gepubliceerd op 16 juli 1999
Decreet betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het onderwijzend hulppersoneel van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap
15 MEI 1999. - Decreet betreffende de opleiding tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het onderwijzend hulppersoneel van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap (1)
De Raad van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Dit decreet regelt de opleiding tijdens de loopbaan van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van de leden van het opvoedend hulppersoneel van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
Art. 2.Voor de toepassing van dit decreet, wordt verstaan onder « opleiding tijdens de loopbaan » elke activiteit met als doel het instandhouden, verbeteren of actualiseren van de bevoegdheden van de personeelsleden bedoeld bij artikel 1.
De opleiding tijdens de loopbaan omvat ook activiteiten waardoor de personeelsleden van wie de basisvorming niet of niet meer in overeenkomst is met de vereisten van het ambt of het onderwijsaanbod, in staat worden gesteld de nodige bevoegdheden te verwerven, ofwel voor de uitoefening van hun ambt(en) ofwel voor de uitoefening van een ander ambt in het onderwijs, met inbegrip van de selectie- en bevorderingsambten.
Art. 3.De algemene doelstellingen van de opleiding tijdens de loopbaan zijn : 1° het vermogen om de bij artikel 2 bedoelde activiteiten in praktijk te brengen;2° het eigenmaken van gedragingen ten voordele van het efficiënt beheer van menselijke betrekkingen;3° het verkrijgen en actualiseren van kundigheden en beroepsbevoegdheden, inzonderheid deze in verband met de toepassing van de bepalingen vastgesteld bij het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;4° het onderzoeken en analyseren van kunst-, maatschappelijke, economische en culturele factoren die de gedragingen van de personen en de voorwaarden voor het uitoefenen van het ambt van onderwijzer in het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap beïnvloeden;5° het ontwikkelen van communicatie, teamwerk, wisselingen tussen de verscheidene vakken alsook het opkomen en ontwikkelen van ontwerpen binnen de inrichtingen;6° de beroepswederinsschakeling, in het onderwijs, van de terbeschikkinggestelde onderwijzers bij ontstentenis van betrekking;7° de specifieke opleiding voor de kandidaten voor de selectie- en bevorderingsambten bedoeld bij de artikelen 40, 6° en 49, 5°, van het decreet van 6 juni 1994 houdende het statuut van de leden van het gesubsidieerd personeel van het gesubsidieerd officieel onderwijs.
Art. 4.Voor de toepassing van hoofdstuk II van dit decreet zijn de opleiders : 1° vastbenoemde en niet-vastbenoemde leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van de inspectiediensten, van de psycho-medisch-sociale centra en van het algemeen bestuur onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;2° centra voor voortgezette opleiding ressorterend ofwel onder één of meerdere inrichtende machten ofwel onder een vertegenwoordigings- of coördinatieorgaan van de inrichtende machten;3° onderwijsinrichtingen voor sociale promotie;4° inrichtingen voor kunstonderwijs van het hogere niveau;5° hogescholen;6° universiteiten of hun opleidingsorgaan;7° nationale of internationale deskundigen, rechts- of natuurlijke personen;8° instellingen voor permanente opvoeding en voor de jeugd erkend door de Franse Gemeenschap.
Art. 5.De Regering van de Franse Gemeenschap, hierna de Regering, bepaalt de nadere regels volgens dewelke de personeelsleden bedoeld bij artikel 4, 1°, met een opdracht inzake opleiding kunnen worden belast.
De opleidingsactiviteiten worden noch onderworpen aan de bepalingen van artikel 5 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, noch aan de bepalingen van artikel 11 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 25 oktober 1993 houdende bezoldigingsregeling van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van het onderwijs voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap, noch aan deze van artikel 71 van het decreet van 2 juni 1998 houdende organisatie van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap.
Art. 6.De personeelsleden bedoeld bij artikel 1 aan wie een activiteitswedde of een activiteitsweddetoelage wordt toegekend en die een opleiding genieten of verstrekken, worden geacht in dienstactiviteit te zijn gedurende de opleidingsperiode.
De wegens ontstentenis van betrekking terbeschikkinggestelde personeelsleden kunnen een opleiding verstrekken of er aan deelnemen.
De duur van deze opleiding wordt gelijkgesteld met een voorlopige oproep tot hervatting van de dienstactiviteit of van de dienst.
Voor de personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn, wordt voor de berekening van de administratieve en geldelijke anciënniteit de duur van de gevolgde opleiding enkel in acht genomen indien deze opgenomen is binnen de perken van de toegekende prestaties en voor de periode van de aanwijzing of aanwerving als tijdelijke.
Art. 7.Op het einde van de opleiding, wordt door de inrichter bedoeld bij artikel 9 een attest uitgereikt, en dit volgens de nadere regels bepaald door de Regering.
Art. 8.Na overleg met het algemeen bestuur onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, met de inspectie, met de vertegenwoordigers van de vertegenwoordiging en coördinatieorganen van de inrichtende machten en met de representatieve vakverenigingen die bij het Comité van de provinciale en plaatselijke openbare diensten - afdeling II - zetelen, bepaalt de Regering de voorwaarden onder dewelke de opleidingen verplicht kunnen worden gemaakt. HOOFDSTUK II. - Opleidingen verstrekt in het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap
Art. 9.De bij artikel 1 bedoelde opleidingen worden ingericht, volgens de nadere regels bepaald door de Regering : 1° ofwel op initiatief van een inrichtende macht of van een vertegenwoordiging en coördinatieorgaan van de inrichtende machten, voor de opleidingen waarvoor een promotie gewenst is in functie van de doelstellingen en de pedagogische methodes;2° ofwel op basis van een overeenkomst tussen één of meerdere inrichtende macht(en) en/of één of meerdere vertegenwoordiging en coördinatieorganen van de inrichtende machten;3° ofwel op basis van een overeenkomst tussen de Algemene dienst pedagogische zaken, onderzoek in pedagogie en bijsturing van het onderwijs ingericht door de Franse Gemeenschap en een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten.
Art. 10.Er wordt een « Commissie voor de opleiding tijdens de loopbaan » ingericht, hierna « de Commissie », die belast is, na raadpleging van de representatieve vakverenigingen die zetelen bij het Comité van de provinciale en plaatselijke openbare diensten - afdeling II, met het voorleggen ter goedkeuring aan de Regering gedurende het eerste kwartaal van ieder kalenderjaar van de gemene algemene thema's voor de opleiding betreffende de doelstellingen bedoeld bij artikel 3, voor het volgend kalenderjaar.
De Commissie erkent de opleiders bedoeld bij artikel 4 alsook de opleidingen bedoeld bij artikel 9.
De Commissie bestaat uit : 1° de administrateur-generaal van het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek;2° de leden van de inspectiedienst van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap;3° de voorzitter van de Verbeteringsraad van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan bedoeld bij artikel 121 van het voornoemde decreet van 2 juni 1998 en zes leden die door deze Raad in zijn eigen midden worden aangesteld, onder wie twee vertegenwoordigers van de representatieve verenigingen van de inrichtende machten van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan. De Commissie stelt haar voorzitter onder zijn leden aan. Het secretariaat wordt waargenomen door een lid van de Algemene dienst onderwijs voor sociale promotie, van het kunstonderwijs met beperkt leerplan en het afstandsonderwijs aangewezen door de administrateur-generaal van het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek.
De Commissie stelt haar eigen huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring aan de Regering voor.
De vergoeding van de leden van de Commissie wordt door de Regering bepaald. HOOFDSTUK III. - Toezicht op de opleidingen in het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap
Art. 11.De inspectiediensten en de toezichtdiensten, ieder wat hun respectieve opdrachten betreft, worden belast met : 1° het naleven van de toepassing van de bepalingen van dit decreet;2° het toezicht op de aanwending van de kredieten en toelagen bestemd voor de opleidingen;3° het toezicht op de uitvoering van de ontwerpen en het effectief deelnemen van de bij artikel 1 bedoelde personeelsleden. HOOFDSTUK IV. - Globale evaluatie van de opleidingen
Art. 12.De inspectie van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan evalueert jaarlijks de praktische toepassing van dit decreet en zorgt ervoor dat de pedagogische verwezenlijking van de opleidingsactiviteiten gedurende de loopbaan : 1° een voldoend niveau bereikt in vergelijking met dat van de erkende ontwerpen en ermee overeenstemt;2° de deelname van de begunstigden met zich mee brengt en hun belang aanwakkert;3° in een kader overeenkomend met de pedagogische noodzakelijkheden geschiedt;4° het aantal begunstigden telt dat overeenstemt met de inschrijvingen. Dit evaluatieverslag wordt overgezonden naar de Verbeteringsraad van het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan en naar de minister tot wiens bevoegdheid het onderwijs behoort.
Art. 13.Iedere persoon die direct betrokken is als opleider kan geen deel nemen aan de evaluatie van of het toezicht op deze opleiding. HOOFDSTUK V. - Begrotingsmiddelen
Art. 14.De begrotingskredieten bestemd voor de opleidingen tijdens de loopbaan, met inbegrip van de overeenkomende bezoldigingen, bedragen minstens 0,12 % van de lopende uitgaven die door de begroting van het ministerie van de Franse Gemeenschap bestemd worden voor het kunstsecundair onderwijs met beperkt leerplan door de Franse Gemeenschap.
Deze kredieten worden verdeeld onder de verscheidene vertegenwoordigings- en coördinatieorganen van de inrichtende machten naar rata van het totaal aantal lestijden toegekend gedurende het schooljaar dat voorafgaat aan dat tijdens hetwelk de opleidingen worden ingericht.
De kosten van beheer en secretariaat mogen niet hoger liggen dan 12 % van de kredieten die toegekend zijn aan de opleiding tijdens de loopbaan. 40 % van de begrotingskredieten bedoeld bij lid 1 worden bestemd voor de opleidingen steunend op gemene algemene thema's. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 15.Voor het jaar 1999 worden de bij artikel 14, lid 1 bedoelde kredieten vermenigvuldigd met een coëfficiënt waarvan de waarde 0,3 is.
Art. 16.Dit decreet treedt in werking op 1 september 1999.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 15 mei 1999.
De Minister-Voorzitster van de Regering van de Franse Gemeenschap, belast met het Onderwijs, de Audiovisuele Sector, de Hulpverlening aan de Jeugd, het Kinderwelzijn en de Gezondheidspromotie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek, Sport en Internationale Betrekkingen, W. ANCION De Minister van Cultuur en Permanente Opvoeding, Ch. PICQUE De Minister van Begroting, Financiën en Ambtenarenzaken, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE _______ Nota (1) Zitting 1998-1999. Stukken van de Raad. - Ontwerp van decreet, nr. 288-1 - Commissieamendementen, nr. 288-2. - Verslag, nr. 288-3.
Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 9 maart 1999.