gepubliceerd op 20 mei 2005
Koninklijk besluit houdende diverse bepalingen inzake selectie van statutair personeel
11 APRIL 2005. - Koninklijk besluit houdende diverse bepalingen inzake selectie van statutair personeel
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Dit ontwerp van koninklijk besluit geeft uitvoering aan de strategische nota van mijn voorganger, goedgekeurd door de Ministerraad van 9 januari 2004, wat het versterken van de objectiviteit van de selectieprocedures voor de werving betreft en wat de centralisatie via Selor betreft van de organisatie van de proeven en van het beheer van de reserves.
Het ontwerp wijzigt het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel en het koninklijk besluit van 22 december 2000 betreffende de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel.
De voorstellen kunnen als volgt worden samen gevat : - opheffing van het systeem van de indeling van kandidaten in groepen A, B, C en D; - behoud van twee systemen van vergelijkende selecties : 1. de vergelijkende selectie gevraagd door de Minister;2. de vergelijkende selectie georganiseerd op initiatief van Selor, waarbij de dienst de keuze zal hebben : - hetzij rechtstreeks aan te werven; - hetzij een bijkomende vergelijkende proef te vragen op basis van een competentieprofiel; - organisatie van de bijkomende vergelijkende proef door de dienst die aanwerft maar, om de noodzakelijke objectiviteit verzekeren, wordt SELOR belast met het voorzitterschap van de selectiecommissie en met de goedkeuring van de aanwijzing van de leden en van de inhoud van de proef; - gecentraliseerd beheer van de reserves door SELOR met mogelijkheid tot gehele of gedeeltelijke delegatie van de materiële organisatie aan de overheidsdiensten; - invoering in de regelgeving van spelregels voor de geslaagden van de reserves (onder andere, mogelijkheden tot weigering en uitstel).
Artikel 1 voorziet, zoals voorzien in de huidige reglementering, de mogelijkheid om vergelijkende selecties te organiseren, hetzij op initiatief van de afgevaardigd beheerder van SELOR (gemeenschappelijke functies), hetzij op vraag van de betrokken minister of zijn gemachtigde. Deze vergelijkende selecties leiden tot een rangschikking van geslaagden.
De geslaagden van een selectie georganiseerd op initiatief van SELOR, worden, in de huidige reglementering, altijd onderworpen aan een bijkomende proef die de aan de functie specifieke competenties evalueert. Deze bijkomende proef wordt georganiseerd door de betrokken dienst onder toezicht van SELOR. De bevoegde minister of zijn gemachtigde kiest, uit de voorgestelde geslaagden, de geslaagde die hij het meest geschikt acht om de functie uit te oefenen.
De organisatie van een bijkomende proef moet mogelijk blijven om die kandidaat te selecteren die het best aan een bijzonder competentieprofiel voor een bepaald organisme beantwoordt maar zij is niet meer in alle gevallen verplicht.
De kandidaten zullen voor deze bijkomende proef worden uitgenodigd in volgorde van de rangschikking (maximum aantal wordt vastgesteld door SELOR).
De bijkomende proef leidt voor de betrokken functie tot een aparte rangschikking. Zij worden aangeworven op basis van deze rangschikking.
De geslaagden die niet aan de bijkomende proef hebben deel genomen of er niet voor geslaagd zijn, behouden hun plaats in de algemene rangschikking.
Er valt op te merken dat artikel 1 niet meer de mogelijkheid voorziet om voor functies die een hoge kennis, bijzondere vaardigheden of ruime ervaring vereisen, vergelijkende selecties te organiseren die leiden tot een indeling in de groepen A, B, C of D. Het betrof hier een selectiesysteem, analoog met dit voor de selectie van kandidaten voor management- en staffuncties.
Weliswaar heeft dit systeem zijn nut bewezen voor de werving van managers, maar het bleek te zwaar en te ingewikkeld voor de andere functies en werd dus nooit in praktijk gebracht.
Hoewel het in het statuut wordt afgeschaft, blijft het, via de reglementering ad hoc, behouden voor de managementfuncties.
Artikel 2 van het ontwerp is zuivere opschik : vermits de selectie die leidt tot een indeling in de groepen A, B, C of D wordt afgeschaft, leidt elke selectie voortaan tot een rangschikking van de geslaagden.
Artikel 3 schaft het hoofdstuk betreffende de huidige selectieprocedure af (verplichte bijkomende proef), die wordt vervangen door de in artikel 1 omschreven procedure.
De artikelen 4, 5, 6, 7 en 8 betreffen tekstaanpassingen ingevolge het verdwijnen van de indeling in de groepen A, B, C of D. De opmerking van de Raad van State in zijn advies 38.001/1 van 10 februari 2005 over artikel 6 wordt niet gevolgd gezien het hier gaat om de afschaffing van de volledige onderafdeling en niet over de wijziging van het opschrift.
Het opschrift bedoeld in artikel 7 werd niet gewijzigd door het koninklijk besluit van 4 augustus 2004. De opmerking van de Raad van State gemaakt onder artikel 5, tweede lid, wordt dus niet gevolgd.
Artikel 9 schaft de mogelijkheid tot delegatie van het voorzitterschap van de wervingsproeven aan een ambtenaar van de betrokken overheidsdienst af - de mogelijkheid tot delegatie aan een ambtenaar van SELOR blijft behouden, maar op voorwaarde dat hij competent is inzake selectie.
SELOR zit ook de bijkomende proeven voor.
Voor de selecties die geen wervingsselecties zijn (loopbaanselecties), blijft de mogelijkheid tot delegatie aan de betrokken overheidsdienst bestaan.
Artikel 10.De bijkomende proeven worden georganiseerd door de diensten die aanwerven.
De inhoud ervan en de aanwijzing van de leden van de selectiecommissie dienen in overleg met SELOR goedgekeurd te worden.
Het zal hier een echte proef betreffen, niet beperkt tot een eenvoudig interview, en afgelegd voor een selectiecommissie.
Artikel 11 voert regels in betreffende het beheer van de reserves, en inzonderheid het principe van het beheer van de reserves van de geslaagden van vergelijkende wervingsselecties door SELOR, met niettemin de mogelijkheid tot delegatie aan de betrokken overheidsdienst van de materiële beheerstaken van die reserves.
Het beheer van de reserves door SELOR betekent dat het Selectiebureau opnieuw een controlebevoegdheid krijgt over het naleven van de rangschikking en dat de uiteindelijke beslissing tot zijn verantwoordelijkheid behoort. SELOR beschikt echter niet over de benodigde administratieve middelen om zelf alle materiële taken uit te voeren, zoals de raadpleging van de geslaagden, het opvolgen van de raadplegingen en de verdeling van de betrekkingen - deze zuiver administratieve procedures behoren trouwens niet tot zijn op selectie gerichte opdracht. Het is dus onontbeerlijk dat deze materiële taken kunnen worden gedelegeerd aan de respectieve P&O stafdiensten waarmee SELOR samenwerkingsakkoorden zal afsluiten om de concrete werkwijze voor alles wat de administratieve procedure van de aanstellingen betreft, te bepalen.
Teneinde de spelregels voor de kandidaten en voor het bestuur duidelijker te stellen, wordt eveneens voorgesteld een bepaling in te voeren die het de kandidaten mogelijk maakt : - een voorgestelde betrekking te weigeren; bij de derde weigering wordt de kandidaat uit de reserve geschrapt - de drie weigeringen moeten verband houden met drie voorgestelde betrekkingen aan een geslaagde op basis van het feit dat hij deel uitmaakt van een reserve, ongeacht of er al dan niet een bijkomende proef voor een van deze betrekkingen werd georganiseerd; - te kiezen voor één of meer betrekkingen in één of meer diensten/administratieve standplaatsen, met uitsluiting van alle andere; - bij een raadpleging en te rekenen vanaf dat ogenblik, te vragen niet meer geraadpleegd te worden.
In elk geval zal SELOR zich moeten profileren als het centraal organisme voor alle informatie betreffende de reserves. Het zal dienen uit te groeien tot het kwalitatief en kwantitatief kenniscentrum.
Artikel 12 betreffende de verdaging van het in werking treden van het besluit tot de eerste dag van de tweede maand volgend op de bekendmaking, zal SELOR de tijd gunnen zich te organiseren.
De procedure van het verplicht interview blijft van toepassing voor de lopende reserves. Het is immers duidelijk dat de mogelijkheid tot het ontbreken van een bijkomende proef, een weerslag heeft op de inhoud van de algemene proeven, die moeten aangepast worden.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Ambtenarenzaken, C. DUPONT
ADVIES 38.001/1 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 4 januari 2005 door de Minister van Ambtenarenzaken verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « houdende diverse bepalingen inzake selectie van statutair personeel », heeft op 10 februari 2005 het volgende advies gegeven : Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 1. Het om advies voorgelegde ontwerpbesluit strekt er hoofdzakelijk toe de wervingsselecties te objectiveren, middels het versterken van de rol van SELOR en het beklemtonen van het vergelijkende karakter van de selecties.Daartoe worden het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel en het koninklijk besluit van 22 december 2000 betreffende de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel gewijzigd.
Bij artikel 1 wordt de vergelijkende selectie geregeld. Voortaan wordt voorzien in een rangschikking van de kandidaten, en niet langer in een indeling van de kandidaten in de groepen A, B, C of D. Voorts is bij werving de bijkomende vergelijkende proef niet langer een automatisme: zij wordt slechts georganiseerd, indien de aard van de te begeven functie zulks vereist.
De artikelen 2 tot 8 van het ontwerp bevatten een aantal technische aanpassingen, die het gevolg zijn van de ontworpen inhoudelijke wijzigingen.
Krachtens artikel 9 van het ontwerp kan enkel de afgevaardigd bestuurder van SELOR of de door hem aangewezen ambtenaar van SELOR, het voorzitterschap van een selectiecommissie waarnemen.
Artikel 10 van het ontwerp bevat nadere organisatorische regels met betrekking tot de vergelijkende selectieproef, terwijl in artikel 11 van het ontwerp de nadere regelen worden bepaald inzake het beheer van de reserves van geslaagden voor de vergelijkende wervingsselecties.
Het besluit dat thans in ontwerpvorm voorligt, treedt in werking de eerste dag van de tweede maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad (artikel 12, eerste lid). 2. Het om advies voorgelegde ontwerpbesluit vindt rechtsgrond in de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet.Uit die bepalingen put de Koning de bevoegdheid om het statuut van het rijkspersoneel te regelen.
Onderzoek van de tekst Aanhef 1. Het tweede en het derde lid van de aanhef dienen te worden aangepast gelet op hetgeen wordt opgemerkt bij het artikelsgewijze onderzoek. Bovendien dient in het tweede lid de verwijzing naar artikel 21, tweede lid, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 te worden weggelaten nu die bepaling niet wordt gewijzigd, vervangen of opgeheven bij het besluit dat thans in ontwerpvorm voorligt. 2. Aangezien het ontworpen besluit geen financiële gevolgen heeft, was het voorafgaande akkoord van de Minister van Begroting niet vereist en kan het vijfde lid van de aanhef worden weggelaten. 3. Het zevende lid van de aanhef (dat het zesde lid wordt) redigere men als volgt: « Gelet op advies 38.001/1 van de Raad van State, gegeven op 10 februari 2005; ».
Artikel 1 Aangezien er ook een tekstwijziging nodig is in het huidige artikel 20, derde lid, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937, wordt artikel 20 van dat besluit beter integraal vervangen.
Dat artikel dient dan als volgt te worden geformuleerd: «
Artikel 1.Artikel 20 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, vervangen bij het koninklijk besluit van 17 september 1969 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 december 2000 en 4 augustus 2004, wordt vervangen als volgt: «
Art. 20.- § 1 Een vergelijkende selectie... (verder zoals in het ontwerp) (1). § 2. De vergelijkende selecties worden georganiseerd voor de benoeming: 1° in de eerste klasse van een vakrichting;2° in de vakklasse A3 of A4;3° in graden van de niveaus B, C en D. In afwijking van het eerste lid, kunnen vergelijkende selecties georganiseerd worden voor de klasse A2 van de vakrichtingen waarvan de klasse A1 de eerste is en waarin de functies van informaticus, van burgerlijk ingenieur, van geneesheer, van dierenarts of van apotheker zullen worden opgenomen. » Artikel 3 In het inleidende zinsdeel van artikel 3 vervange men het woord « ingevoegd » door het woord « vervangen ».
Artikel 4 Gelet op de veelvuldige wijzigingen aan artikel 27 kan worden overwogen de wetshistoriek van de te wijzigen onderdelen van artikel 27 weer te geven, en niet deze van geheel dat artikel (2).
Men redigere artikel 4 dan als volgt : «
Art. 4.- In artikel 27 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 december 2000, worden de woorden...; 2° in § 2, eerste zin, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 december 2000, worden de woorden...; 3° in § 3, eerste lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 december 2000, worden de woorden...; 4° in § 3, tweede lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 december 2000 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 augustus 2004, worden de woorden...; 5° in § 3, vierde lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 december 2000 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 november 2001 en 4 augustus 2004, worden de woorden...; 6° in § 3, vijfde lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 december 2000, worden de woorden... ».
Artikel 5 In artikel 5 schrijve men « vervangen bij het koninklijk besluit van 4 augustus 2004 » in plaats van « vervangen bij de koninklijke besluiten van 22 december 2000 en 4 augustus 2004 ». Het koninklijk besluit van 22 december 2000 is immers uiteraard niet meer geldend.
Een gelijkaardige opmerking geldt ten aanzien van de artikelen 6 en 7.
Artikel 7 Het opschrift van afdeling III van deel III, titel I, hoofdstuk III, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 werd vervangen bij het koninklijk besluit van 5 september 2002, zodat de verwijzing, in artikel 7 van het ontwerp, naar de niet meer geldende wijzigende besluiten van 15 maart 1993 en 22 december 2000 dient te worden weggelaten.
Artikel 8 1. Artikel 34, § 1, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 werd vervangen bij het koninklijk besluit van 22 februari 1985, zodat de verwijzing, in het inleidende zinsdeel van artikel 8, naar het niet meer geldende koninklijk besluit van 18 november 1982 dient te vervallen.2. Artikel 8, 2°, dient te worden weggelaten indien de vervanging doorgang vindt, met ingang van 31 mei 2004, van artikel 34, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937, bij het thans nog in ontwerpvorm verkerende koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel en van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van de federale overheidsdiensten (3). Artikel 8 dient dan als volgt te worden geredigeerd: «
Art. 8.In artikel 34, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 december 2000 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 september 2002, worden de woorden « en de kandidaten » geschrapt ».
Artikel 9 Men redigere het inleidende zinsdeel van artikel 9 als volgt: «
Art. 9.Artikel 42, § 2, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 1 augustus 1975 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 mei 1999, 22 december 2000 en 16 november 2001, wordt vervangen als volgt : ».
Artikel 10 1. In het inleidende zinsdeel van artikel 10 dient melding te worden gemaakt van het wijzigende koninklijk besluit van 5 september 2002.2. In de Nederlandse tekst van het ontworpen artikel 4 vervange men het woord « geviseerd » door het woord « bedoeld ». Artikel 11 In de Nederlandse tekst van het inleidende zinsdeel vervange men het woord « wordt » door het woord « worden ».
Artikel 12 In artikel 12, tweede lid, schrijve men « Artikel 24, tweede tot vijfde lid, » in plaats van « Artikel 24, tweede lid en volgende, ».
Slotopmerking De bij het besluit dat thans in ontwerpvorm voorligt aan te brengen wijzigingen nopen nog tot andere wijzigingen aan de regelgeving.
Zo dient het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut te worden aangepast nu dat besluit nog lezingsbepalingen bevat die verwijzen naar artikelen die worden opgeheven bij het besluit dat thans in ontwerpvorm voorligt. Ook dient artikel 9, § 1, van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 te worden gewijzigd nu daarin nog wordt verwezen naar de indeling in groepen van de geslaagde kandidaten, die, zo het voorliggende ontwerpbesluit doorgang vindt, niet meer zal worden gemaakt.
De kamer was samengesteld uit : de heren : M. VAN DAMME, kamervoorzitter;
J. BAERT, J. SMETS, staatsraden;
G. SCHRANS, A. SPRUYT, assessoren van de afdeling wetgeving;
W. GEURTS, griffier.
De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de H. J. SMETS. Het verslag werd uitgebracht door de H. B. WEEKERS, auditeur.
De Griffier, W. GEURTS De Voorzitter, M. VAN DAMME _______ Nota's (1) Met dien verstande dat in het ontworpen artikel 20, § 1, vijfde lid, de woorden"waarvan sprake" moeten worden vervangen door het woord « bedoeld ».(2) In ieder geval mogen enkel de nog geldende wijzigende besluiten worden vermeld, wat impliceert dat de verwijzing naar de koninklijke besluiten van 1 maart 1985 en 6 november 1991 dient te vervallen. (3) Over dat besluit in ontwerpvorm verleent de Raad van State, afdeling wetgeving, heden het advies 37.998/1.
11 APRIL 2005. - Koninklijk besluit houdende diverse bepalingen inzake selectie van statutair personeel ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, inzonderheid op artikel 20, vervangen bij het koninklijk besluit van 17 september 1969 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 december 2000 en 4 augustus 2004, op artikel 20bis, hersteld bij het koninklijk besluit 22 december 2000 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 september 2002 en 19 januari 2004, op artikel 24, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 december 2000, op artikel 25, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 december 2000 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 september 2002, op artikel 26, hersteld bij het koninklijk besluit van 22 december 2000, op artikel 27, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 december 2000, 16 november 2001 en 4 augustus 2004, op artikel 33ter, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 december 2000 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 november 2001 en 4 augustus 2004, op artikel 33quater, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 december 2000 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 november 2001, op artikel 33quinquies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 december 2000 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 november 2001 en 4 augustus 2004, op artikel 34, § 1, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 december 2000 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 september 2002 en op artikel 42, § 2, vervangen bij het koninklijk besluit van 1 augustus 1975 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 mei 1999, 22 december 2000 en 16 november 2001;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 2000 betreffende de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel, inzonderheid op de artikelen 4, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 september 2002 en 7;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 27 mei 2004;
Gelet op het protocol nr. 496 van 13 december 2004 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;
Gelet op het advies 38.001/1 van de Raad van State, gegeven op 10 februari 2005;
Overwegende dat aan SELOR opnieuw een centrale rol in de wervingsselecties dient toebedeeld te worden ten einde de doorzichtigheid en objectiviteit van de selectieprocedures te optimaliseren;
Overwegende dat het noodzakelijk is de wervingsreserves van geslaagden centraal te beheren en nadere regels voor een transparant en efficiënt beheer ervan vast te leggen;
Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel
Artikel 1.Artikel 20 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, vervangen bij het koninklijk besluit van 17 september 1969 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 december 2000 en 4 augustus 2004, wordt vervangen als volgt : «
Art. 20.§ 1. Een vergelijkende selectie is de selectie die, op basis van een functiebeschrijving en het competentieprofiel, georganiseerd wordt op initiatief van de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid of op aanvraag van de minister of zijn gemachtigde en leidt tot een rangschikking van de geslaagden.
Wanneer een vergelijkende selectie georganiseerd wordt op initiatief van de afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid en de aard van de te begeven functie dit vereist kan de minister of zijn gemachtigde op basis van een functiebeschrijving en een competentieprofiel een bijkomende vergelijkende proef aanvragen die voor deze functie leidt tot een aparte rangschikking van de geslaagden.
De deelname aan de bijkomende vergelijkende proef is niet verplicht.
De afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid stelt, rekening houdend met de rangschikking, het maximum aantal deelnemers aan deze proef vast.
De geslaagden voor deze proef, evenals de kandidaten die niet zijn geslaagd, behouden de rangschikking bedoeld in het eerste lid.
Voor de werving is de minister of zijn gemachtigde gebonden door de rangschikking. § 2. De vergelijkende selecties worden georganiseerd voor de benoeming : 1° in de eerste klasse van een vakrichting;2° in de vakklasse A3 of A4;3° in graden van de niveaus B, C en D. In afwijking van het eerste lid, kunnen vergelijkende selecties georganiseerd worden voor de klasse A2 van de vakrichtingen waarvan de klasse A1 de eerste is en waarin de functies van informaticus, van burgerlijk ingenieur, van geneesheer, van dierenarts of van apotheker zullen opgenomen worden. »
Art. 2.In artikel 20bis van hetzelfde besluit, hersteld bij koninklijk besluit van 22 december 2000 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 september 2002 en 19 januari 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « die leiden tot een rangschikking van de geslaagden, » geschrapt;2° in § 2, eerste lid, worden de woorden « die leidt tot een rangschikking van de geslaagden » geschrapt.
Art. 3.Hoofdstuk IIbis, van Deel III, Titel I, van hetzelfde besluit, omvattende de artikelen 24, 25 en 26, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 december 2000 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 september 2002, wordt opgeheven.
Art. 4.In artikel 27 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 december 2000, worden de woorden « of van de kandidaten, ingedeeld in de groepen A, B, C en D, » geschrapt;2° in § 2, eerste zin, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 december 2000, worden de woorden « of de aangeworven kandidaat, ingedeeld in groep A of B, » geschrapt;3° in § 3, eerste lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 december 2000, worden de woorden « en de kandidaten, ingedeeld in de groepen A en B » geschrapt;4° in § 3, tweede lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 december 2000 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 augustus 2004, worden de woorden « en de aangeworven kandidaten, ingedeeld in de groepen A en B, » geschrapt;5° in § 3, vierde lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 december 2000 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 november 2001 en 4 augustus 2004, worden de woorden « alsook voor de kandidaten, ingedeeld in de groepen A en B, » geschrapt;6° in § 3, vijfde lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 december 2000, worden de woorden « of een aangeworven kandidaat, ingedeeld in de groep A of B, » geschrapt.
Art. 5.In het opschrift van de Afdeling II van Deel III, Titel I, Hoofdstuk III van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 4 augustus 2004, worden de woorden « en van de kandidaten van » geschrapt.
Art. 6.Onderafdeling II van Deel III, Titel I, Hoofdstuk III, Afdeling II van hetzelfde besluit, omvattende de artikelen 33ter,
33quater en 33quinquies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 december 2000 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 november 2001 en 4 augustus 2004, wordt opgeheven.
Art. 7.In het opschrift van Afdeling III van Deel III, Titel I, Hoofdstuk III van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 5 september 2002, worden de woorden « en de kandidaten van » geschrapt.
Art. 8.In artikel 34, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 februari 1985 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 september 2002, worden de woorden « en de kandidaten » geschrapt.
Art. 9.Artikel 42, § 2, van het hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 1 augustus 1975 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 mei 1999, 22 december 2000 en 16 november 2001, wordt vervangen als volgt : « § 2. Hij is belast met het voorzitterschap van de selectiecommissie voor elke selectie die hij organiseert en voor de bijkomende vergelijkende proeven.
Hij kan die bevoegdheid evenwel, voor al de verrichtingen van een vergelijkende wervingsselectie of van een bijkomende vergelijkende proef of voor een deel daarvan, opdragen aan een ambtenaar van het Selectiebureau van de Federale Overheid competent inzake selectie.
Voor de andere selecties kan hij die bevoegdheid daarenboven opdragen aan de betrokken overheidsdienst, alsook aan een lid van de selectiecommissie. » HOOFDSTUK II. - Wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 2000 betreffende de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel
Art. 10.Artikel 4 van het koninklijk besluit van 22 december 2000 betreffende de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 september 2002, wordt aangevuld met volgend lid : « De bijkomende vergelijkende proeven, bedoeld in artikel 20, § 1, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, worden georganiseerd door de diensten die aanwerven.
De inhoud ervan en de aanwijzing van de leden van de selectiecommissies dienen te gebeuren in overleg met SELOR. »
Art. 11.In artikel 7 van hetzelfde besluit, waarvan de bestaande tekst § 3 zal vormen, worden een § 1 en een § 2 ingevoegd, luidende : « § 1. De afgevaardigd bestuurder beheert de reserves van geslaagden voor de vergelijkende wervingsselecties.
Hij kan echter, onder zijn toezicht, het materieel beheer van deze reserves geheel of gedeeltelijk opdragen aan de overheidsdiensten. § 2. De afgevaardigd bestuurder stelt het aantal voor een aanwerving in aanmerking komende geslaagden vast en raadpleegt ze, rekening houdend met hun rangschikking, binnen de maand volgend op de mededeling van de vacature.
De geslaagden kunnen een voorgestelde betrekking weigeren. Na de derde weigering worden ze uit de betrokken reserve van geslaagden geschrapt.
Zij kunnen hun keuze beperken tot één of meer overheidsdiensten en/of tot één of meer administratieve standplaatsen. Zij worden dan uitsluitend geraadpleegd voor die betrekkingen die met deze keuze overeenstemmen.
Zij kunnen vragen om tijdelijk niet meer geraadpleegd te worden. Op hun verzoek wordt met hun kandidatuur opnieuw rekening gehouden bij de eerstvolgende raadpleging. » HOOFDSTUK III. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 12.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Artikel 24, tweede tot vijfde lid, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel blijft van toepassing op de reserves die lopend zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 13.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 11 april 2005.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, C. DUPONT