gepubliceerd op 23 april 2019
Decreet betreffende de opvang, in een "Centre communautaire" , van uithandengegeven jongeren
14 MAART 2019. - Decreet betreffende de opvang, in een "Centre communautaire" (Gemeenschappelijk centrum), van uithandengegeven jongeren
Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt: TITEL I. - Algemeen HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder: 1° centrum: elk gemeenschapscentrum waar vrijheidsbenemende maatregelen of straffen worden uitgevoerd die zijn opgelegd aan jongeren ten aanzien van wie een beslissing tot uithandengeving is genomen;2° vrijheidsstraf: opsluiting, detentie, gevangenschap, militaire gevangenschap, subsidiaire gevangenschap;3° vrijheidsbenemende maatregel: elke andere vorm van vrijheidsbeneming dan bedoeld in lid 2, met uitsluiting van internering;4° jongere: de persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende straf geheel of gedeeltelijk in een centrum wordt uitgevoerd;5° bevoegde administratie: de administratie van de Franse Gemeenschap die in haar bevoegdheden het beheer van de centra heeft;6° leidend ambtenaar: een ambtenaar die belast is met de bevoegde administratie;7° minister: de minister die verantwoordelijk is voor het beheer van de centra;8° directeur: de persoon die het ambt van directeur van het centrum uitoefent of de persoon die bevoegd is om in zijn naam te handelen;9° psychosocio-educatief team: het team dat bestaat uit minstens één psycholoog, een opvoeder, een maatschappelijk werker en een opleider of leraar;10° orde: de staat van naleving van de gedragsregels die nodig zijn om in het centrum een menselijk sociaal klimaat tot stand te brengen of te handhaven;11° veiligheid: interne veiligheid, opgevat als de staat van behoud van de fysieke integriteit van personen binnen het centrum en het ontbreken van gevaar voor onrechtmatige beschadiging, vernietiging of verwijdering van roerende of onroerende goederen, en externe veiligheid, opgevat als de staat van bescherming van de samenleving door het behoud van de jongere in het centrum en het voorkomen van strafbare feiten die vanuit het centrum kunnen worden gepleegd;12° werkdag: een dag die noch een zaterdag, noch een zondag, noch een feestdag is. HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen
Art. 2.Dit decreet heeft betrekking op het beheer van centra waar vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen worden uitgevoerd, opgelegd aan jongeren die het voorwerp zijn geweest van een beslissing tot uithandengeving.
Art. 3.Wanneer de komst van een jongere onder de leeftijd van achttien jaar wordt aangekondigd wanneer de maximale capaciteit van de centra is bereikt, wordt een jongere van achttien jaar of ouder die in een centrum wordt vastgehouden, bij beslissing van de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde, op basis van het advies van de directeur en het psychosociaal-educatief team, overgebracht naar een gevangenis of een gevangenisinstelling voor volwassenen.
De in het eerste lid bedoelde beslissing wordt hoofdzakelijk gebaseerd op de mate waarin de verschillende jongeren van 18 jaar en ouder in de centra investeren en meewerken aan de ontwikkeling en uitvoering van hun individuele projecten en op de voortgang van dat project.
TITEL II. - KERNBEGINSELEN HOOFDSTUK I. - Algemene beginselen
Art. 4.De uitvoering van de maatregel of straf die vrijheidsbeneming in het centrum inhoudt, wordt uitgevoerd onder voorwaarden die de rechten van jongeren eerbiedigen zoals die worden erkend in internationale verdragen, met name het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Art. 5.Tijdens de uitvoering van de maatregel of straf die vrijheidsbeneming in het centrum met zich meebrengt, moeten de vermijdbare schadelijke gevolgen van detentie worden voorkomen, terwijl het behoud van de orde en veiligheid wordt gewaarborgd.
Art. 6.De uitvoering van de vrijheidsbenemende maatregel of straf in het centrum vindt plaats onder psychosociale, fysieke en materiële omstandigheden die de menselijke waardigheid eerbiedigen, het mogelijk maken het respect van de jongere voor zichzelf en anderen in stand te houden of te vergroten en zijn gevoel van persoonlijke en sociale verantwoordelijkheid vereisen.
Art. 7.De minderjarige is niet onderworpen aan enige beperking van zijn politieke, burgerlijke, sociale, economische of culturele rechten, met uitzondering van beperkingen die voortvloeien uit zijn strafrechtelijke veroordeling of vrijheidsbeneming, die onlosmakelijk verbonden zijn met de vrijheidsbeneming en die bij of krachtens de wet, decreet of verordening worden bepaald.
Art. 8.Aangezien de in staat van beschuldiging gestelde jongere wordt verondersteld onschuldig te zijn totdat hij bij een definitieve beslissing is veroordeeld, wordt hij op zodanige wijze behandeld dat de vrijheidsbenemende maatregel geen straf inhoudt.
De opvang voor de beschuldigde jongere is gericht op een individuele voorbereiding op de gevolgen van de procedure en zijn maatschappelijke re-integratie in de samenleving.
Art. 9.Het strafrechtelijk karakter van de vrijheidsstraf komt uitsluitend tot uiting in het totale of gedeeltelijke verlies van het vrije verkeer van jongeren en de daarmee onlosmakelijk verbonden beperkingen van de vrijheid.
De opvang van de jeugdige delinquent richt zich op zijn re-integratie, geïndividualiseerde voorbereiding op re-integratie in de samenleving, inclusief het vermijden van herhaling, en het herstellen van de schade die aan de slachtoffers is toegebracht.
Art. 10.De tenuitvoerlegging van de maatregel of straf die vrijheidsbeneming inhoudt, vindt plaats in het centrum als onderdeel van een gemeenschapslevensregime.
Deze regeling houdt in dat de jongere in beginsel in gemeenschappelijke ruimten moet worden vastgehouden, behalve wanneer hij afgezonderd is, als veiligheidsmaatregel of als disciplinaire maatregel.
De jongere verblijft in de hem toegewezen leefruimte gedurende de in het huishoudelijk reglement vastgestelde periode van nachtrust en gedurende andere in het huishoudelijk reglement vastgestelde perioden of activiteiten.
Art. 11.§ 1. De jongere blijft alleen in de aan hem toegewezen leefruimte. § 2° De Regering stelt de voorwaarden vast waaronder afzonderlijke woonruimten, gemeenschappelijke ruimten en isoleerkamers op het gebied van gezondheid, veiligheid en hygiëne worden onderhouden en stelt daartoe regels vast die ten minste betrekking hebben op de afmetingen, verlichting, ventilatie, sanitaire voorzieningen en onderhoud. § 3° De Regering bepaalt ten minste één afdeling die specifiek is ingericht voor de opvang van jonge vrouwen, waarin zij met hun kind jonger dan drie jaar kunnen worden ondergebracht.
Een afdeling omvat ten minste individuele woonruimtes en aparte sanitaire voorzieningen.
De Regering stelt de specifieke voorwaarden vast voor de inrichting en organisatie van de in lid 1 bedoelde afdeling, zodat jonge zwangere vrouwen kunnen worden begeleid en jonge vrouwen met hun kinderen jonger dan drie jaar kunnen worden gehuisvest.
Art. 12.§ 1. Het centrum organiseert regelmatig overleg om jongeren in staat te stellen hun mening te uiten over kwesties van collectief belang.
De overlegprocedure wordt vastgelegd in het huishoudelijk reglement. § 2. Het centrum moet de individuele uitdrukking van de minderjarige toestaan en bevorderen met betrekking tot de omstandigheden van detentie en de inhoud van zijn opvang, waarbij de anonimiteit van de minderjarige wordt gewaarborgd.
De procedures voor het opnemen van de meningen van de jongere zijn vastgelegd in het huishoudelijk reglement. HOOFDSTUK II. - Motivering en communicatie van beslissingen
Art. 13.De krachtens dit decreet genomen beslissingen worden met redenen omkleed, behalve in de gevallen waarin de wet van 29 juli 1991 betreffende de formele motivering van administratieve handelingen geen opgave van de redenen vereist en wanneer de interne veiligheid ernstig in gevaar zou komen door de mededeling van de motivering.
De in het eerste lid bedoelde uitzonderingen zijn niet van toepassing op beslissingen die worden genomen in het kader van de in titel VI bedoelde tuchtregeling.
Wanneer een beslissing niet met redenen omkleed is, wordt de leidend ambtenaar binnen 24 uur in kennis gesteld van de beslissing en van de redenen voor het gebrek aan motivering. Indien hij deze redenen ontoereikend acht, belast de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde de beslissing met redenen te omkleden.
Beslissingen die niet met redenen omkleed zijn, worden opgenomen in een speciaal daartoe ingesteld register, waarin de redenen voor de beslissing die ten aanzien van de jongere is genomen en de redenen voor de beslissing om de jongere niet in kennis te stellen van de redenen voor de beslissing die op hem betrekking heeft, worden vermeld.
Dit register kan alleen worden geraadpleegd door de leidend ambtenaar, de leden van de in de titels VII en VIII bedoelde controle- en beroepsinstanties en de magistraten van de Raad van State of de rechterlijke macht, wanneer het geschil dat hun wordt voorgelegd dit vereist.
De in dit register opgenomen persoonsgegevens worden bewaard tot en met 31 januari van het jaar volgend op het jaar van het definitieve vertrek van de jongere.
Art. 14.De beslissingen die op grond van dit decreet ten aanzien van de jongere worden genomen, worden hem mondeling en schriftelijk in toegankelijke taal meegedeeld.
Indien de jongere geen Frans spreekt, worden alle redelijke middelen ingezet om hem in staat te stellen de beslissing en zijn motivatie te begrijpen.
Indien de jongere minderjarig is, worden de in lid 1 bedoelde beslissingen ook meegedeeld aan de personen die het ouderlijk gezag over hem uitoefenen en aan zijn advocaat. HOOFDSTUK III. - Opleiding van het personeel
Art. 15.De bevoegde administratie zorgt voor de basisopleiding van elk personeelslid van het Centrum, rekening houdend met zijn initiële opleiding en het ambt dat het binnen het Centrum moet vervullen.
Tijdens de uitoefening van zijn opdrachten zorgt de bevoegde administratie voor de permanente bijscholing van elk personeelslid, die bestaat in het verdiepen van de basisopleiding en het actualiseren van de kennis in overeenstemming met de ontwikkeling van de kennis.
De basisopleiding en de bijscholing zijn in het bijzonder gericht op de eerbiediging van de rechten en belangen van jongeren en op het in artikel 16 bedoelde actiekader.
De bevoegde overheidsdienst stimuleert de deelname van personeelsleden aan door andere diensten of instanties georganiseerde opleidingscursussen die hen in staat stellen de vaardigheden te verbeteren die nodig zijn voor de uitoefening van hun opdrachten binnen het centrum.
TITEL III. - OPVANG HOOFDSTUK I. - Algemeen kader
Art. 16.De Regering stelt het kader voor het optreden van de centra vast, dat ten minste de methodologische beginselen van het optreden van de centra omvat, alsmede de regelingen voor de opvang voor jongeren, met inbegrip van de taken en opdrachten van het personeel, de activiteiten waaraan jongeren moeten deelnemen en de onderwijsmaatregelen die krachtens artikel 17 ten aanzien van hen kunnen worden genomen.
Art. 17.§ 1. De directeur en de leden van het psychosociaal-educatief team kunnen een opvoedkundige maatregel nemen ten aanzien van de jongere die: 1 ° gedragingen die, zonder de orde of veiligheid in gevaar te brengen, de uitvoering van de taken van het centrum in gevaar brengen; 2 ° een gedrag heeft dat een disciplinaire overtreding vormt krachtens artikel 105, maar geen dwingende disciplinaire straf oplegt om de orde of veiligheid te handhaven.
De educatieve maatregel garandeert een individuele benadering van het gedrag van de jongere.
Afzondering, beperking of ontzegging van contacten met de buitenwereld als bedoeld in titel IV, beperking of ontzegging van onderwijs- of opleidingsactiviteiten als bedoeld in hoofdstuk 6 van deze titel, of beperking of ontneming van toelagen mogen niet als onderwijsmaatregel worden gebruikt. § 2 De educatieve maatregelen worden opgenomen in een speciaal daartoe ingesteld register, waarin voor elke maatregel de identiteit van de jongere, de aard van de maatregel, de omstandigheden die tot de maatregel hebben geleid en de redenen daarvoor, de datum en het tijdstip van het begin en het einde van de maatregel worden vermeld.
Dit register kan te allen tijde worden geraadpleegd door: 1 ° de minister; 2 ° de bevoegde administratie; 3 ° de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind; 4 ° de leden van het in artikel 121 bedoelde controleorgaan; 5 ° de jongere; 6 ° de advocaat van de jongere.
De in dit register opgenomen persoonsgegevens worden bewaard tot en met 31 januari van het jaar volgend op het jaar van het definitieve vertrek van de jongere.
De directeur doet jaarlijks uiterlijk op 31 januari van elk jaar aan de bevoegde administratie een verslag toekomen over de in het voorgaande jaar opgelegde onderwijsmaatregelen. In dit verslag worden met name het aantal maatregelen, de aard, de duur, de redenen en het aantal betrokken jongeren vermeld.
Art. 18.Om de in de artikelen 8 en 9 genoemde doelstellingen te bereiken, werkt de jongere samen met het psychosociale en educatieve team aan de ontwikkeling van een individueel project dat rekening houdt met zijn specifieke toestand.
Het individuele project omvat een programma van activiteiten gericht op de re-integratie van de jongere en, indien van toepassing, herstel van de aan de slachtoffers berokkende schade.
Tijdens het opvangproces wordt het individuele project aangepast aan de ontwikkeling van de jongere en de gerechtelijke en administratieve beslissingen die zijn vooruitgang kunnen beïnvloeden.
Art. 19.De Regering stelt een huishoudelijk reglement op met de procedures voor de uitvoering van de rechten en plichten van de jongere, zoals bepaald in dit decreet, tijdens zijn opvang in het centrum.
Het huishoudelijk reglement is geschreven in een taal die toegankelijk is voor de jongere. HOOFDSTUK II. - Onthaal
Art. 20.lid 1. Zodra hij in het centrum aankomt en uiterlijk binnen 24 uur wordt de jongere individueel begroet door de directeur of, indien hij niet in staat is dit te doen, door een lid van het psychosociale en educatieve team.
Het interview heeft inzonderheid tot doel: 1° de juridische en strafrechtelijke toestand van de jongere en zijn rechtspositie binnen het centrum te verduidelijken; 2 ° aan de jongere de belangrijkste elementen van het kader van optreden, de fasen van zijn opvang en het proces van ontwikkeling van het individuele project uit te leggen; 3° de jongere de contactgegevens van zijn advocaat te verstrekken of hem eraan te herinneren en hem in te lichten over zijn recht om met hem te communiceren; 4 ° de jongere in kennis te stellen van de opdracht en de contactgegevens van de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind en het in artikel 121 bedoelde controleorgaan, alsmede van de procedures waarmee hij hen kan contacteren; 5 ° de jongere te informeren over de rechten en plichten waarin dit decreet voorziet, inzonderheid de nadere regels voor betwisting; 6 ° de jongere te informeren over zijn rechten met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens, inzonderheid in het kader van de verschillende registers waarin dit decreet voorziet; 7 ° aan de jongere het huishoudelijk reglement uit te leggen.
Na afloop van het gesprek ontvangt de jongere een document, geschreven in toegankelijke taal, dat de in de leden 2, 2°, 2°, 3°, 4°, 5° en 6° bedoelde informatie bevat, alsook het huishoudelijk reglement.
De jongere ondertekent een document waarmee hij verklaart de in lid 3 bedoelde documenten te hebben ontvangen. § 2° Indien de jongere geen Frans spreekt, moeten alle redelijke middelen worden aangewend om hem in staat te stellen de in lid 1 bedoelde informatie te begrijpen.
Art. 21.Tenzij een rechtbank anders beslist, heeft de jongere bij aankomst in het centrum recht op een gratis telefoontje in binnen- of buitenland.
Indien de jongere minderjarig is, stelt het centrum de personen die het ouderlijk gezag over hem uitoefenen, binnen 24 uur na aankomst telefonisch op de hoogte van zijn aankomst in het centrum.
De in lid 2 bedoelde informatie wordt binnen twee werkdagen na aankomst van de jongere schriftelijk bevestigd. De brief bevat de nadere regels van het contact met de jongere en met de personeelsleden en het huishoudelijk reglement.
Art. 22.De jongere wordt zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen drie dagen na aankomst door een arts onderzocht.
Met toestemming van de jongere kan deze arts contact opnemen met de behandelend arts van de jongere om de continuïteit van de zorg en behandeling te waarborgen. HOOFDSTUK III. - Jongerendossier
Art. 23.lid 1. Voor elke jongere wordt een dossier bijgehouden dat de volgende elementen bevat: 1° een opnamefiche; 2 ° de beslissing tot uithandengeving; 3 ° de rechterlijke beslissingen met betrekking tot de vrijheidsstraf of -maatregel en alle documenten en beslissingen van de bevoegde rechtbanken; 4 ° documenten en beslissingen betreffende de procedures voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of -maatregel; 5 ° de documenten en beslissingen betreffende de in titel VI bedoelde tuchtrechtelijke straffen; 6 ° de documenten en beslissingen betreffende de in artikel 88 bedoelde afzonderingsmaatregelen; 7 ° documenten en beslissingen betreffende de in titel VIII bedoelde geschillen; 8 ° de verslagen en adviezen die zijn opgesteld door de leden van het psycho-socio-educatief team van het centrum en door de directeur; 9 ° documenten met betrekking tot het individuele project van de jongere. § 2. De jongere en, indien hij minderjarig is, de personen die het ouderlijk gezag over hem uitoefenen, kunnen de documenten in het dossier op een passende plaats raadplegen, desgewenst vergezeld van hun advocaat of een lid van het psychosociaal-educatief team.
De advocaten van de in het eerste lid bedoelde personen kunnen de stukken van het dossier ook op een passende plaats raadplegen. § 3. Tenzij bij of krachtens de wet anders is bepaald, kunnen de jongere, personen die het ouderlijk gezag over hem uitoefenen indien hij minderjarig is, en hun advocaat ook afschriften van de documenten in het dossier verkrijgen.
De overheid bepaalt de wijze waarop kopieën van de dossierstukken worden verstrekt HOOFDSTUK IV. - Persoonlijke bezittingen
Art. 24.§ 1. De jongere mag bij aankomst beschikken over de persoonlijke bezittingen die hij of zij in zijn bezit heeft, op voorwaarde dat dit door het huishoudelijk reglement is toegestaan.
Elk voorwerp dat niet in de lijst van toegestane voorwerpen is opgenomen, kan echter wel door de directeur worden toegestaan.
Onbevoegde voorwerpen worden door het centrum onder zijn verantwoordelijkheid bewaard, tegen ontvangstbewijs.
De jongere kan verzoeken dat de voorwerpen waarvan hij wordt beroofd, worden overgedragen aan een externe persoon, overeenkomstig de procedures die in het huishoudelijk reglement zijn vastgelegd. § 2. Verkoop tussen jongeren is verboden.
Uitwisselingen, leningen en giften tussen jongeren zijn verboden, tenzij met toestemming van de directeur.
Art. 25.De jongere kan zijn eigen schoenen en persoonlijke kleding dragen.
Het huishoudelijk reglement kan echter voor specifieke activiteiten het dragen van specifieke, door het centrum ter beschikking gestelde kleding voorschrijven.
Het centrum biedt voldoende schoeisel en kleding voor jongeren die geen persoonlijke schoenen en kleding hebben of deze niet willen dragen.
Om redenen van veiligheid en gemeenschapsleven kunnen in de interne voorschriften beperkingen op het dragen van bepaalde kledingstukken worden opgenomen.
Het centrum treft alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de kleding van de jongeren schoon en bruikbaar is.
Art. 26.De jongere mag voorwerpen, voedsel en kleding van buiten het centrum krijgen en weggooien, mits dit volgens het huishoudelijk reglement is toegestaan.
De jongere kan, onder de voorwaarden en onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in het huishoudelijk reglement, op eigen kosten duurzame en consumptiegoederen verkrijgen via een kantinedienst die zonder winstoogmerk door het centrum wordt georganiseerd en die zoveel mogelijk tegemoetkomt aan de wensen van de jongeren.
Art. 27.Er wordt een rubriekrekening op naam van de jongere geopend en beheerd door het centrum onder de verantwoordelijkheid van de directeur.
De personen die deze persoonlijke rekening beheren zijn gebonden aan een discretieverplichting.
De jongere heeft gratis toegang tot het geld op zijn rekening, zonder dat het saldo op de rekening negatief is.
Er mag geen geld van de rekening van de jongere worden opgenomen zonder zijn uitdrukkelijke schriftelijke toestemming.
Financiële transacties tussen jongeren in het centrum zijn verboden, tenzij de directeur daar individueel toestemming voor heeft gegeven.
De jongere kan geen contant geld in het centrum hebben, maar kan het van zijn rekening laten overmaken om buiten te gaan.
Wanneer de jongere voorgoed vertrekt, wordt de rekening gesloten en wordt het saldo aan hem teruggegeven.
Art. 28.De jongere kan de hem toegewezen leefruimte inrichten, binnen de grenzen van het huishoudelijk reglement. HOOFDSTUK V. - Religieuze en filosofische praktijk
Art. 29.De jongere heeft het recht om zijn godsdienst of filosofie individueel of collectief uit te oefenen volgens de procedures die zijn vastgelegd in het huishoudelijk reglement.
Art. 30.De jongere heeft recht op religieuze, spirituele of morele bijstand van een levensbeschouwelijke of religieuze adviseur die voor dit doel individueel of collectief met (tot) het centrum is verbonden (of toegelaten), overeenkomstig de procedures die zijn vastgelegd in het huishoudelijk reglement.
Er is een ruimte beschikbaar waar jongeren op vertrouwelijke wijze een filosofisch of religieus adviseur kunnen ontmoeten.
De jongere kan alleen praten, in zijn leefruimte, met een filosofisch of religieus adviseur.
In ieder geval kan de hulp niet leiden tot proselitisme voor de jongere. HOOFDSTUK VI. - Onderwijs en opleiding
Art. 31.De jongere krijgt een opleiding of training die is aangepast aan zijn behoeften en vaardigheden.
Onderwijs en opleiding worden in het centrum verstrekt, eventueel door middel van afstandsonderwijs.
Zo nodig neemt het psychosociaal-educatief team vóór zijn aankomst in het centrum contact op met de school of opleidingsinstelling die door de jongere wordt bezocht om de continuïteit van het onderwijs of de opleiding te waarborgen.
Art. 32.Het centrum zorgt ervoor dat de jongere een zo ruim mogelijke toegang heeft tot activiteiten ter verwezenlijking van de in de artikelen 8 en 9 genoemde doelstellingen, zoals onderwijs, alfabetisering, beroepsopleiding, sociaal-culturele opleiding, opleiding in sociale vaardigheden, creatieve en culturele activiteiten en lichamelijke opvoeding.
Voor de organisatie van deze activiteiten kan het centrum een beroep doen op externe personen en diensten en hun een geschikte ruimte ter beschikking stellen. HOOFDSTUK VII. - Arbeid
Art. 33.De jongere heeft het recht om deel te nemen aan de arbeid die in het centrum beschikbaar is, op voorwaarde dat zijn werk is opgenomen in zijn individuele project, in overeenstemming met zijn opleidingsdoelstellingen.
Art. 34.Het centrum zorgt ervoor dat de minderjarige in staat wordt gesteld om de periode van detentie te begrijpen, de mogelijkheid te behouden, te versterken of te verwerven om na zijn vrijlating in zijn levensonderhoud te voorzien en, in voorkomend geval, verantwoordelijkheden op zich te nemen ten aanzien van naaste familieleden en slachtoffers en om alle of een deel van de schulden te betalen met het oog op schadeloosstelling of re-integratie.
Het centrum zorgt ervoor dat het werk dat in het centrum beschikbaar is, billijk wordt toegewezen aan jongeren die daarom hebben verzocht in het kader van hun individuele project.
Art. 35.lid 1. De jongere wordt in het centrum aan het werk gezet onder omstandigheden die zo dicht mogelijk aanleunen bij de omstandigheden die kenmerkend zijn voor identieke activiteiten in de samenleving.
De opgedragen werkzaamheden mogen geen inbreuk maken op de waardigheid van de jongere of het karakter hebben van een disciplinaire straf. § 2. De duur en de werktijden worden in het huishoudelijk reglement vastgesteld.
De arbeidstijd mag in geen geval langer zijn dan die welke bij of krachtens de wet is vastgesteld voor overeenkomstige activiteiten in de maatschappij. § 3. Het in het centrum ter beschikking gestelde werk is niet het voorwerp van een arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Art. 36.Met toestemming van de directeur heeft de jongere het recht om in het centrum andere werkzaamheden te verrichten dan die welke door of via het centrum worden aangeboden.
De directeur kan de machtiging weigeren, rekening houdend met de specifieke behoeften van het centrum, indien de controle die nodig is om de orde of veiligheid te waarborgen een onredelijke toename van de werklast van het centrum betekent.
Art. 37.§ 1. De werkzaamheden in het centrum geven recht op een werktoelage, waarvan de hoogte door de overheid wordt vastgesteld. § 2. Een jongere voor wie de aan opleidingsactiviteiten bestede tijd als arbeidstijd wordt behandeld, ontvangt een opleidingstoelage.
De Regering bepaalt de voorwaarden waaronder de aan opleidingsactiviteiten bestede tijd als arbeidstijd kan worden aangerekend en de hoogte van de opleidingstoelage. § 3. De Regering stelt de regels vast voor de toekenning van schadevergoeding aan slachtoffers van een arbeidsongeval in het centrum. HOOFDSTUK VIII. - Tijdelijke toelage
Art. 38.Voor de periode waarin hij noch een werktoelage, noch een opleidingstoelage ontvangt om redenen buiten zijn wil, ontvangt de jongere een voorlopige toelage, waarvan het wekelijkse bedrag door de overheid wordt vastgesteld. HOOFDSTUK IX. - Vrijetijdsactiviteiten
Art. 39.De jongere heeft het recht om via het centrum op eigen kosten kranten, tijdschriften en andere publicaties te ontvangen waarvan de verspreiding niet verboden is door of krachtens de wet of een rechterlijke beslissing.
De jongere heeft toegang tot een bibliotheek, ter beschikking gesteld door het centrum, volgens de procedures die zijn vastgelegd in het huishoudelijk reglement.
De directeur kan de jongere alleen verbieden kennis te nemen van bepaalde publicaties of delen van publicaties indien dit absoluut noodzakelijk is voor de handhaving van de orde of de veiligheid.
Art. 40.De jongere heeft het recht om radio- en televisieprogramma's te volgen, in overeenstemming met de procedures die zijn vastgelegd in het huishoudelijk reglement.
De directeur kan de jongere alleen verbieden bepaalde programma's te bekijken wanneer dit absoluut noodzakelijk is voor het handhaven van de orde of de veiligheid.
Art. 41.De jongere heeft het recht om gedurende minstens twee uur per week deel te nemen aan sportactiviteiten, evenals aan buitenactiviteiten, voor een totale duur van minstens twee uur per dag.
De jongere heeft het recht om deel te nemen aan groepsrelaxatieactiviteiten.
Art. 42.De jongere heeft het recht om individueel of collectief een intellectuele, culturele of artistieke activiteit uit te oefenen.
De directeur kan de uitoefening door de jongere van een activiteit als bedoeld in het eerste lid slechts verbieden of beperken indien dit verbod absoluut noodzakelijk is voor de handhaving van de orde of de veiligheid. HOOFDSTUK X. - Gezondheid en hygiëne
Art. 43.Het centrum voorziet de jongere van een evenwichtige voeding, in voldoende hoeveelheden en aangepast aan de eisen van zijn gezondheidstoestand.
De jongere kan toegang hebben tot vegetarisch voedsel.
Art. 44.Het centrum zorgt ervoor dat de jongere voor zijn persoonlijke hygiëne kan zorgen.
Daartoe biedt het de jongere toegang tot hygiënische en privacyvriendelijke sanitaire voorzieningen en voorziet het hem van de nodige toiletartikelen.
Art. 45.De jongere heeft recht op de gezondheidszorg die nodig is voor zijn specifieke behoeften, die gelijkwaardig is aan die welke in de samenleving wordt geboden.
De gezondheidszorg die vóór de aankomst van de jongere in het centrum wordt verleend, blijft tijdens zijn detentie op gelijkwaardige wijze worden verleend.
Het centrum zorgt voor continuïteit van de zorg aan het einde van de detentie van de jongeren.
Art. 46.§ 1. Wanneer het personeel van het centrum dit nodig acht of op verzoek van de jongere, wordt hij zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen 48 uur na het verzoek door de medische dienst van het centrum overgenomen.
Indien het centrum niet in staat is de nodige zorg te verlenen, doet het binnen dezelfde termijn een beroep op een externe zorgverlener, op kosten van de bevoegde administratie. § 2. Jonge zwangere vrouwen worden overgebracht naar een ziekenhuis voor bevalling.
Jonge zwangere vrouwen die een zwangerschapsafbreking aanvragen, worden overgebracht naar een zorginstelling waaraan een informatiedienst is verbonden. § 3. Wanneer de jongere naar een ziekenhuis of zorginstelling wordt overgebracht, wordt het beschouwd als een uitbreiding van het centrum, zonder dat dit de kwaliteit van de verleende zorg aantast.
Art. 47.De jongere kan op eigen kosten een beroep doen op de zorgverlener van zijn keuze en door hem worden behandeld, op voorwaarde dat, indien hij minderjarig is, de personen die het ouderlijk gezag over hem uitoefenen, ermee instemmen de kosten te dekken.
In dat geval zorgt de directeur ervoor dat zo spoedig mogelijk contact wordt opgenomen met de zorgverlener.
Art. 48.De toediening van geneesmiddelen kan alleen plaatsvinden met de vrije en geïnformeerde toestemming van de jongere.
De jongere heeft het recht om gratis de geneesmiddelen te krijgen die hij of zij nodig heeft en om de behandelingen en voeding te volgen die door een arts zijn voorgeschreven.
Art. 49.In geval van een belangrijke wijziging in de gezondheidstoestand van de jongere of in geval van overplaatsing van de jongere naar een ziekenhuis of zorginstelling, stelt het centrum hetzij de personen die het ouderlijk gezag over de jongere uitoefenen, indien hij minderjarig is, hetzij de daartoe door de jongere aangewezen persoon, indien hij meerderjarig is, er op de hoogte van.
Wanneer de jongere in levensgevaar verkeert of overlijdt, stelt de directeur de in het eerste lid bedoelde personen hiervan onmiddellijk in kennis, die, indien zij daarom verzoeken, in contact worden gebracht met de arts van het centrum.
Art. 50.Om jongeren die behoefte hebben aan psychologische of psychiatrische zorg een beschermde luister- en expressieruimte te garanderen, werkt het centrum met name samen met instellingen in de geestelijke gezondheidszorg en garandeert het centrum vrije toegang tot psychologische of psychiatrische consultaties met beroepsbeoefenaars buiten het centrum.
De directeur zorgt voor de nodige voorwaarden voor de eerbiediging van het beroepsgeheim tussen externe beroepsbeoefenaren en de beroepsbeoefenaren van het centrum.
De beroepsbeoefenaars van het centrum mogen niet tegelijkertijd een educatieve of psychosociale activiteit uitoefenen ten behoeve van dezelfde jongeren buiten het centrum.
Onverminderd de ethische regels van elke persoon stellen externe beroepsbeoefenaren de directeur in kennis van alle aangelegenheden die van invloed kunnen zijn op de gezondheid of de veiligheid van de jongeren of het personeel van het centrum.
Art. 51.Zorgverleners behouden hun professionele onafhankelijkheid.
Hun beoordelingen en beslissingen over de gezondheid van jongeren zijn uitsluitend gebaseerd op medische criteria.
Het ambt van zorgverlener is onverenigbaar met een expertopdracht binnen het centrum.
TITEL IV. - CONTACTEN MET DE BUITENWERELD HOOFDSTUK I. - Algemene beginselen
Art. 52.Tenzij een rechter anders beslist, heeft de jongere het recht om overeenkomstig de bepalingen van deze titel contact te hebben met personen van zijn keuze.
Art. 53.Tenzij een rechtbank anders beslist, moedigt het centrum de jongere aan om contact te houden met zijn familie en nauwe relaties.
Het centrum faciliteert de contacten van de jongere met alle mensen en instellingen die hem in staat stellen om zijn individuele project op te bouwen. HOOFDSTUK II. - Correspondentie
Art. 54.Tenzij een rechtbank anders beslist, heeft de jongere het recht om gratis te corresponderen met een persoon van zijn keuze.
Het centrum voorziet de jongere van het nodige materiaal voor correspondentie.
De jongere stuurt en ontvangt brieven via de directeur.
Art. 55.Brieven gericht aan de jongere kunnen, voorafgaand aan de overhandiging ervan, onderworpen worden aan de controle van de directeur met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid.
Deze controle betreft de aanwezigheid van voorwerpen of stoffen die vreemd zijn aan de correspondentie en laat niet toe dat de brief wordt gelezen, tenzij er geïndividualiseerde aanwijzingen zijn dat dit noodzakelijk is in het belang van de orde of veiligheid.
Indien de in lid 2 bedoelde controle dit vereist, kan de brief bij afwezigheid van de jongere worden gelezen.
Indien dit absoluut noodzakelijk is voor de handhaving van de orde of de veiligheid, kan de directeur, na het onderzoek, de jongere de brieven of de voorwerpen of stoffen die daaraan zijn gehecht, niet overhandigen.
Art. 56.Brieven die door de jongere worden verzonden, zijn vóór de verzending ervan niet onderworpen aan de controle van de directeur, tenzij er geïndividualiseerd bewijs is dat verificatie in het belang van de orde of veiligheid noodzakelijk is.
Indien de in lid 1 bedoelde controle dit vereist, kan de brief bij afwezigheid van de jongere worden gelezen.
Indien dit absoluut noodzakelijk is voor de handhaving van de orde of de veiligheid, kan de directeur, na de inspectie, de hem voor verzending voorgelegde brief niet toezenden.
Indien de directeur beslist de brief niet te verzenden, wordt deze aan de jongere teruggezonden, tenzij er redenen zijn om deze ter beschikking van de gerechtelijke overheden te houden.
Art. 57.Brieven van of aan de volgende personen of overheden zijn niet onderworpen aan de in de artikelen 55 en 56 bedoelde controle: 1 ° de Koning; 2 ° consulaire en diplomatieke ambtenaren van het land van herkomst van de jongere; 3 ° de voorzitters van de Parlementaire vergaderingen van het land; 4 ° de ministers en staatssecretarissen van de federale, communautaire en gewestelijke Regeringen; 5 ° het Directiecomité en de Algemene Directie Gevangenissen van de FOD Justitie; 6 ° de bevoegde instantie; 7 ° de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind; 8 ° het Comité voor de rechten van het kind; 9 ° de personen of instanties die verantwoordelijk zijn voor het toezicht in de zin van titel VII of voor de controle van het centrum; 10 ° de in artikel 139 bedoelde beroepsinstantie; 11 ° het Grondwettelijk Hof; 12 ° de gerechtelijke overheden; 13 ° de Raad van State; 14 ° de bemiddelaars van de federale staat, de gemeenschappen en de gewesten; 15 ° de bemiddelingsdienst die is opgericht in het kader van de federale commissie "Patiëntenrechten"; 16 ° de Orde van Advocaten van de gemeente waar het centrum is gevestigd; 17 ° de Hoge Raad voor Justitie; 18 ° het Interfederaal Centrum voor gelijke kansen en de strijd tegen racisme en discriminatie; 19 ° het Permanent Comité voor de controle van de politiediensten; 20 ° de Orde van artsen; 21 ° het Europees Hof voor de rechten van de mens; 22 ° het Europees Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing; 23 ° het Comité voor de mensenrechten van de Verenigde Naties; 24 ° het Comité tegen folterpraktijken van de Verenigde Naties.
De in lid 1 bedoelde lijst van personen en overheden kan door de Regering worden aangevuld.
Om de vrijheid van correspondentie te waarborgen, worden de kwaliteit en het beroepsadres van deze personen of overheden en de identiteit van de jongere op de enveloppe vermeld. HOOFDSTUK III. - Bezoeken
Art. 58.Tenzij een rechtbank anders beslist, heeft de jongere het recht om ten minste drie keer per week, gespreid over drie dagen, waarvan ten minste één dag van het weekend en woensdagmiddag, bezoek te ontvangen van personen van zijn keuze.
De duur van een bezoek is minimaal een uur.
De minderjarige heeft ook het recht op een intiem bezoek van ten minste twee uur, ten minste eenmaal per maand, onder de voorwaarden die de Regering bepaalt.
Art. 59.In het huishoudelijk reglement zijn de regels vastgelegd die van toepassing zijn op bezoeken, zowel wat betreft de registratieprocedure als het gedrag van jongeren en bezoekers.
Het centrum zorgt ervoor dat het bezoek plaatsvindt in omstandigheden die de emotionele banden behouden of versterken, vooral wanneer het gaat om een bezoek van de kinderen van de jongere.
Art. 60.De directeur kan in de volgende gevallen beslissen dat het bezoek plaatsvindt in een ruimte die is voorzien van een transparante scheidingswand tussen de bezoekers en de jongere: 1 ° op verzoek van de bezoeker; 2 ° op verzoek van de jongere; 3 ° wanneer er ernstige redenen zijn om te vrezen dat zich tijdens het bezoek incidenten kunnen voordoen die de orde of veiligheid in gevaar kunnen brengen; 4 ° wanneer de bezoeker of jongere eerder de regels voor bezoeken heeft overtreden en er ernstige redenen zijn om te vrezen dat deze overtreding zich opnieuw zal voordoen.
De beslissing op basis van lid 1, 3° of 4° kan door de directeur slechts voorlopig worden genomen voor een periode van ten hoogste drie maanden.
De directeur kan het bezoek van een persoon voorlopig verbieden voor een periode van ten hoogste drie maanden, indien er geïndividualiseerd bewijs is dat hij een gevaar voor de ordehandhaving of de veiligheid zou kunnen opleveren en indien de voorwaarden voor het bezoek als bedoeld in lid 1 niet voldoende zijn om dat gevaar af te wenden.
Onverminderd lid 3 kan de directeur het bezoek onder vier ogen voorlopig verbieden voor een periode van ten hoogste drie maanden: 1 ° wanneer de bezoeker of jongere eerder de regels voor bezoeken heeft overtreden en er ernstige redenen zijn om te vrezen dat deze overtreding zich opnieuw zal voordoen; 2 ° wanneer de bezoeker of jongere voorwerpen of stoffen heeft geïntroduceerd die niet zijn toegestaan door de interne regelgeving.
De beslissingen die de directeur op grond van de leden 1 tot en met 4 neemt, worden schriftelijk aan de betrokken bezoekers meegedeeld.
Art. 61.De directeur kan het aantal personen dat terzelfder tijd wordt toegelaten, beperken tot de jongere voor het bezoek met het oog op ordehandhaving of veiligheid.
Indien de directeur ernstige redenen heeft om te vrezen dat de bezoeker in het bezit is van voorwerpen of stoffen die niet krachtens het huishoudelijk reglement zijn toegestaan en dat de in artikel 79, lid 2, bedoelde controlemaatregelen voorafgaand aan de toegang niet toereikend zijn, kan hij de kleding van de bezoeker door daartoe door hem gemachtigde personeelsleden laten doorzoeken.
In voorkomend geval kunnen de in lid 2 bedoelde voorwerpen of stoffen, voor zover het bezit ervan onverenigbaar is met de regels die van toepassing zijn op bezoeken, tijdens het bezoek in bewaring worden gesteld of ter beschikking van de gerechtelijke overheden worden gehouden.
Art. 62.Het toezicht wordt tijdens het bezoek uitgevoerd ten behoeve van de ordehandhaving en veiligheid.
Dit toezicht bestaat uitsluitend uit een visuele inspectie, tenzij er geïndividualiseerde aanwijzingen zijn dat een andere vorm van inspectie in het belang van de orde of veiligheid noodzakelijk is.
Art. 63.Het personeelslid dat toezicht houdt op het bezoek kan het bezoek vroegtijdig beëindigen als de bezoeker of de jongere de interne regels overtreedt.
Art. 64.Het bezoek van de volgende personen mag niet worden verboden of beperkt in aantal of duur: 1 ° de advocaat van de jongere; 2 ° leden van de Parlementaire vergaderingen van het land; 3 ° consulaire en diplomatieke ambtenaren van het land van herkomst van de jongere; 4 ° de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind; 5 ° de personen of instanties die verantwoordelijk zijn voor het toezicht in de zin van titel VII of voor de controle van het centrum.
Art. 65.Bezoeken en beslissingen waarbij deze worden verboden of beperkt, worden vastgelegd in een speciaal daartoe ingesteld register, waarin voor elke beslissing de identiteit van de jongere, het voorwerp van de beslissing, de omstandigheden die tot de beslissing hebben geleid en de redenen die deze beslissing rechtvaardigen, en de duur van het verbod of de beperking worden vermeld.
Dit register kan te allen tijde worden geraadpleegd door: 1 ° de minister; 2 ° de bevoegde instantie; 3 ° de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind; 4 ° de leden van het in artikel 121 bedoelde controleorgaan; 5 ° de jongere; 6 ° de advocaat van de jongere.
De in dit register opgenomen persoonsgegevens worden bewaard tot en met 31 januari van het jaar volgend op het jaar van het definitieve vertrek van de jongere.
De directeur doet jaarlijks uiterlijk op 31 januari aan de bevoegde instantie een verslag toekomen over de in het voorgaande jaar genomen beslissingen om bezoeken te verbieden of te beperken. In dit verslag worden met name het aantal beslissingen, het doel, de duur, de redenen en het aantal betrokken jongeren vermeld. HOOFDSTUK IV. - Telecommunicatie
Art. 66.Tenzij een rechtbank anders beslist, heeft de jongere het recht om ten minste driemaal per week en gedurende ten minste tien minuten kosteloos telefonisch en per videoconferentie met personen van zijn keuze te communiceren, overeenkomstig de procedures van het huishoudelijk reglement.
Art. 67.De directeur kan de jongere slechts geheel of gedeeltelijk het recht op telefonische en videoconferentiecommunicatie ontzeggen wanneer er geïndividualiseerde aanwijzingen zijn dat de communicatie een bedreiging kan vormen voor de handhaving van de orde of de veiligheid.
Dit verbod mag niet meer dan één maand bedragen.
Art. 68.Alle telefonische en videoconferentiegesprekken van de jongere zijn privé en vertrouwelijk en kunnen niet worden beluisterd.
Art. 69.Onverminderd artikel 68 kunnen, om de communicatie van de jongere via telefoon en videoconferentie om redenen van orde of veiligheid te kunnen volgen, de door de jongere gevormde nummers door de bevoegde overheid worden opgenomen, opgeslagen en geraadpleegd en aan de gerechtelijke overheden worden meegedeeld in de gevallen waarin de wet voorziet, volgens de procedures en binnen de termijnen die door de Regering worden vastgesteld.
De jongere wordt overeenkomstig de door de Regering vastgestelde procedures in kennis gesteld van de mogelijkheid van registratie, opslag en raadpleging van telefoonnummers door de bevoegde instantie, alsmede van zijn rechten in verband met deze verwerking van zijn persoonsgegevens.
Art. 70.Communicatie per telefoon en videoconferentie met de volgende personen mag niet worden verboden of beperkt in aantal of duur: 1 ° de advocaat van de jongere; 2 ° leden van de Parlementaire vergaderingen van het land; 3 ° consulaire en diplomatieke ambtenaren van het land van herkomst van de jongere; 4 ° de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind; 5 ° de personen of instanties die verantwoordelijk zijn voor het toezicht in de zin van titel VII of voor de controle van het centrum.
Indien een van de op de in lid 1 bedoelde lijst opgenomen personen het centrum belt om de jongere te ondervragen, wordt het verzoek ingewilligd. Als de jongere niet onmiddellijk beschikbaar is, zorgt het centrum ervoor dat hij de persoon zo snel mogelijk kan terugbellen.
Art. 71.Elk ander telecommunicatiemiddel tussen een jongere en de buitenkant van het centrum dan die welke door deze beslissing zijn toegestaan, is verboden.
Om de in de artikelen 8 en 9 genoemde doelstellingen te verwezenlijken, kan de Regering evenwel voorzien in toegang tot andere dan de bij deze beslissing toegestane telecommunicatiemiddelen. HOOFDSTUK V. - Specifieke regels voor contacten met advocaten
Art. 72.De correspondentie tussen de jongere en de advocaat van zijn keuze is niet onderworpen aan de controle van de directeur, zoals bedoeld in de artikelen 55 en 56.
Om de vrijheid van correspondentie te waarborgen, staan de kwaliteit en het beroepsadres van de advocaat en de identiteit van de jongere op de enveloppe.
Indien de directeur ernstige redenen heeft om aan te nemen dat de correspondentie tussen de jongere en de advocaat niets te maken heeft met rechtsbijstand, kan hij deze voorleggen aan de president van de balie van de Orde waartoe de advocaat behoort.
Art. 73.Alleen visueel toezicht kan worden uitgeoefend tijdens de bezoeken van de advocaat.
Indien de directeur ernstige redenen heeft om aan te nemen dat het bezoek van de advocaat de veiligheid ernstig in gevaar kan brengen, kan hij hem de toegang tot het centrum verbieden door vooraf uitdrukkelijk het gunstig advies in te winnen van de president van de balie van de Orde waartoe de advocaat behoort.
Bezoeken van advocaten die niet in het bezit zijn van een Europese beroepskaart of die niet in een van de lidstaten van de Europese Unie zijn gevestigd, zijn slechts toegestaan op grond van een bijzondere machtiging van de minister, na raadpleging van de procureur des Konings en de president van de balie van het gerechtelijk arrondissement waar het centrum is gevestigd.
Art. 74.In afwijking van artikel 70 kan de directeur de communicatie per telefoon en videoconferentie tussen de jongere en zijn advocaat verbieden, indien hij ernstige redenen heeft om aan te nemen dat deze communicatie de veiligheid ernstig in gevaar brengt, mits de stafhouder van de balie, van wie de advocaat afhankelijk is, uitdrukkelijk en vooraf toestemming heeft verleend. HOOFDSTUK VI. - Specifieke regels voor contacten met de media
Art. 75.Voor schriftelijke contacten met de media gelden de correspondentievoorschriften.
Behoudens andersluidende beslissing van een rechtbank kan de directeur, met voorafgaande toestemming van de minister, een jongere toestaan een ontmoeting te hebben met een vertegenwoordiger van de media, op voorwaarde dat dit verenigbaar is met de handhaving van de orde en veiligheid, de goede zeden, de bescherming van de rechten en vrijheden van derden en de eerbiediging van de slachtoffers.
De minister kan de in lid 2 bedoelde toestemming afhankelijk stellen van voorwaarden ter vrijwaring van de in dat lid bedoelde belangen.
TITEL V. - CONTROLE- EN VEILIGHEIDSMAATREGELEN HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 76.De verplichtingen en beperkingen van de rechten die aan de jongere worden opgelegd met het oog op de handhaving van de orde en de veiligheid staan in verhouding tot deze doelstellingen, zowel door hun aard als door de duur ervan.
Art. 77.De directeur en het personeel onder zijn gezag zijn verantwoordelijk voor de handhaving van de orde en de veiligheid.
Art. 78.De in deze titel bedoelde controle- en beveiligingsmaatregelen worden uitgevoerd door de personeelsleden die daartoe door de directeur zijn gemachtigd, overeenkomstig de onderrichtingen van de directeur. HOOFDSTUK II. - Toegang tot het centrum
Art. 79.Behoudens bijzondere toestemming van de directeur mogen personen die het centrum betreden, geen voorwerpen of stoffen bezitten die niet krachtens het huishoudelijk reglement zijn toegestaan.
De toegang tot het centrum is onderworpen aan de volgende controlemaatregelen: 1 ° een identiteitscontrole bij overlegging van een identiteitsbewijs; 2 ° een doorgang door een detectieportaal; 3 ° een controle van de voorwerpen en stoffen in het bezit van de persoon.
Art. 80.Personen die toegang hebben tot het centrum om andere redenen dan het bezoeken van een jongere zijn onderworpen aan de volgende regels: 1 ° de toegang tot het centrum van deze personen is onderworpen aan de voorafgaande toestemming van de directeur, behalve in het geval van de volgende personen of organen: a) leden van de Parlementaire vergaderingen van het land;b) personen of instanties die, hoewel zij geen personeelsleden zijn, deelnemen aan de activiteiten van het Centrum;c) de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind;d) de personen of instanties die verantwoordelijk zijn voor het toezicht in de zin van titel VII of voor de controle van het centrum;e) ambtenaren die voor de uitoefening van hun taken of dienstreizen verslag uitbrengen aan het Centrum; 2 ° tenzij de directeur uitdrukkelijk vrijstelling verleent, worden deze personen vergezeld door de directeur of door het personeelslid dat hij daartoe heeft aangewezen; 3 ° behoudens uitdrukkelijke toestemming van de directeur mogen deze personen de bewoonde individuele leefruimten niet betreden en mogen zij geen gesprekken voeren met andere jongeren en personeelsleden dan die welke verantwoordelijk zijn voor hun begeleiding naar het centrum.
Personen die het centrum betreden om een jongere te bezoeken, hebben alleen toegang tot de lokalen die bestemd zijn voor bezoeken. HOOFDSTUK III. - Zoekopdrachten
Art. 81.Het onderzoek mag niet berispelijk zijn en moet worden uitgevoerd met respect voor de waardigheid van de jongere.
De jongere wordt vooraf op de hoogte gebracht van de zoeking.
Art. 82.Bij elke toegang tot het centrum worden de kleding en persoonlijke bezittingen van de jongere doorzocht.
Art. 83.Indien uit geïndividualiseerde gegevens blijkt dat de jongere in het bezit is van voorwerpen of stoffen die niet door het huishoudelijk reglement zijn toegestaan, kan de directeur opdracht geven tot huiszoeking van de individuele woonruimte, kleding of persoonlijke bezittingen door personeelsleden die daartoe door hem zijn gemachtigd.
Art. 84.Elk ander soort onderzoek dan bedoeld in de artikelen 82 en 83 is verboden.
Als uit geïndividualiseerd bewijsmateriaal blijkt dat de jongere voorwerpen of stoffen heeft die niet zijn toegestaan door het huishoudelijk reglement en die niet zijn gevonden door zijn kleding, persoonlijke bezittingen of woonruimte te doorzoeken, kan de directeur een beroep doen op de politie, waarbij hij de advocaat van de jongere op de hoogte brengt.
Art. 85.Indien bij de huiszoeking voorwerpen of stoffen aan het licht komen die niet door het huishoudelijk reglement zijn toegestaan, kunnen deze door het centrum onder zijn verantwoordelijkheid in beslag worden genomen en bewaard, tegen ontvangstbewijs, vernietigd met toestemming van de jongere, overgedragen aan een externe persoon van zijn keuze of ter beschikking van de bevoegde overheden worden gehouden om strafbare feiten te voorkomen of vast te stellen. HOOFDSTUK IV. - Speciale veiligheidsmaatregelen Afdeling I. - Algemene bepalingen
Art. 86.§ 1. De directeur kan ten aanzien van een jongere bijzondere veiligheidsmaatregelen bevelen indien er geïndividualiseerde aanwijzingen zijn dat de orde of veiligheid in gevaar is en nadat hij hem heeft gehoord.
De specifieke veiligheidsmaatregel moet in verhouding staan tot de dreiging en het corrigerende karakter ervan. § 2. Indien de dreiging geen uitstel toelaat, kunnen andere personeelsleden van het Centrum tijdelijk bijzondere veiligheidsmaatregelen opleggen, op voorwaarde dat de directeur daarvan onmiddellijk in kennis wordt gesteld.
In dat geval neemt de directeur, nadat hij de jongere heeft gehoord, een definitieve beslissing en kan hij onmiddellijk de opheffing van de overeenkomstig lid 1 genomen maatregel bevelen. § 3. Bijzondere veiligheidsmaatregelen mogen in geen geval als disciplinaire maatregelen worden beschouwd, ook al zijn zij ingegeven door feiten die eveneens aanleiding kunnen geven tot disciplinaire straffen als bedoeld in titel VI.
Art. 87.De volgende maatregelen zijn toegestaan als bijzondere veiligheidsmaatregelen, afzonderlijk of in combinatie, mits ze uitsluitend om dit doel en voor de strikt noodzakelijke tijd worden toegepast: 1 ° de verwijdering of ontneming van voorwerpen; 2 ° de uitsluiting van bepaalde collectieve of individuele activiteiten; 3 ° afzondering overeenkomstig de artikelen 88 tot en met 96.
Deze speciale veiligheidsmaatregelen mogen niet langer dan 72 uur worden gehandhaafd. Afdeling II. - Afzonderingsmaatregel
Art. 88.Een maatregel van afzondering in de leefruimte van de jongere mag alleen door de directeur worden genomen als de jongere zijn fysieke veiligheid of die van anderen in gevaar brengt.
De afzonderingsmaatregel wordt alleen uitgevoerd in een specifieke ruimte wanneer de afzondering in de leefruimte van de jongere zijn fysieke veiligheid of die van anderen niet waarborgt.
De opsluiting van de jongere in zijn leefruimte is slechts een maat voor zijn afzondering wanneer dit meer dan een uur duurt.
Een jonge vrouw die zwanger is of met haar kind samenwoont, mag niet worden afgezonderd.
Art. 89.De directeur stelt de advocaat van de jongere onmiddellijk in kennis van de afzonderingsmaatregel.
Art. 90.De afzonderingsmaatregel wordt opgeheven zodra de situatie die daartoe aanleiding heeft gegeven, en uiterlijk 72 uur na het begin van de maatregel, is beëindigd.
De directeur stelt de advocaat van de jongere schriftelijk in kennis van de beëindiging van de scheidingsmaatregel.
Art. 91.De afgezonderde jongere krijgt dagelijks bezoek van de directeur en een lid van het psychosociaal-educatief team.
Het personeel zorgt voor beter toezicht om de veiligheid van de jongere te waarborgen.
Art. 92.Wanneer de jongere het voorwerp is van een afzonderingsmaatregel, wordt hij zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen 24 uur na het begin van de maatregel door een arts bezocht.
Art. 93.De afzonderingsmaatregel ontneemt de jongere niet het recht op contacten met de buitenwereld als bedoeld in titel IV, tenzij die contacten worden opgeschort of beperkt om redenen van ordehandhaving of veiligheid.
Art. 94.De afzonderingsmaatregel ontneemt de jongere niet het recht op gesprekken met personeelsleden, een lid van een dienst die belast is met de bijstand aan gevangenen en een filosofisch of religieus adviseur.
De afzonderingsmaatregel ontneemt de jongere niet het recht om zijn begeleide individuele activiteiten voort te zetten.
De jongere heeft de mogelijkheid om minstens een uur per dag in de buitenlucht door te brengen.
Art. 95.Tijdens de afzonderingsmaatregel in een bepaalde ruimte mag de jongere niet in het bezit zijn van voorwerpen die zijn eigen veiligheid en die van anderen in gevaar kunnen brengen.
Hij is gekleed in fatsoenlijke, niet-stigmatiserende kleding. Afdeling III. - Register
Art. 96.De bijzondere veiligheidsmaatregelen worden opgenomen in een speciaal daartoe ingesteld register, waarin voor elke maatregel de identiteit van de jongere, de aard van de maatregel, de omstandigheden die tot de maatregel hebben geleid en de redenen die deze rechtvaardigen, alsmede de datum en het tijdstip van het begin en het einde van de maatregel worden vermeld.
Dit register kan te allen tijde worden geraadpleegd door: 1 ° de minister; 2 ° de bevoegde instantie; 3 ° de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind; 4 ° de leden van het in artikel 121 bedoelde controleorgaan; 5 ° de jongere; 6 ° de advocaat van de jongere.
De in dit register opgenomen persoonsgegevens worden bewaard tot en met 31 januari van het jaar volgend op het jaar van het definitieve vertrek van de jongere.
De directeur doet jaarlijks uiterlijk op 31 januari van elk jaar aan de bevoegde instantie een verslag toekomen over de specifieke beveiligingsmaatregelen die in het voorgaande jaar zijn genomen. In dit verslag worden met name het aantal maatregelen, de aard, de duur, de redenen en het aantal betrokken jongeren vermeld. HOOFDSTUK V. - Directe dwangmaatregelen
Art. 97.Onder directe dwang wordt verstaan het gebruik van fysieke dwang op een persoon met of zonder het gebruik van materiaal of mechanische accessoires of dwanginstrumenten die de bewegingsvrijheid beperken.
Rechtstreekse dwang mag alleen tegen de jongere worden uitgeoefend wanneer dit absoluut noodzakelijk is voor de handhaving van de orde of veiligheid en alleen voor de tijd die strikt noodzakelijk is voor dat doel.
In afwachting van het politieoptreden kan onder dezelfde voorwaarden directe dwang worden uitgeoefend tegen andere personen dan jongeren wanneer zij proberen een jongeren te doen ontsnappen, het centrum illegaal binnen te komen of zonder toestemming in het centrum te verblijven.
Art. 98.Voordat directe dwang wordt gebruikt, moet met deze worden bedreigd, behalve wanneer de omstandigheden dit niet toelaten of wanneer een eerdere bedreiging het gebruik van directe dwang ondoeltreffend zou maken.
Indien meerdere mogelijkheden van directe dwang passend kunnen zijn, moet de minst schadelijke optie worden gekozen.
Art. 99.Rechtstreekse dwangmaatregelen worden opgenomen in een speciaal daartoe ingesteld register, waarin voor elke maatregel de identiteit van de jongere, de aard van de maatregel, de omstandigheden die tot de maatregel hebben geleid en de redenen daarvoor, de datum en het tijdstip van het begin en het einde van de maatregel worden vermeld.
Dit register kan te allen tijde worden geraadpleegd door: 1 ° de minister; 2 ° de bevoegde instantie; 3 ° de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind; 4 ° de leden van het in artikel 121 bedoelde controleorgaan; 5 ° de jongere; 6 ° de advocaat van de jongere.
De in dit register opgenomen persoonsgegevens worden bewaard tot en met 31 januari van het jaar volgend op het jaar van het definitieve vertrek van de jongere.
De directeur doet jaarlijks uiterlijk op 31 januari van elk jaar aan de bevoegde instantie een verslag toekomen over de in het voorgaande jaar genomen directe dwangmaatregelen. In dit verslag worden met name het aantal maatregelen, de aard, de duur, de redenen en het aantal betrokken jongeren vermeld.
TITEL VI. - TUCHTSTELSEL HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 100.Het tuchtstelsel heeft tot doel de orde en veiligheid te waarborgen met respect voor de waardigheid, het zelfrespect en de individuele en sociale verantwoordelijkheid van jongeren.
Tuchtprocedures mogen alleen worden gebruikt in situaties waarin dit noodzakelijk is voor de handhaving van de orde of de veiligheid van het Centrum en geen andere middelen kunnen worden gebruikt om de orde of de veiligheid van het Centrum te waarborgen.
De tuchtstraffen moeten in verhouding staan tot de doelstellingen van ordehandhaving en veiligheid, zowel door hun aard als door de duur ervan.
Het centrum begeleidt elke disciplinaire maatregel die aan de jongere wordt opgelegd met een geïndividualiseerde bedenking op de feiten die tot de disciplinaire maatregel hebben geleid, waarbij de voorkeur wordt gegeven aan een herstellende benadering.
Art. 101.Een jongere mag niet worden gestraft voor andere dan de in deze titel omschreven strafbare feiten of straffen.
Art. 102.De combinatie van een tuchtrechtelijke inbreuk met een strafbaar feit sluit de tuchtprocedure en de mogelijkheid tot disciplinaire maatregelen tegen de jongere niet uit.
Art. 103.Een jongere kan voor hetzelfde disciplinaire vergrijp slechts eenmaal worden bestraft.
Art. 104.Wanneer dezelfde handeling meerdere tuchtrechtelijke inbreuken vormt of wanneer verschillende tuchtrechtelijke inbreuken die gelijktijdig aan de directeur worden voorgelegd, de opeenvolgende en voortdurende manifestatie van dezelfde bedoeling vormen, worden de verschillende inbreuken als één enkel strafbaar feit bestraft, namelijk het feit dat als het ernstigste wordt beschouwd. HOOFDSTUK II. - Disciplinaire overtredingen
Art. 105.De volgende strafbare feiten zijn disciplinaire overtredingen: 1 ° de opzettelijke aanval op de fysieke of psychische integriteit van anderen of de dreiging van een dergelijke aanval; 2 ° de opzettelijke beschadiging of vernietiging van eigendommen van anderen; 3 ° vlucht; 4 ° het uitvoeren of aanmoedigen van collectieve acties die de veiligheid of de orde in het centrum ernstig in gevaar brengen; 5 ° het bezit van of de handel in voorwerpen of stoffen die bij of krachtens de wet of dit decreet verboden of niet toegestaan zijn; 6 ° (poging tot) ontsnappen; 7 ° contacten die door een beslissing van de rechter of een beslissing van de directeur verboden zijn; 8 ° herhaalde beledigingen tegen anderen; 9 ° niet-naleving van de bepalingen van het huishoudelijk reglement; 10 ° weigering om gevolg te geven aan de bevelen van het personeel van het centrum; 11 ° ongeoorloofde aanwezigheid op een plaats waartoe de toegang verboden of beperkt is door het huishoudelijk reglement of door de directeur; 12 ° herhaaldelijke niet-naleving van de reinheid van individuele leefruimten en gemeenschappelijke ruimten; 13 ° geluidsoverlast veroorzaken die het goede verloop van het gemeenschapsleven verstoort. HOOFDSTUK III. - Tuchtstraffen
Art. 106.De volgende tuchtstraffen kunnen worden opgelegd: 1 ° berisping; 2 ° het verrichten van diensten van collectief belang; 3 ° vergoeding van de veroorzaakte materiële schade; 4 ° de beperking of ontzegging van het recht om bepaalde goederen uit de kantine te betrekken, met uitzondering van toiletartikelen; 5 ° ontneming van het recht om bepaalde voorwerpen te bezitten; 6 ° de beperking of ontzegging van telefonische contacten en contacten per videoconferentie; 7 ° de beperking of ontzegging van recreatieve activiteiten als bedoeld in de artikelen 39 tot en met 42; 8 ° de beperking van de bezoeken; 9 ° afzondering in de leefruimte van de jongere; 10 ° afzondering in een specifieke ruimte.
Art. 107.lid 1. De in artikel 106, 8°, bedoelde straf kan slechts worden opgelegd indien het strafbare feit is gepleegd in het kader van de uitoefening van het omgangsrecht.
De in artikel 106, 10°, bedoelde straf kan slechts worden opgelegd indien het strafbare feit bestaat in een opzettelijke aantasting van de fysieke integriteit van anderen. § 2. De straffen bedoeld in artikel 106, 2° tot en met 7°, kunnen worden opgelegd voor een periode van ten hoogste vijftien dagen.
De straf bedoeld in artikel 106, 8°, kan worden opgelegd voor een periode van maximaal dertig dagen.
De straffen bedoeld in de artikelen 106, 9° en 10° kunnen worden opgelegd voor een periode van maximum tweeënzeventig uur en kunnen niet worden opgelegd aan een jonge zwangere vrouw of een vrouw die bij haar kind verblijft. § 3. De in artikel 106, 8°, bedoelde straf bestaat erin dat, wanneer het gaat om bezoeken van ouders en familieleden tot in de derde graad, door de voogd, de echtgeno(o)t(e), de wettelijke of de facto samenwonende persoon, deze worden georganiseerd in een kamer met een glazen scheidingswand tussen de jongere en de bezoekers. § 4. De tenuitvoerlegging van de in de artikelen 106, 9° en 10° bedoelde straffen moet voldoen aan de in de artikelen 91 tot en met 95 bedoelde voorwaarden.
Art. 108.Bij de vaststelling van de aard en de duur van de tuchtmaatregel houdt de directeur rekening met de aard en de ernst van de inbreuk en de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden.
Het herhalen van disciplinaire overtredingen kan worden beschouwd als een verzwarende omstandigheid.
Art. 109.Disciplinaire straffen kunnen cumulatief zijn, maar de uitvoering ervan, opeenvolgend of gelijktijdig, mag niet langer dan dertig dagen duren.
Art. 110.Tuchtmaatregelen kunnen worden opgelegd met een gehele of gedeeltelijke schorsing voor een proeftijd van maximaal 30 dagen, op voorwaarde dat de jongere geen nieuwe disciplinaire overtredingen begaat.
Aan de proeftijd kunnen ook bijzondere voorwaarden worden verbonden, mits de jongere er van tevoren mee instemt deze na te leven en zij niet het karakter van een straf hebben.
Indien de jongere voldoet aan de aan het verblijf verbonden voorwaarden, kan de opgelegde tuchtmaatregel niet langer ten uitvoer worden gelegd.
In geval van niet-naleving van de aan de schorsing verbonden voorwaarden kan de directeur beslissen de opgelegde tuchtmaatregel geheel of gedeeltelijk ten uitvoer te leggen.
Art. 111.De directeur kan een lopende tuchtmaatregel omzetten in een opgeschorte tuchtmaatregel of de lopende tuchtmaatregel vroegtijdig beëindigen indien hij van mening is dat het doel van de straf is bereikt.
Art. 112.Tuchtstraffen kunnen alleen door de directeur worden opgelegd.
Wanneer het disciplinaire vergrijp tegen de directeur is gepleegd, onthoudt hij zich van iedere handeling.
In dit geval wordt de disciplinaire bevoegdheid uitgeoefend door zijn directe hiërarchische meerdere of de persoon die hij daartoe delegeert. HOOFDSTUK IV. - Tuchtprocedure
Art. 113.Wanneer een personeelslid zich bewust wordt van wat hij als een tuchtrechtelijke inbreuk beschouwt of wanneer een dergelijk strafbaar feit onder zijn aandacht wordt gebracht, zendt hij binnen 24 uur een verslag aan de directeur.
Dit proces-verbaal wordt ondertekend en vermeldt de identiteit van de dader, de identiteit van de jongere, de feiten die als disciplinaire inbreuk worden beschouwd, de plaats, het tijdstip en de concrete omstandigheden waarin zij zich hebben voorgedaan.
Het opstellen van het verslag leidt niet tot een verandering in de leefomstandigheden van de jongere in het centrum.
De Regering stelt een model van tuchtverslag op.
Art. 114.Na ontvangst van het verslag verzamelt de directeur alle informatie die hij relevant acht voor de behandeling van de zaak.
Indien de directeur van oordeel is dat de feiten het toelaten, tracht hij tussen de betrokkenen te bemiddelen voordat een tuchtprocedure wordt ingeleid.
Bij ontstentenis van bemiddeling of indien de directeur van oordeel is dat de feiten tuchtmaatregelen rechtvaardigen, deelt hij de jongere door overlegging van een document waarin de tegen hem aangevoerde feiten worden toegelicht, mee dat tegen hem een tuchtprocedure is ingeleid, dat hij zijn tuchtdossier kan inzien en dat hij zal worden gehoord op de dagen en op de tijdstippen die door de directeur worden vastgesteld.
Art. 115.De directeur hoort de jongere binnen vijf dagen na de indiening van het in artikel 114, lid 3, bedoelde document.
De jongere kan zijn verdediging ook schriftelijk aan de directeur meedelen.
De directeur kan de opsteller van het tuchtverslag en een of meer getuigen horen in aanwezigheid van de jongere.
Art. 116.De directeur stelt de jongere binnen 24 uur na het horen van de jongere mondeling en schriftelijk in kennis van zijn beslissing en de redenen waarop deze is gebaseerd, met name de redenen die de aard en de duur van de straf hebben bepaald.
Tijdens de in lid 1 bedoelde communicatie, zowel mondeling als schriftelijk, wordt de jongere in kennis gesteld van de procedures voor het aanvechten van de beslissing.
Bij gebreke van enige vermelding in de beslissing over de wijze van betwisting, wordt de in artikel 129, § 2 bedoelde termijn voor het indienen van een klacht opgeschort totdat de toestand verholpen wordt.
Art. 117.De jongere heeft het recht zich gedurende de gehele tuchtprocedure te laten bijstaan door een advocaat.
Art. 118.§ 1. Tijdens de tuchtprocedure kan de directeur voorlopig een bijzondere veiligheidsmaatregel als bedoeld in artikel 87, eerste alinea, nemen overeenkomstig de artikelen 86 en 87. § 2. De in lid 1 bedoelde voorlopige maatregelen mogen niet worden genomen met het oog op het opleggen van een onmiddellijke straf. § 3. Wanneer de tuchtmaatregel van dezelfde aard is als de voorlopige veiligheidsmaatregel die tijdens de tuchtprocedure is genomen, wordt de duur van de voorlopige maatregel in mindering gebracht van de duur van de tuchtmaatregel.
Art. 119.De tuchtstraffen worden opgenomen in een speciaal daartoe ingesteld register, waarin voor elke straf de identiteit van de jongere, de aard van de straf, de omstandigheden die tot de straf hebben geleid en de redenen daarvoor, de datum en het tijdstip van het begin en het einde van de straf worden vermeld.
Dit register kan te allen tijde worden geraadpleegd door: 1 ° de minister; 2 ° de bevoegde instantie; 3 ° de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind; 4 ° de leden van het in artikel 121 bedoelde controleorgaan; 5 ° de jongere; 6 ° de advocaat van de jongere.
De in dit register opgenomen persoonsgegevens worden bewaard tot en met 31 januari van het jaar volgend op het jaar van het definitieve vertrek van de jongere.
De directeur doet jaarlijks uiterlijk op 31 januari van elk jaar aan de bevoegde administratie een verslag toekomen over de tuchtstraffen die in het voorgaande jaar zijn opgelegd. In dit verslag worden met name het aantal straffen, de aard, de duur, de redenen en het aantal betrokken jongeren vermeld.
TITEL VII. - INSPECTIE EN CONTROLE HOOFDSTUK I. - Inspectie
Art. 120.De bevoegde administratie controleert de uitvoering en de naleving van alle bij of krachtens dit decreet vastgestelde bepalingen, in het bijzonder door middel van een regelmatige aanwezigheid op de grond. HOOFDSTUK II. - Toezicht
Art. 121.Onverminderd de toezichthoudende opdrachten die aan andere overheden zijn toevertrouwd, wordt het toezicht op de centra uitgeoefend door een commissie die is ingesteld bij de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind, de zogenaamde "Toezichtcommissie".
Art. 122.De opdrachten van de Toezichtcommissie zijn als volgt: 1 ° onafhankelijke controle uit te oefenen op de omstandigheden van de detentie van jongeren en de eerbiediging van hun rechten in de centra; 2 ° op eigen initiatief of op verzoek van de Regering of het Parlement adviezen en aanbevelingen uit te brengen over de omstandigheden van detentie van jongeren en de eerbiediging van hun rechten in de centra; 3 ° de bemiddeling tussen de jongere en de directeur, als bedoeld in artikel 128 of 131, organiseren en, in voorkomend geval, de jongere doorverwijzen naar de klachtenprocedure als bedoeld in de artikelen 129 tot en met 138; 4 ° een jaarverslag over haar activiteiten op te stellen, dat zij aan het Parlement en de Regering voorlegt.
De adviezen en aanbevelingen en het jaarverslag worden gepubliceerd op de website van de administratie.
Art. 123.Elk centrum wordt ten minste eenmaal per maand door een lid van de Toezichtcommissie onaangekondigd bezocht, met name met het oog op de uitvoering van de in artikel 122, lid 1, eerste alinea, punt 1, bedoelde opdracht.
Art. 124.§ 1. Voor zover nodig voor de vervulling van de opdrachten van de Toezichtcommissie hebben haar leden vrije toegang tot de centra en hebben zij het recht om ter plaatse alle relevante documenten en alle documenten met persoonlijke informatie over jongeren te raadplegen. § 2. De leden van de Toezichtcommissie hebben het recht om zonder toezicht correspondentie met jongeren te onderhouden en zonder toezicht contact met hen op te nemen. § 3. De leden van de Toezichtcommissie zijn gebonden aan het beroepsgeheim ten aanzien van individuele informatie waarvan zij uit hoofde van hun ambt kennis hebben.
Art. 125.De toezichtcommissie wordt voorgezeten door de Algemeen afgevaardigde voor de Rechten van het Kind.
De leden van de Toezichtcommissie worden op voordracht van de Regering door het Parlement met een tweederde meerderheid voor de helft van hen benoemd voor een termijn van zes jaar, die eenmaal kan worden verlengd.
Zij worden gekozen op basis van hun kennis van of ervaring met de problemen van vrijheidsberoving of bescherming van jongeren en de waarborgen van onafhankelijkheid die zij bieden.
De Toezichtcommissie telt onder haar leden ten minste één magistraat, één advocaat, één arts, één psycholoog en één criminoloog.
De Toezichtcommissie mag niet meer dan twee derde van zijn leden van hetzelfde geslacht hebben.
Art. 126.De Regering stelt andere regels vast met betrekking tot de samenstelling en de werking van de Toezichtcommissie, met inbegrip van onverenigbaarheden die bedoeld zijn om de onafhankelijkheid van haar leden te waarborgen, de benoemingsprocedure, de beloningsregelingen en de redenen voor hun ontslag.
TITEL VIII. - AANVECHTEN VAN DE BESLISSINGEN VAN DE DIRECTEUR TEN AANZIEN VAN DE JONGERE HOOFDSTUK I. - Beslissingen van de directeur
Art. 127.De jongere kan contact opnemen met de directeur over elke beslissing die hem persoonlijk aangaat.
De directeur geeft de jongere binnen 48 uur na ontvangst van zijn schriftelijk verzoek zijn beslissing.
Wanneer de jongere klaagt over de houding van een personeelslid, hoort de directeur de betrokken partijen en deelt hij zijn beslissing aan hen mee. HOOFDSTUK II. - Bemiddeling
Art. 128.Een jongere die een beslissing van de directeur tegen hem wil aanvechten, kan te allen tijde de Toezichtcommissie verzoeken een bemiddelingsprocedure te organiseren.
Indien de jongere echter ook een klacht indient bij de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde overeenkomstig artikel 129, verzoekt hij uiterlijk op de dag van indiening van de klacht om bemiddeling. In dit geval verwijst de klacht naar het verzoek om bemiddeling.
In het in lid 2 bedoelde geval mag de bemiddelingsprocedure niet langer dan 30 dagen duren en stelt de Toezichtcommissie de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde in kennis van het resultaat van de bemiddelingsprocedure zodra deze is afgerond. HOOFDSTUK III. - Interne klacht
Art. 129.§ 1. De jongere kan bij de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde een klacht indienen tegen elke beslissing van de directeur die hij onwettig, onredelijk of oneerlijk acht.
Het niet-nemen of de weigering om een beslissing te nemen binnen de in artikel 127 bedoelde termijn wordt op dezelfde wijze behandeld als de in het eerste lid bedoelde beslissingen. § 2. De klacht moet schriftelijk worden ingediend binnen zeven dagen na de dag waarop de jongere kennis heeft gekregen van de beslissing.
Een klacht die na deze termijn wordt ingediend, is niettemin ontvankelijk indien blijkt dat de jongere, rekening houdend met alle omstandigheden, de klacht zo snel heeft ingediend als redelijkerwijs van hem had kunnen worden verlangd. § 3. De klacht moet zo nauwkeurig mogelijk de beslissing waarop de klacht betrekking heeft en de gronden voor de klacht vermelden.
De jongere kan zich bij het opstellen van de klacht laten bijstaan door zijn advocaat of een externe dienst.
Art. 130.Na ontvangst van de klacht wordt een afschrift ervan aan de directeur toegezonden.
Uiterlijk 48 uur na ontvangst van de klacht deelt de directeur de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde schriftelijk alle informatie en opmerkingen mee die hij relevant acht voor de beoordeling van de gegrondheid van de klacht.
Deze informatie en opmerkingen worden onmiddellijk schriftelijk aan de jongere en, in voorkomend geval, aan zijn advocaat meegedeeld.
Art. 131.De leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde kan, wanneer bij hem een klacht aanhangig wordt gemaakt, de jongere en de directeur voorstellen de klacht door te sturen naar de toezichthoudende commissie, zodat deze een bemiddelingsprocedure kan organiseren.
Art. 132.Tenzij de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde zonder verder onderzoek van oordeel is dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is, stelt de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde de jongere en de directeur in de gelegenheid mondelinge opmerkingen over de klacht te maken.
De leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde kan de jongere en de directeur in elkaars afwezigheid (afzonderlijk) horen.
De leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde kan, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de jongere of de directeur, mondelinge of schriftelijke informatie van derden verzamelen.
Art. 133.De minderjarige en de directeur hebben het recht de procedurestukken te raadplegen overeenkomstig de door de Regering vastgestelde procedures.
Art. 134.De jongere heeft het recht zich te laten bijstaan door een advocaat of een vertrouwenspersoon van zijn keuze, met uitzondering van een andere jongere die in een gemeenschappelijk centrum is gehuisvest.
Art. 135.In afwachting van zijn beslissing kan de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde, op verzoek van de jongere en na de directeur te hebben gehoord, de uitvoering van de beslissing waarop de klacht betrekking heeft geheel of gedeeltelijk opschorten.
Er wordt rekening gehouden met het risico van schade voor de jongere en de veiligheidseisen.
Hij stelt de jongere en de directeur hier onmiddellijk in kennis van.
Art. 136.De leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde beslist zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen tien werkdagen na het indienen van de klacht.
De in het eerste lid bedoelde termijn wordt opgeschort op verzoek van de jongere overeenkomstig artikel 128 of op verzoek van de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde overeenkomstig artikel 131.
In de beslissing worden de procedures voor het instellen van het externe beroep gespecificeerd.
Een afschrift van de beslissing wordt onverwijld en kosteloos toegezonden aan de directeur, de jongere en, in voorkomend geval, zijn advocaat.
Art. 137.De klacht wordt gegrond verklaard wanneer de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde van mening is dat de beslissing waarop de klacht betrekking heeft onwettig, onredelijk of oneerlijk is.
In dat geval annuleert de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde deze beslissing geheel of gedeeltelijk en neemt hij eventueel een nieuwe beslissing die in de plaats komt van de nietig verklaarde beslissing.
In geval van nietigverklaring van de beslissing worden de gevolgen van de nietig verklaarde beslissing voor zover mogelijk nietig verklaard of ter uitvoering van de beslissing van de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde.
Voor zover de gevolgen van de nietig verklaarde beslissing niet kunnen worden hersteld, bepaalt de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde, na de jongere en de directeur te hebben gehoord, of aan de jongere een vergoeding, met uitzondering van een financiële vergoeding, moet worden toegekend.
Art. 138.De Regering stelt de overige regels met betrekking tot de klachtenprocedure vast. HOOFDSTUK IV. - Extern beroep
Art. 139.De jongere kan in beroep gaan tegen de beslissing van de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde bij een onafhankelijke beroepsinstantie, die door de Regering wordt ingesteld en die de definitieve beslissing neemt.
Het beroep wordt schriftelijk ingesteld binnen zeven dagen na ontvangst van het afschrift van de in artikel 136, vierde lid, bedoelde beslissing, met een zo nauwkeurig mogelijke vermelding van de beslissing.
Art. 140.De artikelen 130, 132, 133, 133, 133, 134, 135 en 137 zijn per analogie van toepassing op beroepen tegen de beslissing van de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde.
Art. 141.Het beroepsorgaan beslist zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen tien werkdagen na de instelling van het beroep.
Een afschrift van de beslissing wordt onverwijld en kosteloos toegezonden aan de directeur, de jongere en, in voorkomend geval, zijn advocaat.
Art. 142.De jongere kan rechtstreeks bij het in dit hoofdstuk bedoelde beroepsorgaan in beroep gaan tegen de beslissing van de leidend ambtenaar of zijn vertegenwoordiger om hem overeenkomstig artikel 3 over te plaatsen.
Het in het eerste lid bedoelde beroep wordt ingesteld overeenkomstig de in dit hoofdstuk vastgestelde procedure en schorst automatisch de procedure.
Art. 143.De leden van het beroepsorgaan worden op voordracht van de Regering door het Parlement met een tweederde meerderheid benoemd voor de helft van hen, voor een termijn van zes jaar, eenmaal verlengbaar.
Zij worden gekozen op basis van hun kennis van of ervaring met de problemen van vrijheidsberoving of bescherming van jongeren en de garanties van onafhankelijkheid die zij bieden.
De beroepsinstantie wordt voorgezeten door een volwaardig lid van de zittende rechterlijke macht met ervaring in jeugdbescherming.
Art. 144.De Regering stelt andere regels vast met betrekking tot de samenstelling en het functioneren van de beroepsinstantie, met inbegrip van onverenigbaarheden die bedoeld zijn om de onafhankelijkheid van haar leden te waarborgen, de benoemingsprocedure, de beloningsregelingen en de gronden voor hun ontslag, alsmede andere regels met betrekking tot de beroepsprocedure.
TITEL IX. - ADVIESCOMITE VOOR DE OPVANG VAN UITHANDENGEGEVEN JONGEREN DIE ZIJN TOEVERTROUWD AAN EEN GEMEENSCHAPPELIJK CENTRUM
Art. 145.Hierbij wordt een adviesorgaan opgericht, het " Adviescomité voor de opvang van uithandengegeven jongeren die zijn toevertrouwd aan een gemeenschappelijk centrum " genaamd.
Het comité brengt op eigen initiatief of op verzoek van de minister advies uit over het in artikel 16 bedoelde actiekader en de uitvoering daarvan, alsmede over eventuele wijzigingen daarvan.
Elk voorontwerp van decreet en elk ontwerp van regelgevend besluit met betrekking tot het beheer van jongeren die zijn afgestoten in gemeenschapscentra, wordt voor advies voorgelegd aan het comité.
Art. 146.§ 1. Het Adviescomité is samengesteld uit de volgende leden: 1 ° een vertegenwoordiger van de algemeen afgevaardigde voor de rechten van het kind; 2 ° een vertegenwoordiger van het Waarnemingscentrum voor kinderen, jeugd en jeugdhulp; 3 ° een vertegenwoordiger van door de Franse Gemeenschap erkende diensten die sociale en juridische bijstand aan jongeren verlenen; 4 ° een vertegenwoordiger van de diensten voor de bijstand aan gevangenen die door de Franse Gemeenschap zijn erkend; 5 ° een advocaat die gespecialiseerd is inzake jeugdbescherming; 6 ° twee vertegenwoordigers van de Union francophone des magistrats de la jeunesse, de ene vanuit de zetel en de andere vanuit het openbaar ministerie; 7 ° lid van het openbaar ministerie; 8 ° twee personen uit de sector wetenschappelijk onderzoek met deskundigheid op het gebied van de bescherming van jongeren en de vrijheidsbeneming van jongeren; 9 ° een vertegenwoordiger van de bevoegde administratie; 10 ° een centrumdirecteur of zijn vertegenwoordiger; 11 ° een vertegenwoordiger van de minister.
De in de leden bedoeld in de leden 1, 9, 10 en 11 wonen de vergaderingen van het Adviescomité met raadgevende stem bij. § 2. De leden van het Adviescomité met stemrecht worden door de Regering benoemd voor een periode van zes jaar.
De Regering benoemt uit de in lid 1 bedoelde leden een voorzitter en een ondervoorzitter.
De Regering benoemt voor elk lid met stemrecht een plaatsvervangend lid volgens dezelfde procedure als voor de gewone leden. § 3. De Regering stelt de regels vast betreffende de werking van het Adviescomité en de benoeming van zijn leden, met inbegrip van de termijnen waarbinnen adviezen worden uitgebracht en de gevolgen van de niet-naleving van deze termijnen.
TITEL X. - WIJZIGINGS- EN OPHEFFINGSBEPALINGEN
Art. 147.In artikel 4/1 van het decreet van 20 juni 2002 tot oprichting van een Algemeen Afgevaardigde van de Franse Gemeenschap voor de Rechten van het Kind, worden de woorden "en overeenkomstig artikel 121 van het decreet van 14 maart 2019 betreffende de opvang in gemeenschapscentra van jongeren die zijn overgedragen" toegevoegd na de woorden "overeenkomstig artikel 73 van het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming".
Art. 148.In artikel 126, paragraaf 2, van het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming, worden na de woorden "en de opvang in gemeenschapscentra voor jongeren die zijn overgedragen" de woorden "en met uitzondering van adoptie" toegevoegd.
Art. 149.De wet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, wordt opgeheven.
Het koninklijk besluit van 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen, wordt opgeheven.
Art. 150.Artikel 4 van het decreet van 18 december 2014 houdende diverse bepalingen inzake leerplichtonderwijs, hoger onderwijs en jeugdbescherming, wordt opgeheven.
De in artikel 79, lid 2, bedoelde controlemaatregelen zijn ook van toepassing op de openbare instelling voor jeugdbescherming van de Franse Gemeenschap in Saint-Hubert, voor zover de toegang tot het centrum van Saint-Hubert gemeenschappelijk is.
TITEL XI. - OVERGANGSBEPALING
Art. 151.De bij de inwerkingtreding van dit decreet aanhangige tuchtprocedures blijven onderworpen aan de bepalingen van de wet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden.
TITEL XII. - EVALUATIE
Art. 152.De Regering laat om de drie jaar een externe evaluatie van de uitvoering van dit decreet uitvoeren.
Voor de uitvoering van deze evaluatie wordt een offerteaanvraag bekend gemaakt.
De evaluatie wordt opgesteld in de vorm van een verslag aan de overheid.
Binnen drie maanden na ontvangst van het verslag laat de Regering het ter informatie aan het Parlement toekomen.
TITEL XIII. - SLOTBEPALING
Art. 153.Dit decreet treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van artikel 11, § 3, dat op 1 januari 2022 in werking treedt.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 14 maart 2019.
De Minister-President, belast met Gelijke kansen en Vrouwenrechten, R. DEMOTTE De Vice-Presidente en Minister van Cultuur en Kind, A. GREOLI De Vice-President, Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor sociale promotie, Onderzoek en Media, J.-Cl. MARCOURT De Minister van Jeugd, Hulpverlening aan de Jeugd, Justitiehuizen, Sport en Promotie van Brussel, belast met het toezicht op de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, R. MADRANE De Minister van Onderwijs, M.-M. SCHYNS De Minister van Begroting, Ambtenarenzaken en Administratieve Vereenvoudiging, A. FLAHAUT _______ Nota Zitting 2018-2019 Stukken van het Parlement.- Ontwerp van decreet, nr. 762-1.
Commissieamendementen, nr. 762-2.- Commissieverslag nr. 762-3. - Tekst aangenomen tijdens de commissie, nr. 762-4.- Tekst aangenomen tijdens de plenaire vergadering, nr. 762-5.
Integraal verslag.- Bespreking en aanneming.- Vergadering van 13 maart 2019.