Etaamb.openjustice.be
Wet van 06 december 2018
gepubliceerd op 16 januari 2019

Wet houdende wijziging van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agenschap voor Nucleaire controle met betrekking tot de milieueffectbeoordeling

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2018206456
pub.
16/01/2019
prom.
06/12/2018
ELI
eli/wet/2018/12/06/2018206456/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)
Document Qrcode

6 DECEMBER 2018. - Wet houdende wijziging van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agenschap voor Nucleaire controle met betrekking tot de milieueffectbeoordeling


MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMENE TOELICHTING Met de Richtlijn 2011/92/EU [1], die wordt gewijzigd door de Richtlijn 2014/52/EU [2], werd beoogd uitvoering te geven aan artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Daaruit volgt immers dat het milieubeleid van de Unie is gesteund op het voorzorgsbeginsel en op het beginsel van preventief handelen, alsook op de beginselen dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden en het "de vervuiler betaalt"-beginsel. In het licht van deze beginselen werd het noodzakelijk geacht dat in een zo vroeg mogelijk stadium in alle technische plannings- en beslissingsprocessen rekening zou worden gehouden met de gevolgen voor het milieu.

Tegelijk werd een harmonisatie beoogd van de beginselen inzake milieueffectbeoordeling, in het bijzonder met betrekking tot de vraag welke projecten aan milieueffectbeoordeling moeten worden onderworpen, de voornaamste verplichtingen van de opdrachtgevers en de inhoud van de milieueffectbeoordeling. Daarbij staat telkens de bescherming van het milieu en de verbetering van de kwaliteit van het bestaan, centraal.

De voormelde overwegingen indachtig werd met de Richtlijn 2011/92/EU het principe ingevoerd dat voor openbare en particuliere projecten die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben slechts een vergunning kan worden verleend indien voorafgaand een beoordeling werd gemaakt van de mogelijke aanzienlijke milieueffecten. Die beoordeling is gesteund op de informatie die ter zake ter beschikking wordt gesteld door de opdrachtgever, desgevallend, aangevuld door de autoriteiten en het publiek voor wie het project gevolgen zou kunnen hebben.

De Richtlijn 2011/92/EU voorziet terzelfdertijd in een onderscheid tussen (i) de projecten van bepaalde categorieën waarvan aan te nemen is dat zij aanzienlijke gevolgen hebben voor het milieu en (ii) projecten van andere categorieën die niet noodzakelijk in alle gevallen aanzienlijke gevolgen voor het milieu met zich meebrengen. De eerste categorie van projecten dient te worden onderworpen aan een systematische milieueffectenbeoordeling, terwijl de tweede categorie van projecten door de lidstaten kunnen worden ontheven van een dergelijke verplichting. Wat betreft deze tweede categorie van projecten laat de Richtlijn 2011/92 in het midden of de lidstaten op dit punt drempelwaarden of criteria vaststellen.

Met de Richtlijn 2014/52/EU wordt de Richtlijn 2011/92/EU op een aantal punten gewijzigd. Het volgt uit de consideransen van de Richtlijn 2014/52/EU dat een wijziging van de Richtlijn 2011/92/EU noodzakelijk werd geacht om de kwaliteit van de milieueffectbeoordelingsprocedure te verbeteren, de procedure in overeenstemming te brengen met de beginselen van slimme regelgeving en de samenhang en synergiën met de overige wetgeving en beleidsinitiatieven van de Unie, alsmede met de door de lidstaten voor hun bevoegdheidsdomeinen ontwikkelde strategieën en beleidsmaatregelen te versterken. Een wijziging van de bestaande regelgeving bleek evenzeer noodzakelijk teneinde de beoordelingsprocedures voor grensoverschrijdende projecten te coördineren en te vergemakkelijken.

De herziening van de Richtlijn 2011/92/EU werd bovendien ingegeven door de wens om het milieu beter te beschermen, hulpbronnen efficiënter te gebruiken en duurzame groei in de Unie te bevorderen.

Daartoe werd een vereenvoudiging van de procedures noodzakelijk geacht. Tevens dienen milieuoverwegingen zoals een efficiënt en duurzaam gebruik van hulpbronnen, de bescherming van de biodiversiteit, klimaatverandering en risico's op ongevallen en rampen te worden betrokken als elementen in de beoordelings- en besluitvormingsprocessen.

Artikel 1, g) van de Richtlijn 2014/52/EU definieert het begrip "milieueffectbeoordeling" als een proces bestaande uit verschillende onderdelen: (i) de voorbereiding van een milieueffectbeoordelingsrapport door de opdrachtgever, zoals bedoeld in artikel 5, leden 1 en 2; (ii) de uitvoering van raadplegingen zoals bedoeld in artikel 6 en, voor zover relevant, artikel 7; (iii) het onderzoek door de bevoegde instantie van de in het milieueffectbeoordelingsrapport gepresenteerde informatie en in voorkomend geval van alle aanvullende informatie die door de opdrachtgever wordt verstrekt overeenkomstig artikel 5, lid 3, en van alle via de raadplegingen op grond van de artikelen 6 en 7, ontvangen relevante informatie; (iv) de gemotiveerde conclusie van de bevoegde instantie inzake de aanzienlijke effecten van het project op het milieu, waarbij rekening wordt gehouden met de resultaten van het onderzoek als bedoeld onder (iii), en, indien van toepassing, haar eigen aanvullende onderzoek, en; (v) de integratie van de gemotiveerde conclusie van de bevoegde instantie in een van de besluiten als bedoeld in artikel 8bis. Deze milieueffectbeoordeling gaat uit van een integrale beoordeling van de "openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben".

Te dezen dient in herinnering te worden gebracht dat de Gewesten principieel bevoegd zijn voor het leefmilieu. Op deze principiële bevoegdheid voorziet artikel 6, § 1, II, tweede lid, 2° van de Bijzondere Wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen evenwel een uitzondering. Deze bepaling voorziet dat de federale overheid bevoegd is voor "de bescherming tegen ioniserende stralingen, met inbegrip van het radioactief afval".

Hoewel de Gewesten ook zelf reeds een milieueffectbeoordeling voorschrijven en uitvoeren, mag deze zich niet uitstrekken tot de gevolgen voor het leefmilieu die betrekking hebben op ioniserende stralingen, met inbegrip van het radioactief afval. Vermits de federale overheid bevoegd is ten aanzien van de aspecten van het milieubeleid die de bescherming tegen ioniserende stralingen betreffen, kan zij binnen die grenzen de activiteiten van nucleaire inrichtingen aan een vergunning of een milieueffectbeoordeling onderwerpen.

Daaraan beoogt dit voorontwerp tegemoet te komen. De krachtlijnen en voornaamste verplichtingen worden bij wet voorzien. De verdere detailuitwerking wordt aan de Koning gedelegeerd.

Gelet op de aard van de wijzigingen aan het Europees kader inzake milieueffectbeoordelingen van projecten, dringen zich nieuwe definities en een volledig nieuw hoofdstuk op. De omzetting gebeurt via een aanvulling van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (afgekort tot "de wet van 15 april 1994"), vermits het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (verder afgekort als het "Agentschap") dat op federaal niveau een centrale rol te vervullen heeft in de milieueffectbeoordeling.

Teneinde een globale beoordeling van alle milieueffecten te waarborgen, dringt zich, behalve wijzigingen op federaal bevoegdheidsniveau, een samenwerkingsakkoord in de zin van artikel 92bis van de van de Bijzondere Wet van 8 augustus 1980 op. In dit ontwerp wordt hiertoe een specifieke rechtsgrond opgenomen. Het samenwerkingsakkoord vormt het voorwerp van onderhandelingen tussen de federale overheid en de Gewesten.

De milieueffectbeoordeling zal, in de mate dat deze betrekking heeft op het aspect van de ioniserende stralingen, met inbegrip van radioactief afval, worden omgezet door het invoegen van een nieuw hoofdstuk IIIter in de wet van 15 april 1994 en voorziet samengevat: (i) een milieueffectbeoordeling van projecten die aanzienlijke milieueffecten op het vlak van ioniserende stralingen met zich meebrengen of kunnen meebrengen.Aan de Koning wordt een delegatie verleend om te bepalen welke projecten precies worden geviseerd door de verplichting om over te gaan tot een milieueffectbeoordeling: (ii) een raadpleging van de betrokken instanties en overheden en van het betrokken publiek. In geval van grensoverschrijdende effecten is een bijzondere procedure voorzien om tegemoet te komen, onder meer, aan het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband ondertekend te Espoo op 25 februari 1991; (iii) het oordeel van het Agentschap over het milieueffectbeoordelingsrapport dan wel de screeningsnota. Het Agentschap beschikt ter zake over de nodige expertise en kan de opdrachtgever, zo nodig, om bijkomende informatie verzoeken. Het milieueffectbeoordelingsrapport resp. de screeningsnota worden vervolgens, samen met de vergunningsaanvraag, ter beoordeling aan de vergunningverlenende overheid voorgelegd. De vergunningverlenende overheid waakt er over dat de resultaten van het onderzoek nog steeds actueel zijn en houdt in het kader van deze beoordeling rekening met de resultaten van de raadplegingen vermeld in (ii); (iv) een gemotiveerde conclusie vanwege het Agentschap over de milieueffecten, rekening houdend met de resultaten van de raadplegingen, bedoeld in (ii); (v) de verplichting om de gemotiveerde conclusie inzake de milieueffecten van het aangevraagde project als een integraal deel van de vergunningsbesluitvorming op te nemen. Een milieueffectenbeoordeling kan op twee wijzen verlopen. Ofwel is een milieueffectbeoordelingsrapport vereist, ofwel volstaat een screeningsnota. De voorgestelde bepalingen van Hoofdstuk IIIter leggen de regels vast voor wat betreft milieueffectbeoordelingsrapporten. De regels inzake de opmaak en beoordeling van screeningsnota's worden nader door de Koning bepaald.

Het ontwerp werd aangepast aan het advies van de Raad van State van 17 augustus 2018 nr. 63.887/1/V in die mate dat de bepalingen onmiddellijk van toepassing zullen zijn.

Met betrekking tot de algemene opmerkingen geformuleerd in het advies dient het volgende te worden opgemerkt: In de eerste plaats wordt noch in het voorontwerp zelf, noch in de tekst van de memorie het geval "een loutere verlenging van de levensduur van een nucleaire installatie" bij voorbaat uitgesloten van de MER-plicht in tegenstelling tot de premisse opgenomen in het advies.

Vervolgens houdt huidig voorontwerp de loutere omzetting in van de Europese richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten voor wat betreft de ioniserende stralingen. In het voorontwerp werden de definities woordelijk overgenomen uit de richtlijn en werd het toepassingsgebied niet beperkt.

Daarnaast gaat het advies van 17 augustus 2018 voorbij aan het advies gegeven door de Raad van State d.d. 16 juni 2015 over amendementen op het ontwerp van wet houdende bepalingen inzake de bevoorradingszekerheid op het gebied van energie waarin de afdeling Wetgeving als volgt overwoog: "Anders lijkt het te zijn voor de consultatie- en milieueffectrapportageverplichtingen die voortvloeien uit de Habitatrichtlijn en de MER-richtlijn. Blijkens hun bewoordingen zijn de erin vervatte consultatie- en milieueffectrapportageverplichtingen van toepassing op de toestemming die door de bevoegde nationale instanties moet worden gegeven voor bepaalde projecten. Zoals reeds is uiteengezet in advies 57 467/3, gelden die verplichtingen weliswaar voor vergunningsbeslissingen over kerncentrales, maar op het eerste gezicht lijken ze niet van toepassing te zijn op een loutere verlenging van de levensduur van kerncentrales, in tegenstelling tot de verplichtingen die voortvloeien uit het Espoo-verdrag en het verdrag van Aarhus, waarvan het toepassingsgebied ruimer is geformuleerd" (advies nr. 57 630/3 d.d. 16 juni 2015, p. 11).

In voormeld advies nam de afdeling Wetgeving aldus het standpunt in dat een "loutere verlenging van de levensduur van kerncentrales" op het eerste zicht niet te beschouwen is als een project in de zin van de Richtlijn 2011/92/EU. Van dit standpunt maakt de Raad van State in huidig advies abstractie door in het advies over het voorontwerp enkel te verwijzen naar een eerder advies d.d. 8 mei 2015 dat met het advies d.d. 16 juni 2015 expliciet werd bijgestuurd;

De memorie van toelichting verduidelijkt enkel dat - conform de rechtspraak van het Hof van Justitie - slechts handelingen die gepaard gaan met een fysieke ingreep in het leefmilieu of een wijziging van de materiële toestand kwalificeren als een "project" in de zin van de Richtlijn 2011/92/EU. Voor zover het Hof van Justitie het begrip "project" aldus ruimer zou interpreteren dan in huidig voorontwerp, zal alleszins bij de toekomstige interpretatie van het begrip "project" moeten worden uitgegaan van de nieuwe invulling die hieraan door het Hof van Justitie zou worden gegeven. Dit is een onvoorzienbare situatie die op dit moment niet kan worden opgenomen in de tekst van het voorontwerp.

Tot slot betrekt het advies ook de Richtlijn 2001/42/EG betreffende de plan-MER. Het voorliggende voorontwerp heeft enkel als voorwerp de omzetting van de Richtlijn 2011/92/EU. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Artikel 2 Dit artikel vermeldt dat de wet voorziet in de omzetting van de Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten voor wat betreft de ioniserende stralingen. Het betreft een volledige omzetting van deze Richtlijn binnen de bevoegdheid van de Federale Staat.

Art. 3 Artikel 3 wijzigt artikel 16 § 2 van de wet van 15 april 1994 teneinde voorafgaandelijk aan de oplevering de mogelijkheid te voorzien dat de radioactieve stoffen reeds worden ingebracht in de installatie.

Deze mogelijkheid wordt enkel voorzien voor zover dit noodzakelijk is voor het testen van de installatie teneinde het opleveringsrapport op te stellen.

De Koning bepaalt de modaliteiten voor deze mogelijkheid.

Art. 4 Artikel 4 voegt in de wet van 15 april 1994 artikel 16/1 toe teneinde de mogelijkheid te voorzien dat een aanvrager (of een derde die optreedt in naam van de aanvrager) van een vergunning reeds voorafgaandelijk aan een vergunningsaanvraag met het Agentschap in overleg kan treden.

Dit overleg kan betrekking hebben op het project zelf, dan wel op de procedurele afstemming met het Agentschap en de andere overheden.

Andere partijen kunnen betrokken worden bij het overleg, doch enkel op initiatief van het Agentschap, dan wel de aanvrager.

De Koning voert deze bepaling verder uit en kan ook bepalen welke vergoeding de aanvrager dient te betalen teneinde de kosten gemaakt door het Agentschap in het kader van het overleg te vergoeden.

Art. 5 Artikel 5 voegt in de wet van 15 april 1994 een nieuw hoofdstuk IIIter, getiteld "Milieueffectbeoordeling" toe.

Dit hoofdstuk bepaalt de basisverplichtingen inzake milieueffectbeoordeling en voorziet in het bijzonder in een bijkomende opdracht voor het Agentschap. Centraal is de rol die het Agentschap heeft in het kader van de milieueffectbeoordeling.

Daarnaast is in hoofde van de Koning zowel voorzien in een algemeen geformuleerde opdracht om nadere regels vast te stellen in verband met de procedure, de inhoud, de voorwaarden en de vorm van de milieueffectbeoordeling als in bijzondere opdrachten om welbepaalde aspecten van de milieueffectbeoordeling te regelen. - (nieuw) artikel 27/3: Artikel 27/3 voegt een aantal definities toe die specifiek voor de toepassing van het nieuwe "Hoofdstuk IIIter Milieueffectbeoordeling" gelden. Deze definities dragen bij tot een volwaardige omzetting van de Richtlijn 2014/52/EU. Zij beogen tevens een gecoördineerde en geharmoniseerde toepassing van de bepalingen inzake milieueffectbeoordeling. - "project": De definitie van "project" wordt overgenomen uit de Richtlijn 2011/92/EU teneinde een geharmoniseerde toepassing maximaal te garanderen. Daaruit volgt dat er slechts sprake zal zijn van een "project" indien de voorgenomen handeling fysieke ingrepen in het leefmilieu met zich meebrengt.

Bij een loutere hernieuwing van een bestaande vergunning, zonder dat er sprake is van werken of ingrepen die de materiële toestand van de plaats veranderen en aldus gepaard gaan met fysieke ingrepen in het leefmilieu, is overeenkomstig de Europese regelgeving en de rechtspraak van het Hof van Justitie, geen milieueffectbeoordeling vereist [3]. Onder een fysieke ingreep in het leefmilieu wordt onder meer verstaan: de realisatie van een project zoals de uitvoering van ontginningswerken, reliëfwijzigingen en bouwwerkzaamheden, het opvullen van putten en van stortplaatsen, de uitvoering van bronbemalingen of ontbossingen.

Sloopwerkzaamheden vallen overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie tevens onder de notie "project". De omstandigheid dat sloopwerkzaamheden als dusdanig niet zijn vermeld in de projectcategorieën van de bijlagen I en II bij de Richtlijn 2011/92/EU is zonder belang. Deze bijlagen vermelden immers louter de sectorale categorieën van projecten, zonder de precieze aard van de voorziene werkzaamheden te omschrijven. [4] Voor een aantal "projecten" voorziet de Richtlijn 2011/92/EU, zoals gewijzigd door de Richtlijn 2014/52/EU, in de mogelijkheid om een vrijstelling te bekomen. Het gaat meer bepaald om projecten met als enige doel defensie of civiele noodsituaties. Op deze mogelijkheid tot vrijstelling wordt nader ingegaan, bij de bespreking van het artikel 27/8. - "vergunning": In uitvoering van de Richtlijn 2011/92/EU, is ook het begrip "vergunning" gedefinieerd. Bedoeld worden in het kader van de wet van 15 april 1994, met name de vergunningen vermeld in artikel 16. - "opdrachtgever": Voor de toepassing van de nieuwe regeling inzake milieueffectbeoordeling is een definitie voorzien voor de "opdrachtgever", namelijk de aanvrager van een vergunning voor een particulier project respectievelijk de overheidsinstantie die het initiatief tot het project neemt. Ook deze definitie stemt overeen met de definitie die ter zake in de Richtlijn 2011/92/EU is voorzien. - "milieueffectbeoordeling": Met de Richtlijn 2014/52/EU werd de notie "milieueffectbeoordeling" als een gedefinieerd begrip toegevoegd aan de Richtlijn 2011/92/EU. Dit begrip wordt nagenoeg letterlijk overgenomen. Uit de definitie blijkt dat het Agentschap een centrale rol bekleedt in het kader van de milieueffectbeoordeling in zoverre daar (mogelijks) ioniserende stralingen aan te pas komen. De projecten met mogelijke effecten op het vlak van ioniserende stralingen zijn danig technisch van aard dat het gepast voorkomt om het FANC een uitspraak te laten doen over de beoordeling inzake milieueffecten. - "betrokken publiek": Ook de definitie van het "betrokken publiek" wordt overgenomen uit de Richtlijn 2011/92/EU. Dit is aangewezen voor een correcte omzetting van de verplichtingen inzake raadpleging, zoals voorzien in de Richtlijn 2011/92/EU. Als "betrokken publiek" kunnen evenzeer worden beschouwd de niet-gouvernementele organisaties die zich voor milieubescherming inzetten. Of een dergelijke organisatie daadwerkelijk als betrokken publiek te beschouwen is, zal afhangen van de mate waarin zij hun belang afdoende aantonen. Daarvoor gelden de ontvankelijkheidsvereisten, bepaald in het ARBIS onverkort. Het komt de Raad van State toe om die ontvankelijkheidsvoorwaarden, in geval van betwisting, nader te duiden. Voor de niet-gouvernementele organisaties die zich voor milieubescherming inzetten, voorziet het begrip "betrokken publiek" in de Richtlijn 2011/92/EU immers nog steeds dat zij dienen te voldoen aan "de eisen van nationaal recht" opdat zij geacht kunnen worden belanghebbende te zijn. - "milieueffectbeoordelingsrapport": Tevens wordt verduidelijkt wat als "milieueffectbeoordelingsrapport" dient te worden begrepen. Vermits de federale overheid slechts bevoegd is ten aanzien van de aspecten van het milieubeleid die de bescherming tegen ioniserende stralingen betreffen, wordt het onderzoek in het milieueffectbeoordelingsrapport beperkt tot de te verwachten gevolgen voor mens en milieu inzake ioniserende stralingen. De precieze inhoud van een milieueffectbeoordelingsrapport wordt vastgesteld in het nieuwe hoofdstuk IIIter. Deze beperking is ingegeven door de bevoegdheidsverdelende regels van artikel 6, § 1, II, eerste lid juncto tweede lid, 2 van de Bijzondere Wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, die wat leefmilieu en waterbeleid betreft, aan de federale overheid enkel de bevoegdheid inzake "de bescherming tegen ioniserende stralingen, met inbegrip van het radioactief afval" toewijzen. - "scopingadvies": Tot slot wordt ook het begrip "scopingadvies" gedefinieerd. Hoewel de Richtlijn 2011/92/EU niet uitdrukkelijk voorziet in een definitie van dit begrip, wordt deze notie impliciet maar zeker ingevoerd door artikel 5, lid 2 van de Richtlijn 2011/92/EU. Deze bepaling voorziet immers in de mogelijkheid voor de opdrachtgever om de bevoegde instantie te verzoeken een advies af te leveren betreffende de reikwijdte en het detailleringsniveau van de door de opdrachtgever in het milieueffectbeoordelingsrapport op te nemen informatie. Ook deze "scoping"-procedure wordt door middel van de huidige wet omgezet. - (nieuw) artikel 27/4 Artikel 27/4, § 1 van het nieuwe hoofdstuk IIIter voorziet, conform artikel 1, eerste lid van de Richtlijn 2011/92/EU dat slechts de projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben, onderworpen zijn aan een milieueffectbeoordeling. Gelet op de bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid en de gewesten (cf. supra), is opgenomen dat deze milieueffectbeoordeling zich beperkt tot de beoordeling van de milieueffecten inzake ioniserende stralingen.

Daaronder dienen (i) de ioniserende stralingen ten gevolge van het project evenals (ii) de effecten van deze ioniserende stralingen op het vlak van o.m. gezondheid, natuur, etc. te worden begrepen.

In het kader van deze milieueffectbeoordeling dienen derhalve zowel de directe als indirecte aanzienlijke effecten van het project inzake ioniserende stralingen geïdentificeerd. In het kader van deze beoordeling wordt rekening gehouden met de volgende factoren, opgenomen in artikel 3, lid 1 van de Richtlijn 2011/92/EU: a) de bevolking en de menselijke gezondheid;b) de biodiversiteit, met bijzondere aandacht voor op grond van Europees beschermde soorten en habitats (waarvoor de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG, zoals omgezet in de Belgische rechtsorde gelden);c) land, bodem, water, lucht en klimaat;d) materiële goederen, het cultureel erfgoed en het landschap;e) de samenhang tussen de onder a) tot en met d) genoemde factoren. Tevens wordt, in navolging van artikel 3, lid 2 van de Richtlijn 2011/92/EU bijzondere aandacht besteed aan de verwachte effecten die voortvloeien uit de kwetsbaarheid van het project voor risico's op zware ongevallen en/of rampen. Slechts van belang zijn die risico's die relevant zijn voor het project in kwestie.

Artikel 27/4, § 2 voorziet in een delegatie aan de Koning. Het is immers aan de Koning om die projecten aan te wijzen die onderworpen dienen te worden aan een milieueffectbeoordelingsrapport en de projecten voor dewelke de opmaak van een screeningsnota volstaat.

Er zal over te waken zijn dat deze opsomming van projecten tegemoet komt aan de doelstelling van de Richtlijn 2011/92/EU die erin bestaat alle projecten die aanzienlijke milieueffecten met zich mee kunnen brengen, worden onderworpen aan een milieueffectenbeoordeling.

Het is tot slot aan de Koning om een modelformulier vast te stellen overeenkomstig waarvan de voormelde screeningsnota dient te worden opgemaakt. - (nieuw) artikel 27/5 Artikel 27/5, § 1 bepaalt dat de opdrachtgever ofwel een ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport (hypothese 1) ofwel een door het Agentschap goedgekeurd milieueffectbeoordelingsrapport (hypothese 2) toevoegt aan zijn vergunningsaanvraag betreffende een project dat overeenkomstig artikel 27/4, § 2, door de Koning is aangewezen als onderworpen aan een milieueffectbeoordelingsrapport.

Hoewel de hypothese 1, de zgn. geïntegreerde procedure, de regel is, laat het ontwerp toe om, gebruik makend van hypothese 2, af te wijken voor wat betreft de vergunningsaanvragen voor projecten, die door de Koning zijn aangeduid als een vergunningsplichtige inrichting klasse 1 (zie daaromtrent meer in detail infra de verantwoording bij artikel 27/6).

Hypothese 1 gaat uit van de toepassing van artikel 27/5, § 8. Deze bepaling voorziet immers in een geïntegreerde milieueffectbeoordelingsprocedure, in die zin dat de goedkeuring van het milieueffectbeoordelingsrapport maar eerst tussenkomt in de loop van de vergunningsprocedure.

Hypothese 2 gaat uit van de toepassing van artikel 27/6, § 1. In het kader van deze hypothese wordt het milieueffectbeoordelingsrapport, voorafgaandelijk aan de indiening van de vergunningsaanvraag, beoordeeld en goedgekeurd door het Agentschap. Het definitief goedgekeurde milieueffectbeoordelingsrapport maakt vervolgens deel uit van deze vergunningsaanvraag.

Zowel bij gebrek aan een ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport (in hypothese 1) als bij gebrek aan een milieueffectbeoordelingsrapport (in hypothese 2), is de vergunningsaanvraag van rechtswege onvolledig.

Deze bepaling voorziet wel in de mogelijkheid voor de opdrachtgever om zijn aanvraagdossier te vervolledigen. Een termijn van 30 dagen wordt als voldoende ruim beschouwd teneinde het aanvraagdossier te regulariseren. Deze termijn is niet opgevat als een mogelijkheid om parallel aan het indienen van de vergunningsaanvraag alsnog de procedure van de milieueffectenbeoordeling te doorlopen. Wordt de aanvraag niet binnen de vermelde termijn vervolledigd, dan wordt ze onontvankelijk verklaard.

In vergelijkbare termen schrijft ook artikel 27/5, § 2 een verplichting in om een screeningsnota toe te voegen aan een vergunningsaanvraag betreffende een project dat door de Koning, overeenkomstig artikel 27ter, § 2, is aangewezen als onderworpen aan een screeningsnota.

Opnieuw is voorzien in de mogelijkheid voor de opdrachtgever om zijn aanvraagdossier te vervolledigen. De opdrachtgever beschikt daartoe over 30 dagen. Wordt de aanvraag niet binnen de vermelde termijn vervolledigd, dan wordt ze onontvankelijk verklaard.

Verder voorziet artikel 27/5, § 3, dat het milieueffectbeoordelingsrapport wordt opgesteld op initiatief en op kosten van de opdrachtgever. Aan de Koning wordt een delegatie gegeven om ter zake de nodige modaliteiten te voorzien en alleszins vast te leggen welke informatie dit milieueffectbeoordelingsrapport dient te bevatten. Daarbij is artikel 5 van de Richtlijn 2011/92/EU als uitgangspunt te hanteren. Te dezen dient in herinnering te worden gebracht dat de milieueffectbeoordeling zich beperkt tot de ioniserende stralingen. De informatie die op grond van artikel 27/5, § 3 dient te worden gevoegd, dient dan ook in het licht van deze beperking te worden begrepen.

Artikel 27/5, § 4 zet artikel 5, lid 2 van de Richtlijn 2011/92/EU om.

Deze bepaling voorziet dat de opdrachtgever in de mogelijkheid moet zijn om een advies te vragen aan de bevoegde instantie betreffende de reikwijdte en het detailleringsniveau van het milieueffectbeoordelingsrapport. Dit advies is onder de definities opgenomen als het scopingadvies. Het scopingadvies wordt verleend op basis van de door de opdrachtgever verstrekte informatie en nadat het Agentschap de instanties heeft geraadpleegd die op grond van hun specifieke bevoegdheden op het vlak van milieugebied of op grond van hun lokale of regionale bevoegdheden met het project te maken kunnen krijgen.

Artikel 5, lid 2 van de Richtlijn 2011/92/EU laat het aan de lidstaten om het voorafgaandelijk inwinnen van een dergelijk advies al dan niet verplicht te maken.

Het artikel 27/5, § 4 gaat uit van een vrijwillig verzoek van de opdrachtgever om een advies. Of een dergelijk advies al dan niet opportuun is, zal immers afhangen van de concrete kenmerken van het project. Ook de inhoud van het verzoek van de opdrachtgever zal afhankelijk zijn van de aard en omvang van het project. De opdrachtgever zal er niettemin over moeten waken dat ten minste de specifieke kenmerken van het project en de te verwachten milieueffecten ervan worden meegedeeld aan het Agentschap.

De opdrachtgever dient er zich tevens van bewust te zijn dat het Agentschap slechts een bruikbaar advies betreffende de reikwijdte en het detailleringsniveau van het milieueffectbeoordelingsrapport kan verlenen, mits de door de opdrachtgever verstrekte informatie zo correct en volledig mogelijk is. De opdrachtgever heeft er dan ook alle belang bij om van meet af aan een accuraat en zo volledig mogelijk verzoek bij het Agentschap in te dienen.

Conform artikel 27/5, § 5 bepaalt de Koning de nadere regels inzake de inhoud van het scopingadvies en de doorwerking ervan in het kader van de verdere procedure.

Artikel 27/5, § 6 geeft uitvoering aan artikel 7 van de Richtlijn 2011/92/EU dat voorziet in een mededelingsverplichting in geval van grensoverschrijdende effecten. Het Agentschap is immers gehouden om het verzoek bedoeld in § 4 over te maken aan andere lidstaten van de Europese Unie en/of verdragspartijen bij het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband ondertekend te Espoo op 25 februari 1991 en/of de betrokken gewesten indien het Agentschap van oordeel is dat het project mogelijks aanleiding geeft tot aanzienlijke milieueffecten inzake ioniserende stralingen in deze lidstaten/verdragspartijen/gewesten.

Ook het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport valt, in geval van grensoverschrijdende effecten, onder deze mededelingsplicht. De mededelingsverplichting staat los van de gehanteerde procedure en geldt ongeacht de vraag of de initiatiefnemer gebruik maakt van de geïntegreerde vergunningsprocedure dan wel de vergunningsprocedure met een voorafgaandelijke goedkeuring van het ontwerp milieueffectbeoordelingsrapport. De mededeling van het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport aan de betrokken lidstaten/verdragspartijen/gewesten situeert zich op het ogenblik van het openbaar onderzoek, dat plaatsvindt voorafgaand aan de goedkeuring door het Agentschap van het milieueffectbeoordelingsrapport. Al naargelang het geval vindt dit openbaar onderzoek plaats tijdens de vergunningsprocedure dan wel voorafgaand aan de indiening van de vergunningsaanvraag.

Aan de Koning wordt verder de bevoegdheid gegeven om nadere regels uit te werken betreffende landsgrens- en gewestgrensoverschrijdende procedure. Deze ruime formulering laat de Koning de nodige ruimte om, in functie van de specifieke noden in de praktijk, de procedure nader uit te werken.

Artikel 27/5, § 7 voorziet, conform artikel 6, lid 1 van de Richtlijn 2011/92/EU, dat het Agentschap in het kader van haar beoordeling betreffende het milieueffectbeoordelingsrapport het advies inwint van de betrokken overheden en instanties. Als "betrokken overheden en instanties" zijn te beschouwen: de instanties die op grond van hun specifieke bevoegdheid op het vlak van milieu of op grond van hun lokale of regionale bevoegdheden met het project te maken kunnen krijgen.

Teneinde onduidelijkheid aangaande het begrip "betrokken overheden en instanties" te vermijden, wordt voorzien dat de Koning de lijst vaststelt van de te raadplegen overheden en instanties. De Koning voorziet tevens in de nodige procedureregels voor deze raadpleging.

De advisering door de betrokken overheden en instanties situeert zich op twee niveaus, met name in de fase van het scopingadvies (indien van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt) en in de fase van de vergunningsprocedure.

Opdat de resultaten van de advisering in het kader van het scopingadvies voldoende zouden doorwerken, wordt in paragraaf 7 uitdrukkelijk voorzien dat het Agentschap rekening houdt met de resultaten van deze advisering in het kader van haar beoordeling betreffende het ontwerp milieueffectbeoordelingsrapport.

De bevoegde overheid houdt op haar beurt rekening met deze resultaten in het kader van de beoordeling van de vergunningsaanvraag. Daartoe is een verplichting opgenomen in artikel 27/7, § 1 (zie hierna onder de bespreking van artikel 27/7, § 1).

Artikel 27/5, § 8 bepaalt dat, in het kader van de geïntegreerde vergunningsprocedure, de opdrachtgever, zijn vergunningsaanvraag met inbegrip van een ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport indient bij het Agentschap met het oog op de behandeling van de aanvraag. De behandeling van de aanvraag veronderstelt ook een uitspraak omtrent het ontwerp milieueffectbeoordelingsrapport.

Aan de Koning wordt een delegatie gegeven teneinde de modaliteiten van deze indiening vast te stellen.

De vergunningsaanvraag wordt in het kader van de vergunningsprocedure, samen met het ontwerp milieueffectbeoordelingsrapport, onderworpen aan een openbaar onderzoek. Deze bekendmaking kan evenwel aan bepaalde beperkingen worden onderworpen met toepassing van artikel 2bis.

Dit openbaar onderzoek heeft geen betrekking op de stukken die op grond van artikel 2bis van de wet van 15 april 1994 zijn onttrokken aan de regelgeving inzake openbaarheid van bestuur. De informatie, zoals geviseerd door artikel 2bis, heeft immers een potentieel gevoelig karakter en dient daarom met de nodige omzichtigheid en confidentialiteit te worden behandeld.

De vergunningverlenende overheid beschikt, op grond van de regelgeving inzake openbaarheid van bestuur, over de mogelijkheid om ook andere stukken aan het openbaar onderzoek te onttrekken voor zover daartoe een grondslag bestaat in deze regelgeving. Voor de toelichting van deze bepaling, wordt volstaan met een verwijzing naar hetgeen ter zake is uiteengezet hierna, onder de toelichting bij artikel 3.

Dit openbaar onderzoek laat het "betrokken publiek" (zoals gedefinieerd in artikel 3 van dit voorontwerp) toe om bezwaren en opmerkingen te formuleren gedurende het openbaar onderzoek. Deze bepaling zet artikel 6, leden 2 t.e.m. 7 van de Richtlijn 2011/92/EU om. Naar luid van deze bepaling dient de lidstaat erover te waken dat het "betrokken publiek" daadwerkelijk inspraak krijgt in de besluitvormingsprocedure.

Het is aan de Koning om de nadere regels betreffende de organisatie van het openbaar onderzoek te bepalen. Alleszins is voorzien dat het publiek ervan in kennis wordt gesteld of de procedure bedoeld in paragraaf 6 al dan niet toepassing vindt.

Overeenkomstig artikel 27/5, § 9 bezorgt het Agentschap haar beslissing betreffende de goed- of afkeuring van het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport binnen een termijn van 60 dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de resultaten van het openbaar onderzoek aan, onder meer, de initiatiefnemer.

In geval van afkeuring van het milieueffectbeoordelingsrapport, wordt de vergunningsprocedure van rechtswege stopgezet. Van een afkeuring zal onder meer sprake zijn indien de bevraging bedoeld in artikel 27/5, paragrafen 6 en 7 of de opmerkingen en bezwaren tijdens het openbaar onderzoek nopen tot een essentiële wijziging van het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport.

Mocht een dergelijke essentiële wijziging noodzakelijk blijken, zou het immers niet verantwoord zijn om de vergunningsprocedure verder doorgang te laten vinden. Zulks zou immers afbreuk doen aan de doelstelling van de milieueffectenbeoordeling en aan de rechten van derden.

Een beslissingstermijn van 60 dagen moet het Agentschap toelaten om het milieueffectbeoordelingsrapport volwaardig en inhoudelijk te beoordelen en is verantwoord in het licht van de technische complexiteit van de inhoud van het milieueffectbeoordelingsrapport.

Er wordt voor geopteerd om deze termijn van 60 dagen slechts een aanvang te laten nemen vanaf de ontvangst van de resultaten van het openbaar onderzoek. In de praktijk laat de mededeling van de resultaten van het openbaar onderzoek door de betrokken gemeente immers soms op zich wachten.

Bijkomend kan het Agentschap de termijn van 60 dagen maximaal met 60 dagen verlengen. Deze verlenging dient te zijn ingegeven door uitzonderlijke omstandigheden (bijvoorbeeld omstandigheden die verband houden met de aard, de complexiteit, de locatie of de omvang van het project). Het Agentschap is er toe gehouden om de opdrachtgever op de hoogte te stellen van haar beslissing om de (standaard)termijn van 60 dagen te verlengen. - (nieuw) artikel 27/6 Hoewel de geïntegreerde vergunningsprocedure de regel is, laat artikel 27/6, § 1 toe om hiervan af te wijken voor wat betreft de vergunningsaanvragen voor projecten, die door de Koning zijn aangeduid als een vergunningsplichtige inrichting klasse 1. Meer bepaald, maakt artikel 27/6, § 1 het mogelijk om het openbaar onderzoek betreffende het milieueffectbeoordelingsrapport te organiseren voorafgaand aan de indiening van de vergunningsaanvraag.

Een initiatiefnemer die van deze mogelijkheid gebruik wenst te maken, dient - voorafgaand aan de indiening van de vergunningsaanvraag - zijn ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport bij het Agentschap in, met het oog op de goedkeuring ervan.

Vooraleer te beslissen over de goed- of afkeuring van het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport, onderwerpt het Agentschap het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport aan een openbaar onderzoek. Dit openbaar onderzoek laat het "betrokken publiek" (zoals gedefinieerd in artikel 3 van dit voorontwerp) toe om bezwaren en opmerkingen te formuleren gedurende een periode van minstens 30 dagen. Met deze bepaling wordt artikel 6, leden 2 t.e.m. 7 van de Richtlijn 2011/92/EU omgezet. Naar luid van deze bepaling dient de lidstaat erover te waken dat het "betrokken publiek" daadwerkelijk inspraak krijgt in de besluitvormingsprocedure.

Inspraakmogelijkheden moeten toelaten om het betrokken publiek in een zo vroeg mogelijk stadium en ten laatste zodra er redelijkerwijs informatie kan worden verstrekt, kennis te geven van: de aanvraag om een vergunning, het feit dat het project is onderworpen aan een milieueffectbeoordeling en desgevallend de toepassing van de grensoverschrijdende procedure, nadere gegevens betreffende de instantie die verantwoordelijk is voor de besluitvorming en bij wie aldus nuttige inlichtingen kunnen worden ingewonnen, de aard van de eventuele besluiten, een indicatie van de beschikbaarheid van informatie die in het kader van de opmaak van het milieueffectenrapport ter beschikking wordt gesteld, de tijd plaats en wijze van verstrekking van de relevante informatie en, tot slot, nadere informatie omtrent de inspraakregeling.

De Koning bepaalt de nadere regels betreffende de organisatie van het openbaar onderzoek.

Dit openbaar onderzoek heeft geen betrekking op de stukken die op grond van artikel 2bis van de wet van 15 april 1994 zijn onttrokken aan de regelgeving inzake openbaarheid van bestuur. De informatie, zoals geviseerd door artikel 2bis, heeft immers een potentieel gevoelig karakter en dient daarom met de nodige omzichtigheid en confidentialiteit te worden behandeld.

De vergunningverlenende overheid beschikt, op grond van de regelgeving inzake openbaarheid van bestuur, over de mogelijkheid om ook andere stukken aan het openbaar onderzoek te onttrekken voor zover daartoe een grondslag bestaat in deze regelgeving. Voor de toelichting van deze bepaling, wordt volstaan met een verwijzing naar hetgeen ter zake is uiteengezet hierna, onder de toelichting bij artikel 3.

Luidens artikel 27/6, § 2 bezorgt het Agentschap haar beslissing betreffende de goed- of afkeuring van het milieueffectbeoordelingsrapport binnen een termijn van zestig dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de resultaten van het openbaar onderzoek aan: - de opdrachtgever; - de betrokken overheden en instanties die eerder een advies verleenden; en - desgevallend, de bevoegde autoriteiten die in het kader van de grensoverschrijdende raadpleging om advies werden gevraagd. [5] Een beslissingstermijn van 60 dagen moet het Agentschap toelaten om het rapport volwaardig en inhoudelijk te beoordelen en is verantwoord in het licht van de technische complexiteit van de inhoud van het milieueffectbeoordelingsrapport.

Er wordt voor geopteerd om deze termijn van 60 dagen slechts een aanvang te laten nemen vanaf de ontvangst van de resultaten van het openbaar onderzoek. In de praktijk laat de mededeling van de resultaten van het openbaar onderzoek door de betrokken gemeente immers soms op zich wachten.

Bijkomend kan het Agentschap de termijn van 60 dagen maximaal met 60 dagen verlengen. Deze verlenging dient te zijn ingegeven door uitzonderlijke omstandigheden (zoals bijvoorbeeld de aard, de complexiteit, de locatie of de omvang van het project). Het Agentschap is er toe gehouden om de opdrachtgever op de hoogte te stellen van haar beslissing om de (standaard)termijn van 60 dagen te verlengen.

Tevens is voorzien dat het Agentschap het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport alleszins op gemotiveerde wijze dient af te keuren indien de raadpleging van de adviesinstanties en/of de bevoegde lidstaten/gewesten/verdragspartijen en/of de opmerkingen en bezwaren die tijdens het openbaar onderzoek zijn ingediend, zouden nopen tot een essentiële wijziging van het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport. Zo worden de rechten van derden maximaal gevrijwaard.

Indien zou blijken dat het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport essentieel moet worden gewijzigd als gevolg van de voormelde raadpleging of het openbaar onderzoek, zal de opdrachtgever voorts zijn dossier zelf kunnen intrekken, vervolledigen en opnieuw indienen.

Naar aanleiding van deze nieuwe indiening zal er dan een nieuw openbaar onderzoek worden georganiseerd betreffende het bijgestelde ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport.

Dit mechanisme verantwoordt mee de keuze om, indien van deze uitzonderingsprocedure gebruik wordt gemaakt, in het kader van het openbaar onderzoek betreffende de vergunningsaanvraag geen bezwaren en opmerkingen toe te laten die louter betrekking hebben op de inhoudsafbakening, de inhoud en de detaillering van het milieueffectbeoordelingsrapport (zie infra, toelichting bij artikel 27/6, § 5). Uiteraard kunnen wel uit het milieueffectbeoordelingsrapport bezwaren worden geput tegen de toekenning van de vergunning voor het project. De discussie over de wijze waarop de milieueffectbeoordeling moet plaatsvinden, is dan evenwel definitief achter de rug.

Beperkte wijzigingen nopen niet tot een automatische afkeuring door het Agentschap. Als beperkte wijzigingen kunnen onder meer worden beschouwd: materiële vergissingen, het verduidelijken van de oorsprong van bepaalde gegevens, de toelichting van het gebruik van een welbepaalde methodologie etc.

De goedkeuringsbeslissing van het Agentschap doet - voor zover van deze uitzonderingsprocedure gebruik wordt gemaakt - in hoofde van de rechtsonderhorigen rechtsgevolgen ontstaan, vermits de inhoud van het milieueffectbeoordelingsrapport niet meer kan worden bekritiseerd in het kader van het openbaar onderzoek betreffende de vergunningsaanvraag. De beslissing van het Agentschap houdt een definitieve goedkeuring in van het milieueffectbeoordelingsrapport.

Dat deze beslissing definitief is, doet evenwel geen afbreuk aan de bevoegdheid van de vergunningverlenende overheid om in het kader van de vergunningverlening de actualiteit van het project-MER te verifiëren.

Deze beslissing is afzonderlijk aanvechtbaar bij de Raad van State, overeenkomstig de daartoe in de Wetten op de Raad van State voorziene termijnen en modaliteiten. De wettigheid van de vergunning kan later ook nog worden betwist voor de administratieve of burgerlijke rechter wegens onwettigheden die aan het milieueffectbeoordelingsrapport zouden kleven. De goedkeuringsbeslissing van het milieueffectbeoordeling is een voorbeslissing, die deel uitmaakt van een zgn. "complexe administratieve rechtshandeling".

Het volgt reeds uit artikel 27/5, § 6 dat de Koning de nadere regels bepaalt betreffende de wijze waarop de bevoegde lidstaten/gewesten/verdragspartijen, of hun burgers, in het kader van de grensoverschrijdende raadpleging hun commentaren kunnen formuleren op het goedgekeurde milieueffectbeoordelingsrapport. Ook over de wijze waarop hieromtrent overleg wordt gepleegd, kan de Koning nadere regelen vaststellen.

Artikel 27/6, § 4 voorziet verder dat het goedgekeurde milieueffectbeoordelingsrapport en de goedkeuringsbeslissing ter inzage liggen bij het Agentschap eenmaal de goedkeuringsbeslissing werd betekend.

Deze bekendmaking laat het betrokken publiek toe om zo snel mogelijk kennis te nemen van het goedgekeurde milieueffectbeoordelingsrapport en goedkeuringsbeslissing.

Op de terinzagelegging kunnen de bestaande uitzonderingen inzake openbaarmaking, toepassing vinden. De ter inzagelegging gebeurt daarom onverminderd artikel 2bis van de wet van 15 april 1994.

Artikel 27/6, § 5 voorziet in een (tweede) openbaar onderzoek voor het betrokken publiek in het kader van de vergunningsprocedure (enkel indien de optie conform § 1 wordt gekozen). Opdat het betrokken publiek voldoende geïnformeerd zou zijn over de vergunningsaanvraag om op zinvolle wijze bezwaren en opmerkingen te kunnen formuleren, wordt voorzien dat dit openbaar onderzoek ook het goedgekeurd milieueffectbeoordelingsrapport betreft, bedoeld in paragraaf 7, of de screeningsnota, bedoeld in artikel 27ter, paragraaf 3. Daarbij geldt als voorbehoud dat er eventueel beperkingen kunnen voortvloeien uit de regelgeving inzake de openbaarheid van bestuur en/of artikel 2bis van de wet van 15 april 1994.

Tijdens dit openbaar onderzoek kan het betrokken publiek evenwel geen bezwaren en opmerkingen formuleren op de inhoudsafbakening, inhoud en detaillering van een reeds definitief goedgekeurd milieueffectbeoordelingsrapport. Bezwaren betreffende de in het milieueffectbeoordelingsrapport gehanteerde methodologie of aannames, aannames betreffende alternatieven die in het milieueffectbeoordelingsrapport dienden te worden onderzocht, kunnen in dit stadium dus niet meer worden geformuleerd (zie daaromtrent ook de toelichting onder artikel 27/6, § 2).

Deze regeling beoogt het publiek aan te zetten om in een zo vroeg mogelijk stadium effectief gebruik te maken van de hun ter beschikking gestelde inspraakmogelijkheden. Vaak worden bezwaren betreffende de inhoud van een milieueffectbeoordelingsrapport geformuleerd op een ogenblik dat het voor de opdrachtgever in de feiten nog zeer moeilijk is om het project nog bij te sturen. Een en ander leidt dan resoluut tot een weigering van de aangevraagde vergunning en het hernemen van de vergunningsprocedure. Dit is vanuit administratieve efficiëntie te vermijden.

Doordat het betrokken publiek in een zo vroeg mogelijk stadium bezwaren en opmerkingen inspreekt, is het voor het Agentschap en de opdrachtgever mogelijk om deze, in zoverre relevant en redelijk, mee te nemen in hun onderzoek betreffende de milieueffecten. Het betrokken publiek heeft derhalve baat bij een dergelijke werkwijze.

Hoewel de openbaarmakingsverplichting, in het kader van het openbaar onderzoek, geldt ten aanzien van het publiek in het algemeen, is het slechts het "betrokken publiek" dat over de mogelijkheid beschikt om schriftelijk bezwaren en opmerkingen te formuleren. Aldus dienen eventuele bezwaarindieners in concreto aan te tonen dat zij ingevolge het aangevraagde project gevolgen kunnen ondervinden. Het volstaat dat deze gevolgen aannemelijk worden gemaakt.

Thans voorziet het ARBIS reeds in een openbaar onderzoek betreffende de vergunningsaanvraag (cf. de artikelen 6.4 en 7.3.2). Dit openbaar onderzoek heeft mede betrekking op de milieueffectbeoordeling. De Koning krijgt de bevoegdheid om het ARBIS waar vereist in overeenstemming te brengen met de nieuwe reglementering.

Paragraaf 5 verduidelijkt verder dat dit openbaar onderzoek geen betrekking heeft op de stukken die op grond van artikel 2bis van de wet van 15 april 1994 zijn onttrokken aan de regelgeving inzake openbaarheid van bestuur.

Voor wat betreft de toelichting van deze bepaling, wordt volstaan met een verwijzing naar hetgeen ter zake is uiteengezet onder de toelichting bij artikel 3. - (nieuw) artikel 27/7 Volledigheidshalve legt artikel 27/7, § 1 aan de vergunningverlenende overheid de verplichting op om in het kader van haar beoordeling betreffende het milieueffectbeoordelingsrapport en de vergunningsaanvraag rekening te houden met de door het betrokken publiek geformuleerde bezwaren en opmerkingen. Deze verplichting beoogt bij te dragen tot een transparantere en kwaliteitsvolle besluitvorming.

Tot slot bepaalt artikel 27/7, § 1 ook dat de vergunningverlenende overheid voor het verlenen van vergunningen terdege rekening dient te houden met de resultaten van de milieueffectbeoordeling evenals met de resultaten van de onder dit hoofdstuk voorziene bevragingen, nl. de verstrekte adviezen en de inspraak ingevolge de openbare onderzoeken.

Het betreft een bijzondere motiveringsverplichting.

Met deze bepaling wordt artikel 8bis van de Richtlijn 2011/92/EU omgezet. Overeenkomstig deze bepaling dient het vergunningsbesluit ten minste de gemotiveerde conclusie inzake de (mogelijke) aanzienlijke effecten van het project op het milieu van de bevoegde instantie te bevatten. Daarbij wordt rekening gehouden met het onderzoek door de bevoegde instantie van het milieueffectbeoordelingsrapport en, desgevallend, met haar eigen aanvullend onderzoek. Luidens considerans 34 van de Richtlijn 2014/52/EU beoogt het voormelde artikel 8bis de transparantie en verantwoording te waarborgen. De vergunningverlenende overheid is er zo toe gehouden om de vergunning te motiveren en daarmee aan te tonen dat zij rekening heeft gehouden met de gehouden raadplegingen en de verzamelde informatie.

Tevens wordt bepaald dat de bevoegde overheid het advies dient in te winnen van de betrokken overheden en instanties, zoals bedoeld in artikel 27/5, § 7. Vermits deze overheden en instanties, in het kader van artikel 27/7, § 1, advies verlenen in de vergunningsfase dient het advies zowel betrekking te hebben op het milieueffectenrapport als op de vergunningsaanvraag in haar geheel.

De betrokken overheden en instanties beschikken, luidens artikel 27/7, § 2, minstens over dezelfde termijn als deze waarover het betrokken publiek beschikt ter gelegenheid van het openbaar onderzoek. Bij gebrek aan een advies binnen deze termijn, mag aan de adviesvereiste voorbij worden gegaan. Dit bevestigt dat het om een ordetermijn gaat.

Zo zal de vergunningverlenende overheid in het kader van haar gemotiveerde conclusie betreffende de aanzienlijke milieueffecten bijvoorbeeld oog dienen te hebben voor de actualiteit van de goedkeuringsbeslissing van het Agentschap bedoeld in artikel 27/5, § 9 en artikel 27/6, § 2 en van de resultaten van het onderzoek in het milieueffectbeoordelingsrapport.

In artikel 27/5, § 7 wordt reeds in een delegatie aan de Koning voorzien teneinde onder meer de nadere regels inzake deze advisering te bepalen. Er is dus in het kader van artikel 27/7 geen bijkomende delegatie aan de Koning vereist.

Tevens wordt in artikel 27/7, § 3 uitdrukkelijk voorzien in de mogelijkheid voor de vergunningverlenende overheid om in de vergunning monitoringsmaatregelen op te leggen. Daarmee wordt nader uitvoering gegeven aan artikel 8bis, lid 4 van de Richtlijn 2011/92/EU dat voorziet dat de lidstaten ervoor zorgen dat "procedures voor de monitoring van de aanzienlijke nadelige milieueffecten worden gesteld".

Deze verplichting dient samen gelezen te worden met de bijlage IV, lid 7 van de Richtlijn 2011/92/EU. Overeenkomstig deze bijlage dient het milieueffectbeoordelingsrapport immers onder meer de door de opdrachtgever voorgestelde monitoringsmaatregelen te vermelden. Met de in het milieueffectbeoordelingsrapport voorgestelde monitoringsmaatregelen zal in het kader van de vergunningverlening rekening dienen te worden gehouden. Dat bijkomende maatregelen wenselijk zouden zijn, kan onder meer blijken uit de bezwaren die in het kader van het openbaar onderzoek, georganiseerd met betrekking tot de vergunningsaanvraag, zouden worden geformuleerd.

De Koning bepaalt de nadere regels inzake monitoring. Zo kan hij mogelijke maatregelen oplijsten die de vergunningverlenende overheid kan opleggen indien zij zou vaststellen dat de in het milieueffectbeoordelingsrapport voorgestelde maatregelen onvoldoende zijn.

Te dezen is op te merken dat thans reeds in een zekere vorm van monitoring wordt voorzien. Artikel 16, § 2 van de wet van 15 april 1994 bepaalt immers dat de exploitatie van de inrichtingen vermeld in artikel 16, § 1 slechts mag starten nadat de Koning heeft vastgesteld dat aan de vergunningsvoorwaarden is voldaan. De start van de exploitatie wordt aldus afhankelijk gemaakt van deze bevestiging. Deze bevestigingen wordt voorafgegaan door een gunstig opleveringsrapport vanwege het Agentschap.

Deze vorm van monitoring wordt in het nieuwe systeem behouden, doch waar nodig aangevuld en geoptimaliseerd.

Hoe dan ook is het Agentschap thans reeds gelast met het toezicht op de naleving van de voorwaarden opgelegd door de oprichtings-en exploitatievergunning. - (nieuw) artikel 27/8 Artikel 27/8, §§ 1 en 2 voorziet in twee mogelijkheden tot vrijstelling van de verplichtingen inzake milieueffectbeoordeling.

Beide vrijstellingen zijn ook op Europees niveau voorzien. Het komt aan de lidstaten toe om er al dan niet gebruik van te maken. Een vrijstelling is steeds de uitzondering op de regel en is dus strikt te interpreteren.

Het Agentschap kan, op grond van artikel 27/8, § 1, in uitzonderlijke gevallen voor een bepaald project een vrijstelling verlenen van de bepalingen inzake de milieueffectbeoordeling indien de toepassing van deze bepalingen negatieve gevolgen zou hebben voor het doel van het project. Zulks vereist niettemin dat aan de doelstellingen van de milieueffectbeoordeling wordt voldaan.

In voorkomend geval, dient het Agentschap (i) na te gaan of er geen andere vorm van beoordeling geschikt is en (ii) de gegevens zoals ingewonnen via deze andere vorm van beoordeling ter beschikking te stellen van het betrokken publiek.

Aan de bekendmaking zijn opnieuw grenzen gesteld op grond van artikel 2bis van de wet van 15 april 1994 (cf. supra).

Voor wat betreft de toelichting van deze bepaling, wordt volstaan met een verwijzing naar hetgeen ter zake is uiteengezet onder artikel 3.

Met deze bepaling wordt artikel 2, lid 4 van de Richtlijn 2011/92/EU omgezet. Er is zo dicht mogelijk bij de tekst van de Richtlijn gebleven, weze dat de derde toepassingsvoorwaarde niet werd hernomen.

Deze laatste toepassingsvoorwaarde situeert zich immers enkel op het niveau van de relatie van de lidstaat tot de Europese Commissie (zonder enige betrokkenheid van de burgers), zodat zij geen omzetting behoeft.

Artikel 27/8, § 2 voorziet een tweede vrijstellingsmogelijkheid. Er is met name bepaald dat het Agentschap een project of een onderdeel ervan kan vrijstellen van de bepalingen inzake de milieueffectbeoordeling op voorwaarde dat dit project of de onderdelen ervan uitsluitend de respons op civiele noodsituaties of defensie tot doel hebben en het Agentschap oordeelt dat de toepassing van de bepalingen inzake de milieueffectbeoordeling nadelige gevolgen zou hebben voor dit doeleinde.

De mogelijkheid om de Richtlijn 2011/92/EU niet toe te passen, is beperkt tot projecten met als enige doel defensie of civiele noodsituaties. In de praktijk was immers gebleken dat de toepassing van de Richtlijn 2011/92/EU bij projecten of projectonderdelen voor defensiedoeleinden zou kunnen leiden tot de openbaarmaking van relevante vertrouwelijke informatie, hetgeen de defensiedoeleinden zou ondermijnen. Voor wat betreft projecten die een antwoord trachten te bieden op civiele noodsituaties werd de toepassing van de Richtlijn 2011/92/EU evenmin opportuun geacht.

De projecten met als enige doel defensie of civiele noodsituaties worden bijgevolg volledig uit het toepassingsgebied van de Richtlijn 2011/92/EU gelicht. Voor dergelijke projecten dient bijgevolg noch een milieueffectbeoordelingsrapport, noch een screening te worden uitgevoerd.

In de Richtlijn 2011/92/EU werd evenwel geen "blanco-vrijstelling" ingeschreven. Er is steeds een beoordeling geval per geval vereist. Om die reden wordt er in een specifieke procedure tot vrijstelling voorzien.

Er werd nadrukkelijk voor geopteerd om deze vrijstelling een tijdelijk karakter toe te delen. Zo veronderstelt de kwalificatie als "civiele noodsituatie" immers dat de werken op korte termijn dienen te zijn aangevat. Doet men dit niet, dan vervalt uiteraard ook de kwalificatie als "civiele noodsituatie". Dat men snel moet handelen, is immers inherent aan dit begrip.

Deze redenering werd ook meteen doorgetrokken naar projecten die als doel defensie hebben. Ook dergelijke projecten hebben immers een zekere tijdscomponent. Bovendien moet elke uitzondering restrictief worden opgevat.

Beide vrijstellingen kunnen overeenkomstig artikel 27/8 § 3 slechts worden verleend voor een beperkte duur die de vier jaar niet mag overschrijden. Een vrijstelling vervalt als het project niet wordt aangevangen binnen die termijn.

Aan de vrijstellingsbeslissingen kunnen tot slot, overeenkomstig artikel 27/8, § 4, voorwaarden worden gekoppeld. - (nieuw) artikel 27/9 Nieuw artikel 27/9, § 1 bepaalt dat het milieueffectbeoordelingsrapport wordt opgemaakt door personen die daartoe erkend zijn door het Agentschap. Deze bepaling biedt de garantie dat het milieueffectbeoordelingsrapport, conform artikel 5, lid 3, a van de Richtlijn 2011/92/EU, wordt opgesteld door bekwame en vooraf aan een beoordeling onderworpen deskundige personen. In considerans 33 van de Richtlijn 2014/52/EU wordt ter zake nadrukkelijk gesteld dat de deskundigen die betrokken zijn bij de milieueffectbeoordelingsrapporten gekwalificeerd en bekwaam moeten zijn.

De erkenningsvoorwaarden en, meer in het algemeen, de procedure tot toekenning van de erkenning en intrekking worden nader bepaald door de Koning, na advies van het Agentschap (artikel 27/9, § 2). Gelet op de zeer technische en veranderlijke aard van de materie werd het aangewezen geacht om de erkenningen niet onbeperkt maar slechts voor bepaalde duur van vijf jaar te verlenen. Zulks laat toe om een hoog niveau van expertise in hoofde van de deskundigen te behouden en garanderen.

Deze erkende deskundigen moeten, op grond van artikel 27/9, § 2, 2e lid, hun taak in alle objectiviteit uitvoeren. Zij mogen zich niet bevinden in een situatie die aanleiding geeft tot een belangenconflict. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn indien een deskundige een milieueffectbeoordelingsrapport opstelt voor een voorgenomen inrichting en terzelfdertijd de exploitatieaanvraag opstelt. In dat laatste geval zou hij er immers toe gebracht kunnen worden om zijn eigen werk te beoordelen. Er zijn tal van risico's denkbaar waar er een belangenconflict zou kunnen ontstaan. De opstellers van het voorstel kiezen er daarom voor om in artikel 27/9, § 2, tweede lid, de gevallen waarin zich een belangenconflict voordoet of dreigt voor te doen, niet exhaustief op te sommen maar de regels om deze objectiviteit te verzekeren, nader te bepalen door de Koning, na advies van het Agentschap.

De vereiste inzake objectiviteit en onafhankelijkheid belet niet dat bij de opmaak van het milieueffectbeoordelingsrapport of het verzoek tot ontheffing de beschikbare project-interne deskundigheid vanwege de opdrachtgever mee wordt ingezet. Het is dan aan de aanvrager om te voorzien in een passende interne functionele scheiding tussen de personen betrokken bij het opstellen van het milieueffectbeoordelingsrapport en de personen betrokken bij de voorbereiding of uitvoering van het project. Enkel op deze manier kan de milieueffectbeoordeling resulteren in een goed en kwaliteitsvol proces. De doelstelling van een kwalitatieve milieueffectbeoordeling komt naar voren doorheen artikel 27/9 (in de paragrafen 1, 3 en 4 bijvoorbeeld).

Conform artikel 5, lid 3, a en b van de Richtlijn 2011/92/EU worden aldus de nodige waarborgen voorzien inzake de volledigheid en kwaliteit van het milieueffectbeoordelingsrapport.

De optredende deskundigen dienen in het kader van de opmaak van een milieueffectbeoordelingsrapport te overleggen met het Agentschap. Door te voorzien in een dergelijk verplicht overleg, wordt de kwaliteit van het milieueffectbeoordelingsrapport bijkomend bewaakt.

Het Agentschap kan, op grond van artikel 27/9, § 4, de opdrachtgever bovendien steeds om aanvullende informatie verzoeken (cf. artikel 5, lid 3, c) van de Richtlijn 2011/52/EU), teneinde te komen tot een gemotiveerde conclusie inzake de mogelijke aanzienlijke effecten van het project. - (nieuw) artikel 27/10 Met artikel 27/10, § 1 wordt een algemene uitvoeringsbepaling ingeschreven. De Koning wordt gemachtigd om nadere regels vast te stellen in verband met de procedure, de inhoud, de voorwaarden en de vorm waaraan het in dit hoofdstuk bedoelde milieueffectbeoordelingsrapport en de milieueffectbeoordeling dienen te voldoen.

Een en ander laat toe om sneller in te spelen op wijzigende omstandigheden.

Overeenkomstig artikel 27/10, § 2 bepaalt de Koning tot slot welke vergoeding de opdrachtgever aan het Agentschap dient te betalen om de kosten van het in dit hoofdstuk IIIter vereiste onderzoek van de milieueffectbeoordelingsrapporten en de administratieve kosten te dekken. De Koning is bevoegd om die kosten te bepalen vermits het gaat om een retributie.

Art. 6 In artikel 31 van de wet van 15 april 1994 wordt bepaald met welke middelen het Agentschap wordt gefinancierd. Gelet op de nieuw artikelen 16/1 en 27/11, § 2 dient deze lijst te worden uitgebreid met de punten 7° en 8° dat luidt als volgt: "de vergoeding bedoeld in artikel 16/1" en "de vergoeding bedoeld in artikel 27/10 § 2".

Aldus wordt verduidelijkt dat de vergoedingen die de aanvrager van een vergunningsplichtige activiteit dient te betalen met betrekking tot het vooroverleg of om de kosten van het in dit hoofdstuk IIIter vereiste onderzoek van de milieueffectbeoordelingsrapporten en administratieve kosten te dekken, strekken tot de financiering van het Agentschap.

Art. 7 Artikel 7 voorziet in een wijziging van artikel 14 van de wet van 15 april 1994. Meer bepaald wordt een uitdrukkelijke verwijzing naar het nieuwe hoofdstuk IIIter opgenomen in artikel 14.

Op die manier wordt verduidelijkt dat de opdrachten van het Agentschap worden verruimd met de bevoegdheden die, overeenkomstig het nieuwe hoofdstuk IIIter, aan het Agentschap worden toegewezen.

De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, J. JAMBON

6 DECEMBER 2018. - Wet houdende wijziging van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agenschap voor Nucleaire controle met betrekking tot de milieueffectbeoordeling FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Op de voordracht van de minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : De minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken is ermee belast het ontwerp van wet, waarvan de tekst hierna volgt, in Onze naam aan de Wetgevende Kamers voor te leggen en bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers in te dienen: HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

Art. 2.Deze wet voorziet in de omzetting van de Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten voor wat betreft de ioniserende stralingen. HOOFDSTUK II. - Wijzigingsbepalingen

Art. 3.In artikel 14 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 13 december 2017, worden de woorden "Onverminderd de bepalingen van de artikelen 7 en 8" vervangen door de woorden "Onverminderd de bepalingen van Hoofdstuk IIIter en de artikelen 7 en 8".

Art. 4.In artikel 16, § 2, van dezelfde wet wordt de zin "De oplevering vindt plaats vooraleer de radioactieve stoffen die het voorwerp van de vergunning zijn, in de installatie worden ingebracht" vervangen door de zin: "De radioactieve stoffen die het voorwerp van de vergunning zijn, kunnen voorafgaand aan de oplevering in de installatie worden ingebracht, in het enkele geval dat dit noodzakelijk is voor het opstellen van het opleveringsrapport. Hiervan wordt melding gemaakt in het opleveringsrapport. De Koning kan de nadere regels hiervoor bepalen.".

Art. 5.In dezelfde wet wordt een artikel 16/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 16/1.§ 1. De aanvrager kan ter voorbereiding van een vergunningsaanvraag zoals bedoeld in artikel 16, § 1, verzoeken een vooroverleg te organiseren met het Agentschap.

Het vooroverleg beoogt de bespreking met de aanvrager van de eventueel nodig of nuttig geachte projectbijsturingen en indien aangewezen, de procedurele afstemming tussen het Agentschap en de andere betrokken overheden.

Het Agentschap kan op eigen initiatief of op verzoek van de aanvrager, derde belanghebbenden betrekken bij het vooroverleg.

De Koning kan de nadere regels van het vooroverleg bepalen en kan het toepassingsgebied ervan beperken. § 2. De Koning bepaalt welke vergoedingen de aanvrager dient te betalen om de kosten van de vereiste onderzoeken en de administratieve kosten ten gevolge van het vooroverleg te dekken.".

Art. 6.In dezelfde wet wordt een hoofdstuk IIIter ingevoegd, dat artikelen 27/3 tot 27/10 bevat, luidende: "Hoofdstuk IIIter: Milieueffectbeoordeling

Art. 27/3.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder: - project: a) de uitvoering van bouwwerken of de totstandbrenging van andere installaties of werken;b) andere ingrepen in natuurlijk milieu of landschap; - vergunning: het besluit van de bevoegde overheid waardoor de opdrachtgever het recht verkrijgt om het project uit te voeren; - opdrachtgever: de aanvrager van een vergunning voor een particulier project of de overheidsinstantie die het initiatief tot een project neemt; - milieueffectbeoordeling: een proces bestaande uit: a) het opstellen van een milieueffectbeoordelingsrapport door de opdrachtgever;b) de uitvoering van de raadplegingen zoals bedoeld in artikel 27/5, §§ 6 tot 8 en artikel 27/6, § 5;c) het onderzoek van de in het milieueffectbeoordelingsrapport voorgestelde informatie en, in voorkomend geval, van alle aanvullende informatie die de persoon bedoeld in artikel 27/9, § 1, of de opdrachtgever verstrekt overeenkomstig artikel 27/9, § 4 en van alle relevante informatie verkregen in het kader van de raadplegingen bedoeld in artikel 27/5, § § 6 tot 8 en artikel 27/6, § 5;d) de gemotiveerde conclusie inzake de aanzienlijke effecten van het project op het milieu, waarbij rekening wordt gehouden met de resultaten van het onderzoek als bedoeld onder c) en, indien van toepassing, het eigen aanvullend onderzoek in de zin van artikel 27/9, § 4, en e) de integratie van de gemotiveerde conclusie, bedoeld in d), in de vergunning. - betrokken publiek: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die gevolgen ondervindt of waarschijnlijk ondervindt van of belanghebbende is bij de milieueffectbesluitvormingsprocedure; - milieueffectbeoordelingsrapport: een document dat, van een voorgenomen project en van de redelijkerwijze in beschouwing te nemen alternatieven, de te verwachten directe en indirecte gevolgen voor mens en milieu op het vlak van ioniserende stralingen analyseert en evalueert, en aangeeft hoe de aanzienlijke milieueffecten vermeden, beperkt, verholpen of gecompenseerd kunnen worden; - scopingadvies: een advies over de reikwijdte en het detailleringsniveau van de door de opdrachtgever in het milieueffectbeoordelingsrapport op te nemen milieu-informatie.

Art. 27/4.§ 1. Projecten die een aanzienlijk milieueffect kunnen hebben, onder meer gezien hun aard, omvang of ligging, worden, alvorens een vergunning wordt verleend en onder toezicht van het Agentschap, onderworpen aan een milieueffectbeoordeling inzake ioniserende stralingen.

De milieueffectbeoordeling identificeert, beschrijft en beoordeelt de effecten inzake ioniserende stralingen geval per geval op de volgende factoren: a) de bevolking en de menselijke gezondheid;b) de biodiversiteit, met bijzondere aandacht voor de door de Europese regelgeving beschermde soorten en habitats;c) land, bodem, water, lucht en klimaat;d) materiële goederen, het cultureel erfgoed en het landschap;e) de samenhang tussen de in de bepalingen onder a) tot d) bedoelde factoren. Deze beoordeling omvat tevens de effecten, die voortvloeien uit de kwetsbaarheid van het project voor relevante risico's op zware ongevallen en/of rampen. § 2. De Koning bepaalt welke projecten worden onderworpen aan een milieueffectbeoordelingsrapport en de projecten voor dewelke de opmaak van een screeningsnota is vereist. De screeningsnota wordt opgesteld overeenkomstig een door de Koning vastgesteld modelformulier.

Art. 27/5.§ 1. De opdrachtgever voegt voor een project dat door de Koning overeenkomstig artikel 27/4, § 2, is aangewezen als onderworpen aan een milieueffectbeoordelingsrapport, op straffe van onvolledigheid van zijn vergunningsaanvraag, aan zijn vergunningsaanvraag toe: - hetzij een ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport indien toepassing wordt gemaakt van de procedure, zoals bedoeld in § 8; - hetzij een reeds door het Agentschap goedgekeurd milieueffectbeoordelingsrapport indien de aanvrager gebruik maakt van de keuzemogelijkheid die is vervat in artikel 27/6, § 1.

In voorkomend geval beschikt de opdrachtgever over een termijn van 30 dagen te rekenen vanaf de mededeling dat de aanvraag onvolledig is, om zijn aanvraag te vervolledigen, bij gebreke waarvan de aanvraag onontvankelijk wordt verklaard. § 2. De opdrachtgever voegt voor elk project dat door de Koning overeenkomstig artikel 27/4, § 2, onderworpen is aan de opmaak van een screeningsnota, op straffe van onvolledigheid van zijn vergunningsaanvraag, een screeningsnota toe aan zijn vergunningsaanvraag.

In voorkomend geval beschikt de opdrachtgever over een termijn van 30 dagen om zijn aanvraag te vervolledigen, bij gebreke waarvan de aanvraag onontvankelijk wordt verklaard. § 3. Het milieueffectbeoordelingsrapport wordt opgesteld op initiatief en op kosten van de opdrachtgever, volgens de door de Koning bepaalde nadere regels en bevat minstens de informatie bepaald door de Koning. § 4. Indien de opdrachtgever hierom verzoekt, brengt het Agentschap, voorafgaand aan de opmaak van het milieueffectbeoordelingsrapport, een scopingadvies uit. Het verzoek van de opdrachtgever vermeldt minstens de specifieke kenmerken van het project en de te verwachten milieueffecten ervan. § 5. De Koning bepaalt de nadere regels inzake de inhoud van het scopingadvies en de doorwerking ervan in het kader van de verdere procedure. § 6. Indien het Agentschap van oordeel is dat een project mogelijks aanzienlijke effecten inzake ioniserende stralingen kan hebben voor mens of milieu in andere lidstaten van de Europese Unie en/of in verdragspartijen bij het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband ondertekend te Espoo op 25 februari 1991 en/of in andere gewesten, of als de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten daarom verzoeken, bezorgt het Agentschap aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten naar gelang het geval de volgende informatie: a) een afschrift van het gemotiveerd verzoek bedoeld in § 4;b) het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport, bedoeld in § 8 en artikel 27/6, § 1. In elk geval bevat deze de informatie over de aard van het project waarvoor de vergunning wordt aangevraagd.

Het Agentschap vermeldt steeds de termijn waarbinnen de bevoegde autoriteiten hun bezwaren en opmerkingen aan het Agentschap kunnen meedelen. Deze termijn bedraagt ten minste dertig kalenderdagen te rekenen vanaf de ontvangst van het afschrift van het verzoek. Indien het Agentschap binnen de door haar verleende termijn geen bezwaren en/of opmerkingen ontvangt van de betrokken autoriteiten, mag aan de vereiste van inspraak van het publiek voorbij worden gegaan.

Het Agentschap houdt rekening met de resultaten van deze inspraak van het publiek wanneer zij het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport beoordeelt overeenkomstig § 9 en artikel 27/6, § 2.

De Koning stelt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de nadere regels vast betreffende de wijze waarop de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten, bedoeld in het eerste lid, hun bezwaren en opmerkingen op het goedgekeurde of ontwerp milieueffectbeoordelingsrapport en het voorgenomen project kunnen meedelen en betreffende de wijze waarop hierover overleg wordt gepleegd. § 7. Het Agentschap verzoekt de betrokken overheden en instanties om een advies te verlenen over de inhoud van het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport in het kader van het scopingadvies, bedoeld in § 4 en in het kader van het openbaar onderzoek, bedoeld in § 8 en artikel 27/6, § 1.

Het Agentschap houdt rekening met de resultaten van deze advisering wanneer zij het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport beoordeelt overeenkomstig § 9 en artikel 27/6, § 2.

De Koning stelt de lijst van de te raadplegen overheden en instanties evenals de nadere procedureregels voor deze advisering vast. § 8. De opdrachtgever dient desgevallend zijn vergunningsaanvraag, met inbegrip van een ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport, in bij het Agentschap met het oog op de behandeling ervan. De Koning bepaalt de nadere regels van deze indiening.

Het Agentschap onderwerpt de vergunningsaanvraag, met inbegrip van het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport, aan een openbaar onderzoek. Tijdens het openbaar onderzoek kan het betrokken publiek schriftelijk bezwaren en opmerkingen formuleren.

Onverminderd de toepassing van artikel 2bis wordt in het kader van het openbaar onderzoek de informatie bedoeld in § 1 ter beschikking gesteld van het publiek. Tevens wordt het publiek ervan in kennis gesteld of de procedure bedoeld in § 6 al dan niet van toepassing is.

De Koning bepaalt de nadere regels betreffende de organisatie van het openbaar onderzoek. § 9. Het Agentschap bezorgt haar beslissing betreffende de goed- of afkeuring van het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport binnen een termijn van 60 dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de resultaten van het openbaar onderzoek, aan: a) de opdrachtgever, door betekening;b) de betrokken overheden en instanties bedoeld in § 7;c) in voorkomend geval de bevoegde autoriteiten, bedoeld in § 6;d) de overheid die een beslissing over de vergunningsaanvraag voor het project zal nemen. Het Agentschap keurt het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport af indien de bevraging, bedoeld in §§ 6 en 7 of de opmerkingen en bezwaren die tijdens het openbaar onderzoek zijn ingediend nopen tot een essentiële wijziging van het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport.

Als het Agentschap het milieueffectbeoordelingsrapport afkeurt, wordt de vergunningsprocedure van rechtswege stopgezet.

De in het eerste lid bedoelde termijn kan door het Agentschap eenmalig worden verlengd met maximaal 60 dagen indien uitzonderlijke omstandigheden dit noodzaken, bijvoorbeeld afhankelijk van de aard, de complexiteit, de locatie of de omvang van het project. Het Agentschap stelt de opdrachtgever in kennis van de verlenging en maakt melding van de bijkomende termijn.

Art. 27/6.§ 1. In afwijking op hetgeen is bepaald in artikel 27/5 § 8, beschikt de opdrachtgever over de mogelijkheid om, voorafgaand aan zijn vergunningsaanvraag, de organisatie van een openbaar onderzoek betreffende het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport te verzoeken. Deze mogelijkheid geldt enkel voor vergunningsaanvragen voor projecten die door de Koning zijn aangeduid als een vergunningsplichtige inrichting klasse 1.

Indien hij toepassing wenst te maken van deze keuzemogelijkheid, dient de opdrachtgever het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport in bij het Agentschap met het oog op de goedkeuring ervan. De nadere regels van deze indiening worden door de Koning bepaald.

Het Agentschap onderwerpt dit ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport aan een openbaar onderzoek vooraleer zij het ontwerp beoordeelt overeenkomstig § 2. Tijdens het openbaar onderzoek kan het betrokken publiek schriftelijk bezwaren en opmerkingen formuleren.

Onverminderd de toepassing van artikel 2bis wordt in het kader van het openbaar onderzoek de informatie bedoeld in artikel 27/5, § 1 ter beschikking gesteld aan het publiek. Tevens wordt het publiek ervan in kennis gesteld of de procedure bedoeld in artikel 27/5, § 6 al dan niet van toepassing is.

De Koning bepaalt de nadere regels betreffende de organisatie van het openbaar onderzoek. § 2. Het Agentschap bezorgt haar beslissing betreffende de goed- of afkeuring van het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport binnen een termijn van 60 dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de resultaten van het openbaar onderzoek, aan: a) de opdrachtgever, door betekening;b) de betrokken overheden en instanties bedoeld in artikel 27/5, § 7;c) in voorkomend geval de bevoegde autoriteiten, bedoeld in artikel 27/5, § 6. Het Agentschap keurt het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport af indien de bevraging, bedoeld in artikel 27/5, § § 6 en 7 of de opmerkingen en bezwaren die tijdens het openbaar onderzoek zijn ingediend nopen tot een essentiële wijziging van het ontwerp van milieueffectbeoordelingsrapport.

De in het eerste lid bedoelde termijn kan door het Agentschap eenmalig worden verlengd met maximaal 60 dagen indien uitzonderlijke omstandigheden dit noodzaken, bijvoorbeeld afhankelijk van de aard, de complexiteit, de locatie of de omvang van het project. Het Agentschap stelt de opdrachtgever in kennis van de verlenging en maakt melding van de bijkomende termijn. § 3. De Koning stelt nadere regels vast betreffende de wijze waarop de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten, bedoeld in artikel 27/5, § 6, hun bezwaren en opmerkingen op het goedgekeurde milieueffectbeoordelingsrapport en het voorgenomen project kunnen meedelen en betreffende de wijze waarop hierover overleg wordt gepleegd. § 4. Vanaf de betekening van de goedkeuringsbeslissing, bedoeld in § 2, en onverminderd artikel 2bis, liggen het milieueffectbeoordelingsrapport en de goedkeuringsbeslissing ter inzage bij het Agentschap. § 5. In het kader van de vergunningsprocedure ziet het Agentschap toe op de organisatie van een openbaar onderzoek betreffende de vergunningsaanvraag. Het openbaar onderzoek heeft in elk geval betrekking op het goedgekeurd milieueffectbeoordelingsrapport, bedoeld in § 1, en/of de screeningsnota, bedoeld in artikel 27/4, § 2.

Tijdens het openbaar onderzoek kan het betrokken publiek schriftelijk bezwaren en opmerkingen formuleren. Deze bezwaren en opmerkingen kunnen evenwel geen betrekking hebben op de inhoudsafbakening, de inhoud en de detaillering van een reeds definitief goedgekeurd milieueffectbeoordelingsrapport voor zover een openbaar onderzoek plaatsvond, zoals bedoeld in § 1.

In het kader van het openbaar onderzoek wordt onverminderd de toepassing van artikel 2bis de informatie bedoeld in artikel 27/5, § 1, ter beschikking gesteld van het publiek. Tevens wordt het publiek ervan in kennis gesteld of de procedure bedoeld in artikel 27/5, § 6 al dan niet van toepassing is.

In geval van toepassing van artikel 27/5, § 6 worden de hierin bedoelde overheden en instanties op de hoogte gebracht van dit openbaar onderzoek.

De Koning bepaalt de nadere regels betreffende de organisatie van het openbaar onderzoek.

Art. 27/7.§ 1. De bevoegde overheid voor het verlenen van vergunningen, houdt op met redenen omklede wijze rekening met de resultaten van de milieueffectenbeoordeling, de aanvullende informatie bedoeld in artikel 27/9, § 4 evenals met de resultaten van de onder dit hoofdstuk voorziene advisering en openbare onderzoek(en). De bevoegde overheid wint in het kader van de vergunningsprocedure alleszins het advies in van de betrokken overheden en instanties, bedoeld in artikel 27/5, § 7. § 2. De betrokken overheden en instanties, bedoeld in artikel 27/5, § 7, verlenen in het kader van de vergunningsprocedure een advies over de vergunningsaanvraag in zijn geheel, met inbegrip van het milieueffectbeoordelingsrapport. Zij verlenen hun advies binnen een termijn die niet korter mag zijn dan de duurtijd van het openbaar onderzoek. Bij gebrek aan een advies binnen deze termijn, mag aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.

De Koning bepaalt de nadere regels inzake de advisering, bedoeld in het eerste lid. § 3. De vergunning vermeldt desgevallend de in acht te nemen monitoringsmaatregelen.

De Koning bepaalt de nadere regels inzake monitoring.

Art. 27/8.§ 1. Het Agentschap kan in uitzonderlijke gevallen en op met redenen omkleed verzoek van de opdrachtgever voor een bepaald project een vrijstelling verlenen van de bepalingen inzake de milieueffectbeoordeling indien de toepassing van deze bepalingen negatieve gevolgen zou hebben voor het doel van het project, mits aan de doelstellingen van de milieueffectbeoordeling wordt voldaan. In dit geval: a) gaat het Agentschap na of er geen andere vorm van beoordeling geschikt is;b) stelt het Agentschap, onverminderd artikel 2bis, de gegevens die zijn verzameld door andere vormen van beoordeling zoals bedoeld onder a), alsmede de gegevens over en de redenen van de vrijstelling ter beschikking van het publiek. De Koning bepaalt de inhoud van het met redenen omklede verzoek, bedoeld in het eerste lid. § 2. In andere gevallen dan dewelke bedoeld in § 1, kan het Agentschap een project of een onderdeel ervan, op met redenen omkleed verzoek van de opdrachtgever, vrijstellen van de bepalingen inzake de milieueffectbeoordeling op voorwaarde dat dit project of de onderdelen ervan uitsluitend de respons op civiele noodsituaties of defensie tot doel hebben en het Agentschap oordeelt dat de toepassing van de bepalingen inzake de milieueffectbeoordeling nadelige gevolgen zou hebben voor het doel van het project.

De Koning bepaalt de inhoud van het met redenen omklede verzoek, bedoeld in het eerste lid. § 3. De vrijstelling, bedoeld in §§ 1 en 2, wordt verleend voor een beperkte duur. Zij vervalt als het project niet wordt aangevangen binnen de termijn. Die termijn mag in geen geval langer zijn dan vier jaar. § 4. Het Agentschap kan aan de vrijstellingen, bedoeld in dit artikel, tevens voorwaarden verbinden. De vrijstellingsbeslissing wordt bekendgemaakt, ter inzage gelegd bij het Agentschap en aan de opdrachtgever betekend.

De opdrachtgever die een vrijstelling, bedoeld in dit artikel, bekomt, voegt de vrijstellingsbeslissing bij zijn vergunningsaanvraag.

Art. 27/9.§ 1. Het milieueffectbeoordelingsrapport, wordt opgemaakt door de personen die daartoe werden erkend door het Agentschap. § 2. De Koning stelt de criteria voor de erkenning vast.

De Koning regelt bij koninklijk besluit, na advies van het Agentschap, de procedure tot toekenning en intrekking van deze erkenningen en de regels die ertoe strekken om de objectiviteit te verzekeren van de erkende personen bij het vervullen van hun taken. De erkende personen mogen geen belang hebben bij het voorgenomen project of de alternatieven, noch betrokken worden bij de latere uitvoering van het project. Ze voeren hun opdracht volledig onafhankelijk uit.

Iedere erkenning wordt verleend voor een duur van 5 jaar, die telkens hernieuwbaar is voor een maximum termijn van 5 jaar. § 3. Tijdens het opstellen van het milieueffectbeoordelingsrapport overleggen de personen bedoeld in § 1 met het Agentschap. § 4. Het Agentschap kan zowel de personen bedoeld in § 1 als de opdrachtgever verzoeken om aanvullende informatie die rechtstreeks ter zake doend is om te komen tot een gemotiveerde conclusie inzake de mogelijke aanzienlijke effecten van het project.

Art. 27/10.§ 1. De Koning stelt de nadere regels vast in verband met de procedure, de inhoud, de voorwaarden en de vorm waaraan de in dit hoofdstuk bedoelde milieueffectbeoordelingsrapport en milieueffectbeoordeling dienen te voldoen. § 2. De Koning bepaalt welke vergoedingen de opdrachtgever dient te betalen om de kosten van de in dit hoofdstuk vereiste onderzoeken en de administratieve kosten te dekken.".

Art. 7.Artikel 31, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 13 december 2017, wordt aangevuld met de bepalingen onder 7° en 8°, luidende: "7° de vergoedingen bedoeld in artikel 16/1, § 2; 8° de vergoedingen bedoeld in artikel 27/10, § 2.". HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen

Art. 8.De bepalingen van deze wet zijn van toepassing op de vergunningsaanvragen die worden ingediend na inwerkingtreding van deze wet.

Art. 9.Deze wet treedt in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 6 december 2018.

FILIP Van Koningswege : de Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, J. JAMBON _______ Nota's (1) Kamr van volksvertegenwoordigers www.dekamer.be Stukken : 54-3335/6.

Integraal verslag : 22 november 2018. [1] PB L 124 van 25 april 2014, blz. 1-18, in werking getreden op 15 mei 2014. [2] PB L 26 van 28 januari 2012, blz. 1-21. [3] HvJ C-275/09, Brussels Hoofdstedelijk Gewest e.a. t. Vlaamse Gewest, 2011, I, 01753. [4] HvJ C-50/09, European Commission t. Ireland, 2011, I, 00873. [5] Thans wordt reeds voorzien in een gelijkaardige bepaling in de artikelen 6.3.2, in fine en 7.3.2, 4de lid van het ARBIS.

^