GRIFFIER, DE VOORZITTER, Helena KETS Marnix VAN DAMME _______ Nota's (1) Zie artikel 56 van de wet van 6 december 2018 `tot omzetting van Richtlijn (EU) 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad van 20 januari 2016 betreffende verzekeringsdistributie'.(2) Artikel 298, § 1, van de wet van 4 april 2014, luidt: "Behalve voor zover uitdrukkelijk anders bepaald in deze wet, ziet de FSMA toe op de naleving van de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten en -reglementen".(3) Het betreft een afwijking waaruit overigens kan worden afgeleid dat ook de overige bepalingen van hoofdstuk VI (vereiste beroepskennis en vakbekwaamheid) van toepassing zijn op deze maatschappijen.(4) De gemachtigde refereert in dat verband aan de artikelen 272 tot 275 van de wet van 4 april 2014, maar enkel het bepaalde in artikel 273 van die wet lijkt rechtsgrond te kunnen bieden voor het ontwerp, zij het dan niet voor artikel 7 van het ontwerp, doch wel voor artikel 8 ervan dat op de aanduiding van bijkomende verantwoordelijken voor de distributie betrekking heeft.(5) In zoverre artikel 23 in het ontwerp zou worden behouden. 18 JUNI 2019. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 5, 19° /1, 264, 266, 268 en 273 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de Grondwet, artikel 108;

Gelet op de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, artikel 5, 19° /1, ingevoegd bij de wet van 6 december 2018, en de artikelen 264, 266, 268, § 1, eerste lid, en 273, vervangen bij de wet van 6 december 2018;

Gelet op de wet van 22 december 2017 houdende wijziging en invoering van bepalingen inzake betaalrekeningen en betalingsdiensten in verschillende boeken van het Wetboek van economisch recht, artikel 32, tweede lid;

Gelet op de wet van 6 december 2018 tot omzetting van Richtlijn (EU) 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad van 20 januari 2016 betreffende verzekeringsdistributie, artikel 56, tweede lid;

Gelet op het advies van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten, gegeven op 17 december 2018;

Gelet op het advies van de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, gegeven op 23 mei 2019;

Gelet op advies 65.518/1 van de Raad van State, gegeven op 21 maart 2019, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de gezamenlijke voordracht van de Minister van Werk, Economie en Consumenten, de Minister van Financiën, de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en de Minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw, en Maatschappelijke Integratie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemeen en definities

Artikel 1.Dit koninklijk besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van de Richtlijn (EU) 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad van 20 januari 2016 betreffende de verzekeringsdistributie.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° "de wet": de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen;2° "identificatiegegevens": a) voor natuurlijke personen die zijn ingeschreven in het Belgische rijksregister: naam, voornamen, adres van de woonplaats, rijksregisternummer;b) voor natuurlijke personen die niet zijn ingeschreven in het Belgische rijksregister: naam, voornaam, geboorteplaats en -datum, adres van de woonplaats;c) voor rechtspersonen: het ondernemingsnummer (voor de ondernemingen naar Belgisch recht), de rechtsvorm, de maatschappelijke benaming, het nationaal recht van de rechtspersoon, het adres van de statutaire zetel of, indien deze rechtspersoon volgens zijn nationaal recht geen statutaire zetel heeft, het adres waar zijn hoofdkantoor gevestigd is;3° "de wet van 13 maart 2016": de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen;4° "de wet van 18 september 2017": de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten;5° "de wet van 6 december 2018": de wet van 6 december 2018 tot omzetting van Richtlijn (EU) 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad van 20 januari 2016 betreffende verzekeringsdistributie;6° "CDZ": de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen. HOOFDSTUK II. - Aanvraag tot en behoud van de inschrijving als verzekerings-, nevenverzekerings- of herverzekeringstussenpersoon

Art. 3.Elke aanvraag om inschrijving in het register van de verzekerings- en nevenverzekeringstussenpersonen of in het register van herverzekeringstussenpersonen als bedoeld in artikel 268, § 1 van de wet dient aan de FSMA te worden gericht, samen met een dossier, overeenkomstig het bepaalde bij de artikelen 4 tot en met 6. De aanvraag tot inschrijving en het dossier worden bij de FSMA langs elektronische weg ingediend, volgens de modaliteiten door haar bepaald en op haar website bekendgemaakt.

De aanvraag wordt ingediend door de natuurlijke persoon die om de inschrijving vraagt of door de persoon die daartoe door hem gemachtigd is en daarbij handelt onder zijn verantwoordelijkheid, of wanneer de aanvrager een rechtspersoon is, door het wettelijk bestuursorgaan of door één of meerdere personen die daartoe gemachtigd zijn en daarbij handelen onder de verantwoordelijkheid van het wettelijk bestuursorgaan.

Elke wijziging van de aanvraag tot inschrijving of de gegevens bedoeld in de artikelen 4 tot en met 6 of verdere actualisering van deze gegevens of documenten, moet aan de FSMA worden meegedeeld, in de vorm en volgens de modaliteiten bedoeld in eerste lid.

Art. 4.In zijn aanvraag geeft de kandidaat-tussenpersoon aan of hij een inschrijving in het register van verzekerings- en nevenverzekeringstussenpersonen of in het register van herverzekeringstussenpersonen of beide wenst te verkrijgen.

De kandidaat die een inschrijving wenst in het register van verzekerings- en nevenverzekeringstussenpersonen of in het register van herverzekeringstussenpersonen, geeft in zijn aanvraag aan in welke categorie, zoals bedoeld in artikel 259, § 1, vierde en zesde lid van de wet, hij wil ingeschreven worden en of hij distributiewerkzaamheden zal uitoefenen inzake niet-levensverzekeringen als bedoeld in bijlage I bij de wet van 13 maart 2016, inzake verzekeringen met een beleggingscomponent als bedoeld in artikel 5, 16° /1 van de wet en/of inzake de andere levensverzekeringsactiviteiten bedoeld in bijlage II bij de wet van 13 maart 2016.

Als distributie van verzekeringsproducten niet zijn hoofdactiviteit is, vermeldt de kandidaat in zijn aanvraag eveneens zijn hoofdactiviteit.

Art. 5.Zonder afbreuk te doen aan het recht van de FSMA om de bijkomende inlichtingen te vragen die zij nodig acht voor de beoordeling van het dossier, moet de kandidaat-tussenpersoon die een natuurlijke persoon is, om een rechtsgeldige aanvraag in te dienen, bij zijn aanvraag tot inschrijving in het register van de verzekerings- en nevenverzekeringstussenpersonen of in het register van herverzekeringstussenpersonen volgende gegevens verstrekken en documenten voegen: 1° zijn identificatiegegevens en zijn ondernemingsnummer;2° een uittreksel uit het strafregister bestemd voor gereglementeerde activiteiten dat niet ouder is dan drie maanden;3° een toelichting die zijn passende deskundigheid en professionele betrouwbaarheid aantoont zoals bedoeld in artikel 266, eerste lid, 2° van de wet, volgens de modaliteiten bepaald door de FSMA;4° het bewijs dat hij de vereiste beroepskennis en vakbekwaamheid bezit als bepaald in hoofdstuk VI;5° de identificatiegegevens van de aangeduide verantwoordelijken voor de distributie als bedoeld in artikel 264, § 1 van de wet en de verantwoording dat hun aantal overeenstemt met het bepaalde in hoofdstuk IV; voor elk van deze verantwoordelijken voor de distributie, de aanduiding of zij distributiewerkzaamheden zullen uitoefenen inzake niet-levensverzekeringen als bedoeld in bijlage I bij de wet van 13 maart 2016, inzake verzekeringen met een beleggingscomponent als bedoeld in artikel 5, 16° /1 van de wet en/of inzake de andere levensverzekeringsactiviteiten bedoeld in bijlage II bij de wet van 13 maart 2016; 6° voor elk van de personen bedoeld in 5°, een uittreksel uit het strafregister bestemd voor gereglementeerde activiteiten dat niet ouder is dan drie maanden;7° voor elk van de personen bedoeld in 5°, een toelichting die hun passende deskundigheid en professionele betrouwbaarheid aantoont zoals bedoeld in artikel 266, eerste lid, 2° van de wet, volgens de modaliteiten bepaald door de FSMA;8° voor elk van de personen bedoeld in 5°, het bewijs dat zij de vereiste beroepskennis en vakbekwaamheid bezitten als bepaald in hoofdstuk VI;9° het aantal personen in contact met het publiek dat door de tussenpersoon voor de distributie in verzekeringen of in herverzekeringen wordt tewerkgesteld;10° de identificatiegegevens van de verzekeringsondernemingen of herverzekeringsondernemingen met wie de tussenpersoon een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten en de aanduiding van de verzekeringstakken waarop deze samenwerking betrekking heeft;11° de identificatiegegevens en het ondernemingsnummer van de nevenverzekeringstussenpersonen als bedoeld in artikel 258, § 1 van de wet met wie de tussenpersoon in voorkomend geval zal samenwerken;12° een verklaring waarin de tussenpersoon bevestigt dat hij erop zal toezien dat de nevenverzekeringstussenpersonen bedoeld in 11° de verplichtingen opgenomen in artikel 258, § 2 van de wet naleven en dat zij daarbij handelen onder zijn verantwoordelijkheid;13° een attest afgeleverd door de verzekeringsonderneming bij wie de verzekering tot dekking van de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid is gesloten overeenkomstig artikel 266, eerste lid, 4° van de wet en waaruit blijkt dat die verzekering voldoet aan het bepaalde in hoofdstuk V;14° de bevestiging van toetreding tot de buitengerechtelijke regeling van consumentengeschillen bedoeld in artikel 266, eerste lid, 7° van de wet;15° een professioneel e-mailadres waarnaar de FSMA op rechtsgeldige wijze alle individuele of collectieve mededelingen kan versturen in uitvoering van de wet of van dit besluit;16° voor de tussenpersoon die ingeschreven wil worden in de categorie "verzekeringsmakelaars" of "herverzekeringsmakelaars", een verklaring op erewoord als bedoeld in artikel 260 van de wet;17° voor de tussenpersoon die optreedt als verbonden verzekeringsagent de identificatiegegevens van de verzekeringsondernemingen, alsook de groep(en) van activiteiten en verzekeringstakken waarvoor hij met deze verzekeringsondernemingen als verbonden verzekeringsagent samenwerkt;18° voor de tussenpersoon die ingeschreven wil worden in de categorie "verzekeringssubagenten" of "herverzekeringssubagenten", een verklaring als bedoeld in artikel 262 van de wet, uitgaande van verzekerings- of herverzekeringstussenpersoon onder wiens verantwoordelijkheid hij zal handelen;19° voor de tussenpersoon die ingeschreven wil worden in de categorie "verzekeringsagenten", de vermelding van alle door deze tussenpersoon gesloten exclusieve agentuurovereenkomsten;20° voor de tussenpersoon die een onderworpen entiteit zal zijn in de zin van artikel 5, § 1, 19° van de wet van 18 september 2017, de identificatiegegevens van de verantwoordelijke persoon of personen als bedoeld in artikel 9, § 2 van de wet van 18 september 2017;21° indien de aanvraag ingediend wordt door een persoon die daartoe een bijzondere machtiging heeft gekregen, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, het bewijs van deze machtiging.

Art. 6.Zonder afbreuk te doen aan het recht van de FSMA om de bijkomende inlichtingen te vragen die zij nodig acht voor de beoordeling van het dossier, moet de kandidaat-tussenpersoon die een rechtspersoon is, om een rechtsgeldige aanvraag in te dienen, bij zijn aanvraag tot inschrijving in het register van de verzekerings- en nevenverzekeringstussenpersonen of in het register van herverzekeringstussenpersonen, naast de gegevens en documenten bedoeld in artikel 5, 5° tot en met 21°, ook volgende gegevens verstrekken en documenten voegen: 1° zijn identificatiegegevens;2° de identificatiegegevens van de personen die belast zijn met de effectieve leiding, als bedoeld in artikel 267, eerste lid, 1° van de wet; de aanduiding welke van de bedoelde personen die belast zijn met de effectieve leiding de facto de verantwoordelijkheid hebben over de activiteit van de verzekerings- of herverzekeringsdistributie als bedoeld in artikel 267, eerste lid, 2°, van de wet; 3° voor elk van de personen bedoeld in 2°, een uittreksel uit het strafregister bestemd voor gereglementeerde activiteiten dat niet ouder is dan drie maanden;4° voor elk van de personen bedoeld in 2°, een toelichting die aantoont dat zij over de voor hun functie passende deskundigheid en vereiste professionele betrouwbaarheid beschikken, zoals bedoeld in artikel 267, eerste lid, 1°, van de wet, volgens de modaliteiten bepaald door de FSMA;5° voor elk van de personen bedoeld in 2° die de facto de verantwoordelijkheid hebben over de activiteit van de verzekerings- of herverzekeringsdistributie, het bewijs dat zij de vereiste beroepskennis en vakbekwaamheid bezitten als bepaald in hoofdstuk VI;6° de identificatiegegevens van de aandeelhouders of leden die een deelneming van meer dan 10% in de tussenpersoon bezitten en het bedrag van die deelnemingen als bedoeld in artikel 267, eerste lid, 3°, a) van de wet;7° de identificatiegegevens van de personen die nauwe banden met de tussenpersoon hebben;8° voor elk van de personen bedoeld in 6° en 7° een toelichting die aantoont dat zij geschikt zijn gelet op de noodzaak van een gezond en voorzichtig beleid zoals bedoeld in artikel 267, eerste lid, 4° van de wet, volgens de modaliteiten bepaald door de FSMA;9° een toelichting waaruit blijkt dat de deelnemingen of nauwe banden als respectievelijk bedoeld in 6° en 7° geen belemmering vormen voor de juiste uitoefening van de toezichthoudende taken van de FSMA, volgens de modaliteiten bepaald door de FSMA;10° voor de tussenpersoon die een onderworpen entiteit zal zijn in de zin van artikel 5, § 1, 19° van de wet van 18 september 2017, de identificatiegegevens van de op het hoogste niveau verantwoordelijke persoon om te waken over de toepassing en de naleving van de bepalingen van de wet van 18 september 2017 overeenkomstig artikel 9, § 1 van die wet. HOOFDSTUK III. - Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen

Art. 7.Met het oog op het nazicht van de naleving van het bepaalde bij de artikelen 273 tot en met 276 van de wet, delen de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen bedoeld in artikel 272 van de wet aan de FSMA, volgens de modaliteiten door haar bepaald, de volgende gegevens en documenten mee: 1° de identificatiegegevens van de overeenkomstig artikel 273 van de wet aangeduide verantwoordelijken voor de distributie en de aanduiding of zij distributiewerkzaamheden uitoefenen inzake niet-levensverzekeringen als bedoeld in bijlage I bij de wet van 13 maart 2016, inzake verzekeringen met een beleggingscomponent als bedoeld in artikel 5, 16° /1 van de wet en /of inzake de andere levensverzekeringsactiviteiten bedoeld in bijlage II bij de wet van 13 maart 2016;2° het aantal personen in contact met het publiek die rechtstreeks betrokken zijn bij de distributiewerkzaamheden van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming;3° een verklaring waarin de verzekerings- of herverzekeringsonderneming bevestigt dat de verantwoordelijken voor de distributie en de andere personen die in contact staan met het publiek voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 274 van de wet; de verzekerings- of herverzekeringsonderneming houdt ter staving van deze verklaring voor elk van de personen bedoeld in 1° en 2° de gegevens en documenten bedoeld in artikel 5, 1°, 2°, 3° en 4° ter beschikking van de FSMA op de wijze als bepaald in artikel 275, § 1 van de wet; 4° de identificatiegegevens van de door de verzekerings- of herverzekeringsonderneming aangestelde verantwoordelijke bedoeld in artikel 275, § 2 van de wet; een verklaring uitgaande van de verantwoordelijke bedoeld in het eerste lid, waarin deze bevestigt op de hoogte te zijn van zijn aanstelling en de hem toegewezen verantwoordelijkheid te aanvaarden. HOOFDSTUK IV. - Verantwoordelijken voor de distributie bij verzekerings-, nevenverzekerings- en herverzekeringstussenpersonen en bij verzekerings- en herverzekeringsondernemingen

Art. 8.De in de artikelen 259, § 1, eerste en derde lid van de wet bedoelde verzekerings-, nevenverzekerings- en herverzekeringstussenpersonen, alsook de in artikel 272 van de wet bedoelde verzekerings- en herverzekeringsondernemingen duiden in alle gevallen minstens één verantwoordelijke voor de distributie aan.

Wanneer de verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen alsook de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen meer dan tien personen in contact met het publiek tewerkstellen, duiden zij een bijkomende verantwoordelijke voor de distributie aan, dit ongeacht het aantal verkoops- of distributiekantoren en voor zover de interne organisatie toelaat dat in elk verkoops- of distributiekantoor het vereiste toezicht op de werkzaamheid van verzekerings- en herverzekeringsdistributie wordt uitgeoefend door een verantwoordelijke voor de distributie.

Op dezelfde wijze duiden zij telkens wanneer een volgende schijf van tien personen in contact met het publiek wordt overschreden een bijkomende verantwoordelijke voor de distributie aan.

In afwijking van leden 2 en 3, duiden de verzekerings-, nevenverzekerings- en herverzekeringstussenpersonen die een andere hoofdberoepswerkzaamheid hebben dan verzekerings- en herverzekeringsdistributie een bijkomende verantwoordelijke voor de distributie aan wanneer zij meer dan twintig personen in contact met het publiek tewerkstellen.

Op dezelfde wijze duiden zij telkens wanneer een volgende schijf van twintig personen in contact met het publiek wordt overschreden een bijkomende verantwoordelijke voor distributie aan. HOOFDSTUK V. - Beroepsaansprakelijkheidsverzekering

Art. 9.Elke verzekerings-, nevenverzekerings- en herverzekeringstussenpersoon moet erop toezien dat zijn distributiewerkzaamheden ten allen tijde gedekt zijn door een beroepsaansprakelijkheidsverzekering als bedoeld in artikel 266, eerste lid, 4° van de wet.

Art. 10.De beroepsaansprakelijkheidsverzekering bedoeld in artikel 9 moet aan de volgende voorwaarden voldoen: 1° zij moet onderschreven zijn bij een verzekeringsonderneming, die daartoe gemachtigd is;2° zij dekt de beroepsaansprakelijkheid uit hoofde van de activiteit van verzekerings- of herverzekeringsdistributie van de verzekerings-, nevenverzekerings- of herverzekeringstussenpersoon, van zijn aangestelden en wanneer het een rechtspersoon betreft, van zijn organen;3° de dekking waarin zij voorziet mag per verzekerde tussenpersoon en per verzekerde distributie activiteit niet minder bedragen dan 1 250 000 euro per schadegeval en 1 850 000 euro per verzekeringsjaar; Telkens wanneer EIOPA deze bedragen conform de Europeesrechtelijke bepalingen om de vijf jaar aanpast aan de veranderingen in het door Eurostat bekendgemaakte Europees indexcijfer van de consumptieprijzen, worden de in het eerste lid vermelde bedragen overeenkomstig aangepast op de eerstvolgende vervaldag van de overeenkomst; 4° haar duurtijd mag niet korter zijn dan één jaar, met dien verstande dat, wanneer de overeenkomst in de loop van een kalenderjaar werd onderschreven, de eerste vervaldag ervan mag worden vastgesteld op 31 december van dat jaar, op voorwaarde dat de overeenkomst een clausule van jaarlijkse stilzwijgende verlenging bevat en de opzegtermijn van de overeenkomst minimum drie maanden bedraagt;5° zij moet het gehele grondgebied van de Europese Economische Ruimte dekken;6° wanneer de verzekeringsovereenkomst de beroepsaansprakelijkheid dekt van verschillende tussenpersonen, dan dient de verzekeringsonderneming jaarlijks aan elk van de verzekerde tussenpersonen een individueel verzekeringsattest op zijn naam te bezorgen waarin vermeld wordt dat de verzekering aan de in dit besluit gestelde voorwaarden voldoet;7° wanneer de beroepsaansprakelijkheid van een tussenpersoon niet langer verzekerd is, stelt de verzekeringsonderneming die deze aansprakelijkheid dekte, de FSMA hiervan onmiddellijk in kennis.

Art. 11.§ 1. De verzekerings-, nevenverzekerings- of herverzekeringstussenpersoon bezorgt aan de FSMA een attest, dat uitgaat van de verzekeringsonderneming, waarin vermeld wordt dat de beroepsaansprakelijkheid van de betrokken tussenpersoon voor de betrokken distributieactiviteit verzekerd is en dat de verzekering voldoet aan de in dit besluit gestelde voorwaarden.

Op verzoek van de FSMA is de verzekerings-, nevenverzekerings- of herverzekeringstussenpersoon gehouden haar een afschrift van de verzekeringsovereenkomst mee te delen. § 2. Wanneer zijn beroepsaansprakelijkheid niet langer verzekerd is, moet de verzekerings-, nevenverzekerings-, of herverzekeringstussenpersoon de FSMA daarvan onmiddellijk op de hoogte stellen. HOOFDSTUK VI. - Vereiste beroepskennis en vakbekwaamheid

Art. 12.Onder de vereiste beroepskennis en vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 266, eerste lid, 1° en in artikel 267, eerste lid, 2° van de wet wordt de theoretische kennis en de praktische ervaring verstaan als respectievelijk bedoeld in de afdelingen 1 en 2. Afdeling 1. - Theoretische kennis

Art. 13.§ 1. De personen in contact met het publiek bij een verzekerings-, een nevenverzekerings- of een herverzekeringstussenpersoon of bij een verzekerings- of herverzekeringsonderneming moeten een voldoende theoretische kennis bezitten van volgende materies: a) de Belgische verzekeringsmarkt;b) de toepasselijke wetgeving betreffende verzekeringsovereenkomsten en betreffende de distributie van verzekeringsproducten, wetgeving inzake consumentenbescherming, gegevensbescherming en witwaswetgeving en de geldende fiscale, sociale en arbeidswetgevingen;c) de principes betreffende de afhandeling van klachten;d) de algemene beginselen voor de behandeling van schadegevallen;e) de principes voor de toepassing van de gedragsregels, waaronder de beoordeling van de behoeften van klanten en het beheer van belangenconflicten;f) de normen van bedrijfsethiek;g) de financiële begrippen, waaronder een theoretische basiskennis van de voornaamste verzekeringstakken en hun kenmerken, alsook de voornaamste spaar- en beleggingsproducten, evenals de werking van de Belgische pensioenregeling; § 2. In afwijking op § 1 mag een persoon in contact met het publiek die de vereiste theoretische kennis nog niet bezit, aangesteld worden als persoon in contact met het publiek in opleiding.

Binnen het jaar na de eerste aanstelling als persoon in contact met het publiek in opleiding dient de persoon bedoeld in het eerste lid de vereiste theoretische kennis te bezitten.

Zolang de persoon in contact met het publiek in opleiding is, handelt hij onder het toezicht en de volledige begeleiding van de verzekerings-, nevenverzekerings- of herverzekeringstussenpersoon, van een daartoe aangewezen verantwoordelijke voor de distributie bij de tussenpersoon of bij de verzekerings- of herverzekeringsonderneming of van een daartoe door de tussenpersoon of de verzekerings- of herverzekeringsonderneming aangewezen persoon in contact met het publiek die de basiskennis bedoeld in § 1 bezit en die de praktische ervaring vereist overeenkomstig artikel 17, § 1, verworven heeft.

De persoon in contact met het publiek in opleiding die niet beantwoordt aan de voorwaarde gesteld in het tweede lid, kan niet langer aangesteld worden als persoon in contact met het publiek.

Art. 14.De verzekerings-, nevenverzekerings- en herverzekeringstussenpersonen, hun verantwoordelijken voor de distributie en de effectieve leiders van de verzekerings-, nevenverzekerings- en herverzekeringstussenpersonen die de facto de verantwoordelijkheid hebben over de werkzaamheid van verzekerings- of herverzekeringsdistributie, alsook de verantwoordelijken voor de distributie van de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen als bedoeld in artikel 272 van de wet, moeten inzake theoretische kennis voldoen aan volgende voorwaarden: 1° minstens houder zijn van een overeenkomstig een decreet van de Vlaamse, de Franse of de Duitstalige Gemeenschap toegekend getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs dat toegang geeft tot het hoger onderwijs of minstens houder zijn van een buitenlands diploma of getuigschrift dat door de toepasselijke wetgeving of door de bevoegde autoriteit als gelijkwaardig wordt beschouwd;2° de theoretische kennis bezitten bedoeld in artikel 13;3° indien de verzekeringsdistributeur, de herverzekeringsonderneming of de herverzekeringstussenpersoon, verzekeringen of herverzekeringen distribueert betreffende één of meer van de niet-levensverzekeringstakken opgenomen in bijlage I bij de wet van 13 maart 2016, een bijkomende theoretische kennis bezitten betreffende volgende materies: a) de voornaamste niet-levensverzekeringstakken, hun kenmerken en de eraan verbonden risico's;b) de specificiteiten inzake de toepasselijke wetgeving betreffende verzekeringsovereenkomsten behorende tot de niet-levensverzekeringsbranches, de relevante belastings- en sociale wetgeving en arbeidsrecht;c) de specificiteiten inzake schade afhandeling in niet-leven;d) de specificiteiten inzake de toepassing van de gedragsregels, waaronder de beoordeling van de behoeften van de klant in niet-leven en het beheer van belangenconflicten;4° indien de verzekeringsdistributeur, de herverzekeringsonderneming of de herverzekeringstussenpersoon verzekeringen of herverzekeringen distribueert behorende tot een of meerdere van de levensverzekeringsbranches opgenomen in bijlage II bij de wet van 13 maart 2016, een bijkomende theoretische kennis bezitten betreffende volgende materies: a) de levensverzekeringstakken, hun kenmerken en de eraan verbonden risico's;b) de specificiteiten van de toepasselijke wetgeving inzake levensverzekeringsovereenkomsten, wetgeving inzake gegevensbescherming, anti-witwaspraktijken en relevante belastingwetgeving, relevante sociale wetgeving en arbeidsrecht;c) de organisatie en gegarandeerde opbrengsten van het pensioenstelsel van België;d) de verzekeringsmarkt en andere relevante markten voor financiële diensten;e) de specificiteiten inzake de toepassing van de gedragsregels, waaronder de beoordeling van de behoeften van de klant in levensverzekeringen en het beheer van belangenconflicten;5° indien de verzekeringsdistributeur, de herverzekeringsonderneming of de herverzekeringstussenpersoon verzekeringen met een beleggingscomponent distribueert als bedoeld in artikel 5, 16° /1 van de wet, de theoretische kennis als bedoeld onder 4° bezitten en een bijkomende theoretische kennis bezitten betreffende volgende materies: a) de verzekeringen met een beleggingscomponent, inclusief de voorwaarden en nettopremies en, in voorkomend geval, gegarandeerde en niet-gegarandeerde opbrengsten;b) de voor- en nadelen van verschillende beleggingsopties voor verzekeringnemers;c) de financiële risico's die gedragen worden door verzekeringnemers;d) de polissen die risico's bij leven dekken en andere spaarproducten.

Art. 15.§ 1. Onder voorbehoud van de bepalingen van paragraaf 2, wordt het bewijs van het beschikken over de vereiste theoretische kennis bedoeld in artikel 13 en 14, geleverd door het slagen voor een of meerdere examens die erkend zijn door de FSMA en georganiseerd zijn door of krachtens een decreet, een beroepsvereniging, een verzekerings- of herverzekeringsonderneming of een kredietinstelling, en die betrekking hebben op de materies als bedoeld in artikel 13 en 14.

De examenorganisatoren delen aan de FSMA de inhoud en de regels mee voor het examen dat zij organiseren conform het vorige lid. De FSMA gaat na of met de examens die zij organiseren gepeild wordt naar de kennis van de materies als bedoeld in artikel 13 tot 14.

De FSMA kan, bij reglement, de regels preciseren waaraan dit examen moet voldoen.

De FSMA kan haar erkenning intrekken als met een examen niet langer gepeild wordt naar de kennis van de materies als bedoeld in artikel 13 tot 14 of als het examen niet voldoet aan de regels bedoeld in het vorige lid. § 2. Worden geacht de vereiste theoretische kennis als bedoeld in de artikelen 13 en 14 te bezitten, de houders van een van de volgende getuigschriften: 1° een overeenkomstig een decreet van de Vlaamse, de Franse of de Duitstalige Gemeenschap door een universiteit of een hogeschool toegekend master diploma of een daarmee gelijkgesteld diploma toegekend vóór het academiejaar 2004-2005;2° een overeenkomstig een decreet van de Vlaamse, de Franse of de Duitstalige Gemeenschap door een universiteit of een hogeschool toegekend academisch bachelor diploma, een door een instelling van hoger onderwijs toegekend professioneel bachelor diploma of een daarmee gelijkgesteld diploma toegekend vóór het schooljaar 2004-2005, en welk diploma een lessenprogramma omvat van minstens 11 studiepunten technische kennis inzake verzekeringen of een equivalent percentage van studiebelasting;3° een buitenlands diploma dat krachtens de toepasselijke wetgeving of door de bevoegde autoriteit als gelijkwaardig beschouwd wordt met één van de in 1° of 2° bedoelde diploma's. § 3. In afwijking op de paragrafen 1 en 2: 1° blijft, voor de personen die in het register van de verzekeringstussenpersonen ingeschreven zijn geweest krachtens de bij artikel 18 van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen vastgestelde overgangsmaatregelen in verband met de beroepskennis, zoals dat was opgesteld vóór het werd gewijzigd bij de wet van 22 februari 2006, en daar vervolgens uit weggelaten zijn geweest, de vrijstelling verworven van de verplichting om het bewijs te leveren dat zij over de vereiste beroepskennis beschikken, wanneer zij binnen de vijf jaar vanaf hun weglating uit het register verzoeken om opnieuw in het register te worden ingeschreven, ongeacht de categorie van het register waarop dat nieuwe verzoek betrekking heeft. Bovendien hoeven voornoemde personen, wanneer zij verzoeken om opnieuw in het register te worden ingeschreven en ongeacht de termijn die verstreken is sinds hun weglating uit dat register, het in artikel 14, 1°, bedoelde getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs niet voor te leggen; 2° hoeven de andere dan de in de bepaling onder 1° bedoelde personen die al in het register van de verzekerings- en nevenverzekeringstussenpersonen of in het register van herverzekeringstussenpersonen ingeschreven zijn geweest, maar daar vervolgens uit weggelaten zijn geweest, wanneer zij binnen de vijf jaar vanaf hun weglating van het register verzoeken om opnieuw in het register te worden ingeschreven en ongeacht de categorie van het register waarop dat nieuwe verzoek betrekking heeft, niet te bewijzen dat zij voldoen aan de vereisten inzake beroepskennis waaraan zij bij hun vorige inschrijving al geacht werden te voldoen. Bovendien hoeven voornoemde personen wanneer zij verzoeken om opnieuw in het register te worden ingeschreven en ongeacht de termijn die verstreken is sinds hun weglating uit dat register, de getuigschriften bedoeld in artikel 14, 1° en 15, § 2 die zij reeds aan de FSMA bezorgden bij hun vorige inschrijving niet opnieuw voor te leggen.

De bepalingen van deze paragraaf zijn op dezelfde wijze van toepassing op de personen die als verantwoordelijken voor de distributie zijn aangewezen en op de personen in contact met het publiek die kunnen aantonen dat zij onder dezelfde voorwaarden actief zijn geweest, alsook, met betrekking tot 2°, op de effectieve leiders van de verzekeringstussenpersonen, nevenverzekeringstussenpersonen en herverzekeringstussenpersonen die de facto de verantwoordelijkheid dragen voor het verzekerings- of herverzekeringsdistributiebedrijf en die niet hebben genoten van de toepassing van de overgangsbepaling van artikel 21, § 1, vijfde lid.

De in 2° bepaalde afwijkingen zijn niet van toepassing als de weglating uit het register voortvloeit uit een schrappingsmaatregel die genomen is op grond van een inbreuk op de vereisten inzake beroepskennis. § 4. In afwijking van het bepaalde in paragraaf 1 kunnen de examens met betrekking tot het bewijs van de vereiste beroepskennis bestemd voor de verzekeringstussenpersonen, zoals bedoeld in artikel 68 van de wet van 26 april 2010 houdende diverse bepalingen inzake de organisatie van de aanvullende ziekteverzekering (I), voor hun verantwoordelijken voor de distributie, voor hun effectieve leiders die de facto de verantwoordelijkheid hebben over de werkzaamheid van de verzekeringsdistributie, alsook voor hun personeel in contact met het publiek, alsook de examens met betrekking tot het bewijs van de vereiste beroepskennis bestemd voor de verantwoordelijken voor de distributie en voor het personeel in contact met het publiek van de maatschappijen voor onderlinge bijstand, zoals bedoeld in artikelen 43bis, § 5, en 70, §§ 6, en 7, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, georganiseerd worden door Mutassur. Deze examens dienen te worden erkend door de CDZ. De CDZ bepaalt de modaliteiten waaraan deze examens moet voldoen.

Art. 16.De theoretische kennis maakt het voorwerp uit van een geregelde bijscholing, volgens de modaliteiten die nader bepaald worden in afdeling 3 van dit hoofdstuk. Afdeling 2. - Praktische ervaring

Art. 17.§ 1. De personen in contact met het publiek bij een verzekerings- of herverzekeringstussenpersoon of bij een verzekerings- of herverzekeringsonderneming, de verzekerings - of herverzekeringssubagenten, hun verantwoordelijken voor de distributie en hun effectieve leiders die de facto de verantwoordelijkheid hebben over de werkzaamheid van verzekerings- of herverzekeringsdistributie moeten aantonen dat zij beschikken over zes maanden nuttige praktijkervaring die zij hebben opgedaan bij, respectievelijk, een verzekeringsdistributeur of bij een herverzekeringstussenpersoon of een herverzekeringsonderneming en die zij volledig hebben opgedaan in de loop van de periode van zes jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag tot inschrijving of aanstelling bij de FSMA, of, voor de personen in contact met het publiek, voorafgaand aan de datum van hun aanstelling door de tussenpersoon of de verzekerings- of herverzekeringsonderneming.

In afwijking van het eerste lid, indien de in dit lid bedoelde personen in contact met het publiek niet kunnen aantonen dat zij beschikken over zes maanden nuttige praktijkervaring, wordt hen toegestaan om deze ervaring op te doen, onder toezicht en binnen de omkadering van een verzekeringstussenpersoon, een herverzekeringstussenpersoon, een verantwoordelijke voor de distributie die daartoe is aangesteld bij de tussenpersoon of bij de verzekerings- of herverzekeringsonderneming of van een persoon in contact met het publiek die daartoe is aangesteld door de tussenpersoon of bij de verzekerings- of herverzekeringsonderneming die beschikt over de theoretische basiskennis als bedoeld in artikel 13, § 1 en die de in het eerste lid vereiste praktijkervaring heeft verworven.

Het uitgeoefende toezicht is afgestemd op de diensten die door de persoon in contact met het publiek worden verleend en op de relevante kwalificaties en ervaring van de betrokken persoon.

De ervaring verworven als persoon in contact met het publiek in opleiding, als bedoeld in artikel 13, § 2, komt mee in aanmerking als relevante praktische ervaring. § 2. De verzekerings- of herverzekeringsmakelaar, de personen belast met de effectieve leiding van een dergelijke makelaar, die de facto de verantwoordelijkheid dragen voor het verzekerings- of herverzekeringsdistributiebedrijf en de verantwoordelijken voor de distributie die zijn aangesteld door een verzekerings- of herverzekeringsmakelaar, moeten aantonen dat zij beschikken over twee jaar nuttige praktijkervaring die zij hebben opgedaan bij, respectievelijk, een verzekeringsdistributeur of bij een tussenpersoon of een herverzekeringsonderneming en die zij volledig hebben verkregen in de loop van de periode van zes jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag tot inschrijving of aanstelling bij de FSMA. § 3. De verzekerings- of herverzekeringsagent, de personen belast met de effectieve leiding van een dergelijke agent, die de facto de verantwoordelijkheid dragen voor het verzekerings- of herverzekeringsdistributiebedrijf en de verantwoordelijken voor de distributie die zijn aangesteld door een verzekerings- of herverzekeringsagent of door een verzekerings- of herverzekeringsonderneming, moeten aantonen dat zij beschikken over één jaar nuttige praktijkervaring die zij hebben opgedaan bij, respectievelijk, een verzekeringsdistributeur of bij een herverzekeringstussenpersoon of een herverzekeringsonderneming en die zij volledig hebben verkregen in de loop van de periode van zes jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag tot inschrijving of aanstelling bij de FSMA. § 4. De duur van de praktische ervaring bedoeld in de §§ 2 en 3 wordt met de helft verminderd: 1° voor de houders van een masterdiploma als bedoeld in artikel 15, § 2, 1° waarvan het lessenprogramma minstens 5 studiepunten technische kennis inzake verzekeringen of een equivalente studiebelasting omvat;2° voor de houders van een bachelordiploma als bedoeld in artikel 15, § 2, 2° ;3° voor de houders van een buitenlands diploma dat krachtens de toepasselijke wetgeving of door de bevoegde autoriteit als gelijkwaardig beschouwd wordt met één van de in 1° of 2° bedoelde diploma's;4° voor de personen die zijn geslaagd in een door de FSMA erkend examen in verzekeringen als bedoeld in artikel 15, § 1. § 5. De FSMA bepaalt de structuur en de inhoud van deze praktijkervaring, alsook de handelingen die gesteld mogen worden in de loop van de periode waarin de in paragraaf 1 bedoelde praktijkervaring wordt opgedaan. Afdeling 3. - Regelmatige bijscholing

Art. 18.§ 1. De verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen, hun effectieve leiders die de facto de verantwoordelijkheid hebben over de werkzaamheid van verzekerings- of herverzekeringsdistributie en hun verantwoordelijken voor de distributie, alsook de verantwoordelijken voor de distributie bij de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen als bedoeld in artikel 272 van de wet, moeten elk jaar minimum 15 uur bijscholing volgen om hun beroepskennis en vakbekwaamheid actueel en op peil te houden.

Gedurende de eerste drie jaar volgend op hun eerste inschrijving als tussenpersoon of hun eerste aanduiding als verantwoordelijke voor de distributie of hun eerste aanstelling als de facto verantwoordelijke effectief leider moet de bijscholing van de in het vorige lid bedoelde personen voor minimum 12 uur per jaar gericht zijn op het verwerven van kennis en vakbekwaamheid inzake de verzekeringsproducten die de facto verdeeld worden door hen of door de personen in contact met het publiek waarvoor zij verantwoordelijk zijn of waarop zij het toezicht uitoefenen. § 2. De nevenverzekeringstussenpersonen, hun effectieve leiders die de facto de verantwoordelijkheid dragen voor het verzekerings- of herverzekeringsdistributiebedrijf en de verantwoordelijken voor de distributie die zij hebben aangesteld, moeten jaarlijks ten minste drie uur bijscholing volgen. § 3. De bijscholing bedoeld in de paragrafen 1 en 2, moet gegeven worden door opleidingsorganisatoren die door de FSMA worden erkend, volgens de modaliteiten door haar bepaald. De FSMA kan bij reglement nader bepalen aan welke organisatorische, inhoudelijke en kwalitatieve vereisten de opleidingsorganisatoren en de door hen verstrekte bijscholing moeten voldoen, alsook de modaliteiten vaststellen van de erkenningsprocedure.

De FSMA kan bij de opleidingsorganisatoren inspecties verrichten en ter plaatse kennis nemen of kopie maken van alle gegevens in hun bezit die nodig zijn om te beoordelen of de opleidingsorganisator en de door hem aangeboden bijscholingen voldoen aan het bepaalde in het eerste lid.

De erkenning kan door de FSMA worden ingetrokken wanneer de opleidingsorganisator niet voldoet aan de in het eerste lid bedoelde vereisten.

In afwijking van het bepaalde in de vorige leden, worden de opleidingsorganisatoren die de bijscholing geven als bedoeld in de paragrafen 1 en 2, en bestemd voor de verzekeringstussenpersonen als bedoeld in artikel 68 van de wet van 26 april 2010 houdende diverse bepalingen inzake de organisatie van de aanvullende ziekteverzekering (I), voor hun verantwoordelijken voor de distributie, voor hun effectieve leiders die de facto de verantwoordelijkheid hebben over de verzekeringsdistributie, alsook voor de verantwoordelijken voor de distributie van de maatschappijen voor onderlinge bijstand als bedoeld in de artikelen 43bis, § 5, en 70, §§ 6, en 7 van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, erkend door de CDZ, volgens de modaliteiten die zij bepaalt. § 4. De verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen en de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen staan ervoor in dat hun personen in contact met het publiek, jaarlijks minimum 15 uur bijscholing genieten die erop gericht is om hun beroepskennis en vakbekwaamheid actueel en op peil te houden.

De nevenverzekeringstussenpersonen staan ervoor in dat hun personen in contact met het publiek, jaarlijks minimum 3 uur bijscholing genieten die erop gericht is om hun beroepskennis en vakbekwaamheid actueel en op peil te houden. § 5. De in paragrafen 1, 2 en 4 bedoelde verplichting tot bijscholing vangt aan op 1 januari van het kalenderjaar volgend op de aanstelling van de betrokken persoon in één van de functies bedoeld in de paragrafen 1, 2 of 4. HOOFDSTUK VII. - Centrale instellingen

Art. 19.De centrale instellingen als bedoeld in artikel 56 van de wet van 6 december 2018 moeten de dossiers van de onder hun verantwoordelijkheid ingeschreven verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen uiterlijk binnen de drie jaar na de inwerkingtreding van dit besluit overdragen aan de FSMA. De FSMA bepaalt in overleg met elk van de betrokken instellingen op welke wijze en binnen welke termijn deze overdracht kan gebeuren. HOOFDSTUK VIII. - Begrip professionele cliënt

Art. 20.Voor de toepassing van de wet en de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen, dient onder "professionele klant" elke klant te worden verstaan die voldoet aan de criteria als vastgelegd in de bijlage bij het koninklijk besluit genomen ter uitvoering van artikel 2, eerste lid, 28° van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. HOOFDSTUK IX. - Overgangsbepalingen

Art. 21.§ 1. De tussenpersonen die op datum van inwerkingtreding van dit besluit beschikken over een inschrijving in het register van verzekerings- en nevenverzekeringstussenpersonen of in het register van de herverzekeringstussenpersonen dienen uiterlijk binnen drie maanden na publicatie van dit besluit aan de bepalingen van dit besluit te voldoen.

In afwijking van artikel 18, § 5, vangt de verplichting tot bijscholing van personen als bedoeld in artikel 18, paragrafen 1, 2 en 4, die vóór 1 januari 2019 in het register van verzekerings- en nevenverzekeringstussenpersonen of in het register van de herverzekeringstussenpersonen zijn ingeschreven of die vóór 1 januari 2019 zijn aangesteld in één van de functies bedoeld in artikel 18, paragrafen 1, 2 en 4, op 1 januari 2020 aan.

Onverminderd artikel 18, worden de tussenpersonen die op 28 december 2018 ingeschreven zijn in het register van verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen en die over de tot op die datum vereiste beroepskennis beschikken, geacht de vereiste beroepskennis en vakbekwaamheid als bedoeld in Hoofdstuk VI van dit besluit te bezitten.

De verantwoordelijken voor de distributie die, op 28 december 2018, hun functie uitoefenen bij een verzekerings- of herverzekeringstussenpersoon die is ingeschreven in het register van de verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen of bij een verzekerings- of herverzekeringsonderneming en beschikken over de tot die datum vereiste beroepskennis, worden verondersteld, voor de uitoefening van die functies, te beschikken over de vereiste beroepskennis en vakbekwaamheid als bedoeld in Hoofdstuk VI van dit besluit.

De effectieve leiders die op 28 december 2018 de facto de verantwoordelijkheid dragen voor het verzekerings- of herverzekeringsdistributiebedrijf bij een verzekerings- of herverzekeringstussenpersoon die is ingeschreven in het register van de verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen, worden verondersteld om voor de uitoefening van die functies bij deze tussenpersoon, te beschikken over de vereiste beroepskennis en vakbekwaamheid als bedoeld in Hoofdstuk VI van dit besluit.

De personen in contact met het publiek die op 28 december 2018 rechtstreeks deelnemen aan het verzekerings- of herverzekeringsdistributiebedrijf bij een verzekerings- of herverzekeringstussenpersoon die is ingeschreven in het register van de verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen of bij een verzekerings- of herverzekeringsonderneming en beschikken over de tot die datum vereiste beroepskennis, worden verondersteld om voor de uitoefening van dat bedrijf, te voldoen aan de vereisten inzake beroepskennis en vakbekwaamheid als bedoeld in Hoofdstuk VI van dit besluit.

De verzekerings- of herverzekeringssubagenten die, op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, zijn ingeschreven in het register van de verzekerings- of herverzekeringstussenpersonen worden verondersteld over de vereiste praktische ervaring te beschikken zoals bedoeld in artikel 17, § 1, en dit zolang zij in dezelfde categorie ingeschreven blijven. Ook de verantwoordelijken voor de distributie en de effectieve leiders die de facto de verantwoordelijkheid hebben over de activiteit van de verzekerings- of herverzekeringsdistributie van deze subagenten, worden verondersteld om voor de uitoefening van die functies bij deze tussenpersoon of een andere subagent, te beschikken over de praktische ervaring zoals bedoeld in artikel 17, § 1.

De nevenverzekeringstussenpersonen die, op 28 december 2018, hun bemiddelingsactiviteit reeds ten minste één jaar uitoefenen, alsook hun effectieve leiders die de facto de verantwoordelijkheid dragen voor het verzekeringsdistributiebedrijf en hun verantwoordelijken voor de distributie worden verondersteld te beschikken over de theoretische kennis als bedoeld in artikel 14, 2° tot 5°. Ook de personen in contact met het publiek die op 28 december 2018 rechtstreeks deelnemen aan het verzekerings- of herverzekeringsdistributiebedrijf bij een dergelijke tussenpersoon, worden verondersteld om voor de uitoefening van die activiteiten bij deze tussenpersoon, te beschikken over de theoretische kennis als bedoeld in artikel 13. § 2. Wat de tussenpersonen betreft die na de 28 december 2018 en vóór de inwerkingtreding van dit besluit zijn ingeschreven in het register van de verzekeringstussenpersonen en de nevenverzekeringstussenpersonen of in het register van de herverzekeringstussenpersonen, alsook hun effectieve leiders die de facto de verantwoordelijkheid dragen voor het verzekerings- of herverzekeringsdistributiebedrijf, hun verantwoordelijken voor de distributie en hun personen in contact met het publiek, gaat de FSMA na of, gelet op de bepalingen van Hoofdstuk VI, is voldaan aan de vereisten inzake beroepskennis en vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 266, eerste lid, 1° en 267, eerste lid, 2° van de wet.

De FSMA onderzoekt eveneens, conform artikel 266, eerste lid, 1° en 267, eerste lid, 2° van de wet, de naleving van diezelfde vereisten gelet op de bepalingen van Hoofdstuk VI, bij de effectieve leiders die de facto de verantwoordelijkheid dragen voor het verzekerings- of herverzekeringsdistributiebedrijf bij een tussenpersoon, en bij de verantwoordelijken voor de distributie en de personen in contact met het publiek bij tussenpersonen of verzekerings- of herverzekeringsondernemingen die zijn aangesteld na de 28 december 2018 en vóór de inwerkingtreding van dit besluit.

De personen die volgens dit onderzoek niet blijken te voldoen aan de vereisten als bedoeld in Hoofdstuk VI, beschikken, om zich hieraan te conformeren, over een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de kennisgeving van deze vaststelling door de FSMA. § 3. Teneinde zich te conformeren aan artikel 15, § 1, mogen de personen in contact met het publiek, de verzekeringstussenpersonen, de nevenverzekeringstussenpersonen en de herverzekeringstussenpersonen, hun verantwoordelijken voor de distributie en hun effectieve leiders die de facto de verantwoordelijkheid dragen voor het verzekerings- of herverzekeringsdistributiebedrijf, alsook de verantwoordelijken voor de distributie die zijn aangesteld bij de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen als bedoeld in artikel 272 van de wet, zich beroepen op het slagen voor de examens erkend door de FSMA vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, en dit zolang de FSMA geen examens heeft erkend die georganiseerd zijn volgens de nieuwe modules als beschreven in artikel 13 en 14, en voor zover de materies waarnaar gepeild wordt in die examens betrekking hebben op de activiteiten die zij uitoefenen, met name in functie van het type verzekeringsproduct dat gedistribueerd wordt. HOOFDSTUK X. - Opheffingsbepaling en slotbepalingen

Art. 22.Het koninklijk besluit van 25 maart 1996 tot uitvoering van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen, laatst gewijzigd bij koninklijk besluit van 19 december 2014, wordt opgeheven.

Art. 23.Artikel VII. 4/4, §§ 1 en 2 van het Wetboek van economisch recht, ingevoegd bij artikel 9 van de wet van 22 december 2017 houdende wijziging en invoering van bepalingen inzake betaalrekeningen en betalingsdiensten in verschillende boeken van het Wetboek van economisch recht, treedt in werking op de dag van de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.

Art. 24.De minister bevoegd voor Economie en Consumenten, de minister bevoegd voor Financiën, de minister bevoegd voor Middenstand en de minister bevoegd voor Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 18 juni 2018.

FILIP Van Koningswege : De Vice-eersteminister en Minister van Werk, Economie en Consumenten, K. PEETERS De Minister van Sociale Zaken en van Volksgezondheid, M. DE BLOCK De Minister van Financiën, A. DE CROO De Minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw, en Maatschappelijke Integratie, D. DUCARME

^