gepubliceerd op 20 juni 2007
Decreet houdende wijziging van titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en van artikel 36ter van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu
27 APRIL 2007. - Decreet houdende wijziging van titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en van artikel 36ter van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (1)
Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : decreet houdende wijziging van titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en van artikel 36ter van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.
Artikel 1.Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.
Art. 2.§ 1. In artikel 4.1.1, § 1, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, ingevoegd bij decreet van 18 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 4° wordt vervangen door wat volgt : « 4° plan of programma : plan of programma, met inbegrip van die welke door de Europese Unie worden medegefinancierd, alsook de wijzigingen ervan, dat : a) door een instantie op regionaal, provinciaal of lokaal niveau wordt opgesteld en/of vastgesteld of dat door een instantie wordt opgesteld om middels een wetgevingsprocedure door het Vlaams Parlement of de Vlaamse Regering te worden vastgesteld; en b) op grond van decretale of van bestuursrechtelijke bepalingen is voorgeschreven.»; 2° in punt 13° wordt b) vervangen door wat volgt : « b) voor wat de verplichtingen inzake de overige plannen en programma's betreft : de instantie die het initiatief neemt om een plan of programma op te stellen of te wijzigen.»; 3° er wordt een punt 19° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 19° Verdrag : het Verdrag inzake milieueffect-rapportage in grensoverschrijdend verband ondertekend in Espoo op 25 februari 1991. »
Art. 3.In artikel 4.1.6, § 1, tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 december 2002, wordt het woord « 4.2.5, § 1 » vervangen door het woord « 4.2.8, § 6 ».
Art. 4.In titel IV van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 18 december 2002, wordt hoofdstuk II, dat bestaat uit artikelen 4.2.1 tot en met 4.2.9, vervangen door wat volgt : « HOOFDSTUK II. - Milieueffectrapportage over plannen en programma's Afdeling 1. - Werkingssfeer
Onderafdeling 1. - Toepassingsgebied Artikel 4.2.1 Dit hoofdstuk is van toepassing op ieder plan of programma dat het kader vormt voor de toekenning van een vergunning voor een project.
Dit hoofdstuk is eveneens van toepassing op ieder plan of programma, waarvoor, gelet op het mogelijke effect op gebieden, een passende beoordeling vereist is uit hoofde van artikel 36ter, § 3, eerste lid, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.
Artikel 4.2.2 Volgend plan of programma valt niet onder het toepassingsgebied van dit decreet : 1° plan of programma dat uitsluitend bestemd is voor nationale defensie;2° financieel of begrotingsplan en -programma;3° plan of programma dat wordt medegefinancierd in het kader van de huidige programmeringsperiode 2000-2006 betreffende EG-Verordening nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen en de programmeringsperiode 2000-2006 en 2000-2007 van EG-Verordening nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Orientatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL).
Onderafdeling 2. - De plicht tot opmaak van een plan-MER Artikel 4.2.3 § 1. Het plan of programma, dat overeenkomstig artikel 4.2.1, onder het toepassingsgebied van dit hoofdstuk valt, wordt, alvorens het kan worden goedgekeurd, aan een milieueffectrapportage onderworpen in de gevallen bepaald in dit hoofdstuk. § 2. Voor een plan of programma, dat overeenkomstig artikel 4.2.1, eerste lid, onder het toepassingsgebied van dit hoofdstuk valt, en dat niet het gebruik bepaalt van een klein gebied op lokaal niveau, noch een kleine wijziging inhoudt, moet een plan-MER worden opgemaakt, wanneer : 1° het plan of programma betrekking heeft op landbouw, bosbouw, visserij, energie, industrie, vervoer, afvalstoffenbeheer, waterbeheer, telecommunicatie, toerisme, ruimtelijke ordening of grondgebruik, en het kader vormt voor de toekenning van een vergunning voor een project opgesomd in bijlagen I en II van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage;2° voor een ander plan of programma dan deze vermeld onder 1°, de initiatiefnemer aan de hand van de criteria die worden omschreven in bijlage I, die bij dit decreet is gevoegd, niet aantoont dat dit plan of programma geen aanzienlijke milieueffecten kan hebben.De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen betreffende de beoordeling van de aanwezigheid van aanzienlijke milieueffecten. § 3. Voor een plan of programma, dat overeenkomstig artikel 4.2.1, eerste lid, onder het toepassingsgebied van dit hoofdstuk valt, en dat het gebruik bepaalt van een klein gebied op lokaal niveau of een kleine wijziging inhoudt, moet geen plan-MER worden opgemaakt voor zover de initiatiefnemer aan de hand van de criteria die worden omschreven in bijlage I, die bij dit decreet is gevoegd, aantoont dat het plan of programma geen aanzienlijke milieueffecten kan hebben. De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen betreffende de beoordeling van de aanwezigheid van aanzienlijke milieueffecten. § 4. Voor een plan of programma dat uitsluitend bestemd is voor noodsituaties moet geen plan-MER worden opgemaakt. § 5. De toepassing van § 2 en § 3 mag er echter niet toe leiden dat plannen en programma's met mogelijke aanzienlijke milieueffecten niet onder het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallen.
Onderafdeling 3. - Integratiespoor Artikel 4.2.4 § 1. Voor een plan of programma, dat overeenkomstig dit hoofdstuk aan de opmaak van een plan-MER is onderworpen, kan in een decreet of besluit van de Vlaamse Regering, dat desgevallend voor de opmaak van dat plan of programma van toepassing is, worden bepaald op welke wijze het plan-MER in de opmaakprocedure van dit plan of programma geïntegreerd wordt. Hierbij moet rekening worden gehouden met de volgende verplichtingen : 1° de plan-MER-plicht wordt vastgesteld en het plan-MER wordt opgemaakt overeenkomstig de vereisten betreffende het toepassingsgebied en de inhoudsafbakening van hoofdstuk II van titel IV van dit decreet;2° het plan-MER wordt samen met het ontwerpplan of -programma met het oog op de raadpleging ervan beschikbaar gesteld van het publiek en de te raadplegen instanties;3° ingeval het plan of programma aanzienlijke effecten kan hebben voor mens of milieu in andere lidstaten van de Europese Unie, en/of in verdragspartijen bij Verdrag, en/of in andere gewesten, of als bevoegde autoriteiten van deze lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten daarom verzoeken, wordt het plan-MER samen met het ontwerpplan of ontwerp-programma voor raadpleging ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, verdragpartijen en/of gewesten;4° bij de vaststelling van het ontwerp van plan of programma wordt met de resultaten van het plan-MER rekening gehouden;5° bij de bekendmaking van het plan of programma wordt de volgende informatie ter beschikking gesteld van het publiek en de geraadpleegde instanties : a) het plan of programma zoals het is vastgesteld;b) een verklaring die samenvat : 1) hoe de milieuoverwegingen in het plan of programma werden geïntegreerd;2) hoe rekening werd gehouden met het goedgekeurde plan-MER en de gegeven adviezen en het resultaat van de grensoverschrijdende raadpleging;3) de redenen waarom is gekozen voor het plan of programma zoals het is aangenomen, en dit in het licht van de andere redelijke alternatieven die zijn behandeld; c) de monitoringmaatregelen waartoe wordt besloten overeenkomstig artikel 4.6.3 van dit decreet. § 2. Indien bij decreet of besluit van de Vlaamse Regering geen wijze van integratie is bepaald, dan gelden voor een plan of programma, als vermeld in § 1, de bepalingen zoals voorzien in dit hoofdstuk. Afdeling 2. - Onderzoek tot milieueffectrapportage
Artikel 4.2.5 Bij het onderzoek tot milieueffectrapportage, vermeld in artikel 4.2.3, § 2, 2°, en artikel 4.2.3, § 3, raadpleegt de initiatiefnemer tijdig de instanties die door de Vlaamse Regering worden aangeduid, en dit op de wijze bepaald door de Vlaamse Regering.
Deze instanties brengen hun advies uit op de wijze en binnen de termijn bepaald door de Vlaamse Regering.
Artikel 4.2.6 § 1. De initiatiefnemer bezorgt de administratie door betekening of tegen ontvangstbewijs een afschrift van de volgende documenten : 1° een beschrijving en verduidelijking van het voorgenomen plan of voorgenomen programma, in voorkomend geval met inbegrip van een afbakening van het gebied waarop het plan of programma betrekking heeft;2° in voorkomend geval de gegevens, met de nodige vertaling, die de administratie nodig heeft voor het aanvangen van de grensoverschrijdende informatie-uitwisseling; 3° het verzoek van de initiatiefnemer tot raadpleging van de instanties, vermeld in artikel 4.2.5, eerste lid; 4° de uitgebrachte adviezen, vermeld in artikel 4.2.5, tweede lid; 5° de overeenkomstig artikel 4.2.3, § 2, 2°, en artikel 4.2.3, § 3, door de initiatiefnemer gedane analyse, met inbegrip van de redenen waarom geen plan-MER overeenkomstig dit hoofdstuk moet worden opgemaakt. Dit laatste kan ondermeer het geval zijn als : a) een plan of programma een uitwerking, wijziging, herziening of voortzetting inhoudt van een plan of programma waarvoor reeds eerder een plan-MER werd goedgekeurd, en een nieuw plan-MER redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende gegevens betreffende aanzienlijke milieueffecten kan bevatten;of b) in het kader van andere rapportages of beoordelingen reeds een systematische en wetenschappelijk verantwoorde analyse en evaluatie van de te verwachten gevolgen voor mens en milieu werden opgemaakt, die voldoen aan de essentiële kenmerken van een plan-MER zoals vemeld in artikel 4.1.4, § 2. § 2. De administratie neemt binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van de documenten, vemeld in § 1, een beslissing inzake de opmaak van een plan-MER. § 3. Als het voorgenomen plan of voorgenomen programma aanzienlijke effecten kan hebben voor mens of milieu in andere lidstaten van de Europese Unie, en/of in verdragspartijen bij het Verdrag, en/of in andere gewesten, of als de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten daarom verzoeken, dan wordt de termijn vermeld in § 2 met zestig dagen verlengd.
De administratie bezorgt een afschrift van de documenten, vermeld in § 1, aan de lidstaten, verdragspartijen, gewesten of autoriteiten, vermeld in het eerste lid. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden waaronder en de wijze waarop dit gebeurt. § 4. De administratie brengt de beslissing onverwijld door betekening of tegen ontvangstbewijs ter kennis van de initiatiefnemer en de geraadpleegde instanties, lidstaten, verdragspartijen, gewesten en/of autoriteiten.
Artikel 4.2.7 De documenten en beslissing, vermeld in artikel 4.2.6 worden door de administratie overeenkomstig hoofdstuk III van het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur ter beschikking gesteld van het publiek.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen. Afdeling 3. - Kennisgeving en inhoudsafbakening van het plan-MER
Artikel 4.2.8 § 1. De initiatiefnemer stelt de administratie door betekening of tegen ontvangstbewijs in kennis van de reikwijdte, het detailleringsniveau en de aanpak van het plan-MER. De kennisgeving bevat ten minste : 1° een beschrijving en verduidelijking van de intenties inzake het voorgenomen plan of programma en een afbakening van het gebied waarop het plan of programma betrekking heeft;2° in voorkomend geval een afschrift van het ontwerpplan of -programma en een verwijzing naar de besluitvormingsprocedure die ervoor van toepassing is;3° in voorkomend geval de gegevens die de administratie nodig heeft voor het aanvangen van de grensoverschrijdende informatie-uitwisseling;4° in voorkomend geval de relevante gegevens uit vorige rapportages en uit de goedgekeurde rapporten die daaruit zijn voortgekomen;5° een voorstel van reikwijdte en detailleringsniveau van het plan-MER;het plan-MER moet ten minste de volgende gegevens bevatten : a) een schets van de inhoud, een omschrijving van de voornaamste doelstellingen van het plan of van het programma en het verband met andere relevante plannen en programma's;b) de relevante aspecten van de bestaande situatie van het milieu en de mogelijke ontwikkeling ervan als het plan of het programma niet wordt uitgevoerd;c) de milieukenmerken van de gebieden, waar voor de gevolgen aanzienlijk kunnen zijn;d) alle bestaande milieuproblemen die relevant zijn voor het plan of programma, met inbegrip van met name milieuproblemen in gebie den die vanuit milieuoogpunt van bijzonder belang zijn, zoals gebieden die overeenkomstig Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG zijn aangewezen;e) de relevante doelstellingen inzake milieubescherming en de wijze waarop rekening wordt gehouden met die doelstellingen en de milieu-overwegingen bij de voorbereiding van het plan of programma;f) een beschrijving en onderbouwde beoordeling van de mogelijke aanzienlijke milieueffecten van het plan of programma en van de onder zochte redelijke alternatieven op of inzake, in voorkomend geval, de gezondheid en veilig heid van de mens, de ruimtelijke ordening, de biodiversiteit, de fauna en flora, de energie- en grondstoffenvoorraden, de bodem, het water, de atmosfeer, de klimatologische factoren, het geluid, het licht, de stoffelijke goederen, het cultureel erfgoed met inbegrip van het architectonisch en archeologisch erfgoed, het landschap, de mobiliteit, en de samenhang tussen de genoemde factoren;deze beschrijving van de milieueffecten omvat de directe, en in voorkomend geval de indirecte, secundaire, cumu latieve en synergetische effecten, permanent en tijdelijk, positief en negatief, op korte, middellange en lange termijn van het plan of programma; de beoordeling van de aanzienlijke milieu-effecten gebeurt onder meer in het licht van de overeenkomstig hoofdstuk II van titel II van dit decreet vastgestelde milieukwaliteitsnormen; g) de maatregelen om aanzienlijke negatieve milieueffecten op het milieu als gevolg van de uitvoering van het plan of programma te voorkomen, te beperken of zoveel mogelijk teniet te doen;h) een schets met opgave van de redenen voor de selectie van de onderzochte alternatieven en een omschrijving van de wijze waarop de evaluatie is doorgevoerd, met inbegrip van de moeilijkheden ondervonden bij het inzamelen van de vereiste gegevens, zoals technische tekortkomingen of gebrek aan kennis;i) een omschrijving van de monitoringmaatregelen;j) een niet-technische samenvatting van gegevens, vermeld in punt a) tot en met punt i) ;k) de nuttige informatie over de milieueffecten van de plannen en programma's die op andere besluitvormingsniveaus of krachtens andere wetgevingen ingewonnen wordt, kan worden gebruikt om de gegevens, vermeld in punt a) tot en met i), te verstrekken;6° een document waarin de inhoudelijke aanpak, met inbegrip van de methodologie, van het plan-MER wordt voorgesteld, waarbij wordt gesteund op de gegevens vermeld in punt 5° en het MER-richtlijnenboek;7° een beknopte beschrijving van de alternatieven voor het ontwerpplan of -programma of voor onderdelen ervan, die de initiatiefnemer heeft overwogen en, bondig weergegeven, zijn bedenkingen over de voor- en nadelen van de verschillende alternatieven; 8° de relevante gegevens over de voorgestelde erkende MER-coördinator en het voorgestelde team van MER-deskundigen, vermeld in artikel 4.2.9, en de taakverdeling tussen de deskundigen; 9° in voorkomend geval de gronden voor de vraag tot onttrekking aan bekendmaking en ter inzagelegging van de kennisgeving of aangeduide delen ervan. De Vlaamse Regering kan bijkomende voorwaarden en modaliteiten bepalen waaraan de kennisgeving moet voldoen. § 2. De administratie neemt een beslissing over de volledigheid van de kennisgeving en betekent, uiterlijk binnen een termijn van twintig dagen na datum van ontvangst van de kennisgeving, deze beslissing aan de initiatiefnemer.
Indien de kennisgeving onvolledig is, kan de initiatiefnemer de kennisgeving aanvullen overeenkomstig de beslissing die de punten van onvolledigheid van de kennisgeving opsomt en deze terug aan de administratie overmaken op de wijze vermeld in artikel 4.2.8, § 1. § 3. De administratie legt de volledig verklaarde kennisgeving onverwijld en op de volgende wijzen ter beschikking van het publiek : 1° overeenkomstig het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur;2° bij de initiatiefnemer;3° via de internetsite van de administratie. De Vlaamse Regering kan nadere regels inzake de terinzagelegging vaststellen. § 4. In voorkomend geval bezorgt de administratie, met het oog op advies, een afschrift van de volledig verklaarde kennisgeving aan : 1° de provincie en/of gemeente, waarvoor het plan of programma relevant is;2° de instanties waarvan de administratie het advies nuttig acht. De Vlaamse Regering duidt de instanties aan die vanwege de administratie, met het oog op advies, een afschrift van de volledig verklaarde kennisgeving ontvangen. § 5. Bij de bekendmaking of bij het overmaken van het afschrift van de volledig verklaarde kennisgeving wordt duidelijk aangegeven dat het publiek en de instanties eventuele opmerkingen over het plan-MER binnen een termijn van dertig dagen vanaf de datum van de beslissing vermeld in § 2, aan de administratie kunnen bezorgen, behoudens verlenging van deze termijn, zoals vermeld in het tweede lid.
Als het plan of programma aanzienlijke effecten kan hebben voor mens of milieu in andere lidstaten van de Europese Unie, en/of in verdragspartijen bij het Verdrag, en/of in andere gewesten, of als de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten daarom verzoeken, maakt de administratie door betekening of tegen ontvangstbewijs het afschrift van de volledig verklaarde kennisgeving over aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten. Bij het overmaken van het afschrift wordt duidelijk aangegeven dat zij eventuele opmerkingen over het plan-MER binnen een termijn van zestig dagen vanaf de ontvangst van het afschrift aan de administratie kunnen bezorgen. § 6. Na beëindiging van de termijnen, vermeld in § 5, beschikt de administratie over twintig dagen om een beslissing te nemen over : 1° de reikwijdte, het detailleringsniveau en de inhoudelijke aanpak van het plan-MER, met inbegrip van de methodologie, rekening houdend met de huidige stand van kennis en evaluatiemethoden, de inhoud en de precisiegraad van het plan of programma, de vordering van het besluitvormingsproces en het feit dat sommige aspecten misschien beter in andere fasen van dat proces worden geëvalueerd om herhaling van de evaluatie te voorkomen; 2° de bijzondere en aanvullende bijzondere richtlijnen voor het opstellen van het plan-MER, die de administratie naast de algemene richtlijnen vervat in de richtlijnenboeken, zoals bedoeld in artikel 4.6.2, kan opleggen; 3° de goedkeuring van de voorgestelde opstellers van het plan-MER, vermeld in artikel 4.2.9.
De Vlaamse Regering kan nadere regels aangaande de beslissing bepalen. § 7. De administratie deelt onverwijld haar beslissing mee aan de initiatiefnemer en de geraadpleegde administraties, instanties, autoriteiten van lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten.
De beslissing wordt overeenkomstig hoofdstuk III van het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur ter beschikking gesteld van het publiek. Afdeling 4. - Het opstellen van het plan-MER
Artikel 4.2.9 § 1. Het plan-MER wordt opgesteld onder de verantwoordelijkheid en op kosten van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer moet hiervoor een beroep doen op een erkende MER-coördinator. Hij stelt aan de MER-coördinator alle relevante informatie ter beschikking. Hij verleent alle medewerking opdat de MER-coördinator zijn taak naar behoren kan vervullen. § 2. De erkende MER-coördinator mag geen belang hebben bij het voorgenomen plan of programma of de alternatieven, noch betrokken worden bij de latere uitvoering van het plan of programma. Hij voert zijn opdracht volledig onafhankelijk uit en geeft in voorkomend geval leiding aan een team van medewerkers dat geheel of gedeeltelijk door de initiatiefnemer ter beschikking wordt gesteld.
De erkende MER-coördinator waakt erover dat de samenstelling van het team van medewerkers het mogelijk maakt om het plan-MER op te stellen in overeenstemming met het MER-richtlijnenboek en met inhoudsafbakening en bijzondere richtlijnen, vermeld in artikel 4.2.8, § 6. § 3. Tijdens het opstellen van het plan-MER is de erkende MER-coördinator gehouden tot overleg met de administratie. De MER-coördinator moet in voorkomend geval de aanvullende bijzondere schriftelijke richtlijnen van de administratie, als aanvulling op de afgebakende inhoud en de bijzondere richtlijnen, vermeld in artikel 4.2.8, § 6, in acht nemen.
De Vlaamse Regering kan de nadere voorwaarden met betrekking tot de uitoefening van de taak van de erkende MER-coördinator bepalen. Afdeling 5. - Het onderzoek en het gebruik van het plan-MER
Artikel 4.2.10 § 1. De initiatiefnemer bezorgt het voltooide plan-MER door betekening of tegen ontvangstbewijs aan de administratie. § 2. De administratie toetst het plan-MER inhoudelijk aan de beslissing, vermeld in artikel 4.2.8, § 6.
De administratie beslist uiterlijk binnen een termijn van vijftig dagen na ontvangst van het plan-MER over de goed- of afkeuring ervan.
Zij maakt deze beslissing onverwijld door betekening of tegen ontvangstbewijs over aan de initiatiefnemer en de geraadpleegde administraties, instanties, autoriteiten van lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten. In geval van afkeuring geeft zij aan waar het plan-MER tekortschiet. § 3. De beslissing vermeldt dat de initiatiefnemer tegen de beslissing een gemotiveerd verzoek tot heroverweging kan betekenen of afgeven tegen ontvangstbewijs binnen een termijn van twintig dagen vanaf de ontvangst van de beslissing.
Bij heroverweging beslist de administratie na advies van de adviescommissie, zoals vermeld in artikel 4.6.4.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen betreffende de procedure tot heroverweging.
Artikel 4.2.11 § 1. De initiatiefnemer maakt, voor zover als nodig, het ontwerp van plan of programma samen met het plan-MER, de beslissing vermeld in artikel 4.2.8, § 6, en de beslissing vermeld in artikel 4.2.10, § 2, over aan het college van burgemeester en schepenen van elke gemeente waarvoor het ontwerp van plan of programma relevant is, en dit met oog op de raadpleging ervan dat minstens zestig dagen duurt. Indien reeds op basis van andere toepasselijke wetgeving een openbaar onderzoek moet worden georganiseerd, dan wordt de organisatie van deze raadpleging hierop afgestemd.
Het openbaar onderzoek vindt in elk geval plaats vóór dat het plan of programma wordt vastgesteld of aan de wetgevingsprocedure onderworpen.
Opmerkingen worden schriftelijk bij het college van burgemeester en schepenen ingediend vóór het einde van de termijn van het openbaar onderzoek. Ze worden gevoegd bij het proces-verbaal tot sluiting van het openbaar onderzoek, dat binnen veertien dagen na de sluiting ervan door het college van burgemeester en schepenen wordt opgesteld. Het college van burgemeester en schepenen stuurt de opmerkingen en het proces-verbaal tot sluiting van het openbaar onderzoek binnen dertig dagen na de sluiting naar de initiatiefnemer.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot het openbaar onderzoek. § 2. Op het ogenblik dat de initiatiefnemer de documenten, vermeld in § 1, in openbaar onderzoek laat brengen, maakt zij deze documenten tevens voor advies over aan de SERV en/of MINA-Raad en aan de reeds geraadpleegde instanties.
Als het voorgenomen plan of programma aanzienlijke effecten kan hebben voor mens of milieu in andere lidstaten van de Europese Unie, en/of in verdragspartijen bij het Verdrag, en/of in andere gewesten, of als de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten daarom verzoeken, bezorgt de initiatiefnemer de documenten, vermeld in § 1, voor advies aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten.
De adviezen moeten binnen vijfenveertig dagen na de adviesaanvraag worden overgemaakt aan de initiatiefnemer. Ingeval er sprake is van grens- of gewetoverschrijdende milieueffecten, zoals vermeld in het tweede lid, wordt de termijn met zestig dagen verlengd.
De Vlaamse Regering kan nadere regelen vaststellen betreffende de wijze waarop de bevoegde autoriteiten en de burgers van de lidstaten, verdragspartijen en/of gewesten hun mening over het plan-MER en het ontwerp van plan of -programma kunnen meedelen, alsook betreffende de wijze waarop hierover overleg wordt gepleegd. § 3. Bij de voorbereiding, en vóór de vaststelling of onderwerping van het plan of programma aan de wetgevingsprocedure, wordt rekening gehouden met : 1° het overeenkomstig artikel 4.2.10 goedgekeurde plan-MER; 2° de opmerkingen, adviezen en het resultaat van de grensoverschrijdende raadpleging, vermeld in artikel 4.2.11, § 1 en § 2. § 4. Wanneer een plan of programma wordt vastgesteld, moet de initiatiefnemer de instanties, vermeld in artikel 4.2.11, § 2, het publiek en elke uit hoofde van artikel 4.2.11, § 2, tweede lid, geraadpleegde instantie, gewest of lidstaat van de Europese Unie in kennis stellen van de volgende documenten : 1° het plan of programma zoals het is vastgesteld;2° een verklaring die samenvat : a) hoe de milieuoverwegingen in het plan of programma werden geïntegreerd; b) hoe rekening werd gehouden met het overeenkomstig artikel 4.2.10 goedgekeurde plan- MER en de overeenkomstig artikel 4.2.11, § 1 en § 2, gegeven adviezen en het resultaat van de grensoverschrijdende raadpleging; c) de redenen waarom is gekozen voor het plan of programma zoals het is aangenomen, en dit in het licht van de andere redelijke alternatie ven die zijn behandeld; 3° de monitoringmaatregelen waartoe wordt besloten overeenkomstig artikel 4.6.3.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels betreffende deze informatie en de wijze van kennisgeving. »
Art. 5.In artikel 4.6.4, § 1, 1°, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in b) worden de woorden « het plan-MER » en « respectievelijk artikel 4.2.5, § 1, en » geschrapt; 2° in c) worden de woorden « artikel 4.2.8, § 2 » vervangen door de woorden « artikel 4.2.10, § 3 ».
In artikel 4.6.4, § 1, wordt het laatste lid opgeheven.
Art. 6.Aan artikel 4.7.2 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 december 2002, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Deze bepaling is niet van toepassing op de opmaak van een plan-MER overeenkomstig titel IV, hoofdstuk II en de opmaak van een ruimtelijk veiligheidsrapport overeenkomstig titel IV, hoofdstuk IV. ».
Art. 7.In bijlage 1 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 18 december 2002, worden de woorden « artikel 4.2.2, § 1 en § 2, en artikel 4.2.3, § 2 » vervangen door de woorden « artikel 4.2.3, § 2, 2°, en artikel 4.2.3, § 3 ».
Art. 8.In artikel 36ter, § 3, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, ingevoegd bij het decreet van 19 juli 2002, wordt het vierde lid vervangen door wat volgt : « Voor een plan of programma zoals gedefinieerd in artikel 4.1.1, § 1, 4°, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, alsook de wijziging ervan, waarvoor, gelet op het betekenisvolle effect op een speciale beschermingszone, een passende beoordeling is vereist, wordt overeenkomstig hoofdstuk II van titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid een plan-MER opgemaakt.
Indien een vergunningsplichtige activiteit overeenkomstig artikel 4.3.2 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid onderworpen is aan de verplichting tot opmaak van een project-MER, wordt overeenkomstig hoofdstuk III van titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid een project-MER opgemaakt.
Bij de opmaak van het plan-MER of het project-MER zal de passende beoordeling worden geïntegreerd in respectievelijk het plan-MER of het project-MER, dat respectievelijk wordt opgesteld overeenkomstig hoofdstuk II of hoofdstuk III van titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. De Vlaamse Regering kan nadere regels van integratie en herkenbaarheid van de passende beoordeling in het milieueffectrapport bepalen. »
Art. 9.De Vlaamse Regering bepaalt de datum waarop dit decreet in werking treedt.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 27 april 2007.
De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, K. PEETERS _______ Nota's (1) Zitting 2006-2007 : Stukken.- Ontwerp van decreet : 1081 - Nr. 1. - Amendement : 1081 - Nr. 2. - Amendementen : 1081 - Nr. 3. - Verslag : 1081 - Nr. 4. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 1081 - Nr. 5.
Handelingen. - Bespreking en aanneming : vergaderingen van 18 april 2007.