gepubliceerd op 18 december 1998
Koninklijk besluit betreffende de toekenning van een begeleidingsuitkering aan jongeren die een intensieve opleiding met uitzicht op een baan volgen
8 DECEMBER 1998. - Koninklijk besluit betreffende de toekenning van een begeleidingsuitkering aan jongeren die een intensieve opleiding met uitzicht op een baan volgen (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 7, gewijzigd bij de wetten van 14 juli 1951, 14 februari 1961, 16 april 1963, 11 januari 1967, 10 oktober 1967, de koninklijke besluiten nr. 13 van 11 oktober 1978 en nr. 28 van 24 maart 1982, de wetten van 22 januari 1985, 30 december 1988, 26 juni 1992 en 30 maart 1994, het koninklijk besluit van 14 november 1996 en de wetten van 13 maart 1997 en 13 februari 1998;
Gelet op de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut van sociale zekerheid en sociale voorzorg, inzonderheid op artikel 15;
Gelet op dringende noodzakelijkheid;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Fincanciën, gegeven op 29 juni 1998;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 2 juli 1998;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door het feit dat het nieuw begeleidingsplan voor werklozen op 1 januari 1999 in werking gaat treden; dat de toekenning van een begeleidingsuitkering aan de jongeren die binnen dit kader een intensieve opleiding met uitzicht op een baan volgen een belangrijk element vormt van dit plan; dat het recht op deze uitkering bijgevolg eveneens moet kunnen toegekend worden vanaf 1 januari 1999 en dat dus de eventuele begunstigden en de administraties belast met de uitvoering onmiddellijk dienen op de hoogte gesteld te worden;
Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Een jongere die zijn studies beëindigd heeft en geldig ingeschreven is als werkzoekende sedert tenminste 7 maanden bij de bevoegde gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling kan gedurende de periode dat hij een intensieve opleiding met uitzicht op een baan volgt, zoals bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 1, van het samenwerkingsakkoord tussen de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten betreffende het begeleidingsplan voor werklozen, genieten van een begeleidingsuitkering indien hij de volgende voorwaarden vervult : - hij is niet meer onderworpen aan de leerplicht; - hij is minder dan 25 jaar oud op het ogenblik waarop de in het voormelde samenwerkingsakkoord voorziene begeleiding van de jongere een aanvang neemt.
Art. 2.De begeleidingsuitkering wordt niet, of niet meer toegekend : 1° vanaf het ogenblik dat de jongere kan genieten van wachtuitkeringen;2° na de zesde maand van intensieve opleiding;3° gedurende de periodes van tewerkstelling als loontrekkende;4° voor de dagen van ongewettigde afwezigheid gedurende de opleiding;5° wanneer de intensieve opleiding bestaat uit een hervatting van studies met volledig leerplan, van een leertijd voorzien bij de wetgeving betreffende de vorming en opleiding in een zelfstandig beroep en van een opleidingsprogramma bedoeld in artikel 50 van de wet van 19 juli 1983 op het leerlingenwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst.
Art. 3.Het bedrag van de begeleidingsuitkering bedraagt 116 F per dag voor alle dagen van de week behalve de zondagen. Dit bedrag wordt niet geïndexeerd.
Art. 4.Boven de uitkering bepaald bij artikel 3, heeft de jongere die een intensieve vorming volgt, recht op een éénmalige begeleidingsuitkering waarvan het bedrag gelijk is aan een derde van het totaal van de begeleidingsuitkeringen waarop hij volgens de bepalingen van de artikelen 2 en 3 recht verkregen heeft, in de volgende gevallen : - de jongere begint te werken met een arbeidsovereenkomst als loontrekkende; - de jongere heeft de volledige cyclus van de intensieve vorming beëindigd.
Art. 5.De bepalingen van hoofdstuk II, afdeling 6 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, betreffende de controle van de werkloosheidsperiodes zijn niet van toepassing op de jongeren die genieten van de begeleidingsuitkering bedoeld in dit besluit.
Voor de toepassing van artikel 36, § 2 van hetzelfde koninklijk besluit worden de dagen die aanleiding gegeven hebben tot betaling van een begeleidingsuitkering in aanmerking genomen voor het volbrengen van de wachttijd bedoeld in dit artikel.
Art. 6.De verantwoordelijke voor de begeleiding overhandigt aan de jongere die verbonden is door een begeleidingsovereenkomst, na het verstrijken van iedere kalendermaand een « aanwezigheidsbewijs », waarvan het model wordt vastgesteld door de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, inzonderheid vermeldend de aard van de studie, vorming of activiteit en de dagen van ongewettigde afwezigheid. Dit bewijs vervangt de controlekaart voor de toepassing van artikel 160 van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991.
Art. 7.Voor de toepassing van artikel 144 van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 dient de jongere niet opgeroepen te worden indien het recht op uitkeringen wordt ontzegd op grond van de bepalingen van dit besluit.
Art. 8.Voor zover er niet van afgeweken wordt door de bepalingen van dit besluit zijn de bepalingen van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 van toepassing op de uitkering voorzien bij dit besluit.
De begeleidingsuitkering wordt nochtans niet als een uitkering beschouwd voor de toepassing van de artikelen 38, § 1, eerste lid, 1°, 42, 79, § 4, 80, 81, zesde lid, 84, 92, 93 en 97 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991.
Art. 9.De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt, na advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening : 1° de wijze waarop de jongere een uitkeringsaanvraag moet indienen ten einde de begeleidingsuitkering te bekomen en de termijn waarbinnen de uitbetalingsinstelling het dossier moet bezorgen aan het werkloosheidsbureau;2° welke stukken het dossier moet bevatten om volledig te zijn.
Art. 10.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1999.
Art. 11.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 8 december 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Besluitwet van 28 december 1944, Belgisch Staatsblad van 30 december 1944. Wet van 14 juli 1951, Belgisch Staatsblad van 16 december 1951.
Wet van 14 februari 1961, Belgisch Staatsblad van 15 februari 1961.
Wet van 16 april 1963, Belgisch Staatsblad van 23 april 1963.
Wet van 11 januari 1967, Belgisch Staatsblad van 14 januari 1967.
Wet van 10 oktober 1967, Belgisch Staatsblad van 31 oktober 1967.
Koninklijk besluit nr. 13 van 11 oktober 1978, Belgisch Staatsblad van 31 oktober 1978.
Koninklijk besluit nr. 28 van 24 maart 1982, Belgisch Staatsblad van 26 maart 1982.
Wet van 22 januari 1985, Belgisch Staatsblad van 24 januari 1985.
Wet van 30 december 1988, Belgisch Staatsblad van 5 januari 1989.
Wet van 26 juni 1992, Belgisch Staatsblad van 30 juni 1992.
Wet van 30 maart 1994, Belgisch Staatsblad van 31 maart 1994.
Koninklijk besluit van 14 november 1996, Belgisch Staatsblad van 31 december 1996.
Wet van 13 maart 1997, Belgisch Staatsblad van 10 juni 1997.
Wet van 13 februari 1998, Belgisch Staatsblad van 19 februari 1998.