gepubliceerd op 18 juni 2002
Koninklijk besluit tot wijziging van artikel 79 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering
5 JUNI 2002. - Koninklijk besluit tot wijziging van artikel 79 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 8, § 6, vijfde lid, ingevoegd bij de wet van 5 maart 2002;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, inzonderheid op artikel 79, vervangen bij het koninklijk besluit van 28 november 1996, en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 augustus 1994, 30 maart 1995, 7 april 1995, 22 november 1995, 26 maart 1996, 13 december 1996, 25 juni 1997, 16 juli 1997, 23 september 1998, 26 maart 1999, 13 juni 1999 en 29 juni 2000;
Gelet op het advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, gegeven op 20 juli 2000;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 11 maart 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 20 maart 2002;
Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van één maand;
Gelet op advies 33.214/1 van de Raad van State, gegeven op 2 mei 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 79 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, vervangen bij het koninklijk besluit van 28 november 1996 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 augustus 1994, 30 maart 1995, 7 april 1995, 22 november 1995, 26 maart 1996, 13 december 1996, 25 juni 1997, 16 juli 1997, 23 september 1998, 26 maart 1999 en 13 juni 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, tweede lid, wordt opgeheven.2° § 9, eerste lid, 2° wordt aangevuld als volgt : « Deze opleidingen moeten bestaan uit vormings- of inschakelingsacties die georganiseerd of erkend zijn door de VDAB, de FOREm, de BGDA, het « Institut bruxellois francophone de la formation professionnelle » of het « Arbeidsamt der Deutschsprachigen Gemeinschaft ».» 3° § 9 wordt aangevuld met de volgende leden : « Het agentschap moet uiterlijk op 31 december van het jaar volgend op datgene waarop de inkomsten betrekking hebben, voldaan hebben aan de verplichting ten minste één vierde van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, 2°, aangewend te hebben voor opleidingen.Een saldo lager dan 1.250 EUR kan echter gereserveerd worden als provisie voor een volgend dienstjaar. Elke vrijwillige betaling aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, die bestemd is voor het globaal beheer van de sociale zekerheid, wordt gelijkgesteld met een uitgave voor opleiding.
Wat de inkomsten betreft, bedoeld in het eerste lid, 2°, die betrekking hebben op de jaren 1997, 1998, 1999 en 2000 moet het agentschap uiterlijk op 31 december 2002 voldaan hebben aan de verplichting één vierde van dat bedrag aangewend te hebben voor opleidingen. Een saldo lager dan 1.250 EUR kan echter gereserveerd worden als provisie voor het dienstjaar 2003. Elke vrijwillige betaling aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, die bestemd is voor het globaal beheer van de sociale zekerheid, wordt gelijkgesteld met een uitgave voor opleiding. » 4° dit artikel wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 12.De Rijksdienst oefent, in geval van klacht of op eigen initiatief bij vermoeden van onjuiste besteding, of bij wijze van steekproef, controle uit op de aanwending van de inkomsten van het plaatselijk werkgelegenheidsagentschap en gaat na of de besteding ervan overeenstemt met het maatschappelijk doel van het agentschap en of de in § 9, eerste lid, 2°, bepaalde inkomsten besteed worden overeenkomstig deze bepaling.
Daartoe maakt het agentschap jaarlijks, uiterlijk tegen 30 april, een verslag van zijn boekhouding betreffende de inkomsten en de uitgaven van het voorgaande kalenderjaar over aan de Rijksdienst. Dit verslag wordt opgesteld overeenkomstig het model vastgesteld door de Rijksdienst. De Rijksdienst kan zich zowel per briefwisseling als ter plaatse bij het agentschap alle inlichtingen en documenten laten verstrekken die hij nodig acht voor het uitoefenen van deze controle.
In geval van onjuiste besteding van de inkomsten, van het niet overmaken van het verslag bedoeld in het tweede lid of van verhindering van de controle op de aanwending van de inkomsten, kan de Rijksdienst beslissen dat de overeenkomstig § 9, eerste lid, 2° voor het agentschap bestemde financiële middelen geheel of gedeeltelijk ingehouden worden of dat de uitbetaling wordt uitgesteld tot wanneer het agentschap aantoont te voldoen aan de voorschriften. De inhouding of het uitstel gaat in de eerste dag van de maand volgend op de betekening aan het agentschap van de gemotiveerde beslissing en heeft betrekking op de rechten die vanaf die datum ontstaan. De ingehouden financiële middelen worden door de uitgever van de PWA-cheques overgemaakt aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid die deze toevoegt bij de middelen bestemd voor het globaal beheer van de sociale zekerheid.
De betaling wordt hervat vanaf de eerste dag van de maand waarin de betekening geschiedt aan het agentschap van de beslissing van de Rijksdienst waarbij wordt vastgesteld dat het agentschap het bewijs levert dat het de voorschriften naleeft.
De in deze paragraaf voorziene beslissingen worden genomen door een College van directeurs of hun plaatsvervangers, samengesteld uit drie leden die aangewezen worden door de Rijksdienst onder zijn ambtenaren die titularis zijn van de graad van directeur van het werkloosheidsbureau of titularis zijn van een graad van minstens rang 13, en worden met een aangetekend schrijven aan het agentschap ter kennis gebracht.
Het agentschap kan binnen een termijn van 30 kalenderdagen volgend op de ontvangst van de beslissing bij het beheerscomité beroep aantekenen. De termijn van 30 kalenderdagen is een vervaltermijn. Het beheerscomité beslist binnen een termijn van 30 kalenderdagen te rekenen vanaf de ontvangst van het beroepschrift. »
Art. 2.De verplichting bedoeld in artikel 79, § 12, tweede lid, van het voormelde koninklijk besluit van 25 november 1991, ingevoegd bij dit besluit, geldt slechts vanaf de inkomsten en uitgaven betreffende het kalenderjaar 2002.
Art. 3.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 5 juni 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Besluitwet van 28 december 1944, Belgisch Staatsblad van 30 december 1944. Wet van 5 maart 2002, Belgisch Staatsblad van 13 maart 2002.
Koninklijk besluit van 25 november 1991, Belgisch Staatsblad van 31 december 1991.
Koninklijk besluit van 12 augustus 1994, Belgisch Staatsblad van 27 augustus 1994.
Koninklijk besluit van 30 maart 1995, Belgisch Staatsblad van 12 mei 1995.
Koninklijk besluit van 7 april 1995, Belgisch Staatsblad van 12 mei 1995.
Koninklijk besluit van 22 november 1995, Belgisch Staatsblad van 8 december 1995.
Koninklijk besluit van 26 maart 1996, Belgisch Staatsblad van 6 april 1996.
Koninklijk besluit van 28 november 1996, Belgisch Staatsblad van 10 december 1996.
Koninklijk besluit van 13 december 1996, Belgisch Staatsblad van 31 december 1996.
Koninklijk besluit van 25 juni 1997, Belgisch Staatsblad van 3 juli 1997.
Koninklijk besluit van 16 juli 1997, Belgisch Staatsblad van 23 augustus 1997.
Koninklijk besluit van 23 september 1998, Belgisch Staatsblad van 24 september 1998.
Koninklijk besluit van 26 maart 1999, Belgisch Staatsblad van 3 april 1999.
Koninklijk besluit van 13 juni 1999, Belgisch Staatsblad van 3 juli 1999.
Koninklijk besluit van 29 juni 2000, Belgisch Staatsblad van 13 juli 2000.