gepubliceerd op 14 november 2008
Decreet betreffende de bescherming van monumenten, ensembles en landschappen en betreffende de opgravingen
23 JUNI 2008. - Decreet betreffende de bescherming van monumenten, ensembles en landschappen en betreffende de opgravingen (1)
De Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit decreet dient te worden verstaan onder : 1° monument : een door de mens geschapen onroerend goed, inbegrepen alle inrichtingen en decoratieve elementen die integrale bestanddeel zijn van het onroerend goed, op voorwaarde dat dit goed van algemeen belang is omwille van zijn archeologische, esthetische, historische, artistieke, culturele, volkskundige, wetenschappelijke, sociale of technische waarde;2° ensemble : een groepering van meerdere monumenten, met inbegrip van de ruimte die zij afbakenen en desgevallend de omgeving en de al dan niet bebouwde bestanddelen van die omgeving, op voorwaarde dat het geheel coherent genoeg is om een topografische afbakening mogelijk te maken en van algemeen belang is omwille van zijn archeologische, esthetische, historische, artistieke, culturele, volkskundige, wetenschappelijke, sociale of technische waarde;3° landschap : een door de natuur of door de mens en de natuur geschapen onroerend goed, op voorwaarde dat het geheel genoeg coherent is om een topografische afbakening mogelijk te maken en van algemeen belang is omwille van zijn archeologische, esthetische, historische, artistieke, culturele, volkskundige, wetenschappelijke, sociale of technische waarde;4° beschermingsgebied : een gebied dat vanuit een gerangschikt monument, ensemble of landschap zichtbaar is of er tegelijk mee zichtbaar is;5° eigenaar : een natuurlijke of een privaat- of publiekrechtelijke rechtspersoon die houder is van een eigendomsrecht, van een recht van vruchtgebruik, van een erfpachtrecht of van een ander zakelijk recht op een onroerend goed;6° klein erfgoed : de kleine gebouwde elementen, die geïsoleerd of deel uitmakend van een geheel, een stempel op de leefomgeving drukken, bij de locale bevolking als refertepunt dienen of tot het verbondenheidsgevoel bijdragen, echter niet als monument gerangschikt zijn;7° relevant gebouw : gebouw dat vanuit een historisch en architectonisch gezichtspunt interessant is, onder monumentenzorg in de zin van hoofdstuk II van voorliggend decreet echter niet gerangschikt is/wordt;8° archeologische goederen : alle materiële, al dan niet ondergrondse overblijfselen van paleontologische aard of het spoor ervan, beschouwd als bewijs van de bedrijvigheid van de mens of van zijn leefmilieu, van verlopen tijdperken of beschavingen, ongeacht de kunstwaarde ervan;9° archeologische peiling : iedere handeling die de wijziging van de staat van een archeologische vindplaats inhoudt en die bestemd is om zich te vergewissen van het bestaan, de aard en de omvang van een archeologische vindplaats of van archeologische goederen;10° archeologische vindplaats : elk gezamenlijk werk van mens en natuur waarbij het gaat gedeeltelijk om bebouwde gebieden, eigenaardig en homogeen genoeg om een topografische afbakening mogelijk te maken en van uitzonderlijk belang omwille van hun archeologische, esthetische, historische, artistieke, culturele, volkskundige, wetenschappelijke, sociale of technische waarde;11° opgravingen : alle handelingen en werken bedoeld om archeologische goederen op te zoeken en eventueel te beschermen;12° toevallige ontdekking : het door zuivere toeval ontdekken van archeologische goederen;13° commissie : de Koninklijke Commissie van de Duitstalige Gemeenschap voor de bescherming van monumenten en landschappen;14° gemeentecollege : het gemeentecollege van de gemeente waar het monument, ensemble of landschap, het archeologisch goed, de archeologische vindplaats, het klein erfgoed of relevant gebouw gelegen is. HOOFDSTUK II. - Bescherming van de monumenten, ensembles en landschappen Afdeling 1. - Voorlopige rangschikking
Doelstelling van de voorlopige rangschikking
Art. 2.Om haar opzet uit te leggen, een monument, ensemble of landschap definitief te rangschikken, neemt de Regering een besluit houdende voorlopige rangschikking.
Voorstel tot rangschikking
Art. 3.§ 1 - Het voorstel tot rangschikking van een monument, ensemble of landschap kan uitgaan van : 1° de Regering;2° de commissie;3° het gemeentecollege;4° de eigenaar. § 2 - Dienen bij het voorstel gevoegd te worden : 1° de schriftelijke uitleg van de bewegingsreden voor de rangschikking;2° een beschrijving van het te beschermen goed;3° een kadasterplan met afbakening van het te beschermen goed en van zijn beschermingsgebied;4° actuele foto's;5° voor de voorstellen ingediend overeenkomstig § 1, 1° tot 3° : de schriftelijke inlichtingen over het opzet om een rangschikking voor te stellen, samen met het verzoek om plaatsbezoek, geadresseerd aan de eigenaar, alsmede het slotprotocol over het met de eigenaar gevoerde plaatsbezoek van het onder monumentenzorg te plaatsen goed.Weigert de eigenaar het plaatsbezoek, dan wordt dit behoorlijk in het protocol vermeld en wordt de rangschikkingsprocedure voortgezet. § 3 - Het voorstel bedoeld in § 1, 2° tot 4°, moet bij de Regering worden ingediend. § 4 - De commissie onderzoekt de voorstellen tot rangschikking bedoeld in § 1, 1°, 3° en 4°, en kan, om het voorstel aan te vullen, verdere inlichtingen inwinnen. Binnen 30 kalenderdagen geeft ze een advies uit dat ze aan de Regering voorlegt.
In uiterst dringende gevallen kan de Regering tot de voorlopige rangschikking beslissen, zonder het advies van de commissie in te winnen. § 5 - Werd een voorstel tot rangschikking ingediend, beslist de Regering binnen twaalf maanden over de inleiding van de procedure met het oog op de voorlopige rangschikking. Wordt de procedure niet ingeleid, dan worden de eigenaar en het gemeentecollege daarvan schriftelijk op de hoogte gebracht.
Besluit houdende voorlopige rangschikking
Art. 4.Het besluit houdende voorlopige rangschikking bevat : 1° de beperkingen die voor het behoud van het gerangschikt monument, ensemble of landschap opgelegd worden; 2° bijzondere voorschriften m.b.t. het behoud en het onderhoud; 3° als bijlage een situatieplan dat de nauwkeurige grenzen en het beschermingsgebied van het te beschermen goed bepaalt. De bijzondere voorschriften kunnen inzonderheid beperkingen van het eigendomsrecht bevatten, inbegrepen het volledig of voorwaardelijk verbod te bouwen, in percelen te delen of af te sluiten.
Geldigheidsduur van de voorlopige rangschikking
Art. 5.De voorlopige rangschikking geldt voor ten hoogste 12 maanden vanaf het moment waarop het besluit bedoeld in artikel 4 bindend wordt.
Informatieplicht
Art. 6.§ 1 - Ten laatste bij de afsluiting van het huur- of exploitatiecontract betekent de eigenaar een afschrift van het besluit houdende voorlopige rangschikking per aangetekende brief aan de huidige en eventueel volgende huurders en bewoners. Gebeurt de voorlopige rangschikking in de loop van een huur- of exploitatiecontract, stuurt de eigenaar het besluit houdende voorlopige rangschikking, binnen 21 kalenderdagen na de ontvangst ervan, per aangetekende brief aan de huurders of bewoners toe.
Bij niet-naleving van de informatieplicht bedoeld in het voorafgaande lid wordt de eigenaar bij elke door de huurders of bewoners gepleegde overtreding hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de herstelling van het goed, bevolen door de rechtbank. § 2 - Het besluit houdende voorlopige rangschikking wordt op het hypotheekkantoor ingeschreven. Afdeling 2. - Definitieve rangschikking
Procedure voor een definitieve rangschikking
Art. 7.§ 1 - Met het oog op een definitieve rangschikking wordt het besluit houdende voorlopige rangschikking tegelijk ter facultatief advies voorgelegd aan volgende personen en instellingen : 1° de eigenaar.Deze mededeling vermeldt uitdrukkelijk de informatieplicht waarvan sprake is in artikel 6. Desgevallend houdt het advies van de eigenaar rekening met aanduidingen over de maatschappelijke aanvaardbaarheid van de maatregel; 2° het bevoegde gemeentecollege voor openbaarmaking door aanplakking én door bekendmaking in ten minste een plaatselijk dagblad en een huis-aan-huis-blaadje binnen vijftien kalenderdagen na de ontvangst van de mededeling, met vermelding dat de opmerkingen binnen een termijn van vijftien kalenderdagen bij het gemeentebestuur moeten worden medegedeeld.Tijdens de hele duur van de aanplakking is het mogelijk inzage te nemen van het volledige dossier bij het gemeentebestuur, dat voor elke verdere inlichting ter beschikking staat. Het gemeentecollege laat zijn verslag over de opmerkingen samen met zijn advies toekomen binnen de in lid 2 bepaalde termijn; 3° het provinciecollege;4° de Regering van het Waalse Gewest. De termijn om de verschillende adviezen uit te brengen, wordt op 60 kalenderdagen vastgelegd en begint op de dag waarop het besluit houdende voorlopige rangschikking betekend wordt. Wordt geen advies uitgebracht binnen deze termijn, dan wordt de persoon of instelling geacht de rangschikking toe te stemmen.
Bij de mededeling aan de eigenaar en aan het gemeentecollege wordt een afschrift van het besluit houdende voorlopige rangschikking en van voorliggend decreet gevoegd. § 2 - Het besluit houdende voorlopige rangschikking wordt eveneens aan de commissie ter informatie toegestuurd met het oog op een definitieve rangschikking.
Besluit houdende definitieve rangschikking
Art. 8.§ 1 - Bij besluit beslist de Regering over de definitieve rangschikking van de voorlopig gerangschikte monumenten, ensembles en landschappen.
Wordt het besluit houdende definitieve rangschikking niet binnen de in artikel 5 vermelde termijn aangenomen, wordt dit beschouwd als een impliciete beslissing van de Regering om het goed niet te rangschikken. § 2 - Het besluit houdende definitieve rangschikking bevat : 1° de beperkingen die voor het behoud van de monumenten, ensembles of landschappen opgelegd worden; 2° de bijzondere voorschriften m.b.t. het behoud en het onderhoud; 3° als bijlage een situatieplan dat de nauwkeurige grenzen en het beschermingsgebied van het gerangschikt goed bepaalt. De bijzondere voorschriften kunnen inzonderheid beperkingen van het eigendomsrecht bevatten, inbegrepen het volledig of voorwaardelijk verbod te bouwen, in percelen te delen en af te sluiten. § 3 - Bij de mededeling aan de eigenaar, die uitdrukkelijk de in artikel 9, § 1, vermelde informatieplicht vermeldt, wordt een afschrift van het besluit houdende rangschikking en van dit decreet gevoegd. § 4 - Het besluit houdende definitieve rangschikking wordt de commissie, het bevoegde gemeentecollege, het provinciecollege en de Regering van het Waalse Gewest ter informatie toegestuurd.
Informatieplicht
Art. 9.§ 1 - Ten laatste bij de afsluiting van het huur- of exploitatiecontract betekent de eigenaar een afschrift van het besluit houdende definitieve rangschikking per aangetekende brief aan de huidige en eventueel volgende huurders en bewoners. Gebeurt de definitieve rangschikking in de loop van een huur- of exploitatiecontract, stuurt de eigenaar het besluit houdende definitieve rangschikking, binnen 21 kalenderdagen na de ontvangst ervan, per aangetekende brief aan de huurders of bewoners toe.
Bij niet-naleving van de informatieplicht bedoeld in het voorafgaande lid wordt de eigenaar bij elke door de huurders of bewoners gepleegde overtreding hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de herstelling van het goed, bevolen door de rechtbank. § 2 - Het besluit houdende definitieve rangschikking wordt op het hypotheekkantoor ingeschreven. Afdeling 3. - Bescherming aangeboden door de voorlopige of definitieve
rangschikking van een monument, ensemble of landschap Instandhoudingsplicht
Art. 10.§ 1 - Naast de in het besluit houdende rangschikking vastgelegde maatregelen resp. opgelegde verplichtingen moeten de eigenaars, huurders en alle bewoners van voorlopig of definitief gerangschikte monumenten, ensembles of landschappen deze door de nodige onderhoudswerken in goede staat houden en mogen deze noch veranderen, beschadigen of vernielen noch er andere schaden aan brengen, behalve bij vergunning uitgereikt door de Regering overeenkomstig artikel 13. § 2 - De Regering kan van de eigenaar van een gerangschikt goed eisen dat hij werken uitvoert.
Als de eigenaar de werken niet uitvoert die noodzakelijk zijn om de destructie of beschadiging van een gerangschikt onroerend goed te voorkomen, dan kan de gemeenschap, de provincie of de gemeente overeenkomstig de door de Regering opgelegde voorwaarden optreden en de voor de instandhouding van het goed noodzakelijke preventieve maatregelen nemen. De gemeente of de provincie verkrijgt dan de door de gemeenschap toegekende subsidies.
Wordt met de eigenaar geen enigheid bereikt, dan kunnen de overheden vermeld in vorig lid de aangegane kosten door alle rechtsmiddelen terugvorderen, voor zover ze in het belang van het goed aangegaan werden. Is het goed het eigendom van een privaatrechtelijke persoon en gaat het niet om kleine onderhoudswerken, dan kan die persoon erom verzoeken dat de overheid haar goed verwerft. In dit geval zullen de voor de beschermingsmaatregelen aangegane kosten van de koopprijs afgetrokken worden.
Verplaatsing
Art. 11.De gedeeltelijke of gehele verplaatsing van een gerangschikt monument is verboden, behalve als de instandhouding ervan het vereist.
Na de commissie en, desgevallend, andere deskundigen te hebben gehoord, neemt de Regering de geschikte maatregelen qua afbouw, verplaatsing en wederopbouw van het monument en qua nieuwe vestigingsplaats.
Schadevergoeding
Art. 12.§ 1 - Wanneer een bouw- of verkavelingsverbod bepaald in de rangschikking van een onroerend goed een einde maakt aan het gebruik of bestemming ervan, kan de eigenaar om een schadevergoeding ten laste van de gemeenschap verzoeken. Dit gebruik resp. deze bestemming moet reeds op de dag vóór de inwerkingtreding van de voorlopige rangschikking bestaan of het moet bewezen worden dat de omzetting ervan binnen de twaalf maanden na de inwerkingtreding van de voorlopige rangschikking gepland is. Dit recht veronderstelt dat het goed, op die dag, bebouwbaar en op een voor de situatie voldoende uitgeruste verkeersweg gelegen was. Bovendien moet de aanvrager bewijzen dat hij effectief geprobeerd heeft, door concrete en duidelijke handelingen het gebruik of de bestemming te bereiken waaraan een einde wordt gemaakt.
Het recht op schadevergoeding ontstaat op het ogenblik van de inwerkingtreding van het besluit houdende definitieve rangschikking. § 2 - Voor de schadevergoeding komt slechts de waardevermindering in aanmerking die uit het bouw- of verkavelingsverbod voortvloeit en ten minste 20% van deze waarde beloopt.
De vergoeding wordt verminderd naar rato van het voordeel dat de eigenaar uit de rangschikking trekt; zij kan zelfs geweigerd worden.
Van haar schadevergoedingsplicht kan zich de gemeenschap vrijstellen door ofwel het goed te kopen ofwel de bepalingen van het besluit houdende rangschikking te wijzigen waardoor een recht op schadevergoeding is ontstaan. § 3 - Een schadevergoeding is uitgesloten, indien : 1° de eigenaar het onroerend goed heeft verworven, toen het reeds gerangschikt was;2° het om een verbod gaat, een uithang- of reclamebord of een verlichting op het onroerend goed aan te brengen;3° het om een verbod gaat, gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke bedrijven langer dan toegelaten te exploiteren;4° de eigenaar zelf om de rangschikking heeft verzocht of in die rangschikking uitdrukkelijk heeft toegestemd. § 4 - Zodra het onroerend goed niet meer gerangschikt is, kan de gemeenschap van de begunstigden, van hun rechthebbenden of hun eisen dat ze de met de wettelijke rentevoet verhoogde schadevergoedingen terugbetalen, zodra het onroerend goed niet meer als monument of landschap gerangschikt is of als de rangschikking minder dan 20 jaar vroeger heeft plaatsgevonden. § 5 - De vorderingen verjaren zes maanden na de dag waarop het recht op schadevergoeding vermeld in § 1 resp. het recht op terugvordering vermeld in § 4 ontstaat.
Erfgoedvergunning
Art. 13.§ 1 - Als natuurlijke of rechtspersonen veranderingswerken aan een gerangschikt goed willen voornemen of het uiterlijk aspect ervan wensen te wijzigen, moet vooraf het akkoord van de Regering, de zogenaamde « erfgoedvergunning » ingewonnen worden. Dit geldt ook voor de uithangborden, reclameborden en verlichtingen.
Onder de bedoelde gerangschikte goederen vallen ook de goederen gelegen in het beschermingsgebied ervan.
Het akkoord van de Regering kan voorwaardelijk zijn. § 2 - Het berust bij de eigenaar, huurder of bewoner die bouwwerken wenst uit te voeren bij de Regering om de erfgoedvergunning per aangetekende brief te verzoeken, waarbij het door de Regering bepaald aanvraagformulier gebruikt wordt.
Bij de ontvangst van een aanvraag om stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning informeert het bevoegde gemeentecollege de aanvrager schriftelijk over de verplichting, met toepassing van § 1 een erfgoedvergunning te verkrijgen. Een afschrift van deze mededeling wordt tegelijk aan de Regering betekend. § 3 - Bij de schriftelijke aanvraag om erfgoedvergunning worden volgende documenten gevoegd : 1° het eigendomsbewijs met betrekking tot het betrokken goed;2° een schriftelijke toestemming van de eigenaar, wat de geplande bouwkundige veranderingswerken of veranderingen van het uiterlijk aspect van het betrokken goed betreft, als de aanvrager niet de eigenaar is;3° een beschrijving van de veranderingswerken met actuele foto's van het betrokken goed en van de gedeelten van het goed die door de geplande werken betrokken zijn. Binnen vijftien kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag om erfgoedvergunning verzoekt de Regering desgevallend om de ontbrekende of onvolledige documenten. Is de aanvraag volledig, dan wordt dit aan de eigenaar schriftelijk bekrachtigd.
Nadat de Regering bekrachtigt heeft dat het dossier volledig is, wint ze binnen 15 kalenderdagen een advies bij de commissie en het gemeentecollege in. De commissie en het gemeentecollege beschikken over een termijn van dertig kalenderdagen na de betekening van de aanvraag aan de Regering om hun advies uit te brengen. Bij gebreke aan een advies na afloop van die termijn wordt de commissie resp. het gemeentecollege geacht de erfgoedvergunning toe te stemmen. Vanaf de betekening van het advies of na het verstrijken van de termijn van dertig kalenderdagen beschikt de Regering over dertig kalenderdagen om een beslissing over de erfgoedvergunning te nemen. Bij gebreke aan een beslissing na afloop van die termijn wordt de Regering geacht de erfgoedvergunning toe te kennen.
Zo nodig kan de Regering, alvorens een beslissing te nemen, een bijeenkomst met de betrokken acteurs organiseren met het oog op de uitleg van de aanvraag om erfgoedvergunning.
De beslissingen m.b.t. de aanvragen om erfgoedvergunning worden aan de aanvrager én aan de in artikel 7, § 1, lid 1, 1° en 2°, vermelde adressaten als afschrift betekend.
Binnen dertig kalenderdagen na de ontvangst van de beslissing van de Regering kan de aanvrager een met redenen omkleed beroep per aangetekende brief bij de Regering indienen. De Regering beschikt over dertig kalenderdagen om te beslissen. § 4 - Op verzoek van de Regering en overeenkomstig haar richtlijnen is ieder die werken zonder erfgoedvergunning of in overtreding van de erin vermelde voorschriften uitvoert, ertoe verplicht, te zijnen last het goed geheel of gedeeltelijk in zijn oorspronkelijke toestand te herstellen of de aangebrachte wijzigingen te corrigeren. § 5 - Als de werken binnen de twee jaar na de ontvangst van de erfgoedvergunning niet op een aanzienlijke manier begonnen zijn, vervalt de erfgoedvergunning. Op verzoek kan ze één keer met één jaar worden verlengd. Het verzoek om verlenging moet ten laatste één maand vóór de afloopdatum worden ingediend. § 6 - In uiterst dringende gevallen kan de Regering, in afwijking van § 3, afstand doen van het advies van de commissie. § 7 - De nadere regels worden door de Regering vastgelegd.
Onteigeningen
Art. 14.De gemeenschap, de provincie of de gemeente kunnen een definitief gerangschikt monument, ensemble of landschap dat niet voldoende onderhouden wordt, ten algemenen nut onteigenen. In dit geval wordt het algemene nut door de Regering verklaard.
Indien de Regering de onteigening voorneemt, informeert ze vooraf de betrokken gemeente en de provincie over haar opzet.
De onteigening wordt uitgevoerd volgens de procedure bepaald in de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte.
Een definitief gerangschikt goed dat met toepassing van dit decreet onteigend wordt, kan publiek- of privaatrechtelijke personen overgedragen worden. De provincie en de gemeente moeten ervoor de toestemming van de Regering verkrijgen. De verkrijger verplicht er zich toe, het goed onder de in de akte van overdracht vermelde voorwaarden te gebruiken.
Een gebouw dat zich in het beschermingsgebied van een monument, ensemble of landschap bevindt, kan eveneens volgens dezelfde procedure onteigend worden om een definitief gerangschikt goed te isoleren, naar voren te brengen of te saneren.
Gevolgen bij eigendomsoverdracht
Art. 15.Het goed blijft steeds aan de rechtsgevolgen van de rangschikking onderworpen, in welke handen het ook overgaat.
In geval van overdracht van het eigendom van een voorlopig of definitief gerangschikt monument, van een gedeelte van een ensemble of van een onroerend goed gelegen in een landschap, is de instrumenterende ambtenaar ertoe verplicht, in de akte van overdracht te vermelden dat het betrokken goed voorlopig of definitief gerangschikt is. Bij de akte van overdracht wordt een afschrift van het besluit houdende rangschikking gevoegd. Hij wint inlichtingen daarover in. De instrumenterende ambtenaar informeert onverwijld de Regering en het betrokken gemeentebestuur van de identiteit en het adres van de nieuwe eigenaar van het gerangschikt goed.
Bij de openbaarmaking van de overdracht van een gerangschikt goed is de instrumenterende ambtenaar ertoe verplicht de rangschikking van dit goed te vermelden.
Intrekking van de rangschikking
Art. 16.Om de rangschikking van een onroerend goed in te trekken, past de Regering de procedures toe waarin de artikelen 2 à 9 voorzien.
Artikel 3, § 4, lid 2, is echter niet van toepassing. Afdeling 4. - Lijst met de voorlopig of definitief gerangschikte
monumenten, ensembles en landschappen en hun herkenningsteken Lijst met de voorlopig en definitief gerangschikte monumenten, ensembles en landschappen
Art. 17.De Regering houdt en werkt voor elke gemeente een lijst bij met de voorlopig en definitief gerangschikte monumenten, ensembles en landschappen.
Herkenningsteken
Art. 18.Op de definitief gerangschikte monumenten, ensembles en landschappen wordt een door de Regering vastgelegd herkenningsteken aangebracht. HOOFDSTUK III. - Klein erfgoed en andere relevante gebouwen Inventaris van het klein erfgoed en van de andere relevante gebouwen
Art. 19.De Regering houdt en werkt voor elke gemeente een inventaris bij van het klein erfgoed en van de andere relevante gebouwen van de Duitstalige Gemeenschap.
Het inventaris vermeldt : 1° het klein erfgoed alsmede 2° alle relevante gebouwen. De Regering legt de nadere regels vast.
Inschrijving in de inventaris van het klein erfgoed en van de andere relevante gebouwen
Art. 20.§ 1 - Mogen een voorstel tot inschrijving van gebouwen en voorwerpen in de inventaris van het klein erfgoed en van de andere relevante gebouwen indienen : 1° de commissie en 2° de in de plaatsen van het Duitse taalgebied gevestigde dorpsverbanden en belangengroepen;3° het gemeentecollege. De in lid 1 bedoelde mogelijke indieners van een voorstel dienen hun voorstel in d.m.v. het door de Regering opgesteld aanvraagformulier.
De commissie onderzoekt de voorstellen tot rangschikking overeenkomstig lid 1, 2° en 3° en brengt een advies uit dat ze aan de Regering voorlegt. § 2 - De Regering beslist over de inschrijving in de inventaris van het klein erfgoed en van de andere relevante gebouwen.
Subsidiëringsprincipe
Art. 21.Binnen de perken van de te dien einde beschikbare kredieten kan de Regering forfaitaire subsidies toekennen voor de geïntegreerde instandhouding van het klein erfgoed en van de andere relevante gebouwen die overeenkomstig artikel 20 in de inventaris van het klein erfgoed en van de andere relevante gebouwen zijn opgenomen. Er moet worden gezorgd voor de zichtbaarheid van het klein erfgoed en de toegang voor het publiek ertoe alsmede voor de zichtbaarheid van de gebouwen.
Onder geïntegreerde instandhouding dient te worden verstaan het geheel van de maatregelen genomen ten einde te zorgen 1° voor de duurzaamheid van dat erfgoed;2° voor de handhaving ervan in het kader van een passende - bebouwde of natuurlijke - omgeving;3° voor het gebruik ervan en 4° voor de aanpassing ervan aan de behoeften van de maatschappij. Subsidiëringsaanvraag
Art. 22.De aanvrager dient een schriftelijke subsidiëringsaanvraag in bij de Regering. Bij de aanvraag moeten volgende documenten worden gevoegd : 1° een beschrijving van het project en van de te nemen maatregelen, een situatieplan, alsmede actuele foto's van het betrokken gebouw of klein erfgoed;2° een kostenraming met het bedrag voor iedere post, met vermelding enerzijds van de werken aan derden die aan gespecialiseerde bedrijven gegund worden en anderzijds van de eigenprestaties, met vermelding van de materiaalkosten;3° de uitdrukkelijke toestemming van de eigenaar, als hij niet de aanvrager is. De aanvraag wordt de commissie ter advies voorgelegd. Binnen dertig kalenderdagen brengt ze een met redenen omkleed advies uit.
Subsidiebedrag
Art. 23.De subsidie beloopt ten hoogste 2.500 EUR, waarbij de aanneembare uitgaven tot 100 % ten laste kunnen worden genomen. De subsidie kan zich ook tot slechts één deel van de in de aanvraag vermelde werken beperken.
De aanneembare uitgaven betreffen uitsluitend de maatregelen die met toepassing van artikel 21 de geïntegreerde instandhouding tot doel hebben. Zij omvatten desgevallend ook de erelonen en de belastingen op de toegevoegde waarde, voor zover er geen aftrekbaarheid van de BTW bestaat.
Het maximumbedrag van de subsidie wordt in de toekenningsbeslissing van de Regering definitief vastgelegd.
Art. 24................ HOOFDSTUK IV. - Opgravingen Afdeling 1. - Beschermingsmaatregelen
Inventaris van de archeologische vindplaatsen en vergunningsplicht
Art. 25.De Regering houdt een inventaris van de archeologische vindplaatsen bij met hun respectievelijke omvang.
Bij opname van een nieuwe archeologische vindplaats worden daarover geïnformeerd : 1° alle bij de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen als eigenaars bekende personen wier terreinen in de omtrek van de archeologische vindplaats gelegen zijn. De eigenaar informeert de huidige en eventueel volgende huurders en bewoners, ten laatste bij de afsluiting van het huur- of exploitatiecontract, over de inschrijving van het terrein als archeologische vindplaats. Gebeurt de inschrijving in de loop van een huur- of exploitatiecontract, stuurt de eigenaar de inschrijvingsbeslissing alsmede een afschrift van het dienovereenkomstig uittreksel van de inventaris van de archeologische vindplaatsen, binnen 21 kalenderdagen na de ontvangst van de beslissing, per aangetekende brief aan de huurders of bewoners toe.
Bij niet-naleving van deze informatieplicht wordt de eigenaar bij elke door de huurders of bewoners gepleegde overtreding van de bepalingen van het derde lid hoofdelijk aansprakelijk gesteld; 2° het bevoegde gemeentecollege;3° het provinciecollege;4° de Regering van het Waalse Gewest;5° de commissie. Voor wijzigingswerken aan archeologische vindplaatsen opgenomen in de inventaris is een voorafgaande vergunning van de Regering vereist.
Zijn alleen betrokken de werken die de archeologische goederen wijzigen, herstellen of zouden kunnen beschadigen. De vergunning bepaalt de voorwaarden en vereisten voor de uitvoering van de werken. Afdeling 2. - Archeologische peilingen en opgravingen
Machtiging
Art. 26.Opgravingen of archeologische peilingen mogen slechts met de voorafgaande machtiging van de Regering of voor haar rekening worden uitgevoerd.
De machtiging betreft een bepaalde vindplaats. Zij vermeldt de gerechtigden, de voorwaarden en de vereisten alsmede de geldigheidsduur. Deze geldigheidsduur kan één keer worden verlengd. De Regering neemt haar beslissing binnen zestig kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag. Neemt de Regering geen beslissing binnen de gestelde termijn, dan wordt de machtiging geacht te worden toegekend.
De Regering legt de nadere modaliteiten vast.
Worden over de toekenning van de machtiging geïnformeerd : 1° de aanvrager;2° de commissie;3° de eigenaar, als hij niet de aanvrager is.De eigenaar informeert desgevallend de huurders en bewoners; 4° het gemeentecollege. Schorsing, intrekking
Art. 27.De machtiging kan geschorst of ingetrokken worden, 1° indien de voorwaarden en vereisten niet vervuld zijn;2° indien blijkt dat wegens de omvang van de ontdekkingen de wetenschappelijke expertise of de menselijke of technische middelen klaarblijkelijk onvoldoende zijn. De Regering legt de nadere modaliteiten vast.
Door het Ministerie geprogrammeerde opgravingen
Art. 28.In opdracht van de Regering kan de bevoegde dienst van de Duitstalige Gemeenschap te allen tijde archeologische peilingen en opgravingen, van welke aard dan ook, uitvoeren.
De commissie wordt er op de hoogte van gebracht.
Detectoren
Art. 29.Het gebruik van elektronische en magnetische detectoren met het oog op het opsporen van archeologische goederen is verboden, behalve voor de houders van de in artikel 26 bepaalde machtiging en in geval van opdracht toevertrouwd door de Regering. Afdeling 3. - Archeologische peilingen en opgravingen van openbaar nut
Ontdekkingen ter aanleiding van bouwwerken
Art. 30.Bij toevallige ontdekkingen ter aanleiding van bouwwerken kan de Regering beslissen dat het van algemeen nut is : 1° hetzij de uitvoering van de werken te schorsen tijdens een termijn van ten hoogste zestig kalenderdagen om over te gaan tot archeologische peilingen of opgravingen;2° hetzij de bouwwerken te stoppen en, na advies van de commissie, de voorwaarden en vereisten vastleggen die voor de bescherming van de betrokken archeologische goederen noodzakelijk zijn en waaronder de werken kunnen worden voortgezet. Inbezitneming wegens algemeen nut
Art. 31.Bij besluit kan de Regering over de voorlopige inbezitneming van een vindplaats wegens algemeen nut beslissen om archeologische peilingen of opgravingen te kunnen uitvoeren. Behalve bij hoogdringendheid is het advies van de commissie vereist.
Het besluit bepaalt voor elke plaats de voorwaarden waaronder genoemde operaties kunnen worden uitgevoerd. Het duidt de personen aan die gemachtigd zijn voor de archeologische peilingen en opgravingen, bakent de ruimte af waarvan het gebruik nodig is, met inbegrip van de vereiste toegangen vanaf het meest nabij gelegen wegennet, en vermeldt de datum van het begin van de operaties en de duur ervan.
Het besluit wordt aan de eigenaar van de vindplaats per aangetekende brief betekend. Het wordt aan de commissie medegedeeld.
Binnen tien kalenderdagen na de ontvangst van deze kennisgeving informeert de eigenaar de huurder of de bewoner van het onroerend goed per aangetekende brief dat een besluit genomen is. De aan de eigenaar gerichte kennisgeving vermeldt deze informatieplicht.
De bij het besluit besloten archeologische peilingen of opgravingen kunnen binnen vijftien kalenderdagen na de kennisgeving van het besluit aan de betrokkene eigenaar ondernomen worden.
Herstel na inbezitneming wegens algemeen nut
Art. 32.Na verloop van de in artikel 31, lid 2, bedoelde termijn van inbezitneming wegens algemeen nut moet de archeologische vindplaats in de oorspronkelijke staat van vóór de uitvoering van de in hetzelfde artikel bedoelde werken hersteld worden, tenzij een procedure tot bescherming of tot onteigening van de plaats wegens algemeen nut begonnen is.
Onteigening
Art. 33.Op advies van de commissie kan de Regering archeologische vindplaatsen ten algemenen nut onteigenen om archeologische goederen op te graven, te onderzoeken of naar voren te brengen. Het algemene nut wordt door de Regering verklaard. De onteigening wordt uitgevoerd volgens de procedure bepaald in de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemene nutte. Afdeling 4. - Toevallige ontdekkingen
Informatieplicht
Art. 34.§ 1 - Worden onder de bodem- of wateroppervlakte voorwerpen gevonden die, op grond van hun toestand, vorm of aard klaarblijkelijk als archeologische goederen onder de toepassing van dit decreet vallen, dan moet dit onverwijld, t.w. ten laatste op de zevende kalenderdag na de ontdekking, aan de bevoegde dienst van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap worden medegedeeld. Dit geldt ook voor voorwerpen die, geheel of gedeeltelijk, na gebeurtenissen zoals regen, omploegen enz. toevallig aan de oppervlakte komen.
In de mate waarin ze op de hoogte zijn, moeten de ontdekker, de eigenaar van het terrein, de huurder of andere gebruikers alsmede, desgevallend, de verantwoordelijke bouwdirecteur aan een informatieplicht onderworpen zijn. Zodra een regelmatige kennisgeving heeft plaatsgevonden, worden de andere personen van hun informatieplicht vrijgesteld. De bevoegde dienst van het Ministerie informeert de eigenaar en de gebruiker van het betrokken terrein, voor zover ze niet de ontdekkers zijn, alsmede het betrokken gemeentebestuur. § 2 - De ontdekkingsplaats en de gevonden voorwerpen moeten tot de vijftiende kalenderdag na de kennisgeving in dezelfde staat gehouden worden, behalve als de bevoegde dienst van het Ministerie deze beperking vroeger opheft of in de voortzetting van de werken toestemt, of als een onmiddellijk gevaar bestaat voor het leven en de gezondheid van mensen of voor het behoud van de gevonden voorwerpen. Binnen dezelfde termijn moeten de ontdekkingsplaats en de gevonden voorwerpen tegen beschadiging, wijziging en vernietiging beschermd worden en, met het oog op een onderzoek, door de eigenaar, de huurder en de andere gebruikers toegankelijk worden gemaakt, opdat de bevoegde dienst van het Ministerie onderzoeken kan uitvoeren.
Naargelang de omvang van de archeologische vindplaats kan de Regering de termijn bepaald in het eerste lid tot drie maanden in totaal verlengen.
Overeenkomstig het advies van de commissie kan de Regering desgevallend aan de eigenaar of aan andere houders van een bouwrecht de aanwijzingen en verplichtingen vastleggen die bij de toekomstige werken moeten worden nageleefd. Deze moeten de eigenaar of andere houders van een bouwrecht worden medegedeeld. Worden deze niet nageleefd, dan kan de Regering de bouwwerken stoppen totdat de naleving van de verplichtingen voldoende verzekerd wordt. Afdeling 5. - Schadevergoeding
Principe
Art. 35.Aan de aanvrager die materiële schaden bewijst, wordt een schadevergoeding toegekend, als de schaden voortvloeien uit : 1° de schorsing of stopzetting van de bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 30;2° de inbezitneming wegens algemeen nut bedoeld in artikel 31;3° de verlenging van de termijn van vijftien dagen bedoeld in artikel 34, zover de totale termijn meer dan dertig dagen telt, onwerkbare dagen niet meegerekend. De Regering legt het bedrag van de vergoeding vast en kent ze toe. Bij geschil bepaalt de vrederechter het bedrag van de vergoeding.
Er wordt geen vergoeding uitbetaald, als de aanvrager zijn informatieplicht, waarin artikel 34 voorziet, niet of slechts met vertraging naleeft. HOOFDSTUK V. - Koninklijke Commissie van de Duitstalige Gemeenschap voor de bescherming van monumenten en landschappen Samenstelling
Art. 36.§ 1 - De Commissie bestaat uit negen leden die een toereikende ervaring inzake monumentenzorg moeten kunnen bewijzen.
Na een oproep tot de kandidaten wijst de Regering de leden aan. Mogen niet commissielid worden : 1° de personeelsleden van de diensten van de Regering en van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap;2° de leden van het Europees Parlement, van het federale parlement, van een gemeenschaps- of gewestparlement, van een regering, van een provincie- of gemeenteraad, of van het provinciecollege;3° een provinciegouverneur. § 2 - Onder de commissieleden wijst de Regering een voorzitter en een vice-voorzitter aan.
Mandaat
Art. 37.De aanwijzing van de commissieleden geldt voor vier jaar.
Indien een lid vroegtijdig moet worden vervangen, dan beëindigt het nieuwe lid zijn mandaat.
Opdrachten
Art. 38.In het kader van de bevoegdheden van de Duitstalige Gemeenschap inzake monumenten en landschappen, opgravingen inbegrepen, oefent de commissie de opdrachten uit die haar door decreten en besluiten toegewezen worden.
Op verzoek van de Regering brengt ze adviezen uit inzake cultureel patrimonium en monumenten en landschappen, opgravingen inbegrepen.
Onverminderd andersluidende bepalingen van voorliggend decreet worden deze adviezen binnen dertig kalenderdagen uitgebracht.
Inlichtingen
Art. 39.De commissie wint alle noodzakelijke inlichtingen in.
Voor de uitvoering van haar opdrachten kan ze bij haar zittingen elke persoon oproepen wier aanwezigheid zij nuttig acht.
Discretieplicht
Art. 40.Alle bij de zittingen van de commissie aanwezige personen zijn aan de discretieplicht onderworpen waarvan de Regering, zo nodig, hen kan ontbinden.
Huishoudelijk reglement
Art. 41.De commissie stelt een huishoudelijk reglement op dat zij de Regering ter goedkeuring voorlegt.
Het huishoudelijk reglement vermeldt de gevallen waarin de commissieleden, wegens persoonlijk belang, de zittingen niet mogen bijwonen. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen Berekening van de termijnen
Art. 42.De in voorliggend decreet vermelde termijnen worden tussen 16 juli en 14 augustus geschorst.
Strafbepalingen
Art. 43.Onverminderd de toepassing van de bij de strafwetgeving of bij andere wetten of decreten bepaalde maatregelen wordt gestraft met een gevangenisstraf van 8 dagen tot 6 maanden en een geldboete van 100 tot 5.000 EUR of met slechts één van deze straffen : 1° wie de in het besluit houdende rangschikking overeenkomstig de artikelen 4 en 8 vastgelegde voorschriften niet naleeft;2° wie een gerangschikt goed ombouwt zonder de in artikel 13 bepaalde erfgoedvergunning of in overtreding van de voorschriften ervan;3° wie binnen een in de inventaris opgenomen archeologische vindplaats wijzigingen aanbrengt zonder de in artikel 26 bedoelde machtiging te hebben verkregen of in overtreding van de voorschriften ervan;4° de instrumenterende ambtenaar, die in de akte van overdracht niet heeft vermeld dat het betrokken goed voorlopig of definitief gerangschikt is, zoals bepaald in artikel 15;5° wie een elektronische of magnetische detector gebruikt in overtreding van het in artikel 29 bepaald verbod. De bepalingen van Boek I van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 inbegrepen, zijn van toepassing op de in het eerste lid bedoelde overtredingen.
Controle
Art. 44.Onafhankelijk van de officieren van gerechtelijke politie, aangewezen overeenkomstig andere wetgevingen, kan de Regering aan ambtenaren en beambten van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap het eigenschap van officier van gerechtelijke politie toekennen voor het opsporen en bij proces-verbaal vaststellen van de in artikel 43 bepaalde overtredingen. Zo nodig handelen ze in afspraak met de deskundigen.
Toegangsrecht en recht op informatie
Art. 45.Nadat de in artikel 44 bepaalde ambtenaren en beambten de eigenaar hebben verwittigd, hebben ze toegang tot de werf, tot de gebouwen alsmede tot de voorlopig of definitief gerangschikte monumenten om ieder onderzoek uit te voeren en nuttige vaststellingen te doen. Zij mogen alle oorden bezoeken waar peilingen of opgravingen plaatsvinden, zelfs degene die gesloten en gedekt zijn, en alle nuttige inlichtingen inwinnen, voor zover de uit dit decreet voortvloeiende opdrachten dit vereisen.
Wanneer de inspectie bedoeld in het eerste lid het karakter heeft van een huiszoeking, kunnen de ambtenaren en beambten daartoe enkel overgaan als hen de toegang herhaaldelijk werd geweigerd, als er aanwijzingen tot overtreding zijn en op voorwaarde dat toestemming gegeven werd door de politierechter.
Onverminderd het opleggen van de zwaarste straffen bepaald in de artikelen 269 en 275 van het Strafwetboek, zal eenieder die het uitoefenen van het hierboven vastgestelde bezoekrecht in de weg staat, worden gestraft met een gevangenisstraf van acht tot vijftien dagen en een boete van 50 tot 300 EUR of van één van die straffen alleen.
Bevelen
Art. 46.De in artikel 44 bedoelde ambtenaren en beambten kunnen mondeling en ter plaatse de staking van de werken, van het gebruik van het gebouw of van handelingen gelasten wanneer zij vaststellen dat deze niet in overeenstemming met de verleende vergunning zijn of zonder vergunning worden uitgevoerd. De eventuele dienovereenkomstige kosten, aangegaan door de betrokkene, worden niet vergoed.
Op straffe van verval moet het bevel binnen vijf dagen door de Regering worden bekrachtigd.
Het proces-verbaal van vaststelling en de bekrachtigingsbeslissing worden, bij ter post aangetekende brief met bericht van ontvangst, ter kennis gebracht van de opdrachtgever, van de persoon of de aannemer die het werk uitvoert, of van de persoon die het gebouw gebruikt.
De betrokkene kan in kort geding de opheffing van de maatregelen vorderen; de vordering wordt gebracht vóór de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg.
De bovenvermelde ambtenaren en beambten zijn gerechtigd tot het treffen van alle maatregelen, verzegeling inbegrepen, om te voorzien in de onmiddellijke toepassing van het bevel tot staking, van de bekrachtigingsbeslissing of in voorkomend geval, van de beschikking van de voorzitter.
Ieder die de werken of de handelingen heeft voortgezet in strijd met het bevel tot staking, de bekrachtigingsbeslissing of de beschikking van de voorzitter, wordt - onverminderd de in artikel 43 voor de misdrijven bepaalde straffen - met gevangenisstraf van acht dagen tot een maand gestraft.
Opheffing
Art. 47.Worden opgeheven : 1° de artikelen 66, 5°, en 68 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, gewijzigd bij het decreet van de Waalse Gewestraad van 18 juli 1991;2° artikel 67 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, gewijzigd bij de decreten van de Waalse Gewestraad van 23 augustus 1985 en 18 juli 1991;3° de artikelen 69 en 71 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium;4° artikel 70 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, gewijzigd bij het decreet van de Waalse Gewestraad van 23 augustus 1985;5° artikelen 345 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, ingevoegd bij het decreet van de Waalse Gewestraad van 18 juli 1991 en gewijzigd bij het decreet van de Waalse Gewestraad van 1 juli 1993;6° de artikelen 346, 347 à 367, 368 à 371, 393 en 394 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, ingevoegd bij het decreet van de Waalse Gewestraad van 18 juli 1991;7° artikel 346bis van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, ingevoegd bij het decreet van de Waalse Gewestraad van 9 december 1993, wat de aangelegenheid « opgravingen » betreft;8° de artikelen 367bis en 392bis van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, ingevoegd bij het decreet van de Waalse Gewestraad van 1 juli 1993;9° de artikelen 232 à 252 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, ingevoegd bij het decreet van de Waalse Gewestraad van 1 juli 1999;10° het decreet van 14 maart 1994 betreffende de Koninklijke Commissie van de Duitstalige Gemeenschap voor de bescherming van monumenten en landschappen, gewijzigd bij het programmadecreet van 23 oktober 2000 en het decreet van 25 juni 2007. Wijziging van artikel 10 van het decreet betreffende de infrastructuur
Art. 48.Artikel 10, lid 1, van het decreet van 18 maart 2002 betreffende de infrastructuur, gewijzigd bij het programmadecreet van 25 juni 2007, wordt als volgt aangevuld : « , alsmede van de in artikel 39, § 3, vermelde infrastructuurprojecten m.b.t. gerangschikte gebouwen en landschappen, als de aanvrager een natuurlijke persoon is. » Wijziging van een opschrift in het decreet betreffende de infrastructuur
Art. 49.Het opschrift van de onderafdeling 3 van het hoofdstuk I, afdeling 5, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het programmadecreet van 25 juni 2007, wordt als volgt aangevuld : « en om subsidies voor gerangschikte gebouwen en landschappen ».
Wijziging van artikel 24bis van het decreet betreffende de infrastructuur
Art. 50.Artikel 24bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het programmadecreet van 25 juni 2007, wordt gewijzigd als volgt : 1° Het opschrift van het artikel wordt vervangen als volgt : « Premies voor kampeerterreinen, hotelbedrijven en vakantiewoningen, alsmede subsidies voor gerangschikte gebouwen en landschappen »;2° § 1, lid 1, aangevuld met de volgende bepaling : « en om de in artikel 39, § 3, vermelde subsidies voor onder monumentenzorg geplaatste gebouwen en landschappen, als de aanvrager een privaatrechtelijke persoon is »;3° In § 1, lid 2, wordt de opsomming aangevuld met de volgende bepaling : « 7° bij gerangschikte gebouwen of landschappen een verklaring van de aanvrager dat hij bereid is om, op verzoek van de Regering, het gesubsidieerd voorwerp op de open monumentendagen of op maximaal 2 dagen per jaar toegankelijk te maken voor het publiek.»; 4° Paragraaf 2 wordt aangevuld met de volgende zin : « De belofte m.b.t. de in artikel 39 vermelde subsidies kan andere verplichtingen bevatten dan die van de erfgoedvergunning. »; 5° In hetzelfde artikel wordt het woord « premie » door de woorden « premie of subsidie » vervangen. Wijziging van artikel 39 van het decreet betreffende de infrastructuur
Art. 51.Artikel 39 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 39 - § 1 - Slechts het infrastructuurproject dat in artikel 2, lid 1, 4°, vermeld en door de erfgoedvergunning toegelaten is, komt in aanmerking voor een subsidiëring als het gaat om onder monumentenzorg geplaatste gebouwen en landschappen of om daaraan vast verbonden inrichtingen als deze tot onder monumentenzorg geplaatste onroerende goederen of landschappen behoren.
Slechts definitief gerangschikte monumenten en landschappen komen in aanmerking voor een subsidiëring, behalve als de aanvraag betrekking heeft tot de in artikel 22, § 1, vermelde dringende instaatstellingswerken, die ook aan voorlopig gerangschikte monumenten en landschappen kunnen worden uitgevoerd en gesubsidieerd. § 2 - In afwijking van artikel 12 moet de aanvrager eigenaar zijn van het te subsidiëren gerangschikt onroerend goed.
In afwijking van artikel 18, § 2, lid 3, mogen de evenredige uitbetalingen ten hoogste 60 % van de globale subsidie belopen. De globale resp. de overblijvende subsidie wordt pas uitbetaald, nadat de Regering ter plaatse heeft onderzocht of de werken al dan niet overeenkomstig de vereisten van de erfgoedvergunning en de desgevallend bij de subsidiebelofte bijkomende opgelegde verplichtingen zijn uitgevoerd. § 3 - In afwijking van artikel 16 bedraagt de toelage 40 % van het totaal subsidieerbaar bedrag der uitgaven, met een maximum van 100.000 EUR, als de aanvrager een natuurlijke persoon is. » Wijziging van het programmadecreet van 20 februari 2006
Art. 52.Artikel 32, lid 2, van het programmadecreet van 20 februari 2006 wordt vervangen door de volgende bepaling : « In afwijking van lid 1 bestaat geen recht op de uitbetaling van toelagen - die minder dan 2.500 EUR bedragen voor de infrastructuurprojecten bedoeld in artikel 2, lid 1, 1° tot 3°, 5° en 7° tot 10° van het decreet van 18 maart 2002 betreffende de infrastructuur; - die minder dan 2.500 EUR bedragen voor het infrastructuurproject bedoeld in artikel 2, lid 1, 4°, van hetzelfde decreet, als de aanvrager een rechtspersoon is; - die minder dan 750 EUR bedragen voor het infrastructuurproject bedoeld in artikel 2, lid 1, 4°, van hetzelfde decreet, als de aanvrager een natuurlijke persoon is; - die minder dan 750 EUR bedragen voor het infrastructuurproject bedoeld in artikel 2, lid 1, 6°, van hetzelfde decreet. » Overgangsbepalingen
Art. 53.De bij de inwerkingtreding van dit decreet lopende procedures worden voortgezet overeenkomstig de voorschriften die vóór de inwerkingtreding geldig waren.
De in artikel 13 bepaalde erfgoedvergunning is niet vereist voor de werken waarvoor een definitieve stedebouwkundige of verkavelingsvergunning vóór de inwerkingtreding van voorliggend decreet verleend was.
Verkort opschrift
Art. 54.Dit decreet wordt ook « Denkmalschutzdekret » (erfgoeddecreet) genoemd.
Inwerkingtreding
Art. 55.Voorliggend decreet treedt in werking op 1 januari 2009.
Wij kondigen dit decreet af en bevelen dat het door het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt.
Eupen, 23 juni 2008.
De Minister-President van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Minister van Lokale Besturen, K.-H. LAMBERTZ De Vice-Minister-President van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Minister van Vorming en Werkgelegenheid, Sociale Aangelegenheden en Toerisme, B. GENTGES De Minister van Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek, O. PAASCH De Minister van Cultuur en Media, Monumentenzorg, Jeugd en Sport, Mevr. I. WEYKMANS Nota's (1) Zitting 2007-2008 Parlementaire stukken : 115 (2007-2008) Nr.1 Ontwerp van decreet 115 (2007-2008) Nrs. 2-4 Voorstellen tot wijziging. 115 (2007-2008) Nr. 5 Verslag. 115 (2007-2008) Nr. 6 Voorstel tot wijziging van de door de commissie aangenomen tekst.
Integraal verslag : Bespreking en aanneming - Zitting van 23 juni 2008.