Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 12 maart 2002
gepubliceerd op 09 mei 2002

Koninklijk besluit betreffende de nadere regels voor het leggen van elektriciteitskabels die in de territoriale zee of het nationaal grondgebied binnenkomen of die geplaatst of gebruikt worden in het kader van de exploratie van het continentaal plat, de exploitatie van de minerale rijkdommen en andere niet-levende rijkdommen daarvan of van de werkzaamheden van kunstmatige eilanden, installaties of inrichtingen die onder Belgische rechtsmacht vallen

bron
ministerie van economische zaken
numac
2002011121
pub.
09/05/2002
prom.
12/03/2002
ELI
eli/besluit/2002/03/12/2002011121/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

12 MAART 2002. - Koninklijk besluit betreffende de nadere regels voor het leggen van elektriciteitskabels die in de territoriale zee of het nationaal grondgebied binnenkomen of die geplaatst of gebruikt worden in het kader van de exploratie van het continentaal plat, de exploitatie van de minerale rijkdommen en andere niet-levende rijkdommen daarvan of van de werkzaamheden van kunstmatige eilanden, installaties of inrichtingen die onder Belgische rechtsmacht vallen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en de exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat, inzonderheid op artikel 4, vervangen bij de wet van 22 april 1999 en op artikel 5, gewijzigd bij de wet van 22 april 1999;

Gelet op de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee, inzonderheid op artikel 38;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 29 maart 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 13 juni 2001;

Gelet op het besluit van de Ministerraad, over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van één maand;

Gelet op het advies 32.316/1 van de Raad van State, gegeven op 13 november 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, van Onze Minister van Economie en van Onze Staatssecretaris voor Energie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « werkdagen » : elke dag met uitzondering van zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen;2° « pijpleiding » : alle leidingen en uitrustingen die horen bij het vervoer van gasachtige en andere producten zoals bepaald in de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, in het koninklijk besluit van 15 juni 1967 houdende uitbreiding van zekere bepalingen van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen, tot het vervoer door middel van leidingen van vloeibare koolwaterstoffen en/of vloeibaar gemaakte koolwaterstoffen, andere dan deze beoogd door artikel 1, littera a) van deze wet, in het koninklijk besluit van 15 juni 1967 houdende uitbreiding van zekere bepalingen van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen, tot het vervoer door middel van leidingen van pekel, natronloog en afvalvloeistoffen, alsook in het koninklijk besluit van 14 maart 1969 houdende uitbreiding van zekere bepalingen van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen, tot het vervoer door middel van leidingen van zuurstof in gasvormige toestand;3° « elektriciteitskabel » : alle kabels en uitrustingen die horen bij de transmissie van elektrische energie;4° « telecommunicatiekabel » : een kabel bestemd voor het verwezenlijken van telecommunicatie in de zin van artikel 68, 4°, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven;5° « kabel » : elektriciteitskabel of telecommunicatiekabel;6° « minister » : de federale minister bevoegd voor energie;7° "betrokken administraties" : de administraties bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 12 augustus 2000 tot instelling van de raadgevende commissie belast met de coördinatie tussen de administraties die betrokken zijn bij het beheer van de exploratie en de exploitatie van het continentaal plat en van de territoriale zee en tot vaststelling van de werkingsmodaliteiten en -kosten ervan;8° « afgevaardigde van de minister » : de ambtenaar die is aangesteld overeenkomstig artikel 25;9° "wet van 20 januari 1999" : de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België. HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen

Art. 2.De elektriciteitskabels worden zodanig ingeplant dat de impact op de bezetting van de zeebodem zoveel mogelijk beperkt wordt, meer bepaald dat zij in de mate van het mogelijke worden aangelegd in de nabijheid van bestaande kunstmatige eilanden, installaties en inrichtingen, kabels en pijpleidingen, rekening houdend met de beschermde en voorbehouden zones bepaald in de bijlage van dit besluit.

Art. 3.De elektriciteitskabels worden zodanig ontworpen, gerealiseerd en geplaatst dat exploitatie, onderhoud en ingrepen in alle veiligheid kunnen worden uitgevoerd.

Hiertoe worden ten minste de voorschriften vermeld in de bijlage bij dit besluit toegepast.

Art. 4.Tijdens de aanleg, de exploitatie of de eventuele ontmanteling worden alle nodige maatregelen inzake signalisatie en lichtbakens genomen, die bepaald zijn in de van kracht zijnde wetgeving en reglementering om het risico te voorkomen dat schepen, luchtschepen en andere drijvende of vliegende toestellen met de installaties zouden in botsing komen. HOOFDSTUK III. - Toekenningscriteria

Art. 5.De criteria voor toekenning van vergunningen voor de aanleg van elektriciteitskabels zijn de volgende : 1° de impact van de integratie van deze elektriciteitskabel in het elektrisch systeem, op basis van het technisch reglement voor het beheer van het transmissienet en de toegang daartoe, en met name rekening houdend met de betrouwbaarheid en de stabiliteit van het elektrisch systeem, de regelmatigheid van levering van elektrische energie, de kwaliteit van de geleverde elektriciteit en alle andere elementen die bijdragen tot de veiligheid en zekerheid van de elektrische netten en van de daaraan verbonden uitrustingen;2° de kwaliteit van het project op technisch en economisch gebied, inzonderheid door de toepassing van de best beschikbare technologieën;3° de kwaliteit van het voorgelegde plan inzake exploitatie en onderhoud;4° onverminderd de verplichtingen die op België rusten krachtens internationale verdragen, indien de aanvraag uitgaat van een vennootschap : a) de oprichting ervan overeenkomstig de Belgische wetgeving of de wetgeving van een andere Lidstaat van de Europese Economische Ruimte;b) de beschikking over een centrale administratie, een hoofdvestiging of een maatschappelijke zetel binnen een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte, op voorwaarde dat de activiteit van deze vestiging of maatschappelijke zetel een effectief en bestendig verband vertegenwoordigt met de economie van een van deze Lidstaten;5° ontstentenis van een toestand van faillissement zonder eerherstel of van vereffening uit hoofde van de aanvrager of van elke analoge situatie die het resultaat is van een procedure van dezelfde aard, die van kracht is in een nationale wetgeving of reglementering of van een lopende procedure die tot dat resultaat zou kunnen leiden;6° ontstentenis van gerechtelijk akkoord of van elke analoge situatie die het resultaat is van een procedure van dezelfde aard, die van kracht is in een nationale wetgeving of reglementering, tenzij het gerechtelijk akkoord of de analoge situatie onderworpen is aan voorwaarden die de ontwikkeling impliceren van de activiteiten die het voorwerp van de aanvraag uitmaken;7° ontstentenis van veroordeling bij vonnis dat in kracht van gewijsde is getreden, uitgesproken ten aanzien van de aanvrager, krachtens artikel 5 van het Strafwetboek, of van een persoon die binnen de onderneming of de rechtspersoon die de aanvraag indient, een functie waarneemt van zaakvoerder, beheerder, directeur of procuratiehouder, voor een overtreding die na de inwerkingtreding van de wet van 4 mei 1999 tot instelling van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen, ten laste zou zijn gelegd van de rechtspersoon;8° technische bekwaamheden van de aanvrager of van de onderneming die met de oprichting van de elektriciteitskabel zal belast worden, inzonderheid geëvalueerd krachtens volgende criteria : a) de vermelding van voorgaande realisaties aan de hand waarvan de technische kennis op dit gebied kan worden geëvalueerd, in hetzelfde of in een gelijkaardig domein, gedurende de drie jaar die het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend, voorafgaan;b) de referenties, diploma's en professionele titels van de belangrijkste kaderleden van het bedrijf en, in het bijzonder, van diegene die de betrokken werkzaamheden opvolgen en leiden;c) de technische middelen die men voor ogen heeft voor de realisatie van de werkzaamheden voor de aanleg en de exploitatie van de elektriciteitskabel waarop de aanvraag betrekking heeft;9° de beschikking over een voldoende financiële en economische capaciteit, die inzonderheid zal geëvalueerd worden op basis van de documenten vermeld in artikel 6, § 2, 5° die door de aanvrager moeten verstrekt worden;10° de verbintenis tot vestiging van voldoende risicodekking op het vlak van burgerlijke aansprakelijkheid met betrekking tot de geplande elektriciteitskabel;11° de aanwezigheid bij de aanvrager van een aangepaste functionele en financiële structuur die de mogelijkheid biedt preventieve maatregelen te plannen en toe te passen teneinde de betrouwbaarheid en de veiligheid te verzekeren van de elektriciteitskabel waarvoor de aanvraag wordt ingediend en eveneens, desgevallend, te zorgen voor een buitendienststelling of definitieve afstand in optimale en veilige omstandigheden en met respect voor het milieu;12° het voorstel van technische en financiële bepalingen voor de behandeling van elektriciteitskabels wanneer zij definitief buiten gebruik worden gesteld. HOOFDSTUK IV. - Indiening van de aanvragen

Art. 6.§ 1. De aanvragen tot vergunning voor de aanleg van elektriciteitskabels worden gericht aan de minister of zijn afgevaardigde via aangetekend schrijven met ontvangstbewijs.

De aanvraag wordt ingediend door middel van een verzoekschrift in twaalf exemplaren. § 2. De aanvraag bevat : 1° Naam, voornaam, beroep, woonplaats en nationaliteit van de aanvrager;2° Indien het gaat over een vennootschap, de naam van de vennootschap, de rechtsvorm, de maatschappelijke zetel en desgevallend de statuten ervan alsook de documenten waarin de bevoegdheid van de ondertekenaars van de aanvraag wordt bevestigd;3° Een algemene nota betreffende het voorwerp met een globale beschrijving van het project;4° Een afzonderlijke nota die beantwoordt aan elk van de criteria die in artikel 5 zijn bedoeld;5° Indien de aanvrager wegens een grondige reden niet in staat is de gevraagde documenten voor te leggen een geval waarin hij gemachtigd is zijn financieel vermogen te bewijzen met ieder ander passend document een nota die de beoordeling van de financiële en economische draagkracht van de aanvrager moet toelaten, inzonderheid samen met de volgende elementen die voor echt worden verklaard door een Belgische bedrijfsrevisor of een persoon met evenwaardige hoedanigheid volgens de wetgeving van de Staat waarvan de aanvrager afhangt : a) bankattesten of passende financiële waarborgen;b) de drie laatste balansen en resultaten-rekeningen van de onderneming;c) de omvang van de eigen middelen;d) het globaal omzetcijfer en de ratio's kapitaal/omzetcijfer en omzet-cijfer/resultaat;e) een becijferd voorstel van een verzekeringsmaatschappij met maatschappelijke zetel in België of in een ander land van de Europese Economische Ruimte voor de risicodekking op het vlak van de burgerlijke aansprakelijkheid met betrekking tot de geplande elektriciteitskabel;6° Een nota met beschrijving van het project waarvoor de aanvraag wordt ingediend en de technische maatregelen die genomen worden voor een correcte integratie in het overeenstemmende elektrische net alsook van de bepalingen voor de exploitatie en het onderhoud; 7° Een dieptekaart in projectie Mercator ED 50 op schaal 1 : 100.000 waarop volgende elementen zijn aangeduid : a) het geplande tracé van de elektriciteitskabel met in bijlage een tabel van de gebruikte conventionele tekens en de coördinaten van de punten met richtingverandering;b) de pijpleidingen en kabels die gekruist worden of gelegen zijn in een zone van duizend meter aan weerszijden van de geplande elektriciteitskabel;c) de kunstmatige eilanden en windmolens die gelegen zijn in een zone van vijfhonderd meter van de elektriciteitskabel;d) de telecommunicatiekabels die gelegen zijn in een zone van tweehonderd vijftig meter aan weerszijden van de geplande elektriciteitskabel;e) de zones die bepaald zijn in artikel 1,§ 1, van het koninklijk besluit van 16 mei 1977 houdende maatregelen tot bescherming van de scheepvaart, de zeevisserij, het milieu en andere wezenlijke belangen bij de exploratie en exploitatie van minerale en andere niet-levende rijkdommen van de zeebedding en de ondergrond in de territoriale zee en op het continentaal plat;f) de beschermde zeegebieden gecreëerd krachtens artikel 7 van de wet van 20 januari 1999;8° De kruisingsplannen die zijn opgesteld samen met de eigenaar of de beheerder van de bestaande kabels of pijpleidingen die zullen gekruist worden door de geplande elektriciteitskabel in horizontale en verticale projectie op toereikende schaal; 9° De plannen op een minimale schaal van 1 : 10.000 met vermelding in horizontale en verticale projectie van de kruisingen met de commerciële zeevaartroutes en van de anker- en beschermingszones voor sturing en geleiding van schepen; 10° Een nota met de beschrijving van de uit te voeren aanleg- en exploitatie-activiteiten, de bij elke etappe aangewende technische middelen alsook de toepassing ervan, met inbegrip van de aanwijzende planning van al deze activiteiten;11° Een nota met beschrijving van de technische maatregelen die opgelegd zijn bij het definitief buiten gebruik stellen van de elektriciteitskabel en van de financiële maatregelen die de realisatie van die maatregelen moeten waarborgen;12° Een milieueffectenrapport opgesteld overeenkomstig artikel 28 van de wet van 20 januari 1999 en haar uitvoeringsbesluit;13° De inlichtingen en documenten bepaald in de bijlage bij dit besluit; § 3. De minister of zijn afgevaardigde kan bijkomende kopieën opvragen van alle of een gedeelte van de documenten bedoeld in § 2. § 4. De documenten en attesten gevraagd krachtens § 2, 4° en 5°, moeten niet verstrekt worden indien zij gedurende het lopende jaar aan de minister zijn overgemaakt. In dat geval vermeldt de aanvrager de referentie van de aanvraag waaraan deze documenten werden toegevoegd. HOOFDSTUK V. - Behandeling van de aanvragen

Art. 7.De afgevaardigde van de minister controleert of het bij de aanvraag gevoegde dossier alle in artikel 6 bedoelde documenten bevat.

Indien het dossier onvolledig is, wordt de aanvrager daarvan in kennis gesteld binnen tien werkdagen na ontvangst van dit dossier door de afgevaardigde van de minister, met vermelding van de vastgestelde ontbrekende elementen, waarna de aanvrager zijn aanvraag dient aan te vullen binnen tien werkdagen na ontvangst van die informatie.

Art. 8.Binnen vijftien werkdagen volgend op de ontvangst van de aanvraag, eventueel vermeerderd met de termijn die de aanvrager nodig had om zijn dossier aan te vullen, maakt de afgevaardigde van de minister het dossier voor aanvraag tot vergunning over : 1° voor advies, aan de betrokken administraties en aan elke administratie die bij de aanvraag zou kunnen betrokken zijn;2° voor de beoordeling van de milieueffecten, aan de Beheerseenheid van het mathematisch model van de Noordzee en de Scheldemonding.

Art. 9.Binnen een termijn van vijftien werkdagen nadat zij het dossier voor aanvraag tot vergunning ontvangen hebben, kunnen de krachtens artikel 8 geraadpleegde administraties de afgevaardigde van de minister verzoeken om bijkomende inlichtingen die nodig zijn voor het onderzoek bedoeld in artikel 8. In dat geval vraagt de afgevaardigde van de minister aan de aanvrager binnen tien werkdagen na ontvangst van het verzoek dat hij vanwege de geraadpleegde administraties heeft ontvangen, om hem de aldus gevraagde bijkomende inlichtingen over te maken. De aanvrager beantwoordt dat verzoek binnen tien werkdagen na ontvangst van de overmaking van het verzoek van de geraadpleegde administraties door de afgevaardigde van de minister.

In het geval bedoeld in het eerste lid wordt de termijn bepaald in artikel 10 verlengd met de antwoordtermijnen van de afgevaardigde van de minister en van de aanvrager.

Art. 10.Binnen veertig werkdagen nadat de zaak bij hen aanhangig werd gemaakt, verlenen de administraties vermeld in artikel 8 aan de afgevaardigde van de minister hun advies en hun evaluatie van de impact op het milieu. Deze adviezen kunnen gepaard gaan met technische voorwaarden betreffende de vergunning, inzonderheid wat artikel 15, 5° betreft. Bij gebrek aan advies of evaluatie binnen genoemde termijn, wordt dit gunstig geacht.

Art. 11.Binnen twintig werkdagen na de ontvangst door de afgevaardigde van de minister van de adviezen en van de evaluatie van de impact op het milieu krachtens artikel 10, of, bij gebrek aan adviezen bij het verstrijken van de in dat artikel bedoelde termijn, eventueel verlengd overeenkomstig artikel 9, tweede lid, wordt het dossier voor aanvraag tot vergunning, aan de minister overgemaakt. Het wordt vergezeld van de evaluatie van de impact op het milieu en van het advies van de administraties vermeld in artikel 8, eerste lid, 1°.

Art. 12.De vergunning wordt verleend bij met redenen omkleed ministerieel besluit dat in het bijzonder rekening houdt met de conclusies omtrent de evaluatie van de impact op het milieu. Het ministerieel besluit van vergunning wordt genomen binnen een termijn van vijfentwintig werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het voorstel bedoeld in artikel 11. Dat besluit wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. De voorwaarden betreffende elke vergunning worden bepaald bij het ministerieel besluit van toekenning.

Een voor eensluidend verklaard afschrift van het ministerieel besluit van toekenning wordt gestuurd naar de aanvrager en naar de administraties vermeld in artikel 8.

Art. 13.Indien de Minister beslist om de vergunning niet toe te kennen, wordt de aanvrager hiervan op de hoogte gebracht per aangetekend schrijven, binnen vijfentwintig werkdagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het in artikel 11 bedoelde voorstel.

Art. 14.De vergunning vervalt indien de begunstigde de activiteiten voor de aanleg niet heeft aangevangen binnen een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de betekening van de vergunning. Op verzoek van de begunstigde kan de vergunning echter verlengd worden voor een periode van twee jaar. HOOFDSTUK VI. - Verplichtingen van de houders van een vergunning voor de aanleg van elektriciteitskabels

Art. 15.De houders van een vergunning : 1° moeten, indien de statuten van de vennootschap ten gunste van dewelke de vergunning is verleend, zoals zij zijn toegevoegd aan de aanvraag, aanzienlijk gewijzigd worden, aan de minister een kopie van deze wijzigingen overmaken evenals van het proces-verbaal van de buitengewone algemene vergadering die daartoe heeft beslist;2° moeten de minister voorafgaandelijk inlichten over elk plan dat kan leiden tot wijziging van de controle van de rechtspersoon die houder van de vergunning is of tot gehele of gedeeltelijke overdracht aan een derde van de rechten die voortvloeien uit het bezit van de vergunning;3° moeten, de minister informeren over elke aanzienlijke verandering van die aard dat zij een wijziging kan aanbrengen aan het technisch en financieel vermogen op basis waarvan de vergunning werd toegekend;4° mogen de activiteiten voor de aanleg niet onderbreken zonder wettige reden;5° moeten alle noodzakelijke maatregelen treffen voor de bescherming van de veiligheid van personen en goederen alsook het behoud van het mariene milieu;6° moeten een permanent systeem uitbouwen voor de evaluatie en de controle van de verplichtingen bedoeld in 5°;7° moeten een risicodekking afsluiten met betrekking tot de burgerlijke aansprakelijkheid zoals voorgesteld in het dossier voor aanvraag tot vergunning en elk jaar het bewijs leveren van de vernieuwing van het contract 8° moeten de kruising van de elektriciteitskabel waarop de vergunning betrekking heeft met een nieuwe kabel of pijpleiding aanvaarden volgens bepalingen die de veiligheid garanderen en die zijn opgesteld samen met de aanvrager van de vergunning tot aanleg waarvoor deze kruising nodig is;de kosten van deze maatregelen zijn ten laste van de nieuwe aanvrager; 9° moeten, na oproeping, deelnemen aan de vergaderingen van de opvolgingscommissie bedoeld in artikel 24;10° moeten, indien zij een kenmerk van de kabel waarop de vergunning betrekking heeft willen wijzigen, daartoe, bij de bevoegde minister, een aanvraag indienen via aangetekend schrijven met ontvangstbewijs. HOOFDSTUK VII. - Wijziging, verlenging, overdracht en intrekking van de vergunning voor de aanleg van elektriciteitskabels Afdeling 1. - Wijziging

Art. 16.Elke aanvraag tot wijziging vindt plaats via aangetekende zending met ontvangstbewijs naar de bevoegde minister. Indien de wijziging geen invloed heeft op het milieu volgens het advies dat binnen twintig dagen is uitgebracht door de minister die bevoegd is voor het Leefmilieu en geen aanzienlijke toename van het risico met zich meebrengt - waarbij deze elementen behoorlijk gestaafd zijn in de aanvraag - kan de minister de vergunning inzake wijziging toestaan. De minister brengt zijn beslissing ter kennis binnen zestig werkdagen na ontvangst van de aanvraag. In geval van weigering door de minister of in geval van aanzienlijke toename van het risico of van wijziging met invloed op het milieu wordt toepassing gemaakt van de relevante procedure bepaald in de artikelen 6 tot 13. Een vergunning inzake wijziging leidt niet tot verlenging van de tijdsduur van de oorspronkelijke vergunning. Afdeling 2. - Verlenging

Art. 17.De aanvraag tot verlenging van de vergunning wordt aan de minister of zijn afgevaardigde gericht bij een ter post aangetekende brief, ten minste zes maanden vóór het verstrijken van de geldigheidsduur.

Art. 18.De minister beslist over de aanvraag tot verlenging van de vergunning bij ministerieel besluit binnen vijfentwintig dagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag bedoeld in artikel 17.

Art. 19.Een eensluidend verklaard afschrift van het ministerieel besluit tot verlenging van de vergunning wordt verstuurd naar de aanvrager en naar de administraties vermeld in artikel 8. Afdeling 3. - Overdracht en verandering van controle

Art. 20.De vergunning kan slechts worden overgedragen met instemming van de minister. In dat geval wordt de procedure bedoeld in hoofdstuk V van dit besluit toegepast.

Art. 21.In geval van verandering van controle zoals bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit van 6 maart 1900 betreffende de geconsolideerde rekeningen van ondernemingen, van houder van de vergunning, kan de leveringsvergunning behouden blijven met instemming van de minister. Afdeling 4. - Intrekking

Art. 22.Indien wordt vastgesteld dat de voorwaarden van dit besluit of van het vergunningsbesluit niet worden nageleefd, richt de afgevaardigde van de minister bij een ter post aangetekende brief een ingebrekestelling aan de houder van de vergunning, waarin een termijn wordt vastgelegd die niet korter mag zijn dan vijftig werkdagen, om te voldoen aan zijn verplichtingen en de voorwaarden inzake aanleg, of, bij gebreke daaraan, om uitleg te verschaffen.

Indien de houder, bij het verstrijken van de toegekende termijn, zijn verplichtingen weigert na te leven, geen enkele uitleg verschaft of ongerechtvaardigde of onvoldoende uitleg verschaft, richt de afgevaardigde van de minister het dossier en zijn voorstellen aan de minister opdat laatstgenoemde zou beslissen over de intrekking van de vergunning.

Art. 23.Bij intrekking worden de maatregelen opgelegd in artikel 6, § 2, 11° voor het beveiligen van de betrokken zone en voor het behoud en de bescherming van het mariene milieu verwezenlijkt door de houder van de vergunning en onder zijn verantwoordelijkheid.

Op verzoek van de houder van de vergunning en met instemming van de minister verleend bij ministerieel besluit, kunnen in het licht van de evolutie van de technieken andere maatregelen worden toegepast dan die welke bij de toekenning van de vergunning opgelegd zijn en die ten minste een evenwaardig resultaat garanderen. HOOFDSTUK VIII. - Diverse bepalingen

Art. 24.Teneinde de moeilijkheden en de pressie te analyseren die zich voordoen bij de toepassing van de vergunningen met het oog op de aanleg van kabels wordt een « Opvolgingscommissie » opgericht die is samengesteld uit afgevaardigden van de ministers bevoegd voor Energie, de Economische Zaken en het Leefmilieu. Zij vergadert ten minste eenmaal per jaar en zo nodig, na oproeping door de afgevaardigde van de minister.

Art. 25.De minister stelt uit de ambtenaren van het Bestuur Energie van het Ministerie van Economische Zaken de afgevaardigden aan, die belast worden : 1° met de vertegenwoordiging van de minister in de gevallen bedoeld in dit besluit;2° met het toezicht op de toepassing van dit besluit.

Art. 26.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, Onze Minister van Economie en Onze Staatssecretaris voor Energie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 12 maart 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT De Minister van Economie, Ch. PICQUE De Staatssecretaris voor Energie, O. DELEUZE

Bijlage 1. Technische voorschriften. De voorschriften van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties (A.R.E.I.) zijn van toepassing, met uitzondering van die welke betrekking hebben op de wijze van aanleg van elektriciteitskabels; deze worden vervangen door de bepalingen van hierna volgend punt 2. 2. Veiligheidsvoorschriften. 2.1. Wijze van aanleg 2.1.1. Algemeen principe De aanleg van elektriciteitskabels gebeurt zodanig dat : - de aanleg en latere werkzaamheden in alle veiligheid voor het personeel kunnen worden uitgevoerd; - de veiligheid van de kabels, pijpleidingen en bestaande installaties behouden blijft; - de betrouwbaarheid en de mogelijkheid tot onderhoud van bestaande elektriciteitskabels en pijpleidingen en van kabels waarop de vergunning betrekking heeft, gewaarborgd zijn. 2.1.2. Sleuven De elektriciteitskabels worden geplaatst in sleuven die in de zeebodem zijn uitgegraven. De wijze waarop de sleuf gerealiseerd wordt, moet worden goedgekeurd bij de aflevering van de vergunning.

De ingravingsdiepte van de elektriciteitskabels bedraagt minimum 1 meter.

Voor de kruising met zeevaartroutes wordt de diepte nader omschreven in de vergunning. Die diepte moet immers bepaald worden in functie van bestaande en toekomstige toestanden, baggerwerken inbegrepen. 2.2. Beschermde zone 2.2.1. Om het risico op beschadiging van de elektriciteitskabel zoveel mogelijk te beperken, wordt een beschermde zone van 250 meters gecreëerd; die zone bevindt zich aan weerszijden van de kabel.

In die zone : - mag geen enkel anker worden uitgeworpen; - mag geen enkele activiteit, buiten de aanleg van een andere kabel volgens de voorwaarden van dit besluit, plaatsvinden die risico's voor de elektriciteitskabel kan opleveren. 2.2.2. In afwijking van vorig punt, mag de titularis van de vergunning voor aanleg van de elektriciteitskabel of de vennootschap die hij met naam aangesteld heeft om de exploitatie uit te voeren, voor exploitatiebehoeften op de elektriciteitskabel ingrijpen. 2.2.3. De minister kan, bij wijze van uitzondering, via met redenen omkleed besluit, vergunning geven tot het werpen van een anker of het uitvoeren van werkzaamheden in de beschermde zone, na het advies van de titularissen van de vergunningen te hebben ingewonnen. 2.3. Voorbehouden zone 2.3.1. Teneinde de mogelijkheid te waarborgen tot het later aanleggen van kabels of pijpleidingen of de mogelijkheid om de nodige ingrepen in alle veiligheid te kunnen uitvoeren, wordt tussen elke kabel en tussen de kabels en pijpleiding een reserveruimte voorzien.

De reservezone voor de elektriciteitskabels bestaat uit een afstand van 50 meters aan weerszijden van de elektriciteitskabel waarin geen enkele installatie mag worden opgericht noch enige kabel of pijpleiding mag worden aangelegd. 2.3.2. In afwijking van vorig punt mag de afstand tot de elektriciteitskabels minder dan 50 meter bedragen in de volgende omstandigheden : 1° eenpolige elektriciteitskabels beschermd met dezelfde beveiligings-schakelaar;de energiekabels worden dan geplaatst in dezelfde sleuf indien van deze afwijking gebruik wordt gemaakt; 2° aankomst- en vertrekelektriciteitskabels naar een windturbine indien verscheidene windturbines in parallel geschakeld zijn;3° aankomst- en vertrekpunt naar een installatie met één of meer kabels;4° convergentiepunt van verschillende elektriciteitskabels die gebruik maken van hetzelfde mechanisme om naar het vasteland terug te keren;5° gedeelten van elektriciteitskabels die herstelling hebben ondergaan.3. Kabeltype Het elektriciteitskabeltype is speciaal geselecteerd voor de toepassing waarop de vergunning betrekking heeft.De kenmerken van de elektriciteitskabel(s) behoren tot de inlichtingen die in de aanvraag moeten verstrekt worden.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 12 maart 2002 betreffende de nadere regels voor het leggen van elektriciteitskabels die in de territoriale zee of het nationaal grondgebied binnenkomen of die geplaatst of gebruikt worden in het kader van de exploratie van het continentaal plat, de exploitatie van de minerale rijkdommen en andere niet-levende rijkdommen daarvan of van de werkzaamheden van kunstmatige eilanden, installaties of inrichtingen die onder Belgische rechtsmacht vallen.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT De Minister van Economie, Ch. PICQUE De Staatssecretaris voor Energie, O. DELEUZE

^