gepubliceerd op 31 augustus 2005
Koninklijk besluit betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen
10 AUGUSTUS 2005. - Koninklijk besluit betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 2 april 1971 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen, inzonderheid op artikel 2, § 1, gewijzigd bij de wet van 5 februari 1999 en bij het koninklijk besluit van 22 februari 2001, en § 2, gewijzigd bij de wet van 27 december 2004;
Gelet op de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, inzonderheid op de artikelen 4 en 5;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 mei 1994 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen;
Overwegende Richtlijn 92/90/EEG van de Commissie van 3 november 1992 tot vaststelling van de verplichtingen van producenten en importeurs van planten, plantaardige producten en andere materialen en van nadere bepalingen inzake registratie;
Overwegende Richtlijn 92/105/EEG van de Commissie van 3 december 1992 tot een zekere mate van standaardisering van plantenpaspoorten voor het verkeer van bepaalde planten, plantaardige producten en andere materialen in de Gemeenschap, en tot vaststelling van nadere regels voor de afgifte van deze paspoorten en van de voorwaarden en nadere regels voor de vervanging ervan;
Overwegende Richtlijn 93/50/EEG van de Commissie van 24 juni 1993 tot nadere omschrijving van bepaalde niet in bijlage V, deel A bij Richtlijn 77/93/EEG van de Raad vermelde planten waarvan de producenten of de in het productiegebied van die planten gelegen opslagplaatsen of verzendingscentra, in een officieel register moeten worden opgenomen;
Overwegende Richtlijn 93/51/EEG van de Commissie van 24 juni 1993 tot vaststelling van voorschriften voor het verkeer van bepaalde planten, plantaardige producten of andere materialen via een beschermd gebied en voor het verkeer, binnen een beschermd gebied, van dergelijke planten, plantaardige producten of andere materialen van oorsprong uit dat gebied;
Overwegende Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen;
Gelet op het advies van het Wetenschappelijk comité van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen van 21 april 2005;
Gelet op het overleg tussen de gewestregeringen en de federale overheid van 28 juni 2005;
Gelet op het advies nr. 38.398/3 van de Raad van State, gegeven op 31 mei 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en van Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° « de Minister » : de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft;2° « het Agentschap » : het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;3° « de Commissie » : de Commissie van de Europese Gemeenschappen;4° « de Raad » : de Raad van de Europese Unie;5° « Gemeenschap » : het grondgebied van de lidstaten, met uitzondering van Ceuta en Melilla;6° « lidstaat » : een tot de Europese Gemeenschappen behorende Staat;7° « derde landen » : landen of grondgebieden andere dan deze die deel uitmaken van de Gemeenschap;8° « planten » : levende planten en nader omschreven levende delen van planten, met inbegrip van zaden. Onder « levende delen van planten » worden onder meer verstaan : - vruchten in botanische zin die niet door middel van diepvriezen worden bewaard, - groenten die niet door middel van diepvriezen worden bewaard, - wortelknollen, knollen, stengelknollen, bollen, wortelstokken, - snijbloemen, - takken met loof, - gevelde bomen die nog van loof zijn voorzien, - bladeren, loof, - plantenweefselculturen, - levende pollen, - enten, stekken, knoppen.
Onder « zaden » worden zaden in botanische zin verstaan, met uitzondering van zaden voor andere dan plantdoeleinden; 9° « plantaardige producten » : voortbrengselen van plantaardige oorsprong die niet verwerkt zijn of die een eenvoudige bewerking hebben ondergaan, voorzover het geen planten betreft;10° « andere materialen » : groeimedia, vervoermiddelen, landbouwmachines en verpakkingen die kunnen besmet worden door schadelijke organismen;11° « opplant » : iedere handeling betreffende het plaatsen van planten ten einde hun verdere groei of vermeerdering te bewerkstelligen;12° « voor opplant bestemde planten » : - planten die reeds zijn geplant en die bestemd zijn om geplant te blijven of opnieuw te worden geplant nadat zij zijn binnengebracht, of - planten die nog niet zijn geplant op het ogenblik van binnenbrengen, maar die bestemd zijn om daarna te worden geplant;13° « producten » : planten, plantaardige producten en andere materialen in de mate dat zij een risico vormen op plantenziektekundig vlak;14° « schadelijke organismen » : alle soorten, stammen en biotypen van planten, dieren of ziekteverwekkers die schadelijk zijn voor planten of plantaardige producten;15° « beschermd gebied » : een gebied gelegen in de Gemeenschap en erkend overeenkomstig de bepalingen van het ministerieel besluit van 2 mei 2005 tot erkenning van beschermde gebieden in de Gemeenschap waar bijzondere plantenziekterisico's bestaan, waarin : - één of meer van de in dit besluit vermelde schadelijke organismen die in een of meer delen van de Gemeenschap worden aangetroffen, niet endemisch zijn noch voorkomen, hoewel de omstandigheden daar voor de ontwikkeling daarvan gunstig zijn, of - het gevaar bestaat dat bepaalde schadelijke organismen als gevolg van de ecologische omstandigheden gunstig voor specifieke teelten, worden aangetroffen, hoewel deze organismen niet endemisch zijn, noch in de Gemeenschap voorkomen. Een schadelijk organisme wordt beschouwd als voorkomend in een streek indien zijn aanwezigheid daar is erkend en indien geen officiële maatregelen zijn genomen ter uitroeiing van dit schadelijk organisme of indien dergelijke maatregelen ondoeltreffend gebleken zijn gedurende een periode van tenminste twee opeenvolgende jaren; 16° « fytosanitair certificaat » : een certificaat afgegeven overeenkomstig de bepalingen van het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten (IPPC);17° « fytosanitair certificaat voor wederuitvoer » : een certificaat afgegeven overeenkomstig de bepalingen van het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten (IPPC);18° « plantenpaspoort » : een officieel label dat de gegevens vermeld in bijlage VIII weergeeft en dat bewijst dat aan de fytosanitaire normen en de bijzondere eisen die bij dit besluit zijn vastgesteld, is voldaan en daartoe : - op communautair niveau voor verschillende soorten planten is gestandaardiseerd, en - is opgesteld door de beambten van het Agentschap of door de verantwoordelijke officiële instantie van een lidstaat en afgegeven overeenkomstig de toepassingsbepalingen betreffende de bijzonderheden van de procedure voor de afgifte van plantenpaspoorten;19° « officiële constatering of maatregel » : een gedane constatering of een maatregel die is genomen : - of door vertegenwoordigers van de officiële nationale organisatie ter bescherming van planten van een derde land of door onder hun verantwoordelijkheid handelende, technisch gekwalificeerde en door die officiële nationale organisatie ter bescherming van planten naar behoren gemachtigde andere ambtenaren, in geval van constateringen of maatregelen die verband houden met de afgifte van fytosanitaire certificaten en fytosanitaire certificaten voor wederuitvoer, of het elektronische equivalent daarvan, - of door dergelijke vertegenwoordigers of ambtenaren, of door gekwalificeerde beambten in dienst van één van de verantwoordelijke officiële instanties van een lidstaat;20° « de verantwoordelijke » : de eigenaar, de huurder, de gebruiker, publiek of privaatrechtelijke persoon, die, in welke hoedanigheid ook, een recht uitoefent op cultuurgronden, braakliggende gronden, bossen of wouden, of elk ander terrein daarin begrepen de gronden van nijverheidsinstellingen, gebouwen, opslagplaatsen, vervoermiddelen en elk ander voorwerp dat kan drager zijn van schadelijke organismen;21° « producent » : fysieke of rechtspersoon die planten of plantaardige producten produceert;22° « invoer » : het fysisch binnenbrengen in de Gemeenschap van planten, plantaardige producten of andere materialen van oorsprong van een derde land;23° « uitvoer » : de verzending van planten, plantaardige producten of andere materialen naar een derde land;24° « verkeer » : de fysische verplaatsing van planten, plantaardige producten of andere materialen in de Gemeenschap;25° « beschermingszone » : een gebied gedefinieerd door de Minister ter voorkoming van de verspreiding van een schadelijk organisme;26° « hout » : de bepalingen van dit besluit gelden, behoudens uitdrukkelijk andersluidende bepalingen, voor hout alleen voor zover dit geheel of gedeeltelijk zijn natuurlijke ronde oppervlak, met of zonder schors, heeft behouden, dan wel de vorm heeft van plakjes, spanen, kleine stukjes, zaagsel, resten en afval van hout. Onverminderd de bepalingen betreffende bijlage V, gelden bovengenoemde bepalingen ook voor hout, ongeacht of dit al dan niet aan de bovenvermelde voorwaarden voldoet, in de vorm van stuwmateriaal, tussenschotten, laadborden of verpakkingsmateriaal dat/die wordt/worden gebruikt bij het vervoer van materialen van allerlei aard, voor zover het hout vanuit plantenziektekundig oogpunt een gevaar inhoudt; 27° « plaats van binnenkomst » : de plaats waar planten, plantaardige producten of andere materialen voor het eerst in het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht : de luchthaven in het geval van luchtvervoer, de haven in het geval van zee- of binnenvaartvervoer, het station in het geval van railvervoer en in alle andere gevallen de plaats waar het douanekantoor is gevestigd dat verantwoordelijk is voor het gebied waar de op land gelegen buitengrens van de Gemeenschap is overschreden;28° « officiële instantie van de plaats van binnenkomst » : de officiële instantie in een lidstaat die verantwoordelijk is voor de plaats van binnenkomst;29° « officiële instantie van bestemming » : de officiële instantie in een lidstaat die verantwoordelijk is voor het gebied waar het douanekantoor van bestemming is gevestigd;30° « douanekantoor van de plaats van binnenkomst » : het kantoor van de plaats van binnenkomst als omschreven in 27°;31° « douanekantoor van bestemming » : het kantoor van bestemming in de zin van artikel 340 ter, punt 3, van Verordening (EEG) nr.2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek; 32° « partij » : een aantal van een zending deel uitmakende eenheden van een product, herkenbaar aan de homogene samenstelling en oorsprong;33° « zending » : een hoeveelheid goederen die vergezeld gaat van één document ten behoeve van douane- of andere formaliteiten, zoals een fytosanitair certificaat of een ander document of merkteken;een zending kan uit één of meer partijen bestaan; 34° « douanebestemming » : de in artikel 4, punt 15, van Verordening (EEG) nr.2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek genoemde douanebestemmingen; 35° « douanevervoer » : het in artikel 91 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 bedoelde vervoer van goederen waarop douanetoezicht wordt gehouden van een plaats in het douanegebied van de Gemeenschap naar een andere plaats in het douanegebied van de Gemeenschap.
Art. 2.Worden aanzien als schadelijke organismen : 1° de organismen vermeld in bijlage I of II, of in bijlage IV voor wat betreft de bijzondere voorwaarden;2° de organismen voor dewelke de Minister bijzondere bestrijdingsmaatregelen heeft vastgesteld.
Art. 3.De Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu is aangeduid als enige en centrale verantwoordelijke instantie in de zin van artikel 1, punt 4, van Richtlijn 2000/29/EG. HOOFDSTUK II. - Algemene maatregelen ter bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen
Art. 4.Het houden van schadelijke organismen en van hun culturen is verboden. De verantwoordelijke dient het voorkomen ervan te melden, hetzij aan de burgemeester hetzij aan het Agentschap. Wanneer de burgemeester de aangifte van de aanwezigheid van een schadelijk organisme ontvangt, doet hij de aangifte inschrijven in een daartoe bestemd register en stelt onmiddellijk het Agentschap daarvan in kennis.
Art. 5.De verantwoordelijke is verplicht over te gaan tot de bestrijding van schadelijke organismen, zodra hij hun aanwezigheid vaststelt of deze hem door een overheidspersoon is gemeld.
Indien de verantwoordelijke niet tot de bestrijding overgaat of daartoe onvoldoende of ondoelmatige maatregelen neemt, laat het Agentschap overgaan tot de ambtshalve bestrijding op kosten van de verantwoordelijke.
Het Agentschap verzoekt hiertoe de tussenkomst van de burgemeester van de gemeente.
Behoudens door de Minister te verlenen ontheffing, worden de gedane kosten door het gemeentebestuur van de verantwoordelijke teruggevorderd.
Art. 6.De Minister kan bij besmettingsgevaar en met het oog op het geven van de nodige garanties op fytosanitair vlak, het vervoer verbieden of reglementeren van planten, plantaardige producten en aarde voortkomende van besmette percelen en het telen van bepaalde planten verbieden en elke maatregel voorschrijven inzake verwijdering, veiling, teelt, oogst, opberging of verdelging die voor de uitroeiing van de schadelijke organismen nodig is. Hij kan die maatregelen tot een beschermingszone uitbreiden. HOOFDSTUK III. - Algemene maatregelen met betrekking tot het in het verkeer brengen en de invoer van planten, plantaardige producten en andere materialen Afdeling I. - Algemene bepalingen
Art. 7.§ 1. Het binnenbrengen en de verspreiding op het grondgebied van België van de in bijlage I, deel A, genoemde schadelijke organismen is verboden. § 2. Het binnenbrengen en de verspreiding op het grondgebied van België van de in bijlage II, deel A, genoemde planten of plantaardige producten is verboden indien zij zijn aangetast door de schadelijke organismen die daarbij in dat deel van de bijlage worden genoemd. § 3. De bepalingen van §§ 1 en 2 zijn ook van toepassing op de verspreiding van de betrokken schadelijke organismen via wegen die verband houden met het verkeer van planten, plantaardige producten of andere materialen binnen het grondgebied van België. § 4. Het binnenbrengen en de verspreiding van in bijlage I, deel B, genoemde schadelijke organismen is in de desbetreffende beschermde gebieden verboden. § 5. Het binnenbrengen en de verspreiding in de desbetreffende beschermde gebieden van de in bijlage II, deel B, genoemde planten en plantaardige producten, is verboden indien deze door de in die rubriek genoemde relevante schadelijke organismen zijn aangetast. Afdeling II. - Verbod van binnenbrengen
Art. 8.§ 1. Het binnenbrengen in de Gemeenschap van in bijlage III, deel A, genoemde planten of plantaardige producten of andere materialen en voorzover deze van oorsprong zijn uit de landen die daarbij in dat deel van die bijlage worden genoemd, is verboden. § 2. Het binnenbrengen in een betreffend beschermd gebied van de in bijlage III, deel B, genoemde planten, plantaardige producten of andere materialen is verboden. Afdeling III. - Bijzondere eisen
Art. 9.§ 1. Het binnenbrengen op het grondgebied van België van de in bijlage IV, deel A, genoemde planten, plantaardige producten of andere materialen wordt slechts toegestaan indien is voldaan aan de bijzondere eisen die daarbij in dat deel van die bijlage worden vermeld.
Het binnenbrengen in en het in verkeer brengen binnen de beschermde gebieden van de in bijlage IV, deel B, genoemde planten, plantaardige producten of andere materialen worden slechts toegestaan indien aan de bijzondere eisen die in dat deel van de bijlage worden vermeld is voldaan. § 2. In de fytosanitaire certificaten of fytosanitaire certificaten voor wederuitvoer wordt in het geval van in bijlage IV, deel A, rubriek I, of deel B, genoemde planten, plantaardige producten of andere materialen onder de rubriek « Aanvullende verklaring » vermeld, indien zulks relevant is, aan welke bijzondere eisen die in de betrokken rubriek in de verschillende delen van bijlage IV als alternatief zijn genoemd, is voldaan. Deze vermelding wordt gegeven in de vorm van een verwijzing naar de toepasselijke rubriek in bijlage IV. § 3. Het verkeer op het grondgebied van België van de in bijlage IV, deel A, genoemde planten, plantaardige producten of andere materialen, is niet toegelaten behalve indien aan de hen betreffende bijzondere voorwaarden vermeld in dat deel van de bijlage is voldaan onverminderd de bepalingen van artikel 11, § 3. § 4. De §§ 1, 2 en 3 gelden niet voor het verkeer van kleine hoeveelheden planten, plantaardige producten, voedingsmiddelen of dierlijke voeders wanneer deze bestemd zijn voor gebruik door de eigenaar of bestemmeling voor niet-industriële en niet-commerciële doeleinden of voor verbruik tijdens het vervoer, op voorwaarde dat er geen gevaar bestaat voor verspreiding van schadelijke organismen. Afdeling IV. - Controles bij het in het verkeer brengen van planten,
plantaardige producten of andere materialen van oorsprong van de Gemeenschap.
Art. 10.§ 1. Het verkeer op het grondgebied van België, evenals het binnenbrengen op het grondgebied van een andere lidstaat van de in bijlage V, deel A, genoemde producten wordt slechts toegestaan indien deze producten alsmede hun verpakking, officieel grondig worden onderzocht en wel geheel of aan de hand van een representatief monster en dat zo nodig ook de gebruikte vervoermiddelen officieel worden onderzocht, ten einde na te gaan : a) of zij niet zijn aangetast door de in bijlage I, deel A, rubriek II, genoemde schadelijke organismen;b) ten aanzien van de in bijlage II, deel A, rubriek II genoemde planten of plantaardige producten, of deze niet zijn aangetast door de schadelijke organismen die daarbij in dat deel van die bijlage worden genoemd;c) ten aanzien van de in bijlage IV, deel A, rubriek II, genoemde planten, plantaardige producten of andere materialen of deze beantwoorden aan de bijzondere eisen die daarbij in dat deel van die bijlage worden genoemd;d) of zij beantwoorden aan de eisen van de nationale en Europese fytosanitaire reglementering. Indien tijdens het overeenkomstig deze bepaling verrichte onderzoek de in bijlage I, deel A, rubriek I, of bijlage II, deel A, rubriek I opgenomen schadelijke organismen worden ontdekt, betekent dit dat aan de voorwaarden van artikel 13 niet is voldaan. § 2. De in § 1 genoemde onderzoeksmaatregelen dienen eveneens uitgevoerd te worden ten einde te waarborgen dat ook de bepalingen van artikel 7, §§ 3, 4 en 5, en van artikel 9, § 2, worden nageleefd, voorzover de lidstaat van bestemming gebruik maakt van de mogelijkheden bedoeld in de artikelen 3, leden 4, 5 en 7, en 5, lid 2, van Richtlijn 2000/29/EG. § 3. De zaden die in bijlage IV, deel A, worden genoemd en bestemd zijn om in een andere lidstaat te worden binnengebracht of die onverminderd de bepalingen van artikel 11, § 3, bestemd zijn om in verkeer gebracht te worden op het grondgebied België, moeten officieel worden onderzocht, ten einde zekerheid te verkrijgen dat ze voldoen aan de bijzondere eisen die daarop betrekking hebben en in dat deel van die bijlage worden vermeld. § 4. Voor de in bijlage I, deel B, of bijlage II, deel B, genoemde schadelijke organismen en de in bijlage IV, deel B, genoemde bijzondere eisen zijn de §§ 1, 2 en 3 niet van toepassing op het verkeer van planten, plantaardige producten of andere materialen dat plaatsvindt via een beschermd gebied of daarbuiten. §§ 1, 2 en 3 gelden niet voor het verkeer van kleine hoeveelheden planten, plantaardige producten, voedingsmiddelen of dierlijke voeders wanneer deze bestemd zijn voor gebruik door de eigenaar of ontvanger voor niet-industriële en niet-commerciële doeleinden of voor verbruik tijdens het vervoer, op voorwaarde dat er geen gevaar bestaat voor verspreiding van schadelijke organismen. § 5. De officiële onderzoeken als bedoeld in §§ 1, 2 en 3, worden overeenkomstig de volgende bepalingen verricht : a) ze moeten betrekking hebben op alle relevante planten of plantaardige producten die de producent teelt, voortbrengt of gebruikt of die op zijn bedrijf aanwezig zijn, alsmede op het gebruikte groeimedium;b) ze moeten worden verricht op het bedrijf, bij voorkeur op de plaats van productie;c) ze moeten regelmatig, en ten minste eenmaal per jaar, op daartoe geschikte tijdstippen worden verricht, en ten minste door middel van visuele waarneming, onverminderd de in bijlage IV genoemde bijzondere eisen. § 6. Indien de in bijlage V, deel A, rubriek II, vermelde planten, plantaardige producten of andere materialen, van oorsprong uit een gebied buiten het overeenkomstig artikel 1, 15°, voor de betreffende planten, plantaardige producten of andere materialen, ten aanzien van een of meer schadelijke organismen beschermd gebied, via een dergelijk gebied naar een eindbestemming buiten dat gebied worden overgebracht zonder dat voor dat gebied een geldig plantenpaspoort is afgegeven, moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan : a) de gebruikte verpakkingen en de voertuigen waarin de planten, plantaardige producten of andere materialen worden vervoerd moeten schoon zijn en vrij van de schadelijke organismen waarvoor het betreffende gebied beschermd is en moeten van zodanige aard zijn dat er geen gevaar bestaat voor verspreiding van schadelijke organismen;b) zodra de producten zijn verpakt, moeten de verpakkingen en de voertuigen waarin de planten, plantaardige producten of andere materialen worden vervoerd zo worden gesloten en tijdens het vervoer gesloten blijven dat er geen gevaar bestaat voor verspreiding van schadelijke organismen in het beschermd gebied en dat de identiteit van de producten gegarandeerd is;c) de planten, plantaardige producten of andere materialen moeten vergezeld zijn van een in het handelsverkeer normaal gebruikt document waarin is aangegeven dat de vermelde producten niet van oorsprong zijn uit het betrokken beschermd gebied en een bestemming hebben buiten dat beschermd gebied. Indien bij een officiële controle blijkt dat niet aan deze voorwaarden is voldaan, kunnen onmiddellijk de volgende officiële maatregelen worden genomen : - verzegeling van de verpakking; - vervoer, onder officieel toezicht, van de planten, plantaardige producten of andere materialen naar een bestemming buiten het desbetreffende beschermd gebied. § 7. De ambtenaren van de Administratie van de douane en accijnzen zijn gemachtigd om controle uit te voeren van de documenten en de identiteit van planten, plantaardige producten en andere materialen die vervoerd worden op het grondgebied van België. Afdeling V. - Registratie en erkenning
Art. 11.§ 1. De volgende operatoren moeten bij het Agentschap geregistreerd zijn : - producenten, gemeenschappelijke opslagplaatsen, verzendingscentra, ieder andere persoon of invoerder bij wie officiële onderzoeken overeenkomstig artikel 10, § 5, worden verricht; - invoerders van in bijlage V, deel B, opgenomen planten, plantaardige producten of andere producten, ongeacht of zij al dan niet producent zijn; - uitvoerders van planten, plantaardige producten of andere producten zoals bedoeld in artikel 20, § 1; - producenten, gemeenschappelijke opslagplaatsen en verzendingscentra van knollen van Solanum tuberosum L., andere dan pootaardappelen; - producenten, gemeenschappelijke opslagplaatsen en verzendingscentra van vruchten van Citrus L., Fortunella Swingle, Poncirus Raf., en de hybriden daarvan.
De in het vierde en vijfde streepje bedoelde producenten, gemeenschappelijke opslagplaatsen en verzendingscentra kunnen op elk moment onderworpen worden aan onderzoeken zoals bedoeld in artikel 10, § 5. § 2. De operatoren die voor hun activiteiten zoals bedoeld in §1 geregistreerd zijn bij de Kruispuntbank van Ondernemingen in uitvoering van de wet van 16 januari 2003 of van haar uitvoeringsbesluiten, worden evenwel beschouwd als zijnde geregistreerd bij het Agentschap. § 3. De producent, de gemeenschappelijke opslagplaats, het verzendingscentrum, ieder andere geregistreerd of erkend persoon of invoerder is op vraag van het Agentschap verplicht om specifieke verplichtingen na te komen met betrekking tot de beoordeling of de verbetering van de fytosanitaire situatie op het bedrijf en het garanderen van de identiteit van het materiaal totdat het plantenpaspoort is aangebracht overeenkomstig het bepaalde in artikel 13. Deze specifieke verplichtingen kunnen betrekking hebben op activiteiten zoals speciaal onderzoek, bemonstering, quarantaine, het uitzuiveren, behandeling, vernietiging en merken (het aanbrengen van etiketten) en alle andere maatregelen die op grond van respectievelijk bijlage IV, deel A, rubriek II, of bijlage IV, deel B, moeten worden genomen. § 4. Iedere keer dat een operator zoals bedoeld in § 1 zich leent tot andere activiteiten dan deze waarvoor hij geregistreerd is, informeert hij het Agentschap onmiddellijk opdat de inschrijving in het officieel register kan aangepast worden. § 5. In de mate waarin geen verspreiding van schadelijke organismen te vrezen is, zijn de inschrijving, de officiële onderzoeken voorzien bij artikel 10, § 5, en de verplichtingen voorzien bij artikel 12, § 2, niet verplicht voor de kleine producenten of verwerkende bedrijven wier totale productie en verkoop van planten, plantaardige producten of andere materialen uitsluitend bestemd is voor eindverbruik voor personen op de plaatselijke markt die niet uit hoofde van hun beroep bij de productie van planten zijn betrokken.
Art. 12.§ 1. De producent, de gemeenschappelijke opslagplaats, het verzendingscentrum, ieder andere persoon of invoerder van planten, plantaardige producten of andere materialen genoemd in bijlage V, deel A, moet door middel van een door het Agentschap vastgesteld formulier een aanvraag tot erkenning indienen met opgave van de in deze bijlage genoemde planten, plantaardige producten of andere materialen die worden geteeld, geproduceerd, opgeslagen, bewaard of gebruikt.
De verantwoordelijke dient de erkenningsaanvraag in bij het hoofd van de Provinciale controle-eenheid van het Agentschap van de plaats waar zijn bedrijf gevestigd is. § 2. Om erkend te kunnen worden, moet aan de volgende voorwaarden voldaan zijn : a) er moet een bijgewerkt plan beschikbaar zijn van de bedrijfsterreinen en percelen waarop de producten worden geteeld, geproduceerd, opgeslagen, bewaard of gebruikt door de producent of waarop ze aanwezig zijn;b) ten behoeve van de beambten van het Agentschap moet er aantekening worden gehouden van alle planten, plantaardige producten of andere materialen die : .worden aangekocht voor opslag of aanplant op het bedrijf, . worden geproduceerd of, . naar derden worden verzonden, en alle daarop betrekking hebbende documenten moeten gedurende ten minste één jaar worden bewaard; c) de betrokkenen moeten persoonlijk beschikbaar zijn voor de beambten van het Agentschap of daarvoor een persoon aanwijzen die technische ervaring heeft op het gebied van plantaardige productie en de desbetreffende fytosanitaire aspecten;d) er moeten gedurende het groeiseizoen op de daartoe geschikte tijdstippen zo nodig visuele waarnemingen worden gedaan, waarbij de door de beambten van het Agentschap vastgestelde richtlijnen worden gevolgd;e) onmiddellijk het Agentschap verwittigen van elk voorkomen van schadelijke organismen of symptomen ervan of van elke andere abnormaliteit met betrekking tot planten. § 3. De verantwoordelijke is verplicht aan het Agentschap zo spoedig mogelijk elke wijziging mee te delen die de toegekende erkenning zou kunnen wijzigen. § 4. Het Agentschap kan de aan een bedrijf afgeleverde erkenning geheel of gedeeltelijk intrekken of schorsen indien niet meer voldaan is aan de in § 2 vermelde voorwaarden of indien inbreuken op de bepalingen van dit besluit vastgesteld worden. Tijdens de periode van intrekking of schorsing van de erkenning worden geen plantenpaspoorten afgeleverd. Afdeling VI. - Plantenpaspoort en vervangingsplantenpaspoort
Art. 13.§ 1. Wanneer de op grond van artikel 10, §§ 1, 2 en 3, voorgeschreven en overeenkomstig artikel 10, § 5, uitgevoerde officiële onderzoeken toelaten te besluiten dat de planten, plantaardige producten en andere materialen aan alle vermelde voorwaarden voldoen, wordt een plantenpaspoort afgeleverd.
Slechts wanneer het onderzoek betrekking heeft op eisen die voor de beschermde gebieden relevant zijn en wanneer wordt aangenomen dat aan die eisen is voldaan, is het afgegeven plantenpaspoort geldig voor genoemde gebieden en moet het paspoort het voor dergelijke gevallen voorzien merkteken « ZP » hebben, gevolgd door de codes voor het (de) betrokken beschermde gebied(en). § 2. De in bijlage V, deel A, rubriek I, genoemde planten, plantaardige producten of andere materialen en de in artikel 10, § 3, genoemde zaden mogen in de Gemeenschap slechts in verkeer gebracht worden, het plaatselijk verkeer in de zin van artikel 11, § 5, uitgezonderd, indien op deze planten, plantaardige producten, andere materialen of de in artikel 10, § 3, bedoelde zaden, dan wel op de verpakkingen waarin of de vervoermiddelen waarmee zij worden vervoerd, een plantenpaspoort is aangebracht dat voor het betrokken gebied geldig is en dat overeenkomstig § 1 is afgegeven.
De in bijlage V, deel A, rubriek II, genoemde planten, plantaardige producten of andere materialen en de in artikel 10, § 3, genoemde zaden mogen slechts in een welbepaald beschermd gebied worden binnengebracht of daar in omloop zijn, indien op de planten, plantaardige producten, andere materialen of de in artikel 10, § 3, bedoelde zaden, dan wel op de verpakkingen waarin of de vervoermiddelen waarmee zij worden vervoerd, een plantenpaspoort is aangebracht dat voor dit gebied geldig is en dat overeenkomstig § 1 is afgegeven. § 2, lid 1 en 2 gelden niet voor het verkeer van kleine hoeveelheden planten, plantaardige producten, voedingsmiddelen of dierlijke voeders wanneer deze bestemd zijn voor gebruik door de eigenaar of ontvanger voor niet-industriële en niet-commerciële doeleinden of voor verbruik tijdens het vervoer, op voorwaarde dat er geen gevaar bestaat voor verspreiding van schadelijke organismen. § 3. Een plantenpaspoort kan naderhand en overal in de Gemeenschap door een vervangingsplantenpaspoort worden vervangen overeenkomstig de volgende bepalingen : - een plantenpaspoort mag alleen worden vervangen wanneer hetzij een partij wordt opgesplitst, hetzij verscheidene partijen of delen daarvan worden samengevoegd, hetzij wanneer, onverminderd de bijzondere voorwaarden in bijlage IV, het fytosanitaire statuut van partijen wordt gewijzigd; - de vervanging kan alleen geschieden op verzoek van een natuurlijk persoon of een rechtspersoon, of het nu om een producent gaat of niet, die overeenkomstig de bepalingen van artikel 12, § 1, erkend is; - het vervangingsplantenpaspoort mag alleen worden opgesteld door het Agentschap indien de identificatie van het betrokken product kan worden gegarandeerd en kan worden gewaarborgd dat er zich sedert de verzending door de producent geen risico op infectie door in de bijlagen I en II opgenomen schadelijke organismen heeft voorgedaan; - het vervangingsplantenpaspoort bevat een speciaal merkteken « RP », gevolgd door het nummer van de oorspronkelijke producent of, in geval van wijziging van het fytosanitair statuut, van de handelaar die verantwoordelijk is voor deze wijziging. § 4. Het plantenpaspoort bestaat uit een officiële label en een begeleidend document waarop de in de bijlage VIII voorgeschreven gegevens zijn vermeld. Wanneer op voornoemd label de in de bijlage VIII voorgeschreven gegevens zijn vermeld, is het begeleidend document niet vereist. Wanneer het plantenpaspoort uit de label en het begeleidend document bestaat, moeten op de label ten minste de in de bijlage VIII in de punten 1 tot en met 5 voorgeschreven gegevens worden vermeld en moeten in het begeleidend document ten minste de in de bijlage VIII in de punten 1 tot en met 10 voorgeschreven gegevens worden vermeld.
Bij voorgedrukte plantenpaspoorten moeten de gegevens volledig in hoofdletters worden gedrukt en in alle andere gevallen in hoofdletters geschreven of volledig in machineschrift ingevuld. Botanische benamingen van planten of plantaardige producten worden in het Latijn aangegeven. Niet gewaarmerkte wijzigingen of doorhalingen maken het plantenpaspoort ongeldig.
De label mag niet eerder zijn gebruikt en dient van een geschikt materiaal te zijn vervaardigd. Zelfklevende officiële labels zijn toegestaan. Het begeleidend document dient een in de handel gebruikelijk document te zijn. De vereiste informatie is bij voorkeur gedrukt en opgesteld in ten minste de taal van de regio waar het paspoort is afgeleverd.
Het plantenpaspoort wordt door het Agentschap of onder toezicht van het Agentschap aangemaakt en gedrukt. Het wordt nadien bewaard hetzij direct door het Agentschap hetzij onder toezicht van het Agentschap door de in artikel 12, § 1, bedoelde producent, gemeenschappelijke opslagplaats, verzendingscentrum, andere persoon of invoerder.
De handelende personen bevestigen het label bevattende deel van het plantenpaspoort aan de planten, plantaardige producten of andere materialen, aan hun verpakking of aan de vervoermiddelen volgens de instructies van het Agentschap. § 5. Mits daaruit blijkt dat is voldaan aan de eisen bedoeld in artikel 10, § 3, en dat het de vermelding "EG-plantenpaspoort" draagt, mag het officiële certificeringsetiket worden gebruikt in plaats van een plantenpaspoort voor : - knollen van Solanum tuberosum L., bestemd voor opplant, bedoeld in bijlage IV, deel A, rubriek II, punt 18.1; - zaden van Helianthus annuus L., bedoeld in bijlage IV, deel A, rubriek II, punt 26; - zaden van Lycopersicon lycopersicum (L.) Karsten ex Farw. en Phaseolus L., bedoeld in bijlage IV, deel A, rubriek II, punten 27 en 29; - zaden van Medicago sativa L., bedoeld in bijlage IV, deel A, rubriek II, punten 28.1 en 28.2.
Als is voldaan aan de voorschriften voor het binnenbrengen en het verkeer van knollen van Solanum tuberosum L., bestemd voor opplant in een gebied dat ten aanzien van voor pootaardappelen schadelijke organismen als beschermd is erkend, wordt dit op het officiële certificeringsetiket of in andere handelsdocumenten vermeld. § 6. Het officiële certificeringsetiket bedoeld in § 5 dat niet de vermelding « EG-plantenpaspoort » draagt, mag echter nog tot 31 december 2005 gebruikt worden in plaats van een plantenpaspoort voor knollen van Solanum tuberosum L., bestemd voor opplant.
Het officiële certificeringsetiket bedoeld in § 5 dat niet de vermelding « EG-plantenpaspoort » draagt, mag echter nog tot 31 augustus 2005 gebruikt worden in plaats van een plantenpaspoort voor zaden van Helianthus annuus L., Lycopersicon lycopersicum (L.) Karsten ex Farw., Phaseolus L. en Medicago sativa L..
Art. 14.§ 1. Onverminderd het bepaalde in § 2, wordt er geen plantenpaspoort afgegeven wanneer het op grond van het in artikel 10, §§ 1, 2 en 3, voorgeschreven en overeenkomstig artikel 10, § 5, verrichte onderzoek niet toelaat te besluiten dat aan de aldaar genoemde eisen is voldaan. § 2. Wanneer uit de uitslag van het betrokken onderzoek blijkt dat een deel van de planten of plantaardige producten die door de producent worden geteeld, geproduceerd of gebruikt, of die op zijn bedrijf aanwezig zijn of dat een deel van het gebruikte groeimedium, geen enkel gevaar voor verspreiding van schadelijke organismen kunnen opleveren, is voor dat deel § 1 niet van toepassing en kan een plantenpaspoort worden gebruikt. § 3. In de gevallen waarin § 1 van toepassing is, worden voor de betrokken planten, plantaardige producten of groeimedia naar gelang van het geval één of meer volgende officiële maatregelen getroffen : - passende behandeling, gevolgd door afgifte van het passende plantenpaspoort overeenkomstig artikel 13, indien aangenomen wordt dat ingevolge de behandeling aan de voorwaarden is voldaan; - toelating voor het in het verkeer brengen, onder officieel toezicht, naar gebieden, waar zij geen bijkomend risico opleveren; - toelating voor het in het verkeer brengen, onder officieel toezicht, naar plaatsen van industriële verwerking; - vernietiging. § 4. In de gevallen waarin § 1 van toepassing is schorst het Agentschap de activiteiten van de producent geheel of gedeeltelijk tot blijkt dat er voor de verspreiding van schadelijke organismen geen risico meer bestaat. Zolang deze schorsing duurt, is artikel 13 niet van toepassing. § 5. Wanneer op grond van een officieel onderzoek, verricht overeenkomstig de artikelen 10 en 11, geoordeeld wordt dat de in artikel 11 bedoelde producten niet vrij zijn van de in de bijlagen I of II opgenomen schadelijke organismen, zijn de §§ 2, 3 en 4 van toepassing. Afdeling VII. - Fytosanitaire controles
Art. 15.§ 1. Het Agentschap verricht officiële controles om na te gaan of aan de bepalingen van dit besluit is voldaan en voornamelijk aan deze bedoeld in artikel 13, § 2. Deze controles worden op aselecte basis en zonder onderscheid ten aanzien van de oorsprong van de planten, de plantaardige producten of de andere materialen uitgevoerd, overeenkomstig volgende bepalingen : - incidentele controles, ongeacht wanneer of waar planten, plantaardige producten of andere materialen vervoerd worden; - incidentele controles, in bedrijven waar planten, plantaardige producten of andere materialen worden geteeld, geproduceerd, opgeslagen of te koop aangeboden, alsmede in bedrijven van kopers; - incidentele controles, tegelijkertijd met andere controles van documenten die om andere dan fytosanitaire redenen worden uitgevoerd.
Er worden regelmatig controles uitgevoerd bij de overeenkomstig artikel 11, § 1, geregistreerde bedrijven.
Er worden gerichte controles uitgevoerd indien feiten aan het licht zijn gekomen die doen vermoeden dat aan één of meer bepalingen van dit besluit niet is voldaan.
Door de Commissie aangestelde deskundigen kunnen het Agentschap bijstaan bij de officiële controles. § 2. Commerciële kopers van planten, plantaardige producten of andere materialen moeten, als eindgebruikers die uit hoofde van hun beroep bij de plantaardige productie betrokken zijn, de desbetreffende plantenpaspoorten ten minste één jaar bewaren en de referentiegegevens in hun registers vermelden.
De beambten van het Agentschap hebben in alle productie- en afzetstadia toegang tot de planten, de plantaardige producten en andere materialen. Zij hebben het recht om alle onderzoeken te verrichten die voor de betrokken officiële controles nodig zijn, met inbegrip van onderzoek van de plantenpaspoorten en de registers. § 3. Wanneer op grond van de overeenkomstig §§ 1 en 2 uitgevoerde officiële controles is komen vast te staan dat planten, plantaardige producten of andere materialen een risico van verspreiding van schadelijke organismen opleveren, worden ten aanzien daarvan officiële maatregelen overeenkomstig artikel 14, § 3, getroffen. HOOFDSTUK IV. - Maatregelen verbonden aan invoer en doorvoer op het grondgebied van België van planten, plantaardige producten of ander materiaal
Art. 16.§ 1. Onverminderd : - artikel 10, § 6, artikel 16, § 4, en artikel 18, § 5, en - de specifieke eisen en voorwaarden die zijn vastgelegd in overeenkomstig artikel 21 vastgestelde afwijkingen, of in door de Commissie als gelijkwaardig erkende fytosanitaire maatregelen, en - specifieke overeenkomsten die de Gemeenschap in verband met aangelegenheden die in dit artikel aan bod komen, met een of meer derde landen heeft gesloten, moeten de in bijlage V, deel B, vernoemde planten, plantaardige producten of andere materialen, van herkomst uit derde landen en die in het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht, vanaf het moment van binnenkomst onder douanetoezicht op grond van artikel 37, lid 1, van het communautair douanewetboek alsook onder toezicht van het Agentschap worden gehouden. Zij mogen slechts onder een van de douaneregelingen, vermeld in artikel 4, lid 16, onder a), d), e), f) en g), van het communautair douanewetboek geplaatst worden, indien de in artikel 17, § 1, genoemde formaliteiten zijn vervuld en op grond daarvan en voorzover kan worden nagegaan, kan worden geconcludeerd dat : a) de planten, plantaardige producten of andere materialen niet besmet zijn met in bijlage I, deel A, genoemde schadelijke organismen, en - wat de in bijlage II, deel A, genoemde planten of plantaardige producten betreft, zij niet zijn besmet met de betrokken schadelijke organismen die in diezelfde bijlage worden genoemd, en - wat in bijlage IV, deel A, genoemde planten, plantaardige producten of andere materialen betreft, zij voldoen aan de desbetreffende bijzondere eisen die in die bijlage worden genoemd of, indien van toepassing, aan de keuze, opgegeven in de verklaring in het fytosanitair certificaat of fytosanitair certificaat voor wederuitvoer, bedoeld in artikel 9, § 2, en b) de planten, plantaardige producten of andere materialen vergezeld gaan van het origineel van het vereiste officiële fytosanitair certificaat of fytosanitair certificaat voor wederuitvoer of, indien van toepassing, dat de betreffende planten, plantaardige producten of andere materialen vergezeld gaan van het origineel van alternatieve documenten of merktekens als nader toegestaan in door de Commissie vastgestelde uitvoeringsbepalingen, dan wel daaraan is gehecht of op een andere manier is bevestigd. Elektronische certificering kan worden erkend indien is voldaan aan de respectieve voorwaarden voorgeschreven in de uitvoeringsbepalingen.
Officieel voor eensluidend gewaarmerkte afschriften kunnen ook worden erkend in uitzonderlijke gevallen, die nader worden bepaald in de uitvoeringsbepalingen. § 2. Met betrekking tot planten, plantaardige producten of andere materialen bestemd voor een beschermd gebied is § 1 van toepassing op in bijlage I, deel B, bijlage II, deel B, en bijlage IV, deel B, voor dat beschermd gebied genoemde schadelijke organismen en bijzondere eisen. § 3. Planten, plantaardige producten en andere dan de in §§ 1 en 2 genoemde materialen, die uit een derde land afkomstig zijn en die in het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht, moeten vanaf het moment van binnenkomst onder toezicht van het Agentschap gehouden worden. Deze planten, plantaardige producten of materialen omvatten ook hout in de vorm van stuwmateriaal, tussenschotten, laadborden of verpakkingsmateriaal dat daadwerkelijk gebruikt wordt bij het vervoer van voorwerpen van allerlei aard.
De betrokken planten, plantaardige producten of materialen moeten onder de in § 1 bedoelde vormen van toezicht blijven, totdat de terzake geldende formaliteiten zijn vervuld en op grond daarvan kan worden geconcludeerd dat op grond van deze formaliteiten en voorzover kan worden nagegaan, aan de bij of krachtens dit besluit vastgestelde eisen is voldaan. § 4. Onverminderd artikel 19, § 2 zijn de bepalingen van §§ 1, 2 en 3 ook van toepassing, indien er gevaar voor verspreiding van gevaarlijke organismen bestaat, op planten, plantaardige producten, of andere materialen die geplaatst zijn onder een van de douanebestemmingen, vermeld in artikel 4, lid 15, onder b), c), d) en e), van het communautair douanewetboek of onder de douaneregelingen die vermeld zijn in artikel 4, lid 16, onder b) en c), van dat Wetboek.
Art. 17.§ 1. De in artikel 16, § 1, bedoelde formaliteiten omvatten grondige inspecties door het Agentschap van ten minste : a) iedere zending waarvan in het kader van de douaneformaliteiten is verklaard dat deze geheel of gedeeltelijk bestaat uit planten, plantaardige producten of andere materialen als bedoeld in artikel 16, §§ 1, 2 en 3, overeenkomstig de respectieve voorwaarden, of b) wanneer een zending uit verschillende partijen bestaat, iedere partij waarvan in het kader van de douaneformaliteiten is verklaard dat deze geheel of gedeeltelijk uit dergelijke planten, plantaardige producten of andere materialen bestaat. Met de inspecties wordt nagegaan of : - de zending of partij vergezeld gaat van de vereiste certificaten of alternatieve documenten of merktekens, als vermeld in artikel 16, § 1, onder b) (controles van de documenten), - de zending of partij in haar geheel of op basis van een of meer representatieve monsters uit de planten, plantaardige producten of andere materialen bestaat dan wel de planten, plantaardige producten of andere materialen bevat, die zijn aangegeven op de vereiste documenten (controles van de identiteit), en - de zending of partij of het houten verpakkingsmateriaal daarvan, met inbegrip van de verpakking, en, indien van toepassing, de vervoermiddelen, in hun geheel of op basis van een of meer representatieve monsters aan de eisen van dit besluit die zijn vermeld in artikel 16, § 1, onder a) (fytosanitaire controles), voldoen. § 2. De controles van de identiteit en de fytosanitaire controles moeten met een geringere frequentie worden uitgevoerd, indien - er reeds inspectiewerk bij de planten, plantaardige producten of andere materialen van de zending of partij is verricht in het derde land van verzending volgens door de Commissie en het betrokken derde land afgesloten technische regelingen, of - de planten, plantaardige producten of andere materialen in de zending of partij in de terzake vastgestelde uitvoeringsbepalingen zijn vermeld, of - de planten, plantaardige producten of andere materialen in de zending of partij afkomstig zijn uit een derde land waarmee bij of krachtens alomvattende, op het beginsel van gelijke behandeling berustende internationale fytosanitaire akkoorden tussen de Gemeenschap en dat derde land een regeling is getroffen voor een geringere frequentie van de controles op de identiteit en fytosanitaire controles, tenzij er een ernstige reden is om aan te nemen dat niet aan de voorschriften van dit besluit is voldaan.
Art. 18.§ 1. Het in artikel 16, § 1, onder b), bedoelde officiële fytosanitair certificaat of fytosanitair certificaat voor wederuitvoer moet zijn opgesteld in ten minste een van de officiële talen van de Gemeenschap en zijn afgegeven in overeenstemming met de wettelijke bepalingen of voorschriften van het derde land van uitvoer of wederuitvoer die zijn vastgesteld overeenkomstig het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten (IPPC), ongeacht of dat land partij is bij het IPPC of niet. De botanische benaming van de planten wordt in het Latijn aangegeven. Het certificaat moet zijn gericht aan het Agentschap of aan de officiële plantenziektekundige dienst van een andere lidstaat.
Het certificaat moet volledig in hoofdletters of in machineschrift zijn ingevuld. Niet gecertificeerde wijzigingen of uitwissingen hebben nietigheid van het certificaat tot gevolg. Eventuele kopieën worden alleen afgegeven met de gedrukte of gestempelde vermelding "kopie" of "duplicaat".
Het certificaat mag niet eerder zijn opgemaakt dan 14 dagen vóór de datum waarop de betrokken planten, plantaardige producten of andere materialen, het derde land van afgifte hebben verlaten.
Het moet, ongeacht de vorm ervan, informatie bevatten overeenkomstig de modellen van de bijlage bij het IPPC. Het moet zijn opgemaakt volgens een van de modellen die door de Commissie zijn vastgesteld. Het certificaat moet zijn afgegeven door autoriteiten die hiertoe bevoegd zijn op grond van de wettelijke bepalingen of voorschriften van het betrokken derde land zoals meegedeeld aan de directeur-generaal van de FAO overeenkomstig het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten, of, in het geval van derde landen die geen partij zijn bij het IPPC, aan de Commissie. § 2. In het geval van planten, plantaardige producten of andere materialen waarop de bijzondere eisen van bijlage IV, deel A of deel B, van toepassing zijn, moet het in artikel 16, § 1, onder b), genoemde officiële « fytosanitair certificaat » zijn afgegeven in het derde land van oorsprong van de planten, plantaardige producten en andere materialen (« land van oorsprong »). Ingeval ook op andere plaatsen dan die van oorsprong aan de bedoelde bijzondere eisen kan worden voldaan, of ingeval geen bijzondere eisen gelden, mag het « fytosanitair certificaat » echter zijn afgegeven in het derde land waar de planten, plantaardige producten of andere materialen vandaan komen (« land van verzending »). § 3. Zendingen of partijen die uit een derde land afkomstig zijn, maar volgens de aangifte in het kader van de douaneformaliteiten geen planten, plantaardige producten of andere materialen als vermeld in bijlage V, deel B, bevatten, kunnen ook worden gecontroleerd wanneer er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat er dergelijke planten, plantaardige producten of andere materialen aanwezig zijn.
Wanneer bij een douane-inspectie blijkt dat een zending of partij uit een derde land bestaat uit planten, plantaardige producten of ander materiaal genoemd in bijlage V, deel B, of die zaken bevat, die niet als zodanig zijn aangegeven, stelt het inspecterende douanekantoor het Agentschap daarvan terstond op de hoogte.
Mocht er na de inspectie door het Agentschap twijfel blijven bestaan ten aanzien van de identiteit van het product, en met name ten aanzien van het geslacht of de soort van de planten of plantaardige producten of de oorsprong daarvan, dan wordt de zending geacht planten, plantaardige producten of andere materialen vermeld in bijlage V, deel B, te bevatten. § 4. Op voorwaarde dat er geen gevaar voor verspreiding van schadelijke organismen in de Gemeenschap bestaat : a) is artikel 16, § 1, niet van toepassing op het binnenbrengen in de Gemeenschap van planten, plantaardige producten of andere materialen die zonder enige wijziging in hun douanestatus (intern douanevervoer) via het grondgebied van een derde land worden overgebracht van een plaats in de Gemeenschap naar een andere plaats in de Gemeenschap;b) zijn artikel 16, § 1, en artikel 8, § 1, eerste lid, niet van toepassing op het binnenbrengen in de Gemeenschap van planten, plantaardige producten of andere materialen die zonder enige wijziging in hun douanestatus in een of twee derde landen volgens de geldende douaneprocedures van een plaats naar een andere plaats worden overgebracht via het grondgebied van de Gemeenschap. § 5. Onverminderd de bepalingen van artikel 8, § 1, aangaande bijlage III, behoeft artikel 16, § 1, niet te gelden voor het binnenbrengen in de Gemeenschap van kleine hoeveelheden planten, plantaardige producten, voedingsmiddelen of diervoeders, voor zover verband houdende met planten of plantaardige producten, indien zij bestemd zijn voor gebruik door de eigenaar of ontvanger voor niet-industriële en niet-commerciële doeleinden of voor verbruik tijdens het vervoer, mits er geen gevaar voor verspreiding van schadelijke organismen in de Gemeenschap bestaat.
Art. 19.§ 1. De in artikel 16, § 1, genoemde formaliteiten, de in artikel 18, § 3, vastgestelde inspecties en de controles op de naleving van artikel 8 ten aanzien van bijlage III, worden, als nader vermeld in § 2, afgewikkeld in samenhang met de vereiste formaliteiten voor de plaatsing onder een douaneregeling als bedoeld in artikel 16, § 1 of § 4. Zij worden vervuld overeenkomstig de Internationale Overeenkomst inzake de harmonisatie van de goederencontroles aan de grenzen en met name bijlage 4 daarbij, zoals goedgekeurd bij Verordening (EEG) nr. 1262/84 van de Raad.
Invoerders van zendingen die geheel of gedeeltelijk uit in bijlage V, deel B, genoemde planten, plantaardige producten of andere materialen bestaan, of hun douanevertegenwoordigers, moeten op ten minste één van de documenten die voor de plaatsing onder een douaneprocedure als bedoeld in artikel 16, § 1 of § 4, zijn vereist, melding maken van de samenstelling van die zending (partij) door middel van de volgende informatie : - verwijzing naar het type planten, plantaardige producten of andere materialen met gebruikmaking van de code van het geïntegreerd douanetarief van de Europese Gemeenschappen (TARIC), - de vermelding « Deze zending (partij) bevat producten die van belang zijn uit fytosanitair oogpunt », of een ander gelijkwaardig merkteken zoals overeengekomen tussen het douanekantoor van de plaats van binnenkomst en het Agentschap, - het referentienummer of de referentienummers van de vereiste fytosanitaire documenten, - het officiële registratienummer van de invoerder.
De luchthavenautoriteiten, de havenautoriteiten dan wel de invoerders of marktdeelnemers, volgens onderlinge afspraak, moeten het douanekantoor van de plaats van binnenkomst en het Agentschap vooraf inlichten, zodra zij ervan op de hoogte zijn dat dergelijke zendingen (partijen) in aantocht zijn. Dit geldt ook in geval van vervoer over land, met name wanneer wordt verwacht dat de betrokken zending (partij) buiten de gewone werktijden zal aankomen. § 2. De « controles van de documenten », en ook de in artikel 18, § 3, bedoelde inspecties en de controles op de naleving van het bepaalde in artikel 8 ten aanzien van bijlage III moeten worden afgewikkeld door het Agentschap of door het douanekantoor van de plaats van binnenkomst.
De « controles van de identiteit » en de « fytosanitaire controles » moeten, onverminderd lid 3, worden uitgevoerd door het Agentschap in samenhang met de voor de plaatsing onder een douanebestemming als bedoeld in artikel 16, § 1, vereiste douaneformaliteiten en hetzij op dezelfde plaats als deze formaliteiten, ten kantore van het Agentschap of op een andere dichtbijgelegen plaats die door de douaneautoriteiten en door het Agentschap is aangewezen of goedgekeurd.
In het geval van douanevervoer (het overbrengen) van niet-communautaire goederen kan het Agentschap echter in overeenstemming met de officiële instantie(s) van bestemming besluiten dat de « controles van de identiteit » of de « fytosanitaire controles » geheel of gedeeltelijk door de officiële instantie van bestemming worden uitgevoerd, hetzij te haren kantore of op een andere dichtbijgelegen plaats die door de douaneautoriteiten en door de verantwoordelijke officiële instantie is aangewezen of goedgekeurd.
Indien er geen overeenstemming is bereikt, wordt de « controle van de identiteit » of de « fytosanitaire controle » volledig uitgevoerd door het Agentschap op een van de in lid 2 nader omschreven plaatsen.
In alle gevallen moeten fytosanitaire controles worden beschouwd als een integraal onderdeel van de in artikel 16, § 1, bedoelde formaliteiten. § 3. Op het origineel of op het elektronische equivalent van de certificaten of van de andere alternatieve documenten, anders dan merktekens, als bepaald in artikel 16, § 1, onder b), dat met het oog op « controles van de documenten » overeenkomstig artikel 17, § 1, tweede lid, eerste streepje, aan het Agentschap of aan de douaneautoriteiten wordt voorgelegd, wordt na inspectie de vermelding « gezien » (een stempel) van die instantie, samen met de naam van de instantie en de datum van overlegging van het document aangebracht. § 4. De lijst van de plaatsen van binnenkomst wordt bepaald door de Minister. § 5. Artikel 13, §§ 1 en 3, zijn van overeenkomstige toepassing op de in artikel 16 bedoelde planten, plantaardige producten en andere materialen, voor zover deze in bijlage V, deel A, worden genoemd en wanneer op grond van de in artikel 16, § 1, vermelde formaliteiten wordt aangenomen dat aan de daarin bedoelde eisen is voldaan. § 6. Wanneer op grond van de in artikel 16, § 1, vermelde formaliteiten niet kan worden geconcludeerd dat aan de daarin bedoelde eisen is voldaan, worden onmiddellijk één of meer van de volgende officiële maatregelen genomen : a) weigering van het binnenbrengen in de Gemeenschap van de gehele zending of een gedeelte daarvan;b) overbrenging onder officieel toezicht, volgens de toepasselijke douaneprocedure gedurende de overbrenging binnen de Gemeenschap, naar een bestemming buiten de Gemeenschap;c) verwijdering van besmette/aangetaste producten uit de zending;d) vernietiging;e) oplegging van quarantaine totdat de resultaten van de onderzoeken of officiële tests beschikbaar zijn;f) bij wijze van uitzondering en alleen in speciale omstandigheden, passende behandeling, indien het Agentschap van oordeel is dat door die behandeling aan de voorwaarden zal worden voldaan en het gevaar van verspreiding van schadelijke organismen is afgewend;de maatregel tot passende behandeling kan ook worden getroffen ten aanzien van niet in bijlage I of bijlage II genoemde schadelijke organismen.
Artikel 14, § 3, is van overeenkomstige toepassing.
In het geval van een weigering als bedoeld in a), of overbrenging naar een bestemming buiten de Gemeenschap als bedoeld in b), of van verwijdering als genoemd in c), worden de fytosanitaire certificaten of de fytosanitaire certificaten voor wederuitvoer, alsmede alle andere documenten die zijn overgelegd toen de planten, plantaardige producten of andere materialen werden aangeboden door het Agentschap geannuleerd. Bij de annulering wordt op de voorzijde van de certificaten of documenten duidelijk zichtbaar een driehoekig rood stempel met de vermelding « certificaat geannuleerd » of « document geannuleerd » van het Agentschap aangebracht, samen met de naam van het Agentschap en de datum van weigering, begin van de overbrenging naar een bestemming buiten de Gemeenschap of verwijdering. De vermelding moet in hoofdletters en in ten minste één van de officiële talen van de Gemeenschap zijn gesteld. § 7. De planten, plantaardige producten en andere voorwerpen kunnen pas nadat de onderzoeken voorzien in artikel 19, §§ 2 en 6, uitgevoerd zijn, worden toegelaten tot een aangenomen douanebestemming. Het Agentschap maakt het document van fytosanitaire controle of zijn elektronisch equivalent over aan de Dienst van de Douane. § 8. De ambtenaren van de Administratie van de douane en accijnzen zijn gemachtigd om controle uit te voeren van de documenten en de identiteit van planten, plantaardige producten en andere materialen afkomstig van een derde land en die vervoerd worden op het grondgebied van België. § 9. Wanneer blijkt dat bij de invoer van planten, plantaardige producten of andere materialen die voorkomen in bijlage V deel A, aan de voorwaarden, zoals bedoeld in artikel 16, § 2, is voldaan op basis van een controle, zoals voorzien in artikel 16, § 2 en artikel 17, § 1, wordt een plantenpaspoort afgeleverd overeenkomstig de bepalingen van artikel 13. HOOFDSTUK V. - Maatregelen die verband houden met de uitvoer van planten, plantaardige producten en andere materialen
Art. 20.§ 1. De planten, plantaardige producten of andere materialen waarvoor specifieke voorwaarden gelden voor het binnenbrengen op het grondgebied van derde landen moeten vergezeld zijn van de vereiste documenten. Het gaat onder andere over een : a) fytosanitair certificaat, overeenkomstig het model in bijlage VI, voor de producten van oorsprong uit België;b) fytosanitair certificaat van het land van oorsprong of een voor conform verklaarde kopie van dit certificaat voor de producten van oorsprong van landen andere dan België;c) fytosanitair certificaat afgeleverd door het Agentschap of indien het Agentschap oordeelt dat de zending niet is blootgesteld aan een fytosanitair risico in België een fytosanitair certificaat van wederuitvoer, overeenkomstig het model in bijlage VII, afgeleverd door het Agentschap voor de zendingen, zoals bedoeld in b) voor de gevallen waar deze werden opgesplitst, opgeslagen of anders werden verpakt in België;d) het Agentschap levert slechts een fytosanitair certificaat of een fytosanitair certificaat voor wederuitvoer af voor een zending bestemd voor een derde land, indien na onderzoek is gebleken dat voldaan is aan de eisen van het invoerend land. § 2. Wat de zendingen bestemd voor de Verenigde Staten van Amerika betreft, kan de Minister een overeenkomst sluiten met de officiële fytosanitaire dienst van het invoerend land waarbij die laatste dienst gemachtigd wordt om vóór de uitvoer van bepaalde planten en plantaardige producten, al dan niet in België ingevoerd, een fytosanitaire controle uit te oefenen op de naleving van de eisen in de overeenkomst.
Een fytosanitair certificaat of een fytosanitair certificaat voor wederuitvoer voor een zending bestemd voor de Verenigde Staten wordt voor de in die overeenkomst bedoelde planten en plantaardige producten door het Agentschap slechts afgeleverd indien uit die fytosanitaire controle blijkt dat aan de eisen voorzien in de overeenkomst is voldaan. Deze zending kan slechts verzonden worden na de aflevering van een fytosanitair certificaat of van een fytosanitair certificaat voor wederuitvoer door het Agentschap.
De Administratie der douane en accijnzen wordt belast met de controle op de aanwezigheid van het fytosanitair certificaat of van het fytosanitair certificaat voor wederuitvoer. De Minister bepaalt de producten waarvoor een fytosanitair certificaat of een fytosanitair certificaat voor wederuitvoer door het Agentschap wordt afgeleverd. § 3. Het Agentschap dient de aanvraag voor onderzoek bedoeld in §§ 1 en 2, ten minste 48 uur vóór het onderzoek schriftelijk te ontvangen, zaterdagen, zon- en feestdagen niet meegerekend.
Indien het Agentschap oordeelt dat het een bijzonder geval betreft, kan deze onder door hem te bepalen voorwaarden, afwijking verlenen van het bepaalde in lid 1. HOOFDSTUK VI. - Afwijkingen
Art. 21.Het Agentschap kan afwijkingen toestaan, op verzoek en na toelating door de Commissie overeenkomstig de bepalingen van artikel 15 van Richtlijn 2000/29/EG : - op artikel 8, §§ 1 en 2, betreffende bijlage III, delen A en B, alsmede op artikel 9, § 1, en op artikel 16, §1, onder a), derde streepje, voor wat betreft de andere eisen die genoemd worden in bijlage IV, deel A, rubriek 1, en deel B; - op artikel 16, § 1, onder b), in het geval van hout, indien gelijkwaardige waarborgen worden gegeven door middel van alternatieve documenten of merktekens. HOOFDSTUK VII. - Bijzondere bepalingen
Art. 22.Dit besluit doet geen afbreuk aan de bepalingen voorzien in de reglementering van de Administratie van de douane en accijnzen van het Ministerie van Financiën.
Art. 23.De bijlagen van dit besluit kunnen gewijzigd worden door de Minister.
De Minister kan uitvoeringsmaatregelen nemen om te voldoen aan de door de Commissie of de Raad aangenomen toepassingsbepalingen van Richtlijn 2000/29/EG. HOOFDSTUK VIII. - Strafbepalingen
Art. 24.Overtredingen van de bepalingen van dit besluit worden opgespoord en vastgesteld overeenkomstig het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en gestraft overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 april 1971 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen. HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen
Art. 25.Het koninklijk besluit van 3 mei 1994 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen wordt opgeheven.
Art. 26.Onze Minister van Sociale zaken en Volksgezondheid en Onze Minister van Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Nice, 10 augustus 2005.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE De Minister van Financiën, D. REYNDERS Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld