gepubliceerd op 25 maart 2009
Koninklijk besluit betreffende de bescherming van deposito's en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito's en levensverzekeringen
16 MAART 2009. - Koninklijk besluit betreffende de bescherming van deposito's en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito's en levensverzekeringen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, artikel 117bis, eerste lid, 1°, ingevoegd bij de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit;
Gelet op het koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, voor wat betreft de bescherming van de deposito's en de levensverzekeringen, en tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, bekrachtigd bij artikel 199 van de programmawet van 22 december 2008, artikelen 3, tweede lid, 4, § 2, tweede en vijfde lid, 5, derde lid, 6, zesde lid, 8, § 1, derde lid, en § 2, tweede lid, en 9, derde lid;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 27 november 2008;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Staatssecretaris voor Begroting, gegeven op 4 december 2008;
Gelet op advies 45.834/2 van de Raad van State, gegeven op 9 februari 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Afdeling 1. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° koninklijk besluit : koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, voor wat betreft de bescherming van de deposito's en de levensverzekeringen, en tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;2° Fonds : Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito's en levensverzekeringen opgericht door artikel 3 van het koninklijk besluit;3° Beschermingsfonds : Beschermingsfonds voor deposito's en financiële instrumenten opgericht door artikel 3 van de wet van 17 december 1998 tot oprichting van een beschermingsfonds voor deposito's en financiële instrumenten en tot reorganisatie van de beschermingsregelingen voor deposito's en financiële instrumenten;4° Kas : Deposito- en Consignatiekas bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit nr.150 van 18 maart 1935 tot samenschakeling van de wetten betreffende de inrichting en de werking van de Deposito- en Consignatiekas en tot aanbrenging van wijzigingen daarin krachtens de wet van 31 juli 1934. Afdeling 2. - Voorwaarden waaronder en wijze waarop een tegemoetkoming
wordt verleend aan de cliënten van kredietinstellingen en beleggingsondersnemingen naar Belgisch recht en van verzekeringsondernemingen Onderafdeling 1. - Toepassingsgebied
Art. 2.Deze bepalingen zijn van toepassing op : 1° de kredietinstellingen naar Belgisch recht bedoeld in artikel 110 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;2° de beursvennootschappen naar Belgisch recht bedoeld in artikel 112 van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen;3° de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies naar Belgisch recht bedoeld in artikel 112 van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen;4° de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging bedoeld in deel III van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, voor zover zij de beleggingsdienst van individueel portefeuillebeheer uitvoeren;5° de verzekeringsondernemingen die erkend zijn in de hoedanigheid van verzekeraar van levensverzekeringen met gewaarborgd rendement behorend tot tak 21 zoals bepaald in bijlage 1 van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen en de mogelijkheid benutten die hun wordt geboden door artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit. Onderafdeling 2. - Aanvraag tot toetreding tot de regeling voor de bescherming van levensverzekeringen en uitsluiting van deze regeling
Art. 3.De aanvraag van de verzekeringsondernemingen tot toetreding tot de regeling voor de bescherming van levensverzekeringen dient, naast de gegevens bepaald in artikel 4, § 2, vierde lid, van het koninklijk besluit, inzonderheid te vermelden : 1° hun maatschappelijke benaming;2° het adres van hun maatschappelijke zetel. Ze verschaffen de Minister van Financiën, op zijn verzoek, de bijkomende uitleg en verantwoording die hij nodig acht voor het onderzoek van hun aanvraag.
Art. 4.Indien een toegetreden verzekeringsonderneming zijn verplichtingen tegenover het Fonds niet nakomt of het reclameverbod bedoeld in artikel 6, zevende lid van het koninklijk besluit overtreedt, kan de Minister van Financiën de onderneming, na haar te hebben gehoord, uitsluiten na afloop van een opzeggingstermijn van één maand. De tegoeden die voor de uitsluiting werden gehouden blijven nog twaalf maanden gedekt. De verzekeringnemers worden door de verzekeringsonderneming op de hoogte gebracht van het verval van de dekking.
Onderafdeling 3. - Tegemoetkomingen bij deficiëntie van een kredietinstelling of een beleggingsonderneming naar Belgisch recht of van een verzekeringsonderneming die deelneemt aan de beschermingsregeling
Art. 5.Het Fonds verleent een financiële tegemoetkoming aan de cliënten van een kredietinstelling of een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 2, 1° tot 4°, binnen de grenzen, onder de voorwaarden en op de wijze vastgesteld in het koninklijk besluit en in de hierna volgende artikelen : 1° wanneer die instelling of onderneming failliet werd verklaard of een verzoek heeft ingediend om een gerechtelijk akkoord dan wel gedagvaard is voor een gerechtelijk akkoord, of 2° wanneer de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, ook al is er geen vonnis van faillietverklaring, noch een verzoek om of dagvaarding voor een gerechtelijk akkoord, het Fonds ter kennis heeft gebracht dat zij heeft vastgesteld dat die instelling of onderneming, gezien haar financiële positie, de terugbetaling van een opeisbaar tegoed heeft moeten weigeren en niet meer in staat is om dergelijke tegoeden onmiddellijk noch binnen afzienbare termijn terug te betalen. Het Fonds verleent een financiële tegemoetkoming aan de cliënten van een verzekeringsonderneming als bedoeld in artikel 2, 5°, binnen de grenzen, onder de voorwaarden en op de wijze vastgesteld in het koninklijk besluit en de hierna volgende artikelen, wanneer is vastgesteld dat die verzekeringsonderneming in gebreke is gebleven zoals bepaald in artikel 6, vijfde lid, van het koninklijk besluit.
Art. 6.Onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit en van de volgende artikelen, komen de tegoeden van cliënten bij een kredietinstelling in aanmerking voor terugbetaling in het kader van de depositobescherming, wanneer zij voortvloeien uit : 1° deposito's van fondsen, uitgedrukt in euro of in de munt van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte;voor de toepassing van het koninklijk besluit en dit besluit wordt het saldo van elektronische eenheden die op vooraf betaalde, door een kredietinstelling uitgegeven kaarten zijn geladen, gelijkgesteld met een deposito van fondsen; 2° deposito's van fondsen, uitgedrukt in de munt van een andere Staat, voor zover het gaat om deposito's bestemd voor de verwerving van financiële instrumenten of voor terugbetalingen;het is aan de cliënt om te bewijzen waarvoor de deposito's werden bestemd; als de fondsen niet zijn gedeponeerd op een contantenrekening die exclusief is gekoppeld aan de werking van een effectenrekening, wordt het bewijs geleverd door aankooporders, die, rekening houdend met de marktvoorwaarden, realistisch zijn, of door verkoopborderellen voor financiële instrumenten die dateren van minder dan twaalf maanden vóór de datum waarop de in artikel 5 bedoelde omstandigheden zich hebben voorgedaan; 3° kasbons, obligaties of andere bancaire schuldvorderingsbewijzen, uitgedrukt in euro of in de munt van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte, die zijn uitgegeven door de deficiënte kredietinstelling, indien die kasbons, obligaties of bewijzen op naam of gedematerialiseerd zijn of in open bewaargeving worden gehouden volgens de regels en binnen de grenzen vastgesteld in artikel 11.
Art. 7.Onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit en van de volgende artikelen, komen de tegoeden van cliënten bij een beursvennootschap in aanmerking voor terugbetaling in het kader van de depositobescherming, wanneer zij voortvloeien uit deposito's bestemd voor de verwerving van financiële instrumenten of voor terugbetalingen.
Art. 8.Onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit en van de volgende artikelen, komen de tegoeden bedoeld in artikel 7 in aanmerking voor een terugbetaling in het kader van de depositobescherming, als die tegoeden aan een vennootschap als bedoeld in artikel 2, 3° en 4° zijn toevertrouwd door een cliënt die te goeder trouw handelde en zonder weet te hebben van het verbod voor die vennootschappen om deposito's van cliënten in ontvangst te nemen, te houden of te bewaren.
Art. 9.Onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit en van de volgende artikelen, komen de tegoeden van cliënten bij een verzekeringsonderneming in aanmerking voor terugbetaling in het kader van de bescherming van levensverzekeringen, wanneer zij voortvloeien uit levensverzekeringscontracten bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°, van het koninklijk besluit, hierna beschermde contracten genoemd.
Onder de tegoeden bedoeld in het eerste lid worden hierna verstaan de met de taxen verminderde afkoopwaarden zoals bepaald in artikel 6, tweede en derde lid, van het koninklijk besluit.
Art. 10.Er wordt geen terugbetaling verleend voor : 1° de tegoeden van ondernemingen en instellingen die tot de volgende categorieën behoren : a) de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen naar Belgisch of buitenlands recht die handelen in eigen naam en voor eigen rekening;b) de financiële instellingen naar Belgisch recht in de zin van artikel 3, § 1, 5°, van de wet van 22 maart 1993 en soortgelijke ondernemingen die in het buitenland zijn gevestigd;c) de Belgische ondernemingen die vallen onder de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, de Belgische pensioenfondsen en -instellingen die niet onder die wet vallen en de buitenlandse ondernemingen met een gelijkaardig bedrijf in de verzekerings- en pensioensector;d) de Belgische en buitenlandse instellingen voor collectieve belegging;e) de vennootschappen of ondernemingen naar Belgisch recht of naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, die een zodanige omvang hebben dat zij geen verkorte balans mogen opstellen overeenkomstig artikel 11 van de vierde Richtlijn (78/660/EEG) van de Raad van 25 juli 1978, genomen op de grondslag van artikel 54, lid 3, punt g), van het Verdrag, betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen, alsook de vennootschappen of ondernemingen met een gelijkaardige omvang die ressorteren onder het recht van een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte;2° de tegoeden van de Staten, van de Belgische Gemeenschappen, Gewesten, provincies en gemeenten, van gelijkaardige buitenlandse overheden, van alle Belgische of buitenlandse instellingen van openbaar nut die onder die autoriteiten ressorteren en van de verenigingen die zij onderling hebben opgericht;3° de tegoeden van bestuurders, zaakvoerders en andere personen die in feite of in rechte deelnemen aan het effectieve bestuur van de kredietinstelling, de beleggingsonderneming of de verzekeringsonderneming, de tegoeden van de hoofdelijk aansprakelijke vennoten en de personen of vennootschappen die rechtstreeks of onrechtstreeks ten minste 5 % bezitten in het kapitaal van de kredietinstelling, de beleggingsonderneming of de verzekeringsonderneming, alsook de tegoeden van de personen die belast zijn met het wettelijk toezicht op de rekeningen of op de boekhouding van de kredietinstelling, de beleggingsonderneming of de verzekeringsonderneming;4° de tegoeden van andere ondernemingen van de groep waartoe de kredietinstelling, de beleggingsonderneming of de verzekeringsonderneming behoort;onder groep wordt het geheel van ondernemingen verstaan die de kredietinstelling, de beursvennootschap, de beleggingsonderneming of de verzekeringsonderneming rechtstreeks of onrechtstreeks controleren, alsook de dochtervennootschappen van die ondernemingen en van de kredietinstelling, de beleggingsonderneming of de verzekeringsonderneming; 5° de tegoeden waarvoor de cliënt individueel van de kredietinstelling, de beleggingsonder-neming of de verzekeringsonderneming betere rentetarieven en financiële voordelen heeft verkregen dan tijdens diezelfde periode werden toegekend voor tegoeden van dezelfde aard, in dezelfde munt, uit dezelfde categorie, met dezelfde looptijd en voor hetzelfde bedrag, en die hebben bijgedragen tot de verslechtering van de financiële positie van de kredietinstelling, de beleggingsonderneming of de verzekeringsonderneming;6° de tegoeden die voortkomen uit transacties waarvoor een strafrechtelijke veroordeling is uitgesproken, die in kracht van gewijsde is gegaan, wegens het witwassen van geld, in België in de zin van de wet van 11 januari 1993 of in het buitenland in de zin van artikel 1 van Richtlijn 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld;7° de verplichtingen die voortvloeien uit het onderschrijven van handelspapier zoals eigen accepten en promessen;8° wat de kredietinstellingen betreft, de tegoeden die behoren tot de categorieën vermeld in artikel 2 van Richtlijn 89/299/EEG van de Raad van 17 april 1989 betreffende het eigen vermogen van kredietinstellingen, zonder evenwel rekening te houden met de beperkende voorwaarden van die bepaling, alsook de tegoeden vermeld in artikel 3 van diezelfde richtlijn.
Art. 11.Voor de vaststelling van het bedrag van de schuldvorderingen die in aanmerking komen voor een terugbetaling, wordt uitgegaan van de volgende regels : 1° alle schuldvorderingen van eenzelfde cliënt op dezelfde kredietinstelling of dezelfde beleggingsonderneming of op dezelfde failliete boedel die in aanmerking komen voor een terugbetaling in het kader van de depositobescherming worden opgeteld, per categorie voor de toepassing van de in artikel 6, eerste lid, van het koninklijk besluit vastgestelde begrenzing, na wettelijke of conventionele vergelijking van de schulden van die cliënt;2° alle schuldvorderingen van eenzelfde verzekeringnemer op dezelfde verzekerings-onderneming of op dezelfde failliete boedel die in aanmerking komen voor een terugbetaling in het kader van de bescherming van levensverzekeringen worden opgeteld, voor de toepassing van de in artikel 6, eerste lid, van het koninklijk besluit vastgestelde begrenzing, na wettelijke of conventionele vergelijking van de schulden van die verzekeringnemer;deze optelling gebeurt ook wanneer de verzekeringnemer zelf begunstigde is van een door hemzelf onderschreven beschermd contract waarvan de tegoeden opeisbaar zijn geworden uiterlijk de dag voorafgaand aan de dag waarop het in gebreke blijven van de verzekeringsonderneming overeenkomstig artikel 5 is vastgesteld; worden eveneens opgeteld de schuldvorderingen die éénzelfde persoon op dezelfde verzekeringsonderneming of op dezelfde failliete boedel heeft, enerzijds, ingevolge door hemzelf onderschreven beschermde contracten en, anderzijds, ingevolge door een andere persoon onderschreven beschermde contracten waarvan hij begunstigde is en waarvan de tegoeden opeisbaar zijn geworden uiterlijk de dag voorafgaand aan de dag waarop het in gebreke blijven van de verzekeringsonderneming overeenkomstig artikel 5 is vastgesteld; worden eveneens opgeteld de schuldvorderingen die éénzelfde persoon op dezelfde verzekeringsonderneming of dezelfde failliete boedel heeft ingevolge door verscheidene andere personen onderschreven beschermde contracten waarvan hij begunstigde is en waarvan de tegoeden opeisbaar zijn geworden uiterlijk de dag voorafgaand aan de dag waarop het in gebreke blijven van de verzekeringsonderneming overeenkomstig artikel 5 is vastgesteld; 3° de kasbons, obligaties en andere bancaire schuldvorderingsbewijzen als bedoeld in artikel 6, 3°, worden in aanmerking genomen voor een terugbetaling in het kader van de depositobescherming voor zover ze op naam zijn gesteld, gedematerialiseerd zijn of in open bewaargeving worden gehouden bij de uitgevende kredietinstelling of, als dergelijke effecten bij de emittent niet gedematerialiseerd kunnen worden of niet in open bewaargeving kunnen worden gehouden, bij de door de emittent aangestelde instelling die aanvaardt om het Fonds de nodige gegevens te verstrekken voor de berekening van de bijdrage die de emittent moet betalen overeenkomstig artikel 8, § 1, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit.Als de voormelde effecten minder dan één maand vóór de deficiëntie vastgesteld krachtens artikel 5, op naam zijn gesteld, gedematerialiseerd zijn of in open bewaargeving zijn gegeven, worden zij slechts in aanmerking genomen als de houder bewijst dat hij te goeder trouw heeft gehandeld. Niet op naam gestelde of gedematerialiseerde kasbons, obligaties en andere bancaire schuldvorderingen die in artikel 6, 3°, worden bedoeld en die zijn uitgegeven door het Beroepskrediet of door een tot zijn net toegetreden kredietvereniging worden in aanmerking genomen voor terugbetaling in het kader van de depositobescherming voor zover ze in open bewaring zijn gegeven bij het Beroepskrediet of bij één van deze verenigingen. Wanneer diezelfde effecten zijn uitgegeven door kredietinstellingen die een federatie vormen in de zin van artikel 61 van de wet van 22 maart 1993, worden ze in aanmerking genomen, ongeacht of ze in open bewaring zijn gegeven bij de centrale instelling dan wel bij één van de aangesloten instellingen; 4° wanneer de kasbons, obligaties en andere bancaire schuldvorderingsbewijzen als bedoeld in artikel 6, 3°, hetzij op naam zijn gesteld van een andere persoon dan de rechthebbende van die tegoeden, hetzij gedematerialiseerd zijn op naam van een andere persoon dan de rechthebbende van die tegoeden, hetzij in open bewaargeving zijn gegeven op naam van een andere persoon dan de rechthebbende van die tegoeden, worden zij slechts in aanmerking genomen voor een terugbetaling in het kader van de depositobescherming, als de houder ervan bewijst dat hij er eigenaar van geworden is krachtens een recht verworven vóór de datum van deficiëntie bepaald overeenkomstig artikel 5;5° de tegoeden worden in aanmerking genomen voor hun bedrag in hoofdsom of voor hun nominale waarde, voor de vervallen of gelopen opbrengsten en voor de waarde van hun eventuele nevenopbrengsten, op de laatste dag vóór de dag waarop de in artikel 5 bedoelde omstandigheden zich hebben voorgedaan;6° de tegoeden die zijn uitgedrukt in de munt van een Lidstaat die de euro niet heeft aangenomen of van een niet-Lidstaat worden in euro omgerekend op basis van de gemiddelde marktkoers op de laatste marktdag vóór de dag waarop de in artikel 5 beschreven omstandigheden zich hebben voorgedaan;7° de tegoeden die in aanmerking komen voor terugbetaling in het kader van de depositobescherming en die geplaatst zijn op een contantenrekening en de tegoeden die in aanmerking komen voor terugbetaling in het kader van de bescherming van levensverzekeringen, waarop ten minste twee personen rechten kunnen doen gelden als leden van een vereniging, een groepering of een onverdeeldheid zonder rechtspersoonlijkheid, worden, behalve in de gevallen bedoeld in het 8° hierna, beschouwd als toebehorend aan één enkele persoon;als de identiteit van de personen die rechten kunnen doen gelden op de voormelde tegoeden evenwel is of kan worden vastgesteld, wordt het gedeelte dat aan elk van hen toekomt in aanmerking genomen; als het tegendeel niet is bewezen, worden de rechthebbenden geacht eenzelfde aandeel te hebben; 8° wanneer ten minste twee personen rechten kunnen doen gelden op het integrale bedrag van tegoeden die in aanmerking komen voor terugbetaling in het kader van de depositobescherming en die geplaatst zijn op een contantenrekening of van tegoeden die in aanmerking komen voor terugbetaling in het kader van de bescherming van levensverzekeringen en hiervoor de handtekening volstaat van één van die personen, die handelt in een andere hoedanigheid dan als lasthebber, wordt voor die tegoeden een terugbetaling verleend op grond van het aandeel dat toekomt aan elke rechthebbende op die tegoeden;als het tegendeel niet is bewezen, worden de rechthebbenden geacht eenzelfde aandeel te hebben; 9° voor de toepassing van het koninklijk besluit en dit besluit worden de tegoeden op rekeningen, geopend op naam van beoefenaars van niet-financiële beroepen, die uitsluitend middelen van derden bevatten en uitsluitend voor verrichtingen met deze middelen worden gebruikt, slechts als schuldvorderingen van deze derden erkend wanneer de betrokken rekeningen zijn onderverdeeld in subrubrieken op naam van deze derden in de boekhouding van de instelling die optreedt als bewaarder of wanneer het aandeel van deze derden door de houder van de rekening wordt aangetoond op basis van de mededelingen bij stortingen, overschrijvingen en opvragingen;10° de andere tegoeden dan bedoeld in het 9°, die worden gehouden door een persoon die optreedt in eigen naam maar voor rekening van een derde, worden beschouwd als toebehorend aan deze derde, wanneer die gekend of identificeerbaar was op het ogenblik waarop de in artikel 5 bedoelde omstandigheden zich hebben voorgedaan;11° wanneer de schuldeiser schulden of verbintenissen heeft tegenover de kredietinstelling, de beleggingsonderneming of de verzekeringsonderneming waarvoor geen schuldvergelijking mogelijk is als bedoeld in het 1° of het 2°, wordt de terugbetaling pas verricht na aftrek van het bedrag ervan, behalve wanneer deze schulden en verbintenissen worden gewaarborgd door andere toereikend geachte zekerheden dan de tegoeden waarvoor een tegemoetkoming wordt gevraagd;12° de tegoeden op rekeningen met subrubrieken op naam van individuele cliënten, die door een beursvennootschap zijn geopend bij een instelling die optreedt als bewaarder met toepassing van artikel 77, § 2, tweede lid, van de wet van 6 april 1995, worden, bij deficiëntie van de instelling die optreedt als bewaarder, beschouwd als tegoeden van die cliënten. De tegoeden op gezamenlijke cliëntenrekeningen die door een beursvennootschap zijn geopend bij een instelling die optreedt als bewaarder met toepassing van artikel 77, § 2, eerste lid, van de wet van 6 april 1995, worden, bij deficiëntie van de instelling die optreedt als bewaarder, eveneens beschouwd als tegoeden van de cliënten van die beursvennootschap.
Het aandeel van elke cliënt in de tegoeden op de gezamenlijke cliëntenrekeningen die door de beursvennootschap zijn geopend bij de instelling die optreedt als bewaarder, wordt verhoudingsgewijs bepaald na aftrek van de bedragen die toekomen aan de beursvennootschap en de in het eerste lid bedoelde tegoeden.
Onverminderd de toepassing van de artikelen 6 tot 22, worden de tegemoetkomingen waarvan sprake in het eerste lid, 12°, aan de betrokken cliënten betaald tegen ondertekening van een kwijting waardoor : 1° de schulden van de beursvennootschap ten belope van het door het Fonds betaalde bedrag worden kwijtgescholden;2° de beursvennootschap haar eventuele vorderings- en terugvorderingsrechten overdraagt aan het Fonds, ten belope van het door het Fonds betaalde bedrag;3° de cliënt ermee instemt om het door het Fonds, met toepassing van deze bepaling, betaalde tegemoetkomingsbedrag af te trekken van de tegemoetkoming waarop hij aanspraak zou kunnen maken in het kader van de depositobescherming ingeval de beursvennootschap in gebreke zou blijven als gevolg van de deficiëntie van de instelling die optreedt als bewaarder.
Art. 12.In het geval van kredietinstellingen die een federatie vormen in de zin van artikel 61 van de voornoemde wet van 22 maart 1993 of voor de verbintenissen van een kredietinstelling waartoe één of meer andere kredietinstellingen hoofdelijk verbonden zijn, dient het Fonds pas een financiële tegemoetkoming te verlenen nadat de cliënten eerst tevergeefs een terugbetaling van hun tegoeden hebben gevorderd van, respectievelijk, de centrale instelling van de federatie of de hoofdelijk verbonden instellingen.
Art. 13.De tegoeden die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming en afkomstig zijn van verbintenissen van in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigde bijkantoren van een kredietinstelling of een beleggingsonderneming naar Belgisch recht, worden op dezelfde wijze terugbetaald als tegoeden die afkomstig zijn van verbintenissen van de Belgische vestigingen en agentschappen, binnen de grens van artikel 6, eerste lid, van het koninklijk besluit.
De Minister van Financiën kan de terugbetalingen in individuele gevallen, onder diezelfde voorwaarden en binnen diezelfde grens, uitbreiden tot de verbintenissen van bijkantoren die zijn gevestigd in een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte.
Voor de tegoeden wordt een terugbetaling verleend in de munt van het vestigingsland van het bijkantoor, wanneer het gaat om een Lidstaat die de gemeenschappelijke munteenheid niet heeft aangenomen overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel om een Staat die geen lid is van de Europese Gemeenschap.
Art. 14.In geval van deficiëntie van een kredietinstelling, beursvennootschap of een beleggingsonderneming bedoeld in artikel 2, 3° en 4°, maakt het Fonds, desgevallend samen met het Beschermingsfonds, in het Belgisch Staatsblad bekend dat de in artikel 5, eerste lid beschreven omstandigheden zich voordoen en welke termijnen zijn vooropgesteld om de tegemoetkomingen te betalen.Het Fonds maakt diezelfde informatie openbaar in de vestigingslanden van de in artikel 13, eerste lid, bedoelde bijkantoren op de aldaar officiële of gebruikelijke wijze.
In geval van deficiëntie van een verzekeringsonderneming maakt het Fonds in het Belgisch Staatsblad bekend dat de in artikel 5, tweede lid beschreven omstandigheden zich voordoen en welke termijnen zijn vooropgesteld om de tegemoetkomingen te betalen.
Art. 15.Onverminderd artikel 12, keert het Fonds de tegemoetkomingen uit voor tegoeden die daarvoor in aanmerking komen in het kader van de depositobescherming of in het kader van de bescherming van levensverzekeringen, binnen een termijn van 3 maanden te rekenen vanaf de dag van de in artikel 5 bedoelde beslissing of vaststelling.
In zeer uitzonderlijke omstandigheden kan het Fonds de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen ten hoogste driemaal om een verlenging verzoeken van de in het eerste lid bedoelde termijn voor de terugbetaling van de tegoeden die daarvoor in aanmerking komen bij een welbepaalde kredietinstelling, beleggingsonderneming of verzekeringsonder-neming; elke verlenging mag niet meer dan 3 maanden bedragen.
Het Fonds maakt de beslissing van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen openbaar overeenkomstig artikel 14.
Art. 16.Houders van tegoeden die voor een tegemoetkoming in aanmerking komen en zijn gedeponeerd bij zetels en agentschappen in België, moeten voor hun terugbetalingsaanvragen gebruik maken van formulieren die het Fonds heeft opgesteld in één van de officiële talen in België overeenkomstig de in België geldende regels op het taalgebruik. Voor aanvragen in verband met tegoeden die zijn gedeponeerd bij bijkantoren gevestigd in andere Staten, moet gebruik worden gemaakt van formulieren die het Fonds heeft opgesteld in de of één van de officiële talen van die Staten overeenkomstig de voorschriften op het taalgebruik in hun nationaal recht.
Art. 17.De tegemoetkomingsaanvragen moeten, op straffe van verval, bij het Fonds worden ingediend uiterlijk bij het verstrijken van een termijn van 2 maanden te rekenen vanaf de bekendmaking door het Fonds overeenkomstig artikel 14.
Het Fonds kan die termijn verlengen. Het maakt zijn beslissing bekend overeenkomstig artikel 14. Het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn doet geen afbreuk aan het recht op tegemoetkoming van een houder van tegoeden die daarvoor in aanmerking komen, wanneer die houder, om gewettigde redenen aanvaard door het Fonds, niet in staat was om zijn tegemoetkomingsaanvraag tijdig in te dienen.
Art. 18.Bij faillissement of gerechtelijk akkoord moet de schuldeiser aangifte hebben gedaan van zijn schuldvordering en mag voor de schuldvordering nog geen uitkering in een faillissement noch krachtens een gerechtelijk akkoord zijn geschied.
Art. 19.Niettegenstaande de in artikel 15 bepaalde termijnen, kan het Fonds, als de cliënt de gevraagde gegevens voor het onderzoek van zijn aanvraag om terugbetaling niet verstrekt, dan wel bij twijfel over de gegrondheid van de gegevens waarop die aanvraag steunt, de uitkering van de tegemoetkoming opschorten, respectievelijk tot de gevraagde gegevens worden verstrekt of tot het bewijs wordt geleverd dat de hierboven bedoelde gegevens gegrond zijn.
In de in het eerste lid bedoelde hypothese, kan het Fonds, bij faillissement of gerechtelijk akkoord, de uitkering van de tegemoetkoming opschorten tot de vordering mag worden opgenomen in het passief van het faillissement of het gerechtelijk akkoord.
Art. 20.De terugbetalingen kunnen slechts worden verleend voor zover : 1° de houder van tegoeden die daarvoor in aanmerking komen, de uitdrukkelijke en gelijktijdige in de plaatstreding van het Fonds in zijn schuldvordering en eventuele terugvorderingsrechten aanvaardt;2° de houder de verklaringen ondertekent over de vereiste voorwaarden voor de toepassing van het koninklijk besluit en dit besluit door het Fonds.
Art. 21.Het Fonds verleent geen tegemoetkoming aan een houder van tegoeden die daarvoor in aanmerking komen, als die houder voor de toepassing van de in het koninklijk besluit en dit besluit vastgestelde beschermingsregeling voor deposito's en levensverzekeringen, valse verklaringen zou hebben afgelegd of fraude zou hebben gepleegd, inzonderheid in verband met deze regeling of met de geldende wetten en besluiten voor de kredietinstellingen, beleggingsondernemingen of verzekerings-ondernemingen, dan wel voor de relaties tussen die instellingen en ondernemingen en hun cliënteel.
Art. 22.Tot een gerechtelijke beslissing is genomen die in kracht van gewijsde is gegaan, schorst het Fonds de terugbetaling van tegoeden die daarvoor in aanmerking komen, wanneer hun houder of één van hun houders of enige andere persoon die rechten kan doen gelden op die tegoeden, is beschuldigd van een misdrijf in verband met witwassen van geld, waarvan de betrokken tegoeden worden vermoed afkomstig te zijn, als bedoeld, in België, in artikel 3 van de wet van 11 januari 1993 of als bedoeld, in het buitenland, in artikel 1 van Richtlijn 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld.
Art. 23.§ 1. Het Fonds maakt de naam bekend van de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen en verzekeringsondernemingen die gedekt zijn door zijn depositobeschermingsregeling of zijn regeling voor de bescherming van de levensverzekeringen, alsook van de instellingen en vennootschappen die er niet langer door gedekt zijn.
Wanneer één van de in artikel 5 bedoelde omstandigheden zich voordoet, deelt het Fonds aan elke belanghebbende de voorwaarden, regels en wijze van terugbetaling en schadeloosstelling mee, in de overeenkomstig artikel 16 bepaalde taal. § 2. Onverminderd het reclameverbod bedoeld in artikel 6, zevende lid, van het koninklijk besluit, moeten de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen en de toegetreden verzekeringsondernemingen de effectieve of potentiële cliënten schriftelijk en in de overeenkomstig artikel 16 bepaalde talen op de hoogte brengen van de dekking die voortvloeit uit de desbetreffende beschermingsregeling, de hoofdkenmerken van die regeling en het adres van het Fonds. § 3. De vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies dienen in de contracten en overeenkomsten die zij met de cliënten sluiten, melding te maken van het verbod dat voor hen geldt om fondsen op te nemen.
Onderafdeling 3. - Financiering van de tegemoetkomingen
Art. 24.Elke kredietinstelling of beursvennootschap die op 1 januari van het jaar beschikt over een vergunning van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen stort jaarlijks de bijdrage, bepaald in artikel 8, § 1, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit; die bijdragen worden aan het Fonds betaald met 1 april als valutadatum en zijn definitief en in hun geheel verworven door het Fonds. Voor federaties van kredietinstellingen als bedoeld in artikel 12, geschiedt de berekening op grond van de totaalsituatie van de federatie.
Elke verzekeringsonderneming die op 1 januari van het jaar is aangesloten bij de beschermingsregeling voor levensverzekeringen stort jaarlijks de bijdrage, bepaald in artikel 8, § 1, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit; die bijdragen worden aan het Fonds betaald met 1 april als valutadatum en zijn definitief en in hun geheel verworven door het Fonds.
Het Beschermingsfonds deelt het Fonds de berekeningsgrondslag voor de bijdragen van de kredietinstellingen en beleggingsonderne-mingen mee.
De toegetreden verzekeringsondernemingen delen het Fonds onverwijld de nodige gegevens mee voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag voor hun bijdragen volgens de door het Fonds vastgestelde richtlijnen.
De Minister van Financiën kan de modaliteiten van de kennisgevingsgprocedure bepalen. Het Fonds kan de certificering eisen van de medegedeelde gegevens door de erkende revisors, de erkende revisorenvennootschap of de commissaris-revisor. De kosten van deze certificering worden ten laste gelegd van de betrokken deelnemer.
Art. 25.De verzekeringsondernemingen bedoeld in artikel 2, 5° storten hun eerste jaarlijkse bijdragen en hun toegangsrechten bepaald in artikel 8, §§ 1 en 2, van het koninklijk besluit zo spoedig mogelijk en uiterlijk vijf dagen nadat de Minister van Financiën hun aanvraag tot deelname aan de regeling voor de bescherming van levensverzekeringen bij een ter post aangetekende brief heeft aanvaard, aan het Fonds. Deze jaarlijkse bijdragen en toegangsrechten zijn definitief en in hun geheel verworven door het Fonds.
Art. 26.Wanneer één van de in artikel 5 beschreven omstandigheden zich voordoet en het Fonds van oordeel is dat de beschikbare middelen van de beschermingsregeling voor deposito's of van de regeling voor de bescherming van levensverzekeringen, rekening houdend met de bepalingen van artikel 28, niet zullen volstaan om alle tegoeden terug te betalen die daarvoor in aanmerking komen, maakt het Fonds, op basis van de gegevens waarover het beschikt, met name vanwege de curator, een raming van, enerzijds, het totaalbedrag van de terugbetalingen die zouden moeten worden verleend op grond van artikel 6, eerste lid, van het koninklijk besluit en de bepalingen van de artikelen 6 tot 11, en 13, en, anderzijds, van het gedeelte van de schuldvorderingen op de betrokken instelling of vennootschap dat niet kan worden teruggewonnen.
Het Fonds kan de uitkering van de terugbetalingen uitstellen tot het de in het eerste lid bedoelde ramingen heeft kunnen maken en uiterlijk tot het verstrijken van de overeenkomstig artikel 15 vastgestelde termijnen.
De Kas schiet aan het Fonds de gelden voor die volgens zijn raming ontbreken om alle tegoeden te kunnen terugbetalen.
Art. 27.Als de beschikbare middelen van de Interventiereserve als bedoeld in het artikel 28, § 1, niet volstaan voor de volledige financiering van één of meer tegemoetkomingen vereist op grond van de in artikel 5 bepaalde omstandigheden, wordt 50 % van de latere bijdragen die de kredietinstellingen en beursvennootschappen jaarlijks aan het Fonds storten, door het Fonds gebruikt om het door de Kas voorgeschoten bedrag aan te zuiveren.
Als de beschikbare middelen van de Interventiereserve als bedoeld in het artikel 28, § 2, niet volstaan voor de volledige financiering van één of meer tegemoetkomingen vereist op grond van de in artikel 5 bepaalde omstandigheden, dienen de verzekeringsondernemingen die op 1 januari van het jaar zijn erkend om in de hoedanigheid van verzekeraar levensverzekeringen met gewaarborgd rendement, behorend tot tak 21 zoals bedoeld in bijlage 1 van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, te sluiten, jaarlijks een bijdrage, berekend zoals bepaald in artikel 9, § 4, eerste lid, van het koninklijk besluit, te betalen aan het Fonds tot het voorschot van de Kas is aangezuiverd. Die bijdrage wordt aan het Fonds betaald met 1 april als valutadatum en onverwijld door het Fonds gebruikt om het door de Kas voorgeschoten bedrag aan te zuiveren.
De Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen bezorgt aan het Fonds en de Kas de inlichtingen die nodig zijn om de in het vorige lid bedoelde verrichting uit te voeren.
Art. 28.§ 1. In het Fonds wordt een Interventiereserve gevormd voor de kredietinstellingen en de beursvennootschappen. Deze Interventiereserve bestaat uit : 1° alle bijdragen die de kredietinstellingen en de beursvennootschappen storten krachtens artikel 24, met uitzondering van het gedeelte van de bijdragen dat in uitvoering van artikel 27, eerste lid wordt gebruikt om het voorschot van de Kas aan te zuiveren;2° de liquide middelen die aan het Fonds worden gestort voor rekening van de Interventiereserve, maar die geen bijdragen zijn als bedoeld in de 1°. § 2. In het Fonds wordt een Interventiereserve gevormd voor de verzekeringsondernemingen. Deze Interventiereserve bestaat uit : 1° alle bijdragen die de verzekeringsondernemingen storten krachtens artikel 24;2° alle toetredingsrechten die de verzekeringsondernemingen storten krachtens artikel 25;3° de liquide middelen die aan het Fonds worden gestort voor rekening van de Interventiereserve, maar die geen bijdragen of toegangsrechten zijn als bedoeld in de 1° en 2°.
Art. 29.§ 1. Het bedrag van de tegemoetkomingen en de bijhorende kosten die ingevolge de deficiëntie van een kredietinstelling of een beursvennootschap en overeenkomstig de artikelen 5 tot 7 en 10 tot 22 betaald moeten worden of waarvoor een voorziening moet worden aangelegd, komen ten laste van de Interventiereserve bedoeld in artikel 28, § 1.
Terugwinningen van bedragen uitbetaald overeenkomstig het eerste lid worden bij voorrang aangewend om de voorschotten aan te zuiveren die de Kas heeft verstrekt in geval van deficiëntie van een kredietinstelling of een beursvennootschap. Het eventuele saldo ervan wordt teruggestort in de Interventiereserve bedoeld in het eerste lid. § 2. Het bedrag van de tegemoetkomingen en de bijhorende kosten die ingevolge de deficiëntie van een verzekeringsonderneming en overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van het koninklijk besluit, en de artikelen 5, 9, 10 en 14 tot 22, betaald moeten worden of waarvoor een voorziening moet worden aangelegd, komen ten laste van de Interventiereserve bedoeld in artikel 28, § 2.
Terugwinningen van bedragen uitbetaald overeenkomstig het eerste lid worden bij voorrang aangewend om de voorschotten aan te zuiveren die de Kas heeft verstrekt in geval van deficiëntie van een verzekeringsonderneming. Het eventuele saldo ervan wordt teruggestort in de Interventiereserve bedoeld in het eerste lid. § 3. Het Fonds mag eveneens, binnen dezelfde grenzen, de volgende bedragen ten laste brengen van de betrokken Interventiereserve : 1° de financiële kosten voor de voorschotten die de Kas in uitvoering van artikel 9, § 2, van het koninklijk besluit heeft verstrekt om de in het eerste lid van de §§ 1 en 2 bedoelde tegemoetkomingen geheel of gedeeltelijk voor te financieren;2° de overige kosten die voortvloeien uit de voorbereiding, de uitvoering en de terugvordering van de in het eerste lid van de §§ 1 en 2 bedoelde tegemoetkomingen.
Art. 30.De beleggingsondernemingen waarvan sprake in artikel 2, 3° en 4°, betalen het Fonds, via de bijzondere jaarlijkse bijdragen bepaald in artikel 9, § 3, tweede lid, van het koninklijk besluit, de tegemoetkomingen terug die het Fonds heeft verleend overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van het koninklijk besluit en de artikelen 8, 10, 11 en 13 tot 22, ingevolge de deficiëntie van één van die beleggingsondernemingen. De bijzondere jaarlijkse bijdragen worden aan het Fonds betaald met 1 april als valutadatum en onverwijld door het Fonds gebruikt om het door de Kas voorgeschoten bedrag aan te zuiveren.
Terugwinningen van in het eerste lid bedoelde tegemoetkomingen worden eveneens door het Fonds gebruikt om voorschotten van de Kas aan te zuiveren.
De financiële kosten voor de leningen die de Kas heeft toegestaan of is aangegaan bij het Agentschap van de Schuld om de in het eerste lid bedoelde tegemoetkomingen te financieren, komen ten laste van die beleggings-ondernemingen. De terugbetalingen worden bij voorrang toegerekend aan het bedrag van de tegemoetkomingen.
De berekeningswijze van de bijzondere jaarlijkse bijdrage is bepaald door artikel 9, § 3, tweede lid, van het koninklijk besluit. Met bruto-opbrengst waarvan sprake in deze bepaling wordt de omzet bedoeld zoals vastgesteld op 31 december van het jaar voordien. Indien het boekjaar niet op 31 december afgesloten wordt, wordt de bruto-opbrengst in overweging genomen die in de resultatenrekening is vermeld op de dag van de laatste afsluiting van de jaarrekening.
Het in artikel 9, § 3, tweede lid, 1°, van het koninklijk besluit vastgestelde bedrag wordt elk jaar op 1 januari aangepast aan de ontwikkeling van de consumptieprijzen van de maand december. Als referentie-index wordt de referentie-index van december 1998 gehanteerd. Afdeling 3. - Regeling voor de bijkantoren
van kredietinstellingen of beleggingsondernemingen die ressorteren onder het recht van een andere Staat Onderafdeling 1. - Toepassingsgebied
Art. 31.De artikelen 33 tot 37 zijn van toepassing op : 1° de in België werkzame bijkantoren van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen die ressorteren onder andere lidstaten van de Europese Economische Ruimte en die, gebruik makend van de facultatieve toetreding, lid zijn van het Beschermingsfonds;2° de in België werkzame bijkantoren van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen die ressorteren onder Staten die geen lid zijn van de Europese Economische Ruimte en waarvan de verplichtingen niet door een depositobeschermingsregeling van deze Staat op een ten minste evenwaardige wijze zijn gedekt als door het Beschermingsfonds. Onderafdeling 2. - Tegemoetkomingen
Art. 32.Het Fonds treedt slechts op, binnen de grenzen van artikel 33, om een terugbetaling te doen voor de tegoeden die daarvoor in aanmerking komen in het kader van de depositobescherming, in de zin van de artikelen 6 tot 8, 10 en 11 in die gevallen waarin de rechtbanken van de Lidstaat van herkomst van de kredietinstelling of de beleggingsonderneming, dan wel de bevoegde autoriteit van die Staat, de in artikel 5, eerste lid bedoelde beslissingen hebben genomen of zijn overgegaan tot de aldaar bedoelde vaststelling, of wanneer zij, wat betreft de bijkantoren bedoeld in artikel 31, 1°, soortgelijke beslissingen hebben genomen of tot soortgelijke vaststellingen zijn overgegaan als bedoeld in Richtlijn 94/19/EG wat de tegoeden betreft die voor terugbetaling in aanmerking komen in het kader van de depositobescherming, of, wat betreft de bijkantoren bedoeld in artikel 31, 2°, soortgelijke beslissingen hebben genomen of tot soortgelijke vaststellingen zijn overgegaan inzake de beschikbaarheid van deposito's.
Art. 33.Het Fonds verleent een terugbetaling voor de tegoeden die daarvoor in aanmerking komen in het kader van de depositobescherming overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van het koninklijk besluit, en de artikelen 6 tot 8, 10 en 11, tot een maximum van 100.000 euro per cliënt, waarvan het bedrag van 50.000 euro wordt afgetrokken dat ten laste is hetzij van het Beschermingsfonds en van de depositobeschermingsregeling in het land van herkomst als deze in het kader van de depositobescherming een dekking verleent die niet het niveau bereikt van de door laatstgenoemd Beschermingsfonds verleende dekking, hetzij van laatstgenoemd Beschermingsfonds alleen, als in het land van herkomst geen dekking wordt verleend.
Art. 34.De artikelen 14 tot 22 en 26 zijn van toepassing op de grenzen en wijze van terugbetaling van de tegoeden die daarvoor in aanmerking komen, in de in de artikelen 32 en 33 bedoelde gevallen.
Onderafdeling 3. - Financiering
Art. 35.De bepalingen van de artikelen 24 en 26 tot 29 zijn van toepassing op de financiering van de in de artikelen 32 en 33 bedoelde tegemoetkomingen.
Art. 36.De in de artikelen 32 en 33 bedoelde tegemoetkomingen komen ten laste van de Interventiereserve bedoeld in artikel 28, § 1, overeenkomstig de artikelen 28, § 1, en 29, §§ 1 en 3. Afdeling 4. - Organisatie
Art. 37.Het Fonds werkt nauw samen met het Beschermingsfonds. Het wisselt met hem de vereiste informatie uit voor de werking en de tegemoetkomingen van hun respectieve regelingen.
Indien nodig, zal het Fonds met dit Beschermingsfonds overeenkomsten sluiten om de onderlinge samenwerking, onder meer wat betreft sommige aspecten van het beheer, te regelen alsook om, conform het koninklijk besluit en dit besluit, de grenzen en de gevolgen te bepalen van de samenloop van de door hen beheerde regelingen en van de in het kader van die regelingen verstrekte tegemoetkomingen.
Art. 38.Het algemeen overzicht van het Fonds dat de Kas in haar jaarverslag geeft, betreft inzonderheid het beheer van de Interventiereserves en bevat een staat van de Interventiereserves. Afdeling 5. - Overgangsbepaling
Art. 39.In afwijking van artikel 24, eerste lid, wordt de bijdrage voor het jaar 2008 betaald met als valutadatum 20 januari 2009. Afdeling 6. - Inwerkingtreding en uitvoeringsbepaling
Art. 40.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 39 dat uitwerking heeft met ingang van 20 januari 2009.
Art. 41.De Minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 16 maart 2009.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS