gepubliceerd op 21 november 2014
Koninklijk besluit tot oprichting van het Centrum voor Cybersecurity België
10 OKTOBER 2014. - Koninklijk besluit tot oprichting van het Centrum voor Cybersecurity België
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de Grondwet, de artikelen 37 en 107, tweede lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 mei 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 11/05/2001 pub. 15/05/2001 numac 2001002033 bron ministerie van ambtenarenzaken Koninklijk besluit houdende oprichting van de Federale Overheidsdienst Informatie- en communicatietechnologie sluiten houdende oprichting van de Federale Overheidsdienst Informatie- en Communicatietechnologie;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 9 december 2013;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 13 december 2013;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Ambtenarenzaken, gegeven op 17 december 2013;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 17 december 2013;
Gelet op het protocol nr. 155/1 van 24 februari 2014 van het Sectorcomité I - Algemeen Bestuur;
Gelet op de vrijstelling van een impactanalyse op basis van artikel 8, § 1, 4°, van de wet van 15 december 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/2013 pub. 31/12/2013 numac 2013021138 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging sluiten houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;
Gelet op het advies nr. 56.335/2 van de Raad van State, gegeven op 4 juni 2014, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Eerste Minister, de Minister van Begroting, de Minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, de Staatssecretaris voor Modernisering van de Openbare Diensten en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Bij de Federale Overheidsdienst Kanselarij van de Eerste Minister wordt het Centrum voor Cybersecurity België, hierna "CCB" genoemd, opgericht.
Het CCB staat onder het gezag van de Eerste Minister.
Art. 2.§ 1er. Voor de uitvoering van zijn opdrachten, doet het CCB een beroep op de administratieve en logistieke ondersteuning van de Federale Overheidsdienst Kanselarij van de Eerste Minister. § 2. Voor de toepassing van artikel 4 van het koninklijk besluit van 7 november 2000Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 07/11/2000 pub. 18/11/2000 numac 2000002106 bron ministerie van ambtenarenzaken Koninklijk besluit houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst sluiten houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst, wordt het CCB beschouwd als een operationele dienst.
Art. 3.Als nationale autoriteit heeft het CCB als opdracht : 1° opvolgen en coördineren van en toezien op de uitvoering van het Belgisch beleid ter zake;2° vanuit een geïntegreerde en gecentraliseerde aanpak de verschillende projecten op het vlak van cyberveiligheid beheren;3° de coördinatie verzekeren tussen de betrokken diensten en overheden, en de publieke overheden en de private of wetenschappelijke sector;4° formuleren van voorstellen tot aanpassing van het regelgevend kader op het vlak van cyberveiligheid;5° in samenwerking met het Coördinatie- en Crisiscentrum van de regering, het crisisbeheer bij cyberincidenten verzekeren;6° opstellen, verspreiden en toezien op de uitvoering van standaarden, richtlijnen en veiligheidsnormen voor de verschillende informatiesystemen van de administraties en publieke instellingen;7° coördineren van de Belgische vertegenwoordiging in internationale fora voor cyberveiligheid, van de opvolging van internationale verplichtingen en van voorstellen van het nationale standpunt op dit vlak;8° coördineren van de evaluatie en certificatie van de veiligheid van informatie- en communicatiesystemen;9° informeren en sensibiliseren van gebruikers van informatie- en communicatiesystemen.
Art. 4.Het CCB beschikt voor de vervulling van zijn opdrachten over een eigen personeelsenveloppe en -plan.
Art. 5.Het CCB wordt geleid door een directeur. Hij wordt bijgestaan door een adjunct-directeur. Zij behoren tot een verschillende taalrol.
Zij staan onder het rechtstreeks gezag van de Eerste Minister.
In het kader van de opdrachten van het CCB informeert de directeur de Eerste Minister over elk gegeven dat belang vertoont voor de cyberveiligheid en doet hij hem alle voorstellen die hij nuttig acht.
Art. 6.§ 1. Om als directeur te kunnen worden benoemd, moet de kandidaat : 1° houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift dat toelating geeft tot een functie van niveau A binnen de federale overheidsdiensten;2° beschikken over minstens zes jaar managementervaring in de overheids- en/of privésector of negen jaar nuttige beroepservaring;3° beschikken over de competenties, relationele vaardigheden, alsook de vaardigheden op het vlak van organisatie en beheer en voldoen aan de functiespecifieke ervarings- en kennisvoorwaarden bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel, in het bijzonder wat de kennis van de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën betreft;4° een goede kennis hebben van de werking van de overheidsdiensten. § 2. Om als adjunct-directeur te kunnen worden benoemd, moet de kandidaat : 1° beschikken over minstens zes jaar nuttige beroepservaring;2° beschikken over de competenties, relationele vaardigheden, alsook de vaardigheden op het vlak van organisatie en beheer en voldoen aan de functiespecifieke ervarings- en kennisvoorwaarden bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel. § 3. Vanaf hun aanstelling moeten de kandidaten voor de functie van directeur en adjunct-directeur bovendien : 1° Belg zijn;2° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking;3° het genot hebben van de burgerlijke en politieke rechten;4° houder zijn van een veiligheidsmachtiging van het niveau "zeer geheim" krachtens de wet van 11 december 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/12/1998 pub. 07/05/1999 numac 1999007004 bron ministerie van landsverdediging Wet betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen sluiten betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen. § 4. De anciënniteit in de klassen A3, A4 en A5 van het federaal administratief openbaar ambt of van een gelijkwaardige graad van rang of klasse binnen de diensten van de Gewest- en Gemeenschapsregeringen of van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of van de Vlaamse Gemeenschapscommissie of van de Franse Gemeenschapscommissie of van de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen, wordt in aanmerking genomen voor de berekening van de managementervaring en de nuttige beroepservaring, bedoeld in § 1, 2° of § 2, 1°. § 5. De functiebeschrijving en het competentieprofiel voor de functie van directeur en adjunct-directeur, worden bepaald door de Eerste Minister, na advies van het Ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid.
Art. 7.De directeur en de adjunct-directeur worden door Ons benoemd, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van het Ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid, voor een mandaat van vijf jaar.
Hun mandaat kan hoogstens twee maal verlengd worden.
Art. 8.Indien de directeur of de adjunct-directeur reeds de hoedanigheid van Rijksambtenaar in een andere federale overheidsdienst bezitten, worden zij er ambtshalve in verlof geplaatst met een opdracht van algemeen belang voor de duur van hun mandaat. In afwijking van artikel 109 van het koninklijk besluit van 19 november 1998Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 19/11/1998 pub. 28/11/1998 numac 1998002123 bron ministerie van ambtenarenzaken Koninklijk besluit betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen sluiten betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, kunnen hun betrekkingen niet vacant worden verklaard en kunnen enkel worden ingevuld door toedoen van hogere functies.
Art. 9.Indien de directeur of de adjunct-directeur niet de hoedanigheid van Rijksambtenaar hebben, worden zij, onverminderd de bepalingen van onderhavig besluit, voor de duur van hun mandaat onderworpen aan de bepalingen van het statuut van het Rijkspersoneel, met uitzondering van de bepalingen inzake werving, evaluatie en loopbaan. Zij zijn echter onderworpen aan het sociaal zekerheidsstelsel van de contractuele personeelsleden van de Staat.
Art. 10.§ 1. De directeur en adjunct-directeur oefenen hun taak voltijds uit. Tijdens hun mandaat kunnen zij : 1° geen verlof voor loopbaanonderbreking krijgen, uitgezonderd deze die het ouderschapsverlof, de palliatieve verzorging en de zorgen in geval van ernstige ziekte betreffen;2° geen verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de gewest- en gemeenschapsparlementen of van de provincieraden of om een ambt uit te oefenen in een beleidsorgaan of het kabinet van een minister of een Staatssecretaris of in het kabinet van de voorzitter of van een lid van de Regering van een Gemeenschap, van een Gewest, van het verenigd College van de gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of van het College van de Franse Gemeenschapscommissie;3° geen verlof krijgen voor een stage of een proefperiode in een andere betrekking van een overheidsdienst;4° geen verlof krijgen voor onthaal en opleiding;5° geen verlof krijgen om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps burgerlijke veiligheid als vrijwillige dienstnemer bij dit korps;6° geen verlof krijgen om mindervaliden en zieken te vergezellen en bij te staan;7° geen verlof voor opdracht van algemeen belang krijgen;8° geen toelating verkrijgen om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid, met de vierdagenweek met en zonder premie en halftijds te werken vanaf 50 of 55 jaar;9° geen afwezigheid van lange duur voor persoonlijke aangelegenheden verkrijgen;10° geen verloven krijgen zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde, ter beschikking van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België gestelde personeelsleden van de Rijksdiensten en in het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de gemeenschappen of de gewesten. § 2. Zij mogen geen openbare of particuliere betrekking of activiteit uitoefenen die de onafhankelijkheid of de waardigheid van het ambt in gevaar zou kunnen brengen.
Art. 11.De directeur wordt gelijkgesteld met een Rijksambtenaar van de klasse A5.
Zijn weddeschaal is de weddeschaal NA54, bedoeld in artikel 8, vierde lid, van het koninklijk besluit van 25 oktober 2013Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 25/10/2013 pub. 14/11/2013 numac 2013002052 bron federale overheidsdienst personeel en organisatie Koninklijk besluit betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt sluiten betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt.
De adjunct-directeur wordt gelijkgesteld met een Rijksambtenaar van de klasse A4.
Zijn weddeschaal is de weddeschaal NA44, bedoeld in artikel 8, vierde lid, van het koninklijk besluit van 25 oktober 2013Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 25/10/2013 pub. 14/11/2013 numac 2013002052 bron federale overheidsdienst personeel en organisatie Koninklijk besluit betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt sluiten betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt.
De prestaties die erkend worden om te voldoen aan de in artikel 6, § 1, 2° of § 2, 1°, vermelde vereisten, worden in aanmerking genomen bij het vaststellen van hun geldelijke anciënniteit.
Art. 12.§ 1. De functie van directeur of adjunct-directeur eindigt van rechtswege en zonder dat het aan hen moet worden betekend : 1° op het einde van de periode bedoeld in artikel 7, tweede lid;2° wanneer zij de leeftijd van 65 jaar bereiken;3° als zij in een andere functie worden aangesteld, vanaf de eerste dag dat zij de nieuwe functie uitoefenen;4° als zij effectief één van de verloven genieten bedoeld in artikel 10, § 1. § 2. Op voorstel van de Eerste Minister en na advies van het Ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid, kunnen de directeur en de adjunct-directeur door Ons, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, worden ontslagen wegens tekortkoming aan hun verplichtingen. § 3. De Eerste Minister kan het mandaat van directeur of adjunct-directeur verlengen als de procedure om hen te vervangen werd ingezet, op een regelmatige wijze vervolgd wordt, maar nog niet heeft geleid tot een aanstelling. Deze verlenging is beperkt tot zes maanden en is hernieuwbaar.
Art. 13.Op het einde van hun mandaat ontvangen de directeur en de adjunct-directeur een evaluatie door de Eerste Minister, na advies van het Ministerieel Comité voor inlichting en veiligheid.
Art. 14.Wanneer de functie van directeur of adjunct-directeur door de Eerste Minister vacant wordt verklaard en de houder ervan zijn kandidatuur stelt, krijgt hij een nieuw mandaat, voor zover hij minimaal de eindvermelding "voldoet aan de verwachtingen" ontvangt.
Wanneer de evaluatie leidt tot de vermelding "te ontwikkelen", mag de uittredende titularis opnieuw zijn kandidatuur stellen.
Wanneer de evaluatie leidt tot de vermelding "onvoldoende" eindigt het mandaat op de eerste dag van de maand die volgt op deze waarin de vermelding werd toegekend en mag de titularis van de functie niet opnieuw zijn kandidatuur stellen.
Art. 15.Indien het mandaat van de directeur of de adjunct-directeur niet wordt hernieuwd met toepassing van artikel 14, tweede en derde lid, of indien de functie niet meer vacant wordt verklaard, ontvangt de directeur of de adjunct-directeur een beëindigingsvergoeding.
De beëindigingsvergoeding is gelijk aan een twaalfde van hun jaarlijkse wedde.
De vergoeding bedraagt 9 maal de beëindigingsvergoeding, tenzij de evaluatie wordt afgesloten met de eindvermelding "onvoldoende". In dat geval bedraagt de vergoeding 3 maal de beëindigingsvergoeding.
De beëindigingsvergoeding wordt maandelijks uitbetaald, mits maandelijkse voorlegging door de belanghebbende van een verklaring op eer waaruit blijkt dat hij gedurende de betrokken periode geen beroepsinkomen of pensioen heeft genoten. Indien door de belanghebbende een valse verklaring op eer wordt voorgelegd, is deze een bedrag verschuldigd dat overeenstemt met de onterecht uitgekeerde beëindigingsvergoeding.
Art. 16.Indien de directeur of adjunct-directeur de leeftijd van 65 jaar bereikt tijdens het mandaat, kan hij vragen zijn mandaat te verlengen tot het einde ervan, per maximale periode van een jaar. De beslissing behoort tot de Eerste Minister. De verlengingsaanvraag wordt ingediend minstens 6 maanden voor de datum van de 65e verjaardag of van het einde van de verlenging.
Art. 17.Het CCB neemt van de Federale Overheidsdienst Informatie- en Communicatietechnologie het beheer over van de dienst Computer Emergency Response Team (CERT) voor het opsporen, het observeren en het analyseren van online veiligheidsproblemen alsook het permanent informeren daarover van de gebruikers.
Art. 18.Artikel 2, § 2, van het koninklijk besluit van 11 mei 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 11/05/2001 pub. 15/05/2001 numac 2001002033 bron ministerie van ambtenarenzaken Koninklijk besluit houdende oprichting van de Federale Overheidsdienst Informatie- en communicatietechnologie sluiten houdende oprichting van de Federale Overheidsdienst Informatie- en communicatietechnologie, ingevoegd bij koninklijk besluit van 9 mei 2012, wordt opgeheven.
Art. 19.De Eerste Minister, de minister bevoegd voor begroting en de minister bevoegd voor modernisering van de openbare diensten zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 10 oktober 2014.
FILIP Van Koningswege : De Eerste Minister, E. DI RUPO De Minister van Begroting, O. CHASTEL De Minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken, K. GEENS De Staatssecretaris voor Modernisering van de Openbare Diensten, H. BOGAERT