gepubliceerd op 10 oktober 2017
Koninklijk besluit tot regeling van het statuut van de bijzondere Veldwachters
10 SEPTEMBER 2017. - Koninklijk besluit tot regeling van het statuut van de bijzondere Veldwachters
VERSLAG AAN DE KONING Sire, INLEIDING Het ontwerp van koninklijk besluit dat ik de eer heb ter handtekening voor te leggen aan Uwe Majesteit, strekt ertoe de regelgeving betreffende het statuut van de bijzondere veldwachters dat momenteel vastgelegd is in het koninklijk besluit van 8 januari 2006 tot regeling van het statuut van de bijzondere veldwachters, aan te vullen, te actualiseren en te vervangen. Het is aldus de bedoeling om bepaalde praktische verduidelijkingen en wijzigingen aan te brengen aan de organisatie van de sector.
CONTEXT Artikel 61 van het Veldwetboek bepaalt het volgende: "In de gemeenten hebben openbare instellingen en bijzondere personen het recht bijzondere veldwachters aan te stellen om hun vruchten en gewassen, de vruchten en gewassen van hun pachters of huurders en hun eigendommen van welke aard ook te beschermen, alsmede om hun vis- en jachtterreinen te bewaken." Het ontwerp van besluit die ter ondertekening aan Uwe Majesteit wordt voorgelegd, specificeert de modaliteiten betreffende de aanwijzing, de opleiding, het uniform, de kentekens, de legitimatiekaart en de bewapening van de bijzondere veldwachter, zoals bepaald in artikel 64 van het Veldwetboek.
Overeenkomstig artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering is de bijzondere veldwachter een officier van gerechtelijke politie met beperkte bevoegdheden. Hij moet toezien op het naleven van de geldende wetten en het opsporen van de wanbedrijven binnen de grenzen van het grondgebied waarvoor hij beëdigd is. Hij is gemachtigd om wanbedrijven vast te stellen, personen hiertoe te ondervragen en zelf processen-verbaal op te maken. Hij kan ingezet worden door openbare instellingen of door particulieren. In de praktijk doen vooral particulieren een beroep op de bijzondere veldwachters om hun eigendommen en hun jacht- of visterreinen te bewaken. Hun statuut wordt momenteel geregeld door het koninklijk besluit van 8 januari 2006 tot regeling van het statuut van de bijzondere veldwachters.
Het is gebleken dat deze tekst moest herzien worden om beter te voldoen aan de behoeften van de bijzondere veldwachters. De wijzigingen werden derhalve besproken met de arrondissementscommissarissen van de provinciegouverneurs en met de verschillende verenigingen waarin de bijzondere veldwachters vertegenwoordigd zijn. Tijdens dit proces is gebleken dat de eigenlijke structuur van het koninklijk besluit van 8 januari 2006 herzien moest worden teneinde de erkenning in de kern van het dispositief te plaatsen, terwijl het in de tekst van 2006 de uitreiking van de legitimatiekaart was die de regelmatigheid van de uitvoering van de activiteiten van bijzondere veldwachter valideerde.
Deze nieuwe benadering vereiste grote wijzigingen aan de structuur van de tekst ten koste van de leesbaarheid. Het leek dan ook meer opportuun om een nieuw koninklijk besluit voor te stellen, eerder dan om de reeds bestaande tekst te wijzigen.
Het ontwerp van besluit die ter ondertekening aan Uwe Majesteit voorgelegd wordt, strekt ertoe de interpretatievragen, zowel op het niveau van de provincies als op het niveau van de bijzondere veldwachters, maximaal te beperken. Het is eveneens de bedoeling om een éénvormige regelgeving op te maken voor de verschillende provincies van het land en voor het grondgebied van de Brusselse agglomeratie en om de bijzondere veldwachters een gemeenschappelijke leidraad te bieden voor de uitoefening van hun functies.
ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING HOOFDSTUK I: ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.Dit artikel definieert de verschillende concepten waarnaar het ontwerp van koninklijk besluit verwijst.
De bevoegdheid van de vrederechter om de bijzondere veldwachter de eed te laten afleggen vloeit voort uit artikel 63 van het Veldwetboek en artikel 601 van het Gerechtelijk Wetboek.
Aangezien de Brusselse agglomeratie geen provinciegouverneur heeft, definieert het ontwerp van besluit de overheid die bevoegd is om de bevoegdheden van de provinciegouverneurs met betrekking tot de bijzondere veldwachters uit te oefenen. Het gaat om de Minister-president van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Met betrekking tot de redenering die leidt tot deze aanduiding, moet verwezen worden naar artikel 14, 1°, van de wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de zesde staatshervorming betreffende de aangelegenheden bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, dat voorziet in de invoering van een tweede paragraaf, quater, in artikel 4 van de wet van 26 juli 1971 houdende organisatie van de agglomeraties en de federaties van gemeenten, zoals gewijzigd door de wet van 21 augustus 1987. Dit artikel bepaalt het volgende: "De Brusselse agglomeratie oefent de bevoegdheden uit als bedoeld in de artikelen 128 en 129 van de provinciewet, alsook de bevoegdheden die in specifieke wetten worden toegekend aan de provinciegouverneur, behalve indien deze specifieke wetten er anders over beschikken." In het geval van de bijzondere veldwachters behoort het Veldwetboek tot de specifieke wetten die bevoegdheden toekennen aan de provinciegouverneurs.
Met betrekking tot de overheid belast met deze bevoegdheden preciseert artikel 48 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, zoals gewijzigd door artikel 53 van de bijzondere wet van 8 januari 2014 het volgende: "De in artikel 4, § 2, quater, 1°, 2° en 7°, van de wet van 26 juli 1971 houdende organisatie van de agglomeraties en federaties van gemeenten bedoelde bevoegdheden worden uitgeoefend door de voorzitter van de regering bedoeld in artikel 34."Het gaat om de voorzitter van de Executieve van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. HOOFDSTUK II: ERKENNING
Art. 2.Dit artikel bepaalt de basisregels betreffende de erkenning, haar vernieuwing en intrekking.
Het bepaalt eveneens dat de gouverneur een erkenning kan intrekken, zoals voorzien in artikel 63 van het Veldwetboek. In dat geval moet hij eerst de betrokkene horen.
Het artikel betreft tevens de bijzondere situatie (niet geregeld door het vorig besluit) waarin de erkende bijzondere veldwachter van aansteller verandert of het toezicht op andere goederen toegewezen krijgt, terwijl zijn erkenning nog geldig is. In dat geval moet hij geen nieuwe erkenning aanvragen, maar zal enkel zijn legitimatiekaart aangepast worden. HOOFDSTUK III: ERKENNINGSVOORWAARDEN
Art. 3.Dit artikel geeft een opsomming van de verschillende erkenningsvoorwaarden, voorheen "uitoefeningsvoorwaarden" genoemd. De erkenningsvoorwaarden hernemen in grote mate de voorheen vereiste uitoefeningsvoorwaarden. Er werden evenwel preciseringen of aanpassingen aangebracht wat de onderstaande punten betreft.
Met betrekking tot de vereiste niet veroordeeld geweest te zijn, bedoeld in artikel 3, 4° van het ontwerp, werd de tekst van het koninklijk besluit van 8 januari 2006 genuanceerd. Er wordt immers een uitzondering gemaakt voor de veroordelingen tot een correctionele straf voor een inbreuk op de regelgeving betreffende de politie over het wegverkeer. Deze wijziging impliceert dat een (kandidaat) bijzondere veldwachter die strafrechtelijk veroordeeld werd tot een correctionele straf wegens een inbreuk op de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer of op één van de desbetreffende uitvoeringsbesluiten, nog steeds voldoet aan de voorwaarde niet veroordeeld geweest te zijn.
Er is echter, de facto, een gradatie die rekening houdt met de ernst/aard van de gepleegde inbreuk. Terwijl een kandidaat die veroordeeld is tot een boete voor overdreven snelheid, wel degelijk aan de voorwaarde voldoet, zal dat niet het geval zijn voor iemand die veroordeeld werd voor een boete wegens het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij derden gekwetst zijn. In dit laatste geval zal de veroordeling in beschouwing genomen kunnen worden als de straf opgelegd is krachtens de strafwet.
Geheel zoals reeds het geval is in het koninklijk besluit van 8 januari 2006 verbiedt het ontwerp van besluit het uitoefenen van de functie van bijzondere veldwachter door een lid van politie- of inlichtingendiensten. Het verbod om in de afgelopen vijf jaar lid te zijn geweest van politie- of inlichtingendiensten is evenwel opgeheven. Deze afschaffing beoogt de vlottere doorstroming voor deze categorie van personen naar de uitoefening van de functie van bijzondere veldwachters.
Met betrekking tot het verbod om houder of medehouder te zijn van een jachtrecht op het grondgebied waarop de bijzondere veldwachter aangesteld wenst te worden, beoogt het artikel, om volledig te zijn, voortaan ook het verbod om houder te zijn van een visrecht op dat grondgebied.
De vereiste om tijdens de drie laatste jaren geen voorwerp te hebben uitgemaakt van een schorsing of intrekking van het recht een wapen voorhanden te hebben, overeenkomstig artikel 13 van de wapenwet, werd toegevoegd. Hiermee wil vermeden worden dat personen die niet langer een wapen mogen dragen in situaties die een link kunnen vertonen met de uitoefening van activiteiten van bijzondere veldwachters (vb. in het kader van een jachtvergunning), een erkenning krijgen van bijzondere veldwachter.
Artikel 3, 12° legt de verplichting op vooraf geslaagd te zijn voor de basisopleiding of de bijscholing. Dit punt is het logische gevolg van artikel 4, dat de kandidaat de mogelijkheid geeft de opleiding te volgen alvorens te beschikken over een benoeming van een aansteller (zie supra artikel 4). HOOFDSTUK IV: BASISOPLEIDING De in dit hoofdstuk ingevoegde wijzigingen strekken er hoofdzakelijk toe bepalingen betreffende de basisopleiding, die voorheen opgenomen waren in het deel betreffende de examencommissie, naar deze artikelen te verplaatsen.
Art. 4.Dit artikel schetst de algemene principes die van toepassing zijn op de basisopleiding.
Voortaan mag de kandidaat bijzondere veldwachter aan de basisopleiding deelnemen alvorens te beschikken over een benoeming door een aansteller. Met deze wijziging wil vermeden worden dat de opvolging van een bijzondere veldwachter die met zijn activiteiten stopt, vertraging oploopt doordat zijn opvolger nog een opleiding moet volgen.
De kandidaat mag de basisopleiding evenwel enkel volgen nadat de gouverneur gecontroleerd heeft dat hij voldoet aan de nationaliteitsvoorwaarde en aan de voorwaarde niet veroordeeld geweest te zijn. Deze voorafgaande controle strekt ertoe te vermijden dat kandidaten zich voor de opleiding inschrijven en de desbetreffende financiële inspanningen leveren terwijl reeds op het ogenblik van de inschrijving blijkt dat zij niet voldoen aan één van die twee erkenningsvoorwaarden.
De andere in het ontwerp ingevoegde wijzigingen strekken ertoe bepalingen betreffende de basisopleiding die voorheen opgenomen waren in het deel betreffende de examencommissie, naar dit artikel te verplaatsen.
Art. 5.Dit artikel schetst de richtlijnen voor de inhoud van de basisopleiding. Ook de voorwaarden waaraan de bijzondere veldwachter moet voldoen om te slagen, worden hierin vastgelegd. HOOFDSTUK V: ERKENNINGSPROCEDURE
Art. 6.Dit artikel geeft een opsomming van de verschillende documenten die een kandidaat bijzondere veldwachter moet voorleggen bij zijn eerste aanvraag tot erkenning.
Een groot aantal documenten werd ook al vermeld in het besluit van 2006. Sommige documenten werden evenwel gepreciseerd en er werden enkele documenten toegevoegd. Eerst en vooral werd de vereiste om een attest van goed gedrag en zeden voor te leggen vervangen door het voorleggen van een uittreksel van het strafregister. De tekst moest immers aangepast worden na de afschaffing van de attesten van goed gedrag en zeden en de vervanging ervan door de uittreksels van het strafregister.
Ten tweede moet de kandidaat bijzondere veldwachter, om redenen van administratieve vereenvoudiging, voortaan slechts één verklaring op erewoord voorleggen met betrekking tot de naleving van enkele voorwaarden, terwijl hij vroeger één verklaring per desbetreffende voorwaarde moest voorleggen.
Ten derde wordt de minimale kennis van jachtmateries voortaan bewezen door het voorleggen van de attesten die beschouwd worden als zijnde gelijkgesteld met de getuigschriften van de jachtexamens georganiseerd door de gewestelijke overheid. Er moest immers rekening gehouden worden met de evoluties van de gewestelijke regelgevingen.
Ten laatste moet in dit stadium eveneens het bewijs van slagen voor de basisopleiding of de bijscholing geleverd worden, aangezien de basisopleiding en de bijscholing gevolgd moeten geweest zijn vóór de indiening van een dossier.
Art. 7.Voor dit artikel is geen verdere bespreking nodig.
Art. 8.De door de gouverneur uitgereikte legitimatiekaart is rechtstreeks verbonden aan de erkenning. Daaruit vloeit voort dat de geldigheidsdatum van de kaart logischerwijze dezelfde is als die van de erkenning (verwijzing naar artikel 14).
Het model van de legitimatiekaart wordt vastgelegd in de bijlage bij het besluit. Het formaat ervan evolueert naar dat van de identiteitskaart en de kaart is voortaan geplastificeerd, zodat ze sterker is. Er is een model voorzien in elke landstaal. De kaart mag echter niet uitgebracht worden in meerdere talen tegelijk omwille van de leesbaarheid ervan. HOOFDSTUK VI: VERLENGING VAN DE ERKENNING
Art. 9.Met het oog op een vlotte organisatie van de bijscholingscursussen door de opleidingsinstellingen is voorzien dat de bijscholing gevolgd moet worden in de loop van de twee jaar die voorafgaan aan de geldigheidstermijn van de lopende erkenning van de bijzondere veldwachter (afgeleverd voor vijf jaar). De erkenning van de bijzondere veldwachter kan derhalve slechts verlengd worden op voorlegging van een bijscholingsattest dat minder dan twee jaar voorheen afgeleverd werd.
Art. 10.Dit artikel bepaalt de algemene principes betreffende de doelstellingen van de bijscholingscursus. De modaliteiten van die cursus zullen gedetailleerd worden vastgelegd in een ministerieel besluit.
Art. 11.Dit artikel bepaalt de procedure voor de verlenging van een erkenning.
De vaststelling door de gouverneur dat voldaan is aan "alle uitoefeningsvoorwaarden" voor de uitreiking van een nieuwe erkenning werd vervangen door een minder zware procedure dan voorheen. Zo wordt aan de bijzondere veldwachter gevraagd om een bijscholingsgetuigschrift te bezorgen dat minder dan twee jaar oud is (artikel 9), alsook een recent uittreksel uit het strafregister.
Indien de gouverneur evenwel zou vaststellen dat de bijzondere veldwachter niet (meer) voldoet aan een uitoefeningsvoorwaarde, zal hij een procedure voor intrekking van de erkenning moeten opstarten, zoals voorzien in artikel 63 van het Veldwetboek en 2, § 5, van dit ontwerp.
Daarnaast is vastgelegd dat een verlengingsaanvraag ingediend moet worden ten laatste twee maanden vóór het verstrijken van de lopende erkenning. Indien de verlengingsaanvraag niet binnen die termijn ingediend is, zal zij beschouwd worden als niet geldig en behandeld worden als een eerste aanvraag. De aanvraag zal dus moeten voldoen aan de in artikel 6 vastgelegde procedure. Deze vereiste strekt ertoe de diensten van de gouverneurs de mogelijkheid te bieden de behandeling van het verlengingsdossier af te werken vóór het verstrijken van de lopende erkenning. HOOFDSTUK VII: UITRUSTING
Art. 13.Door het dragen van de legitimatiekaart kan de bijzondere veldwachter geïdentificeerd worden door de burgers en door de overheden.
Art. 14.Aangezien de door de gouverneur uitgereikte legitimatiekaart nu rechtstreeks gelinkt is aan de erkenning, is de geldigheidsdatum van de kaart dezelfde als die van de erkenning.
Art. 15.Dit artikel betreft de specifieke situatie van verandering van aansteller tijdens de geldigheidsperiode van de erkenning van de bijzondere veldwachter. In dat geval blijft de erkenning geldig tot de vervaldatum ervan en zullen enkel de vermeldingen op de legitimatiekaart aangepast worden. De geldigheidsdatum van de nieuwe legitimatiekaart zal ook dezelfde zijn als die van de lopende erkenning; in de praktijk zal die nieuwe kaart dus uitgereikt worden voor een periode van minder dan vijf jaar.
Art. 16.Dit artikel beschrijft de verschillende onderdelen van het uniform van de bijzondere veldwachter.
Met het oog op de éénvormigheid wordt voortaan een kleurcode CMYK opgenomen in het ontwerp van besluit voor het uniform van de bijzondere veldwachter; voorheen was de vermelding van de kleur beperkt tot "donkergroen". Teneinde de kosten voor de onmiddellijke aankoop van nieuwe uniformen te beperken, werd een overgangsperiode vastgelegd tot 31 december 2017 voor de bijzondere veldwachters die reeds een erkenning hebben op de datum van inwerkingtreding van dit besluit; tijdens die overgangsperiode mogen zij hun oud ("donkergroen") uniform dragen.
De in dit artikel vermelde trui kan uit verschillende materialen bestaan, met name katoen, wol of fleece.
Art. 17.De gedetailleerde beschrijving van het embleem van de bijzondere veldwachter is voortaan opgenomen in het koninklijk besluit en niet meer in het ministerieel besluit, zoals vroeger het geval was.
Het embleem van de bijzondere veldwachter wordt in elke landstaal beschreven. Het ontwerp preciseert eveneens de kleurcode CMYK voor het embleem. Net zoals voor het uniform is een overgangsperiode voorzien tot 31 december 2017 voor de letters en de tekening op het embleem; na die overgangsperiode moeten de emblemen overeenstemmen met bijlage 2 van dit koninklijk besluit.
Art. 18.Artikel 18 van het ontwerp wijzigt de criteria die het bezit en het dragen van lange vuurwapens mogelijk maken. De bijzondere veldwachter mag één of meerdere lange vuurwapens die voor de jacht worden gebruikt in het Gewest waar hij is aangesteld, bezitten, op voorwaarde dat hij een getuigschrift heeft van het slagen voor het theoretisch en praktisch jachtexamen (document afgeleverd door het bevoegde Gewest). Hoewel de door de bijzondere veldwachter gebruikte bewapening het bezit van diverse kalibers kan vereisen, mag slechts één kaliber (tegelijk) gedragen worden.
Het in dit artikel voorziene systeem is identiek aan dat opgesteld door de Wapenwet. HOOFDSTUK VIII: ORGANISATIE VAN DE OPLEIDING
Art. 20.De verantwoordelijkheid om een opleidingscentrum te organiseren of te erkennen behoort toe aan de provinciale overheid.
Art. 21.Voortaan zijn de voorwaarden waaraan de opleidingsinstellingen als dusdanig moeten voldoen, opgenomen in het hoofdstuk betreffende de organisatie van de opleiding, terwijl zij voorheen vermeld waren in het deel betreffende de "gemotiveerde adviesprocedure betreffende de erkenningsaanvraag".
Bovendien wordt er een duidelijker onderscheid gemaakt tussen de opleidingsinstelling en de opleidingscommissie. Enkel de gevolgen van de activiteiten van de opleidingscommissie worden hier aangehaald (in geval van initiële erkenning en eventuele intrekkingsprocedure).
Net zoals voor de bijzondere veldwachters werd de voorwaarde om niet veroordeeld geweest te zijn versoepeld voor de docenten met betrekking tot de correctionele straffen uitgesproken wegens een inbreuk op de regelgeving betreffende de politie over het wegverkeer.
Art. 22.Voor dit artikel is geen verdere bespreking nodig. HOOFDSTUK IX: OPLEIDINGSCOMMISSIE De in dit hoofdstuk aangebrachte wijzigingen zijn voornamelijk structureel van aard en hebben betrekking op de verplaatsing van de bepalingen betreffende de erkenning van de opleidingsinstelling bedoeld in het vorige hoofdstuk van dit ontwerp van koninklijk besluit.
Art. 23.Er moet een opleidingscommissie opgericht worden zodra er binnen de provincie een opleiding tot bijzondere veldwachter georganiseerd wordt.
Art. 24.Dit artikel somt de verschillende leden van de opleidingscommissie op.
De bijzondere veldwachter die in de opleidingscommissie zetelt, moet zelf in orde zijn met de opleiding, overeenkomstig de geldende regelgevende bepalingen of overeenkomstig de overgangsbepalingen.
Art. 25.Dit artikel definieert de opdrachten van de opleidingscommissie.
Art. 26.Dit artikel verplicht de opleidingscommissie ertoe een intern reglement op te maken en legt de minimale inhoud ervan vast. HOOFDSTUK X: EXAMENCOMMISSIE De in dit hoofdstuk aangebrachte wijzigingen zijn, zoals voor het vorige hoofdstuk, structureel van aard en vloeien voort uit de verplaatsing van de bepalingen betreffende het examen op het einde van de opleiding en de desbetreffende slaagvoorwaarden naar het hoofdstuk dat gewijd is aan de basisopleiding.
Art. 27.Dit artikel regelt de installatie van de examencommissie voor elke provincie of op gezamenlijke wijze voor meerdere provincies en legt de samenstelling ervan vast.
Art. 28.Dit artikel bepaalt de minimale regelmaat waarop de examensessies betreffende de basisopleiding en de bijscholing georganiseerd worden, alsook de modaliteiten van de bekwaamheidsproef. HOOFDSTUK XI: OVERGANGS-, OPHEFFINGS- EN SLOTBEPALINGEN
Art. 29.Dit artikel voorziet een overgangsstelsel voor de bijzondere veldwachter die geslaagd is voor de verkorte opleiding, zoals bedoeld in artikel 18 van het koninklijk besluit van 8 januari 2006.
Om redenen inzake gelijke behandeling en administratieve vereenvoudiging is de legitimatiekaart die uitgereikt werd na het slagen voor de verkorte opleiding, geldig tot 31 december 2017, onafhankelijk van het moment waarop men daadwerkelijk voor de opleiding slaagde. De volgende hernieuwing van de erkenning als bijzondere veldwachter zal volledig onderworpen zijn aan de bepalingen gedefinieerd in artikel 11 van dit besluit.
Art. 30.Er wordt verwezen naar de bespreking van artikel 16, waarin het overgangsstelsel uiteengezet wordt.
Art. 31.Voor dit artikel is geen verdere bespreking nodig.
Art. 32.Voor dit artikel is geen verdere bespreking nodig.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, J. JAMBON
Raad van State, afdeling Wetgeving Advies n° 55.672/2 van 2 april 2014 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot regeling van het statuut van de bijzondere veldwachters' Op 7 maart 2014 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot regeling van het statuut van de bijzondere veldwachters'.
Het ontwerp is door de tweede kamer onderzocht op 2 april 2014. De kamer was samengesteld uit Pierre VANDERNOOT, kamervoorzitter, Martine BAGUET en Luc DETROUX, staatsraden, Yves DE CORDT en Christian BEHRENDT, assessoren, en Bernadette VIGNERON, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Roger WIMMER, eerste auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Pierre VANDERNOOT. Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 2 april 2014.
Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
VOORAFGAANDE OPMERKING Bij het ontwerpbesluit wordt het koninklijk besluit opgeheven van 8 januari 2006 `tot regeling van het statuut van de bijzondere veldwachters', zoals het is gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 december 2007 en 1 juli 2011. Elk van die koninklijke besluiten werd voorafgegaan door een in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt verslag aan de Koning. (1) Dat zou met het oog op een goed begrip van de tekst in casus ook het geval moeten zijn.
BIJZONDERE OPMERKINGEN AANHEF Het eerste en het derde lid dienen van plaats te wisselen.
DISPOSITIEF 1. Zoals inzonderheid blijkt uit het feit dat in het ontwerp enkel wordt verwezen naar de provincies voor wat betreft het stelsel voor erkenning van de bijzondere veldwachters en de opleidingsinstellingen, de instelling van opleidingscommissies en op meer uitgesproken wijze de inrichting van een examencommissie "in elke provincie of op gezamenlijke wijze voor meerdere provincies" (artikel 27, eerste lid, van het ontwerp), is bij het ontwerp geen rekening gehouden met het omstandigheid dat het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad niet valt onder de opsplitsing in provincies van het nationale grondgebied, noch met het gegeven dat de artikelen 61 tot 64 van het Veldwetboek, die het op de bijzondere veldwachters toepasselijke rechtsstelsel betreffen, niet voorzien in een dergelijke beperking ratione loci.Er dient eveneens rekening mee te worden gehouden dat de opdrachten van die bijzondere veldwachters betrekking kunnen hebben op activiteiten die plaatsvinden op het grondgebied van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad.
Het ontwerpbesluit dient op dat punt te worden herzien. 2. Artikel 2, § 1 en § 2, tweede zin, van het ontwerp is een parafrasering van de artikelen 61, derde lid, en 63, derde lid, van het Veldwetboek, betreffende de noodzaak van een erkenning van de bijzondere veldwachter en de verplichting om de betrokkene te horen in geval van intrekking van die erkenning. Die bepalingen zijn overbodig en dienen te worden weggelaten. 3. In artikel 15, § 1, dient het begrip "werkdagen" te worden gedefinieerd aangezien dat geen vast juridisch begrip is.4. Artikel 6, § 1, van de wet van 31 mei 1961 `betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen' bepaalt: "Koninklijke en ministeriële besluiten zijn verbindend in het gehele Rijk de tiende dag na die van hun bekendmaking, tenzij zij een andere termijn bepalen". Die bepaling strekt ertoe iedereen een redelijke termijn te verschaffen om van de nieuwe regels kennis te nemen.
Als er geen bijzondere redenen zijn, om daarvan af te wijken, dient artikel 32 van het ontwerp te worden weggelaten.
De griffier, Wanda VOGEL De Voorzitter, Pierre VANDERNOOT _______ Nota (1) Belgisch Staatsblad van 24 februari 2006 (10044 tot 10046), van 12 februari 2008, (9217 en 9218) en van 15 juli 2011 (42340). Raad van State, afdeling Wetgeving Advies n° 61.190/2 van 20 april 2017 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot regeling van het statuut van de bijzondere veldwachters' Het ontwerp is door de tweede kamer onderzocht op 20 april 2017. De kamer was samengesteld uit Pierre Vandernoot, kamervoorzitter, Luc Detroux en Wanda Vogel, staatsraden, en Bernadette Vigneron, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Roger Wimmer, eerste auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Wanda Vogel.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 20 april 2017.
Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat die drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
BEVOEGDHEID VAN DE AFDELING WETGEVING De afdeling Wetgeving van de Raad van State heeft op 2 april 2014 advies 55.672/2 gegeven over een ontwerp van koninklijk besluit `tot regeling van het statuut van de bijzondere veldwachters'.
Wanneer de afdeling Wetgeving van de Raad van State een advies heeft gegeven, heeft ze, volgens een vaste adviespraktijk, haar bevoegdheid betreffende de onderzochte bepalingen opgebruikt en komt het haar derhalve niet toe om zich daarover opnieuw uit te spreken, ongeacht of die bepalingen ongewijzigd zijn gebleven dan wel zijn herzien om rekening te houden met de opmerkingen die in het eerste advies zijn geformuleerd. In dat laatste geval spreekt de Raad van State zich niet uit over de vraag of die opmerkingen al dan niet correct zijn gevolgd.
Dit advies gaat dus enkel over de artikelen 1, partim, 2, § 2, partim, 3, 1°, partim, 6°, partim, en 12°, 7, partim, 11, partim, 15, § 1, partim, 18, partim, 30, partim, en 32, partim.
ONDERZOEK VAN HET ONTWERP AANHEF In het derde lid schrijve men: "Gelet op de adviezen 55.672/2 en 61.190/2 van de Raad van State, gegeven op 2 april 2014 en 20 april 2017, met toepassing van artikel 84, § 1, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973".
DISPOSITIEF ARTIKEL 1 Om rekening te houden met de mogelijke wijziging van de titels van de ministers van de federale regering, moet "de minister" in de bepaling onder 1° worden gedefinieerd als "de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken".
Artikel 32, waarvan de Franse tekst moet worden aangevuld, moet dienovereenkomstig worden aangepast.
De griffier, Wanda VOGEL De Voorzitter, Pierre VANDERNOOT
10 SEPTEMBER 2017. - Koninklijk besluit tot regeling van het statuut van de bijzondere veldwachters FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het artikel 64 van het Veldwetboek van 7 oktober 1886;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 januari 2006 tot regeling van het statuut van de bijzondere veldwachters;
Gelet op de adviezen n° 55.672/2 en 61.190/2 van de Raad van State, gegeven op 2 april 2014 en 20 april 2017, met toepassing van artikel 84, § 1, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.Voor de toepassing van dit koninklijk besluit wordt verstaan onder : 1° de Minister : de Minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken;2° de gouverneur : de provinciegouverneur of de Minister-president van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;3° de bijzondere veldwachter : de bijzondere veldwachter zoals omschreven in artikel 61 van het Veldwetboek;4° de kandidaat : de kandidaat voor de functie van bijzondere veldwachter;5° de aanstellingsakte : de overeenkomst - ondertekend door beide partijen - waarbij de aansteller(s) de bijzondere veldwachter aanstel(t)(len);6° de beëdigingsakte: de akte die de vrederechter laat opmaken na het afnemen van de eed, zoals bedoeld in artikel 63 van hete Veldwetboek;7° de provincie: de provincie of de Brusselse agglomeratie. HOOFDSTUK II. - DE ERKENNING
Art. 2.§ 1. Onverminderd het artikel 63 van het Veldwetboek is de uitoefening van de functie van bijzondere veldwachter ondergeschikt aan de verwerving van de erkenning, zoals georganiseerd door dit besluit. § 2. De erkenning is vijf jaar geldig te rekenen vanaf de afgifte van de erkenningsakte zoals bedoeld in artikel 7, behalve wanneer gedurende deze periode wordt vastgesteld dat de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 3, 2° tot 12° niet meer geheel of gedeeltelijk worden vervuld door de bijzondere veldwachter. De erkenning wordt dan ook ingetrokken, nadat de gouverneur of zijn vertegenwoordiger de betrokkene heeft gehoord. § 3. De erkenning kan worden verlengd voor een nieuwe termijn van vijf jaar onder de voorwaarden zoals bepaald door dit besluit. § 4. De geldigheidstermijn en de intrekking van de erkenning brengt van rechtswege het einde met zich mee van de functie van bijzondere veldwachter. § 5. Wanneer de bijzondere veldwachter tijdens de geldigheid van zijn erkenning van aansteller verandert of het toezicht op andere goederen hem wordt toevertrouwd, behoudt de bijzondere veldwachter de erkenning die hem voordien werd toegekend onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 15. HOOFDSTUK III. - ERKENNINGSVOORWAARDEN
Art. 3.De kandidaat moet aan de volgende erkenningsvoorwaarden voldoen : 1° genieten van een aanstelling zoals bedoeld in artikel 61 van het Veldwetboek;2° onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie;3° op de dag van de erkenning de volle leeftijd van 18 jaar bereikt hebben;4° niet veroordeeld zijn, zelfs niet met uitstel, tot enige correctionele of criminele straf, bestaande uit een geldboete, een werkstraf of een gevangenisstraf, behoudens veroordelingen wegens inbreuken op de wetgeving betreffende de politie over het wegverkeer. Een bijzondere veldwachter die soortgelijke, in kracht van gewijsde gegane veroordelingen heeft opgelopen in het buitenland, wordt geacht niet aan de hierboven gestelde voorwaarde te voldoen; 5° geen politiek mandaat uitoefenen;6° geen lid zijn van een politiedienst zoals bedoeld in de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus of van een openbare inlichtingendienst, zoals bepaald in de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten;7° geen functie van privédetective uitoefenen, zoals bepaald in de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privédetective;8° geen lid zijn van een bewakingsonderneming, interne bewakingsdienst of veiligheidsdienst zoals bedoeld in de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid;9° geen functie als wachter bij de administratie bos- en natuurbeheer uitoefenen, zoals bedoeld in de gewestelijke reglementeringen;10° niet jagen of vissen op, noch (mede)jacht- of visrechthouder zijn op het gebied waarop hij wenst aangesteld te worden en geen bloed- of aanverwant zijn tot in de derde graad met zijn aansteller of met de jacht- of visrechthouders die op dit gebied jagen of vissen;11° geen werkzaamheden uitoefenen van wapen- of munitiefabrikant, van wapen- of munitiehandelaar, of enige andere werkzaamheid die, doordat ze wordt uitgeoefend door deze zelfde persoon, een gevaar kan vormen voor de openbare orde of voor de interne of externe veiligheid van de Staat;12° in de loop van de drie laatste jaren geen voorwerp hebben uitgemaakt van een beslissing tot beperking, schorsing of intrekking van het recht op het voorhanden hebben van een wapen in toepassing van artikel 13 van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens (Wapenwet);13° geslaagd zijn voor de bekwaamheidsproef van de basisopleiding of het examen van de bijscholingscursus. HOOFDSTUK IV. - DE BASISOPLEIDING
Art. 4.De kandidaat verzoekt, via gewone of elektronische briefwisseling, de toelating aan de gouverneur van de provincie waar de opleidingsinstelling van zijn keuze zich bevindt, om deel te nemen aan de basisopleiding. Hij voegt aan zijn verzoek een uittreksel uit het strafregister dat minder dan drie maanden oud is en een kopie van zijn identiteitskaart.
De gouverneur staat de kandidaat toe om de basisopleiding te volgen, nadat hij heeft vastgesteld dat deze aan de uitoefeningsvoorwaarden voldoet, zoals vermeld in de artikelen 3, 2° en 4°.
De kandidaat legt bij de inschrijving de toestemming van de gouverneur voor aan de directeur van de opleidingsinstelling of aan diens aangestelde.
Art. 5.§ 1. De inhoud van de basisopleiding bestaat ten minste uit volgende onderdelen : het recht, de bijzondere veldwachter, het proces-verbaal, veilig en verantwoord optreden en sociale vaardigheden. § 2. De basisopleiding omvat ten minste 80 uren. § 3. De kandidaat dient minimaal 55% van de punten te behalen voor elk van de delen van de bekwaamheidsproef, georganiseerd door de examencommissie zoals bedoeld in artikel 28, om een getuigschrift van slagen te krijgen. § 4. Hij mag maximaal twee maal de proef herkansen binnen een termijn van twee jaar, welke loopt vanaf de eerste dag van de examensessie die onmiddellijk aansluit op de basisopleiding. Bij gebreke dient de kandidaat opnieuw de basisopleiding te volgen. § 5. De modaliteiten van de basisopleiding worden voor het overige door de Minister bepaald. HOOFDSTUK V. - DE ERKENNINGSPROCEDURE
Art. 6.De kandidaat legt aan de gouverneur van de provincie waar zich het grondgebied bevindt waarvoor hij is aangesteld, volgende stukken voor om erkend te worden : 1° de aanstellingsakte;2° een afschrift van het uittreksel van het strafregister (niet ouder dan drie maanden);3° een verklaring op eer waarin de kandidaat bevestigt te voldoen aan de voorwaarden, zoals bedoeld in artikel 3, 5° tot 10;4° wanneer het te bewaken gebied een jachtterrein is en de regelgeving de aansteller oplegt om een jachtplan in te dienen, het bewijs van indiening van dit plan;5° een getuigschrift van het behalen van het theoretische en praktische jachtexamen dat door het Vlaamse Gewest of het Waalse Gewest wordt georganiseerd of een titel die door de gewestelijke overheid gelijkgesteld is aan dergelijk getuigschrift, tenzij de gouverneur de kandidaat hiervan vrijstelt omdat het te bewaken gebied niet van die aard is dat de kennis van de jachtwetgeving vereist is;6° het getuigschrift van slagen voor de basisopleiding of de bijscholingscursus dat minder dan vijf jaar oud is.
Art. 7.Wanneer aan alle formaliteiten en erkenningsvoorwaarden is voldaan, erkent de gouverneur de bijzondere veldwachter en stelt hij daartoe een erkenningsakte op.
Art. 8.De gouverneur levert de legitimatiekaart, waarvan het model is opgenomen in bijlage 1 van dit besluit, af aan de bijzondere veldwachter op vertoon van de beëdigingsakte. HOOFDSTUK VI. - DE VERLENGING VAN DE ERKENNING
Art. 9.De bijzondere veldwachter volgt gedurende de twee jaar die voorafgaan aan de geldigheidstermijn van de lopende erkenning, een bijscholingscursus in een opleidingsinstelling gevestigd in het Gewest waar hij de basisopleiding heeft gevolgd.
Art. 10.§ 1. De inhoud van de bijscholingscursus wordt door de opleidingsinstelling bepaald.
Het doel van de bijscholingscursus is ten minste het weer op peil brengen van de verworven kennis van de basisopleiding en de regels betreffende het proces-verbaal en het verstrekken van de nieuwigheden in de regelgeving m.b.t. de bijzondere veldwachter. § 2. De bijscholing omvat ten minste 15 uren. § 3. De bijzondere veldwachter die slaagt voor het examen georganiseerd door de examencommissie zoals bedoeld in artikel 28, ontvangt een getuigschrift van slagen. § 4. De modaliteiten van de bijscholingscursus worden voor het overige door de Minister bepaald.
Art. 11.Met het oog op de verlenging van de geldigheid van zijn erkenning voor een nieuwe termijn van vijf jaar, zendt de bijzondere veldwachter ten laatste twee maanden voor het verstrijken van zijn erkenning aan de gouverneur een uittreksel uit het strafregister dat minder dan drie maanden oud is en het getuigschrift van slagen voor de bijscholingscursus dat minder dan twee jaar oud is.
Een aanvraag tot verlenging van de geldigheid van een erkenning ingediend buiten deze termijn, wordt beschouwd als niet geldig.
Art. 12.De gouverneur levert een nieuwe legitimatiekaart af nadat hij heeft vastgesteld dat de bijzondere veldwachter voldoet aan de voorwaarde, zoals bedoeld in artikel 3, 4°. HOOFDSTUK VII. - DE UITRUSTING
Art. 13.§ 1. De bijzondere veldwachter draagt de legitimatiekaart tijdens de uitoefening van zijn functie. Hij doet zijn hoedanigheid blijken bij de burger door middel van deze legitimatiekaart. § 2. De bijzondere veldwachter overhandigt de legitimatiekaart bij elke vordering van de bevoegde bestuurlijke of gerechtelijke autoriteiten voor de duur van de controle.
Art. 14.De legitimatiekaart heeft door het verstrijken van de lopende erkenning een beperkte geldigheidsduur.
Art. 15.§ 1. Op het einde van de geldigheidsduur van de erkenning of in geval van intrekking, wordt de legitimatiekaart binnen de veertien dagen teruggestuurd naar de bevoegde gouverneur. § 2. Op het moment dat de wijziging van aansteller of de aanstelling voor het toezicht op andere goederen zoals bedoeld in artikel 2 § 5 van dit besluit, tot gevolg heeft dat de vermeldingen op de legitimatiekaart ongeldig worden, stuurt de bijzondere veldwachter deze terug naar de gouverneur en geeft hem de nodige inlichtingen voor het verstrekken van een nieuwe legitimatiekaart waarvan de geldigheidsduur beperkt wordt tot wanneer de lopende erkenning vervalt.
Art. 16.Het uniform van de bijzondere veldwachter bestaat uit een pet, een parka, een trui, een hemd, een polo, een broek, en een das, allen in een donkergroene kleur met de volgende CMYK-code : C=100%, M=0%, Y=100% en K=61%. Het hemd en de trui zijn voorzien van schouderstukken.
Art. 17.§ 1. Het embleem wordt op de volgende uitrustingsstukken aangebracht : - vooraan op de pet; - op beide mouwen van de parka, op 8 cm van de schoudernaad; - vooraan links, ter hoogte van het borstzakje op de trui, de polo en het hemd; - op de schouderstukken van het hemd en de trui.
Het embleem wordt hetzij genaaid, hetzij thermisch gekleefd. § 2. Het model van het embleem wordt bepaald in bijlage 2 van dit besluit.
Art. 18.Het bezit van lange vuurwapens die voor de jacht mogen worden gebruikt in het Gewest waar de bijzondere veldwachter is aangesteld en het dragen van één van deze vuurwapens, toegestaan aan de bijzondere veldwachter door de artikelen 12, eerste lid, 4°, en 15 van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens (Wapenwet), zijn slechts van toepassing voor zover de bijzondere veldwachter houder is van een getuigschrift van het behalen van het theoretisch en praktisch jachtexamen dat door het Vlaamse Gewest of het Waalse Gewest wordt georganiseerd of houder is van een titel die door de gewestelijke overheid gelijkgesteld is aan dergelijk getuigschrift.
Art. 19.De nadere regels voor de uitrusting worden voor het overige door de Minister bepaald. HOOFDSTUK VIII. - DE OPLEIDINGSINSTELLING
Art. 20.Enkel de opleidingsinstelling die georganiseerd of erkend wordt door de provinciale overheid mag de basisopleiding en de bijscholingscursus aanbieden.
Art. 21.§ 1. De opleidingsinstelling moet aan de volgende voorwaarden voldoen om te worden erkend: 1° de docenten zijn niet veroordeeld, zelfs niet met uitstel, tot enige correctionele of criminele straf, bestaande uit een geldboete, een werkstraf of een gevangenisstraf, behoudens veroordelingen wegens inbreuken op de wetgeving betreffende de politie over het wegverkeer. Een docent die soortgelijke, in kracht van gewijsde gegane veroordelingen heeft opgelopen in het buitenland, wordt geacht niet aan de hierboven gestelde voorwaarde te voldoen; 2° de docenten zijn in het bezit van een diploma of beschikken over een beroepservaring van minstens drie opeenvolgende jaren in de te doceren vakken, in de loop van de afgelopen zes jaar;3° de docenten doceren maximum twee verschillende materies binnen dezelfde opleidingsinstelling, behoudens wanneer de tewerkstelling voltijds wordt uitgeoefend of bij uitdrukkelijke afwijking toegestaan door de gouverneur;4° het lessenprogramma omvat minstens het minimumprogramma zoals voorzien in dit besluit;5° elk vak wordt gedocumenteerd met een syllabus of een handboek;6° de opleidingsinstelling aanvaardt om haar activiteiten te onderwerpen aan de kwaliteitscontrole zoals bedoeld in artikel 25;7° de opleidingsinstelling beschikt over voldoende infrastructuur voor de opleiding en de bijscholing;8° de basisopleiding en de bijscholingscursus worden niet via studie op afstand georganiseerd. § 2. De gouverneur kan de opleidingsinstelling gelasten om de nodige maatregelen te nemen, wanneer uit het verslag van de opleidingscommissie blijkt dat de opleidingsinstelling niet meer geheel of gedeeltelijk aan de kwaliteitsnormen voldoet of dat de controle bedoeld in artikel 25 een onvoldoende kwaliteit van de opleidingsactiviteiten heeft aangetoond.
De gouverneur kan de erkenning van de opleidingsinstelling intrekken, na de directeur van de opleidingsinstelling of zijn vervanger te hebben gehoord, wanneer hij vaststelt dat de nodige maatregelen niet werden getroffen.
Art. 22.De nadere regels betreffende de opleidingsinstelling worden voor het overige door de Minister bepaald. HOOFDSTUK IX. - DE OPLEIDINGCOMMISSIE
Art. 23.Een opleidingscommissie wordt ingesteld door de gouverneur binnen iedere provincie waar de basisopleiding en de bijscholingscursus worden georganiseerd.
Art. 24.De opleidingscommissie is samengesteld uit de volgende effectieve leden : 1° een arrondissementscommissaris van de betrokken provincie of de vertegenwoordiger van de gouverneur, voorzitter;2° een persoon die over een nuttige ervaring beschikt in het bevoegdheidsdomein van de bijzondere veldwachters;3° een bijzondere veldwachter die houder is van het getuigschrift van slagen voor de basisopleiding of de bijscholingscursus dat minder dan vijf jaar oud is;4° een officier van de lokale politie, die kennis of ervaring heeft in politieopleidingen;5° een magistraat van het parket van de procureur des Konings. De gouverneur kan voor elk effectief lid één of meerdere plaatsvervangende leden aanwijzen die aan dezelfde aanwijzingsvoorwaarden voldoen als de effectieve leden.
De opleidingscommissie mag bijstand vragen van deskundigen.
Art. 25.De opleidingscommissie heeft als opdracht om : 1° een gemotiveerd advies aan de gouverneur te overhandigen over het voldoen van de opleidingsinstelling aan de erkenningsvoorwaarden;2° de kwaliteit van de opleidingsactiviteiten te controleren. De leden van de opleidingscommissie hebben tijdens de normale openingsuren toegang tot de lokalen van de opleidingsinstelling. Ze kunnen de inzage vragen en tegen ontvangstbewijs alle documenten verkrijgen die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun opdracht.
Ze kunnen een gesprek voeren met de inrichters, de docenten en de cursisten. De leden hebben het recht om, zelfs onaangekondigd, lessen mee te volgen.
Art. 26.De opleidingscommissie stelt een intern reglement op dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de gouverneur.
Het reglement bevat minstens de procedure van gemotiveerd advies inzake de aanvraag tot erkenning, de procedure tot kwaliteitscontrole alsook de documenten en gegevens die ter beschikking worden gesteld van de opleidingscommissie om haar in staat te stellen haar opdrachten uit te voeren. HOOFDSTUK X. - DE EXAMENCOMMISSIE
Art. 27.Een examencommissie wordt ingericht in elke provincie of op gezamenlijke wijze voor meerdere provincies.
De commissie bestaat minimaal uit de volgende drie leden : 1° de gouverneur of zijn vertegenwoordiger, voorzitter, 2° twee externe experten, waarvan ten minste één geslaagd is voor de bekwaamheidsproef van de basisopleiding. Indien verscheidene provincies op gezamenlijke wijze een examencommissie inrichten, is de voorzitter, de gouverneur of zijn vertegenwoordiger van de provincie waar de examencommissie zetelt. De andere leden van de commissie worden gezamenlijk aangewezen door de betrokken gouverneurs.
Art. 28.De examencommissie organiseert ten minste twee maal per jaar een bekwaamheidsproef en, in voorkomend geval, ten minste één keer per jaar een bijscholingsexamen.
De bekwaamheidsproef bestrijkt alle vakken van de basisopleiding zoals bepaald in artikel 5, § 1 van dit besluit en bestaat uit een schriftelijk en mondeling gedeelte. HOOFDSTUK XI. - OVERGANGS-, OPHEFFINGS- en SLOTBEPALINGEN
Art. 29.§ 1er. De bijzondere veldwachter die geslaagd is voor de verkorte opleiding, zoals bedoeld in artikel 18 van het koninklijk besluit van 8 januari 2006 tot regeling van het statuut van de bijzondere veldwachters, verkrijgt een nieuwe legitimatiekaart waarvan de geldigheid loopt tot 31 december 2017. Na deze datum wordt de hernieuwing van zijn legitimatiekaart onderworpen aan artikel 11. § 2. De houder van het getuigschrift van slagen voor de verkorte opleiding wordt voor de toepassing van de artikelen 3,12°, 6, 6°, 24, 3° en 27, gelijkgesteld met de houder van het getuigschrift van slagen voor de basisopleiding.
Art. 30.De bijzondere veldwachter mag het uniform dat hij droeg verder blijven gebruiken tot 31 december 2017 voor zover de kleur donkergroen is.
Art. 31.Het koninklijk besluit van 8 januari 2006 tot regeling van het statuut van de bijzondere veldwachters wordt opgeheven.
Art. 32.De Minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 10 september 2017.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, J. JAMBON
Bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 10 september 2017 tot regeling van het statuut van de bijzondere veldwachters
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De legitimatiekaart heeft het formaat van een rechthoek met afgeronde hoeken met een lengte van 85,60 mm, een breedte van 53,98 mm en een dikte van 0,76 mm. Zij is gemaakt van gelamineerd wit PVC met transparante onder- en bovenlaag, bedrukt met bovenstaande gegevens.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 september 2017 tot regeling van het statuut van de bijzondere veldwachters.
Brussel FILIP Van Koningswege : De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken J. JAMBON
Bijlage 2 bij het koninklijk besluit van 10 september 2017 tot regeling van het statuut van de bijzondere veldwachters
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Het embleem is 8,6 cm bij 12 cm groot. Voor de pet en de schouderstukken is het embleem 4,3 cm bij 6 cm groot.
Het embleem bestaat uit een recht geplaatst zwaard getopt met de Koninklijke kroon. Links en rechts van het zwaard zijn twee eikentakjes getekend waarvan de uiteinden elkaar kruisen. Bovenaan de tekening wordt het woord « bijzondere » vermeld en onderaan de tekening het woord « veldwachter ». Het embleem aangebracht op de schouderstukken bestaat enkel uit de tekening.
De letters en de tekening van het embleem zijn wit reflecterend op een lichtgroene achtergrond met de volgende CMYK-code : C = 100 %; M = 0 %; Y = 100 %, K = 0 %. In afwijking van het voorgaande mogen de letters en de tekening wit niet-reflecterend zijn tot 31 december 2017.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 september 2017 tot regeling van het statuut van de bijzondere veldwachters.
Brussel, FILIP Van Koningswege : De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken J. JAMBON