Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 april 2014
gepubliceerd op 09 mei 2014

Koninklijk besluit tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en in de programmatorische federale overheidsdiensten

bron
federale overheidsdienst personeel en organisatie
numac
2014002031
pub.
09/05/2014
prom.
10/04/2014
ELI
eli/besluit/2014/04/10/2014002031/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 APRIL 2014. - Koninklijk besluit tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en in de programmatorische federale overheidsdiensten


VERSLAG AAN DE KONING Dit besluit heeft als doel het mandaatsysteem te dynamiseren en responsabiliseren. Het moet er ook voor zorgen dat de mandaten effectief geëvalueerd worden en dat hun innoverende inbreng maximaal benut wordt.

Daartoe worden een aantal principes die reeds werden ingevoerd in de loopbaan van de ambtenaren die behoren tot het federaal administratief openbaar ambt, nu ook ingevoerd voor de houders van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en in de programmatorische federale overheidsdiensten : Selectie De vergelijkende selecties voor de mandaatfuncties N-2 en N-3 worden ook toegankelijk voor niet-ambtenaren mits ze de gevraagde ervaring (10 jaar) kunnen aantonen.

De kandidaten leggen een eerste computergestuurde en uitsluitende assessmentproef af die de generieke managementcompetentie meet. Deze proef is aangepast aan het niveau van de te begeven functie.

Een kandidaat die niet geslaagd is voor deze proef wordt gedurende een periode van zes maanden uitgesloten van het opnieuw afleggen van dezelfde proef of een proef voor een hoger niveau.

Bij slagen wordt er echter vrijstelling van deze proef toegekend voor elke andere management- of staffunctie van hetzelfde of een lager niveau.

De houders van een management- of een staffunctie van hetzelfde of een hoger niveau krijgen eveneens een vrijstelling voor deze proef.

De houders of vroegere houders van een management- of staffunctie van wie het mandaat sinds minder dan twee jaar beëindigd is kunnen eveneens vrijstelling van een of meer modules bekomen, met uitsluiting van de laatste module. Die vrijstelling wordt niet toegekend aan houders of vroegere houders van een management- of staffunctie die tijdens hun mandaat minstens een evaluatie kregen met de vermelding "onvoldoende" of met de vermelding "te ontwikkelen".

De methodologie voor de computergestuurde assessmentproeven en voor de mondelinge proef worden bepaald en de toepassing ervan gecontroleerd door de gedelegeerd bestuurder van SELOR. Tot slot wordt de verplichting om plaatsvervangers te voorzien van de leden van de selectiecommissie geschrapt wegens overbodig.

Evaluatie : Net zoals de andere ambtenaren, worden de houders van een managementfunctie jaarlijks geëvalueerd.

Deze evaluatie loopt uit op vier mogelijke eindvermeldingen : "uitstekend", "voldoet aan de verwachtingen", "te ontwikkelen" of "onvoldoende" in plaats van 3 voordien : "zeer goed", "voldoende" of "onvoldoende".

Twee van deze vermeldingen verschillen van de vermeldingen welke kunnen toegekend worden aan de "gewone" personeelsleden van niveau A, B, C of D. Zo is er hier gekozen voor de vermelding "uitstekend" in plaats van "uitzonderlijk" en voor de vermelding "te ontwikkelen" in plaats van "te verbeteren".

De evaluatie van een mandaathouder wordt besloten met de vermelding "uitstekend" als uit deze evaluatie blijkt dat de doelstellingen bepaald in de managements- of operationele plannen grotendeels werden verwezenlijkt en dat sommige van deze doelstellingen overtroffen werden.

De vermelding "uitzonderlijk" wordt toegekend aan het personeelslid dat aan vier criteria voldoet welke toelaten om te stellen dat de benaming "uitzonderlijk" terecht is : 1° Het personeelslid heeft niet alleen al zijn prestatiedoelstellingen gerealiseerd maar heeft die in meerdere domeinen ook overtroffen;2° Het personeelslid heeft zijn competenties ontwikkeld ver boven de gewone eisen die noodzakelijk zijn om zijn functie op een bevredigende wijze uit te oefenen;3° Het personeelslid heeft meer dan gemiddeld bijgedragen tot de teamprestaties;4° Het personeelslid was uitermate beschikbaar voor de gebruikers van de dienst. Als het een personeelslid betreft dat belast is met de evaluatie van andere personeelsleden kan de vermelding "uitzonderlijk" enkel worden toegekend als bovendien alle evaluaties wel degelijk zijn uitgevoerd binnen de vastgestelde termijnen en overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit, en dat deze evaluator een echte leader van zijn team is gebleken, die het team ertoe kan brengen zijn doelstellingen te overtreffen De evaluatie van een mandaathouder wordt besloten met de vermelding "te ontwikkelen" als uit de evaluatie blijkt dat de doelstellingen bepaald in de managements- of operationele plannen slechts gedeeltelijk zijn verwezenlijkt.

Om de vermelding "te verbeteren" te krijgen heeft een "gewoon" personeelslid : 1° ofwel maar tussen de 50 en 70 % van zijn prestatiedoelstellingen gerealiseerd;2° ofwel de competenties die noodzakelijk zijn om zijn functie op een bevredigende wijze te kunnen blijven uitoefenen niet ontwikkeld terwijl het die doelstelling kreeg toegewezen tijdens het planningsgesprek;3° ofwel was het personeelslid weinig beschikbaar voor de gebruikers van de dienst. De bijdrage tot de teamprestaties wordt beoordeeld als een verzwarend of verzachtend element. Ze kan echter op zich de vermelding "te verbeteren" rechtvaardigen als het niet-nakomen van dat criterium van dien aard is dat het de goede werking of het imago van de dienst ernstig schaadt.

Als het een personeelslid betreft dat belast is met de evaluatie van andere personeelsleden wordt, behalve als de vermelding "onvoldoende" zich opdringt, de vermelding "te verbeteren" ambtshalve toegekend als minder dan 90 % van de evaluaties zijn uitgevoerd, of als de evaluaties buiten de vastgestelde termijnen of niet overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit zijn uitgevoerd.

De te behalen doelstellingen voor een mandaathouder zijn dus duidelijk verschillend van die van de andere personeelsleden en deze beide vermeldingen dekken ook duidelijk een andere lading.

De criteria om deze vermeldingen toe te kennen zijn verduidelijkt in het besluit.

Als de doelstellingen slechts gedeeltelijk behaald zijn, dan wordt de vermelding "te ontwikkelen" toegekend. Deze vermelding dient toegekend te worden als duidelijk blijkt dat de doelstellingen niet volledig behaald werden, maar toch gedeeltelijk. Deze vermelding betekent dat er nog werk aan de winkel is.

Als de meeste van de doelstellingen behaald zijn, dan wordt de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" toegekend. Deze vermelding dient toegekend te worden als duidelijk blijkt dat een groot deel van de doelstellingen, zelfs de meeste ervan, werden behaald. Dit komt overeen met wat kan verwacht worden van de mandaathouder, rekening houdende met alle factoren die daar een rol kunnen spelen in het behalen of niet van de gestelde doelstellingen.

Als grotendeels de doelstellingen behaald zijn, dan wordt de vermelding "uitstekend" toegekend. Deze vermelding dient toegekend te worden als duidelijk blijkt dat het overgrote deel van de doelstellingen werd behaald en dat er daarenboven ook sommige doelstellingen werden overtroffen.

Een houder van een managementfunctie kan, mits een specifieke motivering, een voor hem minder gunstige vermelding worden toegekend dan deze die zou worden toegekend met toepassing van de criteria gebaseerd op het behalen van de doelstellingen bepaald in het management- of operationeel plan. Dit kan indien uit de evaluatie blijkt : -dat de houder van de managementfunctie slechts een kleine persoonlijke bijdrage heeft geleverd aan het bereiken van de doelstellingen in de resultaatdomeinen die in het functieprofiel van de houder van de managementfunctie worden gepreciseerd of - dat de feitelijke elementen besproken tijdens het evaluatiegesprek een negatieve weerslag hebben op de uitoefening van de managementfunctie.

Met "feitelijke elementen" wordt bedoeld problemen met betrekking tot ethiek, deontologie, onredelijk gedrag, gebrek aan loyauteit,...

Deze vaststellingen en elementen dienen aan bod gekomen te zijn op het evaluatiegesprek en de geëvalueerde dient de mogelijkheid te krijgen om hierop te reageren. Deze reactie dient opgenomen te worden in het evaluatieverslag.

Het besluit introduceert eveneens enkele bijkomende verduidelijkingen, naar analogie met de bepalingen die ontwikkeld werden voor de evaluatie van de personeelsleden van de federale overheid : - De verloven of afwezigheden van meer dan 30 werkdagen hebben een schorsend effect op de evaluatieperiode; - Het model van het beschrijvend evaluatieverslag zal worden vastgelegd bij Ministerieel Besluit; - Het beroepsorgaan beslist niet meer, maar geeft een advies.

Einde van het mandaat, hernieuwing, verlenging en tijdelijke vervanging Indien de houder van een managementfunctie minimaal de eindvermelding "voldoet aan de verwachtingen" verkrijgt, bekomt deze een hernieuwing van het mandaat.

Een tweede mandaat of volgende hernieuwing is enkel mogelijk met het behalen van een eindvermelding "uitstekend".

Er werd ingegaan op de opmerkingen van de Raad van State.

De houder van een managementfunctie waarvan de eindevaluatie afgesloten wordt met de vermelding "te ontwikkelen" kan geen nieuw mandaat krijgen. Als de betrokkene niet kan genieten van een beroepsinkomen of rustpensioen ontvangt hij een beëindigingsvergoeding.

Als de houder van de managementfunctie de leeftijd van 65 jaar bereikt tijdens het mandaat, kan hij vragen zijn mandaat te verlengen tot het einde ervan, per maximale periode van een jaar. De verlengingsaanvraag wordt ingediend minstens 6 maanden voor de datum van de 65e verjaardag of van het einde van de verlenging.

Er wordt een afwijking van aanvraagtermijn toegestaan aan de houders van managementfuncties die binnen minder dan 6 maanden na de inwerkingtreding van dit besluit de leeftijd van 65 jaar bereiken en deze die reeds de leeftijd van 65 jaar bereikt hebben en die op datum van inwerkingtreding van dit besluit in een verlenging van hun mandaat zitten.

Als een betrekking definitief vacant verklaard werd, kan de minister of de staatssecretaris voorzien in de tijdelijke vervanging van een houder van een managementfunctie. Hij kan dit doen door een andere houder van een management- of staffunctie of een rijksambtenaar van de klassen A4 of A5, ermee te belasten dat mandaat uit te oefenen. Deze persoon maakt bij voorkeur deel uit van dezelfde federale overheidsdienst of dezelfde programmatorische federale overheidsdienst. In het geval van een managementfunctie -1, -2 of -3 kan alleen over de verlenging worden beslist door de minister of de staatssecretaris op voordracht van de voorzitter van het directiecomité of van de voorzitter.

Er wordt tevens een bepaling toegevoegd in ditzelfde artikel, om een directiepremie voor een maximale duur van één jaar te voorzien voor de tijdelijke vervanger.

Voor de mandaathouders in dienst op datum van inwerkingtreding van dit besluit, wordt onder "eerste mandaat" verstaan, het mandaat dat lopende is bij de inwerkingtreding van het eerste managementplan of operationeel plan dat afgesloten wordt na de inwerkingtreding van dit besluit.

We hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister belast met Ambtenarenzaken, K. GEENS De Staatsecretaris voor Ambtenarenzaken, H. BOGAERT

Raad van State, afdeling Wetgeving advies 53.502/2 van 3 juli 2013 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en in de programmatorische federale overheidsdiensten' Op 6 juni 2013 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Staatssecretaris voor Ambtenarenzaken, toegevoegd aan de Minister van Financiën verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en in de programmatorische federale overheidsdiensten'.

Het ontwerp is door de tweede kamer onderzocht op 3 juli 2013.

De kamer was samengesteld uit Yves KREINS, kamervoorzitter, Pierre VANDERNOOT en Martine BAGUET, staatsraden, Christian BEHRENDT, assessor, en Bernadette VIGNERON, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Yves DELVAL, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Martine BAGUET. Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 3 juli 2013.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het vervangen is bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voormelde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

VOORAFGAANDE VORMVEREISTEN Het protocol van onderhandelingen met de vakbonden kon niet bij de adviesaanvraag worden gevoegd, aangezien het nog niet ondertekend was.

De afdeling Wetgeving heeft dan ook niet kunnen nagaan of dit voorafgaand vormvereiste naar behoren is vervuld.

Het staat aan de steller van het ontwerp om zich daarvan te vergewissen.

BIJZONDERE OPMERKINGEN AANHEF In het tweede en het derde lid hoeven de gewijzigde artikelen niet te worden vermeld. Een dergelijke vermelding geschiedt in de inleidende zinnen in het dispositief1.

DISPOSITIEF Artikel 6 1. In onderdeel 2°, moet het woord "telkens" worden ingevoegd tussen de woorden "eventuele vermelding" en "vervangen".2. In 8°, schrijve men "de minister bevoegd voor Ambtenarenzaken". Artikel 7 De ontworpen wijziging beperkt zich tot het opheffen van onderdeel 5° van de opsomming in het gewijzigde artikel. Om de nadelen te voorkomen die verboden zijn aan de overname van een bestaande bepaling2 en aan een vernummering3, verdient het aanbeveling de ontworpen bepaling te herzien en alleen in deze opheffing te voorzien.

Artikel 11 1. Het ontworpen artikel 20, 4°, eerste lid, bepaalt dat : "Het mandaat eindigt (...): (...) 4° als de houder effectief één van de in artikel 14 bedoelde verloven geniet." De situatie van een ambtenaar die verloven opneemt zonder er recht op te hebben, is voldoende geregeld door het ambtenarenrecht.

Het staat aan de administratieve overheid waaronder de bekleder van een managementfunctie ressorteert om bij niet-naleving van artikel 14 de gepaste beslissing te nemen, zonder dat moet worden voorzien in een bepaling waaruit blijkt dat het mandaat in dat geval van rechtswege eindigt. 2. De afdeling Wetgeving van de Raad van State vraagt zich af of het, terwille van de leesbaarheid en dus de rechtszekerheid, niet beter is het ontworpen artikel in verscheidene paragrafen op te splitsen.De eerste paragraaf zou de eerste twee leden samenbrengen, de tweede paragraaf het derde lid, de derde paragraaf het vierde en het vijfde lid en de vierde paragraaf het laatste lid.

SLOTOPMERKING In de inleidende zinnen dient de vermelding van de wetshistoriek van de gewijzigde bepalingen te worden herzien. Zo ontbreekt hij bijvoorbeeld in artikel 4, aangezien het gewijzigde artikel eerder bij het koninklijk besluit van 1 februari 2005 is vervangen, is hij onvolledig in artikel 8, aangezien hij geen melding maakt van de wijzigingen van het artikel, dat bij de koninklijke besluiten van 8 juli 2005 en 24 mei 2006 is gewijzigd, en is hij verkeerd in artikel 12, aangezien het gewijzigde artikel niet is gewijzigd, doch vervangen bij het koninklijk besluit van 24 mei 2006.

De griffier, B. VIGNERON De voorzitter, Y. KREINS _______ Nota's 1 Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab "Wetgevingstechniek", aanbeveling 30. 2 Ibid., aanbeveling 110. 3 Ibid. aanbeveling 125.

Raad Van State, afdeling Wetgeving advies 54.242/2 van 30 oktober 2013 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en in de programmatorische federale overheidsdiensten' Op 2 oktober 2013 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Staatssecretaris voor Ambtenarenzaken, toegevoegd aan de Minister van Financiën verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en in de programmatorische federale overheidsdiensten'.

Het ontwerp is door de tweede kamer onderzocht op 30 oktober 2013.

De kamer was samengesteld uit Yves KREINS, kamervoorzitter, Pierre VANDERNOOT en Martine BAGUET, staatsraden, Jacques ENGLEBERT, assessor, en Bernadette VIGNERON, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Yves DELVAL, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Martine BAGUET. Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 30 oktober 2013.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

VOORAFGAANDE OPMERKING Het grootste deel van het voorliggende ontwerp is reeds eerder voorgelegd aan de afdeling Wetgeving1.

Volgens een vaste adviespraktijk van de afdeling Wetgeving komt het de Raad van State niet toe om bij ongewijzigd gebleven wetgeving en rechtspraak een tweede maal over hetzelfde ontwerp een advies te verlenen, daar hij bij de eerste advisering de hem bij de wet toegekende bevoegdheid heeft uitgeput. De Raad van State kan evenmin een nieuw advies uitbrengen over tekstwijzigingen of toelichtingen die het gevolg zijn van in zijn eerdere advies geformuleerde opmerkingen2.

De Raad van State heeft zich bij het onderzoek van het heden om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit derhalve beperkt tot de wijzigingen die zijn aangebracht ten opzichte van het ontwerp waarover hij reeds in het verleden heeft geadviseerd, die niet het gevolg zijn van opmerkingen die in het advies met betrekking tot dit laatste ontwerp zijn geformuleerd.

Het gaat om het ontworpen artikel 20, § 4 (artikel 11 van het ontwerp), het ontworpen artikel 24, § 6 (artikel 13, 4°, van het ontwerp), het ontworpen artikel 25, eerste lid (artikel 15, 1°, van het ontwerp), en de artikelen 19, § 2, en 20 van het ontwerp.

VOORAFGAANDE VORMVEREISTEN De directiepremie waarin artikel 11 voortaan voorziet, brengt met zich mee dat opnieuw het advies van de inspecteur van Financiën moet worden gevraagd en opnieuw de akkoordbevinding van de minister van Begroting moet worden verkregen. Uit punt 9 van de nota aan de Ministerraad, goedgekeurd tijdens de raad van 27 september 2013, blijkt dat dat de bedoeling is van de stellers van het ontwerp. Zij moeten erop toezien dat die vormvereisten volledig worden vervuld.

Gezien de belangrijke wijzigingen3 die zijn aangebracht in het ontwerp waarover de afdeling Wetgeving van de Raad van State het vorige advies heeft uitgebracht, moet ervoor gezorgd worden dat de voorafgaande vormvereisten worden vervuld.

BIJZONDERE OPMERKINGEN AANHEF De aanhef moet worden gewijzigd zodat daarin de nog te vervullen voorafgaande vormvereisten worden vermeld.

DISPOSITIEF Artikel 11 Teneinde een parallelle structuur te behouden tussen de verschillende besluiten die gewijzigd worden bij de verschillende ontwerpen die gelijktijdig aan de afdeling Wetgeving van de Raad van State zijn voorgelegd4, en aldus de rechtszekerheid te vrijwaren, wordt aanbevolen in de verschillende ontwerpen eenzelfde verdeling in leden te hanteren wat het ontworpen artikel 20, § 4 betreft.

Artikel 13 1. Artikel 13, 4°, van het ontwerp voegt in artikel 24 van het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 `betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten' een paragraaf 4 in luidens welke een personeelslid dat twee mandaten heeft vervuld, bij zijn terugkeer naar zijn dienst van oorsprong ambtshalve bevorderd wordt tot de eerste weddeschaal van de klasse die onmiddellijk hoger is dan deze waarin hij benoemd is en welke minimaal klasse 3 is, indien de laatste eindevaluatie aanleiding gegeven heeft tot minimaal de eindvermelding "voldoet aan de verwachtingen";de voorzitter van het directiecomité kan hierdoor hoogstens bevorderd worden tot klasse 5, de houder van een managementfunctie -1, hoogstens tot klasse 4.

Die bepalingen houden in dat het personeelslid dat gedurende minstens twee jaar een mandaat heeft bekleed en wiens laatste eindevaluatie "voldoet aan de verwachtingen" is, bij zijn terugkeer naar zijn dienst van oorsprong automatisch bevorderd zal worden tot een weddeschaal die overeenstemt met de klasse van een betrekking die hij niet noodzakelijk zal uitoefenen, aangezien die betrekking reeds ingevuld kan zijn, net zoals zijn betrekking van oorsprong tijdens zijn afwezigheid ingevuld kan zijn.

Dat kan leiden tot een mogelijk verschil in behandeling van de mandaathouder die terugkeert naar zijn dienst van oorsprong en diegenen die hun betrekking zijn blijven uitoefenen op diezelfde dienst, terwijl ze onder dezelfde klasse vallen5. Ook moet ermee rekening worden gehouden dat diegenen die hun betrekking zijn blijven vervullen op de betrokken dienst eventueel zelfs niet hebben kunnen meedingen naar een bevordering tot de klassen die overeenstemmen met die waarvan diezelfde titularis de wedde zal genieten, bijvoorbeeld omdat er geen vacature is voor een betrekking van die klassen.

In het dossier dat aan de afdeling Wetgeving van de Raad van State is overgezonden, wordt nergens gepreciseerd welke redenen aan die maatregel ten grondslag liggen. De stellers van het ontwerp moeten in staat zijn deze te wettigen ten aanzien van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. 2. Voorts wordt de aandacht van de stellers van het ontwerp gevestigd op artikel 58 van het ontwerp van koninklijk besluit `betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt', waarover op 7 augustus 2013 advies 53.749/2/V is uitgebracht.

Luidens die bepaling genieten de bij de inwerkingtreding van dat ontwerp in dienst zijnde personeelsleden "die een bevordering naar de klassen A2, A3, A4 of A5 krijgen na de inwerkingtreding van dit besluit (...) de eerste weddeschaal van hun klasse die hen in de trap die overeenstemt met de geldelijke anciënniteit die ze in deze klasse genieten een verhoging van minstens 3.000 EURO waarborgt ten opzichte van de jaarwedde waarin ze bezoldigd worden. Indien geen enkele weddeschaal hen deze verhoging waarborgt, dan genieten ze de laatste weddeschaal van de klasse. Dit artikel is niet van toepassing op de bevordering in weddeschaal naar de oude weddeschaal A21 bedoeld in artikel 36, tweede lid".

De stellers van het ontwerp moeten nagaan hoe de ontworpen bepaling zich zal verhouden tot dat artikel 58, met inachtneming van het gelijkheids- en het non-discriminatiebeginsel, en het voorliggende ontwerp in voorkomend geval aanpassen.

De griffier, B. VIGNERON De voorzitter, Y. KREINS _______ Nota's 1 Zie advies 53.502/2, op 3 juli 2013 verstrekt over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en in de programmatorische federale overheidsdiensten'. 2 Zie jaarverslag 2008-2009, www.raadvst-consetat.be, tab "De instelling", blz. 42. 3 Zie inzonderheid de artikelen 11, 13 en 15 van het ontwerp. 4 De overige drie ontwerpen zijn deze: - ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de staffuncties in de federale overheidsdiensten en in de programmatorische federale overheidsdiensten' (waarover heden advies 54.243/2 is uitgebracht); - ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de managementfuncties in de openbare instellingen van sociale zekerheid' (waarover heden advies 54.244/2 is uitgebracht); - ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de management- en staffuncties in sommige instellingen van openbaar nut' (waarover heden advies 54.245/2 is uitgebracht). 5 Er dient voorts op gewezen te worden dat de mandaathouder die terugkeert naar zijn dienst van oorsprong reeds een "herintegratievergoeding" geniet wegens de niet-hernieuwing van zijn mandaat, overeenkomstig de paragrafen 1, 3 en 4 van artikel 24 van datzelfde koninklijk besluit van 29 oktober 2001.

Raad Van State, afdeling Wetgeving advies 55.334/2 van 10 maart 2014 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en in de programmatorische federale overheidsdiensten' Op 10 februari 2014 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Staatssecretaris voor Ambtenarenzaken, toegevoegd aan de Minister van Financiën verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en in de programmatorische federale overheidsdiensten'.

Het ontwerp is door de tweede kamer onderzocht op 10 maart 2014.

De kamer was samengesteld uit Pierre VANDERNOOT, staatsraad, voorzitter, Martine BAGUET en Luc DETROUX, staatsraden, Yves DE CORDT en Marianne DONY, assessoren, en Anne-Catherine VAN GEERSDAELE, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Alain LEFEBVRE, eerste auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Martine BAGUET. Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 10 maart 2014.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voormelde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

VOORAFGAANDE OPMERKING Het grootste deel van het voorliggende ontwerp is reeds eerder tweemaal voorgelegd aan de Raad van State1.

Volgens een vaste adviespraktijk van de afdeling Wetgeving komt het de Raad van State niet toe om bij ongewijzigd gebleven wetgeving en rechtspraak een tweede maal over eenzelfde ontwerp een advies te verlenen, daar hij bij de eerste advisering de hem bij de wet toegekende bevoegdheid heeft uitgeput. De Raad van State kan evenmin een nieuw advies uitbrengen over de tekstwijzigingen of toelichtingen die het gevolg zijn van in een eerdere advies geformuleerde opmerkingen2. Ten slotte komt de Raad van State niet terug op de reeds geformuleerde opmerkingen, zelfs niet indien er geen rekening mee werd gehouden.

De Raad van State heeft zich bij het onderzoek van het heden om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit derhalve beperkt tot de wijzigingen die zijn aangebracht ten opzichte van de ontwerpen waarover hij reeds in het verleden heeft geadviseerd en die niet het gevolg zijn van opmerkingen die in de adviezen met betrekking tot deze laatste ontwerpen zijn geformuleerd, alsook tot de opmerkingen die het resultaat zijn van wijzigingen in de wetgeving.

Hij heeft bijgevolg artikel 5, 3°, (ontworpen artikel 18, §§ 4, eerste en derde lid, 5, 6, 7, 7bis) en de artikelen 17, § 2, 18 en 19 onderzocht.

BIJZONDERE OPMERKINGEN AANHEF In het zesde lid, moet ook melding worden gemaakt van advies 55.334/2 van de Raad van State, verstrekt op 10 maart 2014 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en in de programmatorische federale overheidsdiensten'.

DISPOSITIEF Artikel 5 1. De aandacht van de steller van het ontwerp wordt gevestigd op de inwerkingtreding op 1 november 2013 van het koninklijk besluit van 24 september 2013 `betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt', waarvan artikel 12 voorziet in de vermeldingen "uitzonderlijk", "voldoet aan de verwachtingen", "te verbeteren" en "onvoldoende". Het ontworpen artikel 18, § 4, eerste lid, voorziet zijnerzijds in de vermeldingen "uitstekend", "voldoet aan de verwachtingen", "te ontwikkelen" en "onvoldoende".

De Raad van State vraagt zich af of het in de bedoeling van de steller van het ontwerp ligt om een verschillende betekenis te geven aan de vermeldingen "uitzonderlijk" en "uitstekend" enerzijds en de vermeldingen "te verbeteren" en "te ontwikkelen" anderzijds.

Zo niet, dient een eenvormige terminologie te worden gehanteerd.

Zo ja, moet het verschil in terminologie worden verduidelijkt in het verslag aan de Koning. 2. Het zou beter zijn het tweede en het derde lid van de ontworpen paragraaf 4 op te nemen als de ontworpen paragrafen 7ter et 7quater.3. In de ontworpen paragraaf 4, derde lid, stemmen de woorden "het bereiken van de doelstellingen in de resultaatdomeinen die in het functieprofiel van de houder van de managementfunctie worden gepreciseerd" niet overeen met de criteria die worden vermeld in de paragrafen 5 tot 7bis, te weten het verwezenlijken van de "doelstellingen bepaald in de in artikel 11 bedoelde plannen". De voormelde passage moet bijgevolg worden vervangen door de woorden "het verwezenlijken van de in artikel 11 bepaalde doelstellingen".

Voorts moeten de woorden "van dit artikel" worden weggelaten. 4. De Raad van State heeft bedenkingen bij het verschil in voorstelling van paragraaf 5 enerzijds en de paragrafen 6 en 7 anderzijds. Er dient een eenvormige voorstellingswijze te worden gehanteerd. 5. Er dient, op zijn minst in het verslag aan de Koning, te worden verduidelijkt wat het verschil is tussen de situatie waarin de doelstellingen slechts "gedeeltelijk zijn verwezenlijkt", die aanleiding geeft tot de vermelding "te ontwikkelen" ( § 6), en de situatie waarin "de meeste doelstellingen" zijn verwezenlijkt, die aanleiding geeft tot de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" ( § 7). Evenzo vraagt de Raad van State zich af wat het verschil is tussen het verwezenlijken van "de meeste" doelstellingen ( § 7) en het "grotendeels" verwezenlijken van de doelstellingen ( § 7bis).

De griffier, A.-C. VAN GEERSDAELE De voorzitter, P. VANDERNOOT _______ Nota's 1 Zie advies 53.502/2 verstrekt op 3 juli 2013 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en in de programmatorische federale overheidsdiensten' en advies 54.242/2 verstrekt 30 oktober 2013 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en in de programmatorische federale overheidsdiensten'. 2 Zie jaarverslag 2008-2009, www.raadvst-consetat.be, tab "De instelling", p. 42.

10 APRIL 2014. - Koninklijk besluit tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en in de programmatorische federale overheidsdiensten FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel;

Gelet op het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 21 maart 2013;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 17 april 2013;

Gelet op het protocol nr. 683 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten van 29 mei 2013;

Gelet op advies 55.334/2 van de Raad van State, gegeven op 10 maart 2014, op advies 53.502/2 van de Raad van State, gegeven op 3 juli 2013, en op advies 54.242/2 van de Raad van State, gegeven op 30 oktober 2013, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister belast met Ambtenarenzaken en van de Staatssecretaris voor Ambtenarenzaken en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten

Artikel 1.Artikel 5 van het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten, vervangen bij het koninklijk besluit van 15 juni 2004 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 augustus 2004 en 8 juli 2005, wordt vervangen als volgt : "

Art. 5.§ 1. Om deel te nemen aan de vergelijkende selecties voor de functie van voorzitter van het directiecomité, van voorzitter en een managementfunctie -1, moeten de kandidaten houder zijn van een functie van niveau A of kunnen deelnemen aan een vergelijkende selectie voor een functie van niveau A. Zij dienen over een managementervaring van minstens zes jaar te beschikken of tien jaar nuttige beroepservaring te hebben. Onder managementervaring wordt verstaan ervaring inzake beheer in een overheidsdienst of in een organisatie uit de privé-sector. § 2. Om deel te nemen aan de vergelijkende selecties voor een managementfunctie -2 en -3, moeten de kandidaten houder zijn van een functie van niveau A of kunnen deelnemen aan een vergelijkende selectie voor een functie van niveau A. Zij dienen gedurende minstens zes jaar titularis te zijn van een functie van niveau A of tien jaar nuttige beroepservaring te hebben.".

Art. 2.In artikel 7 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 15 juni 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt: " § 1.De kandidaturen worden ingediend bij de afgevaardigd bestuurder van SELOR - Selectiebureau van de federale overheid, die de toelaatbaarheid ervan onderzoekt.

De kandidaten die toelaatbaar zijn verklaard leggen een computergestuurde assessmentproef af die de generieke managementcompetentie meet en aangepast is aan het niveau van de te begeven functie. Drie niveaus worden gedefinieerd : 1° het niveau dat de wegingklassen 7 en 6 bevat;2° het niveau dat de wegingklassen 5 en 4 bevat;3° het niveau dat de andere wegingklassen bevat. Een kandidaat die niet geslaagd is voor de computergestuurde assessmentproef voor een niveau wordt gedurende een periode van zes maanden, te rekenen vanaf de datum van het afleggen van deze proef, uitgesloten van het opnieuw afleggen van dezelfde proef of een proef voor een hoger niveau.

Er wordt vrijstelling van de computergestuurde assessmentproef toegekend, gedurende 2 jaar berekend vanaf de datum van het slagen voor deze proef, voor elke andere management- of staffunctie van hetzelfde of een lager niveau.

Er wordt eveneens vrijstelling toegekend aan de houders van een management- of een staffunctie van hetzelfde of een hoger niveau."; 2° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt: " § 2.De kandidaten die geslaagd zijn voor de computergestuurde assessmentproef leggen voor de selectiecommissie een mondelinge proef af uitgaande van een praktijkgeval dat betrekking heeft op de te begeven managementfunctie. De proef heeft tot doel zowel de specifieke competenties als de managementvaardigheden te evalueren die vereist zijn voor de uitoefening van deze functie.". 3° een § 2bis wordt ingevoegd, luidende : " § 2bis.De afgevaardigd bestuurder van Selor - Selectiebureau van de Federale Overheid, bepaalt de methodologie voor de computergestuurde assessmentproeven en voor de mondelinge proef en controleert de toepassing ervan."; 4° in § 3, worden de woorden "de testen en" geschrapt.

Art. 3.In artikel 8 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 15 juni 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in § 1, eerste lid, wordt het 6° opgeheven;2° in § 1 wordt het tweede lid vervangen als volgt : "De taalpariteit wordt verzekerd binnen elk van de categorieën van leden van de selectiecommissie bedoeld in het eerste lid, 4° en 5°. Het lid bedoeld in het eerste lid, 2° behoort tot een andere taalaanhorigheid dan die van het lid bedoeld in het eerste lid, 3°. De taalaanhorigheid van de leden, bedoeld in het eerste lid, 2°, 3° en 4°, wordt bepaald door de taal van het getuigschrift of het diploma dat bewijst dat men geslaagd is voor de studies die in aanmerking worden genomen voor de beoordeling van de competentie die nodig is voor de expertiseopdracht. De taalaanhorigheid van de leden, bedoeld in het eerste lid, 5°, wordt bepaald door de taalrol van de ambtenaar of door toepassing van de artikelen 35 tot 41 van de gewone wet van 9 augustus 1980 over de institutionele hervormingen." 3° in § 1, derde lid, worden het woord "effectieve" en de woorden "alsook deze van hun vervangers" geschrapt;4° in § 2, eerste lid, worden de woorden "met inbegrip van de plaatsvervangers," geschrapt.

Art. 4.Artikel 16 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 1 februari 2005, wordt vervangen als volgt : "

Art. 16.Elke houder van een managementfunctie wordt tijdens zijn mandaat jaarlijks geëvalueerd. De eerste vijf cycli worden met een tussentijdse evaluatie afgesloten. De laatste cyclus eindigt zes maanden vóór het verstrijken van het mandaat en wordt met een eindevaluatie afgesloten.

De verloven of afwezigheden hebben geen invloed op de duur van de periode, behalve indien ze een ononderbroken periode van dertig werkdagen overschrijden. In dat geval hebben deze een schorsende werking.

Onder werkdagen worden alle dagen van de week, met uitzondering van zaterdagen, zondagen en feestdagen verstaan.

In afwijking van het eerste lid worden de ambtenaren van Buitenlandse Zaken, behorend tot de externe loopbanen, die als houder van een managementfunctie werden aangesteld en voor een mandaat van vier jaar hebben gekozen tijdens hun mandaat viermaal geëvalueerd. De eerste drie cycli duren één jaar en worden met een tussentijdse evaluatie afgesloten. De vierde cyclus eindigt zes maanden voor het einde van het mandaat en wordt met een eindevaluatie afgesloten.

De duur van de eerste cyclus kan gewijzigd worden door wederzijdse overeenkomst tussen de eerste evaluator en de geëvalueerde om de evaluatiecyclus op de budgettaire cyclus af te stemmen. Door eenzelfde wederzijdse overeenkomst kan de voorlaatste cyclus in de laatste cyclus geïntegreerd worden."

Art. 5.In artikel 18 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 1 februari 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden ",indien nodig," en het woord "eventuele" opgeheven;2° in § 2, worden de woorden "eventuele vermelding" telkens vervangen door het woord "vermelding"; 3° paragraaf 4 wordt vervangen als volgt : " § 4 Elke evaluatie wordt afgesloten met één van de volgende vermeldingen : "uitstekend", "voldoet aan de verwachtingen", "te ontwikkelen", of "onvoldoende"."; 4° paragraaf 5 wordt vervangen als volgt : " § 5.De evaluatie wordt besloten met de vermelding « onvoldoende » als eruit blijkt dat de doelstellingen bepaald in de in artikel 11 bedoelde plannen, niet werden verwezenlijkt."; 5° paragraaf 6 wordt vervangen als volgt : " § 6.De evaluatie wordt besloten met de vermelding "te ontwikkelen" als eruit blijkt dat de doelstellingen bepaald in de in artikel 11 bedoelde plannen slechts gedeeltelijk zijn verwezenlijkt."; 6° paragraaf 7 wordt vervangen als volgt : « § 7.De evaluatie wordt besloten met de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" als eruit blijkt dat de meeste doelstellingen bepaald in de in artikel 11 bedoelde plannen werden verwezenlijkt."; 7° een paragraaf 7bis wordt ingevoegd, luidende als volgt : " § 7bis.De evaluatie wordt besloten met de vermelding "uitstekend" als eruit blijkt dat grotendeels de doelstellingen bepaald in de in artikel 11 bedoelde plannen werden verwezenlijkt en dat sommige overtroffen werden."; 8° een paragraaf 7ter wordt ingevoegd, luidende als volgt : " § 7ter.Er wordt geen rekening gehouden met de doelstellingen waarvan het niet bereiken geenszins afhing van de verantwoordelijkheid van de geëvalueerde."; 9° een paragraaf 7quater wordt ingevoegd, luidende als volgt : " § .7quater. In voorkomend geval, kan aan een houder van een managementfunctie, mits een specifieke motivering, een voor hem minder gunstige vermelding worden toegekend dan deze die zou worden toegekend met toepassing van de §§ 5 tot en met 7bis indien uit de evaluatie blijkt dat de houder van de managementfunctie slechts een kleine persoonlijke bijdrage heeft geleverd aan het bereiken van de doelstellingen bepaald in de in artikel 11 bedoelde plannen of dat de feitelijke elementen besproken tijdens het evaluatiegesprek een negatieve weerslag hebben op de uitoefening van de managementfunctie.

Deze vaststellingen en elementen dienen aan bod gekomen te zijn op het evaluatiegesprek en de geëvalueerde dient de mogelijkheid te krijgen om hierop te reageren. Deze reactie dient opgenomen te worden in het evaluatieverslag."; 10° in paragraaf 9, wordt het woord "eindevaluatie" vervangen door het woord "evaluatie" en het woord "voldoende" door de woorden "voldoet aan de verwachtingen";11° een paragraaf 10 wordt ingevoegd, luidende als volgt : " § 10.Het model van het beschrijvend evaluatieverslag wordt door de minister bevoegd voor Ambtenarenzaken bepaald.".

Art. 6.In artikel 19 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 1 februari 2005 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 8 juli 2005 en 24 mei 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "zeer goed" vervangen door het woord "uitstekend";2° in paragraaf 1, wordt het derde lid aangevuld als volgt: "In voorkomend geval wordt het mandaat verlengd tot het einde van de in dit artikel bedoelde beroepsprocedure.Er is geen enkele verlenging mogelijk als artikel 10, § 1, derde lid, van toepassing is."; 3° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "zeer goed" vervangen door het woord "uitstekend";4° in paragraaf 4, wordt het tweede lid vervangen als volgt : "De stemming is geheim.Bij staking van stemmen bestaat het advies in het voorstel om de vermelding toe te kennen die onmiddellijk hoger is dan deze die toegekend was."; 5° paragraaf 5 wordt vervangen als volgt : « § 5.Het beroepsorgaan brengt zijn advies uit binnen de maand die volgt op de indiening van het beroep en bezorgt het onmiddellijk aan de eerste evaluator en de verzoeker.

De eerste evaluator en de tweede evaluator, als er een tweede evaluator is, kennen de definitieve vermelding toe binnen een termijn van vijftien kalenderdagen en delen ze onmiddellijk mee aan de geëvalueerde. ».

Art. 7.Het opschrift van hoofdstuk VI van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "HOOFDSTUK VI. - Einde van het mandaat, niet-hernieuwing ervan en tijdelijke vervanging".

Art. 8.Het opschrift van onderafdeling I van afdeling I van hoofdstuk VI van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende woorden "en tijdelijke vervanging".

Art. 9.Artikel 20 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 mei 2006, wordt vervangen als volgt : "

Art. 20.§ 1. Het mandaat eindigt van rechtswege en zonder dat het aan de mandaathouder moet worden betekend : 1° op het einde van de periodes bedoeld in artikel 10;2° wanneer de houder van de managementfunctie de leeftijd van 65 jaar bereikt;3° als de houder van de managementfunctie in een andere managementfunctie of in een staffunctie wordt aangesteld, vanaf de eerste dag dat hij de nieuwe functie effectief uitoefent;4° als de houder effectief één van de in artikel 14 bedoelde verloven geniet. § 2. Als de houder van de managementfunctie de leeftijd van 65 jaar bereikt tijdens het mandaat, kan hij vragen zijn mandaat te verlengen tot het einde ervan, per maximale periode van een jaar. De organen bedoeld in artikel 9, § 1, tweede lid, en § 2, tweede lid, nemen een met reden omklede beslissing. De verlengingsaanvraag wordt ingediend minstens 6 maanden voor de datum van de 65e verjaardag of van het einde van de verlenging. § 3. De minister of de staatssecretaris kan het mandaat van de houder van de managementfunctie verlengen als de procedure om hem te vervangen ingezet werd, op een regelmatige wijze vervolgd wordt maar nog niet heeft geleid tot een aanstelling. In het geval van een managementfunctie -1, -2 of -3 kan alleen over de verlenging worden beslist door de Minister of de Staatssecretaris op voordracht van de voorzitter van het directiecomité of van de voorzitter. De verlenging is beperkt tot zes maanden en is hernieuwbaar. De hernieuwing van de verlenging van een mandaat van voorzitter van het directiecomité of van een voorzitter wordt ondergeschikt aan het eensluidend advies van de in raad vergaderde ministers. § 4. De minister of de staatssecretaris kan voorzien in de tijdelijke vervanging van een houder van een managementfunctie, bij een definitief vacant verklaarde betrekking, door een andere houder van een management- of staffunctie of een rijksambtenaar van de klassen A4 of A5, ermee te belasten dat mandaat uit te oefenen, als de vervangingsprocedure ingezet werd, op een regelmatige wijze vervolgd wordt maar nog niet heeft geleid tot een aanstelling. Deze persoon maakt bij voorkeur deel uit van dezelfde federale overheidsdienst of dezelfde programmatorische federale overheidsdienst. In het geval van een managementfunctie -1, -2 of -3 kan alleen over de vervanging worden beslist door de Minister of de Staatssecretaris op voordracht van de voorzitter van het directiecomité of van de voorzitter.

De vervanger ontvangt gedurende deze vervanging een directiepremie van 735 euro voor de maximale duur van één jaar.

De directiepremie wordt maandelijks uitbetaald in dezelfde mate en tegen dezelfde voorwaarden als het loon.

Het bedrag van de premie wordt gekoppeld aan spilindex 138,01. § 5. Indien geen voordracht van verlenging of vervanging gedaan wordt door de voorzitter van het directiecomité of door de voorzitter, een maand voor het aflopen van het mandaat en de procedure nog niet heeft geleid tot een aanstelling, kan de minister of de staatssecretaris beslissen over de verlenging of de vervanging van de managementfunctie.".

Art. 10.In artikel 21 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van 24 mei 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 3 wordt het derde lid vervangen als volgt : "Al naargelang de vermelding "onvoldoende" wordt toegekend bij de eindevaluatie, bij de derde, vierde of vijfde tussentijdse evaluatie of bij de eerste of tweede tussentijdse evaluatie, verkrijgt de houder van de managementfunctie acht maal, zes maal of drie maal de beëindigingvergoeding, berekend overeenkomstig het eerste en het tweede lid."; 2° paragraaf 4 wordt vervangen als volgt : " § 4.In afwijking van § 3, derde lid, verkrijgen de in artikel 10, § 1, tweede lid, vermelde houders van een managementfunctie die gekozen hebben voor een mandaat van vier jaar, al naargelang de vermelding "onvoldoende" wordt toegekend bij de eindevaluatie of bij een tussentijdse evaluatie, zes maal of drie maal de beëindigingvergoeding, berekend overeenkomstig § 3, eerste en tweede lid." 3° paragraaf 5 wordt vervangen als volgt : " § 5.In afwijking van § 3, derde lid, verkrijgt de houder van de in artikel 10, § 1, derde lid, vermelde managementfunctie, al naargelang de vermelding "onvoldoende" wordt toegekend bij de eindevaluatie of bij een tussentijdse evaluatie, zes maal of drie maal de beëindigingvergoeding, berekend overeenkomstig § 3, eerste, tweede en vierde lid.".

Art. 11.In artikel 24 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van 24 mei 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de woorden "zeer goed" vervangen door het woord "uitstekend" en het woord "voldoende" door de woorden "voldoet aan de verwachtingen";2° in paragraaf 4, eerste lid, worden de woorden "zeer goed" vervangen door het woord "uitstekend";3° in paragraaf 4, tweede lid, wordt het woord "voldoende" vervangen door de woorden "voldoet aan de verwachtingen".

Art. 12.Een artikel 24bis wordt ingevoegd in afdeling II van hoofdstuk VI van hetzelfde besluit, luidende als volgt : "Art. 24bis.De houder van een managementfunctie van wie de eindevaluatie werd besloten met de vermelding "te ontwikkelen" en die geen beroepsinkomen of rustpensioen geniet of zou kunnen genieten, ontvangt een beëindigingvergoeding.

De beëindigingvergoeding is gelijk aan een twaalfde van de jaarlijkse bezoldiging van de houder van de managementfunctie.

Onder jaarlijkse bezoldiging moet worden verstaan : de wedde die verschuldigd had moeten zijn voor twaalf maanden, berekend overeenkomstig artikel 3 van het koninklijk besluit van 11 juli 2001 betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde.

De houder van de managementfunctie verkrijgt tien maal de beëindigingvergoeding, berekend overeenkomstig het tweede en derde lid. De vergoeding wordt echter verminderd tot zes maal indien het mandaat minder dan zes jaar heeft geduurd.

De beëindigingvergoeding wordt maandelijks uitbetaald, mits maandelijkse voorlegging door de belanghebbende van een verklaring op eer waaruit blijkt dat hij gedurende de betrokken periode geen beroepsinkomen of pensioen heeft genoten in de zin van het derde lid.

Indien door de belanghebbende een valse verklaring op eer wordt voorgelegd, is deze een bedrag verschuldigd dat overeenstemt met de onterecht uitgekeerde beëindigingvergoeding of beëindigingvergoedingen.".

Art. 13.In artikel 25 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 februari 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "eindvermelding "zeer goed" kreeg" vervangen door de woorden "minimaal de eindvermelding "voldoet aan de verwachtingen" kreeg na het eerste mandaat en "uitstekend" na het tweede of volgende mandaten";2° het artikel wordt aangevuld met twee leden luidende : "Artikel 10 is van toepassing. Het eerste lid is alleen van toepassing als de functiebeschrijving noch grondig werd gewijzigd, noch in een andere klasse werd gewogen.". HOOFDSTUK II. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel

Art. 14.Artikel 20ter, vijfde lid, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 30 september 2012, word aangevuld als volgt : "Hij kent eveneens vrijstelling van een of meer modules, met uitsluiting van de laatste module, toe aan de houders van een management- of een staffunctie, alsook aan de vroegere houders van een van deze functies, van wie het mandaat sinds minder dan twee jaar beëindigd is. Die vrijstelling wordt niet toegekend aan houders of vroegere houders van een management- of staffunctie die tijdens hun mandaat minstens een evaluatie kregen met de vermelding "onvoldoende" of met de vermelding "te ontwikkelen".". HOOFDSTUK III. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 15.De lopende selecties bij de inwerkingtreding van dit besluit worden voortgezet overeenkomstig de bepalingen van toepassing vóór die datum.

Onder lopende selectie verstaat men de selecties waarvoor de oproep tot kandidaten werd gepubliceerd.

Art. 16.De lopende evaluaties en beroepen bij de inwerkingtreding van dit besluit worden voortgezet overeenkomstig de bepalingen van toepassing vóór die datum. De gevolgen ervan blijven dezelfde.

Onder lopende evaluatie verstaat men de evaluaties die betrekking hebben op cycli die afgerond zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 17.§ 1. De lopende evaluatiecycli bij de inwerkingtreding van dit besluit worden voortgezet overeenkomstig de bepalingen van toepassing vóór die datum.

Deze evaluatiecycli mogen evenwel niet langer duren dan één jaar vanaf de datum van de inwerkingtreding van dit besluit. § 2. Voor de toepassing van artikel 13, 1°, van dit besluit, wordt, voor de mandaathouders in dienst op datum van inwerkingtreding van dit besluit, onder "eerste mandaat" verstaan, het mandaat dat lopende is bij de inwerkingtreding van het eerste managementplan of operationeel plan, al naargelang het geval, dat afgesloten wordt na de inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 18.In afwijking van artikel 20, § 2, van het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten, kunnen de houders van managementfuncties die binnen minder dan 6 maanden na inwerkingtreding van dit besluit de leeftijd van 65 jaar bereiken, een verlengingsaanvraag doen zonder deze termijn te moeten respecteren.

In afwijking van artikel 20, § 2, van het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten, kunnen de houders van managementfuncties die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit reeds de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt en die op deze datum genieten van een verlenging van hun mandaat, een nieuwe verlengingsaanvraag doen zonder deze termijn te moeten respecteren.

Art. 19.De toepassing van dit besluit wordt geëvalueerd ten laatste drie jaar na de inwerkingtreding ervan.

Art. 20.Onze ministers en Onze staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 april 2014.

FILIP Van Koningswege : de Minister belast met Ambtenarenzaken, K. GEENS de Staatssecretaris voor Ambtenarenzaken, H. BOGAERT

^